Afbeeldingen der artseny-gewassen 6

Over Afbeeldingen der artseny-gewassen 6

Dirk Leonard Oskamp, 1796.file:///Users/niekkoomen/Sites/Volkoomen/Afbeeldingen der artseny-gewassen.htm Uit. www.BioLib.de Door Nico Koomen. De Latijnse tekst laat ik vallen.

Plaat 26.

Witte plompen.

Nymphaea alba.

De 13de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 110.

Waterrozen, meerbladen, met hartvormige, volmaakt effen bladen en een vierspletige klk.

a. De grote vierbladige kelkblad van onderen.

b. Die van boven met de om de ronde stempel en op ‘t vruchtbeginsel zittende stralen.

c. De veelbladige bloemkrans (veelal 15 bloembladen.)

d. Twee platte, stompe, van beide zijden afgezonderde meeldraden.

e. Het eironde vruchtbeginsel, in de lengte doorgesneden met de daarin zittende onrijpe zaden.

f. Twee bijblijvende stempels

Bloeitijd.

In de maand juli door geheel Europa, in de rivieren en andere heldere wateren, dikwijls met een stengel van vier voeten.

Gebruik.

Het gedistilleerde water van de bladen en bloemen wordt van enige volgens hun getuigenis voor verfrissend en verkoelend gehouden; doch van weinigen voorgeschreven.

Gewone malrove.

Marrubium vulgare.

De 14de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 357.

Witte andoorn met de kelktandjes borstelig en hakig omgebogen.

a. De bijblijvende, eenbladige, pijpvormig kelkblad, benevens de bloemkrans.

b. Dezelfde opengesneden met vijf grotere en even zoveel kleine haarvormige tandjes.

c. De geopende eenbladige, gelipte bloemkrans met de vier haarvormige meeldraden waarvan ԥr twee langer zijn dan de twee anderen.

d. Het vierdelig vruchtbeginsel met de draadvormige stijl en de tweespletige stempel.

e. Hetzelfde van boven.

Bloeitijd.

In de maand juli op zandige, en stenige gronden, gelijk tussen Maas en Waal, over Tiel, buiten Zutphen en bij Deventer, omtrent twee voeten hoog.

Gebruik.

Het kruid en wel voornamelijk de knoppen der jonge spruiten zijn openend en oplossend; weshalve ze in alle verstoppingen der ingewanden, verouderde borstkwalen, tot verwekking der maandstonden en het verdrijven der Vrijsterziekte (Chlorosis) met veel voordeel gebruikt kunnen worden.

Plaat 28.

Knopig scrofelkruid.

Scrophularia nodosa.

De 14de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 513.

Groot speenkruid, helmkruid, met hartvormige drie ribben bladen en een stomphoekige stengel.

a. De bijblijvende, eenbladige, vijfspletige kelkblad met de stamper.

b. De geopende, ongelijke, eenbladige bloemkrans met de vier liniaalvormige helmdraden waarvan ԥr twee langer zijn dan de twee anderen.

c. Een meeldraad ter lengte van de bloemkrans.

d. Het eironde vruchtbeginsel met de enkele stijl en stempel.

e. Het rondachtig, tweehokkige zaaddoosje.

f. Het zelve doorgesneden, met zeer vele kleine zaadkorrels.

Bloeitijd.

In de maand juli op schaduwachtige plaatsen en langs de wegen bij Tiel, om Arnhem, in ‘t Haagsche Bos, de Haarlemmer Hout en elders, ter hoogte van twee voeten.

Gebruik.

De wortel en bladen werden voorheen inwendig ter oplossing en uiterlijk tot zuivering van zweren en wegnemen van schurft gegeven.

Plaat 29.

Gewoon duizendblad.

Achillea millefolium.

De 19de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 10de St., bladzijde 802.

Hazen-gerwe, geruwe, met dubbelde gevinde, haarloze Bladen, liniaalvormige getande slippen en gegleufde stengels.

a. De gewone geschubde, eironde kelk.

b. De samengestelde gestraalde bloemkrans.

c. De 10 a 12 gepijpte, tweespletige bloemkransjes van de schijf.

d. Een afgezonderd, tweeslachtig bloemkransje met de teeldelen.

e. Een vrouwelijk bloemkransje met de stijl en twee omgebogen stempels.

f. Een opengesneden tweeslachtig bloemkransje.

g. De vijf afgezonderde, zeer korte meeldraden met de samengegroeide helmknop,

h. De midden door dezen gaande draadvormige stijl met de tweespletige stempel.

Bloeitijd.

Gedurende de drie zomermaanden overvloedig langs de wegen, aan de kanten der akkers en in de weiden, omtrent een voet hoog.

Gebruik.

Aan het kruid en de bloemen werden door de Italianen voorheen grote eigenschappen toegeschreven.

Plaat 30.

Gewoon valkruid.

Arnica montana.

De 19de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 10de St., bladzijde 708.

Wolverlei, St. Lucia woud-kruid, met eironde, gehele bladen en gepaarde stengelbladen.

a. De gewone geschubde kelk.

b. De samengestelde gestraalde bloemkrans.

c. Een uitgestrekt, lancetvormig vrouwelijk bloemkransje met de stijl en de tweespletige stempel.

d. Een tweeslachtig, vijfspletig bloemkransje met de teeldelen en het kluwen.

e. Het zelve opengesneden.

f. De vijf zeer korte meeldraden met de samengegroeide helmpjes.

g. Het zaad met het lang en harige kluwen.

NB. De vijf, door Linnaeus aangehaalde, gelubde meeldraden waren in geen van meer dan 100 voorbeelden te vinden.

Bloeitijd.

In de maanden van juli en augustus op bergen, heuvels en weiden, gelijk in een weide bij Harderwijk, de Uilenpas, Zuideras en elders in ‘t graafschap Zutphen en in de provincie van Friesland en Groningen, ter hoogte van bijkans een voet.

Gebruik.

Het kruid, de wortel en hoofdzakelijk de bloemen kunnen in verschillende gevaarlijke ziekten als in lammigheid der ledematen (paralysis) kramp-zenuw en stuiptrekkingen (spasmi & convulsiones) rotachtige en gaande en komende koortsen (Febres putridae & intermittentes), door een voorzichtig geneesheer ter rechter tijd gebruikt met de beste verwachtingen aangewend worden.

Plaat 31.

Gewoon St. Janskruid.

Hypericum perforatum.

De 18de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 10de St., bladzijde 335.

St. Janskruid, Jaagt de duivel, met drievrouwelijke bloemen, een tweesnijdende stengel en stompe, doorschijnend-gestipte bladen.

a. De vijfdelige kelkblad met de drie enkele stijlen.

b. De uitgestrekte, vijfbladige Bloemkrans.

c. De veelvuldige, haarvormige, van onderen in vijf kolommen samengegroeide meeldraden.

d. Een afgezonderd meeldraadje.

e. Het rondachtig vruchtbeginsel met de drie stijlen en de enkele stempel.

f. Het rondachtig, driehokkig zaaddoosje.

g. Ҕ zelve in de lengte, en

h. Dwars doorgesneden.

i. Drie langwerpige zaadkorrels.

Bloeitijd.

In de maand juli en augustus, genoegzaam op alle akkers, weilanden en wegen, ter hoogte van omtrent een voet,

Gebruik,

Als een uitmuntend wond-middel werd eertijds dit kruid, benevens het zaad en de bloemen, door Theophrastus, Paracelsus, Fallopius en anderen zo wel in- als uitwendig aangeprezen; doch, daar diens gebruik voornamelijk inwendig, gelijk Boerhaave heeft aangetekend, gevaarlijk is wordt het tegenwoordig zeer zelden meer voorgeschreven.

Plaat 32.

Gewone steenraket.

Sisymbrium officinale.

De16de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 684.

Steenraket met de hauwen tegen de aar aangedrukt en geschaarde bladen.

a. De vierbladige kelkblad met de teeldelen.

b. De vierbladige, kruisvormige bloemkrans.

c. De zes meeldraden ter lengte van de kelk, waarvan de twee tegenoverstaande korter zijn dan de overige.

d. Het vierkante vruchtbeginsel met de zeer korten stijl en kleine gekopte stempel.

e. f, De liniaalswijze, ongeopende en geopende hauwtjes.

g. Een der onderste geschaarde bladen.

Bloeitijd.

In de maand juli en augustus op steenachtige plaatsen en bijna op alle wegen, ter hoogte van twee voeten.

Gebruik.

HetkKruid en het zaad worden voor een goed pis drijvend en voortreffelijk borst-middel gehouden. De vermaarde borst siroop van Lobel (Syrupus de Erijsimo Lobelii), in Frankrijk onder de naam van Syrop du chantre bekend, bestaat hoofdzakelijk uit ‘t verse kruid van steenraket. Zie de Ph. Paris, pag. 30. & de Ph. Danica pag. 254.

Plaat 33.

Boerse tabak.

Nicotiana rustica.

De 5de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 1de St., bladzijde 651.

Geel bilzekruid met gesteelde, eironde, effen gerande bladen en stomp-gepunte bloemen.

a. De eenbladige, eironde, half-vijfspletige kelkblad.

b. De eenbladige, trechtervormige, opengesneden bloemkrans en de vijf buisvormige aan de bloemkrans gehechte meeldraden.

c. Het eironde vruchtbeginsel met de draadvormige stijl en de gekopte stempel.

Bloeitijd.

In de maand augustus in het zuidelijke gedeelte van Amerika en in onze tuinen, somtijds ter hoogte van 3 a 4 voeten.

Gebruik.

Deze soort verschilt zeer veel van de gewone tabak (Nicotiana tabacum L.) waarvan de bladen in vele opzichten ook in de geneeskunde somtijds met voordeel gebruikt worden.

Plaat 34.

Alsem, Bijvoet.

Artemisia absinthium.

De 19de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 10de St., bladzijde 581.

Alsem met samengestelde, veeldelige bladen, bijna klootronde hangende bloemen en een ruige steel.

a. de gewone geschubde kelk.

b. de samengestelde bloemkrans.

c. het gepijpte, tweeslachtige Bloemkransje.

d. ‘t Zelve opengesneden, met de samengegroeide helmknopjes.

e. d. De vijf zeer korte, haarvormige meeldraden, met dezelfde.

f. De stamper met de tweespletige, weerom gerolde stempel.

g. een vrouwelijk bloemkransje met de stijl en de stempel.

Bloeitijd.

In de maand augustus op droge stenige plaatsen en langs de wegen, overvloedig in Holland, Gelderland, ‘t Sticht van Utrecht en Groningen, ter hoogte van 3 a 4 voeten.

Gebruik.

Het kruid en wel hoofdzakelijk de toppen of bloemknoppen zijn reeds van ouds als een voortreffelijk middel voor de maag en verscheiden andere kwalen die uit kwade gesteldheid of onwerkzaamheid der gijl bereidende werktuigen voortkomen als mede uiterlijk, in zeewater gekookt, voor een verrotting-werend en bij zuurachtig bier op ‘t vat gedaan als een verbeterend middel genoegzaam bekend.

Diens bereidingen en samenstellingen zijn de konserf, de olie, ‘t uitkooksel, ‘t zout en de tinctuur van alsem.

Plaat 35.

Getrost Christoffel-kruid.

Actaea racemosa.

De 13de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 19e St., bladzijde 83.

Zwarte slangenwortel met zeer lange trossen en droge vruchten.

a. De vierbladige, huikvormige, kortdurende bloemkrans wiens vier bloembladen, zodra de bloem volkomen is, van onderen alwaar zij aan de bloemsteel gehecht zijn afspringen, zodat de naakte, uitgespreide meeldraden alleen over blijven en een zeer mooie aar uit maken.

b. De zeer vele meeldraden (gewoonlijk dertig.)

c. Een afgezonderd helmdraadje met zijn rondachtig, tweehoekige helmknop.

d. Het eironde vruchtbeginsel met de schuine stempel, zonder stijl.

NB. De vier kelkbladen van Linnaeus konden in geen der planten welke in de tuin gevonden werden, zelfs niet bij hun eerste uitbotting, bemerkt worden.

Bloeitijd.

Het groeit in Noord Amerika en bereikt in onze tuinen de hoogte van 7 tot 8 voeten met aren en bladen van meer dan een voet lang, in de open lucht een koude van 20 graden ‘t vriespunt van Reaum. uitstaande.

Gebruik heeft men van deze plant niet in de geneeskunde.

Plaat 36.

Water-look, Gamander.

Teucrium scordium.

De 14de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de, ,St., bladzijde 384.

Water-look met langwerpige, ongesteelde, tandvormige ingesneden bladen, twee in de oksel gesteelde bloemen en een verspreide stengel.

a. De eenbladige, bijblijvende, half vijfspletige kelkblad.

b. De gehele bloem.

c. De eenbladige, gelipte bloemkrans met de vier buisvormige meeldraden, waarvan er twee korter zijn dan de twee anderen.

d. Het vierdelig vruchtbeginsel met de draadvormige stijl en de tweespletige stempel.

Bloeitijd.

In de maand juli of augustus in de sloten van ‘t Graafschap Zutphen en in de vochtige duin valleien achter ‘t dorp Lisse met een kruipende stengel.

Gebruik.

Het kruid herstelt sterkte der maag, gaat de verrotting krachtdadig tegen, ontbindt de verstoppingen der ingewanden en veroorzaakt zweten.

De bladen zijn een hoofd middel in ‘t Electuarium Diascordium, het welk, ofschoon van velen ten sterksten verheven, het veiligst echter buiten de koorts wordt gegeven tot het stillen van te hevige stoelgang.

Plaat 37.

Wilde suikerij.

Cichorium intybus.

De 19de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 446.

Chicorei of suikerij met gepaarde, ongesteelde bloemen en geschaarde bladen.

a. de tweevoudige, eironde kelk die uit acht lange en vijf kortere schubben bestaat.

b. Dezelfde van binnen.

c. –in de lengte doorgesneden.-

d. De eenvormige bloemkrans, uit twintig tweeslachtige bloemkransjes samengesteld.

e. Het tweeslachtige bloemkransje met de samengegroeide helmknopjes en de stamper.

f. de vijf zeer korte meeldraden.

g. Het langwerpige vruchtbeginsel met de draadvormige stijl en twee omgebogen stempels.

Bloeitijd.

In de maand juli en augustus bijna langs alle wegen en in de meeste zaai- en korenvelden, als mede in de tuinen, een voet hoog of iets daar boven.

Gebruik.

Het wilde kruid, ‘t welk het geplante verre overtreft, is een uitmuntend voedsel niet alleen, maar zelfs een voorbehoedingsmiddel tegens verschillende ziekten der schapen en behoort tot de voornaamste der melkgevende planten. De wortel wordt koffie gebrand en vaak voor of onder dezelfde gedronken; doch, daar zij even zo wel van zijn goede als kwade eigenschappen beroofd is kan zij door ‘t verslappen der zenuwen meer schade als voordeel (vooral omdat zij door de goedkope prijs in ruimer mate veeltijds genomen wordt) veroorzaken. Het zaad wordt onder de vier kleine verkoelende zaden (Semina quatuor frigida minora) gerekend. Van ‘t kruid, de wortel en de rabarber (Rheum palmatum) maakt men de siroop van chicorei met rabarber (Syrupus Cichorei cum Rheo) om zachtjes af te gaan en bij buikzuiverende samengestelde en afkooksels gevoegd te worden.

Plaat 38.

Gewoon ijzerkruid

Verbena officinalis.

De 2de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 7de St., bladzijde 145.

IJzerkruid dat viermannig is met draadvormige, gepluimde aren, veelvuldig gesnipperde bladen en een enkele stengel.

a. De eenbladige, pijpvormige, vijftandige kelkblad.

b. Dezelfde zonder het vijfde bijblijvende geknotte tandje.

c. De eenbladige, gepijpte bloemkrans met een vijfspletige opening en (in deze soort voorhanden zijnde) twee lange en twee korte meeldraden en de stamper.

d. Een zeer kort afgezonderd meeldraadje.

e. Het vierzijdig vruchtbeginsel met de enkele draadvormige stijl en tweespletige stempel.

Bloeitijd.

In de maand augustus langs de wegen en op steenachtige gronden, bij Tiel, in de Betuwe, rondom Den Haag, buiten Haarlem en op de wallen te Utrecht, ter hoogte van twee voeten.

Gebruik.

Het kruid dat eigenlijk tot de wondkruiden behoort en volgends sommigen der ouden tegens hardnekkige hoofdpijnen met voordeel gebruikt zou kunnen worden, wordt hedendaags zelden meer voorgeschreven. De wortel, bij augurkjes ingelegd, laat die een aangename smaak verkrijgen.

Plaat XL.

Wilde vlier.

Sambucus ebulus.

De 5de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 4de St., bladzijde 424.

Lage vlier, hadig met driedelige kroontjes, bladerige stoppeltjes en een kruidachtige stengel.

a. De langdurige, eenbladige, vijfdelige kelkblad.

b. De radvormige, eenbladige, vijfspletige bloemkrans.

c. Dezelfde van onderen.

d. De vijf buisvormige meeldraden.

e. Een afgezonderd Meeldraadje.

f. Het vruchtbeginsel zonder stijl.

g. Een rondachtige, eenhokkige, gehele en geopende bes.

H. De drie zaadkorrels.

NB. Het kroontje wordt even zo dikwijls vijfdelig als driedelig gevonden.

Bloeitijd.

In de maand juli bijna langs alle wegen en op vele vochtige plaatsen, in Gelderland, Holland, ‘t Sticht van Utrecht en Friesland, ter hoogte van 2 a 3 voeten.

Gebruik.

Dit gewas heeft een veel sterker reuk dan de vlierboom (Sambucus nigra L.) waarom het van velen voor vergiftig gehouden is. Het bezit echter dezelfde eigenschappen; doch in een veel hoger graad, weshalve het inwendig niet dan met omzichtigheid gebruikt moet worden, uitwendig zullen de bladen in wijn gekookt tot een zeer oplossende pap of stoving verstrekken en volgens Linnaeus tussen het koren gelegd kunnen zij de muizen verdrijven.

Plaat 41.

Orego.

Marjolein.

Origanum majorana.

De 14de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 49e St., bladzijde 388.

Marjolein met eironde, stompe bladen en rondachtige, gedrongen aren die enigermate ruig zijn.

a. De ongelijke kelkblad.

b. Het vierzijdige, aarvormige omwindsel.

c. Het zelve doorgesneden.

d. De eenbladige, gelipte bloemkrans met de teeldelen.

e. Dezelfde opengesneden, met de vier draadvormige meeldraden waarvan ԥr twee langer zijn dan de twee anderen.

f. Het vierspletige vruchtbeginsel met de draadvormige, gebogen stijl en tweespletige stempel.

Bloeitijd.

In de maand augustus, bij ons alleen in de tuinen, omdat tot heden zijn vaderland onbekend is, ter hoogte van een voet.

Gebruik.

Het kruid behoort tot de oplossende, openende en verwarmende kruiden; doch wordt zeer spaarzaam gebruikt in de geneeskunde, uitwendig vers en bij tijd aangewend heeft het soms de verharde gezwellen der borsten (tumores mammarum cirrhosis) gelukkig genezen.

Plaat 51.

Gewone heemst.

Althaea officinalis.

De 16de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 10de St., bladzijde 48.

Witte heemst, heemst-wortel, met enkele, wollige bladen.

a. De tweevoudige kelkblad.

b. De vijfbladige, hartvormige, van onderen tezamen gegroeide bloemkrans.

c. De veelvuldige, van onderen samengegroeide meeldraden.

d. Een afgezonderd meeldraadje met een niervormige helmknop.

e. Het ronde vruchtbeginsel.

f. De rolronde stijl met de veelvuldige stempels (gewoonlijk twintig)

g. Dezelfde opengesneden en uitgebreid.

Bloeitijd.

In de maand augustus op vochtige plaatsen in Holland, Overijssel en Gelderland en overvloedig in Waterland, langs het IJ kant, ter hoogte van 4 a 5 voeten.

Gebruik.

Het kruid en de wortel kunnen als verzachtende en slijmachtige (Emollentia & Mucilaginosa) middelen in borstkwalen en verschillende andere ziekten met veel voordeel gebruikt worden. De wortel wordt doorgaans inwendig in een afkooksel van twee of drie drachmen op een pond water gegeven, daar de bladen, die veel minder slijm in zich bevatten, en tot de vijf verzachten kruiden behoren ( Herbae quinque emollientes) ‘t meest uitwendig aangewend worden.

Diens bereidingen en samenstellingen zijn de siroop, koekjes en zalf van heemst-wortel, (Syrupus, Pastae & Unguentum Althaea).

Plaat 43.

Klimmende nachtschade.

Solanum dulcamara.

De 6de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 4de St., bladzijde 140. Slechte kopie.

Bitterzoet of hoe langer hoe liever, met een ongedoornde, heesterachtige, bochtige stengel. De bovenste bladen piekvormig en gekroonde trosjes.

a. De rechtopstaande, eenbladige, half vijfspletige kelkblad.

b. De rechtopstaande, eenbladige, half vijfspletige, omgebogen bloemkrans.

c. Een afgezonderd bloemblad.

d. De verenigde teeldelen.

e. De vijf aan elkander gehechte meeldraden.

f. Het rondachtig vruchtbeginsel met de draadvormige stijl en de stompe stempel.

g. Een rondachtige, rijpe bes.

h. Dezelfde opengesneden met de nestelende zaden.

i. Twee afgezonderde zaadkorrels.

Bloeitijd.

In de maand juli en augustus, aan de kanten der sloten, ter hoogten van 3 a 4 voeten.

Gebruik.

Bijna alleen worden thans de gedroogde ranken van deze plant (Stipites Dulcamarae) in het begin der lente of op ‘t einde der herfst verzameld, in zeer veel ziektes als in verstoppingen der lever en milt, (Obstructiones Hepatis & Lienis) in de geel- en waterzucht (Icterus Hydropis) verscheidene borst- en Venus-kwalen ( diversi Morbi Pectoris & Venerei) en in zware en langdurige huidziekten (Morbi cutanei) met het beste gevolg en op aanraden der voornaamste geneeseeren gegeven.

Zij worden ‘t best in een aftreksel (Infusio) van twee of vier drachmen op een pond water dat, na een half uur getrokken te hebben een half kwartier even moet opgekookt worden of in een afkooksel van twee drachmen op een pond water tot de helft verkookt, in het begin met een weinig melk of met de schil van citroenen of oranje appels (Cortices Citri vel Aurantiorum) zo de maag het niet anders kan verdragen, of in de gedaante van pillen uit ‘t uittreksel (Extractum) vervaardigd, voorgeschreven.

Plaat 44.

Zwarte Nachtschade.

Solanum nigrum.

De 5de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 7de St., bladzijde 673.

Tuin- winkel- nachtschade, dolkruid, met een ongedoornde, kruidachtige stengel, eironde, tandvormige gehoekte bladen en tweezijdige, knikkende trosjes.

a. De voortdurende, eenbladige, half vijfspletige kelkblad.

b. De eenbladige, radvormige omgebogen bloemkrans.

c. De vijf zeer kleine meeldraden.

d. Diens samenhang.

e. Het rondachtige vruchtbeginsel met de stijl en de stempel.

f. De rondachtige, onrijpe bes.

g. Een rijpe bes,

h. Dezelfde opengesneden, met de nestelende zaden.

i. Twee afgezonderde zaadkorrels.

Bloeitijd.

In de maand augustus langs de wegen en op steenachtige plaatsen, ter hoogte van omtrent een voet.

Gebruik.

Inwendig wordt dit kruid niet gebruikt; doch uitwendig wordt het in keelziekten (Morbi frucium) en bij aambeien (Hemorrode) volgens Haller door sommigen aangeprezen.

Plaat 45.

Balsamine springvrucht.

Momordica balsamina.

De 20ste Kasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 2de St., bladzijde 295.

Mannetjes Balsamina, balsem-appel, met een hoekige, bobbelige appeltjes en gladde, uitgebreide, handpalmachtige bladen.

De mannelijke bloem.

a. De eenbladige, sterk vijfspletige kelkblad met vijf zichtbare meeldraden.

b. De grote, vijfdelige bloemkrans van boven.

c. Dezelfde van onderen aan den kelk vastgehecht.

d. De helmdraden scheiden vanzelf in twee delen, waarvan

e. f. Het ene wederom in tween verdeelde gedeelte drie, en

g,h., De andere insgelijks verdeelde gedeelte twee zichtbare helmknoppen heeft.

De vrouwelijke bloem.

i. De eenbladige, vijfdelige kelkblad.

k. De vijfdelige bloemkrans; Beide deze delen zijn kleiner dan in de mannelijke bloem.

l. Het grote, onder zittende vruchtbeginsel.

m. Het zelve in de lengte doorgesneden met het halve gedeelte van de stijl.

n, n. De driespletige, in tween verdeelde stijl, met de drie rondachtige stempels.

o. De rijpe langwerpige vrucht.

p. Dezelfde opengesneden met de in een zachte huid gesloten zaden.

q. Een afgezonderde zaadkorrel.

Bloeitijd.

In de maand juni en augustus, bij ons alleen in de tuinen, in de gedaante als komkommers uit Oost-Indi afkomstig.

Gebruik.

De vruchten, zijnde langwerpige appeltjes, werden in olie gezet en leveren een wond-balsem uit waarvan ze hun naam ontleend hebben.

Plaat 46.

Europese boomvaren.

Polypodium vulgare.

De 24ste Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 14de St., bladzijde 152.

Eiken-varen, engelzoet, met vierdelige bladen, langwerpige, enigermate getande, stompe vinnen en een geschubde wortel.

a. Het bevruchtings-gedeelte van ‘t blad afgezonderd en vergroot, van beide zijden.

b. Een afgezonderd, gesteeld, stuifmeel kogeltje.

c. Een blad van boven.

d. - - van onderen.

Bloeitijd.

Het is een voortdurend plantje die groeit door geheel Europa aan oude muren, wallen, wegen en aan de wortels van oude veelal eiken bomen die zelden de hoogte van een voet bereikt.

Gebruik.

Aan de wortels, welke een walgelijk zoete en bittere nasmaak hebben, werd eertijds door de ouden als Hippocrates, Theophrastus en Dioscorides een sterke purgerende kracht toegeschreven en voor al aan die welke op de eiken bomen groeiden; Doch thans worden zij zelden, ofschoon zij enige oplossende en openende eigenschappen schijnen te bezitten, in de geneeskunde voorgeschreven.

Plaat 47.

Hertstong.

Asplenium scolopendrium.

De 24ste Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 14de St., bladzijde 121.

Hertstong met enkele, hartvormige, tongachtige, effen gerande bladen en ruige bladstelen.

a. Het vergrootte bevruchtings-gedeelte.

b. Een afgezonderd gesteeld stuifmeel-kogeltje.

c. Een, van deze stuifmeel-kogeltjes bevrijde schub.

d. Een blad van boven.

e. - - onderen.

Bloeitijd.

Het is een voortdurend plantje dat groeit op steenachtige plaatsen, gelijk aan sommige oude muren te Utrecht, en te Zwolle, omtrent een voet hoog.

Gebruik.

De smaak van dit kruid is walgelijk en samentrekkend, hierom wordt het heden in Zwitserland als een wondmiddel aangemerkt; maar buiten die zeer zelden meer gebruikt in de geneeskunde.

Plaat 48.

Gevlekte scheerling.

Conium maculatum.

De 5de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 8ste St., bladzijde 55.

Dolle kervel, scheerling, met ongewapende zaden en een zeer vertakte, gevlekte gladde stengel.

a. De algemene zonnescherm met zeer vele uitgebreide stralen.

b. Het zeer korte, algemene veelvuldige omwindsel.

c. De algemene bloemkrans.

d. De eigenlijke vijfbladige, ongelijke bloemkrans van boven, met de vijf enkele meeldraden.

e. Dezelfde van onderen.

f. Een afgezonderd meeldraadje.

g. Het onder zittende vuchtbeginsel met de twee stijlen.

h. Het gehele en opengesneden zaaddoosje met de twee gestreepte zaadkorrels.

Bloeitijd.

In het midden der zomer langs vele wegen en sloten, ter hoogte van 5 ook wel van 6 voeten.

Gebruik.

Aan dit kruid, ‘t welk door de ouden onder de vergiftige geteld werd, is omtrent ‘t jaar 1760 door de beroemden Storck een niet alleen uitmuntende, maar bijna alles overtreffende hoedanigheid in verschillende hardnekkige kwalen, ja zelfs in de kanker en kankerachtige zweren bij herhaling toegeschreven, dan, een menigte proeven hiermee door de ervarenste geneesheren, zo hier als elders genomen, hebben daar na ten duidelijkste bewezen dat, alhoewel Ԡer zeer vele voortreffelijke eigenschappen in dit kruid worden gevonden, het echter geenszins in alle opzichten aan de waarnemingen van de heer Storck kan beantwoorden.

Van de pillen uit ‘t uittreksel (Ectratum) van dit kruid, dat uit de zoete kwikzilver, (Mercurius dulcis) en de gouden zwavel van spiesglas, (Sulphur auratum Antimonii tertiae saltem praecipitationis) bestaat heb ik zelf zeer goede uitwerkingen in verstoppingen der edele ingewanden (Obstructiones Viscerum nobiliorum) en verschillende Venerische ziekten ( Morbi diversi Venerei) dikwijls ondervonden.

Plaat 49.

Gewone monnikskappen

Aconitum napellus.

De 13de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 9de St., bladzijde 161.

Duivels-kruid of wolfs-dood, met de liniaalvormige slippen der bladen, aan ‘t eind breder en door ‘t midden gestreept.

a. De gehele, vijf bladige, ongelijke bloemkrans.

b. Dezelfde opengesneden, waar in

a. Het bovenste, helmvormige opengesneden bloemblad.

bb. De twee zijdelingse rondachtige bloembladen.

yy. De twee onderste, langwerpige Bloembladen.

c. Het honingbakje waarvan ԥr twee in de bloem zijn met de daar nevens, op de bloemsteel zittende, kleine schubben.

d. De Veelvuldige gebogen meeldraden.

e. Een afgezonderd meeldraadje.

f. De drie vruchtbeginsels met de enkele, omgebogen stempels.

g. De drie eenkleppige zaaddoosjes.

h. Een geopend zaaddoosje met zeer vele zaden.

Bloeitijd.

In de maand juni en juli in de bossen en op bergachtige plaatsen van Frankrijk, Zwitserland en Duitsland, ter hoogte van 4 a 5 voeten.

Gebruik.

Reeds kan men aan de naam de vergiftige aard van deze plant bemerken als wordt vaak gebruikt om even als door ‘t rattenkruid (Arsenicum) de ratten, hiermee de wolven te doden. Door de proeven echter van de heer Storck en andere vermaarde geneesheren met het waterachtig uittreksel (Extractum aquesum) van dit kruid genomen hebben wij geleerd ‘t zelve hoofdzakelijk in reumatische en venerisch ziekten ( Morbi Rheumatici & Venerei) met veel voordeel te gebruiken.

Plaat 50.

Hennep-bladig Leverkruid

Eupatorium cannabinum.

De 19de Klasse.

Zie Linnaeus Natuurlijke Historie door Houttuyn, 2de Deel 10e St., bladzijde 555.

Boelkenskruid, basterd leverkruid met gevingerde bladen.

a. de gewone langwerpige kelk met de vijf buitenste (waarvan ԥr maar zelden vier zijn) en de drie binnenste blaadjes.

b. De eenvormige, uit vijf tweeslachtige kroontjes samengestelde, bloemkrans.

c. Het eenbladige, trechterwijze bloemkransje met een vierspletig boord en het kluwen van ‘t zaad.

d. Het zelve zonder zaad.

e. - opengesneden met de teeldelen.

f. De vijf zeer korte meeldraden met de samengegroeide helmknopjes.

g. De zeer lange draadvormige, tweespletige stijl met het kleine vruchtbeginsel.

h. Een langwerpige zaadkorrel met ‘t lange vederachtige kluwen.

Bloeitijd.

In de maand augustus aan de kanten der sloten bijna overal in Noord-Holland, onder Դ riet en op vele andere plaatsen, ter hoogte van 3 of 4 voeten.

Gebruik.

Door Boerhaave en Tournefort is het kruid en de wortel in verschillende verstoppingen der ingewanden (Obstructiones viscerum) en in gaande en komende koortsen (Febres intermittentes) zeer sterk aangeprezen en ook als zodanig bij de landlieden, als mede tegen de scheurbuik voor een algemeen middel bekend.