Afbeeldingen der artseny-gewassen 9
Over Afbeeldingen der artseny-gewassen 9
Dirk Leonard Oskamp, 1796.file:///Users/niekkoomen/Sites/Volkoomen/Afbeeldingen der artseny-gewassen.htm Uit. www.BioLibde Door Nico Koomen. De Latijnse tekst laat ik vallen.
Plaat LXXXVI.
Gewone Anemone.
Anemone pulsatilla.
De 13de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 185.
Keukenschel, wildemanskruid, met dubbel gevinde bladen en rechte bloemblaadjes.
a. De zesbladige, langwerpige bloemkrans.
b. De veelvuldige, haarvormige meeldraden die half zo lang zijn als de bloemkrans.
c. Een afgezonderd meeldraadje met zijn tweedelig, rechtopstaande helmknop.
d. De veelvuldige vruchtbeginsels die in een hoofdje verzameld zijn.
e. Een afgezonderd vruchtbeginsel.
Bloeitijd.
In de maand april op droge schrale velden en heuvels te Brunsberg buiten Zutphen en op den Paas-heuvel bij ter Borch, van grootte als op de plaat.
Gebruik,
Zij werd wel eer voor een vergiftig gehouden; doch door Storck is thans bewezen dat het gedestilleerde water, afkooksel en uittreksel (Aqua destillata, Infusio & Extractum) zeer passende geneesmiddel zijn in verschillende hardnekkige kwalen.
Plaat 77.
Gewoon aardbeikruid.
Fragaria vesca.
De 12de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9deSt., bladzijde 50.
Aardbeien, waarvan alle bladen drievoudig zijn met kruipende staarten.
a. De eenbladige, tienspletige, platte kelkblad met de twintig meeldraden.
b. De vijfbladige, rondachtige bloemkrans van boven.
c. Dezelfde van onderen.
d. Een afgezonderd, gebogen meeldraadje.
e. De veelvuldige vruchtbeginsels in een hoofdje verzameld.
f. Een afgezonderd vruchtbeginsel.
g. Een rijpe, rondachtige gekleurde afvallende bes.
Bloeitijd.
In de maand me, in de bossen, op de bergen en schaduwachtige plaatsen door alle de vier werelddelen, bij ons in de bosjes van Gelderland, Overijssel en Friesland, aan de duin-kant van Holland, aan de dijkjes bij Haren buiten Groningen en in meest alle moestuinen, ter hoogte als op de plaat.
Gebruik.
Men heeft ronde, witte en oranjekleurige met grote donkere bladen die tamme genaamd worden. Anderen die men wilde of ook Engelse noemt hebben grotere vruchten, met ingedoken zaadjes die bij de tamme uitpuilende zijn. De ruige, aldus genaamd wegens de ruigheid der bladen, hebben de grootste; maar tevens ook de min smakelijkste vruchten.
De wortel en bladen zijn openende en samentrekkende; doch de vruchten overtreffen deze ten sterksten zo wel als geneesmiddelen dan als een der aangenaamste en heilzaamste soort van fruiten met wat suiker tot voorkomen van al te grote verkoeling op de nagerechten of anders gegeten.
Plaat 78.
Rode aalbes.
Ribes rubrum.
De 5de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 4de St., bladzijde 336.
Aalbessen-boom of bessenboom die ongedoornd is met hangende, gladde trosjes en platachtige bloemen.
a. De eenbladige, half vijfspletige, buikige kelkblad.
b. De uitgespreide en vergrote kelkblad met de vijf kleine, stompe, aan diens rand gegroeide bloembladen en de vijf meeldraden
c. Twee afgezonderde, gebogen meeldraden met de opleggende helmknopjes.
d. Het rondachtig vruchtbeginsel dat onder zit met den tweespletige stijl en de stompe stempel.
e. De rijpe, eenhokkige, genavelde bessen.
f. Een opengesneden bes.
g. Een rondachtig zaadkorrel.
Bloeitijd.
In de maand mei en juni op bergachtige plaatsen van de Noordelijke landen en in meest alle tuinen van de middelste delen van Europa, soms naar Haller ter hoogten van 10 voeten op de Alpen van Zwitserland,
Gebruik.
Mede een der gezondste en aangenaamste fruiten verschaffen deze bessen. Zijn sap is ongemeen verfrissend en verkoelend, weshalve de gelei (Rob ribesiorum) hiervan hoofdzakelijk in ontstekingen, gal, en rotte koortsen, (Febres inflammatoriae, biliosae & putridae) met veel voordeel kan aangewend worden.
Plaat 79.
Noordse Linnaea,
Linnaea borealis.
De 15de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 548.
Linnaea, voorheen tijmbladige klokjes van C. B., met tweevoudige bloemen.
a. De tweevoudige kelkblad, zijnde de onderste klein en driebladig, de bovenste eenbladig, vijfdelig, gelijk en rechtopstaande.
b. De eenbladige, half vijfspletige, klokvormige bloemkrans.
c. Dezelfde geopend met de vier meeldraden waarvan de twee naaste de langste zijn.
d. Het rondachtige vruchtbeginsel dat onder de bloem zit en met de onderste kelkblad bedekt is.
e. De rechte, draadvormige stijl met de klootswijze stempel.
f. De twee rondachtige zaadkorrels.
Bloeitijd.
In de dorre bosvelden van ‘t Noordelijke Europa, als mede in Zwitserland en in den omtrek van Berlijn, soms in Lapland ter hoogte van 18 voeten, gelijk Linnaeus zelfs getuigt.
Gebruik.
Het kruid wordt somtijds tot een pap gekookt, met veel voordeel in Zweden uitwendig tegen jichtpijnen door de landlieden naar Linnaeus gebezigd.
Plaat 80.
Witte dovenetel.
Lamium album.
De 14de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 334.
Melk-bloem, dove-Honds- of suiker-netel met hartvormige, gespitste, zaag getande, gesteelde bladen en twintig bloemige kransjes.
a. De eenbladige, vijftandige, pijpvormige kelkblad.
b. De eenbladige, gelipte bloemkrans bestaande uit een zeer korte, rolronde pijp, een gespleten boord, een opgeblazen, genepen keel, een gewelfde boven en een kortere, hartvormige onder lip met de vier meeldraden waarvan ԥr twee langer zijn.
c. Een afgezonderd gebogen meeldraadje met een langwerpig helmknop.
d. Het vierdelig vruchtbeginsel met de langen, draadvormige stijl en de tweespletige stempel.
e. Vier zaadkorrels, in de kelkblad ingesloten.
f. Een afgezonderde, driekantige, wederzijds geknotte zaadkorrel.
Bloeitijd.
In mei en juni overvloedig langs de wegen en in de hoven, in de Meer bij Amsterdam, om Utrecht en elders, ter hoogte van omtrent een voet.
Gebruik.
Aan het kruid en hoofdzakelijk de bloemen is eertijds door de oude, en thans weer door Chomel en Geoffroij die de bloeiende toppen (Stipites) als thee liet aftrekken en daa van dagelijks enige kopjes gebruikten een grote kracht in de witte en ware bloedvloeiingen toegeschreven. De landlieden gebruiken het nog in keelontstekingen en de wondbalsem van Dodart, door hem in pees-kwetsingen aangeprezen, wordt door deze bloemen in olijven-olie (Oleum Olivarum) te zetten vervaardigd.
Plaat LXXXI.
Bos bessen.
Vaccinium myrtillus.
De 13de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 4de St., bladzijde 483.
Blaauw-bessen, kraken-bessen, postel-bessen, bleken, met eenbloemige steeltjes, zaagvormige, getande, eironde bladen en een hoekige stengel.
a. De eenbladige, kleine bijblijvende, effen gerande kelkblad.
b. De eenbladige, vierdelige, klokvormige kelkblad met weerom gerolde blaadjes.
c. De acht eenvoudige, in de stoel vastgehechte, meeldraden.
d.. Een afgezonderd meeldraadje.
e. Het onder zittende vruchtbeginsel met de enkele stijl en de stompe stempel.
f. Een rijpe, klootswijze vrucht.
g. De kleine zaden.
Bloeitijd.
In de maand mei overvloedig in de bossen en op dorre woeste heiden, op de Veluwe, in ‘t Sticht van Utrecht, in Friesland, Overijssel, Groningen, en bijzonder naar de kant van Brabant, soms een en een halve voet hoog.
Gebruik.
Het landvolk en de herders gebruiken deze bessen veelal tot hun gewoon voedsel, het welk, wanneer zij ԥr brood of vlees bij eten, voor hun niet ongezond is; doch te veel hier van is bezwarend en opproppend voor de maag wegens de bekende samentrekkende hoedanigheid, waarom zij ook dikwerf met de gedroogde messen der mirt (Baccae Myrtilli), gelijk door Pomet en Lemeri, in de geneeskunde verward worden. Zij strekken tot aas voor de bos- en veldhoenderen, fazanten, patrijzen en ander gevogelte.
In Frankrijk worden zij gebruikt om den rode wijn te kleuren en de schilders gebruiken dezelfde om de mooie blauwe kleur die er met aluin (Alumen) en galnoten (Galae) wordt uitgetrokken.
Plaat LXXXII.
Welriekend ruwkruid.
Galium odoratum.
De 4de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 7de St., bladzijde 271.
Welriekende Asperula met achtvoudige, lancetvormige blaadjes en gesteelde bloembundeltjes.
a. De kleine, viertandige, boven zittende kelkblad met het onder zittend vruchtbeginsel, de draadvormige stijl en de gekopte stempel
b. De eenbladige, vierdelige, trechterwijze bloemkrans met de vier meeldraden die aan ‘t bovenste gedeelte der pijp vastgehecht zijn.
c. De vrucht,
Bloeitijd.
In de maand mei in de bossen en op bergachtige plaatsen van Frankrijk, Polen en Duitsland en in onze tuinen, omtrent van deze hoogte.
Gebruik.
In het Jaar 1767 werd dit kruid, in melk gekookt of als thee getrokken en tweemaal daags aan de gebeten ingegeven, in Duitsland zeer sterk tegen de watervrees (Hydrophobia) aangeprezen; doch diens vermaardste hoedanigheid is openend, weshalve het met meer voordeel in de geelzucht (Icterus) verstopte stonden (Menses) en in andere verstoppingen der ingewanden (Obstructiones Viscerum) kan gebruikt worden.
Op wijn gezet deelt het aan die een lieflijke smaak en verkwikkende geur mede, waarom dit zeer veel in Duitsland gedaan wordt.
Plaat LXXXIII.
Bittere kruisbloem
Polygala amara.
De 17de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 10de Deel 4de St., bladzijde 87.
Kruisbloem met getroste bloemen, bijna rechtopstaande stengels en stomp eironde, grotere wortelbladen.
a. De kleine, driebladige kelkblad.
b. De vlinderwijze, geopende bloemkrans.
c. De kleine, bijna rolronde vlag.
d. Dezelfde geopend met de acht samengegroeide (tweebroederige), en in de kiel ingeslotene meeldraden.
e. Het langwerpig vruchtbeginsel met de enkele en rechtopstaande stijl en de tweespletige stempel.
Bloeitijd.
In de maand mei op bergachtige plaatsen van Duitsland en Zwitserland, ter hoogten als op de plaat.
Gebruik.
Een aftreksel van het kruid in wijn (Infusum vinosum) purgeert zonder last of gevaar en een aftreksel in water (Infusum aquosum) is vaak in de waterzucht (Hydrops) met een goed gevolg en sterke pislozing gegeven.
De wortel kan naar enigen met veel voordeel in de tering (Ftisis) gebruikt, naar anderen met weinig voordeel in deze ziekte gegeven en naar sommigen niet dan met veel nadeel in dezelfde aangewend worden.
Plaat 84.
Zwart bilzekruid.
Hyoscyamus niger.
De 5de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 11de Deel 4de St., bladzijde 636.
Dolkruid, zwart bilzekruid met de stengel omvattende, uitgehoekte bladen en ongesteelde bloemen.
a. De eenbladige, pijpvormige zeer harig kelkblad, met een vijfspletige opening.
b. De eenbladige, trechtervormige bloemkrans met een korte rolronde pijp, een half vijfspletig boord en stompe blaadjes met de vijf meeldraden.
c. Het rondachtig vruchtbeginsel met de draadvormige stijl en de gekopte stempel.
d. Het eironde, tweehokkige, met een horizontaal openbarstend deksel, ongesneden zaaddoosje.
e. Diens schotje.
f. De veelvuldige, ongelijke zaadkorrels.
Bloeitijd.
Inde maand mei en juni op ruwe, steenachtige plaatsen, bij ons veel langs de wegen in ‘t Sticht van Utrecht en in de duinen van Holland, ter hoogte omtrent van een voet.
Gebruik.
Een sterk vergift zijnde kan het niet dan met de uiterste behoedzaamheid inwendig gebruikt worden. Uitwendig behoort het tot de verzachtende, oplossende en pijnstillende middelen, gelijk de pleister van bilzekruid door velen aangeprezen en waarvan Boerhaave verhaalt eens met een zijner vrienden bijna dronken geworden te zijn toen zij dezelfde maakten. Een pap van het kruid met melk en saffraan is zeer dienstig in de pis-opstopping, met azijn gekookt en met olie van bittere amandelen tot een zalf gemengd zou zij, naar Riverius, een verhard gezwel der lever zelfs (Scirrhum Hepatis) verdrijven.
Plaat 85.
Gewone leeuwenvoet.
Alchemilla vulgaris,
De 4de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 7de Deel 4de St., bladzijde 372.
leeuwenklauw, onze vrouwe mantel, met gegolfde bladen.
a. De eenbladige, pijpvormige kelkblad, met een plat, achtdelig boord en plaatjes die om de anderen kleiner zijn
b. Dezelfde uitgestrekt met de vier meeldraden die op het boord van de kelkblad zitten omdat de bloemkrans ontbreekt.
c. Een afgezonderd, zeer klein, gebogen meeldraadje met een rondachtige helmknop.
d. Het eirond vruchtbeginsel met de draadvormige stijl ter lengte van de meeldraden en den klootswijze stempel.
Bloeitijd.
In de maand mei overvloedig in onze meeste bossen en op droge weilanden, ter hoogte van bijna een voet.
Gebruik.
De oudheid heeft ten onrechte aan dit kruid een zeer sterke samentrekkende kracht toegeschreven. Volgens latere proeven is het innerlijk een voortreffelijk middel in lichte aanvallen van kramptrekkingen (Morbi spasmodici), en uitwendig kan de hitte en pijn der wonden, zweren en ontstekingen door een stoving van dit afkooksel zeer verminderd worden.
Plaat LXXXVI.
Gewone Berberis.
Berberis vulgaris.
De 4de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 7de Deel 4de St., bladzijde 453.
Berberis, edele doorn of zuur-boom,met getroste bloemsteeltjes en drievoudige doornen.
a. De zesbladige kelkblad met eironde, gekleurde, afvallende en om de andere kleinere blaadjes.
b. De zesbladige, rondachtige bloemkrans met de zes meeldraden.
c. Een bloemblad met de twee rondachtige gekleurde honingbakjes, zoals zij van onder aan ieder bloemblad vastgegroeid zijn.
d. Een afgezonderd, rechtopstaand meeldraadje met zijn twee helmknopjes. Het rolronde vruchtbeginsel, zonder stijl, maar met de ronde stempel.
f. De rijpe, rolronde, eenhokkige bessen.
g. Een geopende, met de twee langwerpige zaden.
Bloeitijd.
In de maand mei en juni in ‘t wild zeer heesterachtig, in kreupelbos en aan de heggen, b.v. op de Velsen-heide en in de duinen bij Overveen, in de tuinen maakt het door aanhoudend snoeien een boompje uit, somtijds ter hoogte van zes voeten.
Gebruik.
De bessen wiens uitgeperste en door gegoten sap zelfs vele jaren in kruiken door middel van een stop of wat olie van olijven voor de buitenlucht beveiligd kan bewaard worden. Zijn van een zeer aangename smaak en komen genoegzaam met de tamarinden (Fructus Tamarindorum) in eigenschappen overeen. Zij strekken ook tot ‘t maken van wijn, azjjn en punch (tot welk laatste het sap in plaats van dat van citroenen genomen te gelijk een aangename smaak en kleur veroorzaakt). De bladen, die ook zuurachtig zijn, kunnen in de huishouding als salade gegeten worden. De middelste bast (Cortex medius) kan men met veel voordeel in de geelzucht (Icterus) en tot bevestiging van het tandvlees in een mondspoeling gebruiken, zij dient insgelijks om een gele kleur aan het garen en een mooie glans aan het Turks leder te geven.
Plaat 87.
Rode Kraken-bessen.
Vaccinium vitis-idaea.
De 8ste Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 4de St., bladzijde 491.
Vosse-bessen met knikkende eindtrosjes, de bladen stompovaal, omgekruld, effen gerand, van onderen gestippeld.
a. De acht enkele meeldraden die op de stoel zitten met de stamper.
b. Een afgezonderd meeldraadje met zijn tweehoornige helmknop.
c. De rijpe, klootswijze bessen.
d. Een geopende, vierhokkige bes.
e. Een kleine zaadkorrel.
Bloeitijd.
In de maand mei en juni in vele bosjes en langs de wegen, bij ons in verschillende bossen op de Veluwe, ook bij ‘t Vaccinium myrtillus in Friesland, en buiten Groningen, veelal ter hoogte van drie voeten.
Gebruik.
Aan de bladen van dit gewas (wat de Duitsers Heidelbeeren noemen omdat het gewoonlijk op de heiden aldaar wordt gevonden) wordt een vrij sterke samentrekkende kracht van sommigen toegeschreven. De bessen echter worden algemeen het best bevonden, zij zijn bijzonder verkoelende en verrotting werend en worden met het beste gevolg in siroop of gelei in alle gal en rotkoortsen (Febres bilisae & putridae) gegeven. Zij kunnen ook in siroop van suiker met weinig citroenschillen (Cortices Citreorum) en een stukje kaneel (Cinnamomum) gekookt worden totdat zij doorschijnend zijn om alsdan bij gebraden vlees of vis gegeten te worden.
Plaat 88.
Smalbladige Weegbree.
Plantago lanceolata.
De 4de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 7de St., bladzijde 316.
Vijfribbige weegbree of hondsribbe met lancetvormige bladen, een bijna eironde, naakte aar en een hoekige bloemstengel.
a. De vierdelige, rechtopstaande bijblijvende kelkblad.
b. De eenbladige, bijblijvende, pijpvormige bloemkrans met een vierspletig boord en eironde blaadjes.
c. De vier zeer lange, haarvormige meeldraden.
d. Een afgezonderd helmdraadje met zijn opleggend, langwerpige helmknop.
e. Het eironde vruchtbeginsel met de draadvormige stijl, en de enkele stempel.
Bloeitijd.
In de maand mei in de weilanden, langs de wegen en op onbebouwde plaatsen, iets hoger als op de plaat.
Gebruik.
De bladen zijn een weinig samentrekkende en bitter en werden benevens de wortel door de ouden inwendig voor vele ziekten met te grote lof verheven, uitwendig worden zij algemeen op lichte wonden voordelig gebezigd.
Het weegbree water (Aqua Platanginis) wordt als een wondmiddel van sommigen nog aangewend; doch tevergeefs omdat het samentrekkende beginsel (Principium adstringens) niet mede bij de destillatie overgaan kan.
Plaat 89.
Lorkenboom
Larix decidua.
De 20ste Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 3de St., bladzijde 395.
Lorkenboom, met gebundelde, zachte, stompachtige, afvallende bladen, ei-rondachtig, langwerpige kegels en met uitstekende lovertjes, tussen de eironde, met een ruwe rand van elkander gescheurde schubben.
a.a. De mannelijke bloemen.
b.b. De vrouwelijke.
c.c. Twee afgezonderde meeldraden van beide zijden, met de naakte, rechtopstaande helmknop.
d.d. De tweebloemige, langwerpige, bijblijvende schubben van de vrouwelijke bloem, van beide zijden.
e. in de midden doorgesneden.
f. Het zaad.
Bloeitijd.
In de maand mei op verschillende gebergten en op de Alpen van een middelmatige hoogte, naar het getuigenis van Haller.
Gebruik.
Het hout (Lignum) wordt om diens mooie rode kleur en hardheid alom in een zeer grote waarde gehouden en bijzonder is het dat Plinius, en nog onlangs Kusterus kon schrijven, dat het zo min als een steen in ‘t vuur verteerd wordt, daar vele berglieden geen anderen brandstof hebben en hiervan in Zwitserland de beste kolen gebrand worden. De Fransen noemen deze boom Meleze, waarschijnlijk wegens zijn honingachtige uitzweten dat onder de naam van Manna van Brianon (Manna Brigantina laricea) bekend en als een zeer zacht laxeermiddel in Frankrijk in gebruik is. Het voornaamste echter dat deze boom uitlevert is de terpentijn die men nog, ofschoon ten onrechte Venetiaanse (Terebinthina Veneta) noemt omdat het veel van Veneti plagt te komen. Zij is beter dan de gewone (communis) gewoonlijk getrokken uit de tamme pijnboom (Pinus pinea L.) en is zo deugdzaam en goedkoper dan de cipres (Cypria) uit de terpentijnboom (Pistacia terebinthus L.) Zij kunnen allen met water, door middel van een door van een ei, verbonden, en in wijngeest zonder enige bijvoeging volkomen ontbonden worden. Het is een verhittend en rotting werend geneesmiddel, (Calidum & Antiputredinosum) dat inwendig zeer sterk op sommige kwalen der waterwegen werkt en hierom door onkundigen zeer dikwijls ter onrechte tijd en tot groot nadeel in een gonorrhoeae gegeven wordt; uitwendig echter wordt het veel zekerder aangewend waarom het insgelijks in zo vele zalven en pleisters (Unguenta & Emplastra) gebruikt wordt. In Siberi levert zij tegen de winter veel hars (Resina) en in ‘t voorjaar geeft zij een gomachtig vocht uit dat men volgens Pallas in de apotheken voor de gom van Senegal, en in de manufacturen, of wel niet zo helder zijnde, echter voor de gewone Arabische gom zou kunnen gebruiken.
Plaat 93.
Knoflookkruid.
Alliaria petiolata.
De 15de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 687.
Look zonder look met hartvormige bladen.
a. De vierbladige kelkblad.
b. De vierbladige, kruiswijze bloemkrans.
c. De zes gebogen meeldraden ter lengte van de kelk, waarvan er vier langer en de twee tegenoverstaande korter zijn.
d. Een afgezonderd meeldraadje.
e. Een lange, juist vierzijdige, tweehokkige hauw.
Bloeitijd.
In de maand mei en juni, overvloedig bij Tiel, aan de wallen te Zutphen en Arnhem, aan ruige wallen bij Beverwijk, Brederode, Bloemendaal en in de Alkmaarder Hout, in de hoven bij Harderwijk, Amsterdam, aan de wegen bij Den Haag, Utrecht, Franeker, Zwolel en Groningen, ter hoogte van omtrent een en een halve voet.
Gebruik.
Het verse kruid is in reuk en smaak zodanig aan de knoflook (Allium) gelijk, dat zelfs deze in de melk der koeien die hiervan hebben gegeten merkbaar is. Oudtijds werd het door C. Bauhinus en naderhand zelfs door Boerhaave als een krachtig zweetmiddel en tegengift (Sudoriferum & Antidotum) aangeprezen en ook soms in de huishoudkunde bij sauzen en inzouten der spijzen aangewend.
Plaat 92.
Duizendknoop.
Bistorta officinalis.
De 8ste Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 8ste St., bladzijde 460.
Nater- slangen-adder-wortel of bloeiende hertstong met een geheel enkele, een aar stengel en eironde in de bloemsteel aflopende bladen.
a. De vijfdelige gekleurde kelkblad (of liever bloemkrans) met de acht meeldraden.
b. Een lovertje.
c. Een afgezonderd gebogen meeldraadje met een langwerpig opleggend helmknop.
d. Het driekante vruchtbeginsel met de drie draadvormige stijlen en enkele stempels.
e.e. Een nieuw bloemknopje dat onder de eerste verborgen ligt.
Bloeitijd.
In de maanden mei en juni op vochtige en bergachtige plaatsen, op Essenburg bij Harderwijk, aan de dijk tussen Muiden en Weesp, in ‘t Sticht van Utrecht en de omtrek van Groningen, tot de hoogte van anderhalf voet.
Gebruik.
De wortel behoort tot de samentrekkende middelen uit ‘t plantenrijk, zij kan inwendig niet dan met de grootste voorzichtigheid, doch uitwendig veiliger in een mondspoeling (Collutio) tot bevestiging der tanden of tegen de scheurbuik (Scorbutus) in de mond gegeven worden.
Plaat 93.
Paarsbloemige klaver.
Trifolium pratense.
De 12de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 10de St., bladzijde 292.
Rode-beemd-veld of varkens-klaver met ronde, pluisachtige hoofdjes omringd met gepaarde, vliezige, stoppeltjes.
a. De eenbladige, pijpvormige, bijblijvende vijftandige kelkblad.
b. De vlinderwijze, dikwijls bijblijvende bloemkrans.
c. Dezelfde geopend met de dubbele broederige, of in twee lichamen samengegroeide meeldraden ( een enkele en een negenspletig)
d. De negen samengegroeide, van elkander gescheiden helmdraden met de enkele helmpopjes.
e. Een enkele.
f. Het ei-rondachtige vruchtbeginsel, met de gebogen opklimmende stijl en de enkele stempel.
Bloeitijd.
Voornamelijk in mei, juni en juli, overvloedig in de weilanden en aan de wallen en wegen, ter hoogte van bijna een voet.
Gebruik.
De Ieren gebruiken deze klaver onder de naam van Chambroch tot spijs en de Laplanders maken bij gebrek van koren brood van de bloemen. Bij ons maakt zij de velden tot vette weiden; en wordt hierom dikwerf gezaaid in de landen; alleen echter is zij geen bekwaam voer voor de beesten die geweldige spanningen veroorzaakt, waaraan zelfs de paarden sterven kunnen, weshalve zijn altoos met hooi of gekapt stro gemengd moet worden; uit de bloemen zuigen de bijen veel honing.
Plaat 94.
Dalkruid
Convallaria majalis.
De 6de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 18ste St., bladzijde 347.
Lelie van den Dale, zegeltjes, mei-bloemen met een naakte bloemstengel en gedoornde, zittende bloemen
a. De eenbladige, klokvormige, gladde bloemkrans met een zesspletig, stomp, en wijd uitgestrekte omgebogen boord en de zes daarin gehechte meeldraden.
b. Een afgezonderd, gebogen meeldraadje dat korter is dan de bloemkrans met een langwerpig, rechtopstaande helmknopjes.
c. De klootswijze vruchtbeginsel met de stijl die langer is dan de meeldraden en de driekantige, stompen stempel.
Bloeitijd.
Met het begin van de lente in de bossen en op schaduwachtige plaatsen in Gelderland op Schaffelaar bij Barneveld, en op ԫlarenbeek en Roozendaal bij Arnhem, in het Haagsche Bos en de Haarlemmer Hout in Holland, op Hardenbroek bij Amersfoort in ‘t Sticht van Utrecht, in ‘t Schwartzenbergerbos in Friesland en op de Mickelhorst buiten Groningen ter hoogte bijna als op de plaat.
Gebruik.
De bloemen, die zeer aangenaam van reuk zijn en waarvan een water en geest gedestilleerd wordt, en de bessen werden eertijds dikwerf, doch thans bijna niet meer in de geneeskunde voorgeschreven.
Van de bladen kan men met kalk een zeer mooie groene kleur maken die zeer duurzaam is.
Plaat 95.
Wederdood.
Asplenium trichomanes.
De 24ste Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 14de St., bladzijde 130.
Steenbreek met gevind loof, de vinnen rondachtig, gekarteld.
a. De bevruchtings-delen (zijn kleine in rechte lijnen geplaatste zaaddoosjes) worden op ‘t onderste gedeelte van het blad gevonden.
Bloeitijd.
Het groeit bij ons voortdurend aan oude muren, gelijk aan de grote Kerk te Harderwijk, aan de Kerk en pastorie-muur te Zoelen in de Betuwe, aan het huis te Zwanenburg en aan de muur van de oude brug van ‘t huis Sijpenstein bij Alkmaar, in andere landen veel al in de kloven van rotsen, gelijk ik het zeer dikwijls gevonden heb bij Frankfort en Marburg, ter grootte bijna als op de plaat.
Gebruik.
Het afkooksel van het kruid is bitter en samentrekkende, het sap zeer zoet en bitterachtig waarin het eiwit stremt.
Het behoort tot de vijf haarkruiden (Herbae Capillares) en werd eertijds in een heesheid en hoest, die uit een verzameling vansSlijm ontstaan was, zeer sterk aangeprezen en ook hierom in de borstsiroop van haarplanten (Syrupus capillorum veneris) gedaan.
Plaat 95.
Wederdood.
Asplenium trichomanes.
De 24ste Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 14de St., bladzijde 130.
Steenbreek met gevind loof, de vinnen rondachtig, gekarteld.
a. De bevruchtings-delen (zijn kleine in rechte lijnen geplaatste zaaddoosjes) worden op ‘t onderste gedeelte van het blad gevonden.
Bloeitijd.
Het groeit bij ons voortdurend aan oude muren, gelijk aan de grote Kerk te Harderwijk, aan de Kerk en pastorie-muur te Zoelen in de Betuwe, aan het huis te Zwanenburg en aan de muur van de oude brug van ‘t huis Sijpenstein bij Alkmaar, in andere landen veel al in de kloven van rotsen, gelijk ik het zeer dikwijls gevonden heb bij Frankfort en Marburg, ter grootte bijna als op de plaat.
Gebruik.
Het afkooksel van het kruid is bitter en samentrekkende, het sap zeer zoet en bitterachtig waarin het eiwit stremt.
Het behoort tot de vijf haarkruiden (Herbae Capillares) en werd eertijds in een heesheid en hoest, die uit een verzameling vansSlijm ontstaan was, zeer sterk aangeprezen en ook hierom in de borstsiroop van haarplanten (Syrupus capillorum veneris) gedaan.
Plaat 97.
Paardenkastanje boom.
Aesculus hippocastanum.
De 7de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 2de St., bladzijde 249.
Wilde kastanje boom met zevenmannige, openstaande bloemen.
a. De eenbladige, kleine, buikige, vijftandige kelkblad.
b. De platte, vijfbladige, rondachtige bloemkrans.
c. Een afgezonderd bloemblad.
d. De zeven gebogen, neergebogen meeldraden met de opklimmende stempels.
e. Het rondachtig vruchtbeginsel dat eindigt in den gebogen stijl met de gebogen puntige stempel.
Bloeitijd.
In de maand juni, eigenlijk in ‘t Noordelijk gedeelte van Azi; Doch in ‘t jaar 1550 in Europa overgebracht zijnde wordt zij bij ons meest overal in de steden en bij grote landhuizen gevonden.
Gebruik.
Het poeder van de paardenkastanje is een goed niesmiddel (Ptarmicum), wanneer het als snuif genomen wordt; De paardenkastanjes worden op sommige plaatsen eerst doorboord, daarna enige dagen in de kalk gelegd en vervolgens wederom met water uitgetrokken zijnde om dezelfde de grootste bitterheid te benemen en tot bemesting van ‘t vee gebruikt, ofschoon zij geen bekwaam voedsel voor de mensen opleveren. De bijen azen graag op de bloemen, gelijk men hun dikwerf bijna geheel rood van het stuifmeel (Pollen Antherarum) van dezelfde ziet terugkeren.
Plaat 98.
Dunne Oosterlucie.
Aristolochia clematitis.
De 20ste Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 6de St., bladzijde 213.
Dunne holwortel, Sarracijns kruid met hartvormige bladen, rechtopstaande stengels en getroste oksel-bloemen
a. De eenbladige, pijpvormige, onregelmatige bloemkrans, van onderen buikachtig, met een langwerpige pijp en een verwijderd boord van boven.
b. Dezelfde van onderen.
c. Dezelfde geopend
d. Het onder zittend, langwerpig vruchtbeginsel met de klootrondachtige, zesdelige stempel waarop de helmknopjes vastgegroeid zijn omdat de helmdraden en de stijlen ontbreken.
e. Een tweehokkig, afgezonderd helmknopje.
d. De stempel met de helmknopjes van boven.
Bloeitijd.
In de maand jun, in de Zuidelijke en middelste delen van Europa, bij ons overvloedig niet ver van Zutphen, in de duinen bij Wijk op Zee, bij de Beverwijk aan de weg naar de herberg Romen, op de Kruidberg bij Brederode en om Utrecht, ter hoogte van bijna twee voeten.
Gebruik.
Deze dunne holwortel wordt in de geneeskunde het meest gebruikt en maar zeldzaam de lange en ronde (Aristolochia longa & rotunda). Zij verdunnen alle inwendig slijmige vochten, drijven die uit en prikkelen de zenuwen, waarom zij als hoofd- en borstmiddelen worden aangemerkt. De dunne is echter verre boven de anderen te verkiezen omdat ze veel beter en zachter laxeert en de jichtpijnen vermindert; doch Boerhaave heeft waargenomen, dat zij wel de pijnen der Podagristen verzacht, maar diens leven door verzwakking der lichaamskrachten tevens aanmerkelijk verkort.
De poeder der bladeren of de in olie gekookte wortel wordt op verouderde gezwellen der paarden gestrooid of gesmeerd en voor onfeilbaar gehouden.
Plaat 99.
Tuin-zuring
Rumex scutatus.
De 6de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 8ste St., bladzijde 402.
Spaanse zuring met tweeslachtige bloemen, piekvormige hartvormige bladen en een ronden stengel.
a. De driebladige kelkblad met de bijblijvende, stompe blaadjes.
b. De driebladige, bijblijvende bloemkrans met de drie stempels.
c. De zes zeer korte, haarvormige meeldraden.
d. Een afgezonderd helmdraadje met het rechtopstaande, tweeballig helmknopje.
Het vruchtbeginsel met de drie haarvormige, omgebogen stijlen en de grote, slippige stempels.
Bloeitijd.
In de maand juni op muren, warme plaatsen en in de meeste tuinen, overvloedig b.v. aan de muur van ‘t huis te Bronkhorst in ‘t graafschap Zutphen, omtrent anderhalf voet hoog.
Gebruik.
Algemeen genoeg is deze plant bekend voor de huishouding waarin zij niet alleen allerlei soort van spijzen smakelijker, maar tevens gezonder maakt door haar verkoelen hoedanigheid.
Het uitgeperste sap of afkooksel der bladen is insgelijks een voortreffelijk geneesmiddel hoofdzakelijk in galachtige koortsen.
Het zaad heeft een samentrekkende en stoppende eigenschap, inzonderheid de wortel die aan ‘t afkooksel een rode kleur mededeelt.
Plaat 100.
Rode-ooievaarsbek.
Geranium robertianum.
De 16de Klasse.
Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 10de St., bladzijde 26.
Robberts-kruid met drievoudige gevinde, ingesneden bladen en harige, tienstrepige kelk.
a. De vijfbladige kelkblad met de eironde, spitse, bijblijvende blaadjes.
b. De grote, uitgestrekte, vijfbladige bloemkrans, van boven.
c. Dezelfde van onderen.
d. Een afgezonderd, hartachtig bloemblad.
e. De tien samengegroeide Meeldraden.
f. Een afgezonderd gebogen helmdraadje met het langwerpig, beweegbaar helmknopje.
g. Het vijfhoekig, gebekt vruchtbeginsel met de bijblijvende gebogen stijl en de vijf omgebogen stempels.
h. De vijf knoppige, dwars doorsneden vrucht.
Bloeitijd.
In juni en juli aan oude muren en bomen, in bossen, wildernissen en op steenachtige gronden, in ‘t Haagsche Bos, in de Haarlemmer en Alkmaarder Hout en niet ver van Utrecht, omtrent anderhalf voet hoog.
Gebruik.
Onder alle soorten die van dit geslacht voorheen onder de geneesmiddelen geteld werden is deze alleen nog maar in gebruik gebleven. Het kruid is een goed middel voor uit- en inwendige kwetsingen, voornamelijk indien het als een pap of stoving opgelegd wordt en kan als dan ook ‘t water afdrijven, Gezwellen doen verslaan, en tegens de roos (Erysipelas) met veel voordeel gebruikt worden. Het afkooksel in water (Decoctum aquosum) of aftreksel in wijngeest (Infusio Spiritiosa) geneest de barsten en kloven der lippen en tepels en dient tot bloedstemping en naar sommigen ook tegen de scheurbuik (Scorbutus) en de kanker (Carcinoma S. Cancer).