Afbeeldingen der artseny-gewassen 5

Over Afbeeldingen der artseny-gewassen 5

Dirk Leonard Oskamp, 1796.file:///Users/niekkoomen/Sites/Volkoomen/Afbeeldingen der artseny-gewassen.htm Uit. www.BioLib.de Door Nico Koomen. De Latijnse tekst laat ik vallen.

Plaat 5.

Leverkruid, Anemone hepatica.

De 13de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de deel, 9de St., bladzijde 183.

Edel leverkruid met driekwabbige effen gerande bladen en een driebladig aan de kelk of kelkblad gelijkend omwindsel.

a, b. Het driebladig aan de kelkblad gelijkend omwindsel met de wezenlijke teeldelen, namelijk de menigvuldige meeldraden en stampers.

c,c. Twee afgezonderde haarvormige en van beide zijden vergrote meeldraden.

d. Een langwerpig bloemblad.

e. De talrijke en in een hoofdje verzamelde vruchtbeginsels.

Bloeitijd.

April en mei in Duitsland overvloedig in de bossen, ter hoogte van een halve voet, maar bij ons alleen in de tuinen.

Gebruik.

Dat dit kruid met veel voordeel in een verouderde venusziekte (Gonorrhea virulente) uit slapheid der delen aangewend kan worden vinden wij bij Boerhaave aangetekend, ofschoon ‘t thans geheel buiten gebruik is gekomen.

Bolwortelige duivenkervel.

Corydalis cava.

De 17de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de deel, 10de St., bladzijde 77.

Boontjes holwortel met een enkele stengel, volmaakt effen ei rondachtige, lancetvormige lovertjes, korter dan de bloemen; en een bolwortel.

a a. De keel in twee gelijke delen gesneden.

b. De geopende keel met de teeldelen, namelijk twee meeldraden die aan de stamper gevestigd zijn.

c, c. De twee meeldraden van de stamper afgescheiden met drie helmknopjes op ieder helmdraadje.

d. Het geopende vruchtbeginsel met de beginsels der zaden.

f. De gehele bol der wortel.

g. Dezelfde in de midden doorgesneden om de inwendige holte aan te tonen.

Bloeitijd.

In april in de bossen en op dicht beboomde plaatsen, bv. te Doetinchem en Enkhuizen, in Դ graafschap Zutphen, in ‘t Haagsche Bos en in de Haarlemmer en Alkmaarder Hout; bijna een halve voet hoog.

Gebruik.

De wortel wordt van enige schrijvers gezegd dezelfde eigenschappen als die der ronde lolwortel (Aristolochia rotunda) waarmee zij ook uiterlijk veel overeenkomt te bezitten, doch van de meeste bijna geheel verworpen.

Sleutelbloem.

Primula veris, vel Officinalis.

De 5de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de deel, 7de 10de St., bladzijde 479.

Wolkruidje met getande, rimpelige bladen, veelbloemige bloemstengels, nikkende bloemen, en een holle rand boven aan de Bloemkrans.

a. Het zeer kleine, veel bladige omwindsel.

b. De eenbladige, pijpvormige en vijftandig kelkblad.

c. Dezelfde opengesneden met de bloemkrans.

d. De opengesneden bloemkrans met de vijf korte daaraan gehechte meeldraden en de stamper.

e. Een vergroot helmknop.

Bloeitijd.

In de maand mei overvloedig in de weilanden, bossen en uiterwaarden te Drumpt, Zoelen en Avezaath in de Neder-Betuwe, in de stadsweide buiten Zutphen, langs de houtkant van ‘t Haagsche bos en in de Aardenhout bij Haarlem, ter hoogte van een halve voet.

Gebruik.

Het kruid en de wortel werden eertijds hoog geschat bij de ouden, doch, daar men dit nimmer met zekere waarnemingen heeft kunnen bevestigen, worden zij thans van geen geneesheren meer voorgeschreven; maar de wortel tot poeder gestoten kan door ‘t opsnuiven een niezen verwekken en in azijn afgetrokken op dezelfde wijze de kiespijn gelijk men zegt zeer spoedig doen bedaren.

Viola odorata.

De 19deKlasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de deel, 2de St., bladzijde 134.

Winkelviool, met hartvormige bladen, en kruipende spruiten.

a. De uitgespreide bloem.

b. De korte, bijblijvende, vijfbladige kelkblad met de vijf meeldraden en de stamper.

c. Het rechte bovenste bloemblad met het onderaan gehechte hoornvormige honingbakje.

d. Een bloemblad met de daaraan zittende meeldraden.

e. Een vergroot meeldraadje met het helmknop.

f. Het boven vruchtbeginsel met de haakvormige stijl.

g. Het eironde geopende zaaddoosje met vele zaadkorrels,

Bloeitijd.

In de maand mei aan heggen en op zandige plaatsen, in ‘t Sticht van Utrecht, in Gelderland, Friesland, Groningen aan de stadsmuur en op ‘t nieuwe werk bij Rotterdam, van gelijke hoogte bijna als zij op de plaats afgebeeld wordt.

Gebruik.

Genoegzaam worden thans alleen de Bloembladen (Petala) in de apotheken gebruikt om de siroop van violen te maken met een purperen en geenszins geheel hemelsblauwe kleur gelijk die der bloemen van de akelei (Aquilegia vulgaris. L); zij stilt de hoest, vermindert de smarten door de spruw (aphtae of aften) veroorzaakt en kan bij kinderen een zachte slaap verwekken.

Plaat 10.

Vierbladige wolfsbes.

Paris quadrifolia.

De 8ste Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de deel, 8ste St., bladzijde 489.

Paris-kruid, of spinnenkoppen vooral in Brabant naar Dodonaeus.

A. De uitgespreide bloem van onderen.

B. Dezelfde uitgespreid van boven.

a. De bijblijvende, vierbladige kelkblad,

b. De uitgestrekte, vierbladige bloemkrans.

c. De acht meeldraden in elke bloem.

d. Het vruchtbeginsel met de vier stijlen en spitse stempels.

e. Het vruchtbeginsel in de lengte.

f. Hetzelfde dwars doorgesneden.

g. De rijpe bes,

h. Dezelfde geopend benevens de vele zaadkorrels.

Bloeitijd.

In de maand mei aan de heggen en dicht beboomde plaatsen bv. van Duitsland, ter hoogte van de afbeelding, bij ons alleen in de hoven.

Gebruik.

Het kruid en de wortel kan men soms, maar zeer zelden, en altoos noch met de grootste voorzichtigheid in de geneeskunde aanwenden.

Kruipend zenegroen.

Ajuga reptans.

De 14de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de deel, 9de St., bladzijde 270.

Gewoon zenegroen of ingroen, dat glad is met voortkruipende scheuten en gekartelde eironde bladen.

a. De korte, eenbladige, doch half-vijfspletige kelkblad.

b. De eenbladige, gelipte bloemkrans met de teeldelen.

c. Dezelfde opengesneden met de vier daaraan gehechte rechtop staande helmdraden waarvan er twee langer zijn dan de twee anderen.

d. Het vierdelige vruchtbeginsel met de draadvormige stijl en de tweespletige stempel.

Bloeitijd.

In de maand mei in vochtige weilanden en langs de wegen bij Amsterdam en Haarlem, dikwijls eens zo hoog als in de af beelding.

Gebruik.

Het kruid is een weinig samentrekkende en bitter en wordt onder de kruiden gerekend die men vanwege hun wond helende eigenschap gewoon is Consolidae te noemen.

Plaat 12.

Gevlekt look.

Allium victorialis.

De 6de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 3de Deel 12de St., bladzijde 189.

Breedbladige gevlakte berglook met een platbladige krom dragende stengel, een rondachtig kroontje, lancetvormige meeldraden die langer zijn dan de bloemkrans en ovaalachtige bladen.

a. De gewone veelbloemige bloemschede.

b. De langwerpige, zesdelige bloemkrans met de teeldelen.

c. De zes buisvormige meeldraden die langer zijn dan de bloembladen.

d. Een vergrote buisvormige helmdraad met een langwerpig helmknop.

e. Het boven driezijdige vruchtbeginsel met de enkele stijl en de spitse stempel.

f. Het vruchtbeginsel van boven zonder stijl.

g. De vliezige, netvormige wortel.

Bloeitijd.

In de maand mei op de Alpen en bergen van Zwitserland en Itali, ter hoogte van omtrent 2 voeten.

Gebruik.

Haller verzekert dat de verse wortel met voordeel in de spanningen van het onderlijf en voornamelijk bij zwangere vrouwen kan gegeven worden, dog gedroogd zijnde wordt zij geheel zonder reuk en smaak bevonden.

Driebladige ringbloem.

Menyanthes trifoliata.

De 5de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 7de St., bladzijde 496.

Water-klaver of drieblad, met drievoudige bladen, en effen gerande van boven gebaarde plaatjes der bloemkrans.

a. De eenbladige, vijfdelige kelkblad met de stamper,

b. De eenbladige, vijfdelige bloemkrans met een korte pijp en een ruw vijfspletige boord.

c. De vijf aan de bloemkrans vastzittende meeldraden.

d. Een vergroot meeldraadje.

e. Het eironde vruchtbeginsel met de draadvormige stijl, en tweespletige stempel.

Bloeitijd.

In de maand mei op vochtige en moerassige plaatsen, in Vriesland, Overijssel, en Groningen en in de sloten tussen Naarden en Muiden, bij de Muiderberg, en om Den Haag, omtrent een halve voet hoog.

Gebruik.

Het afkooksel van dit kruid kan door ‘t versterken der maag de verschillende ongemakken er van uitstekend verdrijven; doch wegens zijn onaangename smaak is ‘t uittreksel (extractum) in water of wijngeest opgelost en met middel-zouten en honig of in de gedaante van pillen met het uittreksel der koortsbast, (Cinchona) oplossende gommen, zeep, zwavel van Spiesglas (Antimonium) (Sulphur auratum Antimonii tertiae saltem praecipitationis) verenigd veel beter aan te wenden.

Fumaria officinalis.

De 17de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 10de St., bladzijde 80.

Aardrook of Grisekom, met eenzadige getroste peultjes en een verspreide stengel.

a. De tweebladige kelkblad

b. De gelipte en gepijpte bloemkrans.

c. De eivormige boven lip der bloemkrans met het honingbakje, d.

e. De rechte onder lip er van.

f. De tweespletige keel der bloemkrans met de daaraan gehechte teeldelen.

g. De twee van de anderen afgezonderde meeldraden.

h. Een afgezonderd meeldraadje met de drie helmknopjes.

i. Het rondachtige vruchtbeginsel met de draadvormige stijl en de gekopte stempel.

k. De langwerpige hauwtjes.

Bloeitijd.

In de maand mi in de zaailanden en moeshoven omtrent ter drie vierde hoogte van een voet.

Gebruik.

Zowel alle oude als latere geneesheren getuigen van de voortreffelijkheid van dit kruid in verschillende ziekten der opperhuid en in verstoppingen der ingewanden.

Zilverschoon.

Potentilla anserina.

De 12de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 54.

Zilverblad of ganzerik met gevinde zaagvormige getande bladen, kruipende stengels en eenbloemige steeltjes.

a. De eenbladige, tienspletige kelkblad zodat vijf plaatjes om de anderen de helft kleiner zijn dan de vijf overige.

b. De uitgestrekte, vijfbladige bloemkrans.

c. De twintig buisvormige en aan de kelk gehechte meeldraden.

d. Een afgezonderd meeldraadje.

e. De menigvuldige, draadvormige stijlen, vastgehecht aan de zijde van ‘t vruchtbeginsel. F.

g. Een afgezonderd stijltje.

Bloeitijd.

In mei en juni overvloedig in de weilanden en langs droge wegen te Amsterdam, Haarlem, Utrecht en op vele plaatsen ter hoogte van de afbeelding.

Gebruik.

Door Roozenstein, die met een afkooksel van dit kruid bijna wonderen gedaan heeft, werd deze plant eertijds in een grote waarde gehouden; doch, daar niet allen even gelukkig hiermee geslaagd zijn wordt zij hedendaags zeer zelden meer voorgeschreven.

Lepidium sativum.

De 16de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 616.

Tuinkers met viermachtige bloemen en langwerpige, veeldelige bladen.

a. De vierbladige kelkblad met de vierbladige, van onderen kruiswijze bloemkrans.

b. Dezelfde delen van boven met de zes meeldraden.

c. De kelkblad met de zes buisvormige meeldraden, waarvan de twee tegen overstaande buitenste korter zijn dan de vier overige.

d. Een afgezonderd meeldraadje met een eenvoudig helmknop.

e. Het eivormige vruchtbeginsel met de enkele stijl en de stompe stempel.

f. De hartvormige hauwtjes.

Bloeitijd.

In de maand juni in de meeste moestuinen, ter hoogte van een voet,

Gebruik.

Het verse kruid bij salade gedaan doet die beter smaken en tevens lichter verteren. Het bezit enige kragt tegen de scheurbuik en is niet zo scherp als het zaad dat bijna nimmer gebruikt wordt.

Wilde tijm

Thymus serpyllum.

De 16de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 391.

Quendel of onze vrouwe bedstro met hoofdjes-bloemen, kruipende stengels en platte bladen die stomp en van onderen kantharig zijn.

a. De eenbladige, vijftandige kelkblad waarvan drie tanden hoger zijn dan de twee anderen.

b. De geopende, eenbladige, gelipte bloemkrans.

Ba De stompe van den andere gescheiden bovenlip.

b. de driespletige onderlip met de vier meeldradenwaarvan er twee iets korter zijn dan de twee anderen.

c. Een buisvormige afgezonderd meeldraadje.

d. Het vruchtbeginsel met den draadvormige stijl en tweespletige stempel.

Bloeitijd.

In juni en juli op zandige en dorre gronden, gelijk op de duinen buiten Haarlem en Den Haag, in het graafschap Zutphen, het Sticht van Utrecht, Groningen en Friesland, omtrent een halve voet hoog.

Gebruik.

Het kruid werd eertijds vaak in voetbaden tot bevordering der maandstonden gegeven.

Asphodeline lutea.

De 16de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 12de St., bladzijde 331.

Affodil met een gebladerde stengel en driekantige, gestreepte bladen.

a. De eenbladige, en geheel zesdelige bloemkrans.

bb. Het gebogen en aan ieder bloemblad bevestigde honingbakje.

c. Het zelve van voren

dd. De zes gebogen meeldraden die aan de honingbakjes vastgehecht en om de andere korter zijn.

e. Een der korte meeldraden van terzijde.

f. Een ander van voren.

g. Het rondachtig vruchtbeginsel met de gebogen stijl, en geknopte stempel.

h. Het klootswijze, vleesachtige zaaddoosje met de driehoekvormige zaden.

Bloeitijd.

Gedurende de gehele maand juni op bergachtige plaatsen en op de heide, bv. op de Berghummer heide in Friesland, ter hoogte van 3 a 4 voeten.

Gebruik.

Aan deze wortel die tegenwoordig bijna niet meer in de geneeskunde gebruikt wordt, plagen nochtans de ouden een grote afdrijvende kracht toe te schrijven.

Euphorbia lathyris.

De 11de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 2ste St., bladzijde 755.

Springkruid met een vierdelig, gegaffeld kroontje en geheel effen tegenover gestelde bladen.

a. De kelkblad, zijnde een dun vlies, wiens vijf bovenste punten, als de kelkblad is uitgespreid, naar binnen gebogen worden en in zich bevatten de teeldelen.

b. De bloemkrans, bestaande uit vier dikke, half maanvormige en met de nagels aan de kelk gehechte bloembladen.

c. De gehele bloem van boven met de vooruitstekende teeldelen.

d. Dezelfde ter zijde,

e. De veertien meeldraden met de stempel.

f. Het gesteelde vruchtbeginsel met zes strepen, met de tweespletige stijl en stompe stempels.

gg. Het rondachtige, driehokkige zaaddoosje met de eenzame zaden.

Bloeitijd.

In juni en juli op de akkers van Frankrijk en Itali en in onze tuinen, ter hoogte van omtrent 2 voeten.

Gebruik.

Reeds Dioscorides en na hem enige anderen verzekerden dat men de zaden zonder enig gevaar bevordering van de stoelgang kon aanwenden, ofschoon dit echter van geen bedachtzame geneesheren thans zal worden aangeprezen.

Plaat 20.

Wederik.

Lysimachia nummularia.

De 5de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 7de St., bladzijde 509.

Penningkruid, met bijna hartvormige bladen, eenzame bloemen en een kruipende stengel.

a. De rechtopstaande, vijfdelige kelkblad.

b. De eenbladige, radvormige, vijfdelige bloemkrans zonder pijp.

c. De vijf buisvormige meeldraden.

d. Het rondachtig vruchtbeginsel met de draadvormige stijl en stompe stempel.

Bloeitijd.

In juni en juli in vochtige weilanden, veengronden en in sloten bij Haarlem, niet groter dan in de afbeelding.

Gebruik,

Sommige en onder dezen de voornaamste geneesheren hebben eertijds dit kruid met zeer veel ophef in verschillende ziekten en hoofdzakelijk in de scheurbuik aangeprezen; doch tegenwoordig is het, en niet ten onrechte, buiten alle gebruik gekomen.

De 5de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 7de St., bladzijde 655.

Schone dame, dodelijke nachtschade met een kruidachtige stengel en eironde effen gerande bladen.

a. De eenbladige, vijfdelige kelkblad.

b. De eenbladige, klokvormige bloemkrans met het vijfspletige, buikvormig boord en de vijf gebogen aan de grond der bloemkrans gehechte meeldraden.

c. Het half eironde vruchtbeginsel met de stijl ter lengte der meeldraden en de geknopte stempel.

d. De klootswijze rijpe vrucht en

e. Het zaad.

Bloeitijd.

In de maand juni in de bossen en op de bergen van Duitsland, Zwitserland, Itali en Engeland en bij ons in het Oldambt bij Groningen, ter hoogte van 2 a 4 voeten.

Gebruik.

Verscheiden geneesheren hebben reeds zeer vele proeven tot het genezen der kanker en hondsdolheid met de bladen en de wortel zo wel uit- als inwendig genomen; doch altoos met een bedrieglijke uitkomst; weshalve zij tegenwoordig zelden worden voorgeschreven en dat de vruchten zelf (Baccae) van een vergiftigen aard zijn leren wij uit de voorbeelden van kinderen die dezelfde soms bij ongeluk hebben gegeten.

Plaat 22.

Gewoon schelkruid.

Chelidonium majus.

De 12de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 587.

Zwaluwen-kruid, met kroonvormige verzamelde bloemstelen.

a. De tweebladige, afvallende kelkblad.

b. De uitgestrekte, vierbladige Bloemkrans.

c. De veelvuldige meeldraden (gewoonlijk dertig)

d. Het rolronde vruchtbeginsel met de geknopte stempel.

e. De geopende hauw.

f. De eivormige zaden.

Bloeitijd.

In juni en juli aan de muren en langs de heiningen op vele plaatsen ter hoogte van omtrent twee voeten.

Gebruik.

Alreeds ten tijde van Dioscorides werd het kruid en de wortel zeer sterk aangeprezen, gelijk het nog heden in verschillende verstoppingen der ingewanden en in die ziekten welke hoofdzakelijk daaruit zijn voortgekomen, als een voortreffelijk middel van de meesten wordt gehouden.

Plaat 23.

Alpen patich.

Rumex alpinus.

De 6de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 8ste St., bladzijde 405.

Monniken-rabarber met tweeslachtige, onvruchtbare en vrouwelijke bloemen, met effen gerande naakte klepjes en hartvormige, stompe, rimpelige bladen.

a. De driebladige kelkblad.

b. De eivormige, driebladige bloemkrans.

c. De inwendige Bloemkrans met het vruchtbeginsel.

d. Het vruchtbeginsel met de drie haarvormige, omgebogen stijlen en de slippende stempels.

e. Een geopende zaadkorrel.

De mannelijke bloem.

f. De drie bloemen en bloembodem bladen met de zes meeldraden.

g. Een afgezonderd meeldraadje.

Welke delen allen aanmerkelijk vergroot zijn.

Bloeitijd.

In de maand juli op de Bergen van Zwitserland en in de tuinen, ter hoogte van 4 a 5 voeten.

Gebruik.

De wortel wordt op sommige plaatsen van Frankrijk in een grotere hoeveelheid dikwijls voor de rabarber; doch buiten dien thans zeer zeldzaam gegeven.

Plaat 24.

Alpen meesterwortel.

Peucedanum ostruthium..

De 5de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 8ste St., bladzijde 183.

Meesterkruid met lancetvormige, 2 of 3 kwabbige, getande bloembladen.

a, a. De algemene zonnescherm.

b. de bijzondere, vijfbladige bloemkrans met de vijf haarvormige meeldraden van boven.

c. Dezelfde van onderen met het onder bloem zittende vruchtbeginsel.

d. Het vruchtbeginsel met de twee omgebogen stijlen.

e. De twee eironde zaadkorrels, waarvan de ene geheel en de andere doorgesneden is.

Bloeitijd.

In de maand juni aan de voet der hoogste bergen van Zwitserland en Oostenrijk, ter hoogte van 3 a 4 voeten.

Gebruik,

De poeder der wortel kan, uitwendig op een wonde gestrooid, die zuiveren en inwendig bij hardnekkige gaande en komende koortsen (Febres intermittentes) naar sommigen tot twee scrupels gegeven en met meer voordeel als de koorts bast (Cinchona, Cortex Peruvianus) aangewend worden.

Plaat 25.

Zwart wolkruid.

Verbascum nigrum.

De 5de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 87de St., bladzijde 626

Wolkruid met langwerpige, hartvormige, gesteelde bladen.

a. De kleine, eenbladige, vijfdelige kelkblad met rechtopstaande blaadjes.

b. De eenbladige radvormige bloemkrans met een uitgebreid vijfdelig boord en vijf meeldraden korter dan de bloembladen

c. Het rondachtig vruchtbeginsel met de draadvormige gebogen stijl en de stompe stempel.

Bloeitijd.

In de maand juni langs de wegen in de omtrek van Den Haag en op de Uilenpas aan de wal en de grachten, ter hoogte van 3 of 4 voeten.

Gebruik.

Van sommigen (gelijk Linnaeus) is de wortel dikwijls aangeprezen; doch tegenwoordig wordt zij bijna door geen geneesheren meer voorgeschreven.