Afbeeldingen der artseny-gewassen 3

Over Afbeeldingen der artseny-gewassen 3

Dirk Leonard Oskamp, 1796.file:///Users/niekkoomen/Sites/Volkoomen/Afbeeldingen der artseny-gewassen.htm Uit. www.BioLib.de Door Nico Koomen. De Latijnse tekst laat ik vallen.

Plaat LXX.

Veld-Zuuring.

Rumex acetosa

De VIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 8ste St., bl. 409.

Veld-Zuuring, Zurkel, met tweehuizige Bloemen, en langwerpige, pijlvormige Bladen.

a. De Driebladige Bloemdop van onderen, met de drie vooruitstekende Bloembladen.

b. De Bloemdop, met de Bloemkrans van boven.

c. De Kelk, met de zes zeer korte Helmdraden, en de regtopstaade, tweeballige Helmtjes.

De vrouwelijke Bloem.

d. De Boemdop en Bloemkrans, met de drie Stijlen, en ‘t Vrucht-beginzel.

e. Een afgezonderd Stijltje.

f. De drie Bloembladen van de Bloemkrans, met de drie hairswijze Stylen, tusschen de spleeten der samengevoegde Bloembladen uitsteekende.

Alle deeze Deelen zijn merkelijk vergroot.

Bloeitijd.

In de maand Junij of Julij, in de weilanden, ter hoogte van omtrend een voet; zij wordt echter in de meeste tuinen geplant, waar door alle haare deelen vergroot en verbeeterd worden.

Gebruik.

In alle Ziekte, waar Zuuren vereischt worden, kan men de Bladen van dit Kruid met veel voordeel inwendig gebruiken. Uitwendig, met roode wijn gestampt, kan men naar Boerhaave daar mede het Tandvleesch, door Scheurbuik aangedaan, bewaaren. Men kan dezelve ook in de Huishoud-Kunde als Salade of bij andere Groentens gebruiken. In de koude landen eeten het de Ingezeetenen en ‘t Scheepsvolk, dat ԥr aanland, tegen de Scheurbuik, gelijk de Groenlanders de Bladen van Veld-Zuuring en Lepel-Blad (Cochlearia officinalis L) hier om insgelijks in hunne Pottagien gebruiken.

Deszelfs bereiding is ‘t weezentlijke Zout (Sal essentiale), dat door Boerhaave zeer sterk is aangepreezen.

Plaat LXXI.

Aalbesbladige Braamboos

Rubus chamaemorus.

De XIIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 1Ide St., bl. 418.

Aalbesbladige Braamboos, met enkelde, gekwabde Bladen, een ongedoornde, eenbloemige Steng, en tweehuizige Bloemen.

a. De eenbladige Bloemdop, met de talrijke Meeldraden, die aan de Kelk vastgehecht zijn, of de mannelijke Bloem.

b. De rondagtige Bloemkrans, met de mannelijke Bloesem.

c. De Bloemdop, met de talrijke Vrucht-beginzels, of de vrouwelijke Bloem.

d. De Bloemkrans, met de vrouwelijke Bloesem.

e. De samengestelde Bezie.

f. Een enkelde, langwerpige Zaad-korl.

Bloeitijd.

Uit eene en dezelfde wortel groeit de mannelijke en vrouwelijke Bloem, overvloedig in veenachtige en moerassige plaatzen van Zweeden, Rusland en Noorweegen.

Gebruik.

De bessen die een aangenamen en rinsen smaak hebben, worden door de Laplanders, in Rendieren ԭelk tot Pap gewreeven, voor een lekkernij gegeeten, en geduurende den geheelen Winter onder de Sneeuw op de Gebergte begraven, wanneer zij in ‘t Voorjaar even smaakelijk zijn, als toen zij eerste geplukt waren. In Noorwegen, versch of met Zuiker toegemaakt, worden zij voor ‘t beste middel tegen de Scheurbuik gehouden.

Plaat LXXII.

Europische Varkens-Brood.

Cyclamen europaeum..

De Vde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 7de St., bl. 491.

Varkens-Brood, met een omgeboogen Bloemkrans, en ronde, gekartelde Bladen.

a. De half vijfspleetige, bijblyvende, rondachtige Bloemdop.

b. De eenbladige Bloemkrans, met een kleine nikkende, klootrondachtige Pijp, een zeer groot, vijfdeelig, opwaarts wederomgeboge Boord, en lancetswijze Plaatjes.

c. De vijf kleine Meeldraden, met de rechtopstaande, digt bij elkander gevoegde, Helmtjes.

d. Twee afgezonderde Meeldraden, van binnen en van buiten.

e. Het rondachtig Vrucht-beginzel, met den regten Stijl, en den stompen Stempel.

Bloeitijd.

In de maand April, en Maij, op drooge belommerde plaatsen van Oostenrijk en Zwitserland, ter hoogte omtrend als op de Plaat.

Gebruik.

De Wortel, die niet als gebraden door de Menschen en dan nog zeer zelden wegens de groote scherpte gebruikt wordt, strekt noghtands tot voedsel voor de Zwijnen; uitwendig dient het uitgeperste Sap tot zuivering van oppervlakkige Zweertjes in de Huid en maakt een voornaam hoofdmiddel van ‘t Unguentum de Arthanita uit.

Plaat LXXIII.

Kruipend Aard-Veil

Glecoma hederacea.

De XIVde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 330.

Klein Hondsdraf, Onder-Have, met nierswijze, gekartelde Bladen.

a. De eenbladige, pijpswijze, rolronde Bloemdop, met een ongelijk, vijfspleetig Boord.

b. De geopende, eenbladige, gelipte Bloemkrans, met de vier Meeldraden, waarvan ԥr twee korter zijn, dan de overigen.

c. Twee afgezonderde Meeldraden, de Helmtjes van ieder paar buigen zich kruiswijs teegen den anderen.

d. Het vierdeelig Vrucht-beginzel, met den langen, draadswijzen Stijl, en den tweespleetigen, spitsen Stempel.

Bloeitijd.

In de maand April en Maij, overvloedig op alle vochtigewegen en paden, veel al bij oude boomen, omtrend een voet hoog.

Gebruik.

Aan het Kruid wierd door de Ouden een groote openende, pisdrijvende en wondheelende kragt toegeschreeven; weshalven het met voordeel tegen den Steen in een Poeijer of in een geestig Aftrekzel ( Infusio spirituosa), en in Verzweeringen der Longen met andere Kruiden in een Aftrekzel als Thee (Infusio Theae-formis) door hun wierd aanbevoolen.

Plaat LXXIV.

Europisch Mans-oor.

Asarum Europaeum.

De XIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 8ste St., bl. 698.

Mans-Oor, met niervormige, stompe, tweevoudige Bladen.

a. De eenbladige, klokswijze, drie of vierspleetige, hairige, gekleurde Bloemdop, waarvan het voorste Blaadje is afgesneeden, en waar aan de Bloemkrans ontbreekt.

b. De twaalf elsvormige Meeldraden, die om de Stamper zitten.

c. Het Vrucht-beginzel, het welk in de Kelk verborgen ligt, met den rolronden Stijl, ter lengte van de Meeldraden, en den sesdeeligen, starswijzen Stempel.

d. Het bovenste gedeelte van den Stempel.

e. Het seshokkige Zaaddoosje, met een eijronde Zaad-korl.

Bloeitijd.

In de maand April, in de Bosschen van Duitschland en Vrankrijk, bij ons in de Kruidhoven, ter hoogte van de Plaat.

Gebruik.

Deze Plant heeft een aangenamen reuk, en is bitter en scherp van smaak. De Wortel en de Bladen zijn beide in de Genees-kunde in gebruik, de eerste hoofdzaakelijk als een Braak of sterk Purgeer-middel, in een Poeijer of een Aftrekzel met wijn (Infusio vinosa) genomen, want door kooking verliest zij geheel deeze eigenschappen en verandert in een pis en zweetdrijvend middel. De Bladen, waar van de Poeijer in Zemelen nat gemengd van een tot twee loot als een voortreffelijk middel tegen de vaarnen de Paarden wordt ingegeeven, zijn insgelijks als een sterk Niesmiddel voor de Menschen tegen langduurige Hoofdpijn aangepreezen. Zie Pulvis sternutatorius, ph, Lond. pag. 89. & Pulvis cephalicus ph. Edinb. P. 21.

Plaat LXXXV.

Gevlakt Kalfs-Voet.

Arum maculatum.

De XXste Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels IIde St., bl. 190.

Kalfs-Voet, Aarons Baart, met pijlvormige, effenrandige Bladen, en een geknodste Bloemsteng.

a. De zeer groote, eenbladige, langwerpige Bloemscheede, die van boven toeloopt, van onderen samengerolt, en van binnen gekleurd is.

b. De zeer eenvouwdige, knodswijze, gekleurde Vrucht-steng, die een weinig korter is, dan de Bloemscheede, en met purperachtig Meel bestrooit is.

c. De Honingbakjes, die uit ‘t midden der Vrucht-steng voortkomen.

d. De Meeldraden, zynde zittende Helmtjes.

e. Een afgezonderd Meeldraadje.

F. De eijronde Vrucht-beginzels.

Bloeitijd.

In de maand April, op bergen en vochtige schaduwachtige plaatsen, b.v. in ‘t Bosch van den Uilenpas, op Zandwijk bij Thiel, in de vochtige Else boschjes bij ‘t dorp Neer-Langbroek in de Provintie Utrecht, in ‘t bosch op de Mickelhorst bij Groningen en elders, ter hoogte bijna als op de plaat.

Gebruik.

Dit Kruid bevat een Melkachtig sap in zig, dat uitwendig tot zuivering van vuile Zweeren kan dienen; doch ‘t geen inwendig zeer gevaarlijk zijn zoude. De Wortels en Bladen leveren door kooking of aanhouden afwasschen een onschadelijk Meel op, dat hier toe aangewend is, als een goed Lijmsel (Gluten)gebruikt kan worden. De gedroogde Wortels kunnen insgelijks als Zeep, en de Bladen en Stelen, in asijn gezet wordende, in de plaats van Specerijen voor min behoeftige dienen, waarom het ook dikwerf Duitsche Gember genaamd wordt.

Plaat LXXXVI.

Gemeene Anemone.

Anemone pulsatilla.

De XIIIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 185.

Keukenschelle, Wildemanskruid, met dubbeld gevinde Bladen, en regte Bloemblaadjes.

a. De sesbladige, langwerpige Bloemkrans.

b. De veelvuldige, hairswijze Meeldraden, die half zoo lang zijn, als de Bloemkrans.

c. Een afgezonderd Meeldraadje, met zijn tweedeelig, regtopstaand Helmtje.

d. De veelvuldige Vrucht-beginzels, die in een Hoofdje verzameld zijn.

e. Een afgezonderd Vrucht-beginzel.

Bloeitijd.

In de maand April, op drooge schraale velden en heuvelen te Brunsberg buiten Zutphen, en op den Paasch-Heuvel bij ter Borch, van groote als op de plaat.

Gebruik,

Zij wierd wel eer voor een vergift gehouden; doch door Storck is thands beweezen, dat het gedestilleerde Water, Afkookzel en Uittrekzel (Aqua destillata, Infusio & Extractum) zeer passende Geneesmiddel zyn in verschillende hartnekkige kwaalen.

Plaat LXXVII.

Gewoon Aardbezie-Kruid.

Fragaria vesca.

De XIIde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 50.

Aardbezien, waarvan alle de Bladen drievoudig zijn, met kruipende Staarten.

a. De eenbladige, tienspleetige, platte Bloemdop, met de twintig Meeldraden.

b. De vijfbladige, rondachtige Bloemkrans van boven.

c. Dezelve van onderen.

d. Een afgezonderd, elswys Meeldraadje.

e. De veelvuldige Vrucht-beginzels in een Hoofdje verzameld.

f. Een afgezonderd Vrucht-beginzel.

g. Een rijpe, rondachtige, gekleurde, afvallende Bes.

Bloeitijd.

In de maand May, in de bosschen, op de bergen en schaduwachtige plaatsen, door alle de vier waereld-deelen, bij ons in de bosschaadien van Gelderland, Overijssel, en Friesland, aan de Duinkant van Holland, aan de dijkjes bij Haren buiten Groningen, en in meest alle moestuinen, ter hoogte als op de plaat.

Gebruik.

Men heeft ronde, witte en oranjekleurige, met groote donkere Bladen, die Tamme genaamd worden. Andere, die men Wilde, of ook Engelsche noemd, hebben grootere Vruchten, met ingedooke zaadjes, die bij de Tamme uitpuilende zijn. De Ruige, dus genaamd wegens de ruigheid der Bladen, hebben de grootste; maar tevens ook de min smaakelijkste Vruchten.

De Wortel en Bladen zijn openende en zamentrekkende; doch de Vruchten overtreffen deeze ten sterksten zoo wel als Genees-middelen, dan als een der aangenaamste en heilzaamste soort van Fruiten met wat zuiker, tot voorkooming van al te groote verkoeling, op de Nageregten of anders gegeeten.

Plaat LXXVIII.

Roode Aalbezie.

Ribes rubrum.

De Vde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 4de St., bl. 336.

Aalbessen-boom of Bessenboom, die ongedoornd is, met hangende, gladde trosjes, en platachtige Bloemen.

a. De eenbladige, halfvijfspleetige, buikige Bloemdop.

b. De uitgespreide en vergroote Bloemdop, met de vijf kleine, stompe, aan deszelfs rand gegroeide Bloembladen, en de vijf Meeldraden

c. Twee afgezonderde, elswijze Meeldraden, met de opleggende Helmtjes.

d. Het rondachtig Vrucht-beginzel, dat onder zit, met den tweespleetigen Stijl, en den stompen Stempel.

e. De rijpe, eenhokkige, genavelde Bessen.

f. Een opgesnede Bes.

g. Een rondachtig Zaad-korl.

Bloeitijd.

In de maand May en Juny, op bergachtige plaatzen van de Noordelijke Landen, en in meest alle tuinen van de middelste deelen van Europa, zomtijds naar Haller ter hoogten van 10 voeten op de Alpen van Zwitzerland,

Gebruik.

Mede een der gezondste en aangenaamste Fruiten verschaffen deeze Bessen. Derzelver Sap is ongemeen verfrisschende en verkoelende, weshalven de Geley (Rob ribesiorum) hiervan hoofdzakelijk in Ontsteekings, Gal, en Rotkoortzen, (Febres inflammatoriae, biliosae & putridae) met veel voordeel kan aangewend worden.

Plaat LXXXVIX.

Noordsche Linnaea,

Linnaea borealis.

De XIVde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 548.

Linnaea, voorheen Quendelbladige Klokjes van C. B., met tweevoudige Bloemen.

a. De tweevoudige Bloemdop, zijnde de onderste klein, en driebladig, de bovenste eenbladig, vijfdeelig, gelijk en regtopstaande.

b. De eenbladige, halfvijfspleetige, klokswijze Bloemkrans.

c. Dezelve geopend, met de vier Meeldraden, waar van de twee naaste de langste zijn.

d. Het rondachtige Vrucht-beginzel, dat onder de Bloem zit, en met de onderste Bloemdop bedekt is.

e. De regte, draadswijze Stijl, met den klootswijze Stempel.

f. De twee rondachtige zaad-korlen.

Bloeitijd.

In de dorre Bosch-velden van ‘t Noordelijke Europa, als mede in Zwitzerland, en in den omtrek van Berlijn, zomtijds in Lapland ter hoogte van 18 voeten, gelyk Linnaeus zelfs getuigd.

Gebruik.

Het Kruid wordt somtijds, tot een pap gekookt, met veel voordeel in Sweeden uitwendig tegens Jichtpijnen door de Landlieden naar Linnaeus gebeezigd.

Plaat LXXX.

Witte Doovenetel.

Lamium Album.

De XIVde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 9de St., bl. 334.

Melk-Bloem, Doove-Honds- of Suiker-Netel, met hartvormige, gespitste, zaagtandige, gesteelde Bladen, en twintig bloemige Kransjes.

a. De eenbladige, vijftandige, pijpvormige Bloemdop.

b. De eenbladige, gelipte Bloemkrans, bestaande uit een zeer korte, rolronde Pijp, een gespleete Boord, een opgeblaaze, geneepe Keel, een gewelfden boven, en een kortere, hartswijzen onder Lip, met de vier Meeldraden, waar van ԥr twee langer zijn.

c. Een afgezonderd, elswijs Meeldraadje, met een langwerpig Helmtje.

d. Hiet vierdeelig Vrucht-beginzel, met den langen, draadswijzen Stijl, en den tweespleetigen Stempel.

e. Vier Zaad-korrels, in de Bloemdop ingeslooten.

f. Een afgezoderde, driekantige, wederzijdsch geknodste zaad-korl.

Bloeitijd.

In May en Juny, overvloedig langs de wegen en in de hoven, in de Meer bij Amsterdam, om Utrecht en elders, ter hoogte van omtrend een voet.

Gebruik.

Aan het Kruid en hoofdzaakelijk de Bloemen is eertijds door de Ouden, en thands weder door Chomel en Geoffroij, die de bloeiende Toppen (Stipites) als Thee liet aftrekken, en daar van dagelijks eenige kopjes gebruiken, een groote kracht in de Witte en Waare Bloedvloeijingen toegeschreeven. De Landlieden gebruiken het nog in Keel-ontsteekingen, en de wondbalsem van Dodart, door hem in Pees-kwetzuren aangepreesen, wordt door deze Bloemen in Olijven-Olie (Oleum Olivarum) te zetten, vervaardigt.

Plaat LXXXI.

Bosch Bessen.

Vaccinium myrtillus.

De XIIIste Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 4de St., bl. 483.

Blaauw-Bessen, Kraakel-Bezien, Postel-Bezien, Bleeken, met eenbloemige Steeltjes, zaagswijze, getande, eijronde Bladen, en een hoekigen Steng.

a. De eenbladige, kleine bijblijvende, effenrandige Bloemdop.

b. De eenbladige, vierdeelige, klokswijze Bloemdop, met weeromgerolde Blaadjes.

c. De agt eenvoudige, in den Stoel vastgehegte, Meeldraden.

d.. Een afgezonderd Meeldraadje.

e. Het onderzittend Vrucht-beginzel, met den enkelden Stijl, en de stompen Stempel.

f. Een rijpe, klootswijze Vrucht.

g. De kleine Zaaden.

Bloeitijd.

In de maand Maij, overvloedig in de bosschen en op dorre woeste heiden, op de Veluwe, in ‘t Sticht van Utrecht, in Friesland, Overijssel, Groningen, en bijzonder naar de kant van Brabant, zomtijds een en een halve voet hoog.

Gebruik.

Het Landvolk en de Herders gebruiken deeze Bessen veelaal tot hun gewoon voedsel, het welk, wanneer zij ԥr brood of vleesch bij eeten, voor hun niet ongezond is; doch te veel hier van is bezwaarende en opproppende voor de Maag, wegens de bekende samentrekkende hoedanigheid, waarom zij ook dikwerf met de gedroogde Bessen der Mijrthen (Baccae Myrtilli), gelijk door Pomet en Lemeri, in de Geneeskunden verward worden. Zij strekken tot aas voor de Bosch- en Veldhoenderen, Faisanten, Patrijzen en ander gevogelte.

In Vrankrijk worden zij gebruikt om den roode wijn te kleuren, en de Schilders gebruiken dezelve om de schoonen blaauwen kleur, die ԥr met Aluin (Alumen) en Galnooten (Galae) wordt uitgetrokken

Plaat LXXXII.

Welriekend Ruuwkruid.

Asperula odorata.

De IVde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 7de St., bl. 271.

Welriekende Asperula, met agtvoudige, lancetswyze Blaadjes, en gesteelde Bloembondeltjes.

a. De kleine, viertandige, bovenzittende Bloemdop, met het onderzittend Vrucht-beginzel, den draadswijzen Stijl, en den gekopten Stempel

b. De eenbladige, vierdeelige, trechterwijze Bloemkrans, met de vier Meeldraden, die aan ‘t bovenste gedeelte der Pijp vastgehegt zijn.

c. De Vrucht,

Bloeitijd.

In de maand Maij, in de bosschen en op bergagtige plaatsen van Frankrijk, Poolen en Duitschland, en in onze tuinen, omtrend van deeze hoogte.

Gebruik.

In het Jaar 1767 wierd dit kruid, in melk gekookt of als Thee getrokken, en tweemaal daags aan de gebeetene ingegeven, in Duitschland zeer sterk tegen de Watervrees (Hijdrophobia) aangeprezen; doch deszelfs vermaardste hoedanigheid is openende, weshalven het met meer voordeel in de Geelzugt (Icterus) verstopte Stonden (Menses) en in andere Verstoppingen der Ingewanden (Obstructiones Viscerum) kan gebruikt worden.

Op wijn gezet, deelt het aan denzelven een lieflijke smaak en verkwikkenden geur mede, waarom dit zeer veel in Duitschland gedaan wordt.

Plaat LXXXIII.

Bittere kruisbloem

Polygala amara.

De XVIIste Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, 10de Deels 4de St., bl. 87.

Kruisbloem, met getroste Bloemen, bijna regtopstaande Stengen, en stomp eijronden, grootere Wortelbladen.

a. De kleine, driebladige Bloemdop.

b. De vlinderwijze, geopende Bloemkrans.

c. De kleine, bijna rolronde Vlag.

d. Dezelve geopeend, met de acht samengewassene (tweebroederige), en in de Kiel ingeslotene Meeldraden.

e. Het langwerpig Vrucht-beginzel, met den enkelden, regtopstaanden Stijl, en den tweespleetigen Stempel.

Bloeitijd.

In de maand Maij, op bergachtige plaatsen van Duitschland en Zwitzerland, ter hoogten, als op de plaat.

Gebruik.

Een aftrekzel van het Kruid in wijn (Infusum vinosum) purgeert zonder last of gevaar, en een aftrekzel in water (Infusum aquosum) is dikwils in de Waterzucht (Hijdrops) met een goed gevolg en sterke Pisloozing gegeeven.

De Wortel kan naar eenigen met veel voordeel in de Teering (Phtisis) gebruikt, naar anderen met weinig voordeel in deeze ziekte gegeeven en naar sommigen niet dan met veel nadeel in dezelve aangewend worden.

Plaat LXXXIV.

Zwart Bilsenkruid.

Hyoscyamus niger.

De Vde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, 11de Deels 4de St., bl. 636.

Dol-Kruid, Zwart Bilsenkruid, met de Steng omvattende, uitgehoekte Bladen, en ongesteelde Bloemen.

a. De eenbladige, pijpswijze, zeer hairige Bloemdop, met een vijfspleetige Opening.

b. De eenbladige, tregterwijze Bloemkrans, met een korte, rolronde Pijp, een half vijfspleetig Boord, en stompe Blaadjes, met de vijf Meeldraden.

c. Het rondachtig Vrucht-beginzel, met den draadswijzen Stijl, en den gekopten Stempel.

d. Het eironde, tweehokkige, met een horizontaal openbarstend dekzel, omgesneden Zaad-doosje.

e. Deszelfs Schotje.

f. De veelvuldige, ongelijke Zaad-korls.

Bloeitijd.

Inde maand Maij en Junij, op ruwe, steenachtige plaatsen, bij ons veel langs de wegen in ‘t Sticht van Utrecht, en in de Duinen van Holland, ter hoogte omtrend van een voet.

Gebruik.

Een sterk vergift zijnde, kan het niet dan met de uiterste behoedzaamheid inwendig gebruikt worden. Uitwendig behoort het tot de verzachtende, oplossende, en pijnstillende middelen, gelijk de Pleister van Bilsekruid door veelen aangeprezen, en waar van Boerhaave verhaald, eens met een zijner vriende bijna dronken geworden te zijn, toen zij dezelve maakten. Een Pap van het Kruid met melk en saffaan is zeer dienstig in de Pis-opstopping, met azijn gekookt, en met olie van bittere Amandelen tot een zalf gemengd, zoude zij naar Riverius een verhard gezwel der Lever zelfs (Scirrhum Hepatis) verdrijven.

Plaat LXXXV.

Gemeen Leeuwenvoet.

Alchemilla vulgaris,

De IVde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, 7de Deels 4de St., bl. 372.

Leeuwen-Klaauw, onze vrouwe mantel, met gekwabde Bladen.

a. De eenbladige, pijpvormige Bloemdop, met een plat, achtdeelig Boord, en Plaatjes, die om den anderen kleiner zijn

b. Dezelve uitgestrekt, met de vier Meeldraden, die op het Boord van de Bloemdop zitten, wijl de Bloemkrans ontbreekt.

c. Een afgezonderd, zeer klein, elswijs Meeldraadje, met een rondachtig Helmtje.

d. Het eijrond Vrucht-beginzel, met den draadswijzen Stijl, ter langte van de Meeldraden, en den klootswijzen Stempel.

Bloeitijd.

In de maand Maij, overvloedig in onze meeste Bosschen en op drooge Weilanden, ter hoogte van byna een voet.

Gebruik.

De Oudheid heeft ten onregte aan dit Kruid eene zeer sterke samentrekkende kragt toegeschreeven. Volgens latere proeven is het innerlijk een voortreffelijk middel in ligte aanvallen van Kramptrekkingen (Morbi spasmodici), en uitwendig kan de hitte, en pijn der Wonden, Zweeren en Ontsteekingen door een stoving van dit Afkookzel zeer verminderd worden.

Plaat LXXXVI.

Gemeene Berberisse.

Berberis vulgaris.

De IVde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, 7Ide Deels 4de St., bl. 453.

Berberisse, Edele Doorn of Zuur-Boom, met getroste Bloemsteeltjes, en drievoudige Doornen.

a. De sesbladige Bloemdop, met eironde, gekleurde, afvallende, om den anderen kleinere Blaadjes.

b. De sesbladige, rondachtige Bloemkrans, met de ses Meeldraden.

c. Een bloemblad, met de twee rondagtige, gekleurde Honingbakjes, zoo als zij van onder aan ieder Bloemblad vastgegroeit zijn.

d. Een afgezonderd, regtopstaand Meeldraadje, met zijn twee Helmtjes.

e. Het rolronde Vrucht-beginzel, zonder Stijl, maar met den ronden Stempel.

f. De rijpe, rolronde, eenhokkige Bessen.

g. Een geopende, met de twee langwerpige Zaaden.

Bloeitijd.

In de maand Maij en Junij, in ‘t wilde zeer heesterachtig, in Kreupelbosch en aan de heggen, b.v.op de Velser-Heide, en in de Duinen bij Overveen, in de tuinen maakt het door aanhoudend Snoeien een Boompje uit, somtijds ter hoogte van zes voeten.

Gebruik.

De Bessen, wier uitgeperste en doorgegoote Sap zelfs veele jaaren in kruiken, door middel van een stop of wat olie van Olijven voor de buiten lucht beveiligd, kan bewaard worden. Zijn van een zeer aangenaamen smaak, en komen genoegzaam met de Tamarinden (Fructus Tamarindorum) in eigenschappen overeen. Zij strekken ook tot ‘t maken van Wijn, Azijn en Punch (tot welk laatste het Sap in plaats van dat van Citroenen genomen, te gelijk een aangenamen smaak en kleur veroorzaakt). De Bladen, die ook zuurachtig zijn, kunnen in de Huishouding als Salade gegeeten worden. De middelste bast (Cortex medius) kan men met veel voordeel in de Geelzucht (Icterus) en tot bevestiging van het Tandvleesch in een mondspoeling gebruiken, zij dient insgelijks om een geele kleur aan het garen, en een schoonen glans aan het Turksch leder te geven.

Plaat LXXXVII.

Roode Kraakel-Bezien.

Vaccinium vitis-idaea.

De VIIIste Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 4de St., bl. 491.

Vosse-Bessen, met knikkende Eindtrosjes, de Bladen stompovaal, omgekruld, effenrandig, van onderen gestippeld.

a. De acht, enkelde Meeldraden, die op den Stoel zitten, met den Stamper.

b. Een afgezonderd Meeldraadje, met zijn tweehoornig Helmtje.

c. De rijpe, klootswijze Bessen.

d. Een geopende, vierhokkige Bes.

e. Een kleine Zaad-korl.

Bloeitijd.

In de maand Maij en Junij, in veele Boschadien en langs de wegen, by ons in verschillende Bosschen op de Veluwen, ook bij ‘t Vaccinium Myrillus in Friesland, en buiten Groningen, veelal ter hoogte van drie voeten.

Gebruik.

Aan de Bladen van dit Gewas (het welk de Duitschers Heidelbeeren noemen, wijl het gewoonlyk op de heiden aldaar wordt gevonden) wordt eene vrij sterke samentrekkende kragt van sommigen toegeschreeven. De Bessen echter worden algemeen het best bevonden, zij zijn bijzonder verkoelende, en verrottingweerende, wordende met het beste gevolg in Sijroop of Geleij in alle Gal en Rotkoortsen (Febres bilisae & putridae) gegeeven. Zij kunnen ook in Sijroop van suiker, met weinigen Citroen-schellen (Cortices Citreorum) en een stukje Caneel (Cinamomum) gekookt worden, tot dat zij doorschijnende zijn, om alsdan bij gebraden vleesch of visch gegeeten te worden.

Plaat LXXXVIII.

Smalbladige Weegbree.

Plantago lanceolata.

De IVde Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 7de St., bl. 316.

Vijfribbige Weegbree of Hondsribbe, met lancetvormige Bladen, een bijna eijronde, naakte Air, en een hoekigen Bloemsteng.

a. De vierdeelige, regtopstaande, bijblijvende Bloemdop.

b. De eenbladige, bijblijvende, pijpswijze Bloemkrans, met een vierspleetig Boord, en eironde Blaadjens.

c. De vier zeer lange, hairswijze Meeldraden.

d. Een afgezonderd Helmdraadje, met zijn opleggend, langwerpig Helmtje.

e. Het eironde Vrucht-beginzel, met den draadswijzen Stijl, en den enkelden Stempel.

Bloeitijd.

In de maand Maij, in de Weilanden, langs de wegen, en op onbebouwde plaatsen, iets hoger als op de plaat.

Gebruik.

De Bladen zijn een weinig samentrekkende en bitter, en wierden benevens de Wortel door de Ouden inwendig voor veele ziekten met te grooten lof verheven, uitwendig worden zij algemeen op ligte Wonden voordeelig gebeezigd.

Het Weegbree water (Aqua Platanginis) wordt als een Wondmiddel van sommigen nog aangewend; doch te vergeefs, wijl het samentrekkende beginzel (Principium adstringens) niet mede bij de destillatie overgaan kan.

Plaat LXXXIX.

Lorken-Boom

Pinus Larix..

De XXste Classe.

Zie Linnaeus Nat. Hist. door Houttuijn, IIde Deels 3de St., bl. 395.

Lorkenboom, met gebondelde, zagte, stompachtige, afvallende Bladen, eijrondachtig, langwerpige Keegels, en met uitstekende Lovertjes, tusschen de eijronde, met een ruuwe rand van elkander gescheurde, Schubben.

a.a. De mannelijke Bloemen.

b.b. De vrouwelijke.

c.c. Twee afgezonderde Meeldraden van beide zijden, met de nakte, regtopstaande Helmtjes.

d.d. De tweebloemige, langwerpige, bijblijvende Schubben van de vrouwelijke Bloem, van beide zijden.

e. in de midden doorgesneden.

f. Het Zaad.

Bloeitijd.

In de maand Maij, op verschillende Gebergtens en op de Alpen van een middelmatige hoogte, naar het getuigenis van Haller.

Gebruik.

Het Hout (Lignum) wordt om deszelfs schoone roode kleur en hartheid alom een zeer groote waarde gehouden, en bijzonder is het, dat Plinius, en nog onlangs Kusterus konde schrijven, dat het zo min als een steen in ‘t vuur verteerd wordt, daar veele Berglieden geen anderen brandstof hebben, en hier van in Switzerland de beste koolen gebrand worden. De Fransche noemen deeze Boom Meleze, waarschijnlijk wegens zijn Honingachtige uitzweetsel, dat onder de naam van Manna van Briancon (Manna Brigantina laricea) bekend, en als een zeer zagt Laxeermiddel in Vrankrijk in gebruik is. Het voornaamste echter dat deeze Boom uitlevert, is de Terbenthijn, die men nog, offschoon ten onregte Venetiaansche (Terebinthina Veneta) noemt, wijl zij veel van Venetien plagt te komen. Zij is beter, dan de gemeene (communis) gewoonleijk getrokken uit de tamme Pynboom (Pinus Pinea L.) en is zoo deugdzaam en goedkooper als de Cypresse (Cijpria) uit de Terpenthynboom (Pistacia Terebinthus L.) Zij kunnen alle met Water, door middel van een doir van een Eij, verbonden, en in Wijngeest, zonder eenig bijvoegzel, volkomen ontbonden worden. Het is een verhittend en rottingweerend Geneesmiddel, (Calidum & Antiputredinosum), dat inwendig zeer sterk op sommige kwaalen der Waterwegen werkt, en hier om door Onkundigen zeer dikwijls ter onregter tijd en tot groot nadeel in een Gonorrhaea gegeven wordt; uitwendig echter wordt het veel zekerder aangewend, waarom het insgelijks in zoo veele Zalven en Pleisters (Unguenta & Emplastra) gebruikt wordt. In Siberien levert zij tegen den winter veel Harst (Resina), en in ‘t voorjaar geeft zij een Gomachtig vocht uit, dat men volgends Pallas in de Apotheken voor de Gom van Senegal, en in de Manufactuuren, of wel niet zoo helder zijnde, echter voor de gewoone Arabische Gom zoude kunnen gebruiken.