Een schone ende wonderlijcke historie vande verduldighe Helena van Constantinopolen
Over Een schone ende wonderlijcke historie vande verduldighe Helena van Constantinopolen
Eens conincks dochter die .XXVIJ. jaren achter lande doolde, in grooter armoede broot biddende, seer avontuerlijck om lesen. Een mooie en wonderlijke historie van de geduldige Helena van Constantinopel, een koningsdochter die 29 jaren hier en daar doolde en in grote armoede om brood bad en zeer genoeglijk om te lezen. Haar twee zonen Martijn (Maarten) van Tours die zijn mantel gaf aan een arme en Brixius. Kritische editie van de druk van Broer Janszoon, wonende op de Nieuzijds Achterburghwal in ‘De silvere Kan’ by de Brouwerije van de Hoybergh. t’Amsterdam, 1640. Door: Nico Koomen
PROLOGE Alle blijde sinnekens, alle reyne conduytkens, Die geerne int prieel vol soeter spruytkens Als d’oude geste biet haer virtuytkens, Soo pluckt de bloemkens, smaeckt de fruytkens, Want elck geest daer wert in vreuchden verheucht. Elck konstenaer seyt van konsten deucht, Die blameertse meest. Dus nochtans, ghy meucht De materie wel lesen ongestoort. Nu als ick overdencke de Godtlijcke kracht, Wat sijn Goddelijcke gratie heeft bedacht Soo bevind’ ick dat niemant en heeft de macht Te wederstaen, ’t zy dach oft nacht, Sijn groote ordinantie al in ’t gemeene, Hoe een maecht, schoon ende deuchdelijck, Maer wat Godt belieft, is altijt meughelijck. Na het duyster den dagh verklaren doet. ’t Herte beswaren moet. Na sterven komt behouden oft verloren zijn. Sijnder eeren berooft, ende der eeuwiger vreucht. |
PROLOOG Alle blijde zinnen, alle reine gedragingen. Die graag in het prieel vol lieflijke spruitjes Als de oude verhalen bieden hun kracht. Zo pluk de bloempjes, smaak de vruchtjes. Want elk verhaal wordt daar in vreugde verhoogd. Elke kunstenaar zegt van kunsten deugd. Die blameert ze het meest. Dus nochtans, gij mag. De materie wel lezen ongestoord. Nu als ik het overdenk de Goddelijke kracht. Wat zijn Goddelijke gratie heeft bedacht. Aan hoge, aan lage, aan groot, aan klein. Zo bevind ik dat niemand heeft de macht. Te weerstaan, hetzij dag of nacht, Zijn grote ordinantie al in ’t algemeen. Hoe een maagd, mooi en deugdelijk, Maar wat God belieft, is altijd mogelijk. Na het duister de dag opklaren doet. ’t Hart bezwaren moet. Na sterven komt behouden of verloren zijn. Van zijn eren beroofd en de eeuwige vreugde. |
[A2r] Hoe de coninginne van Constantinopolen een dochter baerde welcke Helena genoemt wert, ende de coninck na de doot [A2ra] Nae de gheboorte onses Heeren Jesu Christi, inden jare van .LXXX., was Sint Clements paus te Romen ende had een suster die coninginne was van Constantinopolen, die groot ginck van kinde. Waer om de coninck, haren man, een bode sont tot sijnen swagher den paus, te vraeghen hoe ’t hem beliefde datmen het kint soude noemen als Godt de vrucht verleent soude hebben. Soo ontboot de paus weder: Waert een sone soo sout Clement heeten, ende waert een dochter soo soudese Helena heeten. Als nu den tijdt der natueren volbracht was, soo baerde de coninginne een dochter, die Helena kersten gedaen wert. Ende sy wies op in alle deuchden om Godt te dienen, ende sy wert soo uytnemende schoon datmen haers ghelijcke niet en vont. Ende als Helena vijftien jaren out was, so sterf haer moeder. Als de co-[A2rb]ninck nu sonder wijf was, soo sondt hy boden in alle landen om voor hem een vrouwe te soecken die soo schoon waere als sijn dochter Helena, diemen soo nieuwers en vont. Ten lesten wert hy ontsteecken met quade liefde op sijn dochter ende dachte die te trouwen tot eenen wijve, twelck hy haer oock te kennen gaf. Waer af sy seer verwondert was ende viel op haer knien [ende] badt met weenende ooghen ende seyde: “Och lieve vader, weest beter beraeden, want men vint vrouwen ghenoegh die ghy trouwen meucht met Godt ende met eeren al. En trout ghy my niet tot verdoemenisse onser beyder zielen!” Doen seyde de vader dat hy daer nae niet en vraeghde. Hy soudese trouwen, wien het lief oft leet waer. Doen seyde Helena: “Weet vader, dat ick liever sterven wil dan u trouwen!” Binnen desen tijden hadden d’ongeloovige Romen belegert. Soo ont-[A2va]boot den paus aen coninck Anthonis om bystant. Waer toe hem de coninck haestelijc bereyde met alle sijne armeye ende reysde nae Romen, daer hem de paus willekom hiet. Doen seyde de coninck: “O eerweerdighe vader, ick ben hier gekomen om u te helpen ende u vyanden te verjaghen, wilt Godt, eer wy scheyden sullen, behoudelijck dat ghy my een bede consenteren sult als d’oorloghe ghedaen is. Anders en begeere ick niet voor mijnen arbeyt. Ende en wildy ’t niet doen, so sal ic terstont van hier reysen sonder u bystant te doen!” Als dit de paus hoorde, seyde hy dat hy sijn bede consenteren soude, want hy meynde wel dat hy geen onredelijcke saken begeeren en soude. Doen wa[s] de coninck verblijt ende heeft hem bereyt om te strijden ende trock buyten Romen, daer hy so vreeslijck sloegh inde ongeloovige dat hy het velt behielt, ende sy wierden al vluchtigh ende verlieten Romen. Doen quam coninck Anthonis weder binnen Romen met victorie, ende doen ginck hy tot den paus ende seyde dat hy weder na huys wilde reysen, ende hy begeerde dat hy hem belooft hadde. De paus seyde: “Begeert dat ghy wilt, het sal u geschien.” Doen seyde de coninck: “So begeere ick dat ghy my consenteert te trouwen Helena, mijn dochter ende u nichte.” De paus dit hoorende, seyde: “Lieve swager, begeert eenighe andere beden, want dese is tegen Godt ende teghen redene!” De coninck seyde: “Ghy hebt my belooft mijn bede te consenteren, ende ick en begeer anders niet. Ende en wildys niet doen, soo en sal ick van Romen niet scheyden, ick en sal de stadt berooven ende destrueren!” |
[A2r] Hoe de koningin van Constantinopel een dochter baarde welke Helena genoemd werd en de koning na de dood van zijn huisvrouw op Helena verliefde. [1] [A2ra] Na de geboorte van onze Heer Jezus Christus in het jaar 80 was Sint Clements paus te Rome en had een zuster die koningin was van Constantinopels die groot ging van kind. Waarom de koning, haar man, een bode zond tot zijn zwager de paus te vragen hoe ’t hem beliefde dat men het kind zou noemen als God de vrucht verleend zou hebben. Zo ontbood de paus weer: Was het een zoon zo zou het Clement heten en was het een dochter zo zou ze Helena heten. Als nu den tijd der naturen volbracht was zo baarde de koningin een dochter die Helena christelijk gedaan werd. En se groeide op in alle deugden om God te dienen en ze werd zo uitnemend mooi dat men haar gelijke niet vond. En toen Helena vijftien jaren oud was zo stierf haar moeder. Toen de koning [A2rb] nu zonder wijf was zo zond hij boden in alle landen om voor hem een vrouwe te zoeken die zo mooi was als zijn dochter Helena, die men zo nergens vond. Tenslotte werd hij ontstoken met kwade liefde op zijn dochter en dacht die te trouwen tot een wijf, wat hij haar ook te kennen gaf. Waarvan zij zeer verwonderd was en viel op haar knieën en bad met wenende ogen en zei: “Och lieve vader, wees beter beraden, want men vindt vrouwen genoeg die gij trouwen mocht met God en met eren al. En trouwt gij mij niet tot verdoemenis van onze beider zielen!” Toen zei de vader dat hij daarna niet vroeg. Hij zou ze trouwen, wie het lief of leed was. Toen zei Helena: “Weet vader, dat ik liever sterven wil dan u trouwen!” Ondertussen hadden de ongelovige Rome belegerd. Zo ontbood [A2va] de paus aan koning Anthonis om bijstand. Waartoe hem de koning haastig bereide met al zijn leger en reisde naar Rome daar hem de paus willekom zei. Toen zei de koning: “O eerwaardige vader, ik ben hier gekomen om u te helpen en u vijanden te verjagen, wil het God, eer wij scheiden zullen, behalve dat gij mij een bede consenteren zal als de oorlog gedaan is. Anders begeer ik niets voor mijnen arbeid. En wil je ’t niet doen, zo zal ik terstond van hier reizen zonder u bijstand te doen!” Toen dit de paus hoorde zei hij dat hij zijn bede consenteren zou, want hij meende wel dat hij geen onredelijke zaken begeren zou. Toen was de koning verblijd en heeft hem bereid om te strijden en trok buiten Rome daar hij zo vreselijk sloeg in de ongelovige zodat hij het veld behield en zij werden alle vluchtend en verlieten Rome. Toen kwam koning Anthonis weer binnen Rome met victorie en toen ging hij tot de paus en zei dat hij weer naar huis wilde reizen en hij begeerde dat hij hem beloofd had. De paus zei: “Begeert dat gij wilt, het zal u geschieden.” Toen zei de koning: “zo begeer ik dat gij mij consenteert te trouwen Helena, mijn dochter en uw nicht.” De paus die dit hoorde zei: “Lieve zwager, begeert enige andere bede, want deze is tegen God en tegen reden!” De koning zei: “Gij hebt mij beloofd mijn bede te consenteren en ik begeer anders niet. En wil je het niet doen zo en zal ik van Rome niet scheiden, ik zal de stad beroven en vernielen!” |
Hoe den engel Gods den paus eenen brief bracht als hy offerhande dede op den outaer. [2] Als dit de paus gehoort hadde, soo badt hy sijnen swager dat hy hem lijden wilde tot des ander daeghs na dat [A2vb] hy offerhande ghedaen soude hebben, ’t welck de coninc dede. Als nu de paus des ander daeghs d’offerhande begonnen hadde, bad hy Godt met devotie dat Hy hem vertoonen wilde hoe hy ’t met sijns swaghers bede maken soude. Godt heeft sijn ghebet verhoort, ende daer is eenen engel gecomen die eenen brief op den outaer leyde. Als de paus den brief sagh, soo las hy inden brief dat hy sijns swagers bede consenteren soude, want hy die niet ghebruycken en soude soo hy meynde. Doen was de paus verblijt, ende na d’offerhande heeft hy met besegelde brieven sijns swagers begheerte geconfirmeert. Doen was de coninck verblijt ende is gereyst na Constantinopolen om sijn dochter te trouwen. De welcke als sy haren vader sagh, so heeft sy hem seer vriendelijck willecom geheeten. Ende doen kuste de coninck sijn dochter aen haren mondt ende seyde: “Mijn lieve dochter, ghy sijt alleene die mijn herte bemint boven alle vrouwen der werldt, ende ick sal u trouwen, want u oom de paus heeftet my gheconsentee[r]t.” Doen seyde Helena: “Ick en gheloove niet dat de paus macht heeft te consenteren dat tegens Gods wet is. Ende dit is tegen Godts wet! Ende daerom en sal ick u niet trouwen, al soudy my het een lidt vanden anderen doen trecken!” Ende na desen ende veel ander woorden dede de coninck sijn dochter slaepen gaen, ende hy gheboot datmen ’t hof behangen soude met tapijtserijen, want hy des ander daeghs haer trouwen wilde. |
Hoe de engel Gods de paus een brief bracht toen hij offerande deed op het altaar. [2] Toen dit de paus gehoord had zo bad hij zijn zwager dat hij hem wachten wilde tot de volgende dag na dat [A2vb] hij offerande gedaan zou hebben, wat de koning deed. Toen nu de paus de volgende dag de offerande begonnen was bad hij God met devotie dat hij hem vertonen wilde hoe hij ’t met zijn zwagers bede maken zou. God heeft zijn gebed verhoord en daar is een engel gekomen die een brief op het altaar legde. Toen de paus de brief zag zo las hij in de brief dat hij zijn zwagers bede consenteren zou, want hij zou die niet gebruiken zo hij meende. Toen was de paus verblijd en na de offerande heeft hij met bezegelde brieven zijn zwagers begeerte geconfirmeerd. Toen was de koning verblijd en is vertrokken naar Constantinopel om zijn dochter te trouwen. Die toen zij haar vader zag zo heeft zij hem zeer vriendelijk welkom geheten. En toen kuste de koning zijn dochter aan haar mond en zei: “Mijn lieve dochter, gij bent het alleen die mijn harte bemint boven alle vrouwen der wereld en ik zal u trouwen, want uw oom de paus heeft het mij geconsenteerd.” Toen zei Helena: “ik geloof niet dat de paus macht heeft te consenteren dat tegen Gods wet is. En dit is tegen Gods wet! En daarom zal ik u niet trouwen, al zou je mij het ene lid van het andere laten trekken!” En na deze en veel ander woorden liet de koning zijn dochter slapengaan en hij gebood dat men ’t hof behangen zou met tapisserie want hij wilde de volgende dag haar trouwen. |
Hoe Helena half desperaet in haer kamer ginck, daer sy seer weende ende haer h[a]nden sloegh. [3] Als dit Helena van haren vader ghehoordt hadde, soo is sy van hem ghescheyden ende ginck in haer kamer, daerse seer groot misbaer maeckte, weenende ende haer handen wringhende. Klarisse, haer kameniere, [A3ra] dit ziende, wildese vertroosten, maer Helena en wilde daer niet nae hooren ende greep ’t swaert dat in haer kamer was, ende seyde met fellen woorden tot Clarisse: “Neemt dit sweert ende doot my daer mede oft ick sal ’t selver in mijn herte steecken!” “Vrouwe,” seyde Clarisse, [A3rb] “en weent niet meer. Ick sal u goeden raet gheven om uwen vader t’ontkomen. Wy sullen terstondt op de haven gaen, ende daer sult ghy eenen schipper hueren die u in een ander landt voeren sal, ende alsoo sult ghy uwen vader ontgaen.” |
Hoe Helena half desperaat in haar kamer ging daar zij zeer weende en haar handen sloeg. [3] Toen dit Helena van haren vader gehoord had zo is zij van hem gescheiden en ging in haar kamer daar zeer groot misbaar maakte, weende en wrong haar handen. Clarisse, haar kamenierster, [A3ra] die dit zag wilde ze vertroosten, maar Helena wilde daar niet naar horen en greep ’t zwaard dat in haar kamer was en zei met felle woorden tot Clarisse: “Neem dit zwaard en doodt mij daarmee of ik zal ’t zelf in mijn hart steken!” “Vrouwe,” zei Clarisse, [A3rb] “ween niet meer. Ik zal u goede raad geven om uw vader te ontkomen. Wij zullen terstond op de haven gaan en daar zal gij een schipper huren die u in een ander land voeren zal en alzo zal gij uw vader ontgaan.” |
[A3r] Hoe Helena met een schip haren vader ontquam. [4] [A3ra] Helena verstaen hebbende den goeden raet van haer kameniere Clarisse, soo en wildese niet langer beyden ende heeft eenen gulden mantel om genomen ende gaf Clarisse een koffer met gout, ende sijn so onder hun beyden gegaen nae de haven dewijle dattet hofghesin sliep, ende ontweckten daer eenen schipper, tot wien Helena seyde: “Staet op haestelijck ende voert my met u schip in een ander lant, daer ghy wilt!” De schipper seyde: “Vrouwe, dat en derf ick niet doen, want u vader meynt u te trouwen, ende dat hy ’t vername als ick weder hier quame, hy soude my doen dooden ...” Doen seyde Helena: “Vrient, ick sal u so veel gelts geven dattet u niet van noode zijn en sal wederom te keeren.” “Vrouwe, so sal ick u voeren,” seyde de schipper, “als het u belieft.” Ende aldus is Helena wegh ghe-[A3rb]reyst ende scheyde van Constantinopolen met weenende oogen. Ende Clarisse is weder int hof gegaen in haer kamer, daer sy op haer bedde ginck ligghen slapen. Ende des morgens vroegh seynde coninck Anthonis sijnen camerlinck tot Helena om te sien oftse gereet was, want hy nae haer verbeyde om te trouwen. De kamerlinck quam cloppen voor Helenen kamer, daer niemant en sprack, waerom hy gram wert ende heeft soo stoutelijck op de deure ghestooten dat Clarisse daer by ontwaeckte ende vraeghde wie daer klopte. De kamerlinck seyde: “Ick bent. De coninck doet vragen mijnder vrouwen Helena oftse ghereet is, datse haestelijck totten coninc kome, want hy haer verbeyt!” Doen heeft Clarisse den kamerlinck in ghelaten ende is met hem aen Helenen bedde ghegaen ende heeft de gordijne open gedaen, recht [A3va] oft sy anders niet gheweten en hadde dan datse daer hadde liggen slapen, ende wert seer weenende ende seyde: “Eylacen, waer mach mijn vrouwe zijn, dat ickse niet en vinde?” |
[A3r] Hoe Helena met een schip haar vader ontkwam. [4] [A3ra] Helena die verstaan heeft de goede raad van haar kamenierster Clarisse zo wilde ze niet langer wachten en heeft een gulden mantel om genomen en gaf Clarisse een koffer met goud en zijn zo onder hun beiden gegaan naar de haven terwijl de hofhouding sliep en wekten daar een schipper tot wie Helena zei: “Sta haastig op en voer mij met uw schip in een ander land daar gij wilt!” De schipper zei: “Vrouwe, dat durf ik niet te doen, want uw vader meent u te trouwen en dat hij ’t vernam als ik terug hier kwam, hij zou mij laten doden ...” Toen zei Helena: “Vriend, ik zal u zo veel geld geven dat het u niet van node zijn zal wederom te keren.” “Vrouwe, zo zal ik u voeren,” zei de schipper, “als het u belieft.” En aldus is Helena vertrokken [A3rb] en scheidde van Constantinopel met wenende ogen. En Clarisse is weer in de hof gegaan in haar kamer daar zij op haar bed ging liggen slapen. En ‘s morgens vroeg zond koning Anthonis zijn kamerling tot Helena om te zien of ze gereed was, want hij wachtte op om te trouwen. De kamerling kwam kloppen voor Helena’ s kamer, daar niemand sprak, waarom hij gram werd en heeft zo dapper op de deur gestoten zodat Clarisse daarbij ontwaakte en vroeg wie daar klopte. De kamerling zei: “ik ben het. De koning doet vragen of mijn vrouwe Helena gereed is dat ze haastig tot de koning komt want hijwacht op haar!” Toen heeft Clarisse de kamerling in gelaten en is met hem naar Helena’ s bed gegaan en heeft de gordijnen opengedaan, recht [A3va] of zij niets anders geweten had dan dat ze daar had liggen slapen en begon zeer te wenen en zei: “Helaas, waar mag mijn vrouwe zijn dat ik haar niet vind?” |
Hoe de coninck tot Clarisse quam, Helenen kamenier. [5] Als hem de kamerlinck dit geseyt hadde, so wert coninck Anthonis heel verstoort ende liep terstont tot haer camer, daer hy Clarisse vondt, welcke hy vraeghde waer sijn dochter was. Clarisse seyde dat sij ’t niet en wiste. Doen dede hyse vanghen ende seyde: “Ten sy dat ghy my mijn dochter wijst, ick sal u doen sterven!” [A3vb] Doen wert Clarisse vervaert ende viel op haer knien ende badt haers lijfs genade ende seyde: “Heer coninck, ick sal u de waerheyt segghen van u dochter. Gister avonts als wy slapen gaen souden, wildese haer selven dooden, dat ick nauwelijck keeren en mochte. Ende ick seyde haer dattet beter waer dat sy wegh ginge ende datse een schip huerde ende voer daert Godt beliefde. Ende als sy dit hoorde, so is sy t’schepe wegh ghegaen.” Doen wert de coninck gram ende dede Clarisse verbernen. Ende hy swoer by sijnder kroonen dat hy nimmermeer rusten en soude, hy en hadde sijn dochter gevonden. Ende heeft hem ghereet ghemaeckt met schepen ende mannen van wapenen, daer hy mede wech trock om Helena te soecken, die hy ghevonden heeft in twee-en-twintigh jaren daer nae. |
Hoe de koning tot Clarisse kwam, Helena’ s kamenierster. [5] Toen hem de kamerling dit gezegd had zo werd koning Anthonis geheel verstoord en liep terstond tot haar kamer daar hij Clarisse vond die hij vroeg waar zijn dochter was. Clarisse zei dat zij ’t niet wist. Toen liet hij ze vangen en zei: “Tenzij dat gij mij mijn dochter wijst, ik zal u laten sterven!” [A3vb] Toen werd Clarisse bang en viel op haar knieën en bad haar lijf genade en zei: “Heer koning, ik zal u de waarheid zeggen van uw dochter. Gisteravond toen wij slapengaan zouden wilde ze zichzelf doden dat ik nauwelijks keren mocht. En ik zei haar dat het beter was dat zij weg ging en dat ze een schip huurde en voer daar het God beliefde. En toen zij dit hoorde zo is zij te scheep weggegaan.” Toen werd de koning gram en liet Clarisse verbranden. En hij zwoer bij zijn kroon dat hij nimmermeer rusten zou, hij had zijn dochter gevonden. En heeft hem gereed gemaakt met schepen en mannen van wapens waarmee hij wegtrok om Helena te zoeken, die hij gevonden heeft in tweeëntwintig jaren daarna. |
[A3v] Hoe Helena te Sluys aen quam, ende hoe sy korts weder ter zeewaert trock, daer ’t schip vreesselijck bevochten wert ende de roovers haer namen. [6] [A3va] De schoone Helena is nae veel zeylens met ’t schip ghekomen ter [A3vb] Sluys in Vlaenderen, ende sy heeft den schipper wel betaelt ende aen hem [A4ra] oorlof ghenomen ende is ghegaen nae een klooster daer kersten nonnen in woonden op tribuyt onder den heere vander Sluys. Ende als Helena ’t klooster naeckte, soo bestonden alle de klocxkens van selfs te luyden, waer af de nonnen seer verwondert waren ende gingen alomme uytsien. Soo saghen sy een vrouwe komen vande zeekant, ’t welcke Helena was, ende sy ginghen haer tegen met kruycen ende vanen ende ontfingense. ’t Welck Helena seer verwonderde ende seyde datse des niet weerdigh en ware. Ende de nonnen baden haer datse by hunlieden blijven wilde, dat Helena haer beloofde ende ginck mede in hun klooster. Daer sy soo lange bleef tot dattet de coninck Contabri vernomen heeft, die sijn boden zont in het klooster, datmen hem Helena seynde soude om sijn boele te wesen: “Ende en deden sy dat niet, hy soude het klooster doen verbernen!” Ende als Helena dit verstaen heeft, dattet klooster in laste soude komen om harent wille, soo heeft sy terstont oorlof genomen aen alle de nonnen, die seer droevigh waren, ende is weder ghegaen nae de zeekant, daer sy een s[c]hip vont met kooplieden, dien sy om Godts wille badt dat sy haer doch mede voeren wilden, dat sy geern deden. Maer eylacen, korts als sy metten kooplieden inde zee was, soo ontmoete hunlieden een roofschip, diese vreesselijck bevochten, soo datse vande zeeroovers verwonnen ende ghenomen wierden, ende wierpen alle de kooplieden overboort ende en hielden niemant te lijve dan alleen Helena. Die nam den capiteyn in sijn schip, ende hy wildese houden voor sijn boel, ende hy namse in sijnen armen ende kustense aen haren mondt. Ende Helena had daer geern teghen gheweest, maer ten mochte haer niet baten, want hy wildese terstondt verfortsen ende onteeren. Als dit Helena sagh, soo vielse voor den capiteyn op haer knien, hem biddende [A4rb] dat sy eerst haer ghebedt spreecken mocht, ’t welck haer den capiteyn consenteerde. |
[A3v] Hoe Helena ter Sluis aankwam en hoe zij korts daarna weer zeewaarts trok daar ’t schip vreselijk bevochten werd en de rovers haar namen. [6] [A3va] De mooie Helena is na veel zeilen met ’t schip gekomen ter [A3vb] Sluis in Vlaanderen en zij heeft de schipper goed betaald en aan hem [A4ra] verlof genomen en is gegaan naar een klooster daar christen nonnen in woonden op tribuut onder de heer van der Sluys. En toen Helena ’t klooster naakte zo bestonden alle de klokjes vanzelf te luiden, waarvan de nonnen zeer verwonderd waren en gingen alom uitzien. Zo zagen zij een vrouwe komen van de zeekant, wat Helena was, en zij gingen haar tegemoet met kruisen en vanen en ontvingen haar. Wat Helena zeer verwonderde en zei dat ze dat niet waardig was. En de nonnen baden haar dat ze bij hen blijven wilde, dat Helena ze beloofde en ging mede in hun klooster. Daar zij zo lange bleef totdat het de koning Contabri vernomen heeft die zijn boden zond in het klooster dat men hem Helena zenden zou om zijn boel te wezen: “En deden zij dat niet, hij zou het klooster laten verbranden!” En toen Helena dit verstaan heeft dat het klooster in last zou komen vanwege haar zo heeft zij terstond verlof genomen aan alle nonnen, die zeer droevig waren, en is weer gegaan naar de zeekant daar zij een schip vond met kooplieden die zij om Gods wil bad dat zij haar doch mede voeren wilden, dat zij graag deden. Maar helaas, kort als zij met de kooplieden in de zee was zo ontmoete ze een roofschip die ze vreselijk bevochten zodat ze van de zeerovers overwonnen en genomen werden en wierpen alle kooplieden overboord en hielden niemand levend dan alleen Helena. Die nam de kapitein in zijn schip en hij wilde ze houden voor zijn boel en hij nam ze in zijn armen en kusten ze aan haar mond. En Helena had daar graag tegen geweest, maar het mocht haar niet baten, want hij wilde ze terstond verkrachten en onteren. Toen dit Helena zag zo viel ze voor de kapitein op haar knieën en bad hem [A4rb] dat zij eerst haar gebed spreken mocht, wat haar de kapitein consenteerde. |
Hoe Helena op haer knien viel, Godt aenroepende met seer groot betrouwen. [7] Doen den capiteyn vanden schepe Helena haer bede gheconsenteert hadde, soo vielse op haer knien, God aenroepende met devoter herten, ende seyde: Ghy weet, mijn Godt waerachtigh, Mijnen vader prachtigh, Ende wilt my barmhertighlijck aensien, Ende Godt heeft verhoort het ghebet vande bedruckte Helena, ende daer is terstont een groot onweder gekomen ende heeft het schip in stucken gheslaghen, soo datse al verdroncken die daer in waren. Maer Helena bleef vlietende op een stuck vanden schepe, by Godts wille, twee daghen ende twee nachten, ende quam met de vloet in E[n]ghelandt aen eenen boomgaert, daer de tacken vande boomen over ’t water hinghen, die Helena greep ende trock haer selven soo te lande ende is gaen sitten inden hof, haer rustende. |
Hoe Helena op haar knieën viel, God aanriep met zeer groot vertrouwen. [7] Toen de kapitein van het schip Helena haar bede geconsenteerd had zo viel ze op haar knieën en riep God aan met een devoot hart en zei: Gij weet, mijn God waarachtig, Mijn vader prachtig, En wilt mij barmhartig aanzien, En God heeft verhoord het gebed van de bedroefde Helena en daar is terstond een groot onweer gekomen en heeft het schip in stukken geslagen zodat ze alle verdronken die daarin waren. Maar Helena bleef drijven op een stuk van het schip, bij Gods wil, twee dagen en twee nachten en kwam met de vloed in Engeland aan een boomgaard daar de takken van de bomen over ’t water hingen, die Helena greep en trok zichzelf zo te land en is gaan zitten in de hof en ruste zich. |
[A4va] Hoe de coninck Helena in den hof vont sitten. [8] Als nu Helena by nae doot in den boomgaert sat, so quam daer coninck Henrick spaceren met sijn edelen ende vondt de schoone maecht daer sitten ende seyde: “Jonckvrouwe, hoe komdy hier, en[de] wie heeft u kleederen so bedorven?” Doen seyde Helena: “Heere, en vraeght my nu niet meer, maer doet my een luttel broots of ’t herte sal my beswijcken.” Met dien viel sy in onmachte. Ende de coninck hiel haer hooft in sijnen schoot ende stack haer kruyt inden mont soo datse weder bequam. Doe vraeghde haer de coninck anderwerf hoe haer kleederen so vuyl waren. Doen seyde Helena: “Ick [A4vb] was in een schip met kooplieden op de zee, daer ons de roovers vonden ende doodense alle die int schip waren, sonder my. Ende de roovers wilden my verfortseren ende onteeren. Maer daer quam eenen grooten storm die het schip in stucken sloegh, ende sy verdroncken al die int schip waren, sonder ick, die kome ghedreven twee daghen ende twee nachten lanck op een stuck vanden schepe tot dat ick hier in desen boomgaert gekomen ben.” Als de coninck dit hoorde, hadde hy medelijden ende heeftse op een peert gheset ende binnen Londen ghebracht, want hem wel dochte datse een wel gheboren maecht was ende van edelen geslachte om datse met goude laken gekleet was. |
[A4va] Hoe de koning Helena in de hof vond zitten. [8] Toen nu Helena bijna dood in de boomgaard zat zo kwam daar koning Henrik spazieren met zijn edelen en vond de mooie maagd daar zitten en zei: “Jonkvrouw, hoe kom je hier en wie heeft uw kleren zo bedorven?” Toen zei Helena: “Heer, vraag mij nu niet meer, maar doe mij een luttel brood of het hart zal mij bezwijken.” Met dien viel zij in onmacht. En de koning hield haar hoofd in zijn schoot en stak haar kruid in de mond zodat ze weer bekwam. Toen vroeg haar de koning andermaal hoe haar kleren zo vuil waren. Toen zei Helena: “ik [A4vb] was in een schip met kooplieden op de zee daar ons de rovers vonden en doden allen die in het schip waren, zonder mij. En de rovers wilden mij verkrachten en onteren. Maar daar kwam een grote storm die het schip in stukken sloeg en zij verdronken alle die in het schip waren, zonder ik, en ben gekomen drijven twee dagen en twee nachten lang op een stuk van het schip tot dat ik hier in deze boomgaard gekomen ben.” Toen de koning dit hoorde had hij medelijden en heeft haar op een paard gezet en binnen Londen gebracht, want hij wel dacht dat ze een goed geboren maagd was en van edel geslacht omdat ze met gouden laken gekleed was. |
[A4v] Hoe de coninck van Engelant de schoone Helena troude. [9] [A4va] Doen Helena een wijle tijdts in des conincx hof ghewoont hadde, soo aenmerckte hy haer deugdelijcke manieren. Ende is op een tijt met haer gaen spaceren, ende hy begonste haer te vraghen van wat lande sy was ende van wat afkomst. Doen vielse [A4vb] op haer knien ende seyde: “Heere, en vergramt u niet, want ick en noeme mijn gheslachte niet, maer teghen den wille mijns vaders ben ick uyt mijn landt gevloden, want hy my fortselijck wilde trouwen, ende ben aldus avontuerlijck gekomen in u landt.” Ende de coninck [A5ra] dacht dattet een edel maecht moeste zijn om der gulden kleederen wille die sy aen hadde, ende hy hiefse vander aerden ende seyde: “Jonckvrouwe, ghy waert weerdich te zijn een coninginne. Daerom belove ick u te trouwen ende sal u maken coninginne van Enghelant!” Helena viel doen weder op haer knien ende seyde: “Heer coninck, by uwer gratien, het waer onwijsheyt dat ghy my trouwen sout, die niet en weet wie ick ben oft van wat lant, ende en heb anders geen goet dan de kleederen die ick aen hebbe.” Doen namse de coninck metter hant ende seyde: “Mijn uytverkoren vrouwe, ick hebbe goets genoech voor ons beyden.” Ende de coninck is gegaen by sijn heeren, daer hy toe seyde: “Ick wille dat ghy alle deser maecht soo veel eeren doet als my selven, want ickse trouwen wil ende maeckense coninginne ende vrouwe van alle dat mijne kroone toebehoort.” Doen seyden de heeren altesamen: “Heer coninck, wat u belieft, belieft ons.” Maer d’oude coninginne nam haren soon den coninck op d’een sijde ende seyde: “Ghy vuyl katijf, sijdy dul ende uytsinnich dat ghy dese trouwen wilt, die al de werelt doorloopen heeft? Ende ist dat ghyse trout, ick sal u beyde sulcken last bereyden dat ghy des u leven lanck ghedencken sult!” Als sy, lacen, waer seyde, want sy stelde namaels sulcken verraderije dat sy ende twee ander mannen daerom verbrant wierden. Doen seyde de coninck: “Segt ende doet dat ghy wilt, ick salse nochtans trouwen!” Ende soo is de coninck van sijn moeder gescheyden, ende hy dede gebieden datmen alle dinck bereyden soude ende ’t hof vercieren ende behanghen nae den state ende toebehooren des conincx, ’t welck also gedaen wert. Ende des anderen daechs heeft de coninck met grooter eeren ghetrout de schoone Helena, daer groote feeste wert ghehouden .XX. dagen lanck. Ende daer nae is elc weder gereyst daer hy woonde. En-[A5rb]de des conincks moeder is oock vertrocken na Doeveren tot haren palleyse. Ende de coninck ende coninginne bleven te Londen in vreuchden levende, want sy malkander uytter maten lief hadden ende bleven by malkander ontrent twee jaren lanck. Ende sy wert bevrucht met twee jonge sonen, die namaels veel drucx leden, ende hun moeder Helena oock veel teghenspoets ende armoede, door de groote verraderije van des conincks moeder, alsoo men noch hooren sal. |
[A4v] Hoe de koning van Engeland de mooie Helena trouwde. [9] [A4va] Toen Helena een tijdje in de koningshof gewoond had zo bemerkte hij haar deugdelijke manieren. En is op een tijd met haar gaan spazieren en hij begon haar te vragen van wat land zij was en van wat afkomst. Toen viel ze [A4vb] op haar knieën en zei: “Heer, vergramt u niet, want ik noem mijn geslacht niet, maar tegen de wil van mijn vaders ben ik uit mijn land gevlucht, want hij wilde mij met kracht trouwen en ben aldus avontuurlijk gekomen in uw land.” En de koning [A5ra] dacht dat het een edele maagd moest zijn vanwege de gulden kleren die zij aan had en hij hief ze van de aarde en zei: “Jonkvrouw, gij bent waardig te zijn een koningin. Daarom beloof ik u te trouwen en zal u maken koningin van Engeland!” Helena viel toen weer op haar knieën en zei: “Heer koning, bij uw gratie, het was dom dat gij mij trouwen zou die niet weet wie ik ben of van wat land en heb geen ander goed dan de kleren die ik aanheb.” Toen nam ze de koning bij de hand en zei: “Mijn uitverkoren vrouwe, ik heb goed genoeg voor ons beiden.” En de koning is gegaan bij zijn heren waartoe hij zei: “ik wil dat gij alle deze maagd zo veel eren doet als mijzelf, want ik wil haar trouwen wil en maken haar koningin en vrouwe van alles dat mijne kroon toebehoort.” Toen zeiden de heren alle tezamen: “Heer koning, wat u belieft, belieft ons.” Maar de oude koningin nam haar zoon de koning aan de kant en ze zei: “Gij vuile ellendige, ben je dol uit uitzinnig dat gij deze trouwen wil die al de wereld doorlopen heeft? En is het dat gij ze trouwt, ik zal u beide zulke last bereiden dat gij het uw leven lang gedenken zal!” Toen zij, helaas, waar zei, want zij stelde later zulke verraad zodat zij en twee ander mannen daarom verbrand werden. Toen zei de koning: “Zeg en doet dat gij wil, ik zal ze nochtans trouwen!” En zo is de koning van zijn moeder gescheiden en hij liet gebieden dat men alle ding bereiden zou en ’t hof versieren en behangen naar de staat en toebehoren van de koning, wat al zo gedaan werd. En de volgende dag is de koning met grote eer getrouwd de mooie Helena, daar groot feest werd gehouden twintig dagen lang. En daarna is elk weer vertrokken daar hij woonde. En [A5rb] de konings moeder is ook vertrokken naar Dover tot haar paleis. En de koning en koningin bleven te Londen in vreugden levende, want zij hadden elkaar uitermate lief en bleven bij elkaar omtrent twee jaren lang. En zij werd bevrucht met twee jonge zonen die later veel droefheid leden en hun moeder Helena ook veel tegenspoed en armoede door het grote verraad van de konings moeder, alzo men noch horen zal. |
Hoe de paus brieven sont aen de kersten princen ende aen coninck Henrick van Engelant om bystant. [10] Op een tijt is ghekomen de coninck Butor van Armenien met grooter heyr kracht ende heeft beleyt de stadt van Romen. Als de paus sach dat hy soo seer overlast was, soo sont hy boden aen allen kersten princen om bystant, ende oock schreef hy sonderlinghe aen coninck Henrick van Engelant. Ende als hy de brieven ontfangen hadde, so bereyde hy hem met grooter heyrkracht ende maeckte den hertoge van Clocestre ruwaert van Engelant. Ende de coninck dede maken drie gelijcke silveren zegels. Eenen behielt hy selve, den anderen gaf hy Helena, den derden sijnen ruwaert, den hertoghe van Clocestre, hem bevelende alle sijn goedt ende landen, want hy den hertoghe betroude boven alle sijn ander heeren. Ende heeft so ten lesten hem bereyt ende oorlof genomen aen Helena ende aen den hertoghe ende aen sijn heeren, hun biddende dat sy sijn lant ende volck getrou wilden zijn, ende is doen vertrocken. |
Hoe de paus brieven zond aan de christen prinsen en aan koning Hendrik van Engeland om bijstand. [10] Op een tijd is gekomen de koning Butor van Armenië met grote legerkracht en heeft belegd de stad van Rome. Toen de paus zag dat hij zo zeer overlast was zo zond hij boden aan allen christen prinsen om bijstand en ook schreef hij vooral aan koning Henrik van Engeland. En toen hij de brieven ontvangen had zo bereide hij hem met grote legerkracht en maakte de hertog van Gloucester beheerder van Engeland. En de koning liet maken drie gelijke zilveren zegels. Een behield hij zelf, de tweede gaf hij Helena, de derde zijn beheerder, de hertog van Gloucester, en beval hem al zijn goed en landen, want hij de hertog vertrouwde boven al zijn ander heren. En heeft zo tenslotte zich bereid en verlof genomen aan Helena en aan de hertog en aan zijn heren en bad ze dat zij zijn land en volk getrouw wilden zijn en is toen vertrokken. |
Hoe d’oude coninginne Helenaes zegel stal ende deden na conterfeyten. [11] [A5va] Als coninc Hendric gereyst was, soo quam d’oude coninginne, sijn moeder, dickwils int hof om Helena te besoecken, wantse groot ginck van kinde. Soo gevielt op een tijt dat d’oude coninginne by Helena gheseten was ende leyde Helenen hooft in haren schoot, soo dat Helena in slape viel, ende doe nam d’oude tram[a]ss[e]le Helenen zeghel uyt haer borse. Ende als [A5vb] Helena ontwaeckte, namse aen haer oorlof ende dede een goutsmit halen, die den zegel conterfeyte, daer niemant af en wiste dan sy ende den goutsmit. Den welcken, als den zegel volmaeckt was, sy selve doot stack ende wierpen int water door een venster. Ende doen is sy terstont weder ghekomen ende heeften Helena in haer borse ghesteken, sonder haer weten. |
Hoe de oude koningin Helena’ s zegel stal en liet die daarnaar afbeelden. [11] [A5va] Toen koning Hendrik vertrokken was zo kwam de oude koningin, zijn moeder, dikwijls in de hof om Helena te bezoeken, want ze ging groot van kind. Zo gebeurde het op een tijd dat de oude koningin bij Helena gezeten was en legde Helena’ s hoofd in haar schoot zodat Helena in slaap viel en toen nam de oude mombakkes Helen’ s zegel uit haar beurs. En toen [A5vb] Helena ontwaakte, nam ze aan haar verlof en liet een goudsmid halen die de zegel afbeeldde, daar niemand van wist dan zij en de goudsmid. Die toen de zegel volmaakt was zij zelf dood stak en wierp hem in het water door een venster. En toen is zij terstond weer gekomen en heeft het Helena in haar beurs gestoken, zonder haar weten. |
[A5v] Hoe Helena twee soonen baerde, ende hoe sy van d’oude coninginne verraden wert, dewelcke den coninck schreef datse gelegen was van twee jonge honden. [12] [A5va] Na dat den tijt der natueren vervult was, soo baerde Helena twee schoone sonen. Dies de ruwaert seer blijde was ende seyde tot d’oude coninginne dat hy dat den coninck schrijven soude. Ende heeft eenen bode ghesonden met eenen brief. Maer d’oude coninginne heeft de bode te Doeveren ghewacht, want hy daer voorby moeste passeren. Ende als de bode daer quam, soo werdt hy tot d’oude coninginne ghebracht, die hem goede cier aen dede, daer hy soo veel dronck dat [A5vb] hy in slape viel. Doen nam d’oude coninginne de busse mette brieven ende nam daer uyt den brief die de ruwaert aenden coninck sont, daer in stont dat Helena ghelegen was van twee schoone sonen. Welcken brief sy verbrandt heeft ende schreef eenen anderen, als dat Helena misvallen was van twee vreesselijcke honden, hem ontbiedende dat hy schrijven soude terstondt oftmense dooden soude oft niet. Ende heeft den brief besegelt met des conincks geconterfeyten zeghel ende heeftse doen den [A6ra] bode in sijn busse ghesteken buyten sijnen weten. Ende als de bode ontweckte, is hy nae Romen gereyst. Ende d’oude verradersse heeft de passagie doen wachten ofter yemant nae Romen reysde oft van daer quame, seggende dat haer altijt verlanghde tijdinghe te hooren van haren sone. Ende aldus is de bode te Romen gekomen sonder eenigh belet ende heeft coninck Henrick den brief gegeven, dien hy las. Ende als hy dese valscheyt ghelesen hadt, wert hy root in sijn aensicht ende beschaemt ende gaft den paus te kennen, dat hem seer verwonderde ende vraechde van wat regiment datse was. Doen vertelde hy den paus hoe hy sijn vrouwe ghevonden had in sijn lant by een fonteyne, ende datse uyt haren lant gevloden was om datse haer vader wilde trouwen tot een wijf, ende hoe dat hyse troude teghen sijns moeders danck, “maer noyt en konde ick weten van wat lant sy was.” Doe wert de paus van binnen beroert ende seyde totten coninck: “Na uytgeven van uwe woorden soo dunckt my dat ghy mijn nichte hebt ghetrout, mijns susters dochter, die uyt haren lant gereyst is om datse haer vader trouwen wilde, ende niemant en weet waerse vervaren is.” Waer af hy hem wat verblijde, maer hy maeckte groot misbaer om de quaede tijdinge die hem geschreven was. Doen seyde de coninck: “Dit en is soo niet, want desen brief was besegelt metten zeghel die ick mijn huysvrou liet ende den hertoghe van Clocestre, als ick wech trock.” Doen seyde de paus: “Yemant mochten wel geconter-[A6rb]feyt hebben. Dus schrijft datmen uwer vrouwen vruchten bewaert tot dat ghy selve te lande komt, ende ick sal den brief met eenighe van mijne boden seynden, dat hy nerghens belet en worde.” Ende aldus heeft de coninck gedaen dat hem den paus riet. Ende de bode is ten lesten gekomen by Doeveren, daer d’oude coninginne haer verspiers hadde, die den bode aenveerden ende brochten hem by d’oude coninginne, dien sy in haer kamer leyde ende dede hem soo goeden chiere dat hy in slape viel van dronckenschap. Doen namse den bode den brief, die sy ghelesen heeft ende verbrant, ende dede haren cappelaen eenen anderen brief schrijven, waerom sy hem groote giften beloofde. Ende sy dede schrijven aen de ruwaert dat hy Helena terstont verbernen soude met haer twee kinderen, sonder vertoeven, als hy den brief hadde gesien. Ende desen brief heeft de valsche tramassele toeghesegelt metten valschen zeghele ende den bode heymelijck in sijn busse ghestoken. Doen ginck sy weder totten cappelaen ende heeft hem noch acht diergelijcke brieven doen schrijven, daer in den lesten stont dat den hertoghe niet laeten en soude, hy en verbrande Helena met haer kinderen. Ende dede hijs niet, hy sout op hem verhalen ende op alle degene die hem ten thiensten lit bestonden. Dus is de bode van daer ghescheyden ende is ghekomen totten ruwaert, dien hy den brief gaf. Den hertoghe heeften ghelesen ende sprack totten bode: “Wie heeft u desen brief ghegeven?” Hy antwoorde: “Coninck Henrick.” De hertoge seyde: “Ghy liecht, want de coninck dat noyt en peysde!” Waerom de hertoghe den bode dede gevangen setten tot dat hy de waerheyt soude weten. Ende als de bode van d’oude coninginne was gescheyden, keerde sy weder totten cappelaen ende sat by hem tot dat hy acht brieven geschreven had, ende vermoorde den cappelaen ende wierp hem door [A6va] een venster int water, op dat haer verraderije verborghen soude blijven. Ende daer na dede sy terstont tot haer komen acht onbekende mannen ende seyde datse hun elck geven soude tien marck gouts, dat elck van hunlieden eenen brief draghen soude den hertoghe van Clocestre, hem segghende datse van coninck Henric quamen, dien sy binnen Romen lieten. Ende dit hebben dese acht mans ten heyligen ghesworen te doen. Ende sy dede alle daghen twee van hunlieden gaen, elck met eenen brieve totten hertoge, d’een voor d’ander nae. De hertoghe dit siende, en wist wat maecken ende ontboot d’oude coninginne, segghende dat hy haerder te doen hadde.Ende sy is totten hertoghe ghekomen, die haer seyde: “Ziet vrouwe, dese brieven, ick en derfse onse jonghe vrouwe niet toonen.” Doen seyde d’oude verradersse: “Waerom? Sy moetet doch eens weten ... Ick salse haer wel [t]oonen.” Ende is soo metten hertoghe ghegaen tot Helena, haer toonende des conincks brieven. Ende als Helena die ghelesen hadde, seyde [sy]: “Aylacen, hoe mach dit komen dat de groote liefde die my de coninck bewees als hy wegh trock, dat die dus verkeert is?!” Dit hoorende, de hertoghe ende Maria, sijn nichte, wierden seer weenende, ende meer ander vrouwen die daer by waren. Maer d’oude tramassele vertroostense altesaemen met gheveynsder herten. Ende als sy aldus by Helena waren, quam daer den derden brief, die noch scherper bevel dede dan d’ander twee brieven. Ende doe ginck d’oude coninginne sitten by Helena ende seyde: “Dochter, weest te vreden, soo langhe als ick leve en sal u niet misschien, al soude ick mijn lijf voor u avontueren!” Daer Helena een luttel af verblijde. Maer ’s anderdaeghs ’s morgens quam daer noch eenen brief, ende nae de noen noch eenen anderen, die dese saecke soo langher soo swaerder bevel deden. Waer af de hertoge seer bedroeft [A6vb] wert ende seyde tot d’oude coninginne: “Wat sullen wy in dese saecke doen?” Doen seyde d’oude matrone: “De brieven die mijn soon seynt, syn hoe langer hoe strengher. Hier in en wil ick my niet moeyen, want ick sijn gramschap seer ontsie.” Doen seyden des hertogens raetslieden: “Heere, het is beter dat een vrouwe alleene, na dient de coninck begeert, sterve dan dat ghy ende u heele huys met noch hondert daer toe sterven souden moeten.” |
[A5v] Hoe Helena twee zonen baarde en hoe zij van de oude koningin verraden werd die de koning schreef dat ze gelegen was van twee jonge honden. [12] [A5va] Na dat de tijd der naturen vervuld was zo baarde Helena twee mooie zonen. Dus de beheerder zeer blijde was en zei tot de oude koningin dat hij dat de koning schrijven zou. En heeft een bode geschonden met een brief. Maar de oude koningin heeft de bode te Dover opgewacht, want hij daar moest daar voorbij passeren. En toen de bode daar kwam zo werd hij tot de oude koningin gebracht die hem goede zier aan deed daar hij zo veel dronk dat [A5vb] hij in slaap viel. Toen nam de oude koningin de bus met de brieven en nam daaruit de brief die de beheerder aan de koning zond waarin stond dat Helena gelegen was van twee mooie zonen. Welke brief zij verbrandt heeft en schreef een andere, als dat Helena misvallen was van twee vreselijke honden, hem ontbood dat hij schrijven zou terstond of men ze doden zou of niet. En heeft de brief bezegelt met des konings afbeelding en heeft ze toen de [A6ra] bode in zijn bus gestoken buiten zijn weten. En toen de bode ontwaakte is hij naar Rome vertrokken. En de oude verraadster heeft de passage doen wachten of er iemand naar Rome reisde of vandaar kwam en zei dat het haar altijd verlangde tijding te horen van haar zoon. En aldus is de bode te Rome gekomen zonder enig belet en heeft koning Henrik de brief gegeven die hij las. En toen hij deze valsheid gelezen had werd hij rood in zijn aanzicht en beschaamd en gaf het de paus te kennen, dat hem zeer verwonderde en vroeg van wat regiment dat ze was. Toen vertelde hij de paus hoe hij zijn vrouwe gevonden had in zijn land bij een bron en dat ze uit haar land gevloden was omdat en haar vader haar wilde trouwen tot een wijf en hoe dat hij ze trouwde tegen zijn moeders dank, “maar nooit kon ik weten van wat land zij was.” Toen werd de paus van binnen bewogen en zei tot de koning: “Naar het uitgeven van uw woorden zo lijkt mij dat gij mijn nicht hebt getrouwd, mijn zusters dochter, die uit haar land vertrokken is omdat haar vader ze trouwen wilde en niemand weet waar ze gebleven is.” Waarvan hij hem wat verblijde, maar hij maakte groot misbaar om de kwade tijding die hem geschreven was. Toen zei de koning: “Dit is zo niet, want deze brief was bezegeld met de zegel die ik mijn huisvrouw liet en de hertog van Gloucester toen ik vertrok.” Toen zei de paus: “iemand mocht het wel afgebeeld [A6rb] hebben. Dus schrijf dat men uw vrouw vruchten bewaard tot dat gij zelf te lande komt en ik zal de brief met enige van mijne boden zenden zo hij nergens belet wordt.” En aldus heeft de koning gedaan dat hem de paus aanraadde. En de bode is tenslotte gekomen bij Dover, daar de oude koningin haar verspieders had die de bode aangrepen en brachten hem bij de oude koningin dien zij in haar kamer leidde en deed hem zo’n goede sier zodat hij in slaap viel van dronkenschap. Toen nam ze de bode de brief, die zij gelezen heeft en verbrand en liet haar kapelaan een andere brief schrijven, waarom zij hem grote giften beloofde. En zij liet schrijven aan de beheerder dat hij Helena terstond verbranden zou met haar twee kinderen, zonder vertoeven als hij de brief had gezien. En deze brief heeft het valse mombakkes toe bezegeld met de valse zegels de bode heimelijk in zijn bus gestoken. Toen ging zij weer tot de kapellaan en heeft hem noch acht diergelijke brieven doen schrijven, waarin de laatste stond dat de hertog het niet laten zou, hij verbrande Helena met haar kinderen. En deed hij het niet, hij zou het op hem verhalen en op alle degene die hem ten tiende lid bestonden. Dus is de bode van daar gescheiden en is gekomen tot beheerder die hij de brief gaf. De hertog heeft het gelezen en sprak tot de bode: “Wie heeft u deze brief gegeven?” Hij antwoorde: “Koning Henrik.” De hertog zei: “Gij liegt, want de koning zou dat nooit peinzen!” Waarom de hertog de bode liet gevangen zetten totdat hij de waarheid zou weten. En toen de bode van de oude koningin was gescheiden keerde zij weer tot de kapellaan en zat bij hem totdat hij acht brieven geschreven had en vermoorde de kapellaan en wierp hem door [A6va] een venster in het water opdat haar verraad verborgen zou blijven. En daarna liet zij terstond tot haar komen acht onbekende mannen en zei dat ze hun elk geven zou tien mark goud, dat elk van hen een brief dragen zou de hertog van Gloucester en hem zeggen dat ze van koning Henrik kwamen die zij binnen Rome lieten. En dit hebben deze acht mannen ten heiligen gezworen te doen. En zij liet alle dagen twee van ze gaan, elk met een brief tot de hertog, de een voor de ander na. De hertog die dit zag wist niet wat te doen en ontbood de oude koningin en zei dat hij haar nodig had. En zij is tot de hertog gekomen die haar zei: “Ziet vrouwe, deze brieven, ik durf ze onze jonge vrouwe niet te tonen.” Toen zei de oude verraadster: “Waarom? Zij moet het doch eens weten ... ik zal ze haar wel tonen.” En is zo met de hertog gegaan tot Helena en toonde haar de konings brieven. En toen Helena die gelezen had zei ze: “Helaas, hoe mag dit komen dat de grote liefde die mij de koning bewees toen hij vertrok dat die aldus veranderdis?!” Dit hoorde de hertog en Maria, zijn nicht werden zeer wenend en meer ander vrouwen die daarbij waren. Maar het oude mombakkes troostte ze alle tezamen met een geveinsd hart. Toen zij aldus bij Helena waren kwam daar de derde brief, die noch scherper bevel deed dan de ander twee brieven. En toen ging de oude koningin zitten bij Helena en zei: “Dochter, wees tevreden, zo lang als ik leef zal u niest misgaan, al zou ik mijn lijf voor u avonturen!” Daar Helena een luttel van verblijde. Maar de volgende dag ’s morgens kwam daar noch een brief en na de noen noch een anderen die deze zaak hoe langer zo zwaarder bevel deden. Waarvan de hertog zeer bedroefd [A6vb] werd en zei tot de oude koningin: “Wat zullen wij in deze zaak doen?” Toen zei de oude matrone: “De brieven die mijn zoon zendt zijn hoe langer hoe strenger. Hierin wil ik mij niet bemoeien, want ik zijn gramschap zeer ontzie.” Toen zeiden de hertog raadslieden: “Heere het is beter dat een vrouwe alleen, na dien het de koning begeert, sterft dan dat gij en uw hele huis met noch honderd daartoe sterven zouden moeten.” |
Hoe Maria van Clocestre, des hertogen susters dochter, sijn nichte, voor Helena verbrant wert. [13] Doen de heeren dit totten hertoghe gheseyt hadden, ginck hy tot Helena metten lesten brief, dien hy haer al heel uyt las met weenende ooghen ende seyde: “Ick wilde dat ick niet gebooren en ware, so en soude ick dit felle werck niet volbrenghen dat my de co[n]inck bevolen heeft.” Doen seyde Helena: “Ist so mijns mans wille, ick wil gheerne sterven, maer my deert mijn twee kinderkens, dat sy sterven moeten, die noyt yemant en misdeden! Och, mocht ick mijn heere spreken voor mijne doot, ick soude te liever sterven, maer lacen, neen ick ...” “Vrouwe,” seyde de hertoghe, “ick moet mijn heere een lidtteecken van u thoonen als hy komt, dat hy niet en segghe dat ick eene andere ghedoot hebbe.” Doen seyde Helena: “Neemt hier mijn hant mette ringhen [A7ra] die hy my gaf uyt grooter liefden, doe hy my troude, dat hy na ghedencke der grooter felheyt die hy my nu bewesen heeft.” Doe riep hy een van sijn knechten, dien hy Helenen hant of dede slaen. Maer de gemeynte van Londen dit vernemende, wilden den hertoghe doot slaen, want sy Helena beminden door haer deught. Als de hertoghe dit sagh, leyde hyse weder op ende dachte dat hyse des anderen daeghs bernen soude voor den daghe, sonder yemandts weten. Aldus is Helena al den nacht ghebleven by den hertoghe met haer twee kinderkens. Ende daer wert grooten rouwe bedreven van alle de ghene die daer waren, sonderlinghe van Maria van Clocestre, des hertoghen nichte, die meynde uytsinnich te worden ende seyde: Waert datmen haer vrouwe doode, sy soude haer oock ’t leven nemen. Ende viel op haer knien voor den hertoghe ende seyde: “Oom, doet my verbernen ende laet mijn vrouwe de coninginne leven!” Doe seyde hy: “Dat en mach niet zijn ...” Doen seyde sy: “Oom, ghy sult twee kinderen doen maecken van laken ende van ander dingen. Die sal ick met my dragen als ghy my doet dooden, mits dewelcke ick mijn vrouwe met haer kinderkens verlossen sal. Het is beter dat ick alleen sterve dan onser vier. Dus oom, kiest hier van het beste!” Ende Helena viel in onmacht voor Maria van Clocestre, ende Maria riep met luder stemmen totten hertoghe: “Oom, leyt mijn vrouwe daerse vry zijn vander doot ende doodt my, want ick voor haer sterven wil!” “Nichte,” seyde de hertoghe, “nae dat ghy voor haer sterven wilt, soo sal ick doen uwen raet.” Ende liet haren erm af slaen, die hy sette in sijn slaepkamer by hem, ende hy bont Helenen hant aen een vanden kinderkens ende leydese aen het water ende settense in een bootken met drie brooden ende wat wijns ende lietse drijven. Ende doe werdt sijn nichte verbrant voor den daghe, soo dat [A7rb] niemant en wiste anders dan dattet Helena was. Nu is Helena int bootken geseten ende is soo lange ghevaren datse in Brittangien quam aen een groot bosch, daer sy te lande ginck met haer twee kinderkens uyt den scheepe, ’t welck aenden derden dach weder keerde voor Londen op de selve plaetse daer Helena int scheepken ginck. Doen Helena te lande ghekomen was, begost sy deerlijck te klagen met weenende oogen ende seyde: “D’alder getrouste maget, des hertoghen van Clocestre nichte, heeft my vander doot verlost, ende is selve voor my ghestorven, ’t welck my wel deeren magh, want ick nu doch sterven moet vanden beesten, al heeftse my verlost vanden menschen. Al mach ick den doot ontkomen, wie sal mijn kleyne kinderkens voesteren? Wie sal my mijnen nootdruft winnen? Want ick maer een hant en hebbe om my selven te regeren ...” Ende na desen viel Helena in slape. Ende doe quam daer een wolf ende een leeuwe, ende namen de kinderen en droeghense in het bosch, daer sy lange vochten om de kinderen, want elck wildese beyde hebben. Ende dit sagh een heremijt die int bosch woonde, ende liep totten beesten ende wilde hun de kinderen nemen. Doe liep den wolf wegh ende liet het een kint liggen, maer de leeu droegh het ander kint in sijn hol. Doe nam de heremijt het een kint ende is doen gegaen daer de leeuwe woonde, daer hy wachte tot dat de leeu uytginck om sijn bejach. Ende als de leeu verre van sijn hol was, soo is de heremijt in des leeuwen hol ghegaen, daer hy het kint noch vont, ende droecht oock met hem in sijn kluyse by het ander, ende hiet het een Lion ende hiet het ander Erm, om dattet eenen erm had aen hem ghebonden. Aldus heeft de heremijt Felix dese kinderkens ghevoet sestien jaren lanck. |
Hoe Maria van Gloucester, de dochter van de zuster van de hertog, zijn nicht, voor Helena verbrand werd. [13] Toen de heren dit tot de hertog gezegd hadden ging hij tot Helena met de laatste brief die hij haar al heel uit las met wenende ogen en zei: “ik wilde dat ik niet geboren was, zo zou ik dit felle werk niet volbrengen dat mij de koning bevolen heeft.” Toen zei Helena: “Is het zo mijn man wil, ik wil graag sterven, maar mij deert mijn twee kindertjes, dat zij sterven moeten die nooit iemand misdeden! Och, mocht ik mijn heer spreken voor mijn dood, ik zou te liever sterven, maar helaas, neen ik ...” “Vrouwe,” zei de hertog, “ik moet mijn heer een teken van u tonen als hij komt zodat hij niet zegt dat ik een andere gedood heb.” Toen zei Helena: “Neem hier mijn hand met de ringen [A7ra] die hij mij gaf uit grote liefde toen hij mij trouwde dat hij nadenkt de grote felheid die hij mij nu bewezen heeft.” Toen riep hij een van zijn knechten die hij Helena’ s hand af liet slaan. Maar de gemeente van Londen dit vernam wilden de hertog doodslaan want zij Helena beminden door haar deugd. Toen de hertog dit zag leidde hij haar weer op en dacht dat hij ze de volgende dag branden zou voor de dag zonder iemands weten. Aldus is Helena al de nacht gebleven bij de hertog met haar twee kindertjes. Daar werd grote rouw bedreven van alle diegenen die daar waren, vooral van Maria van Gloucester, de nicht van de hertog, die meende uitzinnig te worden en zei: Was het dat men haar vrouwe doodde, zij zou haar ook ’t leven nemen. En viel op haar knieën voor de hertog en zei: “Oom, laat mij verbranden en laat mijn vrouwe de koningin leven!” Toen zei hij: “Dat mag niet zijn ...” Toen zei zij: “Oom, gij zal twee kinderen doen maken van laken en van ander dingen. Die zal ik met mij dragen als gij mij laat doden, mits die ik mijn vrouwe met haar kindertjes verlossen zal. Het is beter dat ik alleen sterf dan van ons vier. Dus oom, kies hiervan het beste!” En Helena viel in onmacht voor Maria van Gloucester en Maria riep met luide stem tot de hertog: “Oom, leidt mijn vrouwe daar ze vrij zal zijn van de dood en doodt mij, want ik wil voor haar sterven!” “Nicht,” zei de hertog, “nadat gij voor haar sterven wil, zo zal ik uw raad doen.” En liet haar arm afslaan die hij zette in zijn slaapkamer bij hem en hij bond Helena’ s hand aan een van de kindertjes en leidde ze aan het water en zette ze in een bootje met drie broden en wat wijn en liet ze drijven. En toen werd zijn nicht verbrand voor de dag zodat het [A7rb] niemand wist anders dan dat het Helena was. Nu is Helena in het bootje gezeten en heeft zo lang gevaren dat ze in Bretagne kwam aan een groot bos daar zij te land ging met haar twee kindertjes uit het schip wat aan de derde dag terugkeerde voor Londen op dezelfde plaats daar Helena in het scheepje ging. Toen Helena te land gekomen was begon zij deerlijk te klagen met wenende ogen en zei: “De aller getrouwste maagd, de hertog van Gloucester nicht, heeft mij van de dood verlost en is zelf voor mij gestorven, wat mij wel deren mag want ik nu toch sterven moet van de beesten, al heeft ze mij verlost van de mensen. Al mag ik de dood ontkomen, wie zal mijn kleine kindertjes voederen? Wie zal mij mijn nooddruft winnen? Want ik heb maar een hand om mij zelf te regeren ...” En hierna viel Helena in slaap. En toen kwam daar een wolf en een leeuw en namen de kinderen en droegen ze in het bos daar zij lang vochten om de kinderen, want elk wilde ze beide hebben. En dit zag een heremiet die in het bos woonde en liep tot de beesten en wilde hun de kinderen nemen. Toen liep de wolf weg en liet het ene kind liggen, maar de leeuw droeg het ander kind in zijn hol. Toen nam de heremiet het ene kind en is toen gegaan daar de leeuw woonde, daar hij wachtte totdat de leeuw er uitging om zijn bejag. En toen de leeuw verre van zijn hol was zo is de heremiet in de leeuw zijn hol gegaan daar hij het kind noch vond en droeg het ook met hem in zijn kluis bij de ander en noemde de enen Lyon en noemde de ander Arm, omdat het een arm had aan hem gebonden. Aldus heeft de heremiet Felix deze kindertjes gevoed zestien jaren lang. |
[A7v] Hoe Helena te Nantes in Brittangien quam t’schepe met lieden diese om Godts wille t’schepe namen. [14] [A7va] Als Helena ontwaeckte, waren haer kinderen wech, des sy doen seer weende ende klaechde: “Ach armen, waer sijn mijn kinderen!? Eylacen, waerom en hebben my de beesten oock niet verbeten, die mijn kinderen verslonden hebben? Want ick weet wel datse my geen mensche genomen en heeft.” Dus heeft sy alomme half verdult staen sien, daerse niet en sagh aen d’een sijde dan de wildernisse ende aen d’ander sijde niet dan water en wolcken. Ende sach ten lesten veel schepen met kooplieden, daer sy met luyder stemme toe riep, hun biddende om Godts wille dat sy haer met hun voeren wilde. Ende de kooplieden kregen medelijden met haer ende sijn neven ’t lande gevaren ende hebben haer in genomen, ende sy vraechde haer waerom sy so droevigh was. Doen verteldese hun lieden haer avontuer: hoe dat sy haer twee kinderkens verlooren hadde, dies sy alle medelijden hadden. Ende sijn ten lesten metten schepe gekomen te Nantes in Bri[t]tangien, daer sy oorlof nam aen de kooplieden, hun-[A7vb]lieden seer danckende, ende is so binnen de stadt gaen bidden een aelmoesse om Godt. Ende is ten lesten gekomen voor eender vrouwen huys, die d’arme lieden herberchde om de helft van datse om God haelden, daer Helena mede woonde ses[tien] jaren lanck. Maer doen vertrockse van daer, want die van Brittangien alle ongeloovigh waren. |
[A7v] Hoe Helena te Nantes in Bretagne kwam te schip met lieden die ze om Gods wil te schip namen. [14] [A7va] Toen Helena ontwaakte waren haar kinderen weg, dus zij toen zeer weende en klaagde: “Ach arme, waar zijn mijn kinderen!? Helaas, waarom hebben mij de beesten ook niet verbeten die mijn kinderen verslonden hebben? Want ik weet wel dat ze mij geen mens genomen heeft.” Dus heeft zij alom half verdwaasd staan zien daar ze niets zag aan de ne zijde dan de wildernis en aan de andere zijde niets dan water en wolken. Ze zag tenslotte veel schepen met kooplieden daar zij met luide stem toe riep en bad om Gods wil dat zij haar met hun voeren wilde. En de kooplieden kregen medelijden met haar en zijn nevens ’t land gevaren en hebben haar ingenomen en zij vroegen haar waarom zij zo droevig was. Toen vertelde ze hun haar avontuur: hoe dat zij haar twee kindertjes verloren had, dus zij allen medelijden hadden. En zijn tenslotte met het schip gekomen te Nantes in Bretagne daar zij verlof nam aan de kooplieden, hun [A7vb] zeer dankten en is zo binnen de stad gaan bidden een aalmoes om God. Tenslotte is ze gekomen voor een vrouwenhuis dat de arme lieden herbergt om de helft van dat ze om God haalden, daar Helena mee woonde zestien jaren lang. Maar toen vertrok ze vandaar, want die van Bretagne waren allen ongelovig. |
Hoe coninck Henrick oorlof badt aenden p[a]us. [15] Als coninck Henrick te Romen was, so dede hy so veel dat hy Romen van den ongeloovigen verloste, ende hy versloegh hunnen coninck Butor, daer hy het Engelsch[e] wapen wan, te weten drie lupaerden die Butor te voeren plach. Ende is dae[r] na aen den paus gegaen ende nam oorlof. Ende de paus seyde hem dat hy w[el] meynde dat hy sijn nichte getrout hadde, ende begeerde van den coninck d[at] hy ’t hem overschrijven wilde. Ende coninck Henrick is doen nae Engela[nt] [A8ra] gereyst. In deser tijdt was oock op de reyse coninck Anthonis van Constantinopolen met grooter heyrkracht om te soecken sijn dochter Helena, ende is soo lange te schepe gereyst tot dat hy te Sluys in Vlaenderen aenquam. Daer ginck coninck Anthonis soo verre te lande tot in een klooster van nonnen, aldaer hy na Helena vraeghde. De abdisse seyde hoe dat sy daer een luttel tijts geweest hadde, ende waerom datse vertrocken was, so datse van haer niet en wiste. Dies de coninck seer bedruckt was, ende swoer dat hy nimmermeer rusten en soude hy en hadde Helena ghevonden, ende ginck van daer weder te schepe. |
Hoe koning Henrik verlof bad aan de paus. [15] Toen koning Henrik te Rome was zo deed hij zo veel dat hij Rome van de ongelovigen verloste en hij versloeg hun koning Butor, daar hij het Engelse wapen won, te weten drie luipaarden die Butor te voeren plag. Hij is daarna naar de paus gegaan en nam verlof. De paus zei hem dat hij wel meende dat hij zijn nicht getrouwd had en begeerde van de koning dat hij ’t hem overschrijven wilde. Koning Henrik is toen naar Engeland [A8ra] vertrokken. In deze tijd was ook op de reis koning Anthonis van Constantinopel met grote legerkracht om te zoeken zijn dochter Helena en is zo lange te scheep gegaan tot dat hij te Sluis in Vlaanderen aankwam. Daar ging koning Anthonis zo ver te land tot in een klooster van nonnen aldaar hij naar Helena vroeg. De abdis zei hoe dat zij daar een luttel tijd geweest was en waarom dat ze vertrokken was zodat ze van haar niets wiste. Dus de koning zeer bedroefd was en zwoer dat hij nimmermeer rusten zou, hij had Helena gevonden en ging vandaar weer te scheep. |
[B1ra] Hoe coninck Hendrick weder te lande quam, daer hem sijn moeder willekome hiete. [16] Nu is coninck Hendric van Engelandt gekomen tot Bolonien ende sont een bode totten hertoge van Clocestre, hem seggende dat de coninck quame, ende dat hy hem seer geboot tot Helena, die hy boven alle dinck ter werelt lief hadde. “Waerom,” seyde de hertoge, “indien hyse so seer bemint, heeft hyse my doen verbernen met haer twee kinderkens?” Doen seyde de bode: “O valsche verrader, hebdy de schoonste, edelste ende goedertieren vrouwe verbrant? Soo vliet wech eer de coninck komt, want hy al ’t goet der werelt so seer niet en bemint als hy haer doet!” Dit hoorende, de hertoge verstont wel dat Helena verraden was, ende wert seer weenende. Ende korts na desen quam de coninck te Londen, daer hem de hertoge seer blijdelijck ontfinck, ende vraeghde hoet met Helena ware, ende Maria, sijn nichte. Doen antwoorde de hertoge: “Seer wel!” Doen seyde de coninck: “Gelooft moet Godt zijn dat Hy my soo lange heeft gespaert dat ickse noch sien ende spreecken sal!” [A8rb] Doen quam d’oude coninginne ende hiet haren sone wellekom met groot misbaer, dat den coninck seer verwonderde, ende seyde: “Moeder, en weest niet droevich, want wy sijn alle ghesont weder ghekeert.” De moeder seyde: “Och sone, ick hebbe reden om droevigh te zijn, want de moordenaer van Clocestre heeft verbrant de liefste die ic ter werelt hadde, dat is Helena met haer twee sonen.” Van dese woorden meende de coninck t’ontsinnen ende riep datmen den hertoge doot sloege. Waer af de hertoghe vervaert was ende seyde: “Heer coninck, ’t selve dat ick ghedaen heb, hebdy my geboden te doen ...” Doen seyde de coninck: “Ghy liecht, valsch verrader, want ghy schreeft my datse gelegen was van twee honden, dat valschelijck gheloghen was, wantet twee schoone sonen waren!” Als de hertoge van twee honden hoorde, so wiste hy wel dattet verraders gedaen hadden, ende meende hem t’ontschuldigen tegen den coninck. Maer de valsche verraedersse sprack tot haren soon: “Haddy Helena soo lief als ghy seght, ghy sout wel terstont wrake doen over hem diese verbrandt heeft met haer kinderkens!” Doen vraechde de coninck den hertoghe hoe hy Helena dorste verbernen. De hertoge antwoorde dat hyt hem bevolen hadde met neghen brieven, beseghelt met des coninck principael zegel, “’twelck ick begeere soo voor recht te toonen.” Doen seyde de coninc: “Kondyt voor recht toonen, soo verdrach ick der misdaet.” Ende doen ginck de coninck met de heeren op ’t palleys, daer d’oude verradersse oock quam, vragende haren sone waerom hy den ghenen niet en doode die sijn kinderen hadde verbrandt. Binnen desen quam een vreemde bode tot coninc Henrick ende seyde: “Heer coninck, hier buyten is mijn heer den coninck Anthonis van Constantinopelen, ende begeert dat hy in u stadt logeren mach om wel te betalen.” Doen reet hem de coninck te-[A8va]gen met sijne heeren ende vraeghde hem wien hy ware ende wat hy socht. Coninck Anthonis seyde: “Ick soecke de schoone Helena, mijn dochter.” Doen seyde coninck Henrick: “Ick ben oock bedroeft om een die Helena hiet, die de hertoghe van Clocestre verbrant heeft met haer twee sonen, ’t welck hy bekoopen sal eer lanck!” Doen dat coninck Anthonis hoorde, veranderde hem sijn bloet ende vraeghde wat vrouwe datse was, ende van wat lant. Doen seyde coninck Henrick dat hy ’t niet en wiste, maer hy vertelde hem hoe hyse [A8vb] gevonden hadde by een fonteyne, ende hoese hem geseyt hadde datse uyt haren lande gevloden was om dat haer vader haer wilde trouwen tot een wijf, ende hoe hyse troude tegen sijns moeders danck, makende haer coninginne van Engelant. Dit hoorende, coninck Anthonis riep met luyder stemme: “Och, mijn lieve dochter Helena, sydy doot? 1 Dat sal my oock mijn leven kosten!” |
[B1ra] Hoe koning Hendrik weer te land kwam daar hem zijn moeder welkom heette. [16] Nu is koning Hendrik van Engeland gekomen tot Bologna en zond een bode tot de hertog van Gloucester en hem zeggen dat de koning kwam en dat hij hem zeer gebood tot Helena die hij boven alle ding ter wereld lief had. “Waarom,” zei de hertog, “indien hij haar zo zeer bemint heeft hij ze mij doen verbranden met haar twee kindertjes?” Toen zei de bode: “O valse verrader, heb je de mooiste, edelste en goedertieren vrouwe verbrand? Zo vliedt weg eer de koning komt, want hij al ’t goed der wereld zo zeer niet bemint als hij haar doet!” Dit hoorde de hertog en verstond wel dat Helena verraden was en begon zeer te wenen. En kort hierna kwam de koning te Londen daar hem de hertog zeer blijde ontving en vroeg hoe het met Helena was en Maria zijn nicht. Toen antwoorde de hertog: “Zeer goed!” Toen zei de koning: “Gelooft moet God zijn dat hij mij zo lang heeft gespaard dat ik ze noch zien en spreken zal!” [A8rb] Toen kwam de oude koningin en zei haar zoon welkom met groot misbaar dat de koning zeer verwonderde en zei: “Moeder, wees niet droevig, want wij zijn alle gezond teruggekeerd.” De moeder zei: “Och zoon, ik heb reden om droevig te zijn, want de moordenaar van Gloucester heeft verbrand de liefste die ik ter wereld had, dat is Helena met haar twee zonen.” Van deze woorden meende de koning te ontzinnen en riep dat men de hertog dood sloeg. Waarvan de hertog bang was en zei: “Heer koning, datzelfde dat ik gedaan heb dat heb je mij geboden te doen ...” Toen zei de koning: “Gij liegt, valse verrader, want gij schreef mij dat ze gelegen was van twee honden, dat vals gelogen was, want jet waren twee mooie zonen!” Toen de hertog van twee honden hoorde zo wist hij wel dat het verraders gedaan hadden en meende hem te verontschuldigen tegen de koning. Maar de valse verraadster sprak tot haar zoon: “Had je Helena zo lief als gij zegt, gij zou wel terstond wraak doen over hem die ze verbrand heeft met haar kindertjes!” Toen vroeg de koning de hertog hoe hij Helena durfde te verbranden. De hertog antwoorde dat hij het hem bevolen had met negen brieven, bezegeld met de koning belangrijkste zegel, “’wat ik begeer zo voor recht te tonen.” Toen zei de koning: “Kan je het voor recht tonen, zo verdraag ik de misdaad.” Ende toen ging de koning met de heren op ’t paleis daar de oude verraadster ook kwam en vroeg haar zoon waarom hij diegene niet doodde die zijn kinderen had verbrand. Ondertussen kwam een vreemde bode tot koning Henrik en zei: “Heer koning, hierbuiten is mijn heer de koning Anthonis van Constantinopel en begeert dat hij in van u stad logeren mag om goed te betalen.” Toen reedt hem de koning tegemoet [A8va] met zijn heren en vroeg hem wie hij was en wat hij zocht. Koning Anthonis zei: “ik zoek de mooie Helena, mijn dochter.” Toen zei koning Henrik: “ik ben ook bedroefd om een die Helena heet, die de hertog van Gloucester verbrand heeft met haar twee zonen, wat hij gauw bekopen zal!” Toen dat koning Anthonis hoorde, veranderde hem zijn bloed en vroeg wat vrouwe dat ze was en van wat land. Toen zei koning Henrik dat hij ’t niet wist, maar hij vertelde hem hoe hij haar [A8vb] gevonden had bij een bron hoe ze hem gezegd had dat ze uit haar land gevlucht was omdat haar vader haar wilde trouwen tot een wijf en hoe hij ze trouwe tegen zijn moeders wil en maakte haar koningin van Engeland. Dit hoorde, koning Anthonis en riep met luide stem: “Och, mijn lieve dochter Helena, is ze dood? Dat zal mij ook mijn leven kosten!” |
[A8va] Hoe de coninck raet hielt, daer hem de hertoghe verontschuldighde. [17] Doen dese coningen binnen Londen waren, soo is daer raet gehouden metten heeren, daer de hertoghe van Clocestre voortbracht de neghen boden, elck met sijn brieve inde hant die hy gebracht hadde, want hy hadse al t’samen [A8vb] gevangen geset, ’t welck wijsheyt was. Doe dede de hertoge den coninc alle de brieven lesen elc bysonder, toonende hem sijnen zegel ’t Welc den coninc seer verwonderde, ende dede elcken bysonder sweeren, d’een voor d’ander na, waer af datse de brieven gebracht hadden ende wiese hunlieden gegeven hadde. De bode van Romen swoer dat hem de paus [B1ra] sijnen brief ghegeven had. Doen seyde coninck Henrick met fellen moede dat hem de paus verraden had, sweerende dat hy dat op hem wreken soude. Ende doen dedemen d’ander acht boden sweeren, waer af de zeven valschelijc swoeren, maer de achtste seyde: “Heer koninck, ick en weet niet watmen my doen sal, hanghen oft branden, maer om mijn ziel te salveren sal ick de waerheyt segghen.” Dit hoorende d’oude koninginne, dat de bode de waerheydt segghen wilde, is gheloopen tot haren sone den koninck, seggende: “Sone, my verwondert seer hoe dat ghy dus langhe draelt om recht te doen over den hertoghe, die Helena heeft doen verbernen ...” Dit verhoorende, de hertoge ginc voor den koninc ende seyde: “Heer koninc, doe ghy uyten lande reysdet, doen stelde ghy alle u landen onder mijn macht, die ick noch in handen hebbe, want ghyse noch niet over genomen en hebt. Dus sla ic mijn handt aen dese vrouwe als een die dat wel doen mach, want ick noch regent vanden lande ben, ende zalse ghevanghen houden tot dat ick weet wie dese verraderye ghestelt heeft!” Dus wert de koninginne ghevanghen ende in een kamer gesloten. Doen swoer de bode dat hem d’oude koninginne den brief ghegeven hadde, ende den selven van Doeveren ghebracht, niet wetende datter eenighe verraderije in besloten was. Ende daerom begeerde koninc Anthonis dat die bode ende de bode van Roomen vry zijn souden vander doot om datse de waerheydt gheseyt hadden, maer datmen d’ander quader doot soude doen lijden, dat hem so gheconsenteert wert. Doen begheerde coninck Anthonis van koninc Henrick dat hy teghen d’oude koninghinne mochte spreken, dat hem koninc Henric toeliet, ende dede hem leyden by haer metten hertoge van Clocestre. Ende coninc Anthonis seyde tot haer: “Wetet vrouwe, dat ick tot mijnen landt reysen wil, ende believet u, ick sal u met [B1rb] my voeren ende maken u koninginne van Constantinopelen, want ick u beminne boven alle vrouwen. Daerom bid ic u dat ghy my segt oft ghy met my reysen wilt oft niet?” Als d’oude koninginne dat hoorde, seyde sy: “Heer koninc, believet u my te trouwen, ic belove u, ic sal mijnen soon eer vier maenden heymelijck doen sterven ende maken u coninck van Engelant!” Van dese woorden verschricte de koninc, maer hy hielt hem of hy blijde gheweest hadde. Ende als sy met malkanderen langen tijt hadden ghesproken, soo vraechde sy koninck Anthonis oft hy haer sijnen riem wilde gheven voor den haren, dat de koninck terstont dede, ende sy gaf hem haren riem weder metter borsen. Ende doen wertse peysende op den zegel die daer in was, ende badt koninc Anthonis dat hy haer de borse weder geven woude, dat hy niet en wilde doen, maer hy liep uyt de kamer mette borse ende sloot haer inde kamer. Daer na soe dede hy de borse open, daer hy in vondt den gheconterfeyten zeghel die sy had laten maken. Ende doen ginc koninc Anthonis tot koninc Henrick ende liet hem den zeghel sien, die hy in sijns moeders borse ghevonden had, daer hy hem seer af verwonderde ende vraechde den hertoge waer dat Helenen zegel ware. De hertoghe seyde: “Ic heb haren zegel.” “Hoe mach dit zijn?,” seyde de koninc. “Ick en dede maer dry zeghels maecken als ick van hier reysde, ende nu vinde icker vier.” “Certeyn,” seyde koninc Anthonis, “so moet uws moeders zeghel valsch zijn, die ick in haer borse gevonden hebbe. Daerom laetse hier komen ende doet haer vraghen hoese aen den zeghel gekomen is.” Twelc soo ghedaen wert. Ende als sy voor de koninghen quam, so dede coninck Henrick de valsche boden halen ende seyde tot sijn moeder datse hun alle bereyden souden alsoo sy wilden sterven, want men haer met de valsche boden verbernen soude. Als d’oude koninginne hoorde datse sterven [B1va] moest, so biechtese openbaerlijc voor alle de heeren ende seyde hoe sy den zegel hadde doen conterfeyten ende den goutsmit vermoort, hoese acht brieven hadde laten schrijven ende die oock vermoort, ende alle de verraderije diese ghedaen hadde. Daer nae wertse verwesen ende verbrant aen eenen staeck mette valsche boden. Na dat d’oude coninginne verbrant was, so is de hertoge van Clocestre tot den twee coningen gegaen ende seyde hoe dat Helena met haer twee kinderen noch leefde, maer hy en wiste niet waer, want hyse alleen in een bootken inde zee dede vlieten, ende hoe dat Maria sijn nichte voor haer verbrant was om haer te verlossen vander doot. Als dit dese twee coninghen hoorden, swoeren sy nimmermeer van malkanderen te scheyden sy en hadden Helena gevonden. Ende coninck Henrick liet het lant in des hertoghen handen, hem dat bevelende, ende is doen met coninck Anthonis wech gereyst. |
[A8va] Hoe de koning raad hield, daar hem de hertog verontschuldigde. [17] Toen deze koningen binnen Londen waren zo is daar raad gehouden met de heren, daar de hertog van Gloucester voortbracht de negen boden, elk met zijn brief in de hand die hij gebracht had, want hij had ze alle tezamen [A8vb] gevangen gezet, wat wijsheid was. Toen liet de hertog de koning alle brieven lezen en elk apart en toonde hem zijn zegel wat de koning zeer verwonderde en liet elk apart zweren, de een voor de ander na, waarvan dat ze de brieven gebracht hadden en wie ze hun gegeven had. De bode van Rome zwoer dat hem de paus [B1ra] zijn brief gegeven had. Toen zei koning Henrik met fel gemoed dat hem de paus verraden had, zweerde dat hij dat op hem wreken zou. En toen liet men de ander acht boden zweren, waarvan zeven vals zwoeren, maar de achtste zei: “Heer koning, ik weet niet wat men mij doen zal, hangen of branden, maar om mijn ziel te redden zal ik de waarheid zeggen.” Dit hoorde de oude koningin dat de bode de waarheid zeggen wilde en is gelopen tot haar zoon de koning en zei: “Zoon, mij verwondert zeer hoe dat gij dus lang draalt om recht te doen over de hertog die Helena heeft laten verbranden ...” Dit hoorde de hertog en ging voor de koning en zei: “Heer koning, doe gij uit het land vertrok toen stelde gij alle u landen onder mijn macht, die ik noch in handen heb want gij hebt ze noch niet overgenomen hebt. Dus sla ik mijn hand aan deze vrouwe als een die dat wel doen mag, want ik ben noch regent van het land ben en zal ze gevangen houden tot at ik weet wie dit verraad gesteld heeft!” Dus werd de koningin gevangen en in een kamer gesloten. Toen zwoer de bode dat hem de oude koningin de brief gegeven had en die van Dover gebracht en niet wist dat er enig verraad in besloten was. Daarom begeerde koning Anthonis dat de bode en de bode van Rome vrij zijn zouden van de dood omdat ze de waarheid gezegd, maar dat men de andere een kwade dood zou doen lijden, dat hem zo geconsenteerd werd. Toen begeerde koning Anthonis van koning Henrik dat hij tegen de oude koningin mocht spreken, dat hem koning Henrik toeliet en liet hem leiden bij haar met de hertog van Gloucester. Koning Anthonis zei tot haar: “Weet vrouwe, dat ik tot mijn land reizen wil en belieft het u, ik zal u met [B1rb] mij voeren en maken u koningin van Constantinopel, want ik u bemin boven alle vrouwen. Daarom bid ik u dat gij mij zegt of gij met mij reizen wil of niet?” Toen de oude koningin dat hoorde zei ze: “Heer koning, belieft het u mij te trouwen, ik beloof u, ik zal mijn zoon eer vier maanden heimelijk laten sterven en maken u koning van Engeland!” Van deze woorden schrok de koning, maar hij hield hem of hij blijde geweest was. Toen zij met elkaar een lange tijd hadden gesproken, zo vroeg zij koning Anthonis of hij haar zijn riem wilde geven voor die van haar, dat de koning terstond deed en zij gaf hem haar riem weer met de beurs. En toen begon ze te peinzen op de zegel die daarin was en bad koning Anthonis dat hij haar de beurs weer geven wilde, dat hij niet wilde doen, maar hij liep uit de kamer met de beurs en sloot haar op in de kamer. Daarna ze deed hij de beurs open waarin hij vond de afgebeelde zegel die zij had laten maken. Toen ging koning Anthonis tot koning Henrik en liet hem de zegel zien die hij in zijn moeders beurs gevonden had, daar hij hem zeer van verwonderde en vroeg de hertog waar dat Helena’ s zegel was. De hertog zei: “Ik heb haar zegel.” “Hoe mag dit zijn?” zei de koning. “Ik liet maar drie zegels maken toen ik van hier vertrok en nu vind ik er vier.” “Zeker,” zei koning Anthonis, “zo moet uw moeders zegel vals zijn die ik in haar beurs gevonden heb. Daarom laat ze hier komen en laar haar vragen hoe ze aan de zegel gekomen is.” Wat zo gedaan werd. Toen zij voor de koningen kwam zo liet koning Henrik de valse boden halen en zei tot zijn moeder dat ze hun alle bereiden zouden alzo zij wilden sterven, want men zou haar met de valse boden verbranden. Toen de oude koningin hoorde dat ze sterven [B1va] moest, zo biechtte ze openbaar voor alle heren en zei hoe zij de zegel had laten afbeelden en de goudsmid vermoord, hoe ze acht brieven had laten schrijven en die ook vermoord en alle verraad die ze gedaan had. Daarna werd ze verwezen en verbrand aan een staak met de valse boden. Nadat de oude koningin verbrand was zo is de hertog van Gloucester tot de twee koningen gegaan en zei hoe dat Helena met haar twee kinderen noch leefde, maar hij wist niet waar, want hij had haar alleen in een bootje in de zee liet varen en hoe dat Maria zijn nicht voor haar verbrand was om haar te verlossen van de dood. Toen dit deze twee koningen hoorden zwoeren zij nimmermeer van elkaar te scheiden, zij hadden Helena gevonden. Koning Henrik liet het land in de hertog handen en beval hem dat aan en is toen met koning Anthonis vertrokken. |
Hoe de kinderen van Helena scheyden vanden heremijt ende quamen te Beyeren. [18] Op een tijt als dese twee kinderkens sestien jaer lanck by den heremijt ghewoont hadden, soo ginck hy wandelen met hun int bosch ende seyde: “Kinderkens, daer is de plaetse daer ick u eerstwerf vant ende u de beesten ontnam ende verloste vander doot.” Doen seyden de kinderen: “Zydy ons vader niet?” “Neen ick, in trouwen!”, seyde de heremijt. “’t Is geleden sestien jaer dat ick u hier den beesten ontjaechde ende hebbe u van dier tijt opghevoet als mijn kinderen.” Doe seyden de kinderen: “Want ghy ons vader niet en zijt, soo willen wy gaen van lant tot lande tot dat wy onsen vader gevonden hebben.” Ende zijn doe vanden heremijt gescheyden, des de heremijt seer droevigh was. Ende als sy een wijle door ’t bosch [B1vb] hadden gegaen, quamen sy aenden oever vander zee, daer sy aen een schip quamen, daer sy so lange baden datse int schip quamen, daer hun de patroon vraechde wie sy waeren ende van waer sy quamen. Sy antwoorden: “Wy en weten niet van waer wy sijn noch wie ons vader oft moeder is, maer wy hebben sestien jaer lanck int bosch gewoont by een heremijt, Felix geheeten.” Ende de patroon kleede dese twee jongers properlijcken ende gaf hun teergelt in hunnen buydel. Ende doe namen sy oorlof aen den patroon, hem seer bedanckende der grooter deucht die hy hunlieden bewesen hadde. Ende zijn doen gekomen in Almanien te Baviers, daer een coninginne woonde, daer sy voor quaemen, diese terstont begracide ende dede hunlieden t’eten brenghen. Ende Lyon at soe veel dattet hun alle verwonderde: alle vleesch, geheel capoenen. Maer Erm en at niet dan broot ende wortelen, die hy met hem hadde gebracht. Waerom de coninginne Erm vraechde, waer by hy leefde. Hy seyde: “Ick en heb in sestien jaer niet gegeten dan broot ende wortelen by eenen heremijt, die ons op gevoet heeft.” Ende hy vertelde daer al hun avontueren, dat de coninginne seer verwonderde ende hielts[e by haer. Soo gevielt dat de stadt beleyt wert van den vyanden, ende doe hadden d’arme lieden groot gebreck. Lyon dit merckende, gaf hun veel spijse sonder der coninginnen weten. Soo ghebeurdet op een tijt dat de coninginne veel heeren genoot hadde, ende Lyon gaf alle de spijse voor den eten den armen. Dit siende een van den hove die dat benijde, quam totter coninginne ende seyde dat alle de spijse den armen gegeven was om haer oneer te doen, ende dat de stad int gebreck van victalien komen soude. Ende doen wert de coninginne gram ende dedese beyde uyter stadt bannen. Ende sy quamen voor de stadt int heyr by den hertoge van Clocestre, die hun vraeghde van waer sy quaemen. Doen seyden sy: “Wy sijn uyter stadt gebannen om dat wy d’arme lieden te veel gegeven hebben.” Doen vraechde de hertoge den eenen jongelinck wat hy int kofferken hadde, dat aen sijnen hals hingh. Doen antwoorde hy dattet eenen arm was, ende dat hy niet en wiste hoe hy daer aengekomen was. Doen wert de hertoge peysende op de schoone Helena, die hy haren erm af hadde doen slaen. Ende de hertoghe badt den jonghers datse by hem blijven wilden, het welcke sy deden. Ende den pays werde gemaeckt tusschen den hertoge ende der coninginnen, soo datse den hertoge troude, ende hy voerdese met hem in Engelant. Ende als de coninginne een wijle in Engelant gheweest hadde, so verliefde sy op den jongelinck Lyon ende dede hem op een tijt in haer kamer komen ende seyde dat sy hem meer begracijt hadde dan eenighe man ter werelt, dies sy hem hebben wilde tot eenen boele. Ende Lyon geliet hem oft hyse oock lief hadde geveynsdelijc. Maer hy ende sijn broeder namen heymelijck oorlof aenden hertoge ende vertrocken by nacht uyt Londen na Bolonien, dat belegen was vanden grave van Vlaenderen. Ende als sy binnen Bolonien quamen, gingen sy totten capiteyn ende baden hem om harnas ende peerden, dat hun de capiteyn geerne dede. Ende sy bedreven sulcke vromicheden dat Lyon versloech den heere van Vlaenderen, ende sy verlosten de stadt vanden ongeloovigen. Des hunlieden de capiteyn ende borgheren seer bedanckten ende baden dat sy bleven inder stadt. Maer sy seyden “neen”, want sy moesten hunnen vader soecken. Ende doen gaf hun de capiteyn een groote somme gelts, des sy hem bedanckten ende gingen van daer t’schepe ende quamen in Normandien, daer sy [B2rb] alle hun gelt om Godts wille gaven, soo dat niemandt van hun beyden behieldt kruys ofte munte. Ende als alle hun gelt den armen was gegeven, so quam ons Heere Jesus tot hun inde gedaente van eenen armen man, ende bad om een aelmoesse voor de minne Jesu. Doe seyde Lyon: “Wy en hebben niet te geven. ’t Is al wech ...” Doen seyde hy: “Eylaes, en suldy my dan niet geven, die so arm ben ende so onmachtich? Wilt mijnder doch ontfermen door de passie ons Heeren!” Als Lyon desen armen man aldus hoorde klaeghen, sneet hy een stuck van sijnen mantel en[de] gaft den armen man, die sy terstont verloren. |
Hoe de kinderen van Helena scheiden van de heremiet en kwamen te Beieren. [18] Op een tijd toen deze twee kindertjes zestien jaar lang bij de heremiet gewoond hadden zo ging hij wandelen met hen in het bos en zei: “Kindertjes, daar is de plaats daar ik u eerste maal vond en u de beesten ontnam en verloste van de dood.” Toen zeiden de kinderen: “Ben je onze vader niet?” “Neen ik, in vertrouwen!”, zei de heremiet. “Het is geleden zestien jaar dat ik u hier de beesten verjoeg en heb u van die tijd opgevoed als mijn kinderen.” Toen zeiden de kinderen: “Want gij bent onze vader niet, zo willen wij gaan van land tot land tot dat wij onze vader gevonden hebben.” En zijn toen van de heremiet gescheiden, dus was de heremiet zeer droevig. Toen zij een tijdje door ’t bos [B1vb] waren gegaan kwamen zij aan de oever van de zee, daar zij aan een schip kwamen daar zij zo lange baden dat ze in het schip kwamen, daar hun de patroon vroeg wie zij waren en vanwaar zij kwamen. Zij antwoorden: “Wij weten niet vanwaar wij zijn noch wie onze vader of moeder is, maar wij hebben zestien jaar lang in het bos gewoond bij een heremiet, Felix geheten.” Ee de patroon kleedde deze twee jongeren zeer goed en gaf hun verteergeld in hun buidel. Toen namen zij verlof aan de patroon en bedankte hem zeer van de grote deugd die hij hun bewezen had. Ze zijn toen gekomen in Duitsland te Beieren daar een koningin woonde daar zij voor kwamen die ze terstond begenadigde en liet ze eten brengen. En Lyon at zo veel dat het hun alle verwonderde: alle vlees, gehele kapoen. Maar Arm at niets dan brood en wortels die hij met hem had gebracht. Waarom de koningin Arm vroeg waarvan hij leefde. Hij zei: “ik heb in zestien jaar niets anders gegeten dan brood en wortelen bij een heremiet, die ons opgevoed heeft.” Ende hij vertelde daar al hun avonturen dat de koningin zeer verwonderde en hield ze bij zich. Zo gebeurde het dat de stad belegerd werd van de vijanden en toen hadden de arme lieden groot gebrek. Lyon die dit merkte gaf hun veel spijs zonder de koningin weten. Zo gebeurde het op een tijd dat de koningin veel heren genodigd had en Lyon gaf alle spijs voor te eten de armen. Dit zag een van het hof die dat benijde, kwam tot de koningin en zei dat alle spijs de armen gegeven was om haar oneer te doen en dat de stad in het gebrek van voedsel komen zou. Toen werd de koningin gram en liet ze beide uit de stadbannen. En zij kwamen voor de stad in het leger bij de hertog van Gloucester die hun vroeg vanwaar zij kwamen. Toen zeiden ze: “Wij zijn uit de stad gebannen om at wij de arme lieden te veel gegeven hebben.” Toen vroeg de hertog de ene jongeling wat hij in het koffertje had dat aan zijn hals hing. Toen antwoorde hij dat het een arm was en dat hij niet wist hoe hij daaraan gekomen was. Toen begon de hertog te peinzen op de mooie Helena die hij haar arm af had doen slaan. De hertog bad de jongeren dat ze bij hem blijven wilden, wat zij deden. De vrede werd gemaakt tussen de hertog en de koningin, zodat ze de hertog trouwede en hij voerde ze met hem in Engeland. En toen de koningin een tijdje in Engeland geweest was zo verliefde zij op de jongeling Lyon en liet hem op een tijd in haar kamer komen en zei dat zij hem meer begenadigd had dan enige man ter wereld, dus zij hem hebben wilde tot een boel. Lyon gedroeg zich of hij haar ook lief had geveinsd. Maar hij en zijn broeder namen heimelijk verlof aan de hertog en vertrokken bij nacht uit Londen naar Bologna dat belegerd was van de graaf van Vlaanderen. Toen zij binnen Bologna kwamen gingen zij tot de kapitein en baden hem om harnas en paarden, dat hun de kapitein graag deed. En zij bedreven zulke dapperheden dat Lyon versloeg de heer van Vlaanderen en zij verlosten de stad van de ongelovigen. Dus de kapitein en burgers ze zeer bedankten en baden dat zij bleven in de stad. Maar zij zeiden “neen”, want zij moesten hun vader zoeken. Toen gaf hun de kapitein een grote som geld, dus zij hem bedankten en gingen va daar te scheep en kwamen in Normandië daar zij [B2rb] al hun geld om Gods wil gaven, zo dat niemand van hun beiden behield kruis of munt. Toen ze al hun geld de armen gegeven hadden zo kwam onze Heer Jezus tot hen in de gedaante van een arme man en bad om een aalmoes voor de minne Jezus. Toen zei Lyon: “Wij hebben niets te geven. ’t Is al weg...” Toen zei hij: “Helaas, zal mij dan niets geven die zo arm ben en zo onmachtig? Wit mijn toch ontfermen door de passie van onze Heer!” Toen Lyon deze arme man aldus hoorde klagen sneed hij een stuk van zijn mantel en gaf het de arme man die zij terstond verloren. |
Hoe dese twee tot Amiens quaemen daer sy kersten gedaen worden. 19] Hier na quamen sy in de stadt van Amiens, daer doen ter tijdt binnen was de bisschop van Tours, daer sy doen gingen int hof vanden bisschop ende baden datmen hunlieden kersten maecken wilde. Doe vraechde de bisschop van waer sy waren. Doen vertelden sy al hun avontueren, ende soo worden sy ghedoopt, ende Erm hiete Brixius ende Lyon Martijn. Ende de bisschop van Tours behieltse by hem ende maeckte Martijn sijn bottelgier ende Brixius sijn klerck. Ende Martijn gaf veel den armen om Gods wil. Als Helena ontrent sestien jaer te Nant[e]s in Bretanien gewoont hadde in grooter armoeden, levende by der aelmoessen, soo reysde sy tot Tours, daer sy alle daghen van haren soon Lyon om Gode hadde, maer sy en kenden malkanderen niet. Ende t’elcken [reyse] als hy haer sach, veranderde hem sijn bloet ende sijnen broeder, dat hun groot wonder gaf. |
Hoe deze twee tot Amiens kwamen daar zij christen gedaan werden. 19] Hierna kwamen zij in de stad van Amiens, daar toentertijd binnen was de bisschop van Tours, daar zij toen gingen in het hof van de bisschop en baden dat men ze christen maken wilde. Toen vroeg de bisschop va waar zij waren. Toen vertelden zij al hun avonturen en zo werden zij gedoopt en Arm heette Brixius en Lyon Martijn. De bisschop van Tours hield ze bij hem en maakte Martijn zijn bottelgier en Brixius zijn Klerck. Martijn gaf veel de armen om Gods wil. Toen Helena omtrent zestien jaar te Nantes in Bretagne gewoond had in grote armoede en leefde van de aalmoezen zo reisde zij tot Tours daar zij alle dagen van haar zoon Lyon om God had, maar zij kenden elkaar niet. Elke keer als hij haar zag veranderde hem zijn bloed en van zijn broeder dat hun groot wonder gaf. |
Hoe coninck Anthonis ende Amaris te Tours quamen, daer coninck Henrick sijn twee sonen vont. [20] [B2va] Na veel strijdens dat de drie koninghen hadden ghehadt, soo quamen sy te Tours, Helena al omme zoecken[de]. Ende als sy voor Tours waren, zonden sy boden aen den bisschop oft sy daer binnen logeren mochten, dat den bisschop geerne consenteerde, by alsoo dat sy de mannen van wapenen daer buyten laten zouden inde tenten. Hy soude hun daer victalie beschicken. Ende doen zat de bisschop op met sijnen heeren ende reet de coningen te ghemoet buyten de stadt, daer sy malkanderen groote reverentie deden. Ende sy hadden onderlinghe veel woorden, so dat kon[in]c Henric ten lesten vertelde sijn avontueren ende hoe hy sijn wijf ende kinderen sochte. Als sy dus reden sprekende, sach koninc Hendric de twee jonghelinghen voor den b[i]sschop rijden, ende hy vraeghde van waer die waren. Doen seyde de bisschop: “Uyt ongheloovighen lande,” ende seyde hoe hyse selfs kersten ghemaeckt hadde ende gedoopt. Ende doen zijn alle de heeren ghekomen in des bisschops hof, daer veel arme lieden stonden om d’aelmoessen te hebben van den heeren, onder den welcken Helena oock was, zeer bedroeft doen sy haren vader ende haren man [B2vb] zach, maer haer kinderen en kend[e] sy niet, ende zeyde in haer selven: “Eylac[e]n, ick mach wel bedruckt zijn als ic aen zie dese twee koninghen, die my zoecken om te doen dooden, welcke ic noyt en verdiende”, ende sy is wegh ghegaen, zorghende dat mense zoude kennen. Ende als de heeren afgheseten waren, soo is Martijn inde keucken ghegaen ende heeft alle de spijse met hem ghenomen end[e] heeftse den armen al ghedeylt om de minne van Godt. Dat de sommighe vanden hove zeer verwonderde ende quamen totten bisschop ende zeyden: “Heere, ghy zult desen dagh beschaemt zijn by toe doen van Martijn, uwen hofmeester, want hy alle de spijs heeft den rabauwen ghegheven op de straten, die ghy voor uwen persoon ende dese heeren haddet doen bereyden.” Doen riep de bisschop Martijn ende zeyde: Oftmen den rabauwen vander straten vanden besten gheven moesten eer datmen den heeren daer af ghedient hadde? “Jae heere,” antwoorde Martijn, “men behoort onsen Heere te dienen voor yema[n]dt anders. End[e a]ls ghy [o]ft yemandt anders daer af het beste voor u ghenomen hebt, soo en behoordemen alsdan dat den armen niet te gheven, want hebdy [B3ra] dat selver moghen eten, ghy en hadt dat niet gegeven. Daerom ist Godt meest bequaem datmen eerst gheeft eer yemandt sijn beliefte daer af genomen heeft.” De bisschop dit hoorende, en wist wat seggen. Aldus staende Martijn by den bisschop quam daer een vanden kocken geloopen ende seyde: “Heere, doet de princen zitten alst u belieft, want de keucken is soo vol van alderley spijse datmen nauwelijcx en weet waer blijven metter spijsen.” De bisschop dit hoorende, wert hy noch meer verwondert ende seyde: “Martijn, ghy dient my, maer ’t behoorde dat ick u diende ...” Ende doe geboot de bisschop in zijn hof datmen Martijn soude laten doen dat hy wilde. Ende de heeren zijn al ter tafelen gheseten ende waren wel gedient van Martijn ende Brixius, den welcken coninck Henrick altijt met scherpen oogen aensach, ende wiert ten lesten siende het kofferken dat Brixius aen sijnen hals droegh. Doe vraechde de coninc wat hy in dat kofferken hadde. Doen seyde Brixius: “Ten is u gheen noot te weten, daerom en belcht u niet.” Doen bad coninck Henric, ende de bisschop metten anderen heeren baeden hem oock dat hy dat den coninck soude laten sien, twelck hy dede, maer hy moeste hem beloven dat weder te gheven, dat hem de coninck beloofde. Doen nam Brixius de hant uyttet kofferken ende liet den coninck sien, die terstont de ringen kende ende riep met luyder stemmen: “Och, dit is de hant van mijn uytverkoren lief ende vrouwe Helena ende van uwer dochter, heer coninck Anthonis!” Doen liep de coninck Henric totten jongelingen ende greepse in beyde sijn ermen, roepende met luyder stemme: “Willekome moetty zijn, lieve sonen alle beyde!” Als Martijn ende Brixius dit hoorden, waren sy verblijt om dat sy hunnen vader ghevonden hadden, maer sy waren droevig om datse niet en wisten waer hun moeder was. Ende coninck Anthonis was oock blijde dat hy sijnder dochters kin-[B3rb]ders sach, maer seer bedruckt datmen haer niet vinden en konde. Ende als de maeltijt ghehouden was, badt Brixius sijnen vader dat hy hem segghen wilde hoe dat hy aende hant ghekomen was, ende wiers hant dattet was. Doen seyde coninck Henrick dattet sijnder moeders hant waer ende vertelde hem alle ’t ghene datter gheschiet was. Waer af Brixius seer droevigh was ende wilde hem wreken op den hertoge van Clocestre, dies sy hem alle seyden dat hy daer gene schult [t]oe en hadde, dies hy doen te vreden moeste zijn. Ende coninck Henric gaf hem eenen brief aenden hertoge van Clocestre ende sont hem in Enghelant. Ende gaf hem drie silveren zegels, die hy den hertoghe geven soude om daer af te doen maken een kruys om Godt daer mede te eeren inde kercken. D’een was des conincx zeghel, d’ander Helenen zeghel, de derde den geconterfeyten zegel. Als de bisschop hoorde dat dese jonghelinghen van hem scheyden souden, soo seyde hy tot den coninghen: “Mijn heeren, ghy wilt ten Heylighen Lande reysen, dat seer swaer waer voor dese jongheren. Dus laetse by my, op avontuer oft ghy tusschen wege in noode quaemt, soo sal ick met hun ende met mijn volck u bystant doen.” Het welck de coninghen den bisschop wel consenteerden, daer hy seer blijt om was. Ende daer nae namen de heeren al oorlof aen den bisschop, ende sy danckten hem seer. Doen alle het volck wech was, soo nam Brixius oorlof aenden bisschop ende aen sijnen broeder ende is na Engelant gereyst, maer Brixius liet den bisschop sijns moeders hant te bewaren. Als Brixius gecomen was in Enghelant, soo quam hy ten lesten int palleys daer hy den hertoge van Clocestre vont, dien hy den brief gaf die hem sijn vader gegeven hadde. Ende als den hertoge den brief gelesen hadde, riep hy met luyder stemmen: “Mijn heeren, siet hier uwen gherechti-[B3va]gen heere, coninck Henricx sone!” Ende doen greep hy hem in sijn armen ende badt hem vergiffenisse van ’t ghene dat hy hem ende sijnder moeder ghedaen hadde, ’t welck hem Brixius seer minnelijck vergaf. Ende gaf hem doe de drie zegels die hem sijn vader had gegeven, ende seyde hem dat hy een kruys daer af soude doen maken. Ende terstondt dede hy den goutsmit halen, maer den zegel die des konincks moeder hadde doen conterfeyten en wilde niet smelten. Dies sy hun verwonderden, ende maeckten het kruys ten lesten vande twee zeghels, welck kruys soo groot wert oft daer drie zegels toe hadden geweest, ende dede namaels groot mirakel. Ende [B3vb] als Brixius een wijle in Engelant hadde geweest, wilde de hertoghe van Clocestre hem ’t landt weder overgheven. Maer Brixius en wildet niet ontfangen, want hy woude wederom nae Tours tot sijnen broeder, daer doen de hertoge met hem reysde om sijnen broeder te sien. Ende daer liet hem Brixius sien sijns moeders hant, die de hertoge wel kende, wantse noch versch was, oftse eerst af geslagen hadde geweest. Ende als de hertoghe van Clocestre een wijle te Tours hadde gheweest, nam hy ten lesten oorlof aenden bisschop ende aende twee broeders ende is weder gekomen in Engelandt sonder eenich avontuer, werdich om schrijven. |
Hoe koning Anthonis en Amaris te Tours kwamen daar koning Henrik zijn twee zonen vond. [20] [B2va] Na veel strijd dat de drie koningen hadden gehad zo kwamen zij te Tours en zochten Helena alom. Toen zij voor Tours waren zonden zij boden aan de bisschop of zij daarbinnen logeren mochten, dat de bisschop graag consenteerde, bij alzo dat zij de mannen van wapens daarbuiten laten zouden in de tenten. Hij zou hun daar voedsel sturen. Toen zat de bisschop op met zijn heren en reedt de koningen tegemoet buiten de stad daar zij elkaar grote reverentie deden. Zij hadden onderling veel woorden zodat koning Henrik tenslotte vertelde zijn avonturen en hoe hij zijn wijf en kinderen zocht. Toen zij aldus sprekend reden zag koning Hendrik de twee jongelingen voor de bisschop rijden en hij vroeg vanwaar die waren. Toen zei de bisschop: “Uit ongelovigen landen,” en zei hoe hij ze zelf christen gemaakt had en gedoopt. Toen zijn alle heren gekomen in de bisschop hof daar veel arme lieden stonden om de aalmoezen te hebben van de heren, waaronder Helena ook was, zeer bedroefd toen zij haar vader en haar man [B2vb] zag, maar haar kinderen herkende zij niet en zei in zichzelf: “Helaas, ik mag wel bedroefd zijn als ik aan zie deze twee koningen die mij zoeken om te laten doden, wat ik nooit verdiende”, en zij is weg gegaan bezorgde dat men ze zoude herkennen. En toen de heren afgestegen waren zo is Martijn in de keuken gegaan en heeft alle spijs met hem genomen en heeft ze de armen al verdeeld om de minne van God. Dat sommige van de hof zeer verwonderde en kwamen tot de bisschop en zeiden: “Heer, gij zal deze dag beschaamd zijn bij toedoen van Martijn, uw hofmeester, want hij heeft alle spijs de rabauwen gegeven op de straten die gij voor uw persoon en deze heren had laten bereiden.” Toen riep de bisschop Martijn en zei: Of men de rabauwen van de straten van het beste geven moest eer dat men de heren daarvan had bediend? “Ja heer,” antwoorde Martijn, “men behoort onze Heer te dienen voor iemand anders. En als gij of iemand anders daarvan het beste voor u genomen hebt, zo en behoorde men alsdan dat de armen niet te geven, want heb je [B3ra] dat zelf mogen eten, gij had dat niet gegeven. Daarom is het God meest bekwaam dat men eerst geeft eer iemand zijn believen daarvan genomen heeft.” De bisschop die dit hoorde wist niet wat te zeggen. Aldus stond Martijn bij de bisschop en kwam daar een van de koks gelopen en zei: “Heer, laat de prinsen zitten als het u belieft, want de keuken is zo vol van allerlei spijzen dat men nauwelijks weet waar te blijven met de spijzen.” De bisschop die dit hoorde werd noch meer verwonderd en zei: “Martijn, gij dient mij, maar ’t behoorde dat ik u diende ...” En toen gebood de bisschop in zijn hof dat men Martijn zou laten doen dat hij wilde. De heren zijn al ter tafel gezeten en waren goed bediend van Martijn en Brixius, die koning Henrik altijd met scherpe ogen aanzag en tenslotte ging hij bezien het koffertje dat Brixius aan zijn hals droeg. Toen vroeg de koning wat hij in dat koffertje had. Toen zei Brixius: “Het is geen nood noot te weten, daarom en verbelg u niet.” Toen bad koning Henrik en de bisschop met de anderen heren baden hem ook dat hij dat de koning zou laten zien, wat hij deed, maar hij moest hem beloven dat terug te geven, dat hem de koning beloofde. Toen nam Brixius de hand uit het koffertje en liet het de koning zien die terstond de ringen herkende en riep met luide stem: “Och, dit is de hand van mijn uitverkoren lief en vrouwe Helena en van uw dochter, heer koning Anthonis!” Toen liep de koning Henrik tot de jongelingen en greep ze in beide zijn armen en riep met een luide stem: “Welkom moeten jullie zijn, lieve zonen alle beide!” Toen Martijn en Brixius dit hoorden waren zij verblijd omdat zij hun vader gevonden hadden, maar zij waren droevig omdat ze niet wisten waar hun moeder was. Koning Anthonis was ook blijde dat hij zijn dochterskinderen [B3rb] zag, maar zeer droevig dat men haar niet vinden kon. Toen de maaltijd gehouden was bat Brixius zijn vader dat hij hem zeggen wilde hoe dat hij aan de hand geekomen was en wiens had dat het was. Toen zei koning Henrik dat het zijn moeders hand was en vertelde hem al hetgeen dat er geschied was. Waarvan Brixius zeer droevig was en wilde hem wreken op de hertog van Gloucester, dus zij hem alle zeiden dat hij daar geen schuld aan had, dus hij toen tevreden moest zijn. Koning Henrik gaf hem een brief aan de hertog van Gloucester en zond hem in Engeland en gaf hem drie zilveren zegels die hij de hertog geven zou om daarvan te doen maken een kruis om God daarmee te eren in de kerk. De ene was de koningszegel, de andere Helena’ s zegel, de derde de afgebeelde zegel. Toen de bisschop hoorde dat deze jongelingen van hem scheiden zouden zo zei hij tot de koningen: “Mijn heren, gij wil ten Heilige Land reizen, dat zeer zwaar is voor deze jongeren. Dus laat ze bij mij op avontuur of gij tonderweg in nood kwam, zo zal ik met hen en met mijn volk u bijstand doen.” Wat de koningen de bisschop wel consenteerden, daar hij zeer blij om was. Daarna namen de heren alle verlof aan de bisschop en zij dankten hem zeer. Toen al het volk weg was zo nam Brixius verlof aan de bisschop en aan zijn broeder en is naar Engeland vertrokken, maar Brixius liet de bisschop zijn moeders hand bewaren. Toen Brixius gekomen was in Engeland zo kwam hij tenslotte in het paleis daar hij de hertog van Gloucester vond die hij de brief gaf die hem zijn vader gegeven had. Toen de hertog de brief gelezen had riep hij met een luide stem: “Mijn heren, ziet hier uw gerechtige [B3va] heer, koning Henrik’ s zoon!” En toen greep hij hem in zijn armen en bad hem vergiffenis van hetgeen dat hij hem en zijn moeder gedaan had, wat hem Brixius zeer minnelijk vergaf. En gaf hem toen de drie zegels die hem zijn vader had gegeven en zei hem dat hij een kruis daarvan zou laten maken. Terstond liet hij de goudsmid halen, maar de zegel die de konings moeder had laten afbeelden wilde niet smelten. Dus zij zich verwonderden en maakten het kruis tenslotte van de twee zegels, welk kruis zo groot werd of daar drie zegels toe hadden geweest en deed later groot mirakel. En [B3vb] toen Brixius een tijdje in Engeland had geweest wilde de hertog van Gloucester hem ’t land weer overgeven. Maar Brixius wilde het niet ontvangen, want hij wilde wederom naar Tours tot zijn broeder, daar toen de hertog met hem reisde om zijn broeder te zien. En daar liet hem Brixius zien zijn moeders hand die de hertog goed kende, want ze was noch vers alsof ze net afgeslagen had geweest. Toen de hertog van Gloucester een tijdje te Tours was geweest nam hij tenslotte verlof aan de bisschop en aan de twee broeders en is weer gekomen in Engeland zonder enig avontuur waardig om te schrijven. |
[B3v] Hoe Helena van Tours reysde nae Roomen. [21] [B3va] Als de schoone Helena een langhe wijl te Tours ghewoont hadde, soo hoordese segghen hoe dat coninc Anthonis van Constantinopolen, haer vader, ende coninck Henric van Engelant, haer man, vande Turcken verslaghen waren, ende dat hun lichamen te Roomen waren ghebracht. Doen reysde sy terstondt nae Roomen. Maer als sy in Lombaerdien quam, wertse sieck, soo datse ginck inde stadt [B3vb] van Graffes, int gasthuys daer kersten vrouwen ende jonckvrouwen woonden op tribuyt. Ende als Helena een wijle tijts int gasthuys gheweest hadde, soo wertse ghesondt by der gratien Godts ende der grooter [n]eerstigheydt die d’opperste vanden gasthuys[e] by ha[e]r dede, dat een coninginne was ende hiet Playsante, want sy dickwils malkanderen vertelden hun misval ende quade avontueren. |
[B3v] Hoe Helena van Tours reisde naar Rome. [21] [B3va] Toen de mooie Helena een lange tijd te Tours gewoond had zo hoorde ze zeggen hoe dat koning Anthonis van Constantinopel, haar vader, en koning Henrik van Engeland, haar man, van de Turken verslagen waren en dat hun lichamen te Rome waren gebracht. Toen reisde zij terstond naar Rome. Mar toen zij in Lombardije kwam werd ze ziek zodat ze ging in de stad [B3vb] van Graffes, in het gasthuis daar christenvrouwen en jonkvrouwen woonden op tribuut. Ende toen Helena een tijdje in het gasthuis geweest was zo werd ze gezond bij Gods gratie en grote vlijt die de opperste van het gasthuis bij haar deed dat een koningin was en heette Playsante, want zij vertelden elkaar dikwijls hun misval en kwade avonturen. |
[B4ra] Hoe Helena te Romen in des paus’ hof quam, daer sy den paus aensprack. [22] Daer nae is Helena al heymelijck uyt Graffes gegaen sonder Playsantens wete om den coninck van Graffes diese wilde verfortseren, ende is doen nae Romen ghegaen voor des paus’ palleys, daer den paus quam gewandelt. Ende als Helena den paus, haren oom, sach, vielse op haer knien ende badt om een aelmisse. De paus siende datse maer een handt en hadde, soo wert hy om Helena denckende ende riepse tot hem ende vraegde haer heymelijck van waer datse was, ende hoe sy haer een hant verloren hadde. “Heere,” seyde sy, “ick ben van Tours in Loreynen ende hebbe mijn hant verloren onder de roovers, die my verfortsen wilden. Als ickt hun niet wilde consenteren, soo sloegen sy nae my om my te dooden ende sloegen geheelijck mijn hant af, also ghy siet. Doe riep ick soo luyde dat my de lantlieden te hulpe quamen ende verlosten my vander doot.” Doe vraeghde haer de paus oftse noyt van eender vrouwe en had hooren segghen die Helena hiet, van Constantinopolen, die oock maer een hant en hadde. “Ja ick, heere,” seyde sy. “Sy heeft te Tours thien jaren ghewoont in mijns moeders huys. Maer sy vertroc van daer om datse haren man ende vader sach, diese sochten om te verbernen, dat sy noyt verdient en had, so sy my seyde.” Doen seyde de paus: “Dochter, ter liefden van mijne nichte, daer ick u na vraghe, so sal ick u in mijn palleys onderhouden u leven lanck.” “Heere,” seyde Helena, “ic en begeere anders niet van u dan dat ick onder de trappen van uwen palleyse woonen mach, ende eten vande stucken broots die aen uwer tafelen overschieten.” “Dochter,” seyde de paus, “wat ghy begeert sal u geschieden.” Ende Helena nam een luttel stroys ende droech het onder de trappen vanden [B4rb] palleyse. Ende t’elcken als de paus op ende af ginck, so ginck hy by haer sitten spreken, want hem docht dattet een goet ende devoot persoon was. Maer lacen, had hyse gekent, hy hadde haer eere ende reverentie bewesen. |
[B4ra] Hoe Helena te Rome in des paus hof kwam daar zij de paus aansprak. [22] Daarna is Helena al heimelijk ui Graffes gegaan zonder Playsante’s weten om de koning van Graffes die ze wilde verkrachten en is toen naar Rome gegaan voor het paleis van de paus daar de paus kwam gewandeld. Toe Helena de paus, haar oom, zal viel ze op haar knieën en bad om een aalmoes. De paus zag dat ze maar een hand had zo begon hij om Helena te denken en riep ze tot hem en vroeg haar heimelijk vanwaar dat ze was en hoe zij haar een hand verloren had. “Heer,” zei ze, “ik ben van Tours in Lorreine hebbe mijn hand verloren onder de rovers, die mij verkrachten wilden. Toen ik het hun niet wilde consenteren zo sloegen zij naar mij om mij te doden en sloegen geheel mijn hand af, al zo gij ziet. Toen riep ik zo luid dat mij de landlieden te hulp kwamen en verlosten mij van de dood.” Toen vroeg haar de paus of ze nooit van een vrouwe had horen zeggen die Helena heet en van Constantinopel die ook maar een hand had. “Ja ik, heer,” zei ze. “Ze heeft te Tours tien jaren gewoond in mijn moeders huis. Maar zij vertrok vandaar omdat ze haar man en vader zag die haar zochten om te verbranden dat zij nooit verdiend had, zo zij mij zei.” Toen zei de paus: “Dochter, ter liefde van mijn nicht, daar ik u naar vraag, zo zal ik u in mijn paleis onderhouden uw leven lang.” “Heer,” zei Helena, “ik begeer niets anders van u dan dat ik onder de trappen van uw paleis wonen mag en eten van de stukken brood die aan uw tafelen overschieten.” “Dochter,” zei de paus, “wat gij begeert zal u geschieden.” Ende Helena nam een luttel stro en droeg het onder de trappen van het [B4rb] paleis. En telkens als de paus op en af ging zo ging hij bij haar zitten spreken, want hij dacht dat het een goed en devoot persoon was. Maar helaas, had hij haar gekend hij had haar eer en reverentie bewezen. |
Hoe Martijn te Tours vande trappen viel. [23] Martijn, die een van Helenen kinderen was, [was] een devoot jonghelinck, so dat hy des nachts metten bisschop te metten ginck. Soo gevielt op eenen tijt als Martijn de trappen met haesten soude af gaen, soo hadde den vyant, die alle deucht benijt, erweten geleyt op de trappen. 1 Ende als Martijn afgaen soude, soo viel hy van boven neder, soo dat hy langen tijt lagh sonder spreecken. Ende als hy bekomen was, seyde hy: “O Heere Jesu, ick dancke U dat Ghy my [tegenspoet] verleent hebt in Uwen dienst.” Ende is ten lesten weder de trappen op gegaen na sijn bedstede ende ginck weder te bedde leggen ende seyde: “O Heere, ick dancke U dat Ghy my wat wederspoets toe seynt, want het is een kleyne pijne tegen de pijne die Ghy voor my geleden hebt.” Ende hy is in slape gevallen. Ende hem dochte dat voor sijn bedde quam sinte Agnes met een salfbusse ende Maria Magdalena. Ende de moeder Godts quam ende dede de salfbusse open ende bestreeck hem daer mede, ende wert genesen. Ende doe greep hy de salfbusse in sijn hant. Doe vraechde hem onse Vrouwe waerom hy dat dede. Hy seyde: ofte hy hem meer quetste, soo mocht hy hem genesen. Doe werden de vrouwen lacchende ende scheyden van daer. Ende Martijn ontwaeckte ende vont de busse in sijn hant. |
Hoe Martijn te Tours van de trappen viel. [23] Martijn, die een van Helena’ s kinderen was dat was een devote jongeling zodat hij ’s nachts met de bisschop mee ging. Zo gebeurde het op een tijd toen Martijn de trappen met haast zou afgaan zo had de vijand, die alle deugd benijd, erwten gelegd op de trappen. Toen Martijn afgaan zou zo viel hij van boven neer zodat hij lange tijd lag zonder spreken. Toen hij bekomen was zei hij: “O Heer Jezus, ik dank U dat gij mij tegenspoed verleend hebt in Uw dienst.” En is tenslotte weer de trappen opgegaan naar zijn bedstede en ging weer te bed leggen en zei: “O Heer, ik dank U dat gij mij wat weerspoed toe zendt want het is een kleine pijn tegen de pijn die gij voor mij geleden hebt.” En hij is in slaap gevallen en hij dacht dat voor zijn bed kwam sint Agnes met een zalfbus en Maria Magdalena. En de moeder Gods kwam en deed de zalfbus open en bestreek hem daarmee en werd geneze. Toen greep hij de zalfbus in zijn hand. Toen vroeg hem onze Vrouwe waarom hij dat deed. Hij zei: of hij hem meer kwetste zo mocht hij hem genezen. Toen begonnen de vrouwen te lachen en scheiden vandaar Martijn ontwaakte en vond de bus in zijn hand. |
Hoe coninck Anthonis ende coninck Henrick verlosten de stadt van Romen vanden ongeloovigen. [24] Als dese coninghen, als van Constantinopolen, van Enghelant ende [B4va] van Schotlant, hadden langen tijt Helena ghesocht ende veel battalien ende strijden hadden gehadt lange jaren ende menigh stadt kersten ghemaeckt ende hadden gewonnen de stadt van Jerusalem ende alle het lant ende de stadt van Ascolen, daer sy noch int lant waeren. Binnen dien tijden quam coninck Hurtam van Graffes ende beleyde Romen. Waerom de paus schreef om bystant aen de coninghen, datse by hem quamen om hem te helpen, ende hoe hy een vrouwe in sijn hof hadde die by Helena ghewoont hadde. Als de heeren dit hoorden, waren sy verblijt ende braken hun heyr op ende gingen t’schepe om na Roomen te komen. Ende als sy inde zee quamen, vonden sy den admirael van Salernen, den broeder van Hurtam, om hem te hulpe te komen, die sy verwonnen met alle sijn volck. Ende coninck Amaris spronc int schip ende versloegh den admirael van Salernen ende brachten hunlieden, ende bonden hem op een peert als een kalf ende sonden hem coninck Hurtam, sijnen broeder, die seer droevich was. Ende de coninghen quamen te landt met hunnen volcke ende sloegen vreeselijck in des conincx Hurtams heyr, dat sy de Turcken meest versloegen, soo dat coninck Hur-[B4vb]tam heymelijck wech vloot als eenen verwoeden hondt, sijn goden vervloeckende dat sy hem niet geholpen en hadden in sijnen noot. Ende als den strijdt voleyndet was, quamen sy metten paus binnen Romen, ende de heeren hadden groot verlangen om de vrouwe te zien daer de paus af geschreven hadde. Maer als Helena vernam dat haeren man ende haer vader binnen Romen quamen, so vertrockse van Romen weder na Graffes, daer sy bleef woonen by Playsante tot dat Graffes beleydt wert. Maer eer sy uyt Romen ginck, schreef sy eenen brief aldus: “Ick Helena, die acht Iaer ghewoont hebbe onder de trappen des paus, mijn oom, ick ghebiede my seer tot Anthonis, coninc van Constantinopolen, mijnen vader, ende tot coninck Henrick van Enghelandt, mijnen man, die my alomme doet soecken om te doen sterven, het welcke ick noyt en verdiende tegen hem, maer ghy sult my langhe soecken eer ghy my vinden sult.” Ende sy sloot den brief toe ende leyden onder eenen steen in haren huysken onder de trappen, ende sy ginc van daer. Als de coningen binnen Romen waren, soo leydense de paus by de trappen daer Helena te woonen plach, maer sy en vondense niet. Dat den paus [B5ra] groot wonder gaf, ende hy dede een vanden knechten onder de trappen gaen op avontueren oft sy in eenen hoeck had sitten slaepen. Ende hy stiet den steen uyt de weghe daer den brief onder lach, dien hy den paus gaf, maer hy en konde den brief niet open doen. So gaf hy dien coninck Anthonis, die en mochte den brief oock niet open doen. Ende die gaf den brief voort coninck Henrick van Engelant, diese open dede ende las den brief dat zijt alle hoorden. Als nu de paus Clements verhoorde dat sijn nichte Helena acht jaer hadde ghewoont sonder haer te laten kennen, was hy seer droeve ende alle de heeren met hem. Ende als sy hun ontrent drie weken gherust hadden soo wilden sy oorlof nemen aenden paus, maer de paus badt hun dat sy eerst doch den coninc Hurtam bedwingen wilden, “want hy soude my,” seyde de paus, “alle dage quellen en molesteren.” ’t Welck sy deden, ende gingen beleggen de stadt van Graffes, van daer Helena doen vertrocken was als sy hoorden dat de coningen daer voor souden komen. Ende als coninck Hurtam ’t volck van wapenen voor sijn stadt sach, reysde hy uyt met grooter heyrkracht, daer hy vreeslijck de Kerstenen bevocht, maer de Kerstenen hielden het velt ende versloegen veel Turcken. Ende coninck Hurtam vloot weder in sijn stadt, daer hem de coninck Amaris so vreesselijck volchde dat hy mette Turcken in de stadt quam, daer hy gevangen wert. Ende de Kerstenen bestormden vreess[e]lijck de stad om hem te helpen ende Amaris te ontsetten, maer sy en kondent niet doen, want de mueren hoogh ende te sterck waren, so dat sy weder in hun tenten keeren moesten. Ende de Turcken brachten Amaris voor hunnen coninck Hurtam, die hem vraechde wie hy ware. Hy antwoorde: “Men hiet my Amaris van Schotlant.” “Ja ick,” seyde Amaris. “Ick was d’eerste binnen Jerusalem die op de m[ue]ren quam ende d’eerste die in u broeders schip sprongh ende hem den eersten dootslach gaf. Ende ick ben oock d’eerste die in dese stadt is gekomen. Ende soude u vanden selven gedaen hebben, had ick by tijts bystant gehadt!” Van dese woorden wert de coninck Hurtam bykans verwoet ende seyde tot sijn volck: “Werpt desen toovenaer inden kercker, want hy sal sterven eer hy eten of drincken sal!” Ende Amaris wert ’s anderdaechs voor Hurtam ghebracht, die hem seyde: “Ghy zijt de vroomste Kersten die Mahomet opter aerden schiep. Daerom sal ick u vergeven mijns broeders doot, so ghy uwen Godt verloochenen ende inden mijnen ghelooven wilt!” “Meendy,” seyde Amaris, “dat ick mijnen Godt, die my met Sijnen kostelijcken bloede ghekocht heeft loochenen sal, ende aen u goden gelooven, die kracht noch macht en hebben?!” Dit verhoorende, Hurtam geboot een kruys te maken om daer Amaris aen te doen sterven. Ende als Amaris hoorde dat hy sterven soude, so sloech hy sijn oogen ten hemel ende seyde: “O Heere Jesu Christ[e], ick bidde U, wilt mijnder zielen ontfermen ende bystaen in mijn uyttersten noot, ende laet my volstandig blijven int kersten gheloove, dat ick nu noch inder eeuwicheyt niet van u en scheyde!” Ende doen dede Hurtam coninck Amaris al naeckt ontkleeden ende aent kruyce slaen. Als Amaris aent kruyce hinck, aenriep hy Jesum ende seyde: “O Heere Jesu Christi, gedanckt en gelooft mo[e]t[t]y zijn, dat Ghy my met deser doet u rijcke sult deelen, also ick hope door u ontfermhertigheyt ende gratie! Maer ick ben niet weerdich dat ick aenden kruyce sterven sal, als Ghy deet.” Doen seyde Hurtam: “In spijte van uwen Godt soo sult ghy sterven!” Doen sach Amaris op Hurtam ende seyde: “Mijn Godt ende Heere die moet u ongeloovich hont vermaledijen!” [B5va] Doen toonde Gode daer Sijn kracht ende Hurtam de coninck viel doodt achter over, ende sijn lichaem stoof wech ghelijck stof van asschen, waer af de Turcken seer verwondert waren. Dit siende een van des coninck Hurtams neven, die hadde een lancie in sijn handt ende seyde: “Desen hont betoovert ons allen. Ick sal hem met deser lancie sijn herte doorsteken. Soo sal hy sijn toverije vergeten!” Ende stack soo Amaris in sijn hert. Als hy de speer uyttooch van sijnder sijden, soo spronck Amaris’ bloet op hem ende op meer dan dertig Turcken, die al rasende werden ende liepen achter straten als verwoede honden. Dit siende, d’ander Turcken sloeghense al doodt. Daer nae worpen sy het kruys ter aerden ende sleepten Amaris’ doode lichaem lancx der straten daer toe inde straten daer de Kerstenen woonden. Daer lieten zijt liggen. Ende doen deden sy alle de Kerstenen dooden sonder alleen de kersten jonckvrouwen vanden gasthuyse. Ende de Kerstenen bestormden doe de stadt van Graffes, so dat syse wonnen ende overliepen ende sloeghen alle de Turcken doot, maer die kersten wilden worden, lieten sy leven. Ende coninck Anthonis ende coninck Henrick sochten alomme na den coninck Amaris, maer lacen, hy was doot, alsoo hen een bekeerde Turck seyde, waerom dat sy seer droevig waren. Ende een bekeerde Turck wees hunlieden waer sijn lichaem lagh, dat sy wel hondert reysen kusten met weenende oogen, ende daer na deden sy hem eerlijck ende rijckelijck begraven int gasthuys, daer Playsante opperste was vanden gasthuyse. Ende de coningen vraechden haer oftse niet en wiste van Helena. Doen antwoorde Playsante hoe datse in voortijden daer sieck gelegen hadde ende hoese doen na Romen reysde, daerse acht jaer woonde, ende nu was sy weder ghekomen, “maer als sy hoorden dat de stadt soude worden beleghen, vertrockse van hier. Maer ick en [B5vb] weet niet waerse ginck.” Des de coningen droevich waren, datse niet en wisten waer Helena wesen mochte. Ende Playsante vertelde den coningen de maledictie die over de coninck Hurtam gheschiet was, ende over meer anderen die den coninck Amaris ghedoot hadden. Doen seyde coninck Anthonis ende coninck Henrick dattet een martelaer waer, ende wouden in sijn eere een kercke maecken. Ende als sy des anderen daechs beginnen souden, soo was de kerck volmaeckt, ende Amaris sat int middel vanden hoogen outaer. Doen danckten sy God ende maeckten een silveren kasse, daer sy het lichaem in leyden. Ende sy gaven Playsante het coninckrijck. |
Hoe koning Anthonis en koning Henrik verlosten de stat van Rome van de ongelovigen. [24] Toen deze koningen, als van Constantinopel en van Engeland en [B4va] van Schotland, hadden lange tijd Helena gezocht en veel bataljons en strijden hadden gehad lange jaren en menige stad christen gemaakt en hadden gewonnen de stad van Jeruzalem en al het land en de stad van Ascalon daar zij noch in het land waren. Binnen die tijden kwam koning Hurtam van Graffes en belegerde Rome. Waarom de paus schreef om bijstand aan de koningen dat ze bij hem kwamen om hem te helpen en hoe hij een vrouwe in zijn hof had die bij Helena gewoond had. Toen de heren dit hoorden waren zij verblijd en braken hun leger op en gingen te scheep om naar Rome te komen. Toen zij in de zee kwamen vonden zij de admiraal van Salerno, de broeder van Hurtam, om hem te hulp te komen die zij overwonnen met al zijn volk. Koning Amaris sprong in het schip en versloeg de admiraal van Salerno en bracht hem en bonden hem op een paard als een kalf en zonden hem koning Hurtam, zijn broeder, die zeer droevig was. En de koningen kwamen te land met hun volk en sloegen vreselijk in konings Hurtam’ s leger dat zij de Turken meest versloegen zodat koning Hurtam [B4vb] heimelijk weg trok als een verwoede hond zijn goden vervloekte dat zij hem niet geholpen hadden in zijn nood. En toen de strijdt geëindigd was kwamen zij met de paus binnen Rome en de heren hadden groot verlangen om de vrouwe te zien daar de paus van geschreven had. Maar toen Helena vernam dat haar man en haar vader binnen Rome kwamen zo vertrok ze van Rome weer naar Graffes, daar zij bleef wonen bij Playsante totdat Graffes belegerd werd. Maar eer zij uit Rome ging schreef zij een brief aldus: “ik Helena, die acht jaar gewoond heeft onder de trappen van de paus, mijn oom, ik gebied mij zeer tot Anthonis, koning van Constantinopel, mijn vader, en tot koning Henrik van Engeland, mijn man, die mij alom doet zoeken om te laten sterven, wat ik nooit verdiende tegen hem, maar gij zal mij lang zoeken eer gij mij vinden zal.” En zij sloot de brief toe en legde het onder een steen in haar huisje onder de trappen en zij ging vandaar. Toen de koningen binnen Rome waren zo leidde de paus ze bij de trappen daar Helena te wonen plag, maar zij en vonden haar niet. Dat de paus [B5ra] groot wonder gaf en hij liet een van de knechten onder de trappen gaan op avonturen of zij in een hoek had zitten slapen. Hij stootte de steen uit de weg daar de brief onder lag die hij de paus gaf, maar hij en kon de brief niet opendoen. Zo gaf hij die koning Anthonis, die mocht de brief ook niet opendoen. En die gaf de brief voort koning Henrik van Engeland die het open deed en las de brief dat zij het allen hoorden. Toen nu de paus Clements hoorde dat zijn nicht Helena er acht jaar had gewoond zonder haar te laten kennen was hij zeer droevig en alle heren met hem. En toen zij hun omtrent drie weken gerust hadden zo wilden zij verlof nemen van de paus, maar de paus bad hun dat zij eerst doch de koning Hurtam bedwingen wilden, “want hij zou mij,” zei de paus, “alle dagen kwellenen molesteren.” Wat zij deden en gingen belegeren de stad van Graffes, vandaar Helena toen vertrokken was toen zij hoorden dat de koningen daarvoor zouden komen. Ene toen koning Hurtam het wapenenvolk voor zijn staan zag trok hij uit met grote legerkracht, daar hij vreselijk de Christenen bevocht, maar de Christenen hielden het veld en versloegen veel Turken. En koning Hurtam vloog weer in zijn stad daar hem koning Amaris zo vreselijk volgde dat hij met de Turken in de stad kwam daar hij gevangen werd. De Christenen bestormden vreselijk de stad om hem te helpen en Amaris te ontzetten, maar zij konden het niet doen want de muren waren te hoog en te sterk zodat zij weer in hun tenten keren moesten. En de Turken brachten Amaris voor hun koning Hurtam die hem vroeg wie hij was. Hij antwoorde: “Men noemt mij Amaris van Schotland.” “Ja ik,” zei Amaris. “Ik was de eerste binnen Jeruzalem die op de muren kwam en de eerste die in uw broeders schip sprong en hem de eerste doodslag gaf. Ik ben ook de eerste die in deze stad is gekomen. en zou u hetzelfde gedaan hebben, had ik bijtijds bijstand gehad!” Van deze woorden werd de koning Hurtam bijna verwoed en zei tot zijn volk: “Werp deze tovenaar in de kerker, want hij zal sterven eer hij eten of drinken zal!” En Amaris werd de volgende dag voor Hurtam gebracht die hem zei: “Gij bent de dapperste Christen die Mohammed op de aarde schiep. Daarom zal ik u vergeven mijn broeders dood zo gij uw God verloochenen en in de mijne geloven wilt!” “Meen je,” zei Amaris, “dat ik mijn God die mij met zijn kostbaar bloed gekocht heeft loochenen zal en aan u goden geloven die kracht noch macht hebben?!” Dit hoorde Hurtam en gebood een kruis te maken om daaraan Amaris te laten sterven. Toen Amaris hoorde dat hij sterven zou zo sloeg hij zijn ogen ten hemel en zei: “O Heer Jezus Christus, ik bid U, wil mijn ziel ontfermen en bijstaan in mijn uiterste nood en laat mij volstandig blijven in het christen geloof dat ik nu noch in eeuwigheid niet van u scheidt.” En toen liet Hurtam koning Amaris al naakt ontkleden en aan het kruis slaan. Toen Amaris aan het kruis hing riep hij Jezus aan en zei: “O Heer Jezus Christus, gedankt en geloofd moet gij zijn dat gij mij hiermee doet uw rijk zal delen, al zo ik hoop door uw ontferming en gratie! Maar ik ben niet waardig dat ik aan het kruis sterven zal zoals gij deed.” Toen zei Hurtam: “In spijt van uw God zo zal gij sterven!” Toen zag Amaris op Hurtam en zei: “Mijn God en Heer die moet u ongelovige hond vermaledijen!” [B5va] Toen toonde God daar zijn kracht en Hurtam de koning viel dood achterover en zijn lichaam stoof weg gelijk stof van as, waarvan de Turken zeer verwonderd waren. Dit zag een van koning Hurtam’ s neven, die had een lans in zijn hand en zei: “Deze hond betovert ons allen. Ik zal hem met deze lans zijn hart doorsteken. Zo zal hij zijn toverij vergeten!” En stak zo Amaris in zijn hart. Toen hij de speer uittrok van zijn zijde zo sprong Amaris bloed op hem en op meer dan dertig Turken die al razend werden en liepen achter straten als verwoede honden. Dit zagen de andere Turken en sloegen ze alle dood. Daarna wierpen zij het kruis ter aarde en sleepten Amaris dode lichaam langs de straten daartoe in de straten daar de Christenen woonden. Daar lieten zij het liggen. En toen lieten zij alle Christenen doden zonder alleen de christen jonkvrouwen va het gasthuis. En de Christenen bestormden toen de stad van Graffes zodat ze die wonnen en overliepen en sloegen alle Turken dood, maar die christen wilden worden lieten zij leven. Koning Anthonis en koning Henrik zochten alom naar koning Amaris, maar helaas, hij was dood alzo hen een bekeerde Turk zei, waarom dat zij zeer droevig waren. Een bekeerde Turk wees ze waar zijn lichaam lag dat zij wel honderd keren kusten met wenende ogen en daarna lieten zij hem fatsoenlijk en rijk begraven in het gasthuis daar Playsante opperste was van het gasthuis. En de koningen vroegen haar of ze niets wist van Helena. Toen antwoorde Playsante hoe dat ze in voortijden daar ziek gelegen had en hoe ze toen naar Rome vertrok daar ze acht jaar woonde en nu was zij terug gekomen, “maar toen zij hoorden dat de stad zou worden belegerd vertrok ze van hier. Maar ik [B5vb] weet niet waar ze ging.” Dus de koningen droevig waren dat ze niet wisten waar Helena wezen mocht. Playsante vertelde de koningen de maledictie die over de koning Hurtam geschied was en over meer anderen die de koning Amaris gedood hadden. Toen zei koning Anthonis en koning Henrik dat het een martelaar was en wilden in zijn eer een kek maken. En toen zij de volgende dag beginnen zouden zo was de kerk volmaakt en Amaris zat in het midden van het hoge altaar. Toen dankten zij God en maakten een zilveren kast daar zij het lichaam in legden en zij gaven Playsante het koninkrijk. |
Hoe dese coninghen voor der Sluys quamen, dat sy wonnen, ende beleyden de stadt van Brugge. [25] Na dat de kersten coninghen seven weken hadden gheweest in de stadt van Playsante, so namen sy oorlof aen Playsante ende gingen t’schepe ende zeylden soo langhe dat sy ter Sluys aen quamen. Ende de Kerstenen wonnen de stadt vander Sluys ende dooden al dat niet Kersten wilden sijn ende trocken doe voor de stadt van Brugghe, daer sy een belegh maeckten. Maer coninck Mordiaen quam met so grooter macht de Kerstenen bevechten, soo dat coninck Henrick gevanghen wert ende binnen Brugge gebracht. Doe was coninck Anthonis seer droevigh ende seynde boden aenden bisschop van Tours, hem ontbiedende dat coninck Henrick ghevangen was. Als dit de bisschop hoorde, vergaderde hy vijftien duysent mannen van wapenen ende hy quam terstondt te Brugghe, ende hy voerde met hem Martijn ende Brixius, des conincks Henricks kinderen. Ende als sy voor Brugge quaemen, waeren sy seer feeste[B6ra]lijck ontfangen van coninck Anthonis. Ende als sy een luttel tijts gherust hadden, soo bestormden sy de stadt van Brugge, maer sy en kondense niet ghewinnen, wantse te sterck was. Ende als coninck Henrick dus lach ghevangen quam d’enghel Godts tot hem inden kercker ende seyde: “Henrick, sijt te vreden. Den bisschop van Tours is komen met u twee sonen om coninc Anthonis te helpen, ende sy sullen u verlossen. Ende ghy sult vinden u vrouwe ende coninginne Helena inde stadt van Tours. Maer ghy sult noch eerst veel tribulatien ende pijnen lijden vanden ongeloovigen.” Ende doen is d’engel verscheyden van daer, waerom de coninck Henrick seer blijde was. Ende des anderen daechs bereyden hun de Kerstenen ende bestormden de stadt van Brugghe, die sy doen wonnen ende versloegen alle de Turcken die hun niet bekeeren en wilden. De coninck Moriant die wert kersten ende liet terstont coninck Henrick uyter gevanckenis. ende de coninck Morandijn wert Moriant genoemt. Ende doe reysde Moriant van daer met alle den Kerstenen tot voor twee kasteelen, daer op dat een reuse woonde, ende op d’ander des reusen broeder, die onder d’aerde groote tav[e]rnen had ende gangen, daer sy uyt ende in gingen ende vanden eenen kasteele totten anderen, om malkanderen bystant te doen. Welcke kasteelen de coninck Moriant wan, ende versloegh den reuse. Ende Morale, des reusen broeder, wert kersten. Ende de kersten princen gaven coninck Moriant de kasteelen ende maecten hem heer vanden lande ende reysden weder met Moriant te Brugghe, daer sy een wijle bleven. |
Hoe deze koningen voor ter Sluis kwamen dat zij wonnen en belegden de stad van Brugge. [25] Na dat de christen koningen scheven weken waren geweest in de stad van Playsante, zo namen zij verlof aan Playsante en gingen te scheep en zeilde zo lang zodat zij ter Sluis aankwamen. En de Christenen wonnen de stad van ter Sluis en doden al dat niet Christen wilden zijn en trokken toen voor de stad van Brugge daar zij een beleg maakten. Maar koning Mordandijn kwam met zo’n grote macht de Christenen bevechten, zodat koning Henrik gevangen werd en binnen Brugge gebracht. Toen was koning Anthonis zeer droevig en zond boden aan de bisschop van Tours en ontbood hem dat koning Henrik gevangen was. Toen dit de bisschop hoorde verzamelde hij vijftienduizend mannen van wapens en hij kwam terstond te Brugge en hij voerde met hem Martijn en Brixius, de konings Henrik’ s kinderen. En toen zij voor Brugge kwamen waren zij zeer feestelijk [B6ra] ontvangen van koning Anthonis. Toen zij een tijdje gerust hadden zo bestormden zij de stad van Brugge, maar zij konden het niet winnen, want het was te sterk. En toen koning Henrik dus lag gevangen kwam de engel Gods tot hem in de kerker en zei: “Henrik, weest tevreden. De bisschop van Tours is gekomen met uw twee zonen om koning Anthonis te helpen en zij zullen u verlossen. En gij zal vinden uw vrouwe en koningin Helena in de stad van Tours. Maar gij zal noch eerst veel tribulatie en pijnen lijden van de ongelovigen.” En toen is de engel verscheiden vandaar, waarom de koning Henrik zeer blijde was. En de volgende dag bereiden de Christenen zich en bestormden de stad van Brugge die zij toen wonnen en versloegen alle Turken die hun niet bekeren wilden. De koning Morandijn die werd christen en liet terstond koning Henrik uit de gevangenis en koning Morandijn werd Moriant genoemd. En toen vertrok Moriant van daar met alle Christenen tot voor twee kastelen waar op de ene reus woonde en op de andere des reus zijn broeder die onder de aarde grote tavernen had en gangen daar zij uit- en ingingen en van het ene kasteel tot de andere om elkaar bijstand te doen. Welke kastelen de koning Moriant won en versloeg de reus. En Morale, de reus broeder, werd christen. En de christen prinsen gaven koning Moriant de kastelen en maakten hem heer van het land en vertrokken weer met Moriant te Brugge daar zij een tijdje bleven. |
Hoe de kersten princen wonnen Schotlant ende ma[e]cktent kersten. [26] Als dese kersten princen een wijle te Brugghe gherust hadden, namen sy [B6rb] oorlof aenden coninck Moriant ende gingen t’schepe soo dat sy in Schotlant aen quamen, daer coninck Amaris’ broeder woonde, geheeten Gamans, dat een ongeloovich Turck was, ende had een suster, Ludienne geheten, die geerne kersten had geweest, [maer] sy en dorstet niet openbaren voor haren broeder. Ende de Kerstenen sloegen hun tenten voor de stadt Narbone, daer de coninck Gamans in woonde. Ende doe de coninck het volck sach voor sijn stadt, bereyde hy hem met volck van wapenen ende quam ter stadt uyt ende sloech soo vreesselijck inde Kerstenen, soo dat van beyde sijden veel volcks verslaghen werdt. Ende Brixius die sloegh den coninck Gamans sijn een handt af, ende soude hem verslaeghen hebben en hadt ghedaen de groote menichte der Turcken die den coninck Gamans te bate quamen, ende Brixius ende sijn petre, de bisschop van Tours, worden gevangen. Dit siende coninck Anthonis reet hen na, slaende op sijn vyanden, maer lacen hy quam te diep onder de Turcken, dat hy oock ghevangen wert, dies coninck Henrick ende Martijn quaelijck te vreden waren, maer sy en mochtent niet beteren. Als de coninck Gamans sijn wonden vermaeckt hadde ende in sijn palleys gekomen was, soo dede hy terstont voor hem komen de coninck Anthonis ende de bisschop van Tours ende Brixius, sweerende dat hy hem wreken soude op hunlieden, ende soudese alle drie quaeder doodt doen sterven om dat Brixius hem sijn hant hadt afgheslaghen inden strijt. Ende sijn suster Ludienne dit hoorende, seyde sy: “Lieve broeder, al doody dese katijvighe Kerstenen, wat sal u des te badt zijn? Sekerlijck niet! Daerom soude ick u raeden dat ghyse ghevanghen hielt, op avontuer oft ghy oft yemandt van u heeren ghevanghen worde, soo moochdyse daer mede lossen sonder eenigh geldt oft goet daer af te gheven. Maer doodt [B6va] ghyse, ende ghy heden oft morghen vande Kerstenen ghevangen wort, soo sullen sy u oock doen sterven. Daerom bepeyst u wel wat u te doen staet eer ghyse doet sterven.” Dus heeft Ludienne de Kerstenen inde prison gedaen ende heeft de sleutels behouden. |
Hoe de christen prinsen wonnen Schotland en maakten het christelijk. [26] Toen deze christen prinsen een tijdje te Brugge gerust hadden namen zij [B6rb] verlof aan de koning Moriant en gingen te scheep zodat zij in Schotland aankwamen daar koning Amaris broeder woonde, geheten Gamans, dat een ongelovige Turk was en had een zuster, Ludienne geheten, die graag christen had geweest, maar zij durfde het niet te openbaren voor haar broeder. De Christenen sloegen hun tenten voor de stad Narbonne (? Frans) daar de koning Gamans in woonde. En toen de koning het volk zag voor zijn stad bereide hij hem met wapenvolk en kwam de sta uit en sloeg zo vreselijk in de Christenen zodat van beide zijden veel volk verslagen werd. En Brixius die sloeg de koning Gamans zijn ene hand af en zou hem verslagen hebben had niet gedaan de grote menigte der Turken die de koning Gamans ten bate kwamen en Brixius en zijn peter, de bisschop van Tours, worden gevangen. Dit zag koning Anthonis en reedt hen na en sloeg op zijn vijanden, maar helaas, hij kwam te diep onder de Turken zodat hij ook gevangen werd, dus koning Henrik en Martijn kwalijk tevreden waren, maar zij en mochten het niet beteren. Toen de koning Gamans zijn wonden vermaakt had en in zijn paleis gekomen was zo liet hij terstond voor hem komen de koning Anthonis en de bisschop van Tours en Brixius en zweerde dat hij hem wreken zou op hen en zou ze alle drie een kwade dood doen sterven omdat Brixius hem zijn hand had afgeslagen in de strijd. Zijn zuster Ludienne die dit hoorde toen zei ze: “Lieve broeder, al dood je deze ellendige Christenen, wat zal u dat te betert zijn? Zeker niet! Daarom zou ik u aanraden dat gij ze gevangenhoudt op avontuur of gij of iemand van uw heren gevangen wordt zo mag je ze daarmee verlossen zonder enig geld of goed daarvan te geven. Maar doodt [B6va] gij ze en gij heden of morgen van de Christenen gevangen wordt zo zullen zij u ook laten sterven. Daarom bepeins u goed wat u te doen staat eer gij ze laat sterven.” Dus heeft Ludienne de Christenen in de gevangenis gedaan en heeft de sleutels behouden. |
Hoe de schoone Ludienne de kersten princen de stadt in handen leverde inder nacht. [27] Doe de kersten princen int ghevangenisse waren, soo ginck Ludienne metten coninck, haeren broeder, eten ende toonde hem een blijdt gelaet. Ende doen de maeltijt ghehouden was, ginck haer broeder slapen. Ende sy maeckten de manier oft sy oock slapen had gegaen, maer sy ginck totten kercker dien sy ontsloot, ende seyde: “Ick bid mijn heeren dat ghy my wilt vertellen de manier van uwen wet, want ick meer uwen God beminne danmen weet.” Dit hoorende, de bisschop predickte haer een schoon sermoen van onsen lieven Heer ende het kersten gheloove, daerse groote geneuchte in hadt ende seyde: “Mijn heeren, uwe wet ende geloove behaecht my wel. Daerom soude ick wel willen een van u allen die my beliefde tot eenen man te kiesen om dien te trouwen.” De bisschop seyde: “Ick troude u, en waer ick geen priester.” Ende coninck Antonis seyde: “Ick ben oock noch te houwen, maer mijnen bol is my grijs ...” Doe seyde Ludienne: “Mijn heeren, is desen jongelinck gehouwet? Hy is die my best behaget. Dien begeer ick te trouwen, ende ick ben de gene die uwer alder leven behouden mach!” Doen veranderde Brixius in sijn aengesicht ende seyde tot coninck Anthonis ende den bisschop: [B6vb] Wat hem beliefde dat soude hy doen. Doen seyde de coninck Anthonis: “So begheere ick dat hy haer te houwelijck neme, ende ick sal hem overgheven het coninckrijck van Constantinopelen na mijn doot.” Van welcke woorden Brixius seer verblijt was, ende sy beloofden daer voor den bisschop dat sy malkanderen trouwen souden. Ende doen soo leyde Ludienne alle de kersten princen in haer kamer, daer sy alle met malkanderen goet cier maeckten met eten ende drincken. Ende na der maeltijt leyde Ludienne dese drie kerstenen in ha[er]s broeders wapenkamer, daer sy hun wel wapenden. Ende doen leyden syse in haers broeders peertstal, daer saten sy elck op een vande beste peerden ende reden na der poorten met Ludienne, daer sy de wachters ende den poortier slapende vonden, die sy al dooden. Ende doe namen sy de sleutelen vander poorten ende ontdeden de poorten. Ende Brixius reet terstont mette schoone Ludienne in sijns vaders tente, ende hy seyde tot de wachters: “Waer is coninck Henrick, mijn vader?” Ende de wachters van des conincx tente, siende dattet Brixius was vergeselschapt met een soo schoone jonckvrouwe, zijn terstont in des conincx kamer gheloopen, seggende: “Heer coninck, Brixius, u sone, is hier.” Ende Brixius is terstont by sijn vader ghegaen ende heeftet hem al vertelt wat hem ende den coninck Anthonis ende den bisschop van Tours geschiet was, ende hoe sy alle door de schoone Ludienne uyt der gevanckenisse verlost waren, ende hoe dat coninck Anthonis ende de bisschop van Tours d’een p[o]orte vander stad open hielden, “ende sy verwachten u daer.” Waer af coninck Henrick blijde was, ende reedt terstont met alle de kerstenen inde stad van Narbonen, daer sy inghelaten waeren, ende sy staken ’t vyer inde huysen, waer af de Turcken vervaert waeren ende liepen terstont op de poorten ende mueren vander stad om de Kerstenen te [B7ra] verslaen. Maer de Kerstenen sloeghen so vromelijck onder de Turcken datse al versloegen wat hun tegen quam, maer die hun wilde[n] laten doopen ende christen werden, die lieten sy leven. Ende als koninck Gamans dit gheruchte hoorde ende zach dat de heele stadt inden brandt stondt, soo liep hy op de mueren vanden palleyse ende spronck van mistroosticheyt int water ende verdronck hem zelven. Aldus wonnen de Kerstenen de stadt, maer het vyer ende den brandt wert soo groot dat sy alle het goet namen dat sy gekrijgen konden, ende vloden weder inde tenten, daer sy alle ontrent acht daghen bleven rustende, ende sy bedanckten Ludienne seer van haerder grooter vriendtschap die sy hun bewesen hadde. Ende daer wertse kersten ghedaen vanden bisschop van Tours, maer Brixius en troude haer niet voor dat hy Helena, sijn moeder, ghevonden hadde. Ende de Kerstenen wonnen doen voort heel Schotlant ende bekeerdent ende maecktent kersten. Ende daer nae, als sy Schotlandt verzien hadden met pastoren die de nieuwe Kerstenen int kersten gheloove zouden onderwijsen, gingen sy al t’samen tschepe ende quamen ten lesten tot Tours, daer sy z[e]er feestelijck ontfanghen worden van alle den poorters ende inwoonders vander stadt, die groote ghenuchte bedrev[e]n van spelen, schieten ende tornoyen, van blijschap dat haren bisschop ende de ander heeren daer hy m[e]de w[e]ch ghereyst was ende zoo veel perijckelen teghen d’ongheloovighe Turck[e]n gheleden hadde en[de] soo menich landt kersten h[e]lpen maken hadde, weder ghekomen was. |
Hoe de mooie Ludienne de christen prinsen de stad in handen leverde in de nacht. [27] Toen de christen prinsen in de gevangenis waren zo ging Ludienne met de koning, haar broeder, eten en toonde hem een blij gelaat. Toen de maaltijd gehouden was ging haar broeder slapen. Zij maakte ook de manier of zij ook slapen had gegaan, maar zij ging tot de kerker die zij opende en zei: “ ik bid mijn heren dat gij mij wil vertellen de manier van uw wet, want ik bemin meer uw God dan men weet.” Dit hoorde de bisschop en preekte haar een mooi sermoen van onze lieve Heer en het christen geloof, daar ze groot genoegen in had en zei: “Mijn heren, uw wet en geloof behaagt mij wel. Daarom zou ik wel willen een van u allen die mij beliefde tot een man te kiezen om die te trouwen.” De bisschop zei: “ik trouwe u, en was ik geen priester.” Ee koning Anthonis zei: “ik ben ook noch te huwen, maar mijn bol is mij grijs ...” Toen zei Ludienne: “Mijn heren, is deze jongeling gehuwd? Hij is het die mij het beste behaagt. Die begeer ik te trouwen en ik ben degene die uw aller leven behouden mag!” Toen veranderde Brixius in zijn aangezicht en zei tot koning Anthonis en de bisschop: [B6vb] Wat hem beliefde dat zou hij doen. Toen zei de koning Anthonis: “zo begeer ik dat hij haar ten huwelijk neemt en ik zal hem overgeven het koninkrijk van Constantinopel na mijn dood.” Van welke woorden Brixius zeer verblijd was en zij beloofden daar voor de bisschop dat zij elkaar trouwen zouden. Toen zo leidde Ludienne alle christen prinsen in haar kamer daar zij alle met elkaar goede sier maakten met eten en drinken. En na de maaltijd leidde Ludienne deze drie christenen in haar broeders wapenkamer daar zij zich goed wapenden. Toen leidde ze in haar broeders paardenstal, daar zaten zij elk op een van de beste paarden en reden naar de poort met Ludienne, daar zij de wachters en de portier slapend vonden, die zij alle doodden. Toen namen zij de sleutels van de poort en openden de poort. En Brixius reedt terstond met de mooie Ludienne in zijn vaders tent en hij zei tot de wachters: “Waar is koning Henrik, mijn vader?” Ee de wachters van de konings tent die zagen dat Brixius was vergezelschapt met zo’n zo mooie jonkvrouw zijn terstond in de koningskamer gelopen en zeiden: “Heer koning, Brixius, uw zoon, is hier.” En Brixius is terstond bij zijn vader gegaan en heeft heet hem al verteld wat hem en de koning Anthonis en de bisschop van Tours geschied was en hoe zij alle door de mooie Ludienne uit de gevangenis verlost waren en hoe dat koning Anthonis en de bisschop van Tours de ene poort van de stad openhielden, “en zij verwachten u daar.” Waarvan koning Henrik blijde was en reedt terstond met alle christenen in de stad van Narbonen, daar zij ingelaten waren, en zij staken het vuur in de huizen waarvan de Turken bang waren en liepen terstond op de poorten en muren van de stad om de Christenen te [B7ra] verslaan. Maar de Christenen sloegen zo dapper onder de Turken dat ze alles versloegen wat hun tegenkwam, maar die zich wilden laten dopen en christen worden die lieten zij leven. En toen koning Gamans dit gerucht hoorde en zag dat de hele stad in brand stond zo liep hij op de muren vanden paleis en sprong van mistroostigheid in het water en verdronk zichzelf. Aldus wonnen de Christenen de stad, maar het vuur en de brand werd zo groot dat zij al het goed namen dat zij krijgen konden en vlogen weer in de tenten daar zij alle omtrent acht dagen bleven rusten en zij bedankten Ludienne zeer van haar grote vriendschap die zij hun bewezen had. Daar werd ze christen gedaan van de bisschop van Tours, maar Brixius en trouwde haar niet voor dat hij Helena, zijn moeder, gevonden had. En de Christenen wonnen toen voort heel Schotland en bekeerden het en maakten het christelijk. En daarna, toen zij Schotland voorzien hadden met pastoors die de nieuwe Christenen in het christen geloof zouden onderwijzen gingen zij alle tezamen te scheep en kwamen tenslotte tot Tours daar zij zeer feestelijk ontvangen werden van alle poorters en inwoners van de stad die groot genoegen bedreven van spelen, schieten en toernooien, van blijdschap dat hun bisschop en de andere heren daar hij wee vertrokken was en zo veel perikelen tegen de ongelovige Turken geleden had en zo menig land christen helpen maken had terug gekomen was. |
Hoe Helena te Tours van een van koninc Henricx knapen gevonden wert. [28] Als de heeren een wijl tijdts binnen Tours gheweest hadden, soo ghevielt dat Helena om water met [B7rb] eenen ketel ginc ende wiesch eenen doe[c] eer sy water schiep. Soo wasser een van koninc Henricx knapen die sijn peerdt te water reedt ende sach dese vrouwe aen ’t water staen ende bemerckte datse maer een handt en hadde, twijfelende dattet Helena zoude zijn, want hy met koninc Henrick woonde eer sy koninginne was, ende hy ginck by haer ende seyde: “Vrouken, Godt gheve u goeden dach! Seght my waer ghy woont, want my dunckt dat ic u tot anderen tijden verre van hier ghesien hebbe.” Ende Helena dit hoorende, ginck terstont zonder eenich antwoort wech ende keerde haer om. De knecht dit ziende, merckte in wat strate sy ginc, maer hy mochtese niet volghen, want hy aen d’ander zijde vanden water was, ende het water was al te diep om daer deur te rijden. Ende de knecht reedt terstont tot koninc Henric, hem segghende dat hy Helena ghesien hadde. Waer af de koninc seer blijde was, ende hy beloofde den knecht hondert marck goudts op dat hy haer vinden konde. |
Hoe Helena te Tours van een van koning Henrik ‘s knapen gevonden werd. [28] Toen de heren een tijdje binnen Tours geweest waren zo gebeurde het dat Helena om water met [B7rb] een ketel ging en waste een doek eer zij water schiep. Zo was er een van koning Henrik’ s knapen die zijn paard te water reedt en zag deze vrouwe aan ’t water staan en bemerkte dat ze maar een hand had, twijfelde dat het Helena zou zijn, want hij woonde met koning Henrik eer zij koningin was, en hij ging bij haar en zei: “Vrouwtje, God geeft u goede dag! Zeg mij waar gij woont, want mij lijkt dat ik u tot andere tijden ver van hier gezien heb.” En toen Helena dit hoorde ging ze terstond zonder enig antwoord weg en keerde haar om. De knecht die dit zag merkte in wat straat zij ging, maar hij mocht ze niet volgen want hij was aan de andere zijde van het water en het water was al te diep om daardoor te rijden. En de knecht reedt terstond tot koning Henrik en zei hem dat hij Helena gezien had. Waarvan de koning zeer blijde was en hij beloofde de knecht honderd mark goud opdat hij haar vinden kon. |
Hoe hem d’enghel den heremijt Felix vertoonde, ende zeyde hem dat hy te Tours gaen soude om te seggen koninc Henric dat hy wiste vanden twee kinderen die hy opghevoedt hadde [29] Als Helena te Tours gesien was geweest, soo quam d’enghel totten heremijt Felix ende seyde hem: “Godt beveelt u dat ghy zult gaen na Tours. Daer sult ghy vinden de twee jonghelinghen die ghy sestien jaer lanck opgevoet h[e]bt, ende vertelt den koninc, haren vader, dat ghy van hun lieden weet.” Ende d’enghel scheyde doen van hem, ende de heremijt is met grooten arbeydt te Tours gh[e]komen. Ende als hy binnen de stadt was, ginck hy nae des bisschops palleyse, daer hy de trappen op ginck om inde sale te gaen. Twelc siende de poortier, vraech[B7va]de hem werwaerts hy wilde gaen. Doe seyde de heremijt: “Ick wil gaen by de heeren inder salen.” Doen seyde de poortier: “Daer zijdy recht toe gekleet ende gheschickt!” Ende hy nam doen eenen stock ende sloech den heremijt een groot gat op sijn hooft soo dat hy seer bloede ende by nae vander trappen ghevallen was, so dat den heremijt den eenen voet voor den anderen niet setten en konde, maer hy bleef sitten op de trappen ende hielt sijn hooft in sijn handen van grooter pijnen. Ende alle de jongers ende pagien vergaderden by den heremijt, want hy vreemdelijck sach ende was met gras ende looveren gekleet. Ende doen quam Martijn de trappen op om inde sale te gaen ende sach de vergaderinghe die da[e]r was, ende ginck besien wat daer wesen mochte. Ende doe wert hy den heremijt kennende, dien hy daer seer bebloet sach sitten, ende greep hem in sijnen erm ende omhelsde hem ende seyde: “Weest willekome, mijn uytverkoren vader!” Doe antwoorde Martijn ende seyde: “Mijn lieve vader, wy sijn kersten ghemaeckt, ende ick ben gheheeten Martijn, ende mijn broeder Brixius.” Ende doe nam Martijn den heremijt metten ermen, ende hy leyde hem de trapp[e]n op. Ende de poortier quam hem tegen, die den heremijt geslagen hadde, ende Martijn hem wrekende vanden heremijt aenden poortier, seyde: “Ghy en sult niet meer arme lieden slaen die u niet en misdoen!” Ende doe is hy gekomen inde sale daer hy sijnen broeder Brixius vont, dien hy riep ende seyde: “Broeder, siet hier den heremijt, onsen vader!” Doe ginghen sy alle drie voor de tafel daer de heeren saten, ende sy seyden tot coninck Henrick, hunnen vader: “Ziet, [B7vb] dit is de gene die ons sestien jaren opgevoet heeft, ende ons den beesten ontnomen heeft.” Waerom dat hem de coninck Henrick blijdelijck ontfingh ende nam hem in sijnen ermen ende sette hem by hem aender tafelen ende had hem geerne goet cier aen ghedaen, maer de heremijt en at anders niet dan wortelen die hy met hem ghebracht hadde. Ende de heremijt Felix vertelde coninck Henrick al ’t gene dat hy van sijne kinderen wiste ende doe nam hy oorlof aen alle de heeren ende is wech gegaen. Ende Martijn ende Brixius, na dat sy hun bevolen hadden in het gebet vanden heremijte, hebben sy oock aen hem oorlof genomen. Ende de heremijt quam by der ordinantien Godts weder kortelinghe in sijn kluyse, daer hy salighlijck sijn leven eynde inde vrede Godts. |
Hoe hem de engel de heremiet Felix vertoonde en zei hem dat hij te Tours gaan zou om koning Henrik te zeggen dat hij wist van de twee kinderen die hij opgevoed had. [29] Toen Helena te Tours gezien was geweest, zo kwam de engel tot de heremiet Felix en zei hem: “God beveelt u dat gij zult gaan naar Tours. Daar zal gij vinden de twee jongelingen die gij zestien jaar lang opgevoed hebt en vertel de koning, hun vader, dat gij van ze weet.” En de engel scheidde toen van hem en de heremiet is met grote arbeid te Tours gekomen. Toen hij binnen de stad was ging hij naar het bisschoppelijke paleis daar hij de trappen op ging om in de zaal te gaan. Wat de portier zag en vroeg[B7va] hem werwaarts hij wilde gaan. Toen zei de heremiet: “ik wil gaan bij de heren in de zaal.” Toen zei de portier: “Daar ben je recht toe gekleed en geschikt!” Ee hij nam toen een stok en sloeg de heremiet een groot gat op zijn hoofd zodat hij zeer bloedde en bijna van de trap gevallen was, zodat de heremiet de ene voet voor de anderen niet zetten kon, maar hij bleef zitten op de trap en hield zijn hoofd in zijn handen van de grote pijnen. Alle jongeren en pages verzamelden bij de heremiet, want hij zag er vreemd uit en was met gras en lover gekleed. En toen kwam Martijn de trappen op om in de zaal te gaan en zag die verzameling die daar was en ging bezien wat daar wezen mocht. Toen begon hij de heremiet te herkennen die hij daar zeer bebloed zag zitten en greep hem in zijn armen omhelsde hem en zei: “Wees welkom mijn uitverkoren vader!” Toen antwoorde Martijn en zei: “Mijn lieve vader, wij zijn christen gemaakt en ik ben geheten Martijn en mijn broeder Brixius.” En toen nam Martijn de heremiet bij de armen en hij leidde hem de trap op. De portier kwam ze tegemoet die de heremiet geslagen had en Martijn die zich wreekte van de heremiet aan de portier, zei: “Gij zal niet meer arme lieden slaan die u nies misdoen!” En toen is hij gekomen in de zaal daar hij zijn broeder Brixius vond die hij riep en zei: “Broeder, ziet hier de heremiet, onze vader!” Toen gingen zij alle drie voor de tafel daar de heren zaten en zij zeiden tot koning Henrik, hun vader: “Ziet, [B7vb] dit is diegene die ons zestien jaren opgevoed heeft en ons de beesten ontnomen heeft.” Waarom dat hem de koning Henrik blijde ontving en nam hem in zijn armen en zette hem bij hem aan de tafel en had hem graag goede sier gedaan, maar de heremiet at niets anders dan wortels die hij met hem gebracht had. De heremiet Felix vertelde koning Henrik al hetgeen dat hij van zijn kinderen wist en toen nam hij verlof aan alle heren en is weggegaan. Martijn en Brixius, na dat zij hun bevolen hadden in het gebed van de heremiet, hebben zij ook aan hem verlof genomen. De heremiet kwam bij de ordinantie Gods weer gauw in zijn kluis daar hij zalig zijn leven eindigde in de vrede van God. |
Hoe coninck Henricx dienaer Helena sochte in een arm huysken, daer hyse vont. [30] Als de dienaer vanden coninck Henrick hadde gehoordt dat hem de coninck belooft hadde hondert marck gouts te geven, waert dat hy hem Helena wijsen konde, so is de dienaer gegaen tot inde strate daer hy Helena hadde sien gaen, doen hy sijn peert drenckte, ende hy vraechde alomme oft niemant en wiste waer daer ontrent een vrouwe woonde met eene hant. Ende hem wert gewesen het huys, daer sy woonde. Ende hy is terstont gegaen int huys ende vraechde de waerdinne nae de vrouwe met eender hant die met haer woonde. Ende de waerdinne seyde dat sy geen vrouwe met eender hant en kende, want Helena haer hadde gebeden dat sy doch niemant seggen en soude van haer, waer dat sy ware. De geselle hoorende datse de vrouwe lochende, seyde: “Ick sal u doen vanghen ende [B8ra] sterven ist dat ghyse my niet en wijst, want ick weet wel dat sy hier is. Dus soo seght my waer dat sy is oft ick sal den bisschop ende de coningen over u klagen!” Dit hoorende, de waerdinne sorchde voor haer lijf te verliesen ende heeft den geselle in huys geroepen, hem wijsende een oude kiste daer Helena haer in verborgen hadde. Ende als Helena hoorde dat haer de waerdinne gewesen hadde, soo spronck sy terstont uyter kiste ende viel voor den geselle op haer knien, hem biddende om Gods wil dat hy haer doch wilde laten gaen, want hem met haerder doot niet beholpen en ware, ende sy wert met allen seer weenende. Dit siende, de gheselle namse vriendelijcken op vander aerden ende seyde: “Genadige vrouwe, ick bid u, laet staen u weenen. Ic sweer u by mijn chrijsdom dat u geen arch noch quaet en sal geschien, maer u sal meerder eeren ende reverentie gedaen worden van al de princen ende heeren dan oyt ghedaen was. Daerom soo en wilt niet meer weenen noch schreyen, maer gaet met my in des bisschops palleys, daer u heer vader ende u man ende u twee kinderen zijn, ende sy hebben na u groot verlangen.” Daer na so liep coninck Henrick, haer man, tot haer ende kustese seer vriendelijcken ende minnelijcken, ende hy weende van grooter blijschap ende vreuchden om dat hy haer gevonden hadde. Ende sy werde so dickwils ende menigwerf gekust van haren [B8rb] man ende van coninck Antonis, haren vader, dewelcke alle t’samen vergiffenisse haer baden van ’t gene dat sy tegen haer misdaen hadden, het welcke sy hun lieden seer geerne vergaf. Ende daer na dedese de coninck kleeden ende habitueren also dat eender coninginne toebehoort, ende dede roepen open hof van grooter blijschappen ende vreuchden. |
Hoe koning Henrik’ s dienaar Helena zocht in een arm huisje daar hij haar vond. [30] Toen de dienaar van koning Henrik had gehoord dat hem de koning beloofd had honderd mark goud te geven, was het dat hij hem Helena wijzen kon zo is de dienaar gegaan tot in de straat daar hij Helena had zien gaan toen hij zijn paard drenkte en hij voeg alom of niemand wist waar daar omtrent een vrouwe woonde met een hand. En hem werd gewezen het huis daar zij woonde. En hij is terstond gegaan in het huis en vroeg de waardin naar de vrouwe met een hand die met haar woonde. En de waardin zei dat zij geen vrouwe met een had kende, want Helena haar had gebeden dat zij het toch niemand zeggen zou van haar waar dat zij was. De gezel hoorde dat de vrouwe ze loochende en zei: “ik zal u laten vangen en [B8ra] sterven is het dat gij ze mij niet wijst, want ik weet wel dat zij hier is. Dus zo zeg mij waar dat zij is of ik zal de bisschop en de koningen over u klagen!” Dit hoorde de waardin en bezorgde haar lijf te verliezen en heeft de gezel in huis geroepen en wees hem een oude kist daar Helena haar in verborgen had. Toen Helena hoorde dat haar de waardin gewezen had zo sprong zij terstond uit de kist en viel voor de gezel op haar knieën en bad om Gods wil dat hij haar toch wilde laten gaan, want hij was met haar dood niet beholpen en zij werd geheel zeer wenend. Dit zag de gezel en naam haar vriendelijk op van de aarde en zei: “Genadige vrouwe, ik bid u, laat staan uw wenen. Ik zweer u bij mijn christelijkheid dat u geen erf noch kwaad zal geschieden, maar u zal meer eer en reverentie gedaan worden van alle prinsen en heren dan ooit gedaan was. Daarom zo wil niet meer wenen noch schreien, maar ga met mij in het bisschoppelijke paleis daar uw heer vader en uw man en uw twee kinderen zijn en zij hebben naar u groot verlangen.” Daarna zo liep koning Henrik, haar man, tot haar en kuste ze zeer vriendelijk en minlijk en hij weende van grote blijdschap en vreugden omdat hij haar gevonden had. En zij werd zo dikwijls en menigmaal gekust van haar[B8rb] man en van koning Anthonis, haar vader, die ze alle tezamen haar vergiffenis baden van ’t gene dat zij tegen haar misdaan hadden, wat zij ze zeer graag vergaf. Daarna liet de koning haar kleden en uitrusten al zo dat een koningin toebehoor en liet open roepen hof van grote blijdschappen en vreugden. |
Hoe de enghel verthoonde coninck Henrick in sijn visioen dat Martijn sijns moeders arm weder aensetten soude, ende hoe Brixius troude de schoon Ludienne, de dochter van Schotlant. [31] Des nachts daer nae als Helena was ghevonden, soo verthoonde hem de enghel Godts tot coninck Henrick, seggende hem aldus: “Ontbiet uwen sone Martijn ende segget hem dat hy sijns moeders hant wederomme aen haren arm sette,” ende is doen wech ghescheyden. Ende des morghens vroech soo stondt de coninck Henrick op ende ginck tot Martijn, sijnen sone, ende seyde hem dat de enghel hem bevolen hadde: dat hy sijn moeder ghenes[e]n soude. Doe Martijn dit hoorde, verblijde hy hem seer ende heeft genomen sijns moed[e]rs hant ende heeft die aen haren arm gheset, aenroepende Godt dat Hy Sijn macht thoonen wilde over sijn moeder. Ende de hant is al geheel blijven staende aen den arme sonder eenigh litteken oft hy noyt af en hadde geweest. Door welck mirakel sy allegaeder verblijt waeren ende danckten God van Sijnder gratien. Ende Brixius troude doe de schoone Ludienne met grooter triumphen. Ende als dese feeste ghedaen was soo stelden sy hun op om nae Roomen te reysen tot den paus Clemens, Helenen oom. [B8va] Ende coninck Anthonis ende coninck Henric ende Helena ende haer twee kinderen Martijn ende Brixius namen oorlof aende bisschop, hem danckende van sijnder goedertierenheydt die hy hun bewesen hadde. Ende doe vertrocken sy van daer nae Roomen ende sy zijn ghekomen inde stadt Playsante, daerse de coninginne seer feestelijc ontfinc, want Helena veel conversatien met Playsante ghehadt hadde. Playsante reysde met hunlieden nae Roomen, daer sy seer blydelijck ontfanghen worden vanden paus Clements. Ende als dese heeren een wijle binnen Roomen gheweest hadden, soo nam coninck Anthonis oorlof aen Helena ende alle d’ander vrienden, ende is ghereyst na sijne stadt Constantinopolen, ende Brixius ende de schoone Ludienne reysden met hem. Ende als sy daer een wijle gheweest hadden, so is coninck Anthonis ten lesten ghestorven ende is te Constantinopolen [B8vb] begraven met schoonder uytvaert ende grooter eeren, als dat behoorde. Ende Brixius ende de schoone Ludienne, sijn huysvrou, die besaten zeer minnelijck te samen haer leven het conincrijck van Constantinopolen na haers groot vaders doot, ende zijn beyde ten lesten gestorven. Ende coninck Henric ende Helena die bleven hun leven lanck binnen Roomen woonen ende zijnder ten lesten ghestorven. Ende haer sone Martijn die reysde weder nae Tours, daer hy namaels bisschop wert ende leyde een heyligh leven ende is ten lesten ghestorven ende is in het eeuwighe leven ghebracht, daer eeuwelijcken vreuchde is sonder eynde, daer duysent jaer is eenen dagh, daer blyschap is dat gheens menschen herte bedencken en kan. De welcke vreuchde te gebruycken wil ons gunnen d’almoghende God door Sijn grondeloose barmherticheyt hier nae inder eeuwigheyt. [B8v] Dit boecxken vander verduldige Helena is ghevisiteert ende gheapprobeert vanden eerwaerdighen meester Jan Gooswin van Oorschot, Prochiaen van Sint Jacobs Kercke tot Antwerpen. EYNDE. |
Hoe de engel vertoonde koning Henrik in zijn visioen dat Martijn zijn moeders arm weer aanzetten zou en hoe Brixius trouwde de mooie Ludienne, de dochter van Schotland. [31] ‘s Nachts daarna toen Helena was gevonden zo vertoonde hem de engel Gods tot koning Henrik en zei hem aldus: “Ontbied uw zoon Martijn en zeg hem dat hij zijn moeders hand wederom aan haar arm zet,” en is toen weggegaan. En ‘s morgens vroeg zo stond de koning Henrik op en ging tot Martijn, zijn zoon, en zei hem dat de engel hem bevolen had: dat hij zijn moeder genezen zou. Toen Martijn dit hoorde verblijde hij hem zeer en heeft genomen zijn moeders hand en heeft die aan haar arm gezet en riep God aan dat hij zijn macht tonen wilde over zijn moeder. En de hand is al geheel blijven staan aan de arm zonder enig litteken alsof het er nooit maf had geweest. Door welk mirakel zij allemaal verblijd waren en dankten God van Zijn gratie. Ende Brixius trouwe doe de mooie Ludienne met grote triomf. Toen dit feest gedaan was zo stelden zij zich op om naar Rome te reizen tot de paus Clemens, Helena’ s oom. [B8va] en koning Anthonis en koning Henrik en Helena en haar twee kinderen Martijn en Brixius namen verlof aan de bisschop, hem bedankten van zijn goedertierenheid die hij hun bewezen had. Toen vertrokken zij vandaar naar Rome en zij zijn gekomen in de stad van Playsante daar ze de koningin zeer feestelijk ontving, want Helena had veel conversaties met Playsante gehad. Playsante reisde met ze naar Rome daar zij zeer blijde ontvangen werden van de paus Clements. En toen deze heren een tijdje binnen Rome geweest waren zo nam koning Anthonis verlof aan Helena en alle andere vrienden en is vertrokken naar zijn stad Constantinopel en Brixius en de mooie Ludienne reisden met hem. Toen zij daar een tijdje geweest hadden zo is koning Anthonis tenslotte gestorven en is te Constantinopel [B8vb] begraven met een mooie uitvaart en grote eer zoals dat behoorde. Brixius en de mooie Ludienne, zijn huisvrouw, die bezaten zeer minnelijk tezamen hun leven het koninkrijk van Constantinopel na hun grootvaders dood, en zijn beide tenslotte gestorven. En koning Henrik en Helena die bleven hun leven lang binnen Rome wonen en zijn tenslotte gestorven. En haar zoon Martijn die reisde weer naar Tours daar hij later bisschop werd en leidde een heilig leven en is tenslotte gestorven en is in het eeuwige leven gebracht daar eeuwige vreugde is zonder einde, daar duizend jaar een dag is, daar blijdschap is dat geen mensen hart bedenken kan. Die vreugde te gebruiken wil ons gunnen de almogende God door zijn grondeloze barmhartigheid hierna in de eeuwigheid. [B8v] Dit boekje van de geduldige Helena is gevisiteerd en goed gekeurd van de eerwaardige meester Jan Gooswin van Oorschot, Parochiaan van Sint Jacobs Kerk te Antwerpen. EINDE. |
Colofon
Synoptische kritische editie van: Een schone ende wonderlijcke historie vande verduldighe Helena van Constantinopolen,
zoals gedrukt door Broer Janszoon, Amsterdam 1640.
[KB Den Haag 190 C 29] en een diplomatische editie van: Le rommant de la belle Helaine de Constantinoble,
zoals gedrukt door de weduwe van Jehan Treperel, Parijs ca. 1510. [Parijs, BN, ROTHSCHILD – 4 (6,71)]
Transcriptie:
Ingrid Biesheuvel, Willem Kuiper en Rob Resoort.
Collatie:
Hella Hendriks en Willem Kuiper
Editie: Willem Kuiper
Deze roman werd eerder van 11 november 2015 tot en met 10 december 2015 als feuilleton gepubliceerd in: Neder-L, Elektronisch tijdschrift voor de neerlandistiek http://nederl.blogspot.nl/sear... Amsterdam 2015
Zie verder; Volkoomen.nl