Volksboek van Margarieta van Lymborch
Over Volksboek van Margarieta van Lymborch
Margriet van Limburg die door toverij op vreemde plaatsen kwam en gered door een koopman en kwam in Griekenland en hoe de zoon van de graaf op haar ontstak in liefde etc. Editie F.J. Schellart. Door Nico Koomen. Uit; https://adoc.pub/volksboek-van-margarieta-van-lymborch-1516.html
Hier beghinnet die schoone hystorie van Margarieten des hertoghen dochter van Lymborch. ende van haer broeder Heyndrick. Dat ierste capittel. DOEMEN screef duysent drie hondert ende thiene. in des Keysers Kaerle des caluus tijde. was een Hertoghe van Lymborch gheheten Otto. ende sijn edel huysvrouwe van lymborch die hadden te samen eenen sone hietende Heyndrick van Lymborch. ende een dochtere hietende margrieta van Lymborch. Dese hertoghe Otte was beladen mit groter fantesijen. ende om sijn swaerhede te verdrivene was sijn natuere gheneycht om na wilt te iaghene inder woestijnen. na harten/ hinden/ oft everswijn. Heyndrick sijn sone dit horende. ende Margriete sijn sustere. dat die hertoghe Otto haer vader geneycht was ter iacht te varene. vielen si beyde op haer knyen seggende. O vader here nu bidden wi u om mede te varen inden woude om aldaer te siene die triumphe. ende die melodijnshede vander iacht. ende den loop der honden na die wilde dieren. so dat ic heer vader mach leeren den aert van edelheden. ende dat mijn suster Margrieta mach sien die solaesselike melodije die daer in geleghen is. Daer op die hertoghe Otto antwoerde tot Heyndric van lymborch sinen sone. segghende Heyndric lieve sone mijn. ghi sijt noch teer ende seer ionc van daghen. ende margrieta u suster mede. Mijn schone dochtere ic vreese voor u oft u yet mesquame. oft enich dier oft wilt uwen leden yet crencken mochte mits dat ghi noch beyde seer ionck sijt. ende onghewone ter iacht te varene. Doen seyde Heyndrick van Lymborch. o vader heere ic soude mi selven verfoyen soude ic van harten/ hinden/ beren/ oft everen vlyen. Laet mi doch proeven mijn ionghe leden wat si doen connen teghen wilde ghedierte. Och iae seide margrieta lieve vader laet ons beyden u consent gheboeren dat wi die iacht bemercken moghen. ons ionghe natuer heefter begheerte toe. dus bidden wi u oetmoedelic. dat ghi vaderlike liefde baren wilt aen u kinderen. Die vader dit horende haer beider vierigher begheerten seyde. staet op mijn kinderen beide. rijst vander aerden. ic consenteer u mit mi ter iacht te varen morgen ten iersten daghe. aldus Heyndric sone gaet totten iaghers ende segt hem dat si alle saken bereeden om iaghen so daer toe dienen mach. Heyndrick seyde. vader heere al uwen wille die sal gheschien. ende Heyndric ginc totten iaghers waert. |
Hier begint de mooie historie van Margariet, dochter van de hertog van Limburg en van haar broeder Hendrik. Dat eerste kapittel. Toen men schreef duizend driehonderd en tien, in keizers Karel de Kale tijden, was een hertog van Limburg geheten Otto en met zijn edele huisvrouw van Limburg hadden ze tezamen een zoon, die heette Hendrik van Limburg, en een dochter die heette Margriet van Limburg. Deze hertog Otto was beladen met grote fantasie en om zijn zwaarheid te verdrijven was zijn natuur geneigd om op wild te jagen in de woestijn naar herten, hinden of everzwijn. Hendrik, zijn zoon, die dit hoorde en Margariet, zijn zuster, dat de hertog Otto, hun vader geneigd was ter jacht te gaan vielen ze beide op hun knieën en zeiden: O vader, heer, nu bidden we u om mee te gaan in het woud om aldaar te zien de triomf en die melodieën van de jacht en de loop der honden naar die wilde dieren. Zodat ik heer vader mag leren de aart van edelheid en dat mijn zuster Margriet mag zien de solaas melodie die daarin gelegen is. Waarop de hertog Otto antwoorde tot Hendrik van Limburg, zijn zoon. En zei: Hendrik lieve zoon van mij, gij bent noch teer en zeer jong van dagen en Margriet uw zuster mede. Mijn mooie dochter, ik vrees voor u of u iets miskwam of enig dier of wild uw leden iets krenken mochten zodat gij noch beide zeer bezeerd bent en ongewoon ter jacht te gaan. Toen zei Hendrik van Limburg: O vader heer, ik zou mij zelf verfoeien zou ik van herten, hinden, beren of evers vlieden. Laat me toch beproeven mijn jonge leden wat ze doen kunnen tegen wild gedierte. Och ja, zei Margriet, lieve vader laat ons beiden uw toestemming gebeuren dat wij die jacht bemerken mogen. Onze jonge natuur heeft er begeerte toe. Dus bidden wij u ootmoedig dat gij vaderlijke liefde dragen wilt aan uw kinderen. De vader die dit hoorde van hun beider vurige begeerten zei: Sta op mijn kinderen beide, rijst op van de aarde, ik stem toe u met mij ter jacht te gaan morgen ten eerste dag. Aldus gaat Hendriks zoon tot de jagers en zegt hen dat ze alle zaken bereiden om te jagen zo daartoe dienen mag. Hendrik zei: vader heer, al uw wil die zal geschieden en Hendrik ging tot de jagers waart. |
Hoe heyndric van Lymborch den iaghers den last gaf. honden/winden/ bracken/ bereet te makene. Dat tweede capittel. HEYNDRICK van Lymborch ionck here. wi hebben verstaen u meninghe. alsoe u vader u belast heeft van winden/ bracken/ spingoelen/ sluperkens/ ende al dat dienlic is ter iacht garen ende horens soude te hoope laten brenghen ende vergaderen van ons lieden al dat ons in die iachte van nooden sijn sal. Hier is van als planteyt. ende wi iaghers hebben bespoert dat schoonste wilt om te iaghen dat ghi noyt loopen saecht in eender waerrande. ooc sullen wi die leytshonden stellen op den loop der wilder dieren. Heyndric van lymborch dit horende verblijde in hem selven ende seyde gesellen neemt die goudenen penninc is uwe om uwen wille daer mede te doen. ende gaet voor ende bespoeret twilt tegen dat die hertoghe Otto mijn vader ende ic mit mijn suster margrieta u sullen volghen. Die iagers danckten hem seer seggende ionc heere wi sullen volbrenghen ende gaerne doen u ghebiedens. aldus gae wy ghesellen om te volbrengen dat beveel des hertoochs. Sy antwoorden allen wi sijns ghewillich. desen penninc van goude sal onsen arbeit versoeten. ende Heyndric van Lymborch is een edel gheest. milde van ghevene. reael van herten. hi sal noch sinen vader den hertoghe veredelen. aengaende sijn duechdelike wercken. Die ander iagers seiden ooc also. nochtans vintmen luttel kinderen die haer ouders verbeteren maer dese Heyndrick wert 4 noch een duechdelijc prince. Met deser redenen ende ander woerden sijn die iaghers comen int foreest. ende elc heeft hem gestelt nae ordinancie der iacht. haer garen ghesperst om den hart te verlackene ende also te schutten. ende den eevere te vellene. Ende elek iagher stelde hem op tsine teghen dat die claerheit vanden daghe aen quam. |
Hoe Hendrik van Limburg de jagers de last gaf honden, windhonden, brakken, gereed te maken. Dat tweede kapittel. HENDRIK van Limburg jonge heer, wij hebben verstaan uw mening, alzo uw vader u belast heeft van windhonden, brakken, spingoelen, sluipertjes en al dat doenlijk is ter jacht te verzamelen en hen hier te hoop laten brengen en verzamelen van ons lieden al dat ons in die jacht van noden zal zijn. Hier is van alles plenty en wij jagers hebben bespeurd dat mooiste wild om te jagen dat gij nooit lopen zag in een waranda. Ook zullen wij die leidt honden stellen op de loop der wilde dieren. Hendrik van Limburg die dit hoorde verblijde in zichzelf en zei tot de gezellen: Neemt die gouden penning, die is de uwe om uw wil daarmee te doen en gaat voor en bespeur het wild tegen dat de hertog Otto, mijn vader en ik met mijn zuster Margriet u zullen volgen. Die jagers bedankten hem zeer en zeiden: Jonkheer heer, wij zullen het volbrengen en graag doen uw gebod. Aldus gaan wij gezellen om te volbrengen dat bevel van de hertog. Ze antwoorden allen, wij zijn gewillig, deze penning van goud zal onze arbeid verzoeten en Hendrik van Limburg is een edele geest, mild van geven, fraai van hart. Hij zal noch zijn vader de hertog veredelen aangaande zijn deugdelijke werken. Die andere jagers zeiden ook alzo. Nochtans vindt men luttel kinderen die hun ouders verbeteren, maar deze Hendrik werd noch een deugdelijke prins. Met deze redenen en andere woorden zijn die jagers in het bos gekomen. En elk heeft zich gesteld naar de ordinantie der jacht. Hun garen gespreid om het hart te bedriegen en alzo te schutten en de ever te vellen. En elke jager stelde zich op het zijne tegen dat de helderheid van de dag aankwam. |
Hoe die hertoghe Otto op sadt. ende nam orlof aen sijn huysvrouwe. ende voer ter iacht mit sijn twee kinderen Margrieta ende Heyndric. [ 1 ] Dat. IIJ. capittel. ORLOF vrouwe den claren lichten dach comt aen het is tijt. ick wil met mijnen sone ende met mijnder dochtere ter iacht. omme te vanghene hart oft hinde. bidt voer ons god almachtich om een goet aventuer te hebben. Die vrouwe seyde here ende man sinte Bernaerts geleye moet bi u sijn. sint Jans vrientschap ende sint Geertruyts minne. Ic en werde niet te vreden voor ic u weder sie met mijnen oghen ghesont wel varende. want droom heeft my ghequelt also datter twee dieven quamen ende stalen my mijn alder liefste ende weerste goet. bi desen drome is therte tonvreden. Die hertoge antwoerde. o weerde vrouwe mijn hope mijn troost mijn toeverlaet sijt gherust van herten. die heere. die is boven alle heeren. ende voer ons sterf op den berch van calvarien den alder scandelicsten ende versmadelicsten doot die sal ons allen wel behoeden ende beschermen van eenigher quader infortunen. want die barmherticheit des heeren die is also groot datse onverganckeliken ende sonder eynde is. Margrieta seyde. o lieve waerdighe moedere sijt wel te vreden ende gherust van herten ende maect eenen goeden moet. want wi sijn vele. mijn vader ende alle sijn edelen. Heyndric mijn broeder met sinen ionghers. ons en mach niet messchien. dus namen si suetelic orlof. ende sceyden vanden anderen. rijdende nae die woestijne. Die iaghers vernemende dat haer lieder prince quam. blies elc sinen horen. Die hertoge sprac laet bespoeren twilt. laet lopen bracken ende winden ghi iaghers. elc stelle hem ter wachte Heyndric lieve sone mijn. ende mijn weerde dochter margriete. siet nu die plasanee vander iacht. ende wat iaghen in heeft. siet daer hoe die honden bespoert hebben eenen schonen hart. ende hoe si hem aen hanghen. Margrieta seyde. o vader heere soe en sach ic noyt dinck dat mi badt behaechde. dat herte gaet mi open dat ic die honden soe gierich sie om den hart lopen. deen voer. dander achter. die derde ter siden. hi en is nieuwers vry. Doe antwoerde die vader dochter ghi sulter noch wat nyeus af sien. hi neemt sijn loop na die riviere om hem te vervaerschene. daer suldi sien die natuerlichede vander iachte hoe dat hem die bracken en waer houden ende volghen sullen. Met deser talen en ander woerden hadde heyndric des hertoghen sone den evere op gedaen so dat hi sijn dreve nam. daer die hertoghe stont ende margriete sijn dochtere. Die hertoghe trat van sinen paerde ende meende den ever te stekene. maer hi ontbrac hem. dies hem die hertoge volchde soetelic after na. onder wegen vant hi een hart daer hi oec na ginc. so dat hi verdoelde in die woestijne. Alle die heren waren verstroyt. en margrieta bleef alleen aen die riviere. niet wetende waer haer vader ende haer broeder vervaren was. ende den dach ginc wech ende den nacht quam aen. dies si seer bedruct was. Die hertoge vast volgende bedaechde dat hi niemant en vant van sinen heren. noch sijn sone noch sijn dochter seggende. O vaderlic god vol alder ghenaden waer ben ic. ende wat is mijns. al mocht mi baten alle die werelt root van goude. wt deser bosschagien en can ic niet geraken. ic en hoere roepen noch blasen achter noch voren o heyndric sone waer sidi ghevaren. o mijn weerde dochtere hoe ist met u ghi en weet niet waer ic ben. noch ick en weet niet waer dat ghi ghevaren moecht sijn. ic vreese voor u ioncheyt oft u die dieren onversiens mochten hinderen oft deren. Mijn vaderlic aen schijn moet met tranen bedout sijn. O iacht vermalendide iacht ick mach u wel haten. ic en weet hier noort. oost. suyden. oft west gaen. tis hier te woeste. Die 5 weghen sijn mi onbekent. den nacht comt aen. ic slae desen pat in dolende om thuys te sijn. om weten oft mijn dochter ende mijn sone sijn weder om ghekeert. |
Hoe de hertog Otto opzat en nam verlof aan zijn huisvrouw en voer ter jacht met zijn twee kinderen Margriet en Hendrik. [ 1 ] Dat 3de kapittel. Verlof vrouwe, de heldere lichte dag komt er aan, het is tijd, ik wil met mijn zoon en met mijn dochter ter jacht om te vangen hert of hinde. Bidt voor ons god almachtig om een goed avontuur te hebben. De vrouwe zei; heer en man, sint-Bernards geleide moet bij u zijn, sint Jans vriendschap en sint Geertruits minne. Ik ben niet tevreden voor ik u weer zie met mijn ogen gezond goed gaan. Want een droom heeft mij gekweld alzo dat er twee dieven kwamen en stalen mij mijn aller iefste en duurste goed. Bij deze droom is mijn hart ontevreden. De hertog antwoorde: O waarde vrouwe, mijn hoop, mijn troost, mijn toeverlaat wees gerust van hart. De heer die is boven alle heren en voor ons stierf op de berg van Calvarie de aller schandaligste en smadelijkste dood die zal ons allen wel behoeden en beschermen van enige kwade fortuin, want de barmhartigheid der heer die is alzo groot dat het onvergankelijk en zonder einde is. Margriet zei: O lieve waardige moeder, wees goed tevreden en gerust van hart en maak een goed gemoed want wij zijn met veel, mijn vader en al zijn edelen, Hendrik, mijn broeder, met zijn jongeren. Ons mag niets misgaan. Dus namen ze lief verlof en scheiden ze van de anderen en reden naar de woestijn. Die jagers vernamen dat hun lieden prins kwam en elk blies zijn horen. Die hertog sprak, laat bespeuren het wild, laat lopen brakken en windehonden gij jagers, elk stelt zich ter wacht. Hendrik, lieve zoon van mij en mijn waarde dochter Margariet, ziet nu het aangename van de jacht en wat jagen in zich heeft. Ziet daar hoe die honden bespeurd hebben een mooi hert en hoe ze aan hem hangen. Margriet zei: O vader heer, zo zag ik nooit een ding dat me beter behaagde. Dat hart gaat mij open dat ik de honden zo strijdlustig zie om het hert lopen, de ene voor en de ander achter, de derde ter zijden, het is nergens vrij. Toen antwoorde de vader: Dochter gij zal er noch wat nieuws van zien. Hij neemt zijn loop naar de rivier om zich te verversen. Daar zal je zien de natuurlijkheid van de jacht hoe dat hem de brakken waar nemen en volgen zullen. Met deze woorden en andere woorden had Hendrik, de hertogszoon, de ever op gedaan zodat hij zijn pad nam daar de hertog stond en Margariet zijn dochter. Die hertog trad van zijn paard en meende de ever te steken, maar hij ontweek hem, dus volgde hem de hertog zachtjes achterna. Onderweg vond hij een hert waar hij ook naar ging zodat hij verdwaalde in de woestijn. Alle heren waren verstrooid en Margriet bleef alleen aan de rivier en wist niet waar haar vader en haar broeder gegaan waren en de dag ging weg en de nacht kwam aan. Dus was ze zeer bedrukt. De hertog volgde vast en beklaagde dat hij niemand vond van zijn heren, noch zijn zoon, noch zijn dochter en zei: O vaderlijke god vol alle genaden, waar ben ik en wat is van mij. Al mocht mij baten de hete wereld van gepolijst goud, uit deze bossen kan ik niet geraken. Ik hoor roepen noch blazen, achter noch voren. O Hendrik zoon, waar ben je gegaan. O mijn waarde dochter, hoe is het met u, gij weet niet waar ik ben, noch ik weet niet waar dat gij gegaan mocht zijn. Ik vrees voor uw jonkheid of u de dieren onvoorziens mochten hinderen of deren. Mijn vaderlijk aanschijn moet met tranen bedauwd zijn. O jacht, vermaledijde jacht, ik mag u wel haten, ik weet niet hier noord, oost, zuid of west te gaan, het is hier te woest. Die 5 wegen zijn mij onbekend. De nacht komt aan, ik sla dit pad en dool om thuis te komen om te weten of mijn dochter en mijn zoon zijn weerom gekeerd. |
Hoe Margarieta verdoelde in die woestijne. ende hoe si van vare der wilder dieren op eenen boom clam. [ 2 ] Dat vierde capittel. O MARGRIETA nu staet u bedroevet te sine. want vader ende broeder en comen niet dies ic wel claghen mach. noch niemant vanden heeren. dies is mijn maechdelic herte seer bedroeft. dat ic van niemant en verhore. O allendighe maecht wat dinge sal ic beginnen. die duysterheit comt sterckelic aen. ende ic ben so verdoelt in dese bosschagie ende soe diepe daer in dat icker niet wt gheraken en can. ic vreese mi voer dese wilde dieren. ofte datter eenighe rovers in mochten schulen die mi beroven mochten mijn maechdelike suverheit, wat sal ic beghinnen. o schone Maria staet mi doch by. weest in mijnder hoede. ic sal best op desen boom gaen climmen. ende nemen daer op desen nacht mijn ruste. want ic en can niet voorder. daer hope ic dan bewaert ende beschermet te sine vanden wilden dieren. O margrieta dit sidy onghewoen. dat eens hertoghen dochtere edele van state rijck ende machtich haer ruste moet nemen in desen wilden woude. o moeder dus mochte uwen drome wel waer vallen dat u liefste goet gestolen was vanden dieven. o fortune is dit dijn doen. o vader ende broeder waer moechdi gevaren sijn. wist ghy u kint vader in desen druc het soude uwer herten deren. o broeder heyndric of ghi mi wist in desen swaren drucke. het soude uwer herten deren. o broeder heyndric oft ghi mi wist in desen weenen u ionck herte soude seer tonvreden sijn. Adieu vader/moeder / ende broeder. adieu alle mijn vrienden ende magen te samen. hier blijft margriete verdoelt int wout climmende op desen boom wt vreesen der doot beidende na den dach. o heere sendt mi alsulcken stercheit in. dat ic desen nacht over waken mach. want sliep ic. ic viele doot. ick bevele mi gansliken lieve heere in dijnder ghenaden. |
Hoe Margariet verdwaalde in de woestijn en hoe ze van gevaar der wilder dieren op een boom klom. [ 2 ] Dat vierde kapittel. O MARGRIET, nu staat het u bedroefd te zijn, want vader en broeder komen niet, dus mag ik wel klagen, noch niemand van de heren. Dus is mijn maagdelijke hart zeer bedroefd dat ik van niemand hoor. O ellendige maagd wat ding zal ik beginnen, die duisterheid komt sterk aan en ik ben zo verdwaald in deze bossen en zo diep daarin dat ik er niet uit raken kan. Ik vrees mij voor deze wilde dieren of dat er enige rovers in mochten schuilen die mij beroven mochten mijn maagdelijke zuiverheid, wat zal ik beginnen. O lieve Maria sta mij toch bij, wees in mijn behoeden. Ik zal best op deze boom gaan klimmen en nemen daar op deze nacht mijn rust want ik kan niet verder. Daar hoop ik dan bewaard en beschermd te zijn van de wilde dieren. O Margriet, dit ben je ongewoon dat een hertog dochter, edel van staat, rijk en machtig haar rust moet nemen in deze wilde wouden. O moeder, dus mocht uw droom wel waar vallen dat uw liefste goed gestolen was van de dieven. O fortuin, is dit uw doen. O vader en broeder, waar mogen jullie gebleven zijn. Wist gij uw kind, vader, in deze druk het zou uw hart deren. O broeder Hendrik, als gij mij wist in deze zware druk, het zou uw hart deren. O broeder Hendrik, als gij mij wist in dit wenen uw hart zou zeer ontevreden zijn. Adieu vader, moeder en broeder. Adieu al mijn vrienden en verwanten tezamen. Hier blijft Margariet verdwaald in het woud en klimt op deze boom uit vrees der dood wacht naar de dag. O heer, zendt mij al zulke sterkte in dat ik deze nacht over waken mag. Want sliep ik, ik viel dood. Ik beveel mij gans lieve heer in uw genaden. |
Hoe dat Heyndric van Lymborch claechde. om dat verlies van sijnder suster Margarieta. Dat vijfste capittel. HOE gae ic aldus dolende in desen woude. verloren heb ic mijn vrienden te samen. vader / suster / ende iaghers ghemeene. ic vinde mi selven buten allen lieden. sonder kennisse te hebben van eenighe weghen heb ick ghedoelt al desen langhen nachte. O god heere schepper alder creatueren wat laet ghi gheschien. o vader here o suster margrieta ay lacen. ic vreese oft u die wilde dieren hebben verbeten. dat waer mijnder ionger herten een groot torment waer dat haer yet mesquame. hopen ende duchten is mi nu bi. O schone maria vrouwe sijt in harder hoeden want tis in u machte. want die u dienen ende eeren en suldi nemmermeer in gheender noot laten. mer staen se bi alst hem van noden is. dus hope ick oec op u moeder vol van gracien over vloyende fonteyne. dat ghi in hoeden wert van mijnder suster margriete. die wi onnoselyc verloren hebben. Met deser redene ende ander woerden quam heyndric so verre dat hi hoorde roepen moort moort. ende daer waren rovers die cooplieden af setten. ende beroefden hem lieden van haren goede. ende een coopman ontliep hem lieden. Heyndric dit siende ghinc onder die rovers. ende hi sloech onder den hoop. die rovers weerden hem lieden vaste mer si blevender doot Ende heyndric dwanck eenen rovere dat hi den waghen metten goede. dat die rovers die cooplieden genomen hadden voeren soude te lymborch in die stadt in sijns vaders hof dat die rover beloefde dat hi doen soude. also hi dede. ende heyndrick volchde soetelic van achtere. dus passeerden si so verre dat si quamen in die stadt van lymborch. Die hertoghe Otte heyndriex vader verblijde hem int sien. hi meende dat margrieta sijn dochtere ende heyndric te samen quamen. mer neensy lacen dies hy seer bedruct was ende seyde. o god vader heere. lieve heyndric 6 sone en hebdi niet vernomen van margrieten dijnder liever sustere. O la cen vader seyde heyndrick neen ic. ic hoopte dat mijn suster by u hadde geweest maer ick hore wel neens. Doen seyde die moedere. o man ende sone nu is volcomen mijnen drome hoe dat mijn liefste goet gestolen was vanden dieven ay lacen dwelck nu also gheboert is. mijn moederlick herte dunct mi van rouwe breecken. o here dat ghise noyt mede naemt ter iacht. die ure die mach ic wel vervloecken. nye moeder en hadde dochter also lief. o mijn eenige schone dochtere hoe heb ick u aldus onnoseliken verloren dat si den almogende god gheclaeeht. Dus was die moeder seer bedruct ende in sorghen om haer dochtere alst reden was. Die hertoghe Otte van lymborch dede maken een beelt na sijnder dochter alle leens als si op daerde ghinck. in deen hant een witte roede. ende in dander hant eenen gouden appelle. daermen noch wonder af horen sal. Ende hoe die coopman sijn goet weder vercrijghen sal vanden hertoghe. |
Hoe dat Hendrik van Limburg klaagde om dat verlies van zijn zuster Margariet. Dat vijfde kapittel. HOE ga ik aldus dolende in dit woud en verloren heb ik mijn vrienden tezamen, vader, zuster en jagers algemeen. Ik vind mij zelf buiten alle lieden, zonder kennis te hebben van enige wegen heb ik gedoold al deze lange nacht. O god, heer schepper alle creaturen wat laat gij geschieden. O vader heer, o zuster Margriet, helaas, ik vrees of u die wilde dieren hebben verbeten. Dat was mijn jonge hart een grote kwelling was het dat haar iets miskwam, hoop en duchten is mij nu bij. O lieve Maria vrouwe, wees in haar hoeden want het is in uw macht. Want die u dienen en eren zal je nimmermeer in geen nood laten. Maar staan ze bij als het hen nodig is. Dus hoop ik ook op u moeder vol van gratie overvloeiende bron dat gij in hoeden wordt van mijn zuster Margariet die wij onschuldig verloren hebben. Met deze reden en andere woorden kwam Hendrik zo ver dat hij hoorde roepen moord, moord en daar waren rovers die kooplieden afzetten en beroofden hen van hun goed. En een koopman ontliep hen. Hendrik die dit zag ging onder die rovers en hij sloeg onder de hoop, de rovers weerden hen vast, maar ze bleven er dood. En Hendrik dwong een rover dat hij de wagen met het goed dat die rovers die kooplieden genomen hadden voeren zou te Limburg in de stad in zijn vaders hof, dat die rover beloofde dat hij doen zou. Alzo hij deed. En Hendrik volgde zachtjes vanachter, dus passeerden ze zo ver dat ze kwamen in de stad van Limburg. De hertog Otto, Hendriks vader, verblijde zich in het zien, hij meende dat Margriet, zijn dochter, en Hendrik tezamen kwamen. Maar neen, helaas, dus was hij zeer bedrukt en zei. O god vader heer, lieve Hendriks zoon, heb je niets vernomen van Margariet uw liever zuster. O helaas vader, zei Hendrik neen ik. Ik hoopte dat mijn zuster bij u was geweest, maar ik hoor wel neen. Toen zei de moeder: O man en zoon, nu is volkomen mijn droom hoe dat mijn liefste goed gestolen was van de dieven, helaas, wat nu alzo gebeurd is. Mijn moederlijk hart lijkt me van rouw te breken. O heer dat gij haar ooit meenam ter jacht, dat uur mag ik wel vervloeken. Nooit had een moeder haar dochter alzo lief. O mijn enige mooie dochter, hoe heb ik u aldus onschuldig verloren dat is de almogende god geklaagd. Dus was die moeder zeer bedrukt en in zorgen om haar dochter als het reden was. De hertog Otto van Limburg liet maken een beeld naar zijn dochter helemaal zoals ze op de aarde ging. In de ene hand een witte roede en in de andere hand een gouden appel. Daar men noch wonder van horen zal. En hoe die koopman zijn goed terug krijgen zal van de hertog. |
Hoe margriete op den boom sadt en claechde. ende hoe die coopman daer bi haer quam. ende hoese beyde vanden viant bedroghen waren. Dat. VI. capittel. O NACHT ghi hebt so langhe gheduert. eer dat den dach hem quam verbaren. O margriete ghi sijt dit onghewone dat die tacken vanden bomen u bedde sijn. ende die bladerkens u gardijnen. dmach my wel varen. wil ic af gaen iae ic. ic vreese mi noch voer die dieren. Margrieta aldus claghende sach si comen een coopman sijn handen wringende seggende. o laes o wee nu ben ic eeuweliken bijster ende goedeloos. ic mach arm man wel claghen der felder fortunen dat ons die rovers oyt aen quamen. want mijn waghen/ mijn goet mijn paerden/ ende mijn gelt/ ende al dat ick hadde ben ic nu quijte. ay lacen god heere wat salic nu aen gaen. mijn wijf mijn kinderen moghen nu gaen bidden broot gode ontferms. beyt wat hoer ick daer ruysschen. sijn mi die rovers weder bi. si sullen mi doot slaen. met dien sach hy opwaert ende sach een schoon maecht. hi vraechde haer ofte si van gods weghen daer sadt ende wie si was ende hoe si daer quam Margrieta antwoerde ic ben een kersten mensche verdoelt versteken in desen wilden woude. ende hebbe alle desen langhen nacht geseten op desen hogen boom oft die dieren hadden mi gheten. Die coopman seide schone maecht comt af. ende segt my wie ghi toe behoert. ic sal u leyden bi uwe vrienden die hem verbliden sullen in u taensiene. Met desen so quam margrieta vanden boom. ende si seyde tot den coopman. mijn vader is die hertoghe van lymborch geheten otte. ysabele is mijn moeder. ende heyndric is mijn broeder mer wi voeren alle te samen ter iacht al iagende hebben wi malcanderen verloren. dat ic gode claghe. dus bid ic u vrient op alle vrientschap ende op wel verdienen dat ghi mi doch leyden wilt tot mijns vaders hove. ic sal uwen arbeyt wel ende duechdeliken doen vergelden. also dat ghijs U eeweliken U leefdaghe lanck sult beloven ende bedancken. Die coopman dit vander maget horende ontfermde hy haers. nochtans was hi selve so seer bedruct alst reden was. ende dat omme tverlies van sinen goede. ende seide tot haer. schoon suverlike maghet ick sal u leyden bi uwen vader den hertoghe van lymborch. alsoude ic daer voer storten mijn bloet. nochtans sal ick u bi bliven tot in die doot. ende niet rusten wi en sijn binnen uwes vaders hof. si danctes hem seere ende seyde. lieve vrient het sal U noch wel vergouden werden. Dus ghinghen si te samen dolen so verre dat si quamen aen een capelle. die hadden die rovers doen maken. Ende als die lieden daer in quamen bidden. vermoorden sise ende namen al haer goet. ende in die capelle quam margrieta ende die coopman. ende margieta hadde groten bitteren hongher. ende si vonden in die capelle een tafel ghedect staen daer spijse ende dranck opstont. Margrieta die sloecher een cruys over. ende si aten van der spijsen. Aldus sitten etende hoerden si wat gheruyssche. ende si waren iammerliken seer vervaert. ende liepen haesteliken schuylen onder die loveren vanden bomen datmense niet sien en mochte. Die rover quam in die 7 capelle. ende hi vant sijn spijse al tsamen gheten. Hi wert doe nalicx verwoet ende rasende om dat hy niet en wijste wie die spijse gheten hadde. Ende hi liep al rasende der capellen wt om te vinden den ghenen die sijn spijse gheten hadde. ende sinen dranck ghedroncken sonder betalen. Die in groter sorghen oft vreesen was. dat was margrieta ende die coopman wt vreesen ofte hijse yet ghevonden mochte hebben. ende si sagen op tot allen siden luysterende oft hi wech was. mer si en sagens niet. dies margrieta die scone maecht seer verblijde. Binnen desen tijde sijn die bose vianden comen wter hellen. die den mensche altoos tempterende sijn. ende si hebben hem verschapen als camerieren van margrieten van lymborch. ende hebben osbaer ende waghenen by hem om margrieten thuys te voerene. |
Hoe Margariet op de boom zat en klaagde en hoe de koopman daar bij haar kwam en hoe ze beiden van de vijand bedrogen waren. Dat. VI. kapittel. O NACHT gij hebt zo lang geduurd, eer dat de dag zich kwam openbaren. O Margariet, gij bent dit ongewoon dat de takken van de bomen uw bed zijn en de bladertjes uw gordijnen, het mag mij goed gaan wil ik er af gaan, ja ik. Ik vrees mij noch voor de dieren. Margriet die aldus klaagde zag ze een koopman komen die zijn handen wrong en zei: O helaas, o wee, nu ben ik eeuwig bijster en zonder goed. Ik mag arme man wel klagen het felle fortuin dat ons die rovers ooit aankwamen. Want mijn wagen, mijn goed, mijn paarden en mijn geld en al dat ik had ben ik nu kwijt, Aai helaas god heer, wat zal ik nu beginnen. Mijn wijf, mijn kinderen mogen nu gaan bidden brood, god ontferm ons. Wacht, wat hoor ik daar ruisen, zijn mij die rovers weer bij. Ze zullen mij dood slaan. Met die zag hij opwaarts en zag een mooie maagd. Hij vroeg haar of ze van godswegen daar zat en wie ze was en hoe ze daar kwam. Margriet antwoorde; ik ben een christen mens verdoold en versteken in dit wilde woud en heb al deze lange nacht gezeten op deze hoge boom of de dieren hadden mij gegeten. Die koopman zei; mooie maagd, kom er af en zeg mij wie gij toebehoort. Ik zal u leiden bij uw vrienden die zich verblijden zullen u te aanzien. Met deze zo kwam Margriet van de boom en ze zei tot de koopman: Mijn vader is de hertog van Limburg geheten Otto. Isabel is mijn moeder en Hendrik is mijn broeder, maar wij voeren alle tezamen ter jacht en al jagende hebben wij elkaar verloren, dat ik god klaag. Dus bid ik u vriend op alle vriendschap en op goede verdienste dat gij mij toch leiden wil tot mijn vaders hof. Ik zal uw arbeid goed en deugdelijke laten vergelden alzo dat gij u eeuwig lang uw leef dagen zal loven en bedanken. De koopman die dit van de maagd hoorde ontfermde hij haar. Nochtans was hij zelf zo zeer bedrukt als het reden was en dat om het verlies van zijn goed en zei tot haar: Mooie zuivere maagd, ik zal u leiden bij uw vader de hertog van Limburg. Al zou ik daarvoor storten mijn bloed. Nochtans zal ik u bij blijven tot in de dood en niet rusten voor wij zijn binnen uw vaders hof. Ze bedankte hem zeer en ze, lieve vriend, het zal u noch wel vergolden worden. Dus gingen ze tezamen dolen zo ver dat ze kwamen aan een kapel, die hadden de rovers laten maken. En als de lieden daarin kwamen bidden vermoorden ze hen en namen al hun goed. En in die kapel kwam Margriet en de koopman. En Margriet had grote bittere honger en ze vonden in die kapel een tafel gedekt staan daar spijs en drank op stond. Margriet die sloeg er een kruis over en ze aten van de spijzen. Aldus zaten en etende hoorden ze wat geruis en ze waren zeer jammerlijk bang en liepen haastig en schuilden onder di bladeren van de bomen zodat men ze niet zien mochten. De rover kwam in de kapel en hij vond zijn spijs al tezamen gegeten. Hij werd toen bijna verwoed en razend omdat hij niet wist wie die spijs gegeten had. En hij liep al razend de kapel uit om diegene te vinden die zijn spijs gegeten had en zijn drank gedronken zonder betalen. Die in grote zorgen of vrees waren dat was Margriet en de koopman uit vrees of hij hen iets gevonden mocht hebben. En ze keken naar alle kanten en luisterden of hij weg was, maar ze zagen hem niet dus werd die mooie maagd Margriet zeer blijde. Binnen deze tijd zijn de boze vijanden gekomen uit de hel die de mens altijd verleidt ze hebben zich herschapen als kamenierster van Margariet van Limburg en hadden draagstoelen en wagens bij zich om Margariet thuis te voeren. |
Hoe margarieta bedroghen was ende wech ghevoert ende dye coopman aenden atheenschen zeecant. ende hoese die vianden ontfaen als camerieren. [ 4 ] Dat. VIJ. capittel. O MARGARIETA bloome wel sijt vonden. u vader ende u vrouwe moeder sijn in groten drucke om dat verlies van u. ende si hebben ons ghesonden om u te soecken ende u te vinden als wi ghedaen hebben dies wi seer verblijt sijn. comt hier is eenen waghen mit maechden die nae u wacht. wy willen varen weder in uws vaders hof. Margrieta verwonderde ende seyde. vrient wat segt ghy hoe behaecht u dit. willen wi hier op gaen sitten ende varen te hove. Die coopman twivelde ende seide ic duchte margrieta schoon maecht dat ons dit varen qualic becomen sal. Ten sal seyde margrieta dat hope ic want tsijn mijn camerieren. ende tsijn die voerlieden mijns vaders ic kense seer wel. Mer nochtans twivelde die coopman ende vreesde voor alfs bedroch alst was. ende si ginghen sitten op die wagen. ende daer vielen si heide op in slape. ende die vianden voerdense wel twee hondert mijlen wten wege tot by die haven van athenen. dat si niet weten en souden waer si waren. ende dit deden die duvels al omme dat sy margrieten bringen souden ter violencien so men noch na wel horen sal. Margarieta ontweckende was verwondert. si en sach camerieren noch waghen noch niemant dan die coopman. doen seide si ay lacen vrient wi sijn bedrogen waer sijn wi nu twas alfs ghespuys dat ons aldus bedroghen heeft. wat nu te rade. Die coopman seyde ay lacen ic en weet. ic heb dic te lymborch gegaen wt ende in. mer desen wech en ghinc ic noyt. ende tis met mi eenen onbekenden wech god ontferms. ic seidet wel doen wi te wagen ghinghen dat ons niet wel lonen en soude. Aldus bleven si daer sitten onder hem beyden niet wetende waer dat si waren. |
Hoe Margariet bedrogen was en weggevoerd en de koopman aan de Atheense zeekant en hoe de vijanden haar ontvingen als kamenierster. [ 4 ] Dat 7de kapittel. O MARGARIET bloem ben je gevonden. Uw vader en uw vrouwe moeder zijn in grote druk om dat verlies van u en ze hebben ons gezonden om u te zoeken en u te vinden zoals wij gedaan hebben, dus zijn wij zeer verblijd. Kom hier is een wagen met maagden die op u wacht, wij willen weer gaan in uw vaders hof. Margriet verwonderde en zei: Vriend, wat zeg je, hoe behaagt u dit, willen wij hier op gaan zitten en te hof gaan. De koopman twijfelde en zei; ik ducht Margriet, mooie maagd, dat ons dit opgaan kwalijk bekomen zal. Het zal, zei Margriet, dat hoop ik want het zijn mijn kameniersters en het zijn die voerlieden van mijn vader, ik ken ze zeer goed. Maar nochtans twijfelde de koopman en vreesde voor elven bedrog zoals het was. En ze gingen zitten op de wagen en daar vielen ze beide op in slaap en de vijanden voerden ze wel twee honderd mijlen uit de weg tot bij de haven van Athene zodat ze niet weten zouden waar ze waren. En dit deden de duivels al omdat ze Margariet brengen zouden ter geweld, zo men noch hierna wel horen zal. Margariet die wakker werd was verwonderd en zag kameniersters noch wagen noch niemand dan de koopman. Toen zei ze; helaas vriend, wij zijn bedrogen, waar zijn wij nu, het was elven gespuis dat ons aldus bedrogen heeft. Wat nu te aanraden. De koopman zei; helaas, ik weet het niet, ik ben vaak dik te Limburg gegaan uit en in, maar deze weg ging ik nooit en het is mij een onbekende weg, god ontferm ons. Ik zei het wel toen wij te wagen gingen dat het ons niet goed lonen zou. Aldus bleven ze daar zitten onder hen beiden en wisten niet waar dat ze waren. |
Hoe die vianden een casteel maecten daer si margrieten in onfangen sullen die een duvel ghecleet als haer vader ende die ander duvels als iongelinghen. [ 5 ] Dat. VIIJ. capittel. GHY duvels te samen baert nu practijken het is tijt want margrieta moet van ons bedroghen sijn so dat wijse bringen mogen tot oncuysheit met practijken oft anders. Die ander duvels seyden hoe sullense wi daer toe gebringhen dat si sloege in desperacien. Dat suldy horen seide tueter quaet. ghi snellaert sult hier gaen maken een casteel costelic ende rijckelic. ende dat casteel salmen bereyden op sijn alder chierlicste ende costelicste. ende met alderhande speel van herpen/ floeyten/ luyten/ ende ander instrumenten van muysiken om haer te verblijen. ende ic sal mi stellen oft ic haer vader waer. ende salse eerliken ontfanghen met groter blijschap met groter melodijen. ende dat om dat ic quansuys vinde die ic verloren hadde. Dien raet docht den duvels wter maten seer goet, ende si ginghen metsen ende tymmeren daer terstont een casteel dat seer haestelic van hem lieden ghemaect was, eer men hier een hoender kot timmeren soude hadden si dat slot getymmert. Margrieta ende die coopman stonden 8 op van daer si saten. ende si ghinghen vaste voort. margarieta die claechde van honger mer spijse ende dranc was haer ongereedt anders dan wilde appelen of wilde peren ende ander wilt fruyt daer si mede ghedoen mosten tot dattet god badt versaghe. Al coutende ende claghende ginghen si aldus voort so verre dat si saghen blincken tegen tschijn der sonnen dat casteel Margrieta seide totten coopman die si vadere hiet. willen wi daer nae gaen totten castele om te besien oft wi daer mochten crijghen eenighe provande dwelc ons van node is. Die coopman seide o dochter het waer seer goet want den honger maket mi al flaeu. mer god geve dat gheen bedroch en mach sijn. ende dat wi ongeschent bliven vanden bosen viant Amen seyde|margrieta dat moet waer sijn. ende si ginghen stouteliken voort tot dat si quamen voort casteel daer si in hoorden alderhande melodije van spele. dat margrieta ende die coopman verblijden inder sielen doort soete geclanc dat si vergaten te cloppen voor die poorte. so seer luysterden si na dat speel ende den sanc dat die viant dede om een bedrieghen. Ten eynde so clopten si. als si geclopt hadden quammer een viant ghecleet costelic als een schoon ionghelinc ende vraechde wie is daer. Si seiden beide tis al vrient. spijse ende dranc om wel te betalen seide margrieta souden wi gaern hebben. want wi verhongert sijn. Mettien keec die viant quansuys wt ende seide. wat margrieta van lymborch sidy ditte comt boven. u heer vader die is daer binnen seer bedroeft om u verlies. Doen seyde margrieta is mijn vader hier dats my een vruecht. hoe mach hi hier comen so verre buyten conden. Die viant die loos was antwoorde ende seide. hi ginc u soecken aldus is hi gheraect in mijn casteel. Dit margrieta horende was seer verblijt. ende so was ooc die coopman. ende seiden beide te samen. och leyt ons bi den hertoghe och ic hebbe verlanghen om hem te sien. Die viant seyde het sal u ghebueren. waer sidy hertoghe otto van limborch comt hier voor. siet hier dijn verloren goet. Die duvel ghecleet sijnde als die vader gheliet hem seer blijdelic ende seyde o mijn weerdige schone dochter margrieta/ mijn troost/ mijn solaes op derde wel sijt vonden. o lief hoe ist met u. Margrieta antwoorde redelic wel here vader als ic u aen sie in gesonden live mer hoe ist met mijnder liever moeder die schoone ysabeele ende met heyndric mijnen broeder hoe varen si beyde. Die viant antwoorde segghende dochter ic lietse beide ghesont ende wel varende als ic u ghinc soecken. Dies si gode ghelooft seyde margrieta. Nu casteleyn gaet ende laet mijnder dochtere teasteel besien. mer segget mi ierst wie is dese goede man die u hier bracht heeft. vader heere het is een coopman die alle sijn goet benomen is vanden rovers die vant ic claghende. ende hi seide mi te bringhen binnen uwen hove. mer fortuynlic sijn wi hier gheraect so ic u int lange noch wel verhalen sal. Die viant dancte den coopman seer ende seide. hi soudet hem grotelic lonen. Die coopman danckte hem seer. Margrieta ende die casteleyn ghinghen dat casteel besien die welcke was een viant ende seide. o margrieta welscone maecht wat segt ghi van dit schoon casteele ist niet plesant costeliken van wercke ende wel ghewrocht. Margrieta seyde iaet. ic en sach noyt gheen schoonder. wat segt ghi van mijnen speellieden mijn muysikers ist niet een ghenoechte om horen die plesance dat schoon gheluyt der instrumenten ende die voysen daer opsinghende. iaet seyde margrieta het is een erts paradijs. mer die blijscap des hemels gaet hem te boven. mer trouwen tis soet om horen. ende ooc mede het verlicht den droeven sinne. Die viant sprac siet margrieta wel over schone maecht dit goet is aen mi te behuwen. hier af ben ic een heer van al dat ghy hier siet ende also verre als ghi oversien moecht. wat sout ghi segghen oft ic u dede versoecken aen uwen vader om u te hebben tot eenen wetteliken wive. souder u herte wel toe gheneycht sijn om mi te nemen. Margrieta die stont verslaghen ende verbaest int ghesichte vanden viant. die so overschone scheen datmen gheen schoonder en soude connen ghevinden dat si werdt bevende ende seide. o iongelinc al dat mijnen heer vader belieft daer ben ick bereet toe niet teghen staende sijnder begheerten. so was si verblint int ghesichte vanden viant dat si haer selven |
Hoe de vijanden een kasteel maakten daar ze Margariet in ontvangen zullen en de ene duivel gekleed als haar vader en de ander duivels als jongelingen. [ 5 ] Dat. 7de kapittel. Gij duivels tezamen baart nu praktijken, het is tijd, want Margriet moet van ons bedrogen zijn zo dat wij haar brengen mogen tot onkuisheid met praktijken of anders. Die andere duivels zeiden; hoe zullen wij haar daartoe brengen zodat ze sloegen in radeloosheid. Dat zal je horen zei toen de kwade. Gij snelle zal hier gaan maken een kasteel kostbaar en rijk en dat kasteel zal men bereiden op zijn aller sierlijkste en kostbaarste en met allerhande spel van harpen, fluiten, luiten en andere instrumenten van muziek om haar te verblijden en ik zal mij stellen of ik haar vader was en zal haar fatsoenlijk ontvangen met grote blijdschap en met groter melodie en dat omdat ik kwansuis vind die ik verloren had. Die raad dacht de duivels uitermate zeer goed en ze gingen metselen en timmeren daar terstond een kasteel dat zeer gauw van hen gemaakt was, eer men hier een hoender kot timmeren zou hadden ze dat slot getimmerd. Margriet en de koopman stonden op vanwaar ze zaten en ze gingen vast voort. Margariet die klaagde van honger, maar spijs en drank was haar ongerede anders dan wilde appelen of wilde peren en ander wilt fruit waar ze het mee doen moest totdat god het beter voorzag. Al koutende en klaagde gingen ze aldus voort en zo ver dat ze zagen blinken tegen de schijn van de zon dat kasteel. Margriet zei tot de koopman die ze vader noemde. Willen wij daarnaartoe gaan tot het kasteel om te bezien of wij daar mochten krijgen enige proviand wat ons van node is. De koopman zei; o dochter, het was zeer goed want de honger maakt mij geheel flauw, maar god geeft dat het geen bedrog mag zijn en dat wij ongeschonden blijven van de boze vijand. Amen, zei| Margriet, dat moet waar zijn. En ze gingen dapper voort tot dat si kwamen voort kasteel waar ze in hoorden allerhande melodie van spel zodat Margriet en de koopman verblijden in de ziel door de zoete klank zodat ze vergaten te kloppen voor de poort. Zo zeer luisterden ze naar dat spel en de zang dat de vijand deed om te bedriegen. Tenslotte zo klopten en toen ze geklopt hadden kwam er een vijand kostbaar gekleed als een mooie jongeling en vroeg; wie is daar. Ze zeiden beidenՠhet is goed vriend, spijs en drank om wel te betalen, zei Margriet, zouden wij graag hebben want wij zijn verhongerd. Meteen keek de vijand kwansuis uit en zei; wat Margriet van Limburg ben je dit, kom boven, uw heer vader die is daarbinnen zeer bedroefd om uw verlies. Toen zei Margriet, is mijn vader hier, dat is mij een vreugde, hoe mag hij hier komen zo ver buiten te komen. De vijand die loos was antwoorde en zei; hij ging u zoeken aldus is hij geraakt in mijn kasteel. Dit hoorde Margriet en was zeer verblijd en zo was ook die koopman en zeiden beide tezamen: Och leidt ons bij de hertog, och ik heb verlangen om hem te zien. De vijand zei; het zal u gebeuren, waar ben je hertog Otto van Limburg, kom hiervoor ziet hier uw verloren goed. De duivel die gekleed was als de vader gedroeg zich zeer blijde en zei; o mijn waardige mooie dochter Margriet, mijn troost, mijn solaas op de aarde, je bent gevonden, o lief hoe is het met u. Margriet antwoorde; redelijk goed heer vader, als ik u aan zie in gezonde lijf, maar hoe is het met mijn lieve moeder die mooie Isabel en met Hendrik, mijn broeder, hoe gaat het met hen beide. Die vijand antwoorde en zei; dochter, ik liet ze beide gezond en welvarend toen ik u ging zoeken. Dus is god geloofd, zei Margriet. Nu kastelein gaat en laat mijn dochter het kasteel bezien, maar zeg mij eerst wie is deze goede man die u hier gebracht heeft. Vader heer, het is een koopman die al zijn goed benomen is van de rovers die vond ik klagende en hij zei mij te brengen binnen uw hof. Maar fortuinlijk zijn wij hier geraakt zo ik u in het lang noch wel verhalen zal. De vijand bedankte de koopman zeer en zei; hij zou het hem zeer belonen. Die koopman bedankte hem zeer. Margriet en die kastelein gingen dat kasteel bezien, dat was een vijand en zei; o Margriet wel mooie maagd wat zeg jij van dit mooie kasteel, is het niet plezant kostbaar van werken en goed gewrocht. Margriet zei ja, het, ik zag nooit geen mooiere. Wat zeg je van mijn speellieden, mijn muzikanten, is het niet een genoegen om te horen die plezier van het mooie geluid der instrumenten en die stemmen daarop zingen. Ja het, zei Margriet, het is een aarts paradijs. Maar de blijdschap des hemels gaat hen te boven. Maar vertrouw, het is lieflijk om te horen en ook mede het verlicht de droevige zin. De vijand sprak; ziet Margriet, wel over mooie maagd, dit goed is aan mij te huwen, hiervan ben ik een heer van al dat ge hier ziet en alzo ver als gij overzien mocht. Wat zou gij zeggen als ik u liet verzoeken aan uw vader om u te hebben tot een wettig wijf, zou uw hart er wel toe geneigd zijn om mij te nemen. Margriet die stond verslagen en verbaasd in het gezicht van de vijand die zo overschoon scheen dat men geen mooiere zou kunnen vinden, zodat ze begon te beven en zei. O jongeling, al dat mijn heer vader belieft daar ben ik bereid toe niettegenstaande zijn begeerten, zo was ze verblind in het gezicht van de vijand dat ze zichzelf niet was. |
Hoe margarieta bedroghen was ende wech ghevoert ende dye coopman aenden atheenschen zeecant. ende hoese die vianden ontfaen als camerieren. Dat. vii. capittel Hoe margarieta haer selven verwandelen ginc inden wijngaert daer Etschytes bi haer quam. Dat. xvi. Capittel 9 vergaf. Die viant seyde ghy segt seer wel ic wil gaen bestieren al dat ter maeltijt dienen mach. Comt alst u belieft schone bloeme. ende margrieta bleef staende vertwivelt ende verslaghen. |
Hoe Margariet bedrogen was en weggevoerd en de koopman aan de Atheense zeekant en hoe de vijanden haar ontvingen als kamenierster. Dat. vii. kapittel Hoe Margariet zichzelf veranderde en ging in de wijngaard daar Etschijtes bij haar kwam. Dat. xvi. Kapittel 9 vergaf. Die vijand zei ge zegt zeer goed en ik wil gaan bestieren al dat ter maaltijd dienen mag. Komt als het u belieft schone bloem en Margriet bleef vertwijfeld staan en verslagen. Hoe Margriet verbaasd stond en hoe ze ter maaltijd ging en hoe ze de tafel zegende waarna alles vervloog, kasteel, vijanden en alles dat er was. |
Hoe margrieta verbaest stont. ende hoese ter maeltijt ghinck. ende hoese die tafel seghende daert al vervlooch. casteel/ vianden/ ende al datter was. [ 6 ] Dat. IX. capittel. O MARGRIETA hoe stadi verbaest alleene int schouwen van des ionghelincx wesen dat mijn herte ontsteken is in vierigher liefden. ick en weet niet wat dat bedien mach of wat dat mijns is. alle mijn sinnen sijn beroert inwendich ende dat doort tghesichte van desen casteleyn. die so schoone is datmen sijns gelike van schoonheden niet vinden en can in alle die werelt. O maria verleent nu alsulcken sinnen dats te weder staen dat ghene dat contrarie is der maechdeliker reynicheit. ick wil u dienen mijn leven lanc in goeder trouwen. Aldus bleef margrieta vast murmurerende op den helschen viant die hem verschepen hadde als een ionghelinc ende casteleyn. Dese vianden waren wt om die coopman den hals te breken. maer sy en haddens gheen machte. om dat hy eerde die moeder sint Anna. Mer margrieta meenden si te brenghen tot haren accoorde. mits bedroch van liefden. Sy stelden die tafelen, men riep die dienaers dat al vianden waren. die duvel die als een hertoge was vercleet sandt om margrieten. om ter maeltijt te comen. segghende tot eenen viant. Ghi dienaere haelt margarieta mijn dochter ter maeltijt. wy willen gaen eten. Die dienaer seyde heere gaerne ic looper om al dat ic mach. hi vant margrieten inden boomgaert ende seyde. margrieta wel schone maecht comt tot uwen vader. hy gaet sitten ter maeltijt. hy begheert u te hebbene. Margrieta antwoorde ic wilt gaerne doen. ende si ginc mede tot in die sale daer die bose vianden saten als heeren. Margrieta die groete haren vader ende hi seyde. dochter sijt willecome. comt sidt bi mijnder syden. wy willen gaen leven met blijschapen ende met vruechden. Coopman comt ghy neven mijn dochter sitten. wi willen solaes hantieren. Die coopman dancte den hertoge ende schaemde hem seere. ende die viant die als casteleyn daer sat sach seer op margrieten ende si weder op hem. Die vader seyde margrieta dochter eet ende drinckt maect goede chiere. hyer is wel waer mede. margrieta seide vader tis waer mer laet ons ierst den benedicite seggen dat god gebenedije dit vleesche/ broot/ ende wijn/ ende al datter is te samen. Neen seide die duvel. dochter margrieta daer en leyt niet aen wilt vrolic sijn. Jae sey de dander viant laet ons vrolic wesen margrieta mijn lief die ic aen uwen vader versocht hebbe ende noch versoeken sal als om u in eeren te stellene ende te maken van u mijn eyghen vrouwe. Margrieta sprac ic danc u der eeren mer eer wi eten oft drincken so sal ic ons die tafel segenen Benedicite. Die coopman antwoerde ende seyde dominus. Margrieta seide. nos et eaque sumus sumpturi benedicat dextera cristi. In nomine patris et filii et spiritus sancti. die coopman seide amen. Met dat si die tafel aldus segenden. so wert daer een groot beroerte van vianden. elc nam een fackeel vanden casteel. ende dander spijse ende dranc. ende si vervoeren te samen met eenen groten stanck. so datter scheen alle die vuylicheyt der werelt vergadert te sijn. Ende doer die groote beroerte viel margarieta ende die coopman ter aerden neder in onmacht in grooter vervaerheden. alsoot wel te vermoeden is. ende dat doert tempeest der vianden diese gaerne bedrogen hadden. |
Hoe Margriet verbaasd stond en hoe ze ter maaltijd ging en hoe ze de tafel zegende daar alles vervloog, kasteel, vijanden en alles dat er was. [ 6 ] Dat 9de kapittel. O MARGRIET, hoe sta je verbaasd alleen in het aanschouwen van de jongeling wezen dat mijn hart ontstoken is in vurige liefde. Ik weet niet wat dat betekenen mag of wat dat mij is al mijn zinnen zijn beroerd inwendig en dat door het gezicht van deze kastelein die zo mooi is dat men zijn gelijke van schoonheden niet vinden kan in de hele wereld. O Maria, verleen nu al zulke zin dat te weerstaan datgene dat contrarie is de maagdelijke reinheid. Ik wil u dienen mijn leven lang in goede trouw. Aldus bleef Margriet vast murmurerend op de helse vijand die zich herschapen had als een jongeling en kastelein. Deze vijanden waren er op uit om de koopman de hals te breken, maar ze hadden geen macht omdat hij eerde de moeder sint Anna. Maar Margriet meenden ze te brengen tot haar akkoord, mits bedrog van liefde. Ze stelden die tafels, men riep die dienaars dat allen vijanden waren. De duivel die als een hertog was verkleed zond om Margariet om ter maaltijd te komen en zei tot een vijand: Gij dienaar, haal Margariet, mijn dochter, ter maaltijd, wij willen gaan eten. Die dienaar zei; heer graag, ik loop er om al dat ik mag. Hij vond Margariet in de boomgaard en zei; Margriet wel mooie maagd, kom tot uw vader, hij gaat zitten ter maaltijd, hij begeert u te hebben. Margriet antwoorde; ik wil het graag doen. En ze ging mee tot in die zaal daar de boze vijanden zaten als heren. Margriet die begroette haar vader en hij zei; dochter wees welkom, ko zitten bij mijn zijde, wij willen gaan leven met blijdschap en met vreugde. Koopman komt gij neven mijn dochter zitten. Wij willen solaas hanteren. Die koopman bedankte de hertog en schaamde zich zeer. En de vijand die als kastelein daar zat zat zag zeer op Margariet en zij weer op hem. Die vader zei Margriet dochter, eet en drinkt, maakt goede sier, hij is het is wel waar mede. Margriet zei; vader het is waar, maar laat ons eerst de zegening zeggen dat god gebenedijd in dit vlees, brood en wijn en alles dat er is tezamen. Neen, zei die duivel, dochter Margriet, daar ligt het niet aan, wil vrolijk zijn. Ja, zei de andere vijand, laat ons vrolijk wezen Margriet, mijn lief, die ik aan uw vader verzocht heb en noch verzoeken zal als om u in eren te stellen en te maken van u mijn eigen vrouwe. Margriet sprak; ik dank u de eren, maar eer wij eten of drinken zo zal ik ons die tafel zegenen Benedictie. De koopman antwoorde en zei Dominus. Margriet zei; nos et eaque sumus sumpturi benedicat dextera cristi. In nomine patris et filii et spiritus sancti; die koopman zei amen. Met dat ze die tafel aldus zegenden zo werd daar een groot beroerte van vijanden. Elk nam een fakkel van het kasteel en de ander spijs en drank en ze vervoeren tezamen met een groten stank zo at het scheen dat alle vuilheid der wereld verzameld te zijn. En door die grote beroerte viel Margariet en de koopman ter aarde neer in onmacht in grote angst, alzo het wel te vermoeden is, en dat door het tempeest der vijanden die ze graag bedrogen hadden. |
Hoe die hertoghe claechde dat verlies van sijnder dochter teghens sijn heren ende vrouwen. ende hoe haer figure ghestelt was voor die poorte. Dat. X. capittel. MIJN heeren te samen comt helpet my beclaghen dat groot verlies van margrieten mijnder weerdigher dochter. Die ick verloos onnoselic in der iacht. ende wat ridders wat mannen van wapenen dat ic10 gesonden hebbe om mijn schoone dochter si keeren al weder. ende nyemant en hoort oft en verneemt van haer dat mijnder herten hardt om te verdragen is. Ende bi deser saken heb ic doen maken dit over schone beelde. dwele dat ghefigureert is nae mijnder weerder dochter. Ende dese salmen stellen voor die poorte van mijnen hove dat een yegelic sien mach haer maecsele. oftse yemant bi aventueren yewers saghe daer si gedoelt ware dat hise hier beweghen mochte. hi soude voor sinen loon hebben. C. merc silvers. Die heren seyden te samen, o edel hertoghe van lymborch ghi doet seer wel. beteren raet en was noyt gevonden. iae om u dochter te crighen. want alst elc vernemen sal datter so vele toe staet. een yeghelic sal staen om te verwerven die. C. merck silvers dyer op gestelt sijn. Ende heet ic everaert een ridder van aventueren ic salder na gaen sien. Coenraert een ander ridder seide ooc des ghelicx. Dus was dat beelde ghestelt voor die poorte vanden hove van lymborch daer heren ende vrouwen bi stonden diet sagen. ende voort al die gemeente vander stadt quam gelopen om dat beelde te siene. ende een yegelic beclaechde dat verlies van margrieten. ende dat om haer grote duecht ende omme deerbaerhede die in haer was. Die moedere was seer druckich om haer dochter. des ghelicx ooc die vader. ende al die ghemeente vanden lande van lymborch. ende heindric haer broeder boven al. Dus was dat beelde van margrieten seer besien. ende met allen seer beclaecht. |
Hoe de hertog klaagde dat verlies van zijn dochter tegen zijn heren en vrouwen en hoe haar figuur gesteld was voor de poort. Dat. X. kapittel. MIJN heren tezamen komt helpt mij beklagen dat groot verlies van Margariet mijn waardige dochter. Die ik onschuldig verloor in de jacht en wat ridders, wat mannen van wapens dat ik gezonden heb om mijn mooie dochter ze keren al weder. En niemand hoort of en verneemt van haar dat mijn hart hardt om te verdragen is. En bij deze zaken heb ik laten maken dit over mooie beeld dat gefigureerd is naar mijn waardige dochter. En deze zal men stellen voor de poort van mijn hof zodat iedereen zien mag haar maaksel of iemand haar bij avonturen ergens zag daar ze verdwaald was dat hij haar naar bewegen mocht. Hij zou voor zijn loon hebben.100 mark zilver. Die heren zeiden tezamen; o edele hertog van Limburg, gij doet zeer goed, betere raad was nooit gevonden. Ja, om uw dochter te krijgen, want als het elk vernemen zal dat er zo veel toestaat, iedereen zal staan om te verwerven die 100 mark zilver die erop gesteld zijn. En ik heet Everaert, een ridder van avonturen, ik zal ernaar gaan zien. Koenraad, een ander ridder, zei ook dergelijks. Dus was dat beeld gesteld voor de poort van de hof van Limburg daar heren en vrouw bij stonden die het zagen en voort de hele gemeente van de stad kwam gelopen om dat beeld te zien. E iedereen beklaagde dat verlies van Margariet en dat om haar grote deugd en om de eerbaarheid die in haar was. Die moeder was zeer bedrukt om haar dochter. Dergelijks ook die vader en die hele gemeente van het land van Limburg en Hendrik haar broeder boven al. Dus was dat beeld van Margariet zeer bezien en met allen zeer beklaagd. |
Hoe margieta ende die coopmanontwecten wter bedweltheden. ende hoe si hem vonden alleen. ende dat al wech was. Dat. XI. capittel. O MARGARIETA bloome. hoe sijn wi bedroghen vanden helschen vianden. die u ende my garne hadden tot haren accorde bracht met valschen opsette. Wat schoonder casteel stont hier daer wi nu staen. met schonen torren/ cameren/ verciert met schoonen tapijte ende gestoffeert met al dat eenen casteel toe behoren mach. waer is dit nu vervaren. Margrieta antwoerde ende seide. o lieve vader ende vrient het was al des duvels opset om ons te brenghen tot sinen wille. oft dat wi nae sinen raet doen souden. ende hoe ghelijc was deen mijnen vader den hertoghe. Tfij viant dijn raet dijn opset is nu al niet. ghy hadt mi gaerne in u nette ghetoghen. mer ghi hadt ghemist. Lof hebbe die moeder maria die mi verlost heeft vanden quaden fellen helschen draken wreet. Dus laet ons knielen ende haer dancken ende loven, Lof maria moeder fonteyne vol genaden. excellente leytsterre die ons hebt by ghestaen in onser alder meester noot. daer ons die vianden ontfinghen als vrienden. ghecleet als mijn vader. ende dat mi den anderen viant becoerde met sijnder schoonheit. Lof geneselike balsame dat ic daer af verlost ben. ende al bi uwer groter gracien die overvloyende is. want en hadde u grote gracie gedaen die viant hadde ons moghen den hals breken. mer ghy moeder ende maecht hebt ons behoet van allen quaden. dies wi u nu ende eewelick loven en dancken moeten. Doe stonden si op ende ginghen so verre dat si vernamen een hoeve staende buten wege. ende dat was bider zee. Margrieta die bleef op den oever vander zee sittende ende die coopman soude gaen na die hoeve om te vernemen waer dat si waren. Margrieta was droeve dat hi haer daer alleen liet ende seide. o lieve vrient keert haest weder. ic sal seide die coopman so ic ierst can. Hier en tusschen was die viant in een scip ghevloghen dat in die zee seylde. ende dede dat schip comen daer margrieta sadt seer bedruckt. Die scippers vanden schepe die verwonderden in hem selven. hoe dat si daer quamen. ende si saghen margrieten sitten seer bedruct ende seiden tot haer. o schone maecht hoe comdy daer alleen buten alle lieden. het moet wat bedieden dat ghi daer so sidt en trueret. Margrieta antwoerde. ic en ben alleen niet mijn vader is ginder verre in ghene hoeve gegaen om weten waer dat wi sijn. Die scippers seiden. schoon maecht comt in ons schip. wi sullen nae uwen vader beiden tot dat hi comt. ende sullen u beide voeren biden grave van athenen. Margrieta vreesde ofte si weder bedroghen waer ende seide. o vrienden sidi van god11 weghen hier comen. ende sidi ooc kersten menschen, sidi gheen bedriegers. neen wi voorwaer spraken die schiplieden. wi geloven aenden ghecruysten god Jesus christus van nasarenen. ende aen sijn lieve moeder. Die blide was dat was margrieta. als si dat hoorde ginc si ten scepe waert om te hebben voetsel. want si langhe gevast hadden die coopman ende si. Doe si int schip ghetorden was soe quam die coopman diet van verre sach haestelick ghelopen om by haer te sine. ende die schippers die wincten hem mer die viant diet schip dede versteken die drayde dat roer om so dat dat scip van lande ginc. ende die scippers en constens niet ghekeeren. noch si en wisten niet hoet bi quam. Margrieta was in drucke ende riep aenden coopman segghende. O vader nu sijn wi gesceiden ghi van mi. ende ic van dy. dat gode gheclaecht moet sijn. ende sijn lieve moeder maria. Die coopman riep haer vast aen. mer het was al om niet. die vyant dede dat schip al ter zee waert in varen. Dus was margrieta alleen onder vremde lieden. ende buten kennissen. |
Hoe Margriet en de koopman ontwaakten uit de bedwelming en hoe ze zich alleen vonden en dat alles weg was. Dat. XI. kapittel. O MARGARIET bloem, hoe zijn wij bedrogen van de helse vijanden die u en mij graag hadden tot hun akkoord gebracht met valse opzet. Wat mooi kasteel stond hier daar wij nu staan met mooie torens versierd met mooie tapijten en gestoffeerd met alles dat een kasteel toe behoren mag, waar is dit nu vergaan. Margriet antwoorde en zei; o lieve vader en vriend, het was al des duivels opzet om ons te brengen tot zijn wil of dat wij naar zijn raad doen zouden en hoe gelijk was de ene mijn vader de hertog. Maar de vijand zijn raad en zijn opzet is nu al te niet. Gij had mij graag in uw net getrokken, maar ge hebt gemist. Lof heeft de moeder Maria die mij verlost heeft van de kwade felle wrede helse draken. Dus laat ons knielen en haar bedanken en loven. Lof Maria moeder bron vol genaden, excellente leidster die ons heeft bijgestaan in onze allergrootste nood daar ons die vijanden ontvingen als vrienden, gekleed als mijn vader en dat mij de andere vijand bekoorde met zijn schoonheid. Lof genezende balsem dat ik daarvan verlost ben en al bij uw grote gratin die overvloeiend zijn. Want had uw grote gratie het niet gedaan de vijand had ons de hals mogen breken. Maar gij moeder en maagd hebt ons behoed van alle kwaad, dus wij u nu en eeuwig loven en danken moeten. Toen stonden ze op en gingen zo ver dat ze vernamen een hoeve staan buiten de weg en dat was bij de zee. Margriet die bleef op de oever van de zee zitten en de koopman zou gaan naar die hoeve om te vernemen waar dat ze waren. Margriet was droevig dat hij haar daar alleen liet en zei; o lieve vriend, keert gauw weer. Ik zal, zei de koopman, zo gauw ik kan. Ondertussen was de vijand in een schip gevlogen dat in de zee zeilde en liet dat schip komen daar Margriet zeer bedrukt zat. De schippers van het schip die verwonderden in zichzelf hoe dat ze daar kwamen en ze zagen Margariet zeer bedrukt zitten en zeiden tot haar; o mooie maagd, hoe kom je daar alleen buiten alle lieden, het moet wat betekenen dat gij daar zo zit en treurt. Margriet antwoorde; ik ben niet alleen, mijn vader is ginder verre in die hoeve gegaan om te weten waar dat wij zijn. De schippers zeiden; mooie maagd kom in ons schip, wij zullen op uw vader wachten tot at hij komt en zullen u beide voeren bij de graaf van Athene. Margriet vreesde of ze weer bedrogen was en zei; o vrienden, ben je van godswegen hier gekomen en ben je ook christen mensen, ben je geen bedriegers. Neen wij, voorwaar, spraken die schiplieden, wij geloven aan de gekruisigde god Jezus Christus van Nazareth en aan zijn lieve moeder. Die blijde was dat was Margriet toen ze dat hoorde en ging ze te schip waart om voedsel te hebben want ze hadden lang gevast die koopman en zij. Toen ze in het schip getreden was zo kwam de koopman die het van verre zag haastig gelopen om bij haar te zijn. En de schippers die wenkten hem, maar die vijand die het schip liet oversteken die draaide dat roer om zodat het schip van land ging en die schippers konden het niet keren, noch wisten ze niet hoe het kwam. Margriet was in druk en riep naar de koopman en zei. O vader, nu zijn wij gescheiden gij van mij en ik van u dat god geklaagd moet zijn en zijn lieve moeder Maria. De koopman riep haar erg aan, maar het was al om niet. De vijand liet dat schip al ter zee waart in varen. Dus was Margriet alleen onder vreemde lieden en buiten kennissen. |
Hoe die coopman claechde dat verlies van Margrieta. ende hoe hi doe dolen ghinc tot hi quam toe lutzenborch. Dat. XII. capittel. O TROOSTELOOS mensche vol van dolasen. waerlic ierst vanden rovers beschaet. dijn goet ghenomen dijn bi leven. dijn welvaert. Daer na ghecomen aen des Hertoghen dochter van lymborch. die ghi vont op eenen boom sittende. bevaen met groten druc verdoelt van vader/ broeder/ ende vrienden. gode sijts gheclaecht dat wi nu versceyden sijn. daer wi te samen so vele aventueren geleden hebben. O viant wreet dit is u bedrijf. ghi hebt ons ghescheyden. allendich man ic mach wel claghen. wat sal ic bestaen. wat sal ic bedriven. in mi en is gheen ruste. ic en sal niet op houden van dolene voor dat ic ben int lant van lymborch bi den hertoghe. ende draghen hem die mare van sijnder dochter. ende hoe icker mede ghevaren hebbe. hi sals verwonderen. als hijt aenhoren sal. Dus ghinc die coopman al clagende tegen hem selven en doelde so langhe tot dat hi quam int lant van lutzenborch. daer hi bleef dien nacht. |
Hoe de koopman klaagde dat verlies van Margriet en hoe hij toen dolen ging tot hij kwam te Luxemburg. Dat. XII. kapittel. O TROOSTELOOS mens vol van verdolen, waarlijk eerst van de rovers beschadigd, uw goed genomen, bijna uw leven uw welvaart. Daarna gekomen aan de hertog dochter van Limburg die gij vond op een boom zittende bevangen met grote druk, verdoold van vader, broeder, en vrienden. God zij geklaagd dat wij nu verscheiden zijn daar wij tezamen zo vele avonturen geleden hebben. O wrede vijand, dit is uw bedrijf, gij hebt ons gescheiden, ellendige man ik mag wel klagen. Wat zal ik doen, in mij is geen rust, ik zal niet ophouden van dolen voordat ik ben in het land van Limburg bij de hertog en brengen hem het bericht van zijn dochter en hoe ik er mee gevaren heb. Hij zal zich verwonderen als hij het aanhoren zal. Dus ging die koopman al klagende tegen zichzelf en doolde zo lang totdat hij kwam in het land van Luxemburg daar hij bleef die nacht. |
Hoe margarieta ende die schippers quamen in die havenen van Athenen. ende hoe die grave margrieten onthield. ende hoe sijn sone Etschytes op haer ontstack in liefden. [ 7 ] Dat. XIIJ. capittel. DOEN die sceppers van verre saghen die stadt van athenen seyden si. schoon maecht sijt blijde, ic sie die stadt daer wi wesen willen. ende ooc die havene. ooc sie ic die grave comende ter poorten wt om sinen tol te hebben die wi hem schuldich sijn. Margrieta seide ay lacen suldi dan eenighe scade lijden dats mi seer leet. neen seiden die scippers dat is sijn recht. Wi sijn hem sculdich dat schoonste iuweel dat wi in ons schip hebben. wel dat sijn recht is dat moet hem welgheschien. Met deser talen sijnse gecomen in die havenen van der stadt. Ende die grave heeft hem lieden ghevraecht wat si geladen hadden. Die schippers seyden here wi hebben alle maniere van specien. voert alle maniere van siden laken. fluweelen lakenen. gouden en silveren lakenen. voort silvere mijne ende gouden mijne. alle manieren van ghesteenten. wt Arabien goeden wijn. dits dat tghene here dat wi gheladen hebben. ende ooc niet anders. Doe seide een van des graven lieden. ghi messegt ghy hebt anders gheladen. ghy hout verborghen dat schoonste iuweel. ende dat wildi den grave ontsteken ende onthouden. Die schippers seiden bi uwer weerden here wi en doen. ick heb u ghenoemt allet tgoet dat wi geladen hebben comt in schip ende besietet selve wel. Die grave antwoerde ic hebt wel ghesien. ick en derft niet meere besien. ghy noemt u specien. u lakenen van siden van silvere ende van goude. u silver. u gout. u ghesteente. maer ghi en noemet niet die over schone ioncvrouwe die daer staet daer en segdy niet vele af. dat houdy wel verborgen. Die schipman seide. o edel grave by uwer genaden ic en heb aen die ioncvrouwe 12 gheen macht. ic hebse vonden sittende aenden oevere vander zee. ende haer vader die was gegaen in een huys niet verre van daer ende die schone maecht quam in ons scip. Ende wi beiden na haer vader. mer den storm stac ons van lande. dat wi bi fortsen moesten ter zee waert in. ende wi moesten daer laten optlant staen haren vader. dies die overschoone maghet seer bedroeft was so dat wel reden was. Aldus comtse aventuerlick in ons schip. ende hier te lande met ons so ghi mercken moecht. Die grave seyde dese selve maecht die wil ic hebben voor mijnen tol. ende ooc gheen ander goet. Die schipman seide. o edel grave laet die maecht in haer wesen. ende nemet tcostelickste iuweel dat ic heb van goude. ofte van silvere. ende laet die maghet sonder mesdoen. si is so over schoon ende so lieflic dat schade ende iammer waer dat si soude comen tot eeniger scanden. Die grave seide ghi spreect duechdeliken ende wel. mer ic en begeer gheen ander iuweel. dan die maecht. Als margrieta dat hoorde datse die grave van athenen begeerde voor sinen tol. so viel si op haer knyen ende seide. o edel grave wat wildi doen met mi arme teer maghet. ic bid u hier met geboghen knyen doer die maget maria dat ghi mi doch in gheender manieren en laet onteeren. want ic arm maecht en heb nu anders gheen goet. dan mijn eere. ende verlore ic die so waer ic al geschent. Die grave seyde staet op schoon maecht. u en sal niet messchien. ghi sult dienen bi mijnder vrouwen. ic sal u eer doen ende gheen scande ende dat ter eeren van alle maechden ende vrouwen. ende ooc om dijn wt nemende scoonheit. Mer segt mi kint van waer ghi sijt, ende wi u vader oft moeder is want so ic aen u habijt sien can en wast noyt vileyn noch boer dijn vader. dus segt mi dijn af comste. Als margrieta dit hoorde was si verslaghen wat si antwoerden soude ende seyde aldus. O edel grave ic ben wten lande van lymborch eens coopmans dochter die bi quader aventueren sijn goet verloren heeft. ende dolen moet achter lande alsoe dat schijnt. want ons die scippers vonden so si u geseyt hebben aenden oever van der zee buten een grote bosschagye daer wi verdoelt waren. Nu weet ghy edele grave wie mijn vadere is. ende van waer ic gheboren ben. Die grave seyde dat si int goede. mer gaerne soude ic weten schone dochter hoe uwen name is. Doen seide margrieta. o edele grave ic hete margrieta. Margrieta seide die grave met dien naem moet u god kennen. mer uwen toe naem sal sijn margrieta van lymborch. om dat ghi van daer gheboren sijt. ende voort sult ghi sijn een camerier van mijnder huysvrouwen. diendi haer wel tsal u gheloont sijn. Margrieta dancte den grave seere ende so deden hem die schip lieden ooc om der eeren wil die hi margrieta dede. Ende si namen orlof aenden grave. ende gingen in haer scheepen. om haer goet te lossen ende te vercoopen. Dus was margrieta biden grave onthouden. ende etsijtes des graven soen die leide sijn sinnen aen margrieten somen horen sal eert eynde neemt. |
Hoe Margariet en de schippers kwamen in de haven van Athene en hoe de graaf Margariet onthield en hoe zijn zoon Etschijtes op haar ontstak in liefde. [ 7 ] Dat 13de kapittel. TOEN de schippers van verre sagen de stad van Athene zeiden ze; mooie maagd wees blijde, ik zie die stad daar wij wezen willen en ook de haven. Ook zie ik die graaf komen ter poort uit om zijn tol te hebben die wij hem schuldig zijn. Margriet zei; helaas, zal je dan enige schade lijden, dat is mij zeer leed. Neen, zeiden die schippers, dat is zijn recht. Wij zijn hem schuldig dat mooiste juweel dat wij in ons schip hebben, wel dat zijn recht is dat moet hem goed geschieden. Met deze woorden zijn ze gekomen in de haven van de stad. En de graaf heeft hen gevraagd wat ze geladen hadden. De schippers zeiden; heer wij hebben alle soorten van specerijen, voort alle soorten van zijden laken, fluwelen lakens, gouden en zilveren lakens voort zilveren zaken en gouden zaken, alle soorten van gesteenten en uit Arabië goede wijn. Dit is datgene heer dat wij geladen hebben en ook niets anders. Toen zei een van de graaf lieden; gij miszegt, gij hebt anders geladen, gij houdt verborgen dat mooiste juweel en dat wil je de graaf ontstelen en onthouden. De schippers zeiden; bij uw waarde hee, wij doen dat niet. Ik heb u genoemd alle het goed dat wij geladen hebben, kom in het schip en bezie het zelf goed. De graaf antwoorde; ik heb het wel gezien, ik behoef het niet meer te bezien, gij noemt uw specerijen, uw lakens van zijde, van zilver en van goud, uw zilver, uw goud, uw gesteente, maar gij noemt niet die over schone jonkvrouw die daar staar, daar zeg je niet veel van, dat hou je wel verborgen. De schipper zei; o edel graaf, bij uw genade, ik heb over die jonkvrouw geen macht, ik heb haar zittend gevonden aan de oever van de zee en haar vader die was gegaan in een huis niet ver vandaar en die mooie maagd kwam in ons schip. En wij wachten op haar vader. Maar de storm stak ons van het land zodat wij bij kracht moesten ter zee waart in en wij moesten daar laten op het land staan haar vader. Dus die overschone maagd was zeer bedroefd zo dat wel reden was. Aldus kwam ze bij avontuur in ons schip en hier te lande met ons zo gij merken mag. De graaf zei; deze zelfde maagd die wil ik hebben voor mijn tol en ook geen ander goed. De schipper zei; o edele graaf, laat die maagd in haar wezen en neem het kostbaarste juweel dat ik heb van goud of van zilver en laat die maagd zonder misdoen. Ze is zo over mooi en zo lieflijk dat het schade en jammer was dat ze zou komen tot enige schande. De graaf zei; gij spreekt deugdelijk en goed, maar ik en begeer geen ander juweel dan die maagd. Toen Margriet dat hoorde dat de graaf van Athene haar begeerde voor zijn tol, zo viel si op haar knieën en zei; o edel graaf, wat wil je doen met mij arme tere maagd. Ik bid u hier met gebogen knieën door de maagd Maria dat gij mij toch op geen manieren laat onteren, want ik arme maagd heb nu anders geen goed dan mijn eer en verloor ik die zo was ik geheel geschonden. De graaf zei; sta op mooie maagd, u zal niet misgaan, gij zal dienen bij mijn vrouwe, ik zal u eer doen en geen schande en dat ter ere van alle maagden en vrouwen en ook om uw uitnemende schoonheid. Maar zegt mij kind, vanwaar gij bent en wie uw vader of moeder is want zo ik aan u habijt zien kan was ge nooit dorpeling, noch boer uw vader, dus zeg mij uw afkomst. Toen Margriet dit hoorde was ze verslagen wat ze antwoorden zou en zei aldus. O edele graaf, ik ben uit het land van Limburg, een koopman dochter die bij kwader avonturen zijn goed verloren heeft en dolen moet achter landen alzo dat schijnt. Want ons vonden die schippers zo ze u gezegd hebben aan de oever van de zee buten een grote bos waar wij verdwaald waren. Nu weet gij, edele graaf, wie mijn vader is en vanwaar ik geboren ben. De graaf zei; dat ze in het goede was, maar graag zou ik weten mooie dochter hoe uw naam is. Toen zei Margriet; o edele graaf, ik heer Margriet. Margriet, zei die graaf, met die naam moet u god kennen, maar uw toenaam zal zijn Margriet van Limburg omdat gij van daar geboren bent en voort zak gij zijn een kamenier van mijn huisvrouw. Dien je haar goed, het zal u beloond worden. Margriet bedankte de graaf zeer en zo deden hem die scheepslieden ook vanwege de eren die hij Margriet deed. En ze namen verlof aan de graaf en gingen in hun schepen om hun goed te lossen en te verkopen. Dus was Margriet bij de graaf onthouden en Etschijtes, des graaf zijn zoon, die legde zijn zinnen aan Margariet zo men horen zal eer het einde neemt. |
Hoe des hertoghen van lymborchs ridders margrieten alom gesocht hadden ende niet en vonden. ende quamen weder te hove. ij. heren te rade ende reden weder om na dlant van limborch daer si haest ghereden in quamen. Comende voor die stadt van lymborch so quam hem die hertoghe teghen om te weten hoe dat si gevaren hadden. Everaert ende hercoenraet quamen biden hertoge. ende deden hem reverencie soot sijnre edelheit wel toe behoerde. Die hertoghe die vraechde mijn heren hoe ist. hebdi yet vernomen van margrieten mijn dochter. hebdy verdient die. vc. merc silvers. Si seiden beide. o edel hertoghe otte van lymborch dat 13 wilden wi wel. so waren wi verblijt daer wi nu droeve sijn. Hoe seide die hertoghe hebdy dan van haer niet vernomen ende ghi so langhe wt geweest hebt dat geeft mi vreemde. want men soude in vi. maenden doer rijden al kerstenrijck. Doe seiden si weder wi kennen here dat dat al waer is. ghi sult horen die landen ende steden die wi doer reyst hebben. ierst in brabant/ hollant/ en zeelant/ vrieslant ende in west valen/ cleeflant/ ende geldre ende het lant van guylke/ ende van den berge. het sticht van colen/ beyeren ende sassen/ brandenborch/ ende swaverlant mede. het lant van oostenrijc al doer. ende ytalien. ende in lombardijen den veneetschen kant. ende rome/ in calaberen/ in polen/ in napels. die stadt dlant van geneven. ende al melanen doer. in switserlant ende in vrancrijc. in avernen ende ooc in spaengien. in betaengien. ende in enghelant comende also doer vlaenderen. in henegouwe en hebben wi van haer ghehoort noch konnen vernemen. Hadde si in eenich van dien lande geweest wi hebben al sulcken naersticheyt gedaen wi haddender wel af verhoort mer lacen neense. Als die hertoghe dit hoorde ende heyndric van lymborch sijn sone. doe antwoerde heyndric ende seyde. o vader here tis verloren gesocht die dieren hebben se verbeten inder bosschage. twaer anders onmogelic. na dat die heren al dese landen doersocht hebben. si soudender af vernomen hebben. in deen lant oft indander. Doe seyde die hertoghe heyndric ghi segt al waer. die dieren hebbense doot. dat gode geclaecht si. ghi heren ic danc u dat ghise gesocht hebt. ic salt u lonen dat ghijs my bedancken sult. gae wi bancken teeren. Die voorghenoemde her everaert ende coenraet wistens hem danck. ende si volchden den hertoghe ter salen so hi belast hadde. |
Hoe de ridders van hertog van Limburg Margariet alom gezocht hadden en niet vonden en kwamen weer te hof. 2 heren te raden en reden wederom naar het land van Limburg waar ze gauw ingereden kwamen. Toen ze kwamen voor de stad van Limburg zo kwam hen die hertog tegen om te weten hoe dat ze gevaren hadden. Everaert en heer Koenraad kwamen bij de hertog en deden hem reverentie zo het zijn edelheid wel toe behoort. De hertog die vroeg; mijn heren, hoe is het, heb je iets vernomen van Margariet, mijn dochter, heb je verdiend die 500 mark zilver. Ze zeiden beide; o edele hertog Otto van Limburg, dat wilden wij wel dan waren wij verblijd daar wij nu droevig zijn. Hoe, zei de hertog, heb je dan van haar niets vernomen en gij bent zo lang weggeweest hebt dat bevreemdt mij. Want men zou in 6 maanden door rijden geheel christenrijk. Toen zeiden ze weer; wij bekennen heer dat dat al waar is, gij zal horen van de landen en steden die wij door reist hebben. Eerst in Brabant, Holland en Zeeland, Friesland en in Westfalen, land van Kleef en Gelder en het land van Gulik en van Den Berge, het sticht van Keulen, Beieren en Saksen, Brandenburg en Schwaben land mede, het land van Oostenrijk al door en Italië en in Lombardije, de Veneetse kant en Rome, in Calabrië, in Apulië, in Napels, de stad in het land van Genève en al Milaan door, in Zwitserland en in Frankrijk, in Auvergne en ook in Spanje, in Bretagne, en in Engeland en kwamen alzo door Vlaanderen, in Henegouwen hebben wij niets van haar gehoord noch kunnen vernemen. Had ze in enige van die landen geweest, wij hebben al zulke vlijt gedaan dat wij hadden er wel van gehoord, maar helaas, neen. Toen de hertog dit hoorde en Hendrik van Limburg, zijn zoon, toen antwoorde Hendrik en ze; o vader heer, het is verloren gezocht, de dieren hebben haar verbeten in de bosjes, het was anders onmogelijk na dat de heren al deze landen doorzocht hebben. Ze zouden ervan vernomen hebben in het ene land of in het andere. Toen zei de hertog Hendrik; gij zegt al waar, di dieren hebben haar gedood, dat godgeklaagd is. Gij heren, ik dank u dat gij haar gezocht hebt. Ik zal het u belonen dat gij mij mij bedanken zal. Gaan wij banketten verteren. Die voorgenoemde heren Everaert en Coenraad wisten hem dank en ze volgden de hertog ter zalen zo hij belast had. |
Hoe dat des graven van athenen claechde van liefde die hi op margarieten droech. Dat. XV. capittel. WATS mijn. hoe heeft miliefde bedwongen op een die schoonste die gracelicste van wesen diemen vinden mach in alle die werelt. dat is die over schone margrieta van lymborch des coopmans dochter. wiens edel schone wel volmaecthede mijn herte vierich ontsteect. dat men een ure van haer te sine dunct. M.iaer. Venus wat heb di aen mi versien. dat ghi mijn herte aldus doer schiet met uwen hettigen stralen. berovende mi mijn cracht/ sin ende memorie. O margrieta wel schoone bloeme. hoe luttel weet ghi dat ick behangen ben met uwer minnen. gevangen int nette van amoruesheden. O margrieta margrieta u vader en was noyt gheen coopman. mer het was een edelman also dijn habijt/ dijn wesen dijn wercken wel betonen. Want al u doen dat is edelre dan edel. ende alle edelhede die heeftse lief, ende si haet alle vileynicheden. ende bemint alle eerbaerheden. Ende dat sijn die punten die mi doen blaken int vier van minnen. ende schaemte verbiet mi haer mijnen last tondeckene. Hoe sal ict dan maken. Ay lacen ic en weet want ontseytse mi troost ic storve van drucke. nochtans voeget elcke maecht wel dat weygeren. Dus stont etchytes teghen hem selven ende claechde. beladen met groter fantesijen. hoe dat hijt maken mochte dat hy troost vercrege van haer die hem die sinnen ghestolen hadde. |
Hoe dat de graaf van Athene klaagde van liefde die hij op Margariet droeg. Dat 15de kapittel. WAT is mij, hoe heeft mij de liefde bedwongen op een van de mooiste en gracieuste van wezen die men vinden mag in de hele wereld, dat is die over mooie Margriet van Limburg de koopman dochter, wiens edele schoonheid en goede volmaaktheid mijn hart vurig ontsteekt, zodat men een uur van haar te zijn denkt 1000 jaar. Venus wat heb je aan mij voorzien dat gij mijn hart aldus door schiet met uw hete stralen, beroven me mijn kracht, zin en memorie. O Margriet, wel mooie bloem, hoe luttel weet gij dat ik behangen ben met uw minnen, gevangen in het net van verliefdheid. O Margriet, Margriet, uw vader was nooit geen koopman, maar het was een edelman alzo uw habijt, uw wezen, uw werken wel betonen. Want al uw doen dat is edeler dan edel en alle edelheid die heeft ze lief en ze haat alle dorpsheid en bemint alle eerbaarheid. En dat zijn de punten die mij doen blaken in het vuur van minnen en schaamte verbiedt mij haar mijn last te vertellen. Hoe zal ik het dan maken. Aai helaas, ik weet het niet want ze ontzei mij troost, ik sterf van druk, nochtans voegt het elke maagd wel dat weigeren. Dus stond Etschijtes tegen zichzelf en klaagde, beladen met groter fantasie hoe dat hij het maken mocht dat hij troost kreeg van haar die hem de zinnen gestolen had. |
Hoe margarieta haer selven verwandelen ginc inden wijngaert daer Etschijtes bi haer quam. [ 8 ] Dat. XVI. capittel. HOEMEN hier vruechde bedrijft boven screven. hoe groote ghenoechte dat ic sie bedriven van herpen/ van luyten/ sanctorien/ floyten/ tis mi al verdriet. ick waer vele liever by vader ende moeder dan hier te sine. nochtans so doet mi die grave van athenen al waer ic sijn eyghen dochter, wat ic ghedincken can dat is mi bereet. dies ic gode danc dat ic hier geraect ben. O vader ende moeder ende broeder heyndric ic wilde dat ghi wist dat ic so wel hier ben. Mer lacen neen ghi. dies u vaderlick herte weet ic wel seer tonvreden is Och ofte die coopman dat geluc had dat hi quame te hove bi mijnen vader/ moeder/ ende broeder/ dat waer een vrucht. Ende 14 hy hem lieden vertellen mochte ons ghevarennisse. Margrieta aldus staende teghen haer selven fanteserende op haer vrienden. ghinc si sitten inden wijngaert om haer te vermakene. Daer si dus sadt inden roose gaert. so quam hem etsijtes al daer wandelen ende vermeyen ende sach margrieta van verren sitten. Hi stont in twifel ende peynsde. ofte hi bi haer gaen wilde ofte niet. hy verstoute hem selven ende ghinc inden roose gaert daer margarieta in sadt, ende hi groetese herteliken met soetmondiger spraken also een edelman is sculdich te groeten een eerbaer suver maecht Margrieta horende die soete beleefde tale dancte hem seer der huesscher groeten segghende. O edel ioncheere etsijtes ghi maect mi beschaemt der eeren ende der weerdicheden die ghi mi doet. die en treckic niet aen mi. Want ickes niet weert en ben. Etsijtes horende dese soetmondighe tale seyde. O margrieta schoon suverlike maecht ghi segt u beliefte. ghi sijt al meer weert. ia veel meer dan ic u wel gesegghen can. O margrieta schoon suverlike bloeme. het is iammer ende schade dat ghi niet en sijt eens conincs dochter. want al waer ic eens keysers oft eens conincs sone so soudi mi in allen uwen wesen ende manieren wel behaghen. ende mijnen vader des gelijcx. ende mijnre moeder mede. Margrieta antwoerde seggende. etsijtes iongelinc ghi segt u duecht ic en doe niet meer dan ic ben sculdich van doen. bi orlove ioncheere. ic sie dat ghi murmureert. wat mescomt u ick hore u suchten. ende ic sie u veranderen van coluere u moet wat letten. heeft u yemant verstoort. oft heb ic u yet te nae ghesproken dat is mi leet. segget mi wat u derende is. Etsytes seyde. o schone bloeme margrieta. hier in desen lustigen roose gaert in desen wijngaert sijn vele manieren van schonen bloemen. Mocht icker een af plucken in eerbaerheden. ick soude vergeten ancxsten/ sorghen/ ende suchtent. Mer ic duchte neen ick. Neen seyde margrieta etsijtes waer by. hier staan roosen lelyen/ acoleyen/ violetten/ peynsyen/ kerssouwen/ die haer selven ontplucken doer die soethede der sonnen. die margrietkens die na mi voeren den name. dese wel riekende bloemkens doen verlichten den droeven gheest. ende verconforteren oft stercken dat herte. Doen seyde etsijtes. o margarieta ghi segt al waer. het is melodye te sine inden rooke deser soeter wel riekender bloemkens. die so soete van rooken sijn so dat si verblijden ende vermaken dat herte tot nyeuwer vruecht. Ende noch segge ic mocht ic een van desen soeten blomen plucken ic ware gesont oft den rooke van soeticheden van haer ghecrighen dat waer mijnder qualen voetsele, Margrieta die seide. o etsijtes ioncheere nu verstae ick u wel u meninghe. al brengdijt in parabolen bi als van een der bloemen. ic ben die bloem dat hoer ic wel die ghi begeert O etsijtes ic waer u vele te neder om u te believen oft te minnen. u vader die is een grave van athenen. u moeder nychiam een gravinne. ende ic lacen en ben mer eens coopmans dochter sonder goet/ erve/ oft sonder landt. ende ghi en soudet mijn eeren niet moghen ghebueren. ick waer u veel te slechte gheboren ende tarme van goede. dus laet dat bliven. Etsytes dit horende sei de ay lacen tis al waer. ghy sijt mi te neder dats dat mi deert. nochtans om dier saken wil en sal ic u niet laten te beminnen ende liefde te draghene. ende dat in eerbaerheden sonder vileynicheyt. Margrieta die sprac. etsijtes god sijs u loon. ick dancx u dat ghi my goede ionste dragende sijt. mer in liefden en wil ic also noch niet terden. ick wil mi daer af wachten al dat ick can. want vlas ende vier is haest ontsteken. licht gheblust. Messchien etsijtes had ghi uwen wille van mi twaer u genoech. ende daer wil ic mi voor wachten. want ic en hebbe niet meer te bewaren dan mijn eere, ende verlore ic die onnoselick so waer ic gheschent ende gheblameert voor ander maechden. Aldus en wil ic niemant trecken in liefden. Noch selve in liefden niet terden. Met deser talen ende antwoerde schiet margrieta van etsijtes ende ghinc ter salen. |
Hoe Margariet zelf wandelen ging in de wijngaard daar Etschijtes bij haar kwam. [ 8 ] Dat 16de kapittel. HOE MEN hier vreugde bedrijft is boven beschreven. Hoe grote genoegens dat ik zie ze bedrijven van harpen, van luiten, zingen, fluiten, het is mij al verdriet. Ik was veel liever bij vader en moeder dan hier te zijn. Nochtans zo doet mij de graaf van Athene alles al was ik zijn eigen dochter, wat ik bedenken kan, dat is me gereed. Dus bedank ik god dat ik hier geraakt ben. O vader en moeder en broeder Hendrik, ik wilde dat gij wist dat ik zo goed hier ben. Maar helaas, neen gij. Dus uw vaderlijk hart weet ik wel zeer ontevreden is. Och of die koopman dat geluk had dat hij kwam te hof bij mijn vader, moeder en broeder, dat waar een vreugde. En hij hen vertellen mocht ons gevaar. Margriet ie aldus stond en met zichzelf fantaseerde op haar vrienden ging ze zitten in de wijngaard om zich te vermaken. Daar ze dus zat in de rozengaarde zo kwam zich Etschijtes al daar wandelen en vermeien en zag Margriet van verre zitten. Hij stond in twijfel en peinsde of hij bij haar gaan wilde of niet. Hij verstoute zichzelf en ging in de rozengaard daar Margariet in zat en hij begroette haar hartelijk met zachtmoedige woorden alzo een edelman is schuldig te groeten een eerbare zuivere maagd. Margriet hoorde die lieve beleefde woorden en bedankte hem zeer de hoffelijke groeten en zei. O edele jonkheer Etschijtes, gij maakt mij beschaamd de eer en de waardigheid die gij mij doet, die trek ik niet aan mij. Want ik ben het niet waard. Etschijtes hoorde deze zachtmoedige woorden en zei. O Margriet, mooie zuivere maagd, gij zegt wat u belieft, gij bent al meer waard, ja, veel meer dan ik u wel zeggen kan. O Margriet, mooie zuivere bloem, het is jammer en schade dat gij niet een koningsdochter bent, want al was ik een keizers of een koningszoon zo zou je mij in al uw wezen en manieren wel behagen en mijn vader diergelijk en mijn moeder mede. Margriet antwoorde en zei; Etschijtes jongeling, gij zegt uw deugd en ik en doe niet meer dan ik schuldig ben van doen, bij verlof jonkheer, ik zie dat gij murmelt, wat miskomt u, ik hoor u zuchten en ik zie u veranderen van kleur, u moet wat letten. Hebt u iemand verstoord of heb ik u iets te na gesproken, dat is mij leed. Zeg het mij wat u deert is. Etschijtes zei; o mooie bloem Margriet, hier in deze lustige rozengaarde, in deze wijngaard zijn vele soorten van mooie bloemen. Mocht ik er een afplukken in eerbaarheid, ik zou vergeten angst, zorgen en zuchten. Maar ik ducht, neen ik. Neen zei Margriet, Etschijtes waarbij, hier staan rozen, lelies, akoleien, violen pensee, madeliefjes die zichzelf openen door de zoetheid van de zon. De margrietjes die naar mij na voeren de naam. Deze wel riekende bloempjes doen verlichten de droevige geest en vertroosten of versterken dat hart. Toen zei Etschijtes; o Margariet, gij zegt al waar, het is melodie te zijn in de reuk van deze zoete welriekende bloempjes die zo zoet van reuk zijn zodat ze verblijden en vermaken dat hart tot nieuwe vreugde. En noch zeg ik, mocht ik een van deze zoete bloemen plukken, ik was gezond als ik de reuk van zoetheid van hen krijgen mocht, dat was voedsel voor mijn kwalen. Margriet die zei; o Etschijtes jonkheer, nu versta ik u wel uw bedoeling, al breng je het in parabolen bij als van een de bloemen. Ik ben die bloem dat hoor ik wel die gij begeert. O Etschijtes, ik was u vele te laag om u te believen of te minnen. Uw vader die is een graaf van Athene, uw moeder Nychiam een gravin en ik ben helaas maar eens koopman dochter zonder goed, erve of zonder land en gij zou mijn eren niet mogen gebeuren. Ik was u veel te slecht geboren en te arm van goed. Dus laat dat blijven. Etschijtes die dit hoorde zei; Aai helaas, het is al waar, gij bent mij te laag, dat is dat mij deert. Nochtans vanwege die zaken zal ik u niet laten te beminnen en liefde te dragen en dat in eerbaarheid zonder dorpsheid. Margriet die sprak; Etschijtes god is uw loon. Ik dank u dat gij mij goede gunst draagt. Maar in liefden wil ik alzo noch niet treden. Ik wil mij daarvan wachten al dat ik kan want vlas en vuur is gauw ontstoken en licht geblust. Misschien Etschijtes, had gij uw wil van mij, het was u genoeg en daar wil ik mij voor wachten, want ik heb niet meer te bewaren dan mijn eer en verloor ik die onschuldig zo was ik geschonden en geblameerd voor andere maagden. Aldus wil ik niemand trekken in liefde. Noch zelf in liefde niet treden. Met deze woorden en antwoorden scheidde Margriet van Etschijtes en ging ter zalen. |
Hoe Etsijtes hem selven doersteken wilde, en haddet ghedaen Everaert een ghetrouwe riddere. Dat. XVIJ. capittel. ETSIJTES etsijtes nu sidy troosteloos alleen hier buten weten van liefden. Margarieta dijn lief en achtet dijns niet. Wat sal ic maken ic moet besterven. want gae ic/ stae ic/ ligghe ic/ slaep ic/ waeck ic/ altoes ben ick besich met haerder liefden. Ende liever dan ie dese quellinghe langer gedooghen soude ende verdwinen op niet sonder troost van liefde. daer ick haers niet en begheer dan in reynicheden. ende mi daer en boven versmaet. ic sal mi selven ontliven so ben ic der quellinghe quyte. ende sterve ter liefden van haer die mi versmaet. o ghi amoruese minnaers neemt exempel aen mi. gheeft u liefde over daer ghi liefde vint. ende hangt u sinnen niet daer ghi ongehoort blijft sterft niet duysentich doden. Met deser talen ende woerden track etsijtes sijn sweert wt sijnder scheeden. ende soude hem selven gedoot hebben en hadde ghedaen een ghetrouwe ridder hetende evac. die quam ten aen ganghe ende wranc hem dat sweert wter hant. ende als die lief hadde ende noode soude gesien hebben sijn mesquame. ende seide tot hem. O lieve gheselle wat hebdi voren wat wildy maken. sidy dul oft sot. suft ghi oft raesdy. waer om wildi u selven dat leven nemen. wat dinghe is uwes sins segt mi wat u lettende is. Etsytes comende tot hem selven versuchte. Doe seide evac. o here ende mijn vrient claecht mi uwen noot waer omme dat ghi sijt in deser desperacien. dat ghy u selven doden wilt. oft wat u ghebreect. heeft u yemant yet mesdaen segghet mi. ick sal dat so hogheliken wreecken datmen daer af spreken sal over iaren ende daghen. Doe antwoerde etijstes evack. mijn ghetrouwe vrient ten is ghenen noot ic en beghere gheen wrake. waerder yemant die mi vercorte of te na dede ic soudt selve wel dorren wreeken. ten waer ghenen noot dat ander lieden wreken souden mijn mesval. Doe sprac evac. ic kenne lieve heere ende neve dat dat waer is. Mer nu bid ic u over mijn knyen op alle vrientschappe die ic u oyt ghedaen hebbe ende noch doen sal dats dat ghi mi doch segghen wilt dat last uwer herten. Ic sie ende ic mercke aen u aenschijn ende aen dijn veranderinghe dat ghi ghequelt sijt van minnen. Aldus bid ic u etsijtes mijn lieve weerde neve dat ghi mi doch segghen wilt die rechte sake ic salder u in raden al waerdi mijn broeder. ende u ontlasten van swaren laste die uwer herten verweecht. Als etsijtes dese troostelijcke woorden hoorde van evac sinen neve so seide etsijtes. o evac lieve neve tis ware het is liefde die mi dus tormenteert. ende die my brengt in desperacien. want die ic minne die acht mijns als gebroken scherven. Doe sprac evac. o lieve neve wye is die vrouwe ofte maecht die u liefte versmaet. dat geeft mi vremde ghy die een verbeyder sijt van vele landen ende steden. wie is die vrouwe segt mi doch dat. Etsijtes seyde ende antwoorde. het is margarieta van lymborch die hier int hof onthouden is met mijnen vader ende moeder. dese heeft mi troost ontseyt ende mijn liefte versmaet. ende met pruesschen moede van mi ghegaen. dat mi seere speet ben icx weerdich te versmadene. Doen seide evac neen ghi niet. mer here ghi moet verstaen ende overpeysen dat margrieta gelijc heeft dat si u liefte ontseyt heeft ic sal u die reden waer by segghen. Een maecht die haer selven over gheeft ten iersten versoecke, men seyt gemeenlic dat sijs meer geploghen heeft dan eens Dus excuseer ic margrieten van deser saken. ende segghe dat si wel ghedaen heeft. ende dat si haer eer bemint boven silver oft gout. oft al dat in die werelt is. Mer heere daeromme en suldi niet laten haer goede ionste te draghen. want haer schoonheyt is weerdich dat mense begracyen moet. ende dat doen haer duechdelijcke zeeden ende goede manieren. Ick en can anders niet ghemercken si en is van edelen gheslachte gecomen. al seyt si dat een coopman haer vader is. ghy sulter noch anders af vernemen. het leyt mi also inden sinne. Etsijtes horende dese troostelike woorden van evac sinen neve wert wel ghetempert. ende hi dancte evac van sinen trooste. ende seyde neve ghi segt waer. ic kenne dat ic onghelijc hebbe op margrieten. want hadse haer selven tot my ghegheven ic hadde gepeyst so ghi mi vertelt hebt. dus wil ic op hoepe gaen leven ende bieden haer 16 eere/ salutacie/ ende weerde. Dus ghinc etsijtes ende evac ter salen waert bi sijn vader ende moeder. welcke moeder margrieten niet wel en mochte. omme datse etsijtes lief hadde. Ende twas een quade teve van eenen wive. so men noch horen sal eer die hystorie eynde neemt. |
Hoe Etschijtes zichzelf doorsteken wilde had niet gedaan Evac, een trouwe ridder. Dat 17de kapittel. ETSCHIJTES, Etschijtes nu ben je troosteloos alleen hier zonder weten van liefde. Margariet uw lief acht u niet. Wat zal ik maken, ik moet het besterven. Want ga ik, sta ik, lig ik, slaap ik, waak ik, altijd ben ik bezig met haar liefde. En liever dan deze kwelling langer gedogen zou en verdwijnen niet zonder troost van liefde, daar ik haar niet begeer dan in reinheid en mij daarboven versmaat. Ik zal mij zelf ontlijven, zo ben ik de kwelling kwijt en sterf ter liefden van haar die mij versmaat. O gij amoureuze minnaars, neem voorbeeld aan mij, geeft uw liefde over daar gij liefde vindt en hangt uw zinnen niet daar gij ongehoord blijft, sterf niet duizend doden. Met deze talen en woorden trok Etschijtes zwaard uit zijn schede en zou zichzelf gedood hebben en had het gedaan als niet een trouwe ridder die Evac heette die kwam hem aangegaan en wrong hem dat zwaard uit de hand en een als die lief had en node zou gezien hebben zijn miskwam en zei tot hem. O lieve gezel, wat heb je voor, wat wil je maken, ben je dol of zot, suft gij of raas je, waarom wil je u zelf dat leven benemen. Wat ding is in uw zin, zeg het mij wat u let. Etschijtes kwam tot zichzelf verzuchte. Toen zei Evac; o heer en mijn vriend, klaagt mij uw nood waarom dat gij bent in deze wanhoop dat gij u zelf doden wilt of wat u ontbreekt. Heeft iemand iets misdaan, zeg het mij, ik zal dat zo sterk wreken dat men daarvan spreken zal over jaren en dagen. Toen antwoorde Etschijtes Evac; mijn trouwe vriend, het is geen nood, ik begeer geen wraak. Was er iemand die mij verkorte of te na deed, ik zou het zelf wel durven te wreken daarom dat het geen nood is dat andere lieden wreken zouden mijn misval. Toen sprak Evac; ik beken lieve heer en neef dat dit waar is. Maar nu bid ik u op mijn knien op alle vriendschap die ik u ooit gedaan heb en noch doen zal, dat is dat gij mij toch zeggen wilt de last van uw hart. Ik zie en ik bemerk aan uw aanschijn en aan uw verandering dat gij gekweld bent van minnen. Aldus bid ik u Etschijtes, mijn lieve waarde neef, dat gij mij doch zeggen wilt de rechte zaak, ik zal er u in aanraden al was je mijn broeder en u ontlasten van zware last die uw hart beweegt. Toen Etschijtes deze troostende woorden hoorde van Evac, zijn neef, zo zei Etschijtes; o Evac lieve neef het is waar, het is liefde die mij aldus kwelt en die mij brengt in wanhoop. Want die ik minne die acht mij als gebroken scherven. Toen sprak Evac; o lieve neef, wie is die vrouwe of maagd die u liefde versmaat, dat geeft mij vreemd, gij die een troonopvolger bent van vele landen en steden. Wie is die vrouwe, zeg mij toch dat. Etschijtes zei en antwoorde; het is Margariet van Limburg die hier in de hof onthouden is met mijn vader en moeder. Deze heeft mij troost ontzegd en mijn liefde versmaad en met ingetogen gemoed van mij gegaan dat mij zeer spijt, ben ik waardig te versmaden. Toen zei Evac; neen gij niet, maar heer, gij moet verstaan en overpeinzen dat Margriet gelijk heeft dat ze u liefde ontzegd heeft, ik zal u die reden waarbij zeggen. Een maagd die zichzelf overgeeft ten eerste verzoek, men zegt algemeen dat zij het meer gedaan heeft dan eens. Dus excuseer ik Margariet van deze zaken en zeg dat ze goed gedaan heeft en dat ze haar eer bemint boven zilver of goud of al dat in de wereld is. Maar heer, daarom zal je het niet laten haar goede gunst te dragen, want haar schoonheid waardig dat men haar gratie doen moet. En dat doen haar deugdelijke zeden en goede manieren. Ik kan niets anders bemerken, ze en is van edel geslacht gekomen, al zegt ze dat een koopman haar vader is. Gij zal er noch anders van vernemen, het ligt mij alzo in de zin. Etschijtes hoorde deze troostende woorden van Evac, zijn neef, en werd goed gematigd en hij bedankte Evac van zijn troost en zei; neef gij zegt waar. Ik beken dat ik ongelijk heb op Margariet, want had ze zichzelf aan mij gegeven, ik had gepeinsd zo gij mij verteld hebt. Dus wil ik op hoop gaan leven en bieden haar eer, weldaad en waarde. Dus gingen Etschijtes en Evac ter zalen waart bij zijn vader en moeder. Welke moeder Margariet niet goed mocht omdat ze Etschijtes lief had. En het was een kwaad teef van een wijf, zo men noch horen zal eer die historie einde neemt. |
Hoe die coopman te lymborch quam. ende bracht den hertoghe tijdinghe van margarieten, ende hoe hem die hertoghe sijn goet weder om gaf. [ 9 ] Dat. XVIIJ. capittel. HOE heb ic ghedoelt door steden ende landen, ende veel armoede ghehadt eer ic ben comen te lymborch, daer ic bootschap dragen sal van margrieten die ick onnoseliken verloos op die zee. int schip dat nae athenen seylde. noyt scheyden mi so deerde alst dede dat sceiden vander schoonder maecht. Met dese woorden soe is die coopman ghecomen in die stadt van lymborch, hi ginc te hove omte spreken den hertoghe ende die hertoghinne sijn wijf. Als hy quam voor die poorte vanden hove sach hi daer staen die figuere van margrieten van lymborch. hebbende in deen hant een gulden roede. ende in die ander hant eenen zilveren appelle. Hi bleef daer op staen siende so dat hi hem selven vergat. also lange dat die hertoge ende die hertoghinne quamen mit haren state wter capellen. daer si misse ghehoort hadden. Si saghen den man staen ende ginghen bi hem vraghende. waer om dat hi dat beelde so seer besach Die coopman verschoot ende wert beschaemt, als hi den hertoge ende die hertoghinne sach met allen haren state. ende hi viel op sijn knien seggende, o edel hertoge al bemerc ic dat beelde seer ten is nochtans gheen wonder. Die hertoghe vraechde den coopman segt ons die waer omme. weet ghi eenighe tijdinghe van margrieten mijnder dochter so laetse ons horen. uwen arbeyt sal werden vergouwen. Die coopman verblijde doer die woorden vanden hertoghe ende seide. o edel heere ic heb margrieten uwer dochter gesproken ende ghesien. ende met haer ghedoelt nachten ende daghen. Als die hertoghe dat hoorde verlichte sinen moet. ende verblijde sinen geest ende seide. O lieve vrient hoe langhe ist leden dat ghijse lest spraect ende saecht ende waer is sy. Die coopman antwoorde den hertoge ende seide, heere ende prince verleent mi audiencie. ic sal u vertrecken al dat gheene dat uwer dochter ende mi ghebuert is, ende wat ons beyden over ghegaen is. Die hertoge die beval dat een yeghelic swijgen soude. tot die coopman sijn reden volseit hadde, een yeghelyc van des hertoghen heeren seyden allen wi doent gaerne. Die hertoghe ghinc binnen sinen sale ende die coopman met hem, ende alle die heren ende die vrouwen. daer wert die coopman gheset tusschen hem allen om dat een yeghelic horen soude sijn reden ofte woorden die hi daer begonste te vertrecken ende seyde. O edel hertoghe u gedenct wel die wie/ den dach den tijt/ ende die stonde/ dat ghi voert iaghen in dat wout. ende u dochter margrieta met u. ende heyndric u sone. Ende dat ghi bi quader aventueren verdoeldet dat deen vanden anderen niet en wiste. S lange dat den duysteren nacht aen quam. Dies margrieta u dochter in groter varen ende sorghen was voor die wilde dieren. ende clam door die vreese van haer op eenen hoghen boom. daer si op sadt alle dien langhen nacht tot dat den claren lichten dach aen quam, ende ick gheraecte bi den lichte aen den boom daer margarieta u dochter op sadt. Doe vraechde die hertoghe den coopman. waer wt dat hy dit al gheweten conde. die coopman seide. dats wel ghevraecht. hoe ic dat weet sal ic u certeynneliken segghen al te samen Want op die selve tijt was ich in dat foreest inder nacht van den rovers beschaet. die mi vermoorden wilden. ende die kele afsteken en had ickes niet ontlopen. ende namen mi waghen paerden. ende alle mijn goet so dat ic seer druckich was om mijn verlies ende grote schade die si mi deden. Ende ic doelde so verre in die woestijne dat ic gheraecte aenden boom daer margrieta op sadt. ende hadde gheseten alle die nacht. ic hoerdese roeren ic was vervaert. ic meende dattet die rovers hadden gheweest. Doe sach ic opwaert ende sach margrieten 17 daer sitten opden boom, die op mi riep seggende, vrient comt doch tot my. ick vraechde haer wie si was ende hoe si daer quam. Si seyde vrient bi quader aventueren heb ic vader/ broeder/ ende vrienden verloren in die iachte. ic dit horende so vraechde ic haer wie haer vader was. Sy antwoerde ende seide die hertoghe otto van lymborch. ende si badt my dat icse wilde leyden te hove bi haren vader ende vrouwe moeder, daer ic op antwoerde dat ict gaerne doen woude Dus quam margrieta vanden boom bi mi. ende wi ghinghen so verre al clagende dat wi vonden een capelle. in die capelle vonden wi een tafel met spijsen. Margrieta ende ic waren verhongert. wi ginghen sitte eten ende als wi dus saten hoorden wi wat ruysschen. wi waren beide vervaert ende liepen ons bergen onder die lovers vanden bossche, ende wi sagen een rover in die capelle gaen. Die in ancxste ende in sorghen waren dat was margrieta ende icke. ten eynde so ghinck die rover wech seer verstoort. ende sochte die ghene die sijn spijse gheten hadden. Ende als wi saghen dat hi wech was. So ghingen margrieta ende ic lopen so verre dat wi quamen aent eynde vanden bossche. ende daer vonden wi een osbaer ende twee maechden al haddent geweest van margrietkens camerieren. Sy hieten ons willecome seggende. wi hebben u ghesocht. comt op desen waghen wi sullen u voeren tot in dijns vaders hof, die seer om u bedruct is. Margrieta die vraechde mi wat si doen wilde. oft ick mede wilde te waghen. ic wert vertwifelt ende seyde. ic duchte voort bedroch. Margarieta antwoerde mi het is al sonder noot. ende mede so kenne ic wel mijn camerieren dit isser twee af. ende ooc mede sijn dit die wageners mijns vaders. Ende op dese woerden sadt ick mede op den wagen. also gheringe als wi beide op den waghen saten vielen wi in slape. dat wi niet en wisten waer wi voeren. Die hertoge dese reden horende seghende hem ende cruysten hem. ende soe deden ooc alle dyet hoorden ende waren verwondert Doe seide die coopman here hoort noch meer. als wi ontspronghen wten slape vonden wi ons selven alleen buten conden van allen lieden niet verre vander atheenscher zee. Die bedroeft waren dat was margrieta ende ic want waghen/ osbaer/ maechden/ ende vrouwen was al wech. ende wi twee die waren alleen niet wetende waer wi gaen souden. Wi verstouten ons selven ende ghinghen om te vinden eenighe ghehuechten van huysen. soe dat wi gheraecten aen een schoon costelic casteel also ons dochte, ic clopte voor die poorte, als ic clopte so seer quammer een ende vraechde wat wi wilden. wi seiden wi souden wel eten. Doen wasser een die seyde wat margrieta sijt willecome. al dat hier is dat is om u. ende u vader die is hier binnen den hove die u langhe tijt heeft ghesocht in landen ende in steden ende in allen plaetsen, ende hi is aventuerlic hier gheraect. Margrieta verblijde int aenhoren, ende so dede ic ooc, mer altoes twifelde mi mits dat wi eens bedrogen geweest hadden. doe quam die viant die als haar vader gecleet was ende hiet ons herteliken willecome. ende het scheen hi soude mijnen arbeit lonen dat icse hem brachte. Mer als wi souden gaen eten ende ter maeltijt sitten. wasser een vanden vianden die die casteleyn hiet ende wilde margrieten trouwen, ende daer was groote triumphe van alder hande speel van sange. dat wi ons selven verwonderden doer die melodye. Mer doe wi alle ter tafelen waren gheseten daer van als planteyt op stont. en wasser niemant die de tafel seghende, dat margrieta wonder gaf. ende si hief op ende seyde den benedicite. ende ic antwoorde dominus Ende als si begonst te segenen ende cruycen te maken vervloecht al datter was met eener stanc/ casteel/vianden/ ende al tghespuys, ende wi vielen ter aerden alsootwel betaemlic was doer tgroot tempeest ende groten stanc die wi rooken. also dat wi niet gedueren en conden. ende vonden ons alleen. Als dit die hertoghe hoorde versuchte hi. ende had hi hem te voren yet ghesegent hi segende hem nu noch veele meer, ende vraechde den coopman hoet voort met hem beiden vergaen was. Die coopman seide, o heere wi ginghen voort door ons weghes. ende seghenden ons metten cruyce ons heren. ende wi belanden aenden oever van der zee. ic sach van verre een huys staende int 18 velt, ic liet margrieten daer alleen sitten. ende ic ghinc na dat huys om te vragen waer dat wi waren. Ende ter wijlen dat ic wech was so quammer een schip ende verstac daer u dochter margrieta sadt ende wachte na my. Doe ic doen weder om quam sach ick margrieten int schip. ende die wint hief op dat ic int schip niet geraken en conste dies ick seer bedruct was. ende margrieta mede. Ende si riep aen my dat ic u die tijdinghe dragen sonde datse nae athenen was. So ic u ghedaen hebbe dus edel hertoghe ende hertoginne heb ick u vertelt wat uwer dochter ende mi over ghegaen is. Die hertoghe otto dit ghehoort hebbende heeft doen scriven eenen boeck ende seide. coopman vrient uwen waghen ende u paerden. ende al u goet dat ghi verloort ende dat u genomen was vanden rovers is hier al in mijn hof. ende dat gheve ic u weder, voort so gheef ic u hondert cronen iaerlicx. ende dat door die vreese ende den aneste die ghi geleden hebt met mijnder dochter margrieta. Die coopman dancte den hertoghe seer ende seide, o here ghi maect mi weder rijck daer ic een arm man was die almogende god die sy u loon. Ende die coopman vraechde der hertoginnen ende den hertoge waer om dat si die figure van margrieten gestelt hadden voor die poorte van den hove, ende wat dat bediede. Die hertoghinne seyde mijn lieve vrient dat is gedaen om kennisse van haer. op datmen aent beelde margrieten te badt soude leeren kennen. waert bi also datse yemant vonde dat hise thuys brengen mochte. Die coopman seide die sake is goet, mer vrouwe wat beteykent datse in deen hant heeft een silveren appel, ende in dander hant een gouden roede, dat moet wat bedieden. waert u beliefte ic soudt wel willen weten. Die vrouwe seide coopman die meninge is seer goet, die gouden roede beteekent onderstant van duechden voort tgemeente van den lande. want bi haer so groyde mijn neringhe ende tghemeen profijt. veriagende serpenten/ wolven/ vol nijdicheden. met ter gouden roede die welcke alle vloden bi haerder certeynnichede, want si een sterre lichtende was voor al dat lant van lymborch. Die coopman verstont wel dese reden, ende hi vraechde dat bediet vanden silveren appel. die hertoge seyde hem al dat bescheet dat den appel bewees. inden iersten haer reynicheit. want alle reynicheit hadse lief. Voort so die appelkens ghemeene sijn was si bereet den cleynen als den groten. om elcken te helpen daer hi recht ende reden toe hadde. sy en was niet hoveerdich mer hielt elckerlije tale ende antwoort. Doen seide die vrouwe coopman nu weet ghi die take vanden appel. ende van der gouden roede dies die coopman blijde was dat hy dat ghehoort hadde. Die hertoghe ginc bancketeren met sijnder vrouwen. ende alle sijn heren. die coopman moste mede gaen. ende daer gaf hem die hertoghe als si gheten hadden weder alle sijn goet. Ende die coopman dancte den hertoge seer. ende voer weder tot sinen wive ende tot sijn kinderen. die hi in langhen niet ghesien en hadde. |
Hoe de koopman te Limburg kwam en bracht de hertog tijding van Margariet en hoe hem de hertog zijn goed wederom gaf. [ 9 ] Dat. 18de kapittel. HOE heb ik gedoold door steden en landen en veel armoede gehad eer ik ben gekomen te Limburg, daar ik de boodschap dragen zal van Margariet die ik onschuldig verloor op de zee in het schip dat naar Athene zeilde. Nooit deerde me scheiden zoals het deed dat scheiden van de mooie maagd. Met deze woorden zo is de koopman gekomen in de stad van Limburg, hij ging te hof om te spreken de hertog en de hertogin, zijn wijf. Toen hij kwam voor de poort van de hof zag hij daar staan die figuur van Margariet van Limburg en had in de ene hand een gulden roede en in de andere hand een zilveren appel. Hij bleef daarop staan zien zodat hij zichzelf vergat. Alzo lang dat de hertog en de hertogin kwamen met hun staat uit de kapel waar ze de mis gehoord hadden. Ze zagen de man staan en gingen bij hem vragen waarom dat hij dat beeld zo zeer bezag. De koopman verschoot en werd beschaamd toen hij den hertog en de hertogin zag met al hun staat. Hij viel op zijn knien en zei; o edele hertog, al bemerk ik dat beeld zeer, het is nochtans geen wonder. Die hertog vroeg de koopman; zeg ons het waarom, weet gij enige tijding van Margariet, mijn dochter, zo laat het ons horen. Uw arbeid zal worden vergolden. De koopman verblijde door die woorden van de hertog en zei; o edele heer, ik heb Margariet uw dochter gesproken en gezien en met haar gedoold nachten en dagen. Toen die hertog dat hoorde verlichte zijn gemoed en verblijde zijn geest en zei: O lieve vriend, hoe lang is het geleden dat gij haar laats sprak en zag, waar is ze. De koopman antwoorde de hertog en zei; heer en prins verleent mij audintie, ik zal u vertellen al datgene dat uw dochter en mij gebeurd is en wat ons beiden overgegaan is. De hertog die beval dat iedereen zwijgen zou tot die koopman zijn reden gezegd had, elke van de hertog heren zeiden allenՠwij doen het graag. De hertog ging binnen zijn zaal en de koopman met hem en alle heren en de vrouwen. Daar werd de koopman gezet tussen hen allen om dat iedereen horen zou zijn reden of woorden die hij daar begon te te vertellen en zei: O edele hertog: u gedenkt wel wie, de dag, de tijd en de stonde dat gij voert jagen in dat woud en uw dochter Margriet met u en Hendrik uw zoon. En dat gij bij kwaad avontuur verdwaalde dat de ene van de anderen niets wist. Zo lang dat den duistere nacht aankwam. Dus Margriet, uw dochter, in groot gevaar en zorgen was voor de wilde dieren en klom door die vrees van hen op een hoge boom waar ze op zat die hele lange nacht totdat de heldere lichte dag aankwam en ik geraakte bij het licht aan de boom daar Margariet uw dochter op zat. Toen vroeg de hertog de koopman waarvan dat hij dit alles weten kon. De koopman zei; dat is goed gevraagd hoe ik dat weet zal ik u zeker zeggen alles tezamen. Want op dezelfde tijd was ik in dat bos in de nacht van de rovers beschadigd die mij vermoorden wilden en de keel afsteken had ik ze niet ontlopen en namen mijn wagen, paarden en al mijn goed zodat ik zeer bedrukt was om mijn verlies en grote schade die ze mij deden. En ik doolde zo ver in de woestijn dat ik raakte aan de boom daar Margriet op zat en had gezeten de hele nacht. Ik hoorde haar roeren en ik was bang, ik meende dat het die rovers waren geweest. Toen zag ik opwaarts en zag Margariet daar zitten op de boom, die op mij riep en zei; vriend, kom toch tot mij. Ik vroeg haar wie ze was en hoe ze daar. Ze zei, vriend bij kwade avonturen heb ik vader, broeder en vrienden verloren in de jacht. Ik hoorde dit en zo vroeg ik haar wie haar vader was. Ze antwoorde en zei de hertog Otto van Limburg en ze bad mij dat ik haar wilde leiden te hof bij haar vader en vrouwe moeder, daar ik op antwoorde dat ik het graag doen wilde. Dus kwam Margriet van de boom bij mij en wij gingen zo ver al klagende dat wij vonden een kapel. In die kapel vonden wij een tafel met spijs. Margriet en ik waren verhongerd en wij gingen zitten eten en toen wij dus zaten hoorden wij wat ruisen. Wij waren beide bang en liepen ons verbergen onder die bladeren van het bos en wij sagen een rover in die kapel gaan. Die in angst en in zorgen waren dat was Margriet en ik. Tenslotte zo ging die rover weg zeer verstoort en zocht diegenen die zijn spijs gegeten had. En toen wij zagen dat hij weg was zo gingen Margriet en ik lopen zo ver dat wij kwamen aan het einde van het bos en daar vonden wij een draagstoel en twee maagden alsof het hadden geweest van Margriet kameniers. Ze heten ons welkom en zeiden; wij hebben u gezocht, kom op deze wagen, wij zullen u voeren tot in uw vaders hof die zeer om u bedrukt is. Margriet die vroeg mij wat ze doen wilde of ik mee wilde te wagen. Ik werd vertwijfeld en zei.; ik ducht voor bedrog. Margariet antwoorde, mij het is al zonder nood en mede zo ken ik wel mijn kameniers dit zijn er twee van en ook mede zijn dit die wagens van mijn vaders. En op deze woorden zat ik mede op de wagen. Alzo gauw als wij beiden op den wagen zaten vielen wij in slaap zodat wij niet wisten waar wij voeren. Die hertog die deze reden hoorde zegende zich en kruiste zich en zo deden ook allen die het hoorden en waren verwonderd. Toen zei die koopman, heer hoort noch meer. Toen wij ontsprongen uit de slaap vonden wij ons zelf alleen buiten gevonden van alle lieden en niet ver van de Atheense zee. Die bedroefd waren dat was Margriet en ik, want wagen, draagstoelen, maagden en vrouw was alles weg en wij twee die waren alleen en wisten niet waar wij gaan zouden. Wij verstouten ons zelf en gingen om te vinden enige gehuchten van huizen zodat wij geraakten aan een mooi kostbaar kasteel alzo we dachten, ik klopte voor de poort, toen ik klopte zo kwam er een en vroeg wat wij wilden. Wij zeiden wij zouden wel eten. Toen was er een die zei Margriet wees welkom, al dat hier is dat is om u en uw vader die is hier binnen de hof die u lange tijd heeft gezocht in landen en in steden en in allen plaatsen en hij is bij avontuur hier geraakt. Margriet verblijde in het aanhoren en zo deed ik ook, maar altijd twijfelde mij met dat wij eens bedrogen geweest waren. Toen kwam de vijand die als haar vader gekleed was en zei ons hartelijk welkom en het scheen hij zou mijn arbeid belonen dat ik haar hem bracht. Maar toen wij zouden gaan eten en ter maaltijd zitten was er een van de vijanden die de kastelein heet en wilde Margariet trouwen en daar was grote triomf van allerhande spel van gezang zodat wij ons zelven verwonderden door die melodie. Maar toen wij allen ter tafel waren gezeten daar van alles plenty op stond was er niemand die de tafel zegende, dat Margriet wonder gaf en ze hief op en zei de zegening en ik antwoorde Dominus. En toen ze begon te zegenen en kruisen te maken vervloog alles dat er was met een stank, kasteel, vijanden en al het gespuis en wij vielen ter aarden alzo het wel betamelijk was door het grote tempeest en grote stank die wij roken. Alzo dat wij niet verduren konden en vonden ons alleen. Toen dit die hertog hoorde verzuchte hij en had hij hem tevoren iets gezegend, hij zegende hem nu noch veel meer en vroeg de koopman hoe het voort met hen beiden vergaan was. De koopman zei, o heer wij gingen voort door onze weg en zegenden ons met kruis van onze heer en wij belanden aan de oever van de zee. Ik zag van verre een huis staan in het veld, ik liet Margariet daar alleen zitten en ik ging naar dat huis om te vragen waar dat wij waren. En terwijl dat ik weg was zo kwam er een schip en verstak daar uw dochter Margriet zat en op mij wachtte. Toen ik toen wede om kwam zag ik Margariet in het schip en die wind stak op zodat ik in het schip niet geraken kon, dus was ik zeer bedrukt en Margriet mede. En ze riep aan mij dat ik u die tijding dragen zou dat ze naar Athene was. Zo ik u gedaan heb, aldus edele hertog en hertogin heb ik u verteld wat uw dochter en mij overgegaan is. De hertog Otto die dit gehoord had heeft laten schrijven een boek en zei: Koopman vriend, uw wagen en uw paarden en al uw goed dat gij verloor en dat u genomen was van de rovers is hier alles in mijn hof en dat geef ik u weer, voort zo geef ik u honderd kronen jaarlijks en dat door die vrees en de angst die gij geleden hebt met mijn dochter Margriet. De koopman bedankte de hertog zeer en zei, o heer gij maakt mij weer rijk daar ik een arme man was, de almogende god die is uw loon. En de koopman vroeg de hertogin en de hertog waarom dat ze die figuur van Margariet gesteld hadden voor die poort van de hof en wat dat betekende. De hertogin zei, mijn lieve vriend, dat is gedaan om kennis van haar op dat men aan het beeld Margariet te beter zou leren kennen. Was het bij alzo dat iemand haar vond dat hij haar brengen mocht. De koopman zei, die zak is goed, maar vrouwe, wat betekent dat ze in de ene hand heeft een zilveren appel en in de andere hand een gouden roede, dat moet wat betekenen. Als het u belieft zou ik het wel willen weten. De vrouwe zei, koopman die betekenis is zeer goed, die gouden roede betekent onderstand van deugden voor de gemeente van het land, want bij haar zo groeide mijn nering en profijt van de gemeente, verjoeg serpenten, wolven, vol nijdigheid. Met de gouden roede die allen vloden bij haar zekerheid, want ze was een lichtende ster voor al dat land van Limburg. De koopman verstond wel deze reden en hij vroeg de betekenis van de zilveren appel. De hertog zei hem al dat bescheidt dat de appel bewees. Als eerste haar reinheid, want alle reinheid had ze lief. Voort zo die appeltjes algemeen zijn was ze bereid de kleine als de groten om elk te helpen daar hij recht en reden toe had. Ze was niet hovaardig, maar hield elk taal en antwoord. Toen zei die vrouwe, koopman nu weet gij die betekenis van de appel en van de gouden roede, dus was de koopman blijde dat hij dat gehoord had. De hertog ging banketten met zijn vrouwe en al zijn heren. De koopman moest mee gaan en daar gaf hem de hertog toen ze gegeten hadden weer al zijn goed. En de koopman bedankte de hertog zeer en voer weer tot zijn wijf en tot zijn kinderen die hij in lange niet gezien had. |
Hoe dat Etsijtes moedere etsijtes versprack. om dat hy liefde droech op margrieten van lymborch. Dat. XIX. capittel. NOCH segge ic die duvel die hout die keersse, dat etsijtes mijn sone aldus versodt is op dit sleterken margrieten van lymborch, mi dunct dat ic splijte dat ic sie ende hore dat mijn kint soude beminnen een coopmans dochter. Tfy dat is grote schande. ick sals mi eens wreken ende hem castijen met sulcken schandeliken woorden so dat hem gruwelen sal dat hi mi oyt sach. ick wil gaen sien waer dat hi is. oftse weder te samen sijn. Met desen verstoorden sinne ghinc si nae haren sone sien inden wijngaert. daer hi mit margrieta plach te spreken. Aldus voorwaert gaende quam haer etsijtes int ghemoet. ende hi gruete sijn moeder soot wel behoorlic is. Met dien seyde die moeder. sone sijt willecome, ic heb u wat te segghen. moeder seyde etsijtes als ghi wel moecht. wat belieft u mi te segghen. segghet op ic salt gaerne horen. ende sulc maecht sijn ic salder nae doen. Doe seide die moeder sone hoort ic ben verbolghen wter maten seer. ende dat om een sake die ghi bestaet. ende dat u noch qualick lonen sal. oft ghi en sultet 19 laten. Doe sprac etsijtes tot sijnder moeder. wat is die sake oft letselle laet my die horen. want is si so quaet dat si mi qualic lonen soude. ic salse licht laten. Doe verblijde die moeder ende seyde. o lieve sone woudy dat doen het soude u profijten. Jae seyde etsijtes moeder. wat sal ick laten. Die moeder seyde dat suldi horen, ghy sult laten die liefte van margrieten van lymborch. des coopmans dochter. tfij uwes het is u schande ende blamelijck dat ghi so neder gaet liefde draghen. iae die so neder geboren is. ende ghi soe edel ende een verbeyder van dat conincrijcke van armenien sijt. Schaemt u sone dat ghi dit doet. want het is mijnder herten onverdraechlick. so ist ooc uwen heere vadere latet ick biddes u ende soect uwes ghelike van af comste ende alsoe moechdy volghen den aert van edelheden ende laet bliven dat slecterken. Als etsijtes dit hoorde wert hy gram om dat sijn moeder so blameerde die over schoone margrieta. ende hi seyde ontbeyt moeder raesdy ofte suft ghy ende sidy buten sins, dat ghy een die u noyt dan duecht en dede dus schandeleren wilt, het is mi leet om horen. stilt u selven ende laet dese blamelike woorden ende gaet in u ruste. neemt uwen spinrock ende gaet doch henen spinnen, dat waer u veel beter eer ghi yemant veroordelt Die moeder seide. o sone ic segget wt duechden ende ooc mede kint om dat ghi ons ende alle ons geslachte soudt te cleyn doen. iae noemdy alsulcken slechten meysken. Etsijtes dit horende wert noch quader ende seyde also hi te voren geseyt hadde. moyet u niet ende goet in rusten. ic en sal om u noch doen noch laten. ende noch en sal ic gheen quaet doen. Dus hadden si grote woorden so dattet die grave hoorde. ende quam bi hem beyden ende seide wat is hier gaens. waeromme kijfdy. ist om margrieten ick schatte wel iaet dat ghy dese woorden hebbet. Etsijtes antwoorde heer vader iaet. si slacht den cockoec die altoos eenen sanc singet. ende si quelt my altoes met margrieten. ende hoe si my meer quelt hoe icse liever hebbe. Dus waert beter vader datse sweghe. want hoemen eenen meer betijt met vrouwen hoe hi hittigher wert ontsteken. Die vader seyde. sone etsijtes ic ghelove wel dat dat al waer is. ende ic kenne wel dat margrieta duechdelic goedertieren is. ende eerbaer van zeeden vol alder consten schoone ende volmaect van leden. mer haer afcomste sone die is ons onbekent. dats dat wi niet en weten anders dan dat een coopman van lymborch haer vader is also si selve ons geseyt heeft. soudy dan sulcken slechte deerne nemen tot eenen wive dat waer ons ende aluwen maghen een grote scande Daer op dat etsijtes sinen vader antwoorde ende seyde vercoren vader wat leyt daer aen wie si is. oft van wat gheslachte alser eer ende duecht in is gheleghen. ende datse van goeder famen is. eerbaer van wesene. seghe van manieren. o vader en sijn wi niet al adams kinderen. al mach die een wat rijcker sijn dan dander. Mer vader een vraghe die ic u vraghen moet. ende oftse rijc ende machtich waer van goede. edel van geslachte. soudi dan wel sijn geneycht my haar te laten trouwen tot eene wive. Die vader die seide sone dat waer dan wel moeghelijc ende redelic dat wi die hoocheit aensien souden. Iae seide etsijtes is dat waer. sal ick omme schat om goet laten die ghene die ic vercoren heb. ende verliesen daer bi die welluste mijns levens. daer herte ende sinne op rustende is. neen vader ghi hebt onghelijc. want u argument dat is contrarie der natueren. niet voordat daer twee complexien eens sijn. ende daer vol maecte liefte is. tfij segghe ic die liefte die men copen moet. Ic soude heer vader liever met margrieten om broot gaen. dan welde te hebben met eenre die contrarie mijnder herten ware. ende aldus margrieta en laet ick niet om al dat leeft Ende met deser spraken schiet hi van vader en de moeder dwerselic. ende ginc sijnder veerden margrieten soeken Vader ende moeder bleven daer staende als die voort thooft ghesleghen waren. ende die moeder versierden eenen raet datmen eenen bode toe maken soude die etsijtes halen soude tot sinen oom in armenien om al daer te bliven. om dat hi margrieten vergeten soude. Dus sant si den bode aenden coninc van armenien dat hi etsijtes daer ontbieden soude. |
Hoe dat Etschijtes moeder Etschijtes versprak omdat hij liefde droeg op Margariet van Limburg. Dat 19de kapittel. NOCH zeg ik die duivel die houdt de kaars dat Etschijtes mijn zoon aldus verzot is op dit sletje Margariet van Limburg, mij dunkt dat ik splijt dat ik zie en hoor dat mijn kind zou beminnen een koopman dochter. Het waarom dat is grote schande. Ik zal mij eens wreken en hem kastijden met zulke schandelijke woorden zo dat het hem gruwelen zal dat hij mij ooit zag. Ik wil gaan zien waar dat hij is en of ze weer tezamen zijn. Met deze verstoorden zin ging ze naar haar zoon zien in de wijngaard daar hij met Margriet plag te spreken. Aldus voorwaarts gaande kwam haar Etschijtes tegemoet en hij groette zijn moeder zo het wel behoorlijk is. Met dien zei de moeder; zoon wees welkom, ik heb u wat te zeggen. Moeder, zei Etschijtes, zoals gij wel mag, wat belieft u mij te zeggen. Zeg het op, ik zal het graag horen en als zulks mag zijn zal ik ernaar doen. Toen zei de moeder; zoon hoort ik ben verbolgen uitermate zeer en dat om een zaak die gij bestaat en dat u noch kwalijk lonen zal of gij zal het laten. Toen sprak Etschijtes tot zijn moeder, wat is die zaak of beletsel, laat mij die horen want is het zo kwaad dat het mij kwalijk lonen zou, ik zal het licht laten. Toen verblijde die moeder en zei, o lieve zoon, wil je dat doen, het zou u profijten. Ja, zei Etschijtes, moeder wat zal ik laten. De moeder zei, dat zal je horen, gij zal laten de liefde van Margariet van Limburg, de koopman dochter. Omdat het is u schande en te blaam dat gij zo laag gaat liefde dragen. Ja, die zo laag geboren is en gij zo edel en een troonopvolger van dat koninkrijk van Armeni bent. Schaamt u zoon dat gij dit doet, want het is mijn hart onverdraaglijk, zo is het ook uw heer vader, laat het, ik bid u en zoek uw gelijke van afkomst en alzo mag je volgen de aart van edelheden en laat blijven dat sletje. Toen Etschijtes dit hoorde werd hij gram omdat zijn moeder zo blameerde die over mooie Margriet en hij zei, wacht moeder, raas je of suft gij en beent buiten zinnen dat gij een die u nooit dan deugd deed aldus schandeleren wilt, het is mij leed om te horen. Stilt u zelf en laat deze blamerende woorden en gaat in uw rust, neemt uw spinrok en gaat toch henen spinnen, dat was u veel beter eer gij iemand veroordeelt. De moeder zei; o zoon, ik zeg het u uit deugden en ook mede kind o dat gij ons en al ons geslachte zou verkleinen. Ja, nam je al zulk gewoon meisje. Etschijtes die dit hoorde werd noch kwader en zei alzo hij tevoren gezegd had. Bemoei u er niet mee en ga in rust, ik en zal om u het noch doen noch laten en noch zal ik geen kwaad doen. Dus hadden ze grote woorden zodat het de graaf hoorde en kwam bij hen beiden en zei wat is hier gaande. Waarom kijf je, is het om Margariet, ik schat wel ja, dat ge deze woorden hebt. Etschijtes antwoorde, heer vader, ja het, ze slacht de koekoek die altijd een zang zingt en ze kwelt me altijd met Margariet en hoe ze mij meer kwelt hoe liever ik haar heb. Dus was het beter vader dat ze zweeg want hoe men een meer betijd met vrouw hoe hij heter wordt ontsteken. De vader zei, zoon Etschijtes, ik geloof wel dat het al waar is en ik beken wel dat Margriet deugdelijk, goedertieren is en eerbaar van zeden vol van alle kunsten en volmaakt van leden. Maar haar afkomst, zoon, die is ons onbekend, dat is dat wij niet weten anders dan dat een koopman van Limburg haar vader is alzo ze zelf ons gezegd heeft. Zou je dan zulke lage deerne nemen tot een wijf dat was ons en al uw verwanten een grote schand. Waarop dat Etschijtes zijn vader antwoorde en zei uitgekozen vader, wat ligt eraan wie ze is of van wat geslacht als er eer en deugd in is gelegen en dat ze van goede faam is eerbaar van wezen gezegd van manieren. O vader, zijn wij niet al Adams kinderen, al mag de ene wat rijker zijn dan de ander. Maar vader, een vraag die ik u vragen moet en of ze rijk en machtig was van goed, edel van geslacht, zou je dan wel zijn geneigd mij haar te laten trouwen tot een wijf. De vader die zei; zoon, dat was dan wel mogelijk en redelijk dat wij die hoogheid aanzien zouden. Ja, zei Etschijtes, is dat waar, zal ik om schat en om goed laten diegene die ik uitgekozen heb en verliezen daarbij de wellust van mijn levens waar het hart en zin op rust. Neen vader, gij hebt ongelijk, want uw argument dat is contrarie der naturen, niet voordat daar twee samengesteldheid eens zijn en daar volmaakte liefde is. Tenzij zeg ik dat ik die liefde die men kopen moet. Ik zou, heer vader, liever met Margariet om brood gaan dan weelde te hebben met een die contrarie mijn hart was en aldus laat ik Margriet niet om al dat leeft. En met deze woorden scheidde hij van vader en de moeder dwars en ging zijn vaart Margariet zoeken. Vader en moeder bleven daar staan als die voor het hoofd geslagen waren. En de moeder versierde een raad dat men een bode toe maken zou die Etschijtes halen zou tot zijn oom in Armeni om aldaar te blijven om dat hij Margariet vergeten zou. Dus zond ze de bode aan de koning van Armeni dat hij Etschijtes daar ontbieden zou. |
Hoe die bode quam in armenien. ende hoe hi antwoorde ontfinc vanden coninck. [ 10 ] Dat. XX. capittel. DUS rydende maectmen die mijlen cort. ic ben in armenien. ooc verneme ic die hooft stede daer wil ic in. Die bode reet dus in die stadt. ende stelde sijn paert in die herberge. ende ghinc te hove bi den coninc. die hi vant staende voor sijn sale. Die bode viel op sijn knyen ende kuste den brief eer hyen den coninck gaf. Die coninck aen verde den brief. ende deden over lesen. daer in stont dat hi sinen neve etsijtes ontbieden soude bi hem. omdat hi so neder minde. Die coninc dede ter stont eenen brief scriven, ende gaffen den bode die daer niet langhe en toefde. mer hi ginc te paerde. ende reet wech na athenen. om te volbrenghen der vrouwen begheerte. Alsoe seere rijdende tot dat hi quam hi die stadt van athenen. die niet verre en is van armenien. Als hy in die stadt quam tradt hy van sinen paerde ende ghinct op den stal setten. ende voort ghinc hi totten hove. daer hi vant den grave van athenen. ende etsijtes sijn sone die hi seer groete. ende hi gaf den grave den brief vanden coninc. Die grave nam den brief ende vraechde den bode. hoe die coninc sijn broeder voer. die bode seide wel. Die grave seide. dat is mi lief. ende hi gaf etsijtes den brief dat hijen lesen soude. om te weten watter in stont. Etsijtes seide vader ic salt gaerne doen. als etsytes den brief open brack ende over sach watter in stont. so vant hi dattet al om hem gedaen was dat den brief daer comen was. Ende hi seyde weder dit heeft mijn moeder al bedreven. om dat si gaerne sage dat ic margrieten vergeten soude dats haer bedrijf ende oock haer opset. Doe seide die gravinne sijn moeder. icke sone. certeyn ic endoe. Neen seyt hi etsijtes ic weet wel dattet also is nemet vader ende leest selve den brief. ende also moechdi weten dat gheen dat hi over scrijft Die vader seide. lieve sone wat scrijft hi. ist goet oft quaet. segget vrijlic. ic maecht wel horen. Doen seide etsijtes weder. hi ontbiet my bi hem te comen. ende dat ic dat niet laten en soude. hi wil mi een ridder maken, mer dit en is nyeuwers om ghedaen dan om mi te verseynden. ende dat om margrieten wille als voren verhaelt is Die vader antwoorde ende seyde. lieve sone ghi hebt groot onghelijc. ghi moet onderdanich sijn den boom daer ghy af te badt hebben moecht. dat is u oom mijn broeder. die coninc van armenien dat nae sijn doot op u versterven moet. want hi en heeft gheen kinder te live. Dus etsijtes lieve sone ghi moet den boom buyghen daer ghi af te badt hebben moecht. Die vader seide etsijtes so schonen redenen dat etsijtes te vreden was ende seide. vader ende moeder ic wil doen al dat ghene daer eere in geleghen is. Mer dies beveel ick u vader ende moeder dat ghi margrieten van lymborch in hoeden neemt ende bewaert als uwen persoon. doet haer argher oft beter dan u selven. Die moeder seyde lieve sone men sal haer doen oft si ons dochter ware ende niet anders dat neem ic op mijn edelheit. ick sal haer al doen dat si begheert, ende etsijtes vader seyde ooc des gheliken Aldus sone seyde hy sijt tevreden. ende reyst by uwen oom mijnen broeder ende laet u ridder maken. So moechdi als ander ridders mede in die bane rijden tot allen steecspeelen. tot allen ternoyen Daer op dat etsijtes antwoorde ende seyde. heer vader ic salt doen, ic wil mi gaen bereyden om al daer te rijden. Ende daer mede schiet hi van sinen vader ende sijnder vrouwe moeder. die margrieten niet veel duechden en gonde. alsoot noch wel blijcken sal ten wt eynde. |
Hoe die bode kwam in Armenië en hoe hij antwoord ontving van de koning. [ 10 ] Dat 20ste kapittel. ALDUS rijdende maakt men de mijlen kort. Ik ben in Armenië, ook verneem ik die hoofdstad en daar wil ik in. Die bode reed dus in de stad en stelde zijn paard in die herberg en ging te hof bij de koning die hij vond staande voor zijn zaal. Die bode viel op zijn knien en kuste de brief eer hij het de koning gaf. Die koning aanvaardde de brief en liet overlezen. Daarin stond dat hij zijn neef Etschijtes ontbieden zou bij hem omdat hij zo laag minde. Die koning liet terstond een brief schrijven en gaf het de bode die daar niet lang vertoefde. Maar hij ging te paard en reed weg naar Athene om te volbrengen de vrouw begeerte. Alzo zeer rijdende totdat hij kwam hij de stad van Athene die niet ver is van Armeni. Toen hij in de stad kwam steeg hij af van zijn paard en ging het op de stal zetten en voort ging hij tot de hof. Daar vond hij de graaf van Athene en Etschijtes zijn zoon die hij zeer groette. En hij gaf de graaf de brief van de koning. De graaf nam de brief en vroeg de bode hoe de koning, zijn broeder, voer. De bode zei goed. De graaf zei, dat is mij lief en hij gaf Etschijtes de brief dat hij het lezen zou.om te weten wat erin stond. Etschijtes zei, vader ik zal het graag doen. Toen Etschijtes de brief open brak en overzag wat erin stond zo vond hij dat het al om hem gedaan was dat de brief daar gekomen was. En hij zei weer, dit heeft mijn moeder al bedreven omdat ze graag zag dat ik Margariet vergeten zou, dat is haar bedrijf en ook haar opzet. Toen zei de gravin zijn moeder. Ik zoon, zeker ik deed het. Neen, zei hij Etschijtes, ik weet wel dat het alzo is, neem het vader en lees zelf de brief en alzo mag je weten datgenen waar hij over schrijft. De vader zei, lieve zoon, wat schrijft hij, is het goed of kwaad, zeg het vrij, ik mag het wel horen. Toen zei Etschijtes weer, hij ontbiedt mij bij hem te komen en dat ik dat niet laten zou. Hij wil mij een ridder maken, maar dit eis nergens anders om gedaan dan om mij weg te zenden en dat vanwege Margariet als voren verhaald is. De vader antwoorde en zei, lieve zoon, gij hebt groot ongelijk, gij moet onderdanig zijn van de boom waarvan gij het te beter hebben mocht, dat is uw oom, mijn broeder, de koning van Armeni dat na zijn dood op u versterven moet. Want hij heeft geen kinderen te lijf. Dus Etschijtes, lieve zoon, gij moet de boom buigen waarvan gij het te beter hebben mag. De vader zei Etschijtes zulke mooie redenen zodat Etschijtes tevreden was en zei, vader en moeder, ik wil doen al datgene daar eer in gelegen is. Maar dus beveel ik u vader en moeder dat gij Margariet van Limburg in hoede neemt en bewaart als uw persoon. Doe haar erg of beter dan u zelf. De moeder zei, lieve zoon, men zal haar doen of ze onze dochter ware en niet anders, dat neem ik op mijn edelheid. Ik zal haar alles doen dat ze begeert en Etschijtes vader zei ook dergelijks. Aldus zoon, zei hij, weest tevreden en reis naar uw oom, mijn broeder, en laat u ridder maken. Zo mag je als andere ridders mede in de baan rijden tot alle steekspellen, tot alle toernooien. Waarop Etschijtes antwoorde en zei, heer vader, ik zal het doen, ik wil mij gaan bereiden om al daar te rijden. En daarmee scheidde hij van zijn vader en zijn vrouwe moeder die Margariet niet veel deugden gunde alzo het noch wel blijken zal ten uiteinde. |
[ 11 ] Hoe etsijtes hem reede maecte om te vertrecken. ende hem verborghen hielt ende hoe hi evac sinen neve beval nae margrieten te siene. Dat. XXI. capittel. NU evack neve ghi weet alle die saken hoe dat ic vertrecken moet na armenien. mer ic sal mi verborgen houden op een casteel niet verre van hier daer ghi wel 21 weet. ende ghy sult vernemen hoet met margrieten vergaen sal. want ick wel weet datse mijn moeder niet wel en vermach. ende dat is om dies wille dat ic haer reyn liefte drage. Bi desen so vreese ic dat mijn moeder margrieten van lymborch eenich boevrye oft letsel speelen mocht Aldus lieve neve en een hertelic vrient verneemdy yet dat haer teghen gaen soude laet mi dat weten. ende soe mogen wi dat perikel beletten oft keeren dat haer hinderen mochte. want men draghet haer hact ende nijt. Doen seide evac. o etsijtes lieve neve mijn. ghy en dorft mi dat niet bidden. ic drage meer sorghen voor haer dan ghi doet. die reden waerom. dats om die liefte van u. Saghe ic datmen haer yet mesdede ofte wilde mesdoen. dat soude ic wreken met mijnen bloede. ende daer aen en twifelt niet ic sal haer bewaerder sijn al en weet sijs niet. ende een toe siender teghen haer mesquame. oft die haer mesdoen willen. Etsijtes verblijde int horen van evacx soete woorden. dus nam hi orlof ende schiet van evac sinen neve. |
[ 11 ] Hoe Etschijtes zich gereed maakte om te vertrekken en zich verborgen hield en hoe hij Evac zijn neef beval naar Margariet om te zien. Dat 21ste kapittel. NU Evac neef, gij weet alle zaken hoe dat ik vertrekken moet naar Armenië. Maar ik zal mij verborgen houden op een kasteel niet ver van hier dat gij wel weet en gij zal vernemen hoe het met Margariet vergaan zal. Want ik wel weet dat mijn moeder haar niet goed mag en dat is omdat ze weet dat ik haar reine liefde toedraag. Bij deze zo vrees ik dat mijn moeder Margariet van Limburg enige boeverij of letsel spelen mocht. Aldus lieve neef en een hartelijke vriend, verneem je iets dat haar tegengaan zou laat mij dat weten en zo mogen wij dat perikel beletten of keren dat haar hinderen mocht. Want men draagt haar haat en nijd. Toen zei Evac, o Etschijtes lieve neef van mij, gij durft mij dat niet bidden, ik draag meer zorgen voor haar dan gij doet. De reden waarom dat is om de liefde van u. Zag ik dat men haar iets misdeed of wilde misdoen, dat zou ik wreken met mijn bloed. Daaraan twijfel niet, ik zal haar bewaarder zijn al weet zij het niet en een toeziener tegen haar miskwam of die haar misdoen willen. Etschijtes verblijde in het horen van Evac lieve woorden, dus nam hij verlof en scheidde van Evac zijn neef. |
Hoe etsijtes moeder Margrieten onsculdeliken ende sonder rechte wilde doen dooden den rechter vander stadt. Dat. XXIJ. capittel. VAN quaetheden swel ick ghelijc eender padden die vol fenijns is. alleens soe is mi te moede, om dat ic dese teve margrieta niet en can gebrenghen ter doot. Ic hebt ymmer also ghemaect dat mijn sone wech is. ende is versonden tot sinen oom. om quansuys ridder te makene. Dit heb ic altewel bedreven. ende myn man die grave is ooc van huys, dus heb ict aldrayende op mijn duymken. ende dat om myn valschede te bedriven. ende margrieten te doen sterven een quade doot. Hier is die rechter vander stadt, dien sal icse heymeliken doen van cante speelen want dat is nu wel in mijnder macht. Met dat si besich stont met deser talen soe quam die rechter vander stadt bi haer. die si heymelijc hadde ontboden. ende dat om margrietens bederven Die rechtere groete sijn vrouwe die gravinne met soeter spraken. ende hi vraechde haer wat dat haer beliefte was dat si hem soe haesteliken hadde ontboden om bi haer te comen. Daer op si antwoorde ende seide. om een lastighe sake die ghi bestaen moet. ende dat seer haesteliken eer dat die grave mijn man. oft etsijtes mijn sone te huys comen. Die rechter antwoorde daer op ende seide. o genadighe vrouwe wat is die sake laet my die horen. ist in mijnder macht ic sal die sake bestaen. Doe seyde die quade vrouwe. wat die sake is dat suldi aen horen. hier is dat wtlants sleterken margrieta van lymborch. die etsijtes mijn sone seere lief heeft. die wil ic ghedoot hebben. ende verbrant aen eenen stake sonder eenich beyen Daer op die rechtere antwoorde. o vrouwe nychija gravinne vanden lande van athenen. ic moste ierst weten die criminalicheyt ende mesdaet die van haer bedreven is, eer icse brenghen soude van levende live ter doot. nae loye ende recht vanden lande eermen eenen mensche vanghen oft dooden sal. Ende men moet weten sijn ticht. ende dat vervolghen met ghedinghe. dit sijn die rechten ende prevelegien van den lande. twaer sonde eenen mensche partielijck te dooden. Doen seyde die over quade vrouwe. prevelegien hier prevelegien daer. ende recht hier recht ghinder. ick wilse berooft hebben vanden leven. ic weet saken ende tichts ghenoech om haer te doden. ende dat si dat lijf verboert heeft. want si heeft etsijtes mijnen sone betovert. ende dat met haerder liefden alsoe dat hy rasende loopt achter straten. dits mi tichs ghenoech om haer te doen doden. Die rechter vander stadt antwoorde daer op ende hi seyde. vrouwe ghi sijt qualiken bedacht. die reden waer by wat mach die schone maecht datse u sone etsijtes lief heeft. wijt dat die schieloosheyt sijnder sinnen. Ten waer ooc gheen recht. datmen die schone maecht daer om ontliven soude. Wat machs den wijn dat hem die lieden daer in drincken versmoort. Want droncken si hem bi maten twaer sonder noot. Souden sijt alle betalen moeten metten live. daer die natuerlike sinnen op ontsteken in liefden. soe waert al gedaen dat solaes op die aerde. ende alle die vruecht der werelt. Ic segghe alsoo ic te voren 22 gheseit hebbe. die maechden oft vrouwen die en moghens niet dat die mans in liefden op hem lieden ontsteken. wijtet die verwaentheyt vanden mans ende niet den vrouwen want sijs onsculdich sijn. Doe seide die gravinne. ten baet niet ghi en sultse alsoe niet excuseren ic en salse doen doden. tsy lief oft leet. Als dat die rechter hoorde so seyde hi. ic hore seer wel dat onrecht dat recht verwinnen moet. het is nochtans onghelijc dat ghi doen wilt. Die vrouwe seyde onghelijc op onghelijc neer. ich beveel u bi den eet die ghi gedaen hebt dat ghi margrieten vanghen wilt. ende doet haren lichaem levendich verbarnen aen eenen stake. Die rechter seide vrouwe wildijt ghedaen hebben goet ende doettet selve. ick en sals niet doen. want dat is contrarie den rechten. ende teghens gods ghebot. Doen dat die gravinne hoorde doe seide si met verstoorden sinnen. legt neder die roede ic verlaet u gheheel ende al van uwer officien. Ende ter wijlen dat si dus keven so stont evac aent gelente vander salen. ende hoorde haer beyder woorden. mer si en wistens niet dat hem evac soe bi was. die hem verborghen hielt om te horen hoet varen soude. Als die rechter hoorde dat hi verliesen soude sijn offcie. soe dacht hi in hem selven dat hem vele schaden ende meshanden soude. Doen sprac hi totter vrouwen, ic souder liever dooden een hondert. dan ic verliesen soude mijn officie. ic slachte pylatus ic soude hadde noy scheeden van mijn vette brocken. ende hi beloofde die vrouwe dat hijse doden soude. Ende dit hoorde evack die ridder die daer verborghen stont. ende bleef voort horende hoet varen soude. Doen sprac die vrouwe. hoe suldijt maken dat ghijse morghen tijliken ter doot brengt. eert yemant weet oft ghewaer werde. want vernaemt die grave ofte etsijtes ofte evac so soudet al om niet sijn. dus soe moetse verhaest wesen. want isse doot si blijft doot. Die rechtere die haestelic verkeert was seide. vrouwe ick weet raet om haer te doden. ick salse gaen vanghen ende segghen haer aen. als dat si u heeft doen willen vermoorden. ende dat heymeliken bi nachte op u bedde. ende dat wijt alle hoorden. Dien raet dochte der vrouwen seer goet. ende si gaf hem thien realen om te verdrincken. gaet seide si ende volbrengt dat ghene dat ghi voor hebt. sonder daer op te slapen of te toeven. Die rechter seide vrouwe sijt onbesorcht. eer morghen die clocke achte slaet salse van cante gespeelt sijn ende ooc verbrant ten claren asschen. ic sal den hangman gaen bevelen dat hi alle dinck bereet make. soe daer toe dienen sal. Die vrouwe seide soe doet ic gae wech quansuys nyeuwers of wetende. doet al so ic u toe betrouwe. Aldus schieden si van malcanderen. ende evac bleef alleen verborghen. ende hi seyde bi hem selven. O valsche herten. o nijdighe spinnen. o rechter ghi die pylatus ghelijckende sijt. die god onsen heere ierst excuseerde ende verontschuldichde. ende nae dede hi hem cruycen van den ioden. ende droochde sijn. handen van den onnooselen bloede cristi. Des ghelijcx doedy ooc valsche rechter. ghi excuseerde ende verontschuldigde margrieten metten iersten. ende nu om u singulaer ende eygen profijts wille suldi onschuldeliken ende sonder sake doden. ic salder toe sien dat van deser valscher saken gheen noot en sal sijn. O margrieta soudy also onnoseliken moeten sterven dat waer iammer. met deser talen ghinc evac te rusten totten dach aen quam. |
Hoe Etschijtes moeder Margariet onschuldig en zonder recht wilde doen doden door de rechter van de stad. Dat 21ste kapittel. VAN kwaadheid zwel ik gelijk een pad die vol venijn is. Alleen zo is mij te moede om at ik deze teef Margriet niet kan brengen ter dood. Ik heb het immer alzo gemaakt dat mijn zoon weg is en is verzonden tot zijn oom om kwansuis ridder te maken. Dit heb ik al te goed bedreven en mijn man de graaf is ook van huis, dus heb ik het al draaiende op mijn duimpje en dat om mijn valsheid te bedrijven en Margariet te laten sterven een kwade dood. Hier is de rechter van de stad, die zal ik haar heimelijk van kant laten spelen want dat is nu wel in mijn macht. Met dat ze bezig stond met deze woorden zo kwam de rechter van de stad bij haar die ze heimelijk had ontboden en dat om Margariet bederven. De rechtere groette zijn vrouwe de gravin met lieve taal en hij vroeg haar wat dat haar believen was dat ze hem zo haastig had ontboden om bij haar te komen. Waarop zei antwoorde en zei, om een lastige zaak die gij bestaan moet en dat zeer haastig eer dat de graaf, mijn man, of Etschijtes, mijn zoon, thuiskomen. De rechter antwoorde daarop en zei, o genadige vrouwe, wat is die zaak, laat mij die horen, is het in mijn macht ik zal die zaak bestaan. Toen zei die kwade vrouwe, wat die zaak is dat zal je aan horen. Hier is dat buitenlandse sletje Margriet van Limburg die Etschijtes, mijn zoon, zeer lief heeft. Die wil ik gedood hebben en verbrand aan een staak zonder enig wachten. Waarop de rechtere antwoorde, o vrouwe Nychija, gravin van het land van Athene, ik moet eerst weten de criminaliteit en misdaad die van haar bedreven is eer ik haar brengen zou van levende lijf ter dood naar wet en recht van het land eer men een mens vangen of doden zal. En men moet weten zijn beschuldiging en dat vervolgen met gedingen, dit zijn die rechten en privilegin van het land. Het was zonde een mens particulier te doden. Toen zei die over kwade vrouwe, privilegin hier en privilegin daar en recht hier en recht ginder, ik wil ze beroofd hebben van het leven. Ik weet zaken en beschuldiging genoeg om haar te doden en dat ze dat lijf verbeurd heeft, want ze heeft Etschijtes, mijn zoon, betoverd en dat met haar liefde alzo dat hij razend loopt achter straten. Dit is mij beschuldiging genoeg om haar te late doden. De rechter van de stad antwoorde daarop en hij zei, vrouwe gij bent kwalijk bedacht, de reden waarbij wat mag die mooie maagd dat ze uw zoon Etschijtes lief heeft, wijdt dat aan de besluiteloosheid van zijn zinnen. Het was ook geen recht dat men die mooie maagd daarom ontlijven zou. Wat mag de wijn dat het die lieden daarvan drinken versmoort. Want dronken ze het met maten het was zonder nood. Zouden zij het alle betalen moeten met het lijf daar die natuurlijke zinnen op ontsteken in liefde zo was geheel gedaan het solaas op die aarde en alle vreugde der wereld. Ik zeg alzo ik tevoren gezegd heb, die maagden of vrouwen die en mogen niet dat de mannen in liefden op hen ontsteken. Wijdt het aan de verwaandheid van de mannen en niet de vrouwen want zij zijn onschuldig. Toen zei de gravin, het baat niet, gij en zal haar alzo niet excuseren, ik zal haar laten doden, het zij lief of leed. Toen dat de rechter hoorde zo zei hij, ik hoor zeer goed dat onrecht dat recht overwinnen moet, het is nochtans ongelijk dat gij doen wilt. Die vrouwe zei, ongelijk op en ongelijk neer, ik beveel u bij uw eed die gij gedaan hebt dat gij Margariet vangen wilt en laat haar lichaam levend verbranden aan een staak. De rechter zei, vrouwe wil jij het goed gedaan hebben doe het zelf. Ik zal het niet doen want dat is contrarie de rechten en tegen Gods gebod. Toen dat de gravin hoorde toen zei ze met verstoorden zinnen, leg neer die roede, ik verlaat u geheel en al van uwer officie. En terwijl dat ze dus keven zo stond Evac aan het hekwerk van de zaal en hoorde hun beider woorden. Maar ze wisten niet dat hen Evac zo nabij was die zich verborgen hield om te horen hoe het gaan zou. Toen de rechter hoorde dat hij verliezen zou zijn officie zo dacht hij in zichzelf dat het hem vele schaden en mishandelen zou. Toen sprak hij tot de vrouwe, ik zou er liever doden een honderd dan dat ik verliezen zou mijn officie. Ik slachtte Pilatus, ik zou had nooit scheiden van mijn vette brokken en hij beloofde die vrouwe dat hij haar doden zou. En dit hoorde Evac die ridder die daar verborgen stond en bleef voort en hoorde hoe het gaan zou. Toen sprak die vrouwe, hoe zal je het maken dat gij haar morgen tijdelijk ter dood brengt eer het iemand weet of gewaar wondt. Want vernam het de graaf of Etschijtes of Evac zo zou het al om niet zijn. Dus zo moet het verhaast wezen, want is ze dood ze blijft dood. De rechtere die haastig veranderd was zei, vrouwe ik weet raad om haar te doden. Ik zal haar gaan vangen en haar aanzeggen als dat zei u heeft doen willen vermoorden en dat heimelijk bij nacht op uw bed. en dat wij het allen hoorden. Die raad dacht de vrouw zeer goed en ze gaf hem tien realen om te verdrinken. Ga, zei ze, en volbrengt datgene dat gij voor hebt zonder daar op te slapen of te toeven. De rechter zei , vrouwe wees onbezorgd, eer morgen de klok acht slaat zal ze van kant gespeeld zijn en ook verbrand tot heldere as, ik zal den hangman gaan bevelen dat hij alle dingen gereed makt zo daartoe dienen zal. De vrouwe zei, zo die ik, ga weg die kwansuis nergens van weet. Doe al zo ik u toe vertrouw. Aldus scheiden ze van elkaar en Evac bleef alleen verborgen en hij zei bij zichzelf. O valse harten, o nijdige spinnen, o rechter gij die Pilatus gelijk bent, die god onze heer eerst excuseerde en verontschuldigde en daarna liet hij hem kruisigen van de Joden en droogde zijn handen van het onschuldige bloed van Christus. Desgelijks doe je ook valse rechter, gij excuseerde en verontschuldigde Margariet met ten eerste en nu vanwege uw particulier en eigen profijt zal je verontschuldigen en zonder zaak doden. Ik zal er op toe zien dat van deze valse zaak geen nood zal zijn. O Margriet, zou je alzo onschuldig moeten sterven dat was jammer. Met deze woorden ging Evac rusten tot de dag aankwam. |
Hoe die rechter margrieten, vinck. ende inden kercker stack. ende beteechse datse die gravinne vermoorden wilde. [ 12 ] Dat. XXIIJ. Capittel. ALS die rechter ghescheyden was vander vrouwen so ghinc hi daer hi margrieten vant alleene ende seyde. gheeft u gevanghen vanden live. Margrieta was verwondert ende seyde. ay laes hoe so. wat is die sake datmen my vanghen doet. ende wat heb ic mesdaen. Die rechter antwoorde ghi theve ghi hebt te nacht willen vermoorden ons gravinne wi hebbent ghehoort. ende om dyer sake wille wiltse u ghedoot hebben. Doen seide margrieta die seer bedruct was ghi hebt onghelijc van deser saken. ic en hebs 23 noyt ghedacht/ ghepeynst/ noch wille gehadt/ mer si doet mi valschelic vanghen ende dat met onrechte. waer etsijtes hier oft evac ten waer ghenen noot mer neen sy lacen. dwelc ic beclaghen moet dat ic ontschuldeliken sal moeten sterven ende onverdient. Neen seyde die valsche rechtere ghy hebbet wel verdient gaet daer in den kerkere. ende bereet u also ghi sterven ende leven wilt. want morghen broech so naect die ure uwer doot. ende daer met so schiet die rechter van daer. ende margrieta die bleef alleen inden kerkere beclagende dat groot onghelijc datmen haer dede ende onverdient dat welcke seer te beclagen was. Want si anders niet en wiste dan sy ontschuldeliken sterven moste also die rechter haer gheseyt hadde Aldus so stelde si haer te vreden so si best conde. ende sette ganselic al haer herte op god almachtich. ende op sijn lieve moeder dat hy haers ontfermen wilde ende bleef screyende alle die langhen nacht in groter droefheit seggende teghen haer selven, adieu vader hertoghe otto van limborch. adieu moeder. adieu broeder vrienden ende maghen. hier blijft u weerdighe doch ter margrieta die ghi verloost onnoselic in die iacht. aldus weenende ende claghende bleef margrieta in groter sorghen ende in banghicheyt des herten. Ende die rechter dede den hangman alle dine bereyden om margrieten te verbernen. ende te iustificeren sonder recht oft vonnisse. dat hem noch ten quaetsten vergaen sal, alsmen noch wel horen sal int eynde doen hijse ter plaetsen brocht daer si sterven soude. |
Hoe de rechter Margariet ving en in de kerker stak en legde haar aan dat ze de gravin vermoorden wilde. [ 12 ] Dat 23ste Kapittel. TOEN de rechter gescheiden was van de vrouw zo ging hij daar hij Margariet alleen vond en zei; geeft u gevangen van het lijf. Margriet was verwonderd en zei, aai helaas hoe zo, wat is de zaak dat men mij vangen doet en wat heb ik misdaan. De rechter antwoorde, gij teef, gij hebt vannacht willen vermoorden onze gravin en wij hebben het gehoord en vanwege die zaak wil ze u gedood hebben. Toen zei Margriet die zeer bedrukt was, gij hebt ongelijk van deze zaak, ik heb het nooit gedacht, gepeinsd, noch wil gehad heb, maar ze laat me vals vangen en dat met onrecht. Was Etschijtes hier of Evac, het was geen nood, maar neen, zij helaas, wat ik beklagen moet dat ik onschuldig zal moeten sterven en onverdiend. Neen, zei die valse rechter, gij hebt het wel verdiend, ga daar in den kerker en bereid u alzo gij sterven en leven wilt. Want morgen vroeg zo naakt het uur van uw dood en daarmee zo scheidde de rechter van daar. En Margriet die bleef alleen in de kerker en beklaagde dat grote ongelijk dat men haar deed en onverdiend, wat zeer te beklagen was. Want ze wist niets anders dan ze onschuldig sterven moest, alzo de rechter haar gezegd had. Aldus zo stelde ze zich tevreden zo goed ze kon en zette gans al haar hart op god almachtig en op zijn lieve moeder dat hij haar ontfermen wilde en bleef schreien de hele lange nacht in groter droefheid en zei tegen zichzelf, adieu vader hertog Otto van Limburg, adieu moeder, adieu broeder vrienden en verwanten, hier blijft uw waardige dochter Margriet die gij onschuldig verloor in de jacht. Aldus wenende en klagende bleef Margriet in grote zorgen en in bangheid van het hart. En de rechter liet de hangman alle dingen bereiden om Margariet te verbranden en te justificeren zonder recht of vonnis dat hem noch ten kwaadste vergaan zal, als men noch wel horen zal in het einde doen hij haar ter plaats bracht daar ze sterven zou. |
Hoe evack aen etsijtes quam ende bracht hem die tijdinghe van margrieten hoe datse ghevangen was. Dat. XXIIIJ .capittel. AL loopt den cloot hy en is noch niet ten eynde, die somighe willen margrieten doen dooden dat hem qualick lonen sal. het ic evac ick sal in haer hulpe sijn ende etsijtes mijnen neve laten weten wat ic ghesien ende al ghehoort hebbe, hoe datmen margrieten onnoseliken dooden soude dat schade waer en waert niet belet mer ic hope iaet. Evac aldus al coutende tegens hem selven quam so verre dat hi quam aent casteele daer etsijtes op was. ende etsijtes die quam hem teghen. ende hi hiet evac willecome ende hy vraechde hem ofter wat schuylde dat hy so haesteliken quam. Evac seyde o neve wat schuylen iaet. daer is wat schuylende dat u ende margrieten teghen gaet ende aen haer lijf gaet. Etsijtes dat horende wert seer tornich ende gram. hoe soude dat by comen dat margrieta sterven soude. dat geeft mi wonder wat is die sake. Evac seyde heere men betichse dat si u moeder heeft willen vermoorden om selve vrouwe te sijn vanden lande. ic hoorde etsijtes neve dats die rechtere metten iersten niet doen en woude ende weder seydet uwer moeder die oorsake is ende cause van al. want si woude. margrieten gedoot hebben om dat si u lief hadde ende ghi haer. dese woorden heb ic haer horen spreken dat sijse daer omme dooden wilt. Als etsijtes dit hoorde so werdt hi noch grammer dan hi te voren noyt was. ende hi swoer dattet die rechter becopen soude. ende hadde hi sijn moeder ghehadt si en soudts haer niet belooft hebben. Met desen tornighen moede so sijn si beyde op gheseten te paerde. ende hebben hem versien van dat ghene dat hem lieden van noode was. ende sy sijn ghereden in een bosschage staende bi dat gherichte. ende daer hebben si hem selven verborghen ghehouden totter tijt dat die rechter daer comen soude met margrieten omme te doodene. Dit was omtrent in die dageraert als die valsche richter vander stadt wt was om margrieten te halen wten prijsoene ende ghevanckenisse. |
Hoe Evac aan Etschijtes kwam en bracht hem de tijding van Margariet hoe dat ze gevangen was. Dat. 24ste kapittel. AL loopt de kloot, hij is noch niet ten einde, sommige willen Margariet laten doden dat hen kwalijk belonen zal. Heet ik Evac, ik zal in haar hulp zijn en Etschijtes, mijn neef, laten weten wat ik gezien en al gehoord heb hoe dat men Margariet onschuldig doden zou dat schade was, was het niet belet, maar ik hoop, ja het. Evac aldus al koutende tegen zichzelf kwam zo ver dat hij kwam aan het kasteel daar Etschijtes op was en Etschijtes die kwam hem tegen. En hij zei Evac welkom en hij vroeg hem of er wat schuilde dat hij zo haastig kwam. Evac zei, o neef, wat schuilt er ja het. Daar schuilt wat dat u en Margariet tegen gaat en aan haar lijf gaat. Etschijtes die dat hoorde werd zeer toornig en gram. Hoe zou dat erbij komen dat Margriet sterven zou, dat geeft mij wonder wat is die zaak. Evac zei, heer men beticht haar dat ze uw moeder heeft willen vermoorden om zelf vrouwe te zijn van het land. Ik hoorde Etschijtes, neef, dat de rechtere in het begin haar niet doen wilde en weersprak uw moeder die oorzaak is en reden van alles want ze wilde Margariet gedood hebben omdat ze u lief had en gij haar. Deze woorden heb ik haar horen spreken dat zij haar daarom doden wil. Toen Etschijtes dit hoorde zo werd hij noch grammer dan hij tevoren nooit was en hij zwoer dat het die rechter bekopen zou en had hij zijn moeder gehad hij zou haar niet geloofd hebben. Met dit vertoornde gemoed zo zijn ze beide opgezeten te paard en hebben zich voorzien van datgene dat hen van node was. En ze zijn gereden in een bosje dat stond bij dat gerecht en daar hebben ze zichzelf verborgen gehouden tot de tijd dat de rechter daar komen zou met Margariet om te doden. Dit was omtrent in de dageraad toen de valse rechter van de stad uit was om Margariet te halen uit de prison en gevangenis. |
Hoe margrieta wten prijsoene quam ende die rechter met sinen state om haer te doden. ende hoe datse etsytes verloste ende verbrande den rechtere. Dat. XXV. capittel. NU comt margrieta den tijt dijns stervens is hier om dat ghi die gravinne vermoorden woudt. ende self een vrouwe wesen van desen lande. dat sal u nu qualic op comen, hangman ontcleetse ende laet hout ende stroo bereet maken met brande so 24 moet si verdaen sijn want tvonnisse is also ghegheven. Margrieta dit horende was seer wee te moede alsoot wel reden was. want si der doot ontschuldich was ende seyde o valsche rechter ghi sult mi hier doden onverdient. ende dat om die minne van etsijtes. want ic en weet niet dat ic oyt yemant mesdede Die rechter antwoorde ende seide. du valsch wijf wildy loochghenen dat ghi die gravinne vermoorden woudt. ic sach u dat mes op haer kele setten om haer te vermoordene. ende daer mede vinc ic u. dese woorden hoorde margrieta. ay lays si en hats gheen schult. Die rechtere riep totten hangman haest u ende maect dat vier hereet. ende stelt mi margrieten daer in iusticie dye moet volcomen sijn spoet u want het is tijt. Die hangman en wilde die schone maecht niet verhaesten. ende ghincker met goeder moyten toe. ende hi beclaechde margrieten wter maten seere. dat iammer ende schade was datmense verbarnen sonde. die rechtere wilde verwoeden dat hem die hangman niet en haeste. Margrieta die badt den rechtere dat si haer ghehet mochte spreken eer si int vier ghinc. die rechter consenteerdet haer. Daer viel margrieta op haer knyen haer oghen slaende ten hemelwaert segghende. O god vader almachtich hemelrijcx ende aertrijcx. staet my nu bi in mijnder groter noot. die onschuldich hier sterven moet also waerlijck heere als Daniel verontschuldichde sussanna. ende brachtse tot haerder onschult. helpt mi ooc heere tot mijnder ontschult. O maria moeder der ontfermherticheit sijt in mijnre hulpen in mijnder alder laetster noot. O etsijtes die liefde van u moet ick bequelen. ende om uwen wille sterven. dus neem ic orlof aen u. Adieu vader/ moeder/ ende broeder. vermalendijt sy iaghen dat ic oyt mede voer dat mach my nu wel rouwen. dat ick so iammerliken ende ontschuldeliken mijn schoone ionghe lijf verliesen moet biquader boser ende valscher verraderijen. gode sijts gheclaecht. Met deser droefliker clachten beval si haer seere droefliken te gode waert. ende si was gheleyt ten viere waert om te verharnen. Evac saecht ende riep etsijtes wel aen slaet inden hope tis meer dan tijt. margrieta is in grooter vreesen. Met dien soe quam etsijtes ende evac aen ende sloeghen in den hoop. ende namen den rechtere by den halse hem vraghende. wie dat hem soe koene maecte margrieten te dooden sonder eenich schult. Die rechter was seer vervaert doe hy in die handen van etsijtes was ende seide. u moeder die hevet mi dit al doen doen. twas haer beveel. ic en mochte met vreeden niet sijn. ick en mostese ter doot brenghen Daer op dat evac antwoorde ende seyde. du valsche rechtere ghi liechtet. ick hebt al ghehoort ende ghesien. want ghi naemter gelt af dat ghijse doden soudt. Du quade boeve/cokijn/quaet valsch verrader. die die goeden dooden soudt om ghelt. Die rechter badt seer sijns lijfs ghenade. maer etsijtes seyde alsulcken genade als ghi ghedaen soudet hebben der schoonder margrieten van lymhorch sal u oock gheboeren. Hy beval den hangman. dat hi den rechtere stellen soude daer die schone margrieta ghestaen soude hebben. ic salt u wel lonen. Die hangman was blijde ende hi seyde ionghelinck etsijtes dat doe ic wter maten seer gaerne. ende vele liever dan oft ick verbarnet soude hebben die overschoon bloeme margarieta van lymborch. Dus was die rechtere int vier ghestelt ende selve verbrandt tot pulver van asschen. Soe varen si ten laesten wt eynde die den duechdeliken menschen verongeliken want si crighen al selven tquade loon int wteynde. Etsijtes nam margrieten inden armen ende seyde, lief hoe soudt dus gaen soudemen u aldus verradelijcken dooden. ter wijlen dat ic wech ware. Ic sweer hi al dat ick van gode houde hadde ick mijn moeder hier si soude smaken dat selve dat die rechter ghesmaect ende besuert heeft. Doe seyde margrieta. o etsijtes lief dat en sul di niet doen. want dat waer grote sonde dat ghi uwer moeder mesdeet. want ghi moecht sonde doen teghen uwer moeder. Mer u moeder en mach ghene sonde teghen u doen. dus laet dat lijden ende varen. Sy heeft recht dat si wt is om my te bederven. want si en wilt niet dat ghi liefde aen mi legghen soudt. ick ben u vele te neder gheboren om mi te beminnen. dus ist recht dat si soect ende begheert van herten mijn mesval. Niet te 14 (=27) |
Hoe Margriet uit de gevangenis kwam en de rechter met zijn staat om haar te doden en hoe dat Etschijtes haar verloste en verbrande de rechter. Dat 25ste kapittel. NU kom Margriet, de tijd van uw sterven is hier omdat gij die gravin vermoorden wilde en zelf een vrouwe wezen van dit land, dat zal u nu kwalijk bekomen, hangman ontkleedt haar en laat hout en stro bereid maken met brand zo moet ze verdaan zijn want het vonnis is alzo gegeven. Margriet die dit hoorde was zeer wee te moede alzo het wel reden was, want ze de dood onschuldig was en zei; o valse rechter, gij zal mij hier doden onverdiend en dat om de minne van Etschijtes. Want ik weet niet dat ik ooit iemand misdeed. De rechter antwoorde en zei; u vals wijf wil je loochenen dat gij die gravin vermoorden wilde, ik zag u dat mes op haar keel zetten om haar te vermoorden en daarmee ving ik u. Deze woorden hoorde Margriet. Ai helaas, ze had geen schuld. De rechtere riep tot den hangman, haast u en maak dat vuur gereed en stel mij Margariet daarin justitie moet volkomen zijn, spoed u want het is tijd. Die hangman wilde die mooie maagd niet verhaasten en ging er met goede moeite toe en hij beklaagde Margariet uitermate zeer dat het jammer en schade was dat men haar verbranden zou. De rechter wilde verwoede dat hem die hangman niet haastte. Margriet die bad de rechter dat ze haar gebed mocht spreken eer ze in het vuur ging. Die rechter stemde het haar toe. Daar viel Margriet op haar knien en sloeg haar ogen te hemelwaarts op en zei; O god vader almachtig hemelrijk en aardrijk, sta mij nu bij in mijn grote nood die onschuldig hier sterven moet alzo waarlijk heer als Daniel verontschuldigde Susanna en bracht ze tot haar onschuld. Helpt mij ook heer tot mijn onschuld. O Maria, moeder der ontferming, wees in mijn hulp en in mijn allerlaatste nood. O Etschijtes, die liefde van u moet ik bekwijlen en om uw wil sterven, dus neem ik verlof aan u. Adieu vader, moeder en broeder, vermaledijd is dat jagen dat ik ooit mede voer dat mag mij nu wel berouwen dat ik zo jammerlijk en onschuldig mijn schone jonge lijf verliezen moet bij kwade boze en valse verraderijen. God zij geklaagd. Met deze droevige klachten beval ze haar zeer droevig tot god waart en ze werd geleid te vuur waart om te verbranden. Evac zag het en riep Etschijtes, wel aan slaat in de hoop, het is meer dan tijd. Margriet is in grote vrees. Met die zo kwam Etschijtes en Evac aan en sloegen in de hoop en namen de rechtere bij de hals en vroegen hem wie dat hem zo koen maakte Margariet te doden zonder enige schuld. De rechter was zeer bang toen in de handen van Etschijtes was en zei; uw moeder die heeft mij dit al laten doen, het was haar bevel, ik en mocht niet met vrede zij, ik moest haar ter dood brengen. Daarop dat Evac antwoorde en zei; u valse rechter, gij liegt, ik heb alles gehoord en gezien, want gij nam er geld van dat gij haar doden zou. U kwade boef, landloper, kwade valse verrader die de goeden doden zou om geld. Die rechter bad zeer zijn lijf genade, maar Etschijtes zei al zulke genade zoals gij gedaan zou hebben de mooie Margariet van Limburg zal u ook gebeuren. Hij beval de hangman dat hij de rechter stellen zou daar de mooie Margriet gestaan zou hebben, ik zal het u goed belonen. Die hangman was blijde en hij zei jongeling Etschijtes dat doe ik uitermate zeer graag en veel liever dan of ik verbrand zou hebben die overschone bloem Margariet van Limburg. Dus was die rechter in het vuur gesteld en verbrandt tot as poeder. Zo gebeurt het tenslotte uiteindelijke die de deugdelijke mensen verongelijken want ze krijgen al zelf het kwade loon in het uiteinde. Etschijtes nam Margariet in de armen en zei, lief hoe zou het aldus gaan zo men u aldus verraderlijk zou doden terwijl dat ik weg was. Ik zweer hij al dat ik van god hou, had ik mijn moeder hier ze zou smaken datzelfde dat de rechter gesmaakt en bezuurd heeft. Toen zei Margriet; o Etschijtes lief, dat zal je niet doen want dat was grote zonde dat gij uw moeder misdeed want gij mocht zonde doen tegen uw moeder. Maar uw moeder mag geen zonde tegen u doen, dus laat dat lijden en gaan. Ze heeft recht dat ze erop uit is om mij te bederven want ze wit niet dat gij liefde aan mij leggen zou. Ik ben u veelte laag geboren om mij te beminnen, dus is het recht dat ze zoekt en begeert van hart mijn misval. Niet te |
Hoe den ternoy ghehouden was. daer etsijtes ende evac den danc ende den prijs verdienden. Dat. lxiij. Capittel. 25 min dat ick dat ghedencken wil tot ghenen daghen. maer doer dijn groote ionste ende groote ghetrouwicheyt die ghi aen mi ghedaen hebt. moet ic u ionste met herten draghen. Ende ic bidde u lief dat ghi dijnder moeder van deser saken doch ghenen overlast doen en wilt. mer latet doch henen gaen. ende peynst dattet u moeder al doet om u profijt. Etsijtes seyde. o margrieta lief ick bemercke dijn grote duecht ende dijn goedertierenheyt die u noch brenghen sal tot groten state iae ist in mijnder macht, alst noch hoepe ic wel wesen sal. Ghi bidt lief voor die ghene die u quaet doen willen. ende u bederven ende qualick varen ghesocht hebben. ende ghy wilt datment hem lone met duechden. Neen nemmermeer en sie icse met goeden oghen aen. ende dat om des stucks wille. Evac seyde o neve sijt te vreden. tempert dijnen verstoorden sin. ende peynst u moeder die moet u moeder sijn. latet dese reyse onghemerct. ghy hebt u nu ghenoch ghewroken aenden rechter die verbrant is. soe dats hem een ander wel spieghelen sal. Doe seyde margrieta iae doch etsijtes lief. die ic liefde drage in reynicheden. sijt doch nu gherust. wildy liefde aen mi verwerven. ofte wildi mi lief doen. Etsijtes dit horende seyde. o margrieta lief ghi slacht ons lieve heere iesus want doen hi aent cruce hinc doe badt hi voor die ghene die hem cruysten. ende ghy biddet voor die ghene die u grotelic mesdaen hebben niet te min. ick ben wat badt gherust. Met deser talen ende woorden voerde hi margrieten in die stadt mit groter vruecht. ende dede haer tien werf meer eeren aen dan hy te voren haer ghedaen hadde Die moeder maecte haer wten oghen ende handen van etsijtes want si en dorste haer niet laten sien van groter sorghen ende vreesen wille. die si voor etsijtes haren sone hadde. |
Hoe het toernooi gehouden was daar Etschijtes en Evac de dank en de prijs verdienden. Dat 43ste Kapittel. Min dat ik dat gedenken wil te geen dagen, maar door uw grote gunst en grote trouwheid die gij aan mij gedaan heb moet ik uw gunst met ter harten dragen. En ik bid u lief, dat gij uw moeder van deze zaken toch geen overlast doen wilt, maar laat het toch henen gaan en peinst dat uw moeder alles doet om uw profijt. Etschijtes zei; o Margriet lief, ik bemerk uw grote deugd en uw goedertierenheid die u noch brengen zal tot grote staat, ja is het in mijn macht, zoals ik het noch hoop ik wel wezen zal. Gij bidt lief voor diegene die u kwaad doen willen en u bederven en kwalijk varen en gezocht hebben en gij wilt dat men het hen beloont met deugden. Neen nimmermeer zie ik ze met goeden ogen aan en dat vanwege het stuk. Evac zei, o neef wees tevreden, tempert uw verstoorden zin en peinst om uw moeder die moet uw moeder zijn. Laat het deze keer ongemerkt. Gij hebt u nu genoeg gewroken aan de rechter die verbrand is zodat zich een ander er wel spiegelen zal. Toen zei Margriet, ja toch Etschijtes lief die ik liefde draag in reinheid, wees toch nu gerust. Wil je liefde aan mij verwerven of wil je mij lief doen. Etschijtes die dit hoorde zei; o Margriet lief, gij slacht onze lieve heer Jezus, want toen hij aan het kruis hing toen bad hij voor diegene die hem kruisigden en gij bid voor diegene die u zeer misdaan hebben, niettemin ik ben wat beter gerust. Met deze talen en woorden voerde hij Margariet in de stad met grote vreugde en deed haar tien maal meer eren aan dan hij tevoren haar gedaan had. De moeder maakte zich uit de ogen en handen van Etschijtes want ze durfde zich niet te laten zien vanwege groter zorgen en vrees die ze voor Etschijtes, haar zoon, had. |
Hoe die keyser van griecken sandt sinen heraut wt. om eenen ternoy te roepene in Athenen. Dat. XXVI. capittel. GHI heeren mijns rijcx. ghi weet wel hoe dat ic voor mi genomen hebbe. dat ic in Constantinobele mijn stede wil doen houden eenen costeliken ternoy. om alle edelheyt te ghebruken ende te hanteren der wapenen aert. Dus wil ick ontbieden alle schilt boortighe mannen. die edel van af comste sijn. als dat si comen sullen tot eenen vernoemden daghe hier int lant van griecken. in mijn stadt hetende constantinobelen. daer ick houden wil een feeste van veertich daghen lanc. Ende stellen daer twee karbonckelen. den eenen om te winnen met ternoyen. den anderen om te winnen met triumphe vanden schonen vrouwen. Dese feeste wil ick doen beroepen. om dat ie soude kennen mijn edel mannen. Die heren seiden te samen. heer keyser ghi doet wel. ende ooc mede dat wert u een eewige eere dat ghi dese feeste voort stellende sijt. Daer op die keiser antwoorde voort. havere ende hoy is al te voren. voor al dat gaet ende comt Aldus mijn heraut ghi hebt ghehoort mijnen sin. onthouwet wel. ende gaet in alle landen onder mi gheleghen. ende gheeft dit ghebot te kennen. dat een yeghelijc come op sijn cierlieste. omme prijs te verdienen. Den achsten dach van Junio moet elc ter banen sijn. ende desen dach onthouwet wel. neemt daer sijn veertich bisanten van goude. ende maect goede ciere. Die heraut dancte den keiser seer. ende hi nam orlof ende ghinc hem maken te paerde. om te vollenbrenghen dat beveel des keysers. Die keiser ende sijn heren die ghinghen ordineren met eresebia des keysers dochter alle dinghen op teierlicsten, om alle heeren tontfanghen die totten ternuye comen souden. Ende men bereede dat perck alsoot daer toe dienende was. ende men maeckter ooc stellagen om maechden ende vrouwen daer op te setten, om te sien den triumphe vanden ternoyen. |
Hoe de keizer van Griekenland zond zijn heraut uit om een toernooi uit te roepen in Athene. Dat. 26ste kapittel. GIJ heren van mijn rijk, gij weet wel hoe dat ik me voorgenomen heb dat ik in Constantinopel, mijn stad, wil laten houden een kostbare toernooi om alle edelheid te laten gebruiken en te hanteren de wapen aart. Dus wil ik ontbieden alle schild geboren mannen die edel van afkomst zijn als dat ze komen zullen tot een vernoemden dag hier in het land van Griekenland, in mijn stad heet Constantinopel daar ik houden wil een feest van veertig dagen lang. En stel daar twee karbonkels, de ene om te winnen met toernooien, de andere om te winnen met triomf van de mooie vrouwen. Dit feest wil ik laten beroepen omdat ik zou kennen mijn edele mannen. Die heren zeiden tezamen, heer keizer gij doet goed en ook mede dat wordt u een eeuwige eer dat gij dit feest voort stelt. Waarop op die keizer voort antwoorde, haver en hooi is al tevoren vooral dat gaat en komt. Aldus mijn heraut gij hebt gehoord mijn zin, Onthoudt het goed en gaat in alle landen onder mij gelegen en geef dit gebod te kennen dat iedereen komt op zijn sierlijkste om prijs te verdienen. De achtste dag van juni moet elk ter banen zijn en onthoud deze dag goed. Neemt daar zijn veertig Bizant van goud en maak goede sier. Die heraut bedankte de keizer zeer en hij nam verlof en ging zich te paard maken om te volbrengen dat bevel der keizer. De keizer en zijn heren die gingen ordineren met Eresebia, de keizers dochter, alle dingen op het sierlijkste om alle heren te ontvangen die tot het toernooi komen zouden. En men bereide dat perk alzo het daartoe diende en men maakte eer ook stellagen om maagden en vrouwen daarop te zetten om de triomf van het toernooien te zien. |
Hoe die grave thuys quam. ende hadde alle dinghen vernomen. ende hoe hi die gravinne over ghinck. [Dat. XXVII. capittel.] ICK rase van thoorne. ic en weet wat peysen dat dese margrieta aldus verlost is. ende die rechter verbrant. ende ic moet mi bedect houden wt mijns soons oghen. ofte hi soude my doen mijnen vister sluyten ende cloppen mi op mijn broot schappray. 26 mer ick prijse een tarde van seven mijlen. hy en sal mi hier niet soecken. Mijn here is comen is mi gheseyt. ende hi weet al. nochtans als hi bi mi comt sal ic selve mijn clachte doen. Met dese woorden ende valscher themen quam die grave daer die vrouwe was verborghen. ende si hiet hem willecome. hij dancte haer seer. mer hi en seide nieuwers af niet. Doe ghinc dese valsche vrouwe haer clachte doen over etsijtes haren sone. dat si haer moste verborghen houwen. oft hi soudese scoffieren haers levens. Die grave haer man dit horende antwoorde ende seyde. vrouwe ghi hebbet quaet gedaen dat ghi margrieten woudet doen sterven. ende si u niet mesdaen en hadde. ende al haddi dat selve sop ontfaen dat dese rechtere ontfaen heeft nyemant en soude u beclaghen. want ghi wout margrieten ter doot brengen sonder sake ofte rechte. Doe seyde die vrouwe. ic hadder wel recht toe. want si wilde mi vermoorden. ende hoven dat heeft si onsen sone betovert. alsoe dat hi half rasende wert sijnder sinnen. Hi is haer altoos onder den steert waer se gaet waerse staet hi is haer altoos ontrent. hi en can haers niet derven ende ic moet mi verborghen houwen oft hi soude mi vermoorden. dus seg ic dat si hem betovert heeft. Die grave sprack vrouwe een dinc moet ic u vraghen. ghi segt dat margrieta hem betovert heeft. hadde mi dan ooc betovert. als ic u liefde droech in tijden voorleden. ende dat om u schoonhede dat verlanghet mi ooc wel te wetene. Die vrouwe seide. trouwen heere neen ic. mer ghi ende ick waren anders edel van gheboorten. ghelijc van afcomsten. rijck ende machtich van goede. dat en is daer bi niet eens te ghelijcken. Ende daer bi segge ic mits dat margrieta van lymborch van nederen gheslachte ende af comsten is. dat si etsijtes onsen sone betovert heeft. ende si heeft hem teten ghegheven dat hi haer aldus na loopt. ende ons versteect; ia sonderlinghe mi die sijn moeder is. Vrouwe seyde die grave. ghi hebt alte groten onghelijc. want natuere gaet altoos voor leeringhe. Liefde die verwint alle dinc, liefde en aensiet gheen hoocheyt. noch daer toe die rijcheyt. noch daer toe dedelheyt. mer si volcht der natueren verlossinghe daer therte volmaect consent toe gheeft. ende hoe datment hem lieden meer mesprijst. hoe si hittigher ontsteken in liefden. dus ist moyte voor niet laet barnen die keersse tot si van selfs wt gaet. en laetse ghewerden. tsal van selfs wel vercoelen. ende en moyt u niet meer. Die vrouwe dit horende wert in lancx soe grammer, ende peynsde in haer selven si soudt den keiser van griecken te kennen gheven als si bi hem quame. want si gheseten waren onder den keysere. Met deser opinien schiet si vanden grave, ende die grave ginc te hove bi etsijtes sinen sone. ende bij evac ende margrieten in die sale. |
Hoe de graaf thuis kwam en had alle dingen vernomen en hoe hij de gravin over ging. [Dat. 27ste kapittel.] IK raas van toorn, ik weet niet wat te peinzen dat deze Margriet aldus verlost is en de rechter verbrand en ik moet mij bedekt houden uit mijn zoon ogen of hij zou mij doen mijn venster sluiten en kloppen mij op mijn brood schrappen. Maar ik prijs een treed van een zeven mijlen, hij zal mij hier niet zoeken. Mijn heer is gekomen is mij gezegd en hij weet alles. Nochtans als hij bij mij komt zal ik zelf mijn klacht doen. Met deze woorden en valse gevoelens kwam de graaf daar de vrouwe was verborgen en ze zei hem welkom en hij bedankte haar zee, maar hij nergens van niet. Toen ging deze valse vrouwe haar klacht doen over Etschijtes, haar zoon dat ze zich verborgen moest houden of hij zou haar schofferen haar leven. De graaf, haar man, die dit hoorde antwoorde en zei; vrouwe gij hebt kwaad gedaan dat gij Margariet wilde laten sterven en ze u niets misdaan heeft en al had je datzelfde sop ontvangen dat deze rechtere ontvangen heeft, niemand zou u beklagen want gij wilde Margariet ter dood brengen zonder zaak of recht. Toen zei die vrouwe; ik had er wel recht toe want ze wilde mij vermoorden en boven dat heeft ze onze zoon betoverd alzo dat hij half razend werd in zijn zinnen. Hij is haar altijd onder de staart waar zee gaat, waar ze staat, hij is haar altijd omtrent. Hij kan haars niet ontberen en ik moet mij verborgen houden of hij zou mij vermoorden, dus zeg ik dat ze hem betoverd heeft. De graaf sprak; vrouwe een ding moet ik u vragen, gij zegt dat Margriet hem betoverd heeft, had mij dan ook betoverd toen ik u liefde droeg in tijden voorleden en dat om uw schoonheid, dat verlangt mij ook wel te weten. De vrouwe zei; vertrouw heer, neen ik, maar gij en ik waren anders edel van geboorte, gelijk van afkomst, rijk en machtig van goed, dat is daarbij niet eens bij te vergelijken. En daarbij zeg ik mits dat Margriet van Limburg van laag geslacht en afkomst is, dat ze Etschijtes, onze zoon, betoverd heeft en ze heeft hem te eten gegeven dat hij haar aldus na loopt en ons versteekt; ja, vooral mij die zijn moeder is. Vrouwe, zei die graaf, gij hebt al te groot ongelijk want de natuur gaat altijd voor leren. Liefde die overwint alle ding, liefde ziet geen hoogheid aan, noch daartoe de rijkheid, noch daartoe de edelheid, maar ze volgt de naturen verlossing daar het hart volmaakt toestemming toe geeft en hoe dat men het hen meer misprijst, hoe ze heter ontsteken in liefde. Dus is het moeite voor niets, laat branden die kaars tot ze vanzelf uitgaat en lat het geworden, het zal vanzelf wel verkoelen en bemoeit u er niet mee. De vrouwe dit hoorde werd hoe langer hoe meer grammer en peinsde in zichzelf ze zou het de keizer van Griekenland te kennen geven als ze bij hem kwam want ze waren gezeten onder de keizer. Met deze opinie scheidde ze van de graaf en de graaf ging te hof bij Etschijtes, zijn zoon, en bij Evac en Margariet in de zaal. |
Hoe die heraut van griecken quam in Athenen. ende hoe hy daer sijn beroep dede van des keysers beveel eenen ternoy.Dat. XXVIIJ. capittel. ICK hebbe gheroepen in landen ende in steden dat beveel des keysers ende sijn ghebot. also hi my belaste nu wil ic hier in athenen oock heroepen den last des keisers. also ic elders heb ghedaen. Ick come hier voor des graven van atheens hof. ooc sie ic den grave ende etsijtes sinen sone ende evack sijn neve. ende vele ander heeren. Dus gae ic roepen. hoort alle hoort, die keyser van griecken doet beroepen eenen ternoy nae wapenen rechte. wie die beste doender is sal hebben voor sinen prijs eenen costeliken kerbonckele. ende inden triumphe der vrouwen ende der maechden ooc eenen kerbonckel weert elck sijnde hondert merck. In Junio den achsten dach moet elc in die bane sijn. veertich daghen lanc sal die feeste dueren. hoy/ haver/ gheeft die keyser te voren. voor alle edele mannen dyer comen sullen. elck spoer na den danc. des keysers dochter Eresebia sal den prijs gheven. twerter al vol genoechten. elck segt den anderen voort. Die grave en alle die heeren riepen allen de voor. ende elck schencte den heraut al soe der edelheit toe behoort. deen met gouden ketenen. ende dander met costeliken habijten sulc als elc hadde. ende si heloofden allen bi den keysere te sine ten voor ghenoemden daghe. Dus 27 schiet die heraut van daer. ende die grave seyde etsijtes sone poocht nu omme eer te behalen in des keisers van griecken hof. want daer nu ghenoch eeren te behalen is. ierst in feyten van wapene. ten anderen ten banckette om die costelicste triumphe. O sone peynst hier omme. mijn vaderlike ionste sal op u blijcken. mijns goets en suldi gheen ghebreck hebben. Etsijtes die dancte sinen vader ende seyde. vader heere ick hoepe dat ic mi daer inden ternoy soe tieren ende so vromeliken hebben sal der liefsten ter eeren. dat ic gheen scande daer af en sal hebben. voorsiet mi van tghene dat mi noottelic is Die vader seyde sone gaerne. ick salt gaen doen. Dus schiet die grave van sinen sone etsijtes. ende ghinc alle dinck bestieren. dat ghene dat hem noottelijc waer om daer te varen tot alsulcken ternoye. Etsijtes ende evack bleven alleene te rade staende ende peynsden in haer beyder sinnen op die schone bloeme margarieten van lymborch. hoe sijt daer mede maken souden. want etsijtes die seyde o evac neve wat raet gheeft ghi my. hoe sullent wi nu maken met margrieten van limborch die over schone bloeme. want laten wi haer hier binnen den hove. ick duchte ende besorghe in mijn herte datmen haer mesbien. of te corte doen sal. Doen seyde evack heere etsijtes ende neve. ghi sult vriendeliken bidden den grave uwen vadere hoe dat hy consenteren wilde. alsdat margarieta met ons mach reysen in griecken om taensien die hooge feeste ende die costelike triumphe die daer bedreven sal woorden inden ternoye van coninghen hertoghen graven ende baenrootsen, die welcke daer comen sullen een yeghelic op syn alder costelicsten. ende daer om so bidt hem vriendelic dat ghijs begherende sijt. ick weet wel die grave u vadere hi en sals u niet weygheren noch ontsegghen. Doen seide etsijtes. o evac neve dien raedt is seer goet. gaet ghy tot margrieten ende segt haer dat si haer toe bereede ende toe make om met ons te reysen in griecken. ic gae tot mijnen vader den grave. Doen seyde evack mijn wtvercoren neve ende heere ic sal. ic sal gaen daer margrieta is in haer camere. |
Hoe die heraut van Griekenland kwam in Athene en hoe hij daar zijn beroep deed van de keizers bevel een toernooi.Dat. 28ste kapittel. IK heb geroepen in landen en in steden dat bevel des keizers en zijn gebod, alzo hij mij belaste, nu wil ik hier in Athene ook beroepen de last van de keizer, alzo ik elders heb gedaan. Ik kom hier voor de hof van de graaf van Athene, ook zie ik de graaf en Etschijtes, zijn zoon, en Evac, zijn neef en vele andere heren. Dus ga ik roepen, hoort allen hoort, de keizer van Griekenland doet beroepen een toernooi naar wapen recht, wie dat het beste doet zal hebben voor zijn prijs een kostbare karbonkel en in de triomf der vrouwen en der maagden ook een karbonkel, die zijn elk een honderd mark waard. In juni de achtste dag moet elk in de baan zijn. Veertig dagen lang zal dat feest duren, hooi en haver geeft de keizer tevoren voor alle edele mannen die er komen zullen, elk spoor nar de dank. De keizers dochter Eresebia zal de prijs geven. Het wordt er al vol genoegen, elk zegt de anderen voort. De graaf en alle heren riepen allen voort en elk schonk de heraut alzo de edelheid toebehoort, de ene met gouden kettingen en de ander met kostbare habijten, zulks als elk had. En ze beloofden allen bij de keizer te zijn ten voorgenoemde dag. Dus scheidde de heraut vandaar en die graaf zei; Etschijtes, zoon, poog nu om eer te behalen in de hof van de keizer van Griekenland want daar is nu genoeg eer te behalen is. Eerst in feiten van wapen, de volgende ten banket om die kostbare triomf. O zoon, peinst hierom, mijn vaderlijke gunst zal op u blijken, van mijn goed zal je geen gebrek hebben. Etschijtes die bedankte zijn vader en zei;.vader heer, ik hoop dat ik mij daar in het toernooi zo aarden en zo dapper hebben zal de liefste ter eren dat ik geen schande daarvan zal hebben. Voorzie mij van hetgeen dat mij noodzakelijk is. De vader zei; zoon graag, ik zal het gaan doen. Dus scheidde die graaf van zijn zoon Etschijtes en ging alle dingen bestieren datgene dat hem noodzakelijk was om daar te gaan tot al zulk toernooi. Etschijtes en Evac bleven alleen te rade staan en peinsden in hun beider zinnen op die mooie bloem Margariet van Limburg, hoe zijt he daarmee maken zouden. Want Etschijtes die zei; o Evac neef, wat raad geeft gij mi,. hoe zullen wij het nu maken met Margariet van Limburg die over mooie bloem, want laten wij haar hier binnen de hof, ik ducht en bezorg in mijn hart dat men haar misdoen of te kort doen zal. Toen zei Evac, heer Etschijtes en neef, gij zal vriendelijk bidden de graaf uw vader hoe dat hij het toestemmen wil als dat Margariet met ons mag reizen in Griekenland om te aanzien dat hoge feest en die kostbare triomf die daar bedreven zal woorden in het toernooi van koningen, hertogen, graven en baanderheren die daar komen zullen iedereen op zijn aller kostbaarste en daarom zo bidt hem vriendelijk dat gij het begeert. Ik weet wel de graaf uw vader hij zal het u niet weigeren noch ontzeggen. Toen zei Etschijtes; o Evac neef, die raad is zeer goed, gaat gij tot Margariet en zeg haar dat ze zich toe bereidt en klaar maakt om met ons te reizen in Griekenland. Ik ga tot mijn vader de graaf. Toen zei Evac, mijn uitverkoren neef en heer, ik zal gaan daar Margriet is in haar kamer. |
Hoe evac tot margrieten van lymborch ghinc. ende hoe si seer blijde van herten was om dat si mede reysen soude in griecken ten ternoye. Dat. XXIX. capittel. NU gae ic daer ic die schoone ghedane vinden sal in haer camer die verblijden sal in mijnder maren ende tijdinghen die ic haer brenghen sal. sy is weert datmen haer eere doet want alle eerbaerheyt steect in haer ende alle edelheyt. ick segghe noch ende blijver by dat haer vadere een hertoghe/ grave/ oft coninc is. ende dat si aventuerlic verdoelt is nu dats daer Met deser talen so quam hi bi margrieten die hy mindelic groete ende si dancte hem seer. ende si vraechde na etsijtes waer dat hi was want si en sach hem niet noode twas rechte. want hij hadse verlost vander doot. Aldus moste si hem wel beminnen. ende liefde dragen nae sijnder verdienten ende weerde Evac seide o schoon maecht hi is bi sinen vader. om een bede te bidden. die hem die vader weet ick wel niet ontsegghen en sal. Margrieta vraechde evac wat beden mach dat sijn dye hi aen sinen vader begeert. Evac seide ghi weet wel dat wi allen rijden ten ternoye tot constantinobelen bi den keyser ende ghi soudt hier bliven. nu vreest hy voor u mesquame meer dan ghy selve doet. om dat ghijer eens by gheweest sijt. So wilt hi u mede voeren int landt van griecken. om dat ghi die feeste soudt aensien. Aldus come ic hier om dat ghi u bereet soudt maken om mede al daer te reysen. ende die feeste taensien. so weer di bevrijt hoopt hi van alle nyders tonghen. ende dit is sijn bede aen sinen vader den grave. aldus sijt u daer op bereet makende op u chierlicste. Margrieta dit horende dacht in haer selven. dits een grote getrouwe liefde. ende si ontstac in lancx so meer in minnen op etsijtes ende si seide. o evac getrouwe vrient ic werde haest bereet segt dat etsijtes mijnen lieve, ende ic sal mi stellen op mijn chierlicste nae sijn bevele. Met deser reden schieden si vanden anderen. ende margrieta bleef alleen haer ghereedt makende. |
Hoe Evac tot Margariet van Limburg ging en hoe ze zeer blijde van hart was omdat ze mee reizen zou in Griekenland ten toernooi. Dat. 29ste kapittel. NU ga ik daar ik die mooi gedane vinden zal in haar kamer die verblijden zal in mijn bericht en tijding die ik haar brengen zal. Ze is het waard dat men haar eer doet want alle eerbaarheid steekt in haar en alle edelheid. Ik zeg noch en blijf erbij dat haar vader een hertog, graaf of koning is en dat ze avontuurlijk verdwaald is nu dat ze daar is. Met deze woorden zo kwam hij bij Margariet die hij beminnelijk groette en ze dankte hem zeer en ze vroeg naar Etschijtes waar dat hij was want ze zag hem niet in nood, het was rechte want hij had haar verlost van de dood. Aldus moest ze hem wel beminnen en liefde dragen naar zijn verdiensten en waarde Evac zei; o mooie maagd, hij is bij zijn vader om een bede te bidden die hem die vader dat weet ik wel niet ontzeggen zal. Margriet vroeg Evac wat beden mag dat zijn die hij aan zijn vader begeert. Evac zei, gij weet wel dat wij allen rijden ten toernooi tot Constantinopel bij de keizer en gij zou hier blijven, nu vreest hij voor uw miskwam meer dan ge zelf doet omdat gij er eens bij geweest bent. Zo wil hij u mede voeren in het land van Griekenland omdat gij dat feest zou aanzien. Aldus kom ik hier omdat gij u bereid zou maken om mede aldaar te reizen en dat feest aan te zien. Dan ben je bevrijdt, hoopt hij, van alle nijdigaards tongen en dit is zijn bede aan zijn vader de graaf. Aldus maakt u daarop gereed op uw sierlijkste. Margriet die dit hoorde dacht in zichzelf dit is een grote getrouwe liefde en ze ontstak hoe langer hoe meer in minnen op Etschijtes ze si zei; o Evac getrouwe vriend, ik ben gauw gereed, zeg dat Etschijtes mijn lieve en ik zal mij stellen op mijn sierlijkst naar zijn bevel. Met deze reden scheiden ze van de anderen en Margriet bleef alleen en maakte zich gereed. |
Hoe etsijtes sinen vader badt dat margrieta mocht mede varen, dat hi consenteerde. [13 = 10] Dat. XXX. capittel. NU es tijt ende meer dan tijt dat ic gae by mijnen vader ende bidden hem een bede. want den tijt naect seer vanden ternoye. aldus so moet ic mi haesten Met desen woorden quam hem sijn vader int ghemoet die hy groete alsoot wel behoorlick was een kijnt sinen vader te doen. ende etsijtes die viel op sijn knyen ende badt sinen vader een bede. dat was om dat margrieta van limborch mede mochte reysen inden voorseyden ternoye. ende daer aensien die hoghe feeste ende die costelike triumphe diemen in des keysers hof bedriven sal. Die vader dit horende van sinen sone etsijtes gaffer consent toe. ende hi was dies wel te vreden ende seyde. o etsijtes sone behaelt nu eere ende prijs want twerter te doene. Etsijtes antwoorde. beminde vader in mi en sal gheen ghebrec sijn haer ter eeren die ic mede voeren sal. so sal ick daer thonen ende laten blijcken wat mijn cracht vermach. Die vader seyde sone ghi spreect wel. mer ghi moet laten dalen uwen tornighen moet van uwer moeder. al wilde si margrieten doen doden dat is haer nu leedt. aldus sone vergevet haer. o lieve vader god wilt haer vergheven ic vergheeft haer dese reyse. mer wachts haer voort daen. want haer werck was quaet een te doen doden willen dye haer noyt en mesdede. het was een valsche daet. Met dese woorden schieden si van malcanderen. ende etsijtes maeckte hem ghereet om te rijden ten ternoye. met margrieten ende met evac. ende met sinen vader. |
Hoe Etschijtes zijn vader bad dat Margriet mocht mede varen, dat hij toestemde. [13 = 10] Dat 30ste kapittel. NU is het tijd en meer dan tijd dat ik ga bij mijn vader en bidden hem een bede want de tijd naakt zeer van het toernooi, aldus zo moet ik mij haasten. Met deze woorden kwam hem zijn vader tegemoet die hij groette alzo het wel behoorlick was een kind zijn vader te doen. En Etschijtes die viel op zijn knien en bad zijn vader een bede. Dat was omdat Margriet van Limburg mede mocht reizen in het voorzeiden toernooi en daar aanzien die hoge feesten en die kostbare triomf die men in des keizers hof bedrijven zal. De vader die dit hoorde van zijn zoon Etschijtes gaf zijn toestemming en hij was dus wel tevreden en zei; o Etschijtes zoon, behaalt nu eer en prijs want je kan het er doen. Etschijtes antwoorde; beminde vader, in mij zal geen gebrek zijn haar ter eren die ik mee voeren zal. Zo zal ik daar tonen en laten blijken wat mijn kracht vermag. De vader zei; zoon gij spreekt goed. Maar gij moet laten dalen uw toornige gemoed van uw moeder, al wilde ze Margariet laten doden, dat is haar nu leed, aldus zoon vergeef het haar. O lieve vader, god wil het haar vergheven, ik vergeef het haar deze keer. Maar wacht haar voortaan want haar werk was kwaad een te doden willen die haar nooit misdeed, het was een valse daad. Met deze woorden scheiden ze van elkaar en Etschijtes maakte zich gereed om te rijden ten toernooi met Margariet en met Evac en met zijn vader. |
Hoe die keyser ende sijn dochter eresebia alle die heeren ontfingen die totten ternoye quamen. Dat. XXXI. capittel. ORTSA eresebia mijn weerdighe dochter schone. ende ghi edel mannen van mijnen rijcke. segt mi hoe ist is die ghereetschape al bestelt so datter niet en faelgiert. waer sijn mijn herauten doetse bi mi comen. Eresebia seyde o vader here siet waer si comen ter salen in gestreken. Met deser themen quamen die herauten in die sale. ende sy groeten den keyser ende alle sijn geselschap. Die keyser dedese op staen ende seyde. tsa segt my hebdy alle ostelrije bestelt van havere ende hoy. ende bescreven al omme daer die heren logieren sullen dier comen sijn Die herauten antwoorden den keyserlike maiesteyt ende seiden. wi hebben ons beste met den hoofmeesters gedaen. ende al omme die logijsen bescreven want tis onnomelic watter edel mannen vergaderen Die keiser ende sijn dochter verblijden hem seer als sijt hoorden. ende si vraechden wiet waren Doen seyden die herauten. daer is die coninc van armenien met sinen staten. die hertoge van poelgen. die hertoge van calaberen. die coninc van sweden. die coninc van crackouwen, die grave van athenen is ooc op die vaert met etsijtes sinen sone ende veel edelmannen. so dattet tghetal waer quaet te noemen. Die keyser dit horende verblijde seer vanden volcke dat si so ghewillich waren tot sinen dienste. ende hi deet ooc daeromme waert dat hi noot vanden turcken hadde dat si hem te badt bijstant doen souden Doen beval hi den heraut dat hi trompet slaen soude dat als morghen den dach. elc soude comen ter vesperijen. ende hem cierlicx verthonen voor die vrouwen Die heraut seide heere dat doe ic gaerne. ende ghinc dat trompet doen slaen. ter wijlen dat men trompet sloech. soe hoorde men groot gheruchte van paerden ende edele mannen. Die keiser vraechde wie dat dat was. doe seyden dander herauten dattet was die grave van athenen die quam voor aen ghereden. met. cccc. paerden van eenre cleedinge. Daer nae etsijtes sijn sone met. ccc. paerden. alle die edelen ghecleet met gouden lakenen. Ende evac sijn neve met .cij. paerden. die edelen gecleet met fluweele ende sernijt. Doe quam des graven wijf etsijtes moeder mit hondert camerieren. al op witte genetten. elck cameriere ghecleet met roden fluweele. die mouwen doorstict met peerlen ende costeliken ghesteenten 29 Margrieta quam achter die gravinne op een witte hackeneye. ende si sadt al int gouden laken. haer pareersel behanghen met costeliken ghesteenten. het en scheen gheen mensche mer een goddinne. Si hadde. xij. camerieren ghecleet met brunen fluweele. sittende elck op eenen tellenaer. ende elc hadde een lackaye bi haer lopende, die seere costelic waren int habijt al van eender cleedinghe. ende dit hadde etsijtes al doen doen. ende dat doer die liefde van margrieten Die keyser ende sijn dochter ende vele heren maechden ende vrouwen laghen ter tynnen ende saghen dese triumphe passerende des graven staet van athenen. dat hem elck verwonderde int sien. hoe die grave die grote costelicheit conde ghedoen die daer gedaen was. aen ridders ioncheren ende paygien. maechden ende vrouwen. Die grave ende alle die heren waren beweecht van die herauten also die keiser belast hadde in haer herberghe. Doe si af geseten waren ontbootse die keyser te hove te comen bi sijn keyserlike maiesteyt om te triumpheren Doe seyde die grave etsijtes sone hoe behaecht u dit. ende hoe behaecht u die keyser ende sijn maiesteyt. ende wat segdi en heeft hi niet een schoon dochter lieflijc ende een yegelijc behagende. Daer op dat etsijtes antwoorde ende seyde. si is schone heer vader ende lieflic ongheblameert. mer hi dochte in hem selven margrieta was vele schoonder ende playsanter. mer dat hielt hi voor den vader verholen. Doe seide die vader sone volcht mi met uwen ionghers. ende mit uwen state ten pallayse vanden keyser die ons ontboden heeft om te triumpheren. Etsijtes antwoorde gaerne vader. aldus passeerden si met schonen state. nae tsolaes vanden keyser die grave ende etsijtes ende evac. Daer nae die gravinne met haren state. ende margrieta met haren maechden. aldus quamen si cierlick te hove. daerse die keiser ende sijn dochter met sinen state weerdeliken ontfinc Daer ghinc men wasschen. ende die keiser ginc sitten in sijn maiesteyt. die grave bi hem ende etsijtes. evac ende ander princen die daer waren Des keisers dochter eresebia sat metten maechden alleen ende si dede margrieten bi haer sitten. dat behaechde etsijtes wel. mer die gravinne niet. want si droech haet ende nijt om datmen margrieten also eerde boven haer. want si margrieten noch quade ionste droech. Si aten ende si droncken ende maeckten goede ciere, ghelijc men in hoven van eeren gewoonlic is. Ende nae die maeltijt ghincmen dansen ende bedriven ghenoechte van allen hofdansen. daer hem etsijtes so in hadde. dats hem elck lof ende eer toe seyde. Die keyser verblijde in die groote triumphe die daer was bedreven. ende so deden ooc alle die heren ende die princen. ende al datter was in die sale. Des savents ten banckette soe quam te hove die coninc van crackouwen. ende die coninc van armenien. die hertoghe van poelgen ende van calaberen. die coninc van napels. sodat daer bedreven was seer grote triumphe. Ende men sach meer op margrieten van lymborch. dant dede op al datter was nochtans waren daer vele schoone maechden ende vrouwen. mer margrietens schoonheyt nam verre wt boven alle dander. Daer was een grote plasance van heeren ende van vrouwen. daer was bedreven een grote costelicheyt. Daer was alle maniere van venesoene. alle manieren van ghebacke. sukereye/ geleye formechteye/ ende al dat tot sulcken heren hove dient. Die vremde heren saghen seer op etsijtes. omdat hy altoos ontrent margarieten was. si peynsden alst waer was. dat hijse seer lief hadde. ende si vraechden den coninc van armenien etstijes oom. wie si was ende van wat geslachte. Die coninc antwoorde daer op. dats mi te hoge ghevraecht. alsoe mijn suster mi gheseyt ende ontboden heeft is si van lymborch. eens coopmans dochter. mer mi twifelt dat alsoe niet en is. haer wesen ende haer wercken trecken al totter edelheyt Doe seiden die ander heren ghi segt al waer. want alle edelheyt sietmen wt haer blijcken. Aldus so was margrieta van elckerlije ghepresen ende gheeert ende dat om haer seegbaricheit wille Daer bi seyt men. gheen dinck en betaemt den maechden badt. dan eerbaer te sijn ende seegbarich van manieren. vriendelic van ghesichte. lieflic van spraken. hatende alle vileynnicheden. also margrieta dede. Dat laet ick daer. ende wil scriven van 30 die vronlicheit vanden heeren die daer ternoyen sullen. want alst bancket ghehouden was. elc schiet vriendelic van daer. ende si namen orlof aenden keiser. ende aen sijn dochter. ende si ghinghen elc in haer logijs. daer sy ghelogiert waren. |
Hoe de keizer en zijn dochter Eresebia alle heren ontvingen die tot het toernooi kwamen. Dat. 31ste kapittel. HOOR Eresebia, mijn waardige mooie dochter en gij edele mannen van mijn rijk, zeg mij hoe is het gereedschap al besteld zodat het niet faalt, waar zijn mijn herauten laat ze bij mij komen. Eresebia zei; o vader heer, ziet waar ze komen ter zalen in gestreken. Met deze uitspraak kwamen die herauten in de zaal en ze groeten de keizer en al zijn gezelschap. Die keizer liet ze op staan en zei; tsa, zeg mij heb je alle nachtverblijf besteld van haver en hooi en beschreven alom daar de heren logeren zullen die er gekomen zijn. De herauten antwoorden de keizerlijke majesteit en zeiden; wij hebben ons best met de hofmeesters gedaan en alom het logies beschreven want het is onmogelijk wat voor edele mannen verzamelen. De keizer en zijn dochter verblijden zich zeer toen zij het hoorden en ze vroegen wie het waren. Toen zeiden die herauten, daar is die koning van Armeni met zijn staten, die hertog van Apuli, de hertog van Calabri, de koning van Zweden, de koning van Krakow, de graaf van Athene is ook op de vaart met Etschijtes zijn zoon en veel edele mannen zodat het getal slecht was te noemen. De keizer die dit hoorde verblijde zeer van het volk dat ze zo gewillig waren tot zijn dienst en hij deed ook daarom was het dat hij nood van de Turken had dat ze hem te beter bijstand doen zouden. Toen beval hij de heraut dat hij trompet slaan zou dat als morgen de dag elk zou komen ter vespertijd en zich sierlijk vertonen voor die vrouwen. De heraut zei, heer dat doe ik graag en ging de trompet laten slaan. Terwijl dat men trompet sloeg zo hoorde men groot gerucht van paarden en edele mannen. Die keizer vroeg wie dat dit was. Toen zeiden de andere herauten dat het was de graaf van Athene die kwam vooraan gereden met 400 paarden van een kleding. Daarna Etschijtes zijn zoon met 300 paarden. Alle edelen gekleed met gouden laken. En Evac zijn neef met 102 paarden, de edelen gekleed met fluweel en satijn. Toen kwam het wijf van de graaf, Etschijtes moeder, met honderd kameniersters al op witte genetten (klein Spaans paard). Elke kamenierster gekleed met rood fluweel, de mouwen doorstoken met parels en kostbare gesteenten. Margriet kwam achter de gravin op een witte telganger en ze zat geheel in het gouden laken. Haar opschik behangen met kostbare gesteenten, het scheen geen mens maar een godin. Ze had 12 kameniersters gekleed met bruin fluweel en elk zat op een telganger en elk had een lakei bij haar lopen die zeer kostbaar waren in het habijt al van een kleding en dit had Etschijtes al laten doen en dat door de liefde van Margariet. De keizer en zijn dochter en vele heren, maagden en vrouwen lagen ter tinnen en zagen deze triomf passeren de graven staat van Athene zodat zich elk verwonderde in het zien hoe de graaf die grote kostbaarheid kon doe die daar gedaan was aan ridders, jonkheerheren en pages, maagden en vrouwen. De graaf en alle heren waren bewogen van de herauten alzo de keizer belast had in hun herberg. Toen ze afgestegen en gezeten waren ontbood ze de keizer te hof te komen bij zijn keizerlijke majesteit om te triomferen. Toen zei de graaf; Etschijtes zoon, hoe behaagt u dit en hoe behaagt u die keizer en zijn majesteit en wat zeg je heeft hij niet een mooie dochter lieflijk en die iedereen behaagt. Daarop dat Etschijtes antwoorde en zei; ze is mooi, heer vader, en lieflijk zonder blaam. Maar hij dacht in zichzelf Margriet was veel mooier en plezieriger. Maar dat hield hij voor de vader verholen. Toen zei de vader; zoon volgt mij met uw jongelingen en met uw staat ten paleize van de keizer die ons ontboden heeft om te triomferen. Etschijtes antwoorde, graag vader. Aldus passeerden ze met een mooie staat naar het solaas van de keizer, de graaf en Etschijtes en Evac. Daarna de gravin met haar staat en Margriet met haar maagden. Aldus kwamen ze sierlijk te hof daar hen de keizer en zijn dochter met zijn staat waardig ontvingen. Daar ging men wassen en die keizer ging zitten in zijn majesteit, die graaf bij hem en Etschijtes, Evac en andere prinsen die daar waren. De keizers dochter Eresebia zat met de maagden alleen en ze liet Margariet bij haar zitten. Dat behaagde Etschijtes wel, maar de gravin niet want ze droeg haat en nijd omdat men Margariet alzo eerde boven haar want ze droeg Margariet noch kwade gunst. Ze aten en ze dronken en maakten goede sier, gelijk men in hoven van eren gewoon is. En na de maaltijd ging men dansen en bedrijven genoegen van allen hofdansen daar zich Etschijtes zo in gedroeg dat ze hem elk lof en eer toe zei. Die keizer verblijde in die grote triomf die daar was bedreven en zo deden ook alle heren en de prinsen en al dat er was in die zaal. ‘s Avonds ten banket zo kwam te hof de koning van Krakow en de koning van Armeni, die hertog van Apuli en van Calabri, die koning van Napels zodat dar bedreven was zeer grote triomf. En men zag meer op Margariet van Limburg. Dan men deed op alles dat ter was, nochtans waren daar vele mooie maagden en vrouwen. Maar Margariets schoonheid stak ver uit boven alle anderen. Daar was een groot plezier van heren en van vrouwen. Daar was bedreven een grote kostbaarheid. Daar waren alle soorten van wildbraad, alle soorten van gebak, suikerij, gelei, meelbrij en alles dat tot zulke heren hof dient. De vreemde heren keken zeer op Etschijtes omdat hij altijd omtrent Margariet was. Ze peinsden als het waar was dat hij haar zeer lief had en ze vroegen de koning van Armeni, Etschijtes oom, wie ze was en van wat geslacht. De koning antwoorde daarop, dat is mij te hoog gevraagd, alzo mijn zuster mij gezegd en ontboden heeft is ze van Limburg, een koopman dochter, maar ik twijfel dat het alzo niet is, haar wezen en haar werken trekken al tot de edelheid. Toen zeiden de ander heren, gij zegt al waar, want alle edelheid ziet men uit haar blijken. Aldus zo was Margriet van elk geprezen en geerd en dat vanwege haar zegbaarheid. Daarbij zei men, geen ding betaamt den maagden beter dan eerbaar te zijn en goed van manieren, vriendelijk van gezicht, lieflijk van woorden, haat alle dorpsheid alzo Margriet deed. Dat laat ik daar en wil schrijven van de vrolijkheid van de heren die daar toernooien zullen. Want toen het banket gehouden was scheidde elk vriendelijk van daar en ze namen verlof aan de keizer en aan zijn dochter en ze gingen elk in hun logisch daar ze gelogeerd waren. |
Hoemen die vesperye dede. daer elc edel man brochte sijn wapen der iongher keyserinne. ende margrieta van lymborch lach bi haer opter tynnen. ende met vele ander maechden. Dat. XXXIJ. capittel. DES morghens als den dach af quam. ghinghen die herauten ende haelden die maechden ende die vrouwen om te comen ter tafelen om tontfane die verwapeninghe vanden coningen/ hertogen ende graven. ridders ende baenrootsen die daer ternoyen souden om den prijs. Inden iersten ghinc ter tynnen des keysers dochtere. die welcke ontboot margrieten van lymborch bi haer te comen met haren maechden. al so ginghen die herauten om margrieten. ende si haelden haer by der keyserinnen daer margrieta minlijc toe bereet was. ende si quam ter tynnen bi der keyserinnen eresebia diese minnelijc ontfinc. Daer ghinc margrieta sitten bi der ionger keiserinne. ende die herauten stonden bereet beneden op een stellagie. ende dat om tontfaen die wapenen vanden heeren dier quamen ter vesperyen. Doen sloeghen des keysers trompetten op. ende al daer quam ghereden die coninc van armenien. ende hi bracht sijn wapen ter taveele vanden maechden. als die ternoyen wilde omme den prijs. Margrieta die hinc sijn wapen wten name vanden keyser aent taveel Doen quam aldaer ghereden die coninc van crackouwen. ende die presenteerde den herauten oock sijn wapen. om al daer te hangen ter tynnen bi den maechden. dwelc also gedaen was van margrieten. Doen quam die coninc van napels ende brach tooc de gelike sijn wapen. als die coninghen van te voren Doen quam die hertoghe van calaberen ende die hertoge van poelgen. daer nae so quam die grave van athenen. doen quam etsijtes seer costeliken te paerde ende hi presenteerde daer ooc sijn wapen ende dat nae wapen recht. hi besach seer die schoone vrouwen. mer meer nae margarieten dan alle die ander. Die herauten namen sijn wapen. ende si gavense margrieten diese seer besach ende si hincse bi des vaders wapen Doen quam al daer ghereden evac etsijtes neve. ende hy presenteerde al daer oock sijn wapen den herauten. ende die gaven se margrieten om te hanghen by die ander wapenen dat also gedaen was Doen quamen alle die baenrootsheren ende brochten ooc elc sijn wapen ten taveele waert. dat seere cierlick om sien was. want die vesperye duerde van den thienen tot des savonts ten sessen toe. eer dat die vesperye gedaen was Mer dies banckenteerden si opten taveele. want die maechden ende die vrouwen waren daer seer eerliken gedient van menigherhande costeliker spijsen dat welcke die mogende keyser alte mael dede doen. Ende als doen die vesperye ghedaen was. so ghinc die keyserinne ende margrieta ter salen bi den keyser. diese seer weerdeliken ontfinc Doen ghinghen si die handen wasschen ende droghen. om te bancketteren met grooter ghenoechten. ende daer bliesen die montfloeyten/ basunen/ claroenen trompetten/ schalmeyen/ ende allet ghene datter muysyken aengaet van spele was daer vergadert. Ter wylen dat die heren ende vrouwen ende die maechden aldus waren int banckenteeren ende in groter vruechden ende blijscapen. So was hem etsijtes ende evac sijn neve bereedende om al daer ten banckette te doene een costelike mommerye. als ghi horen sult. In den iersten waren daer vierentwintich toortsdraghers alle te samen ghecleet met fluweelen wambaysen doorsneden. binnen ghevoodert met gouden lakenen. datmen sach blincken door dat ghesneden fluweele. Die kousen waren root scharlaken, gheboort met swarten fluweele. Etsijtes ende al die mommers waren ghecleet met half silveren lakenen. ende met half gouden lakenen. ende dat silveren laken doorstict met oorfaveryen. Aldus quamen si metten toortsen voor hem lieden gaende tot dat si quamen voor des keisers pallays. 31 Etsijtes ende evac waren beyde alleens ghecleet, ende die vierentwintich mommers der gelike. ende hebbende alle leens plumaghen/ hoeden ende bonnetten van gouden laken. ende si quamen in die sale daer men dat bancket hielt. Die keyser sachse te wonder aen. door die grote costelicheit dyer bedreven was. ende men wiste niet wie datse waren. dan margrieta vermoede dattet etsijtes was. maer niet wel en wiste sijt. Daer ghinghen die speellieden spelen alder hande hof dansen. Evac nam die keiserinne. ende etsijtes die nam margrieten. ende si dansten eenen hofdans. Ende die ander heren namen elc een cameriere metter hant. also datter menighen schoonen hofdans was ghedanst. ende die handen te samen geduut wt amoruesheden. sodat elc der liefster gaf een teeken van minnen. Dese dansinge ende hoveringe duerde over middernacht. eer dat si vanden anderen schieden. ende elc ghinc in sijn ruste. Die keiser ginc in sinen vrede. ende die ander heren ende vrouwen ooc des ghelike. also dat si schieden met ghenoechten. Ende elc peysde om deere te behalen inden ternoy. |
Hoe men de vespereider deed daar elke edele man bracht zijn wapen, de jonge keizerin en Margriet van Limburg lag bij haar op de tinnen en met vele andere maagden. Dat 32ste kapittel. ‘s Morgens toen de dag begon gingen de herauten en haalden de maagden en de vrouw en op om te komen ter tafels om te ontvangen die bewapening van de koningen, hertogen en graven, ridders en baanderheren die daar toernooien zouden om de prijs. Als eerste ging ter tinnen de keizers dochter en die ontbood Margariet van Limburg bij haar te komen met haar maagden. Alzo gingen de herauten om Margariet en ze haalden haar bij der keizerin daar Margriet minlijk toe bereid was. En ze kwam ter tinnen bij de keizerin Eresebia die haar minnelijk ontving. Daar ging Margriet zitten bij de jonge keizerin en de herauten stonden bereid beneden op een stellage en dat om e ontvangen de wapens van de heren die er kwamen ter vespereider. Toen sloegen de keizers trompetten aan en aldaar kwam gereden die koning van Armeni en hij bracht zijn wapens ter tafel van de maagden als die toernooien wilde om den prijs. Margriet die hing zijn wapen uit naam van de keizer aan de tafel. Toen kwam aldaar gereden die koning van Krakow en die presenteerde de herauten ook zijn wapen om al dar te hangen ter tinnen bij de maagden, wat alzo gedaan was van Margariet. Toen kwam die koning van Napels en bracht ook dergelijk zijn wapen zoals de koningen van tevoren. Toen kwam de hertog van Calabrië en de hertog van Apulië, daarna zo kwam de graaf van Athene. Toen kwam Etschijtes zeer kostbaar te paard en hij presenteerde daar ook zijn wapen en dat naar wapen recht. Hij bezag zeer die mooie vrouwen, maar meer naar Margariet dan alle de anderen. De herauten namen zijn wapen. En gaven die aan Margariet die ze zeer bezag en ze hing die bij des vaders wapen. Toen kwam aldaar gereden Evac, Etschijtes neef, en hij presenteerde aldaar ook zijn wapen aan de herauten en die gaven ze Margariet om te hangen bij die andere wapens, dat alzo gedaan was. Toen kwamen alle baanderheren en brachten ook elk zijn wapen ter tafel waart dat zeer sierlijk om te zien was want de vespereider duurde van de tienen tot de avond ten zessen toe eer dat de vespereider gedaan was. Maar dus hadden ze banket op die tafel want die maagden en de vrouwenwaren daar zeer fatsoenlijk bediend van menigerhande kostbare spijzen dat die vermogende keizer allemaal liet doen. En toen de vespereider gedaan was zo ging de keizerin en Margriet ter zaal bij de keizer die ze zeer waardig ontving. Toen gingen ze de handen wassen en drogen om te banketteren met groot genoegen. En daar bliezen de mondfluiten, bazuinen, klaroenen, trompetten, schalmeien en al hetgene dat de muziek aangaat van spel was daar verzameld. Terwijl dat de heren en vrouwen en die maagden aldus waren in het bankenteren en in grote vreugden en blijdschap. Zo was zich Etschijtes en Evac, zijn neef, zich te bereiden om aldaar banket te doen een kostbare vermomming zoals gij horen zal. Als eerste waren daar vierentwintig toortsdragers alle tezamen gekleed met fluwelen wambuizen doorsneden, binnen gevoerd met gouden laken dat men zag blinken door dat gesneden fluweel. De kousen waren rood scharlaken, gevoord met zwart fluweel. Etschijtes en al de vermommers waren gekleed met half zilveren laken en met half gouden laken en dat zilveren laken doorstikt met oorijzers. Aldus kwamen ze metten toortsen voor hen gaan totdat ze kwamen voor de keizers paleis. Etschijtes en Evac waren beide alle gelijk gekleed en die vierentwintig vermommers dergelijke en hallen een gelijke pluimage, hoeden en bonnetten van gouden laken en ze kwamen in de zaal daar men dat banket hield. Die keizer zag ze te wonder aan door die grote kostbaarheid die er bedreven was en men wist niet wie dat ze waren. Dan Margriet vermoede dat het Etschijtes was, maar niet goed wist zij het. Daar gingen de speellieden spelen allerhande hof dansen. Evac nam die keizerin en Etschijtes die nam Margariet en ze dansten een hofdans. En de andere heren namen elk een kamenier bij de hand alzo dat het menige mooie hofdans was gedanst en de handen tezamen geduwd uit verliefdheden zodat elk der liefste gaf een teken van minnen. Deze dansen en feestmaal duurde over middernacht eer dat ze van de anderen scheiden en elk ging in zijn rust. De keizer ging in zijn vrede en de andere heren en vrouwen ook dergelijk, alzo dat ze scheiden met genoegen. En elk peinsde om de eer te behalen in het toernooi. |
Hoe dat den ternoy ghehouden was ende hoe dat etsijtes ende evac den danck ende den prijs hadden. [14] Dat. XXXIIJ. capittel. DOEN den nacht vergaen was ende den lichten dach aen quam so ghinc men misse doen nae die costume ende ghewoente vanden hove. ende elc stelde hem om te horen den dienst ons heren. Als den dienst gedaen was so ginc men ontbijten eten ende drincken elc nae sinen staet. Ende die edelingen die den prijs meenden te verdienen ghinghen hem stellen ende bereyden om cierlicste te comen inden ternoye. om prijs ende eere te behalen. Als die heren ende die vrouwen gheten hadden so ginghen si om te sien wie den prijs verdienen soude. Die keyser ghine boven op sijn pallays liggen met sinen state. des keisers dochter ghinc met haren state ter stellagien waert. margrieta van lymborch nevens haer side. daer sloeghen die trompetten ende die heranten riepen elckerlijc ter banen om prijs te verdienen. Daer quam die coninc van crackouwen wel gewapent in die bane. ende die coninc van napels. ende si sloeghen ierst op malckanderen met dallen fellic. dat een herte lusten mocht diet aen sach Die coninc van armenien sloech op den hertoghe van calaberen. Etsijtes die sloech op den hertoghe van poelgen. Evac sloech op den prince van constantinobele. soe dattet duerde wel drie uren lanc. Ten laetsten werden si al slaende over hoop. val goet heb goet want elc sinen man ontdeysde ende vreesde Etsijtes sloech den hertoge van calaberen vanden paerde dat hi tumelde int sandt. ende evac sloech den prince van constantinobele dat hy lach in onmacht teghen die aerde. Dit wilden die ander wreken. ende si quamen op hem beiden op etsijtes ende op evac. die coninc van crackouwen sloech op etsijtes. ende die coninc van napels op evac. also dat si so lange vochten dat si haer swerden ontstucken sloegen. ende men moste hem ander swerden gheven dat haesteliken ghedaen was Als si aldus ander swerden hadden sloeghen si op malcanderen vele seerder dan te voren. sodat etsijtes den coninc van crackouwen sloech dat hi zeech ter eender siden van sinen paerde. so datten sijn heren op hieven oft hi hadde gevallen Ende men sloech sijn helmet op om hem te vercoelen. ende men gaf hem cruyt inden mont. sodat hi bequam ende seide. wel moet hi varen die mi so dapperliken geslaghen heeft. wel vare sijn herte. hi is weert datmen hem prijst. ende dat om sijn curagye. want ic en vant noyt man die mi verduerde int slaen. dan hi alleen die mi tonder gheslaghen heeft. wie is die man. Doen seiden hem sijn heren. een ionc man. des graven sone van athenen hetende etsijtes. Doe verblijde die coninc van crackouwen in sinen moet dat hem die ionghe grave so tierende was ende bleef voort siende hoet varen soude Evac ende die coninc van napels vochten seer. ende etsijtes ter ander siden weder op den hertoge van poelgen. die etsijtes oock velde int sandt. so datter nijt began te comen soot costumeliken is. want die 32 baenrotsen ende ander heren die comen waren metten hertoghe van calaberen ende poelgen begonsten al op etsijtes te slaen. also dat hy verlast was. margrieta dit siende was voor hem beducht. Evac hadde den coninc van napels tonder gesmeten. ende hy sach dat si alle op etsijtes sloeghen. ende die coninck van armenien sijn oom sacht ooc. dese twee quamen ghereden inden hoop als helsche vianden slaende inden hoop Daer werter vele onder die voeten gesmeten. so dat etsijtes ontset wert. ende hi sloecht al ter aerden dat tegen hem quam so dat die heranten tusschen beyde ghinghen ende riepen etsijtes etsijtes. als die den danc ende den prijs verdient hadde. Doen die keiser dit sach dattet also te wercke ginc. dede hi aersepone roepen het is ghenoch. ende dat elck rijden soude tsijnre herberghen waert. ende comen tavent ten banckette. Die herauten deden dat beveel vanden keyser. ende dien ternoy wert daer eerlic ghesceyden. ende elc track int sine daer hi behoorde. Ende margrieta ende des keisers dochter bleven bi een. ende ordineerden om den prijs te gheven den ghenen. dien alder beste verdient hadde inden ternoy. |
Hoe dat het toernooi gehouden was en hoe dat Etschijtes en Evac de dank en de prijs hadden. [14] Dat 33ste kapittel. TOEN de nacht vergaan was en de lichte dag aankwam zo ging men mis doen naar gebruik en gewoonte van de hof en elk stelde zich om te horen de dienst van onze heer. Toen de dienst gedaan was zo ging men ontbijten, eten en drinken, elk naar zijn staat. En de edelingen die de prijs meenden te verdienen gingen zich stellen en bereiden om sierlijkste te komen in het toernooi om prijs en eer te behalen. Toen de heren en de vrouwen gegeten hadden zo gingen ze om te zien wie de prijs verdienen zou. De keizer ging boven op zijn paleis liggen met zijn staat. De keizers dochter ging met haar staat ter stellage waart, Margriet van Limburg nevens haar zijde. Daar sloegen die trompetten en die herauten riepen elk ter banen om prijs te verdienen. Daar kwam die koning van Krakow goed gewapend in de baan en de koning van Napels en ze sloegen eerst op elkaar geheel fel dat een hart hete lusten mocht die het aanzag. De koning van Armenië sloeg op de hertog van Calabrië. Etschijtes die sloeg op de hertog van Apulië. Evac sloeg op de prins van Constantinopel zodat het wel drie uren lang duurde. Tenslotte werden ze al slaande over hoop, valt het goed, heb het goed want elke zijn man ontviel en vreesde. Etschijtes sloeg de hertog van Calabri van het paard zodat hij tuimelde in het zand en Evac sloeg de prins van Constantinopel zodat hij lag in onmacht tegen de aarde. Dit wilden de anderen wreken en ze kwamen op hen beiden, op Etschijtes en op Evac, de koning van Krakow sloeg op Etschijtes en die koning van Napels op Evac, alzo dat ze zo lange vochten dat ze hun zwaarden in stukken sloegen en men moest hen andere zwaarden geven, dat haastig gedaan was. Toen ze aldus ander zwaarden hadden sloegen ze op elkaar veel zeerder dan tevoren zodat Etschijtes de koning van Krakow sloeg dat hij zeeg ter eenre zijde van zijn paard zodat hem zijn heren ophieven of hij had gevallen. En men sloeg zijn helm op om hem te verkoelen en men gaf hem kruid in de mond zodat hij bekwam en zei; goed moet hij gaan die mij zo dapper geslagen heeft. Goed gaan in zijn hart, hij is het waard dat men hem prijst en dat om zijn moed want ik vond nooit een man die mij verduurde in het slaan dan hij alleen die mij ten onder geslagen heeft, wie is die man. Toen zeiden hem zijn heren, een jonkheer man, des graven zoon van Athene en heet Etschijtes. Toen verblijde de koning van Krakow in zijn gemoed dat hem die jonge graaf zo tierende was en bleef voort zien hoe het gaan zou. Evac en de koning van Napels vochten zeer en Etschijtes ter andere zijde weer op de hertog van Apulië die Etschijtes ook velde in het zand zodat de nijd begon te komen zo het gebruikelijk is. Want die baanderheren en andere heren die gekomen waren met de hertog van Calabrië en Apulië begonnen al op Etschijtes te slaan, alzo dat hij overladen was. Margriet die dit zag was voor hem beducht. Evac had dn koning van Napels ten onder gesmeten en hij zag dat ze allen op Etschijtes sloegen en die koning van Armenië, zijn oom, zag het ook. Deze twee kwamen gereden in de hoop als helse vijanden en sloegen in de hoop. Daar werden er vele onder die voeten gesmeten zodat Etschijtes ontzet werd en hij sloeg alles ter aarden dat tegen hem kwam zodat die herauten tussen beide gingen en riepen Etschijtes, Etschijtes, als die de dank en de prijs verdiend had. Toen de keizer dit zag dat het alzo te werk ging liet hij Aersepone roepen, het is genoeg, en dat elk rijden zou het zijn herberg waart en komen vanavond ten banket. De herauten deden dat bevel van de keizer en dat toernooi werd daar fatsoenlijk gescheiden en elk trok in het zijne daar hij behoorde. En Margriet en de keizers dochter bleven bi een en ordineerden om de prijs te geven diegene die het allerbeste verdiend had in het toernooi. |
Hoe etsijtes ten banckette quam daer hem den prijs ghegeven was. ende evac den anderen prijs. [15] Dat. XXXIIIJ. capittel. DOEN den ternoy gehouden was ghinc een yegelic in sijn herberghe om hem ghemac aen te doen. want die een was vertravelgiert. ende die andere die was ghewont. die derde den arme wten leden gheslaghen. als men tot alsulcker feesten ghewoenlijc is Des savonts so quam elc ten banckette om cierliexste. Etsijtes al was hi vertravelgiert quam mit evac sinen neve seer costeliken ten banckette. daer hem die keyser ende die coningen die daer te hove by den keyser waren seer heerliken ontfinghen. ende hielden hem voor den besten ende vroomsten vanden ternoye. iae die coninghen selfs. ende die hertoghen die hi af geslaghen hadde. Margrieta dit siende dat elckerlijck etsijtes eere boot ende evac sinen neve mede. verblijde si seer in haer herte. ende ontstac so langhe so meer in etsijtes liefde. Daer quam die ionghe keyserinne eresebia mit haren maechden. ende si presenteerde etsijtes den oppersten prijs als best verdient hebbende in den ternoy. Etsijtes weygherde hem seer ende seide. o schone ionghe keiserinne eresebia ghi doet u eerbaerheit. mer ic kennne mi onweerdich der groter eeren die ghi mi doet dat ghy mi arm ioncker die noch gheen riddere en ben dese eere doet. ic en bens niet weerdich. Doen seide die keyser ende alle die heren te samen die coninc van armenien sijn oom. ende die coninc van crackouwen die hi vanden paerde gheslaghen hadde. ende al die ander coningen die daer waren dat hi den prijs wel verdient hadde boven al die daer waren. Doe ontfinc hy den prijs vander ionger keyserinne. ende si ghinc met margrieten tot evac den ridder. ende gaf hem den anderen prijs. als best verdient hebbende naest etsijtes Evac was bescaemt om der eeren wil diemen hem boot. ende hads liever verdrach gehadt. mer hi mosten ontfangen. want het was den wil des keisers. ende van allen die heren. maechden ende vrouwen. Daer was een grote melodye onder alle die heren. ende een grote blijschap. meer dan ic hyer voor verhaelt hebbe. Dus laet ic dat nu bliven. ende wil gaen verhalen̅ vander quader gravinnen hoese noch wt was om margrieten te bederven alsmen van mi wel horen sal. |
Hoe Etschijtes ten banket kwam daar hem den prijs gegeven was en Evac de andere prijs. [15] Dat 34ste kapittel. TOEN het toernooi gehouden was ging iedereen in zijn herberg om hem gemak te doen, want die ene was vermoeid en de andere die was gewond, die derde de arm uit het lid geslagen zoals men tot al zulke feesten gewoon. ‘s Avonds zo kwam elk ten banket op zijn sierlijkste. Etschijtes al was hij vermoeid kwam met Evac zijn neef zeer kostbare ten banket daar hem de keizer en de koningen die daar te hof bij de keizer waren zeer heerlijk ontvingen en hielden hem voor de besten en dapperste van het toernooi. Ja, die koningen zelf en de hertog die hij afgeslagen had. Margriet die dit zag dat elk Etschijtes eer bood en Evac zijn neef mede verblijde ze zeer in haar hart en ontstak hoe langer hoe meer in Etschijtes liefde. Daar kwam de jonge keizerin Eresebia met haar maagden en ze presenteerde Etschijtes de oppersten prijs als die het beste verdiend had in het toernooi. Etschijtes weigerde hem zeer en zei; o mooie jonge keizerin Eresebia, gij doet uw eerbaarheid, maat ik ken we onwaardig de grote eer die gij mij doet dat gij mij arme heer die noch geen ridder ben deze eer doet. Ik ben het niet waard Toen zei die keizer en alle heren tezamen de koning van Armeni, zijn oom, en de koning van Krakow die hij van het paard geslagen had en alle andere koningen die daar waren dat hij de prijs wel verdiend had boven al die daar waren. Toen ontving hij de prijs van de jonge keizerin en ze ging met Margariet tot Evac dn ridder en gaf hem de andere prijs als die het beste verdiend had naast Etschijtes. Evac was beschaamd vanwege de eer die men hem bood en had het liever verdragen gehad, maar hij moest het ontvangen want het was de wil der keizer en van allen heren, maagden en vrouwen. Daar was een grote melodie onder alle heren en een grote blijdschap, meer dan ik hiervoor verhaald heb. Dus laat ik dat nu blijven en wil gaan verhalen van de kwade gravin hoe ze er noch op uit was om Margariet te bederven zoals men van mij wel horen zal. |
Hoe die gravinne raet sochte. om dat margrieta bliven soude biden keiser om datse etsijtes vergheten soude. Dat. XXXV. capittel. DES smorgens ginc die gravinne al peynsende hoe dat sijt aen legghen mochte. dat margrieta bleve int hof vanden keyser. ende dat sise so ontslagen ware. niet teghen staende datter haer leet af comen soude haddet etsijtes vernomen dattet bi haer schulde toe quaem Dus gaende dochte si in haer selven overmits den 33 bosen viant diet haer in stac. dat si soude gaen aenden keyser ende bidden hem een bede. want die keyser was haar neve. aldus hadt sijt bat te doene. Ende si wist ooc wel dat des keysers dochter margrieten behert hadde ende dat sise wel wilde behouden bi haer om alle manieren vander naelden ende vander laden te leeren. daer margrieta meestersche af was Doe die gravinne stont in dese gedachten. so quam die keiser in haer gemoet. ende die gravinne viel hem al knielende te voet. ende si grueten hueschelick. Die keyser ontsaris van griecken dancte haer der huescher talen ende hi seide. staet op. wats u begheren nichte. dat ghi voor mi aldus knyelt. die sake moet swaer sijn die ghi voor handen hebt. Daer die gravinne op antwoorde ende si seide. die sake is swaer ende niet te swaer. ic soude u wel willen bidden om een bede. Die keiser seide wat beden ist. sulc mach si sijn ic consenteert ende sulc ic en consenteerse niet. segt my wat die bede is O keiser ende neve seide die gravinne. hier is myn sone etsijtes die is also versot op margarieta van lymborch. dat hi niet en weet wat hy doet so raest hi op haer. ende dat om haer scoonheit. ende here si is arm van goede ende onedel van gheslachte. eens coopmans dochter. peynst ofte mi dit wel hant. dat hijse begeert te trouwen wien lief wien leet. Dus soude ick u bidden om dat by haer vergeten soude. dat ghijse hielt binnen uwen hove. ende bidden den grave dat hise u liete bi uwer dochter om alle edelheyt te leeren. ende ooc om datse etsijtes vergheten soude. Die keiser dit horende dacht in hem selven dat die quade gravinne die maecht margarieta niet wel en vermochte. so si ooc en dede. want haar wercken betoondent. ende hi seide tot haer. hoort nichte ghi hebt groot onghelijc. dat ghijt wijten wilt margrieten. ten is haer schult niet Ic heb hier voortijts ooc gemint. ende mijn sinnen geleyt aen die ghene die neerder was dan ic van geboorten. soude men dat ghewroken hebben op die maecht ofte vrouwe diet was. ic hadde mesdaen gehadt. Aldus ghi hebt u eens mesgaen aen margrieten dat u vergheven is wacht u die tweeste reyse van mesdoen. Doe seyde die gravinne. ic en wil haer niet mesdoen. ic en begheer maer dat ghi margarieten van lymborch bi u houdt. ende datse mijn sone etsijtes niet meer en siet. want men seit. die wten ooghen is. die is ooc gans wter herten. Die keiser seide. ic salder af spreken als wi vergaderen. ende margrieten hegeren bi mi te bliven aenden grave om te horen wat dat etsijtes voorhem heeft ende in sinen sin. Dit die gravinne horende dochtet haer seer goet sijn. ende si dancte den keyser dat hi so veel om haer doen wilde. Ende met dien schieden si van malcanderen elc ghinc in sijn ruste. |
Hoe de gravin raad zocht om dat Margriet blijven zou bij de keizer zodat ze Etschijtes vergeten zou. Dat. 35ste kapittel. ‘s Morgens ging die gravin al peinzend hoe dat zij het aanleggen mocht dat Margriet bleef in de hof van de keizer en dat ze van haar zo ontslagen was. Niettegenstaande dat er haar leed van komen zou had het Etschijtes vernomen dat het bij haar schuld toe kwam. Aldus gaande dacht ze in zichzelf overmits de boze vijand die het in haar stak dat ze zou gaan aan de keizer en bidden hem een bede want de keizer was haar neef, aldus kon ze het beter doen. En ze wist ook wel dat de keizers dochter Margariet ter harte nam en dat ze haar wel wilde behouden bij haar om alle manieren van de naalden en van de laden te leren daar Margriet meesteres van was. Toen de gravin stond in deze gedachten zo kwam die keizer in haar gemoed en de gravin viel hem al knielende te voet en ze groette hoffelijk. De keizer Ontsaris van Griekenland dankte haar de hoffelijke woorden en hij zei; sta op, wat is uw begeren nicht dat gij voor mij aldus knielt, die zaak moet zwaar zijn die gij voor handen hebt. Daar de gravin op antwoorde en ze zei; die zaak is zwaar en niet te zwaar. Ik zou u wel willen bidden om een bede. De keizer zei wat beden is het; zulke mag het zijn die ik toestem en zulke stem ik niet toe, zegt ik mij wat de bede is. O keizer en neef, zei die gravin, hier is mijn zoon Etschijtes die is alzo verzot is op Margariet van Limburg dat hij niet weet wat hij doet zo raast hij op haar en dat om haar schoonheid en heer ze is arm van goed en onedel van geslacht, een koopman dochter. Peinst of mij dit wel hand dat hijs haar begeert te trouwen bij lief en leed. Dus zou ik u bidden omdat het bij haar vergeten zou dat gij haar hield binnen uw hof en bidden de graaf dat hij haar bij u liet bij uw dochter om alle edelheid te leren en ook omdat ze Etschijtes vergeten zou. De keizer die dit hoorde dacht in zichzelf dat die kwade gravin de maagd Margariet niet hoed mocht, zo ze ook en deed, want haar werken betoonden het. En hij zei tot haar; hoor nicht, gij hebt groot ongelijk dat gij het verwijten wil Margariet, het is haar schuld niet. Ik heb hier voortijds ook gemind en mijn zinnen gelegd aan diegene die lager was dan ik van geboorte, zou men dat gewroken hebben op die maagd of vrouwe die het was, ik had misdaan gehad. Aldus gij hebt u eens misgaan aan Margariet dat u vergeven is wacht u die tweede keer van misdoen. Toen zei die gravin; ik wil haar niet misdoen, ik begeer maar dat gij Margariet van Limburg bij u houdt en dat ze mijn zoon Etschijtes niet meer ziet. Want men zegt die uit de ogen is die is ook gans uit het hart. De keizer zei; ik zal ervan spreken als wij vergaderen en Margariet begeren bij mij te blieven aan de graaf om te horen wat dat Etschijtes voor hem heeft en in zijn zin. Dit hoorde de gravin en dacht haar zeer goed te zijn. En ze bedankte de keizer dat hij zo veel om haar doen wilde. En met die scheiden ze van elkaar en elk ging in zijn rust. |
Hoe dat die heeren elck vertoghen int sine. ende orlof namen aenden keyser ende aen sijn dochter eresebia. [16] Dat. XXXVI. capittel. DOEN alle dese triumphe ende costelicheit bedreven was. ende den ternoy ghehouden was begheerde elck te wesen int sine. Ende si quamen bi den keyser ende bi sijn heren ende bi sijn dochter om orlof te nemen. ende daer was by margrieta die grave ende etsijtes ende evac die noch bi den keyser bleven tot sijnder begheerten. Die coninc van crackouwen dancte den keyser der groter chieren die hem ghedaen was. ende so dede die coninc van napels. ende die coninc van armenien. ende die hertoghen ende graven dier noch waren bedancten den keyser met allen seer, ende sijnder schoonder dochter. elc seyde hem hadde hi hem heden van doene teghen gods vianden. si souden hem bi comen in sijnder noot. Die keiser bedancte hem lieden seer. aldus schieden si van daer. ende elc die reet nae sijn lant in sijn rijcke. Etsijtes ende margrieta ghinghen wandelen met der iongher keyserinnen inden wijngaert. daer ginghen si sitten speelen opter floyten. opter harpen. ende opter luyten. bedrivende alderhande genoechten. Doen si daer een langhe wijle gheweest hadden. so sandt die keysere omme sijn dochter evac den riddere ende om margrieten ende etsijtes dat si comen souden ter maeltijt. Aldus ginc evac daer 34 si saten in groter ghenoechten. ende hy dede dat beveel vanden keiser. daer si alle toe bereet waren. ende ginghen met evac ter salen vanden keyser daer alle die heren vergadert waren om te banckenteeren. ende als si aldus over maeltijt saten. die keyser die grave/ etsijtes/ die keyserinne/ margrieta ende die gravinne. Doen seyde die keyser ortsa her grave. wat segt ghijs oft ic u bade om een bede. Soudt ghijse my ooc ontseggen. Daer op dat die grave antwoorde ende seyde. o keiser ende mijn over heere. die bede mach sule sijn ende dattet in mijnder macht is ick salse u consenteeren Doen sprack die keyser iaes. si is wel in uwer machten. ende ten sal u niet schaden. noch ten sal u verlies niet sijn. Als dat die grave hoorde soe vraechde hi wat die bede was. Doen sprac die keyser daer si saten in vruechden etende ende drinckende. hier is margrieta die over schoone maecht van lymhorch gheboren. si staet soe wel in mijnder gracien. ende ooc mede in mijns dochters gracie. dat icse daer omme begheer te houden in mijn pallays. by eresebia mijn alder liefste dochtere. Daer op dat die grave van athenen antwoorde ende seide. o ghenadige keyser ende heere. ghy bidt omme dat ghene daer ick gheen macht over en hebbe. want si is haers selfs. ende ick en hebbe over haer heeten noch verbieden. aldus so is dat buten mijnder machte. Met dien so sprac etsijtes. heer keiser cesseert van dier beden. want margrieta die en staet ons niet af. wi en willense also niet quijt sien. want si is die ghene daer wi ons solaes in rapen, si is mijn hoope ende mijn troost. soudt ghijse mi dan willen ontrecken ende wten oghen houwen dat en soude mi niet lief sijn. wi willense selve houwen ende voerense van daer icse gebrocht hebbe. Daer op die keyser seyde. ick meene dat ghi en sult. want ic salse houden tsi lief ofte leet laet sien wiese mi nemen sal. Doen seyde etsijtes wil ic u seggen ghi oude grijsaert. siet wel wat ghi doet. soudt ghijse mi willen fortselic nemen. daer mijn herte op rust. bi den bloede dat soudy becopen. Ende etsijtes die trac sijn mes wter scheeden ende hi wonde den keiser slaen. mer die heren schooten tusschen hem beyden. Die keyser en was niet gram. mer hy woude etsijtes proeven wat hi door margrieten doen soude. doen sach hy wel dat hijse herteliken lief hadde ende liet passeren. Margrieta stelde etsijtes te vreden ende seyde. o lief weder ic hier hen ofte in athenen is dat niet alleens. als ick u ghetrouwe blive. ghi weet ooc wel hertelic lief dat mi u moeder niet wel en vermach. aldus ist beter dat ic hier in des keysers hof blive bi sijnder schoonder dochter eresebia. ende achter volghen den aert van edelheden. ende aldus payde si etsijtes. Die vader van etsijtes die grave badt den keyser dat hy hem niet belghen en woude. alsdat sijn sone die fortse bedreef. Daer op die keiser seide, trouwen neen ic. ic en belghe mi niet. want dat is die slechte blintheit vanden ghenen die ghedroncken hebben van venus soope. Ic weet al wel. want ic hebber hier voortijts ooc also gheweest. dus gheve ict der ioncheit toe. ende der schieloser minnen Doen dancte die grave den keyser seer. dat hijt also haest vergaf. Ende doe riep die keiser etsijtes dat hi bi hem soude comen sitten. daer op dat etsijtes doe antwoorde ende seyde. neen heer keiser bi uwer werden, ic sitte wel. Die keyser seide. ic wil dat ghijt doet. dus ghinc etsijtes neven den keiser sitten ende salueerde hem. Die keyser seyde ortsa. etsijtes ionghelinck ghi doet quaet dat ghi teghen mi bestaet. want over peynst ende denct die eere ende die weerde die margrieta hier gheschien mach. peynst dat si blijft in een hof van eeren. daer si alle edelheit leeren mach Ende al blijftse hier ende ghy haer liefde draecht. si en is u niet ontverst. want ghi moechter gaen ende comen alst u believen sal. want mijn keiserlic hof staet voor u open. Als etsijtes des keysers soete woorden was hoorende. doe was hi te vreden. ende hi badt heer keiser nadat si hier bliven moet. so begheer ick dat haer nyemant en mesdoe. oft neen het soude mi leet sijn. ende dat souden die sulcke becopen dier raet of daet toe gaf. Doen sprac die keiser. etsijtes ionghelinc die margrieten mesboode oft mesdede. in eenigher manieren contrarie der edelheit. dat soude ic selve wreken naest mijnder macht. ende keeren dat also ic schuldich ben. ic salse houden als 35 mijn eyghen dochter eresebia. si en sal argher noch badt hebben dan mijn dochter heeft. Met desen woorden ende ander beloften die die keiser dede was etsijtes te vreden dat margrieta daer bleef in des keysers hof. Ende si bancketeerden ende hoveerden en dansen nae die maeltijt. ende daer na ghinc elck in sijn ruste. |
Hoe dat de heren elk vertrokken in het zijn en verlof namen aan de keizer en aan zijn dochter Eresebia. [16] Dat 36ste kapittel. TOEN al deze triomf en kostbaarheid was en het toernooi gehouden was begeerde elk te wezen in het zijne. En ze kwamen bij de keizer en bij zijn heren en bij zijn dochter om verlof te nemen en daarbij was Margriet, de graaf en Etschijtes en Evac die noch bij de keizer bleven tot zijn begeerten. De koning van Krakow bedankte de keizer de grote sier die hem gedaan was en zo deed de koning van Napels en de koning van Armeni en de hertog en graven die er noch waren bedankten de keizer met zijn allen zeer en zijn mooie dochter. Elk zei hem had hij zich hoeden zou doen tegen Gods vijanden. Ze zouden bij hem komen in zijn nood. De keizer bedankte hen zeer en aldus scheiden ze van daar en elk die reed naar zijn land in zijn rijk. Etschijtes en Margriet gingen wandelen met de jonge keizerin in de wijngaard. Daar gingen ze zitten spelen op de fluiten, op de harpen en op de luiten en bedreven allerhande genoegens. Toen zei daar een lang tijd geweest hadden zo zond die keizer Evac de ridder om zijn dochter en om Margariet en Etschijtes dat ze komen zouden ter maaltijd. Aldus ging Evac daar ze zaten in grote genoegens en hij deed dat beveel van de keizer daar zei allen toe bereid waren en gingen met Evac ter zalen van de keizer daar alle heren verzameld waren om te banketteren en toen ze aldus aan de maaltijd zaten, de keizer, de graaf, Etschijtes, de keizerin, margriet en de gravin. Toen zei de keizer Ontsaris, heer graaf, wat zegt gij als of ik u bad om een bede. Zou hij het mij ook ontzeggen. Waarop dat de graaf antwoorde en zei; o keizer en mijn over heer, die bede mag zulke zijn en dat het in mijn macht is, ik zal ze u toestaan. Toen sprak de keizer; ja het, het is wel in uw macht en het zal u niet schaden, noch het zal uw verlies niet zijn. Toen dat de graaf hoorde zo vroeg hij wat die bede was. Toen sprak die keizer daar ze zaten in vreugde eten en drinken; hier is Margriet die over mooie maagd van Limburg geboren, ze staat zo goed in mijn gratie en ook mede in mijn dochters gratie dat ik haar daarom begeer te houden in mijn paleis bij Eresebia mijn allerliefste dochter. Waarop dat de graaf van Athene antwoorde en zei; o genadige keizer en heer, gij bidt om datgene daar ik geen macht over heb, want ze is haar eigen en ik heb over haar niets te zeggen noch verbieden, aldus zo is dat buiten mijn machte. Met dien zo sprak Etschijtes, heer keizer eindig van die beden, want Margriet die staat ons niet af, wij en willen haar alzo niet kwijt zien want ze is diegene waarin wij ons solaas rapen, ze is mijn hoop en mijn troost, zou gij haar mij dan willen onttrekken en uit de ogen houden, dat zou mij niet lief zijn. wij willen haar zelf houden en voeren vandaar ik haar gebracht heb. Waarop de keizer zei, ik meen dat gij zal, want ik zal haar houden is het u lief of leed, laat zien wie ze van mij nemen zal. Toen zei Etschijtes, wil ik u zeggen, gij oude grijsaard, ziet wel wat gij doet, zou gij ze mij met kracht willen nemen, daar mijn hart op rust, bij het bloed, dat zou je bekopen. En Etschijtes die trok zijn mes uit de schede en hij wilde de keizer slaan. Maar de heren schoten tussen hen beiden. De keizer was niet gram, maar hij wilde Etschijtes beproeven wat hij door Margariet doen zou. Toen zag hij wel dat hij haar hartelijk lief had en liet het passeren. Margriet stelde Etschijtes tevreden en zei; o lief, of ik hier ben of in Athene is dat niet alle gelijk, als ik u trouw blijft, gij eet ook wel hartelijk lief dat mij uw moeder niet goed mag, aldus is het beter dat ik hier in de keizers hof blijf bij zijn mooie dochter Eresebia en navolgen de aart van edelheid en aldus paaide ze Etschijtes. De vader van Etschijtes, de graaf, bad de keizer dat hij zich niet verbolgen zou en wilde als dat zijn zoon die kracht bedreef. Waarop de keizer zei, vertrouw neen ik, ik vervolg me niet want dat is de slechte blindheid van diegenen die gedronken hebben van Venus sap. Ik weet alles wel, want ik ben er hier voortijds ook alzo geweest. dus geef ik het de jonkheid toe en de snelle loze minnen. Toen bedankte de graaf de keizer zeer dat hij het alzo gauw vergaf. En toen riep de keizer Etschijtes dat hij bij hem zou komen zitten waarop dat Etschijtes toen antwoorde en zei; neen heer keizer, bij uw waarden, ik zit goed. De keizer zei, ik wil dat gij het doet, dus ging Etschijtes nevens de keizer zitten en salueerde hem. De keizer Ontsaris zei, Etschijtes jongeling gij doet kwaad dat gij tegen mij bestaat want overpeinst en denkt de eer en de waarde die Margriet hier geschieden mag. Peinst dat ze blijft in een hof van eer daar ze alle edelheid leren mag. En al blijft ze hier en gij haar liefde draagt, ze is u niet ontvreemd want gij mag er gaan en komen zoals het u believen zal, want mijn keizerlijk hof staat voor u open. Toen Etschijtes de lieve woorden van de keizer hoorde toen was hij tevreden en hij bad, heer keizer nadat ze hier blijven moet zo begeer ik dat haar niemand misdoet, of neen, het zou mij leed zijn en dat zouden die zulke bekopen die er raad of daad toe gaf. Toen sprak de keizer, Etschijtes jongeling, die Margariet misdroeg of misdeed in enige manieren contrarie der edelheid dat zou ik zelf wreken naast mijn macht en keren dat alzo ik schuldig ben. Ik zal haar houden als mijn eigen dochter Eresebia. Ze zal het ergen noch beter hebben dan mijn dochter heeft. Met deze woorden en andere beloften die de keizer deed was Etschijtes tevreden dat Margriet daar bleef in de keizers hof. En ze banketteerden en hovaardij en dansten na de maaltijd en daarna ging elk in zijn rust. |
Hoe heyndrick van lymborch orlof nam aen sijn vader ende moeder. ende ghinc margrieten sijn weerde suster soecken in vreemde landen. Dat. XXXVIJ. capittel. DIE hertoghinne van lymborch. ende die hertoghe mede beclaechden seer dat verlies van margrieten haerder weerder dochtere, dat si niet en consten vernemen waer dat si was dan in athenen Daer op dat die sone heyndric antwoorde sinen vader ende moeder. ick en sal niet rusten een ure noch tot gheenre tijt. voor dat ic margrieten mijn schoone sustere vonden hebbe. die wi so onnoseliken verloren in die iacht. iae wildijt mi consenteren. Daer op die vader antwoorde ende seyde. o heyndrick sone ick vreese voor u messchien. mer niet te min. neemt schats ende goets ghenoch. ende vaert soecken u lieve sustere margrieta. ende wacht u altoos voor die verraders. achtervolghet reynicheyt. eert reyne vrouwen. behoet weduwen ende weesen. vreest uwen god. sijt rechtverdich in al u doen. den vrouwen doet genade diet begeert. geeft gaerne om gode. hoort misse devotelic. vliet alle vijleynen. betaelt wel waer ghi vaert oft keert. so salmen eer van u spreken. wreect altoos gods lachtere op donghelovighe. In corporeert ende onthoudt dit heyndric sone. so werdy gheeert waer dat ghi comt. ofte in wat landt dat ghi sijt. ende onthout dit wel. Heyndric sprac. vader ic meen dat ic so doen sal. datmen achter mi gheen schande spreken en sal. noch blame den lymborchschen lande. Den leeuwe van kele int velt van parlen sal ic so suver houwen. dat mi in nae comende dagen daer of srpeken sal. Met desen woorden nam heyndric soeteliken orlof aen sijn vader ende moeder. die hem versagen van schatte ende van goede. ende van al dat ghene dat hem van noode was. Ende reet wech als een coopman onbekent. in coopmans habijte. onder versien van goeder aersemeyre ende wapenrock die hem noottelic sijn soude. Aldus schiet heyndric van sinen vader ende moeder. ende ghinc dolen om te soecken sijn lieve suster margrieta. |
Hoe Hendrik van Limburg verlof nam aan zijn vader en moeder en ging Margariet zijn waarde zuster zoeken in vreemde landen. Dat 37ste kapittel. DE hertogin van Limburg en die hertog medebeklaagden zeer dat verlies van Margariet hun waarde dochter dat ze niet konden vernemen waar dat ze was dan in Athene. Daarop dat de zoon Hendrik antwoorde zijn vader en moeder; ik zal niet rusten een uur, noch tot geen tijd voordat ik Margariet, mijn mooie zuster gevonden heb die wij zo onschuldig verloren in de jacht. Ja, wil jij het me toestemmen. Waarop de vader antwoorde en zei; o Hendrik zoon, ik vrees voor u misgaan, maar niette min, neem schatten en goed genoeg en ga zoeken uw lieve zuster Margriet en wacht u altijd voor die verraders, volg na reinheid, eer reine vrouwen, behoedt weduwen en wezen, vreest uw god wees rechtvaardig in al uw doen. Doe de vrouw genade die het begeert, geeft graag om god, hoor devoot de mis, vliedt alle dorpsheid, betaal goed als ge gaat of keert, zo zal men eer van u spreken. Wreekt altijd Gods lachen op de ongelovige. Ik bind in en onthoudt dit Hendrik zoon, zo word je geerd waar dat gij komt of in wat land dat gij bent en onthoud dit goed. Hendrik sprak, vader ik meen dat ik zo doen zal, dat men achter mij geen schande spreken zal, noch blaam van het Limburgse land. De leeuw van keel in het veld van parels zal ik zo zuiver houden dat men van mij in nakomende dagen daarvan spreken zal. Met deze woorden nam Hendrik liet verlof aan zijn vader en moeder die hem voorzagen van schatten en van goed en van al datgene dat hem van node was. En reed weg als een koopman onbekend, in koopman habijt, onder voorzien van goede koopwaar en wapenrok die hem noodzakelijk zou zijn. Aldus scheidde Hendrik van zijn vader en moede. en ging dolen om te zoeken zijn lieve zuster Margriet. |
Hoe die grave orlof nam aenden keisere. ende hoe dat etsijtes sijn sone schiet van margrieten. Dat. XXXVIIJ. capittel. ALS den dach aen quam so quam die grave hi den keyser. ende wilde vertrecken nae athenen. aldus nam hi soeteliken orlof. ende hi bedancte den keyser seere van sijn chiere ende van sijn miltheyt ende van sijn goede ionsticheit die hem die keiser gedaen hadde. Doen sprac die keiser al dat ic ghedaen hebbe. dat heb ic gaerne gedaen met goeder herten. ende wat ic vermach dats al om u. Des ghelijcx so seyde die grave. heer keiser waert ghi oft u lant in eenighen noode ghi soudt eenen vrient aen mi vinden. Ter wijlen dat die keiser ende die grave aldus spraken. so was etsijtes hi margrieten om orlof te nemen daer si te samen hadden vele amoruese woorden. Ende etsijtes gaf margrieten den karhonckel die hy verdient hadde als prijs tot eender gedenckenisse. ende si gaf etsijtes een costelick ecxsele aen sijn honette te hanghen. ende dat hy dat daghelicx aensien soude ter liefden van haer. Aldus schieden si vriendelic van malcanderen, ende hi beloofde haer corts te comen besien om te weten hoese daer woonen ende varen mochte. Aldus sceyde die grave vanden keyser. ende etsijtes van margrieten sijn alder weertste lief. dat hi seer noode dede. Daer die gravinne etsijtes moeder seere blijde om was. alsdat margrieta achter bleef. Ende si voer metten grave haren man. ende etsijtes haren sone met groter blijschappen nae athenen. mer etsijtes en was niet seer blijde. |
Hoe de graaf verlof nam aan de keizer en hoe dat Etschijtes, zijn zoon, scheidde van Margariet. Dat 37ste kapittel. TOEN de dag aankwam zo kwam de graaf bij de keizer en wilde vertrekken naar Athene. Aldus nam hij lief verlof en hij bedankte de keizer zeer van zijn sier en van zijn mildheid, van zijn goede gunsten die hem de keizer gedaan had. Toen sprak de keizer, al dat ik gedaan heb dat heb ik graag gedaan met een goed hart en wat ik vermag dat is al om u. Desgelijks zo zei de graaf, heer keizer was het gij of uw land in enige nood, gij zou een vriend aan mij vinden. Terwijl dat de keizer en die graaf aldus spraken zo was Etschijtes hij Margariet om verlof te nemen daar ze tezamen hadden vele amoureuze woorden. En Etschijtes gaf Margariet de karbonkel die hij verdiend had als prijs tot een gedenkenis en ze gaf Etschijtes een kostbaar deksel aan zijn bonnet te hangen en dat hij dat dagelijks aanzien zou ter liefden van har. Aldus scheiden ze vriendelijk van elkaar en hij beloofde haar gauw te komen bezien om te weten hoe ze daar wonen en gaan mocht. Aldus scheidde die graaf van de keizer en Etschijtes van Margariet, zijn aller waardigste lief dat hij zeer node deed. Daar die gravin, Etschijtes moeder, zeer blijde om was als dat Margriet achter bleef. En ze voer met de graaf haar man en Etschijtes, haar zoon, met grote blijdschappen nare Athene. Maar Etschijtes was niet zeer blijde. |
Hoe heyndrick van lymborch verdoelde int woudt van ardennen. ende hoe hi eenen ridder verloste vander doot. ende hoe hi die rovers versloech. Dat. XXXIX. capittel. DIE barlike duvel die speelt hier mede. datter met een vincxken en comt gevloghen. wel aen mijn knechten, elc stelle hem op sijn hoede. hier int wout van ardennen daer pleghen te passeren cooplieden wt vrancrijc. wt lymborch. ende wt brabant. laet ons alle passagen verspien. Die ander rovers seyden totten cappeteyn vanden rovers wi hebben wat vernomen. siet ghinder in die valleye daer comt een ghereden het sal wat vets sijn. gaewij hem aen also si deden. als hi bi hem lieden quam so namen si hem ende worpen hem vanden paerde. ende si namen properlic alle sijn ghetuych af van sinen live. ende wilden hem binden aen eenen boom. ende laten hem daer staen sterven van hongher. Die ridder badt seer sijns lijfsghenade. mer ten halp niet. Met dien so quam heyndrick aenghereden. ende hoorde dat geruchte ende sach dat si desen riddere dese fortse deden. doen trac heyndric sijn swert wt ende sloech dapperlic inden hoop. also dat hijer een ofte twee velde. eer dat si hem ter weer consten stellen. Ende hi seyde vrient neemt een mes ende slaet mede inden hoop. ende sloech doe so fellic mede datter een deel rovers doot bleven. ende die ander liepen blijdeliken wech om dat si tlijf ontdraghen mochten. Die ridder die dancte heyndric seer om dat hi hem verlost hadde vanden rovers. die hem ghedoot souden hebben. Heyndric seide ic hebt herteliken gaerne ghedaen mer bi orlof moet ic u vragen van waer dat ghi sijt. oft wt wat steden ende hoe uwen naem is. ende waer ghy heenen wilt. Doen antwoorde die riddere ende seide. ic heete Arnout van ardennen. ende gheboren wt brabant. ende ic soude varen te baten den bisschop van Triere. die beleghen is vanden hertoghe van loreynen die welcke den bisschop verongheliken wilt. ende hem afwinnen sijn bisschopdom. Ende wil hem verdriven. ende om te corrumperen ende tot niet te brenghen dat recht der heyligher kercken ende om te setten den bisschop van sijnder officien sonder eenighe saken oft reden Als heyndric dese woorden hoorde so seyde hi. dats quaet gedaen. ende teghen dat ghebot gods. maer wie sijnse die metten hertoghe aenspannen om hem te verdriven. Doen seyde arnout die ridder. daer is bi den hertoghe van loreynen die coninc van beemen, die hertoghe van beyeren. ende die hertoge van oostenrijcke. die grave vanden baren. dese ligghen al te samen met groter menichte van volcke voor die stadt. Als heyndric dat hoorde so seide hi. herridder ic danc u dat ghi mi dit verclaert hebt. ende ic sal u bi bliven ende met u varen tot hi den bisschop. ende helpen hem sijn onrecht keeren. ende stercken die heylighe kersten kercke. also een yeghelic schuldich is van doene. Arnout verblijde als hi dat hoorde. maer bi orlof her ridder, waer waert ghy op den wech heenen als ghi hier quaemt. ende hoe is uwen name Mettien sprac heyndric ic ben van lymborch geboren. ende ic hete heyndric van lymborch. ende die hertoge otto dat is mijn vader. ende ysabeele is mijn moeder. Doen seyde die ridder arnout. sidy dit heyndric mijn toe. comende prince. ic ben in brabant geboren mer int lant van lymborch woonachtich. ic bidde u segghet mi wat ghi voor handen hebt. ende waer om ghi dolende sijt. Doen seyde heyndric ic soecke een maecht genaemt margrieta, ende is mijn suster. die verloren is also ghi wel hebt horen vertellen. ende nu hebben wi tijdinghe ghehadt datse sijn soude in athenen. Aldus gae ic dolen om daer te sijn. mer ierst wil ic by den bisschop van triere. ende helpen hem keeren dat onrecht datmen hem doet. ende dan so gae ick voort mijn suster soecken die schoone margrieta. Arnout seide. god geeft u gracie dat ghijse vinden moet. ic meende datse over lange tijt gevonden hadde gheweest. mer ick hore wel neens. Aldus quamen si al coutende tot dat si so verre quamen dat si saghen die stadt van triere daer. mer si ginghen die een side vander stadt om daer theyr lach om dien wech te schuwen. ende quamen aen die ander side vander stadt daer si in gelaten waren. mer ierst vraechden die wakers wie si waren. Ende doen seyden si dat si quamen den bisschop te hulpen ende dat tot sinen rechte. Die wakers waren blijde, ende si leidense tot des bisschopen hof. daer die bisschop 37 was. die hem lieden teghen quam int ghemoet om heyndric ende sinen gheselle arnout te ontfanghen. Heyndric groete den bisschop met huesscher grueten nae sijnder weerden. ende so dede ooc arnout van ardennen. Die bisschop dedese beyde opstaen ende hi seyde. o vrome ridders god ende mi sijt willecome. tweert morghen eenen dach dat ic strijt ende velt sal moeten leveren teghen den hertoghe van loreynen. ende teghen alle syn medepleghers die mi te samen verongeliken Doen seyde heyndric van lymborch heer bisschop. hebt eens leeuwen herte in uwen buycke. maect eenen goeden moet. god sal den rechtvaerdighen bistaen. ende victorie verleenen teghen sijn vianden. Ende wi sullen nae ons macht u helpen keeren die fortse. of ghewelt diemen bedriven wil in u landt. Die bisschop dit horende sach op heyndric ende hi sach dattet een vroom man scheen seide hi. ic danc u der woorden van troost. ende hoe is uwen name. ick heete heyndric van lymborch seyde hi totten bisschop des hertoghen ottens sone. Doen verblijde hem die bisscop boven maten. om dat hy geboren was van so edelen gheslachte. ende hi maecte heyndric van lymborch generael capeteyn van alle sinen heeren. Heyndric sprac ende dancte hem seer ende seyde. ic en bens niet weerdich. mer eer morghen den dach eynden sal hope ict te verdienen in feyten van wapenen. Doen seyde die bisschop. ghi edel ridder volget mi in die sale. wi willen gaen eten ende drincken ende vrolic sijn. ende als den dach opgaet ons bereyden om vromelijc te vechten teghen onse vianden. Ende si deden beyde also die bisschop hem lieden beval. ende si volchden hem binnen totter hoochster salen. daer si twee willecome gasten waren. |
Hoe Hendrik van Limburg verdwaalde in het woud van Ardennen en hoe hij een ridder verloste van de dood en hoe hij die rovers versloeg. Dat 39ste kapittel. DIE baarlijke duivel die speelt hiermee dat er met een vinkje komt gevlogen. Wel aan mijn knechten, elk stelt zich op zijn hoede, hier in het woud van Ardennen daar plegen te passeren kooplieden uit Frankrijk, uit Limburg en uit Brabant, laat ons alle passages bespieden. De andere rovers zeiden tot de kapitein van de rovers; wij hebben wat vernomen, ziet ginder in die vallei daar komt een gereden, het zal wat vets zijn. Gaan wij hem aan alzo ze deden. Toen hij bij die lieden kwam zo namen ze hem en wierpen hem van het paard en ze namen proper al zijn tuigage af van zijn lijf en wilden hem binden aan een boom en laten hem daar staan sterven van honger. De ridder bad zeer zijn lijf genade, maar het hielp niet. Met dien zo kwam Hendrik aangereden en hoorde dat gerucht en zag dat zei deze ridder deze kracht deden. Toen trok Hendrik zijn zwaard uit en sloeg dapper in de hoop, alzo dat hij er een of twee velde eer dat ze zich te verweer konden stellen. En hij zei, vriend neem een mes en slaat mede in de hoop, en sloeg toen zo fel mee zodat er een deel rovers dood bleven en de anderen liepen blijde weg omdat ze het lijf ontkomen mochten. De ridder die bedankte Hendrik zeer omdat hij hem verlost had van de rovers die hem gedood zouden hebben. Hendrik zei, ik heb het hartelijk graag gedaan, maar bij verlof moet ik u vragen van waar dat gij bent of uit wat steden en hoe uw naam is en waar ge heen wilt. Toen antwoorde die ridder en zei; ik heet Arnoud van Ardennen en geboren uit Brabant en ik zou gaan te baten de bisschop van Trier die belegerd is van de hertog van Lorraine die de bisschop verongelijken wil en hem afwinnen zijn bisschopdom. En wil hem verdrijven en om te verderven en tot niet te brengen dat recht der heilige kerk en om af te zetten de bisschop van zijn officie zonder enige zaken of reden. Toen Hendrik deze woorden hoorde zo zei hij, dat is kwaad gedaan en tegen dat gebod Gods. Maar wie zijn ze die met de hertog aanspannen om hem te verdrijven. Toen zei Arnoud die ridder, daar is bij de hertog van Lorraine, de koning van Bohemen, de hertog van Beieren en die hertog van Oostenrijk, de graag van de Baren. Deze liggen al tezamen met grote menigte van volk voor die stad. Toen Hendrik dat hoorde zo zei hij, heer ridder, ik dank u dat gij mij dit verklaard hebt en ik zal u bij blijven en met u gaan tot hij de bisschop en helpen hem zijn onrecht keren en versterken de heilige christenkerk alzo iedereen schuldig is te doen. Arnoud verblijde toen hij dat hoorde. Maar bij verlof heer ridder, waar was ge op de weg heen toen gij hier kwam en hoe is uw naam. Meteen sprak Hendrik, ik ben van Limburg geboren en ik heet Hendrik van Limburg en de hertog Otto dat is mijn vader en Isabel is mijn moeder. Toen zei die ridder Arnoud, ben je dit Hendrik, mijn toekomende prins. Ik ben in Brabant geboren, maar in het land van Limburg woonachtig. Ik bid u zeg mij wat gij voor handen hebt en waar gij dolende bent. Toen zei Hendrik, ik zoek een maagd genaamd Margriet en is mijn zuster die verloren is alzo gij wel hebt horen vertellen en nu hebben wij tijding gehad dat ze zijn zou in Athene. Aldus ga ik dolen om daar te zijn, maar eerst wil ik bij de bisschop van Trier en helpen hem keren dat onrecht dat men hem doet en dan zo ga ik voort mijn zuster zoeken die mooie Margriet. Arnoud zei, god geeft u gratie dat gij haar vinden moet, ik meende dat ze over lange tijd gevonden was geweest, maar ik hoor wel neen. Aldus kwamen ze al koutende totdat ze zo ver kwamen dat ze zagen de stad van Trier daar. Maar ze gingen de ene zijde van de stad omdat daar het leger lag om die weg te schuwen en kwamen aan de andere zijde van de stad daar ze in gelaten waren. Maar eerst vroeg de wakers wie ze waren. En toen zeiden ze dat ze kwamen de bisschop te helpen en dat tot zijn recht. Die wakers waren blijde en ze leiden ze tot de bisschop hof daar de bisschop was die hen tegen kwam in de ontmoeting om Hendrik en zijn gezel Arnoud te ontvangen. Hendrik groette de bisschop met heuse groeten naar zijn waarde en zo deed ook Arnoud van Ardennen. De bisschop liet ze beide opstaan en hij zei; o dappere ridders god wees welkom, het wordt morgen een dag dat ik strijd en veld zal moeten leveren tegen de hertog van Lorraine en tegen al zijn medeplegers die mij tezamen verongelijken. Toen zei Hendrik van Limburg; heer bisschop heb een leeuwenhart in uw buik, maak een goede moed, god zal den rechtvaardigen bijstaan en victorie verlenen tegen zijn vijanden. En wij zullen naar onze ons macht u helpen keren die kracht of geweld die men bedrijven wil in uw land. De bisschop die dit hoorde zag op Hendrik en hij zag dat het een dapper man scheen zei hij; ik dank u de woorden van troost en hoe is uw naam. Ik heet Hendrik van Limburg zei hij tot de bisschop, de zoon van hertog Otto. Toen verblijde zich de bisschop uitermate omdat hij geboren was van zoծ edel geslacht en hij maakte Hendrik van Limburg generaal kapitein van al zijn heren. Hendrik sprak en dankte hem zeer en zei, ik ben het niet waard, maar eer morgen de dag eindigen zal hoop ik het te verdienen in wapenfeiten. Toen zei die bisschop; gij edele ridder volg mij in de zaal, wij willen gaan eten en drinken en vrolijk zijn en als den dag opgaat ons bereiden om dapper te vechten tegen ons vijanden. En ze deden beide alzo die bisschop hen beval en ze volgden hem binnen tot de hoogste zaal waar ze twee welkome gasten waren. |
Hoe die coninck van beemen ghevanghen wert, ende die hertoghe vanden baren. ende die hertoghe van oostenrijcke verslaghen was. Ende noch vele ander heren ghewoont. dwelc heyndric van lymborch alleen dede. [ 17 ] Dat. XL. capittel. NU sal ic u scriven hoe die hertoghe van loreynen sijn oordene maecte. ende sijn heyr bestierde om den bisscop van triere te bevechten. Den coninc van beemen gaf hi die riergaerde ende den grave vanden baren. ende den hertoghe van oostenrijc die vaen gaerde. ende die hertoge van loreynen stelde hem in dat middele vanden volcke. Ende elc van hem lieden hadden omtrent vijftich duysent volex. xx. duysent paerden. ende xxx. duysent voetknechten. aldus stelden si haer ordene. die bussen ende artelrije tusschen beyden. aldus stonden si gheordent om te verwachten haer vianden. Die bisscop desen groten hoop volex aensiende was vervaert. ende hy hadde wel ghewilt. dat sijn volc niet wt ghetoghen en hadde. zHeyndric seide heer bisscop en verslaet u niet. want die victorie en leit inden groten hoop niet. mer in die hant gods. wilt hi sijn benedictie over ons slaen. wi hebbent goet ghenoech. laet vrijlick aen tasten. ende laet ons bussen lossen alst noot ende tijt is. god sal ons helpen. Met deser talen quamen die vianden aen. lossende haer lieden gheschutte. dat al over ghinck. dweleke die gracie gods was die daer in wrochte. ten hadde anders nie mogelic geweest. daer en soude veel volckes van des bisscops lieden ghebleven hebben. Als doe al dat gheschutte ghepasseert was. ende daer niemant ghewoont en was. doe quam heyndrick ende arnout vromeliken aen. ende sloeghen metten trierschen des bisscops volc in haren hoop. also dat sijer vele versloeghen. Heyndric van lymborch die riep al lymborch lymborch. ende hi sloech die grave vanden baren dat hi ter aerden doot viel. ende daer nae den hertoge van oostenrijcke sinen arm af. aldus braken si die vaengaerde. Arnout riep al brabant brabant. want hi was vanden gheslachte van brabant ghecomen aldus roepende elc sinen roep. quamen si int middel vanden heyr. ende die riepen loreynen loreynen. Als heyndrick dat hoorde ende arnout so riepen si limborch brabant. ende sloeghender vele loreynschen doot. ende dreven den hertoge in 38 die riergaerde. daer die coninc van beemen was. Die bisscop volchde altoos achter aen. daer was seer gevochten. meer dan een ure lanck. also dat daer bleven meer dan. l. duysent mannen te voet ende te paerde. iae sonder die ghevanghen waren gewont ende ghequetst. ende al van des hertoghen van loreyns volcke daer bleven omtrent twee duysent van des bisscops volcke. Aldus was dien strijt ghevochten. daer heyndric ende arnout grote eer behaelden. ende heyndric alder meest. dat hem qualic geloont sal sijn int leste alsmen noch wel horen sal. mer arnout sal hem vertroosten wt sijnder noot. mer dat laet ick noch bliven ende sal u wat scriven van etsijtes. ende van evac sinen neve. |
Hoe de koning van Bohemen gevangen werd en de hertog van de Baren en de hertog van Oostenrijk verslagen was. En noch vele ander heren gewond wat Hendrik van Limburg alleen deed. [ 17 ] Dat 40ste kapittel. NU zal ik u schrijven hoe die hertog van Lorraine zijn orde maakte en zijn leger bestuurde om de bisschop van Trier te bevechten. De koning van Bohemen gaf hij die voorgarde en de graaf van de Baren en de hertog van Oostenrijk de Vaan garde en de hertog van Lorraine stelde zich in dat midden van het volk. En elk van hen had omtrent vijftig duizend volk, twintig duizend paarden en dertig duizend voetknechten. Aldus stelden ze hun orde, de bussen en artillerie tussen beiden. Aldus stonden ze geordend om te wachten op hun vijanden. De bisschop die deze grote hoop volk aanzag was bang en hij had wel gewild dat zijn volk niet uitgetrokken was. Hendrik zei, heer bisschop verslaat u niet, want die victorie ligt niet in de grote hoop, maar in de hand van god, wil hij zijn zegening over ons slaan wij hebben het goed genoeg, laat vrij aantasten en laat ons bussen lossen als het nood en tijd is, god zal ons helpen. Met deze woorden kwamen de vijanden aan en losten hun geschut dat al over ging, wat de gratie Gods was die daarin wrocht. Het had anders niet mogelijk geweest, daar zou veel volk van de bisschop lieden gebleven zijn. Als toen al dat geschut gepasseerd was en daar niemand gewond was toen kwam Hendrik en Arnoud dapper aan en sloegen met die van Trier het bisschop volk in hun hoop, alzo dat zij er velen versloegen. Hendrik van Limburg die riep al Limburg, Limburg en hij sloeg de graaf van de Baren zodat hij ter aarden dood viel en daarna de hertog van Oostenrijk zijn arm af. Aldus braken ze die voorgarde. Arnoud riep al Brabant, Brabant want hij was van het geslacht van Brabant gekomen aldus riep elk zijn roep. Kwamen ze in het midden van het leger en die riepen Lorraine, Lorraine. Toen Hendrik dat hoorde en Arnoud zo riepen ze Limburg Brabant en sloegen er vele van Lorraine dood en dreven de hertog in voorgarde daar de koning van Bohemen was. De bisschop volgde altijd achter aan, daar was zeer gevochten, meer dan een uur lang, alzo dat daar bleven meer dan duizend mannen te voet en te paard. Ja, zonder die gevangen waren, gewond en gekwetst en al van de hertog van Lorraine volk daar bleven omtrent twee duizend van het volk van de bisschop. Aldus was die strijd gevochten daar Hendrik en Arnoud grote eer behaalden en Hendrik aller meest dat hem kwalijk beloond zal zijn in het laatste zoals men noch wel horen zal. Maar Arnoud zal hem vertroosten uit zijn nood. Maar dat laat ik noch blijven en zal u wat schrijven van Etschijtes en van Evac zijn neef. |
Hoe etsijtes claechde het derven van margriten teghen evac sinen neve. ende hoe hi daer sende eenen bode. Dat. XLI. capittel. ICK hebbe u gheseit ende ghescreven een luttel vander orloghe van trier dat mer een beghinne en is. nu wil ic verhalen van etsijtes. die in lancx so meer ontstack in liefden. op die overschoone margarieta van lymborch. ende hi en haecte niet so seer om te weten hoe si voer. si en haecte wel also seere om te weten hoe hi hem thieren mochte. daermen nu af horen sal. Etsijtes seyde o evac lieve neve mijn. hoe is mi quellende mijn fantasijen. denckende altoos op die schone margrieta mijns herten lief. of si wel varende is. ende in goeder ghesontheden zijn mach. want mesquame haer yet. dat soude mi aen mijn leven gaen. ofte ic soudet wreken met mijnen bloede. Doen seyde evack heere ende prince van athenen, dat is sonder noot. want si is wel bi den keyser ende seer lief ghetal. ende die keiser heeftse in groter werden. Ende ie weet ooc wel die haer mesbode dattet die keyser selve wreken soude. mer wildi wel doen so suldi haer eenen mindeliken brief scriven om te weten hoe dat met haer is. ende hoe dat u seer verlanget. om tijdinghe van haer te hebbene. Dien raet dochte etsijtes seer goet. ende hi ghinc ordineren eenen brief om haer te senden ende om tijdinghe van haer tontfangen. hoet met haer was. aldus ghinghen si beyde in rusten. Ende etsijtes sende eenen bode in griecken aen margrieten. om te hebben een troostelike tijdinge van haar. |
Hoe Etschijtes klaagde het derven van Margriet tegen Evac zijn neef en hoe hij daar een bode zond. Dat 41ste kapittel. IK heb u gezegd en geschreven een luttel van de oorlog van Trier dat maar een begin is. Nu wil ik verhalen van Etschijtes die hoe langer hoe meer ontstak in liefde op die overschone Margariet van Limburg en hij en haakte niet zo zeer om te weten hoe het met haar ging, zij haakte wel alzo zeer om te weten hoe hij hem houden mocht daar men nu van horen zal. Etschijtes zei; o Evac lieve neef van mij, hoe kwelt me mijn fantasie en denk altijd op die mooi Margriet, mijn harten lief, of het goed gaat met haar en in goede gezondheden zijn mag. Want miskwam haar iets dat zou mij aan mijn leven gaan of ik zou het wreken met mijn bloed. Toen zei Evac, heer en prins van Athene, dat is zonder nood. want ze is wel bij de keizer en zeer lief gehouden en die keizer heeft ze in grote waarde. En ik weet ook wel die haar kwaad deed dat het de keizer zelf wreken zou. Maar wil je goed doen zo zal je haar een beminnelijke brief schrijven om te weten hoe dat het met haar is en hoe dat u zeer verlangt om tijding van haar te hebben. Die raad dacht Etschijtes zeer goed en hij ging ordineren een brief om haar te zenden en om tijding van haar te ontvangen hoe het met haar was. Aldus gingen ze beide in rusten. En Etschijtes zond een bode in Griekenland aan Margariet om te hebben een troostelijke tijding van haar. |
Hoe die loreynsche bestormden die sladt van Triere. ende hoe heyndric den coninc van beemen vinck. ende veel van des hertoghen volcke versloech. Dat. XLIJ. capittel. [ 18 ] DES sondaechs nae onser vrouwen dach half oocxt. hadde die hertoge van loreynnen ghereetscap gemaect om die stadt van triere te bestormen aen die een side. also si ooc deden Daer hem die bisscop ende die gemeente vromelic weerden datter veel van des hertogen van loreynnen volcke bleef int stormen. Ende ter wijlen dat si aldus stormeden so was heyndric ende arnout in die were aen die ander siden vander stadt. ende reden mit een deel volcx wt ende sloeghen van achter int heyr. daer die coninc van beemen lach met sinen volcke. Heyndrick die sloech al toe ende aen. ende hy riep lymborch lymborch. also dat si den coninc af sloeghen veel volcx. dat die coninc wijken moste int ander heyr. daer hem heyndric van lymborch nae reet met sinen volcke. ende hy greep den coninc van beemen bi den torsseele ende souden verslaghen hebben. Doen riep die coninc genade mijns lijfs. neemt mi ghevanghen. ic ben die coninc van beemen. ende ic sal u schats ende goets genoech geven Heyndric die nam hem ghevanghen. ende hi bracht hem in die stadt. die tijdinge quam aenden hertoghe van loreynnen. dat die coninc ghevanghen was. daer hi seere droevich om was. ende alle sijn lieden die stonden verwoet. omdat hem heyndric van limborch die grote schade dede. ende overpeysden hoe dat si hem in eenigher manieren bederven mochten. ende pays maken teghen den bisscop. ende aldus was dat heyr seer in beroerte Heyndric die bracht den coninc gevangen biden bisscop arnout die grave vanden baren. ende 39 die hertoge van beyeren was doot int velt bleven. dat heyndric ende arnout gedaen hadden met haerder hulpen die met hem waren. Nu dat laet ic daer bliven. ende wil verhalen van margrieta. ende van den bode die etsijtes aen haer seynde. |
Hoe die van Lorraine bestormden de stad van Trier en hoe Hendrik de koning van Bohemen ving en veel van de hertog volk versloeg. Dat 42ste kapittel. [ 18 ] DE zondag na onze vrouwe dag half oktober had de hertog van Lorraine gereedschap gemaakt om de stad van Trier te bestormen aan die ene zijde, alzo ze ook deden. Daar zich de bisschop en de gemeente dapper weerden zodat er veel van de hertogen van Lorraine volk bleef in het bestormen. En terwijl dat ze aldus stormeden zo was Hendrik en Arnoud in de weer aan de andere zijde van de stad en reden met een deel volk uit en sloegen van achter in het leger daar de koning van Bohemen lag met zijn volk. Hendrik die sloeg al toe en aan en hij riep Limburg, Limburg, alzo dat ze de koning afsloegen veel volk zodat die koning wijken moest in het andere leger daar hem Hendrik van Limburg na reed met zijn volk en hij greep de koning van Bohemen bij zijn pak en zou hem verslagen hebben. Toen riep de koning genade mijn lijf, neemt mij gevangen, ik ben de koning van Bohemen en ik zal u schat en goed genoeg geven. Hendrik die nam hem gevangen en hij bracht hem in de stad. De tijding kwam aan de hertog van Lorraine dat de koning gevangen was daar hij zeer droevig om was en al zijn lieden die stonden verwoed omdat hen Hendrik van Limburg die grote schade deed en overpeinsden hoe dat ze hem in enige manieren bederven mochten en vrede maken tegen de bisschop. En aldus was dat leger zeer in beroerte. Hendrik die bracht den koning gevangen bij de bisschop, Arnoud de graaf van de Baren en die hertog van Beieren was dood in het veld gebleven dat Hendrik en Arnoud gedaan hadden met hun hulp die met hen waren. Nu dat laat ik dat blijven en wil verhalen van Margriet en van den bode die Etschijtes aan haar zond. |
Hoe margrieta den brief vanden bode oversach. ende hoe si weder een antwoorde seynde aen etsijtes. Dat. XLIIJ. capittel. DOEN margrieta den brief ghelesen hadde die van etsijtes quam was si verblijt. want si vanter in dat sijn liefde noch niet vercoelt en was. mer in lancx so meer groyende was. daer op dat si hem weder schreef een mindelijc grueten. ende een soetmondige antwoorde. also twee gelieven die malcanderen lief hebben gaerne doen. Si sloot den brief toe die si gescreven hadde. ende si gaf den bode den brief. ende voort beghifte si den bode met goud ende silvere ende si beval hem. dat hi etsijtes seer grueten soude. ende daer met schiet die bode van haer ende seide. ic salt doen. ende die bode liep sijnder veerden. Margrieta die ginc bi des keysers dochter in die sale. ende die vraechde margrieten van waer die bode quam. si seide wt athenen van etsijtes. Des keysers dochter seide dats goet. ende so hebdi troost van liefden ontfaen dat weet ic wel. ende si coosden wat met margrieten Ende als si aldus saten ende boerden mit malcanderen. so sandt die keiser om sijn dochter ende om margrieten. dat si comen souden ter maeltijt so si deden. ende quamen bi den keyser dan si vrolic waren in goder ghenoechten met malcanderen. |
Hoe Margriet de brief van de bode overzag en hoe ze weer een antwoord zond aan Etschijtes. Dat 43ste kapittel. TOEN Margriet de brief gelezen had die van Etschijtes kwam was ze verblijd, want ze vond erin dat zijn liefde noch niet verkoeld was, maar hoe langer hoe meer groeide. Waarop dat ze hem weer schreef een beminnelijke groet en een zachtmoedig antwoord, alzo twee gelieven die elkaar lief hebben graag doen. Ze sloot de brief toe die ze geschreven had en ze gaf de bode den brief en voort begiftigde ze de bode met goud en zilver en ze beval hem dat hij Etschijtes zeer groeten zou en daarmee scheidde de bode van haar en zei; ik zal het doen en die bode liep zijn vaart. Margriet die ging bij de keizers dochter in de zaal en die vroeg Margariet van waar die bode kwam. Ze zei uit Athene van Etschijtes. De keizers dochter zei; dat is goed en zo heb je troost van liefden ontvangen, dat weet ik wel en ze praatte wat met Margariet. En toen ze aldus zaten en borduren met elkaar zo zond de keizer om zijn dochter en om Margariet dat ze komen zouden ter maaltijd, zo ze deden en kwamen bij de keizer dan ze vrolijk waren in goede genoegen met elkaar. |
Hoe die coninc van beemen. ende die bisscop raet hielden. om heyndric van lymborch te bederven. Dat. XLIIIJ. capittel. DIE coninc van beemen seyde. herbisscop ic ben u gevanghen man ende heyndricx gevanghen man. ende also is die grave vanden baren ooc. ende wi hebben vele edele mannen verloren. dat noch sal ghewroken sijn. dese orloghe is al niet. bi die ghene die u noch aenstaen sal. Die reden waer bi. die vrienden vanden verslagen heren sullen comen met groter macht. ende fortselic om u te bederven. ghi hebt hier desen vreemden ridder heyndric van lymborch. die ons allen desen schade ghedaen heeft. wildy ghi sult bisscop bliven. ende u landt in vreden houden. ende u gemeente in payse opdat ghy wilt leveren in handen den riddere heyndric. die ons desen schade gedaen heeft. Daer op dat die bisscop antwoorde ende seide. hoe soude ick dat connen ghedoen. dat ic hem leveren soude die mi vertroost heeft. ende mijn vianden wederstaet. so soude ic doen als iudas dede. die god verriet. Neen seyde die bisscop heer coninc. ic en ben van dier meninghe niet. dat ic den ridder verraden soude. die my so vromeliken bi ghestaen heeft. Doen seide die coninc van beemen. heer bisschop ghi moet overpeynsen ende dencken dattet beter ware een man te verliesen dan een geheel landt. Ende ist dat ghijs niet en doet. so sijt ghi seker u bisschopdom te verliesen ende allen u volc inden noot iaghen. Ende ist dat ghijt doet. so blijft ghi een gheweldich bisschop over al u landt. ende u ghemeente sal pays ende vrede hebben. ende ghi sult groten danc van beyden siden hebben. ende over peynst wel. dwelc dat u best ghedaen waer. Die bisscop die horende en wiste niet wat hi doen oft laten soude. ende hi overdacht in hem selven dattet waer was dat die coninc seide. dat beter waer een man te verliesen. dan een gheheel landt. ende peynsde ick sal liever den ridder leveren. dan mijn bisschopdom verliesen. ende hi vergaet alle die ghetrouwicheyt. die hem heyndric van lymborch gedaen hadde. ende hi seyde. ortsa heer coninc. oft ic u den ridder levere. sal ic dan blive int besitte ende sal dan mijn volc. ende mijn landt dan pays hebben eeuweliken duerende. Daer op dat die coninc doen antwoorde ende hi seide. ic verseker u pays u leven lanc. ende bisscop blivende wiet lief ofte wiet leet si. ende levert den man in die handen van uwen vianden. ende laet hem haren wille daer mede doen. 40 Die bisscop seyde. heer coninc ghi sult gaen in dat heyr. aen den hertoghe van loreynnen ende hem segghen, dat ic morghen sal te velde comen metten ridder heyndric van lymborch. ende ic sal hem u lieden dan brengen in u handen metter vaengaerden. Als hi dan onder u handen is. so slaet hem doot. ende wi sullen dan al te samen weder omme in die stadt rijden. ende laten hem alleene onder u handen. ende doeter dan uwen wil mede. Als die coninc dat hoorde. doen was hy seer blijde ende seyde. nu verseker ic u pays ende vrede. ende al u volcke. ende ick sal die heeren gaen draghen dese tijdinghe. ende daer met schieden sy van malcanderen. Ende dese schandelike verradenisse ende boose opsette hoorde arnout van ardennen. ende seyde tegens hem selven. noyt valscher werc ende opsette. salmen den ghetrouwen heyndric aldus deerliken verraden. ende overleveren in die handen van sinen vianden. dat is groot iammer. ende ic soude hem gaerne waerschuwen. mer ic en weet niet waer dat hi is. Ende ic sorge dattet over mi ooc so varen soude. aldus wil ic gaen rijden buyten int heyr. ende mi daer presenteren als soudeniere. ic en wil niet bliven daermen verraetscappe doen souden. ende can ic heyndric helpen ende dattet in mijnder machten is. ic salt doen Aldus reet die ridder arnout wter stadt. nae den heyr toe onbekent. daer hi ontfanghen was als soudenier. |
Hoe die koning van Bohemen en de bisschop raad hielden om Hendrik van Limburg te bederven. Dat 44ste kapittel. DE koning van Bohemen zei; heer bisschop, ik ben uw gevangen man en Hendriks gevangen man en alzo is de graaf van de Baren ook en wij hebben vele edele mannen verloren dat noch zal gewroken worden, deze oorlog is al niet bij diegene die u noch aanstaan zal. Die reden waarbij de vrienden van de verslagen heren zullen komen met grote macht en krachtig om u te bederven. Gij hebt hier deze vreemde ridder Hendrik van Limburg die ons allen deze schade gedaan heeft. Wil je bisschop blijven en uw land in vrede houden en uw gemeente in rust opdat ge ons in handen wilt leveren de ridder Hendrik die ons deze schade gedaan heeft. Waarop dat die bisschop antwoorde en zei; hoe zou ik dat kunnen doen dat ik hem leveren zou die mij vertroost heeft en mijn vijanden weerstaat, zo zou ik doen zoals Judas deed die god verraadde. Neen, zei de bisschop, heer koning ik en ben van die mening niet dat ik de ridder verraden zou die mij zo dapper bijgestaan heeft. Toen zei die koning van Bohemen, heer bisschop, gij moet overpeinzen en denken dat het beter was een man te verliezen dan een geheel land. En is het dat gij het niet doet zo ben je zeker uw bisschopdom te verliezen en al uw volk in de nood jagen. En is het dat gij het doet zo blijft gij een geweldige bisschop over al uw land en uw gemeente zal rust en vrede hebben en gij zal grote dank van beiden zijden hebben en overpeinst het goed wat dat u het beste gedaan was. De bisschop die dit hoorde wist niet wat hij doen of laten zou en hij overdacht in zichzelf dat het waar was dat di koning zei, dat het beter was een man te verliezen dan een geheel land en peins, ik zal liever de ridder leveren dan mijn bisschopdom verliezen en hij vergat alle trouwheid die hem Hendrik van Limburg gedaan had. En hij zei, Ortsa heer koning als ik u de ridder lever, zal ik dan blijven zitten en zal dan mijn volk en mijn land dan vrede hebben eeuwigdurende. Waarop dat de koning toen antwoorde en hij zei; ik verzeker u vrede uw leven lang en bisschop blijven wie het lief leed is en levert de man in de handen van uw vijanden en laat hen hun wil daarmee doen. De bisschop zei; heer koning, gij zal gaan in dat leger aan de hertog van Lorraine en hem zeggen dat ik morgen zal te velde komen met de ridder Hendrik van Limburg en ik zal hem u lieden dan brengen in uw handen met de vaangarde. Als hij dan onder uw handen is zo slaat hem dood en wij zullen dan al tezamen wederom in die stad rijden en laten hem alleen onder uw handen en doe er dan uw wil mede. Toen de koning dat hoorde toen was hij zeer blijde en zei; nu verzeker ik u rust en vrede en al uw volk en ik zal die heren gaan dragen deze tijding. En daarmee scheiden ze van elkaar. En deze schandelijke verraad en boze opzet hoorde Arnoud van Ardennen en zei tegen zichzelf; nooit valser werk en opzet, zal men de getrouwe Hendrik aldus deerlijk verraden en overleveren in de handen van zijn vijanden, dat is zeer jammer en ik zou hem graag waarschuwen, maar ik weet niet waar dat hij is. En ik bezorg dat het over mij ook zo gaan zou, aldus wil ik gaan rijden buiten in het leger en mij daar presenteren als soldaat. Ik wil niet blijven daar men verraad doen zouden en kan ik Hendrik helpen en dat het in mijn macht is, ik zal het doen Aldus reed die ridder Arnoud uit de stad naar het leger toe onbekend waar hij ontvangen was als soldaat. |
Hoe dat etsijtes den bode ontfinc die van margrieten quam ende evac te samen. [ 19 ] Dat. XLV. capittel. DOEN etsijtes den bode sach comen verblijde hy harde seer ende seide. o lieve bode groot willecome sijt wat tijdinge. hoe vaert die over schone margrieta. Die bode seide. etsijtes ionghelinc si vaert al wel. ende si doet u duysent fout seer grueten. ende sendt u desen brief. ende daer suldi in vinden alle haer meninghe. Etsijtes nam den brief ende custen ende hi seide. o evac lieve neve siet hier van mijn alderliefste tghescrifte. doen seyde evac. wel here hoe sidi nu ghemoet met desen brief. ist eenen brief van trooste so ist al goet. Etsijtes oversachse ende hi seide. iaet het is confortatijf der bedructer sinnen. ende is een verlichtinghe der memorien. ende een balsame der herten. want lieve neve si serivet over dat si wel wilde, dat wi eens daer quamen spelen. ende ick heb wil dat ic mijnen vader eens bidden sal. om daer te reysen twee ofte drie daghen om te triumpheren. Dat docht evac seer goet si waren beide blijde om ander saken wille. ende si ginghen ter salen bedrivende alderhande ghenoechte. |
Hoe dat Etschijtes de bode ontving die van Margariet kwam en Evac tezamen. [ 19 ] Dat 45ste kapittel. TOEN Etschijtes de bode zag komen verblijde hij erg zeer en zei; o lieve bode, zeer welkom ben je, wat tijding, hoe gaat her die over mooi Margriet. Die bode zei; Etschijtes jongeling, het gaat het zeer goed en ze doet u duizendvoudig zeer groeten en zend u deze brief en daar zal je in vinden al haar mening. Etschijtes nam de brief en kuste die en hij zei; o Evac lieve neef, ziet hier van mijn allerliefste het geschrift. Toen zei Evac; wel heer, hoe ben je nu gemoed met deze brief, is het een brief van troost, zo is het geheel goed. Etschijtes overzag het en hij zei; ja het is versterking der bedrukte zinnen en is een verlichting der memorie en een balsem voor het hart. Want, lieve neef, ze schrijft over dat ze wel wilde dat wij eens daar kwamen spelen en ik heb de wil dat ik mijn vader eens bidden zal om daar te reizen twee of drie dagen om te triomferen. Dat dacht Evac zeer goed, ze waren beide blijde vanwege andere zaken en ze gingen ter zalen en bedreven allerhande genoegens. |
Hoe die verradenisse geschiet was om heyndric van lymborch te dooden. vanden coninc van beemen. ende van den hertoge van loreynen. ende ander heren. Dat. XLVI. capittel. DOEN die coninc van beemen die tijdinghe brachte datmen heyndric leveren soude. doen ginghen si ordineren hoe si hem doden souden, die een wilden villen. die ander wilden braden. die derde sieden. ende die vierde wilden hem in cleynen stucken houwen. Aldus ordineerden elc sijn doot. ende dit hoorde arnout ende peynsde. en blijft hi niet doot in die hitte. hi soude hem verlossen ende helpen. also hi ooc sal eert eynde neemt Als si aldus te rade stonden. ende haer orden ghestelt was. verwachten si heyndric wter stadt comende met groten volcke ende die bisscop quam achter Heyndric en wiste nieuwers af. maer hi sloech vast in den hoop vanden vianden. Die bisscop reet weder in die stadt. ende alle sijn volc. ende lieten heyndric van lymborch alleen onder die vianden. Die hertoghe van loreynnen die schoten aen vander eender siden. ende die coninc van beemen vander ander siden ende si vinghen hem. heyndric die sach wel dat hi verraden was. ende hi en wist niet hoe. Daer ginghen si heyndric van lymborch binden aen eenen tentboom binnen der tenten met coorden ende met ketenen. ende si namen hem sijn wapen. ende lieten hem daer staen sonder eten ende sonder drincken al den dach ende 41 al den nacht. den morgen quam aen. ende doen ginghen si noch eens ordineren om heyndric te doden. Doen seyde die coninc van beemen. men sal hem inden iersten raybraken. ende dan daer nae vierendelen. ende dan salmen in elc lant een stuc senden vanden heren die hi verslaghen heeft. ende dat hooft salmen op eenen stake setten. ende dit was den raet vanden coninc van beemen. Die heren waren des wel te vreden. ende seyden als wi gheten hebben nae middage so salt geschieden. aldus ginghen si tot haren logijse waert in haer tenten, ende dat heyr was doe al ghesceyden. mits dat pays was. ende elc trac nae sijn lant. behalven die heren die daer bleven om heyndric te dooden. |
Hoe dat verraad geschied was om Hendrik van Limburg te doden van de koning van Bohemen en van de hertog van Lorraine en andere heren. Dat 46ste kapittel. TOEN de koning van Bohemen de tijding bracht dat men Hendrik leveren zou. Toen gingen ze ordineren hoe ze hem doden zouden, die ene wilden hem villen, de andere wilden braden, die derde koken en die vierde wilde hem in kleine stukken houwen. Aldus ordineerden elk zijn dood en dit hoorde Arnoud en peinsde en blijft hij niet dood in die hitte, hij zou hem verlossen en helpen alzo hij ook zal eer het einde neem. Toen ze aldus te rade stonden en hun orden gesteld was verwachten ze Hendrik uit de stad te komen met groot volk en de bisschop kwam achter n Hendrik wist nergens van af. Maar hij sloeg vast in de hoop van de vijanden. De bisschop reed weer in de stad en alle zijn volk en lieten Hendrik van Limburg alleen onder de vijanden. De hertog van Lorraine die schoot aan van de ene zijde en ie koning van Bohemen van de andere zijden en ze vingen hem. Hendrik die zag wel dat hij verraden was en hij en wist niet hoe. Daar gingen ze Hendrik van Limburg binden aan een tent boom binnen de tent met koorden en met kettingen en ze namen hem zijn wapen en lieten hem daar staan zonder eten en zonder de hele dag en de hele nacht. De morgen kwam aan en toen gingen ze noch eens ordineren om Hendrik te doden. Toen zei de koning van Bohemen; men zal hem als eerste radbraken en dan daarna vierendelen en dan zal men in elk land een stuk zenden van de heren die hij verslagen heeft en dat hoofd zal men op een staak zetten. En dit was de raad van de koning van Bohemen. De heren waren dus wel tevreden en zeiden als wij gegeten hebben na de middag zo zal het geschieden. Aldus gingen ze tot hun logies waart in hun tenten en dat leger was toen al gescheiden mits dat het vrede en elk trok naar zijn land, behalve ie heren die daar bleven om Hendrik te doden. |
Hoe dat arnout heyndric verloste, ende gaf hem helm/ schilt/ harnas/ ende swert. ende hoe heyndric den coninc van beemen thooft af sloech. ende den hertoghe van loreynen quetste, dat hi ter aerden viel ende daer af sterf. Dat. XLVIJ. capittel. DOEN arnout van ardennen dat vernomen hadden dat si heyndric gevanghen hadden, ende hem doden wilden. so nam hi heyndricx wapen die si hem wt gedaen hadden al heymeliken. ende hi ginc in die tente daer heyndric gebonden stont ende seyde tot hem, o heyndric sijt blijde. ic sal u vertroosten, ghi hebt mi eens vertroost. ic moet der geliken doen. ende hi ontbant heyndric. ende gaf hem sijn wapen. harnas/ schilt/ ende swert/ ende seyde. hoe sidy nu gehert. Heyndric die sprac tot arnout herde wel. ende ic dancke u der trouwen die ghi mi hyer doet. comt dit noch eens te pas dat sal u geloont sijn. Doen seide arnout. tis gaerne gedaen want ic en doe niet anders dan ic schuldich ben van doen. mer ic wil vertrecken van hier tot lymborch bi uwen vader. ende gheven hem te kennen die verraetscap die die bisscop aen u getoont heeft. ende ghi hem grote ghetrouwicheyt gedaen hebt. Doen seyde heyndric. o lieve arnout gruet my mijn vader ende moeder seer. ende segt hem dat ic ben nae athenen. mer ierst sal ic orlof nemen aenden coninc ende aenden hertoge eer ic vertrecken sal. Doen seide arnout dat waer grote sotheit. si souden u verlasten. mer heyndric en was dat niet tontraden. hi en woudet ierst doen. Aldus scieden si van malcanderen. arnout die reysde nae lymborch ende heyndric ginc in die tente, daer die coninc van beemen. ende die hertoge van loreynen saten. Doen spac heyndric hier ben ic ooc. ghi woudt mi al vierendeelen ende doden. ende die stucken wech senden. dat ic nu beletten sal. Heer coninc weert u. si riepen te wapen. mer twas te laet. heindric sloech den coninc dat hooft af. ende den hertoge die quetste hi also. dat hi bleef ligghen op die aerde dat hijer af sterf Aldus nam heyndric een paert ende sadt daer op. ende hi reet wech. Dat gerucht quam int heyr. ende in die stadt van triere. dat dese heren verslagen waren. Die bisscop en was niet wel te vreden. also en was die ghemeente ooc. want si seiden wi hebben alte qualiken gedaen. ende noch salder ons quaet af comen. dat wi den ridder die ons duecht dede hebben quaet ghedaen. Ende hem verraden ende gelevert inden handen van sinen vianden. plaghe ende orloghe salder ons noch af comen alst sijn vader vernemen sal. die hertoghe van lymborch. ende wi sijn seker een groter orloghe. dan wi gehadt hebben Aldus waren si in sorghen. ende in laste. daer si hem selven inghebracht hadden. verwachtende groote orloghe. |
Hoe dat Arnoud Hendrik verloste en gaf hem helm, schild, harnas en zwaard en hoe Hendrik de koning van Bohemen het hoofd afsloeg en de hertog van Lorraine kwetste zodat hij ter aarden viel en daarvan stierf. Dat 47ste kapittel. TOEN Arnoud van Ardennen dat vernomen hadden dat ze Hendrik gevangen hadden en hem doden wilden zo nam hij Hendriks wapen die ze hem afgedaan hadden al heimelijk en hij ging in die tent daar Hendrik gebonden stond en zei tot hem; o Hendrik, wees blijde, ik zal u vertroosten, gij hebt mij eens vertroost, ik moet dergelijks doen en hij ontbind Hendrik. en gaf hem zijn wapen, harnas, schild en zwaard en zei; hoe ben je nu geaard. Hendrik die sprak tot Arnoud, erg goed, en ik dank u de trouw die gij mij hier doet. Komt dit noch eens te pas dat zal u beloond zijn. Toen zei Arnoud, het is graag gedaan want ik doe niet anders dan ik schuldig ben te doen, maar ik wil vertrekken van hier tot Limburg bij uw vader en geven hem te kennen dar verraadt die de bisschop aan u getoond heeft en gij hem grote trouwheid gedaan hebt. Toen zei Hendrik; o lieve Arnoud, groet van mij mijn vader en moeder zeer en zeg hem dat ik ben naar Athene. Maar eerst zal ik verlof nemen aan de koning en aan de hertog eer ik vertrekken zal. Toen zei Arnoud, dat was grote zotheid, ze zouden u overladen. Maar Hendrik was dat niet te ontraden, hij wilde het eerst doen. Aldus scheiden ze van elkaar. Arnoud die reisde naar Limburg en Hendrik ging in de tent daar die koning van Bohemen en de hertog van Lorraine zaten. Toen sprak Hendrik; hier ben ik ook, gij wilde mij al vierendelen en doden en de stukken weg zenden, dat ik nu beletten zal. Heer koning weert u, ze riepen te wapen, maar het was te laat. Hendrik sloeg de koning dat hoofd af en de hertog die kwetste hij alzo dat hij bleef liggen op de aarde zodat hij ervan stierf. Aldus nam Hendrik een paard en zat daar op en hij reed weg. Dat gerucht kwam in het leger en in de stad van Trier. dat deze heren verslagen waren. De bisschop was niet goed tevreden, alzo en was de gemeente ook. Want ze zeiden wij hebben al te kwalijk gedaan en noch zal er ons kwaad van komen dat wij de ridder die ons deugd deed kwaad hebben gedaan. En hem verraden en geleverd in de handen van zijn vijanden. Plagen en oorlogen zal er ons noch van komen als het zijn vader vernemen zal, de hertog van Limburg en wij zijn zeker van een grotere oorlog dan wij gehad hebben Aldus waren ze in zorgen en in last daar ze zichzelf ingebracht hadden en verwachten grote oorlog. |
Hoe arnout quam te lymborch by den hertoge. ende hem alle die geschienisse van sinen sone heyndric vertelde. Dat. XLVIIJ. capittel. DOEN arnout quam tot lymborch in die stadt. so ghinc hy opt hof daer die hertoge was ende sijn vrouwe ende alle die heren. die hi vant in die sale. hi booch ter aerden. ende gruete den hertoghe ende alle sijn ghesinne met soeten woorden ende huesscher spraken. Die hertoghe van lymborch namt danckelic ende seide. herriddere rijst vander aerden. weest gode ende my willecome. wats u begheren ende van waer comdy. Arnout seide her hertoghe ic come 42 van Triere. daer ic ghedient heb den bisschop. met heyndric van lymborch uwen sone. die wonderlike aventuere ghehadt heeft also ic u verhalen sal believet u te horen Die hertoghe ende die hertoginne seiden te samen. o lieve vrient iaet. hebdi onsen sone ghesien. segt ons doch hoe hi vaert. Arnout seide. hi doet u te samen seer grueten. ende hi heeft in vreesen der doot geweest. ende dat verradelic. Doe vraechde die hertoghe verradelic hoe laet mi dat horen. heeft hem yemant willen verraden si sullent becopen ist in mijnder machten Daer op antwoorde arnout ende seide. here iaet. hi was verraden ende gelevert. daer is die bisschop van trier die wi te samen dienden als mannen van wapenen. Heyndrick u sone door sijn vromicheyt die hi daer thoonde. was generael capeteyn gemaect. also dat wi wt toghen ende verwonnen ons vianden. Ende heyndric u sone vinc den coninc van beemen. ende den hertoge vanden baren. ende hi versloech den hertoge van oostenrijc Doen hi al dese feyten gedaen hadde. so ghinc die coninc van beemen. ende die bisschop van triere. ende overdroeghen met eenen valschen raet datmen uwen sone heyndric leveren soude den hertoghe van loreynen sinen wille mede te doen. die bisschop ende al sijn volc soude pays hebben. daer die gemeente ooc wel mede te vreden was. Ende metten cortsten was daer den raet gesloten. ende die bisscop seyde dat hijt doen soude. Des anderen daghes bracht hi heyndric te velde. daer hi gevanghen was. ende die bisscop trac met sinen volc weder in die stadt. mer eert gheboerde so reet ic wter stadt by die loreynschen om heyndric te helpen. also ic ghedaen hebbe. want daer si hem gebonden hadden aen den tentboom. ontbant ic die coorden ende ketenen. ende gaf hem sijn harnas weder. dat ic met subtijlheit vercreech. ende wapende heyndric ende nam orlof aen hem. Mer eer hy wech trac. nam hi orlof aen den coninc van beemen ende aen den hertoge van loreynen. want hi sloechse beyde doot in die tente. ende is voort ghereden na athenen. om sijn suster te vinden. Die hertoge dit horende wert seer verstoort. ende hi swoor bi sijn hertoochdom. dat hi dat wreken soude op den bisscop van triere. ende hi seide her ridder hoe heet ghi ende wie sidi. ende van wat geslachte. Arnout seide. o edel hertoghe geraert van ardennen dat was mijn vader ende ic hete arnout van ardennen u ondersate wonende in u lant. Doen seyde hi arnout vrient. ghi sult wesen die beleider van mijnen volcke. ic wil den bisscop bethonen dat hi een verrader is. ende niet weerdich. dat hi voert den naem gheestelic Hi beval dat hem alle sijn edelen bereiden souden. ende alle sijn ondersaten. ende dat men bussen bombaerden laden soude. hi wilde nae triere. Sijn gebot was daer ghedaen. ende men ghinc terstont alle dinc bereyden. ende die hertoge ginc ter maeltijt ende arnout moste bi hem gaen sitten. ende daer ordineerden sijt hoe si die stadt van triere belegghen souden. |
Hoe Arnoud kwam te Limburg bij de hertog en hem de hele geschiedenis van zijn zoon Hendrik vertelde. Dat 47ste kapittel. TOEN Arnoud kwam tot Limburg in de stad zo ging hij naar de hof daar de hertog was en zijn vrouwe en alle heren die hij vond in die zaal. Hij boog ter aarden en groette de hertog en zijn hele gezin met lieven woorden en hoffelijke woorden. De hertog van Limburg nam het in dank en ze; heer ridder, rijst van de aarden, weest god en mij welkom, wat is uw begeerte en van waar kom je. Arnoud zei; heer hertog, ik kom van Trier daar ik gediend heb de bisschop met Hendrik van Limburg, uw zoon die wonderlijke avonturen gehad heeft alzo ik u verhalen zal belieft het u te horen. De hertog en de hertogin zeiden tezamen; o lieve vriend, ja het, heb je onze zoon gezien, zeg het ons toch hoe hij gaat. Arnoud zei; hij laat u tezamen zeer groeten en hij is in vrees der dood geweest en dat met verraad. Toen vroeg de hertog; verraden, hoe, laat mij dat horen, heeft hem iemand willen verraden, ze zullen het bekopen is het in mijn macht. Daarop antwoorde Arnoud en zei; heer ja het, hij was verraden en geleverd. Daar is de bisschop van Trier die wij tezamen dienden als mannen van wapen. Hendrik, uw zoon, door zijn dapperheid die hij daar toonde was generaal kapitein gemaakt alzo dat wij uittrokken en overwonnen onze vijanden. En Hendrik, uw zoon, ving de koning van Bohemen en de hertog van de Baren en hij versloeg de hertog van Oostenrijk. Toen hij al deze feiten gedaan had zo ging de koning van Bohemen en de bisschop van Trier en kwamen overeen met een valse raad dat men uw zoon Hendrik leveren zou de hertog van Lorraine om er zijn wil mee te doen, de bisschop en al zijn volk zou vrede hebben daar de gemeente ook wel mee tevreden was. En in het kort was daar de raad gesloten en de bisschop zei dat hij het doen zou. De volgende dag bracht hij Hendrik te velde daar hij gevangen was en de bisschop trok met zijn volk weer in di stad. Maar eer het gebeurde zo reed i uit de stad bij die van Lorraine om Hendrik te helpen, alzo ik gedaan heb. Want daar ze hem gebonden hadden aan de tent boom. ontbond ik de koorden en kettingen en gaf hem zijn harnas weer dat ik subtiel verkreeg en wapende Hendrik en nam verlof aan hem.. Maar hij weg trok nam hij verlof aan de koning van Bohemen en aan de hertog van Lorraine, want hij sloeg ze beide dood in die tent en is voort gereden naar Athene om zijn zuster te vinden. De hertog die dit hoorde werd zeer verstoord en hij zwoer bij zijn hertogdom dat hij dat wreken zou op de bisschop van Trier. En hij zei; heer ridder hoe heet gij en wie ben je en van wat geslacht. Arnoud zei;. o edele hertog, Gerard van Ardennen dat was mijn vader en ik heet Arnoud van Ardennen, uw onderzaat en woon in uw land. Toen zei hij, Arnoud vriend, gij zal wezen de begeleider van mijn volk, ik wil de bisschop tonen dat hij een verrader is en niet waardig dat hij voert de naam geestelijk. Hij beval dat zich alle zijn edelen bereiden zouden en al zijn onderzaten en dat men bussen, bombaarden laden zou, hij wilde naar Trier. Zijn gebod was daar gedaan en men ging terstond alle dingen bereiden en de hertog ging ter maaltijd en Arnoud moest bij hem gaan zitten en daar ordineerden zij hoe ze de stad van Trier belegeren zouden. |
Hoe heyndric ghereden quam int lant van melanen. daer hi eenen camp dede ende een maecht verloste. Dat. XLIX. capittel. DOEN heyndric wt den handen was van sinen vianden. so quam hy int lant van melanen daer hi vant een schoon maecht sitten truerende. Heyndric gruetese met soeter spraken. doe seyde dese schone maecht. herridder hebbet danc der huesscher grueten die ghy mi biedt. Heyndric verstoute hem ende vraechde haer waer omme dat si weende ende truerde. ofte haer yet mesdaen was. si antwoorde iaet ende neent. Doen seide heyndric verhalet mi. ist in mijnder macht ic salt keeren wiltmen u veronrechten. daer sal ic mijn lijf voor waghen. Die maecht danctes heyndricken seer ende seide. ic ben des hertoghen dochter van melanen. ende mijn vader is ghestorven. ende nu ben ic een weese ende sonder vader. ende nu is comen mijns vaders broeder fromont. ende hi wil mi dat hertoochdom van melanen ontrecken. ende mi fortselic steken van mijnder orijen. mijn patermonyen goet. ende noch vermeet hi hem dat mijn vader dat lant beseten heeft tonrechte fortselic. dat alle die ghemeente ende edelen des lants contrarie wel weten. 43 Aldus wilt hi my fortseliken nemen. ofte ic moet hem leveren twee campioenen die teghem hem vechten sullen. ende verwint hijse so houdt hi dlant ende wert hi verwonnen so blijf ic int besitte. dit is die sake herridder daer ic om truere ende droevich ben. Heyndric van lymborch seide. schoon maecht en trueret niet maer sijt blijde. ic sweer u als een man van eeren dat ic uwen oom selve bevechten sal. ende wreken die fortse die hi u doen wil Die maecht europa dancte heindric seer ende seide, o edel ridder mijn oom waer u veel te sterc hi en vreest niemant. al waerder ooc ses hi soudese bevechten. Nomfortse seide heyndric gods hulpe is meerder dan die sine. ende elc ridder is sculdich weduwen ende weesen te verantwoorden ende te beschermen ende so sal ic ooc doen. ontbiet uwen oom dat hi als morghen ten crijte come. hi salder ghemoet vinden Europa dit horende verblijde in sijn stoute woorden ende si sandt haren camerlinc aen haren oom. dat hi hem bereet maken soude. ende si leyde heyndric in haer pallays. om hem te rusten ende om goede chiere te maken. Ende die camerlinc die ghine daer hi fromont vant haren oom. ende hi grueten weerdichliken. fromont seyde hebt danc. wats u begheren Die camerlinc seyde. hier is europa die maecht van melanen. si ontbiet u dat ghi haer thertoochdom laet met vreden. want si rechte oore vanden lande is. ende si beveelt u ende ghijs niet en doet. dat ghi dan comt vechten morghen vroech tegens haren campioen. Doen seide fromont haer oom trouwen dat moet wel sijn. nae wt wijsen den rechte. mer segt mi camerlinc wie is haer campioen. ende wat mans ist. Doen seide die camerlinc het is een ridder van aventueren. een schoon frisch ionclustich van daghen. fier van moede. ende wel gefaetsoneert. Als dat fromont hoorde seyde hi. al waert die duvel wter hellen ic en ontsaghen niet al quamer seven van sulcken venus ianckers ic en soudtse niet ontsien. gaet ende segt dat hi hem bereet make. ic sal hem morghen vroech comen Aldus ghinc die camerlinc van daer. ende hi droech heyndric die tijdinge dat hy hem gereet maken soude om morgen te campen. |
Hoe Hendrik gereden kwam in het land van Milaan daar hij een kamp deed en een maagd verloste. Dat 49ste kapittel. TOEN Hendrik uit de handen was van zijn vijanden zo kwam hij in het land van Milaan waar hij vond een mooie maagd zitten treuren. Hendrik groette haar met lieve woorden. Toen zei deze mooie maagd; heer ridder heb dank de hoffelijke groeten die gij mij biedt. Hendrik verstoute zich en vroeg haar waarom dat ze weende en treurde of haar iets misdaan was. Ze antwoorde, ja het en neen het. Toen zei Hendrik, verhaal het mij, is het in mijn macht, ik zal het keren wil men u onrecht doen, daar zal ik mijn lijf voor wagen. De maagd bedankte Hendrik zeer en zei; ik ben de hertog dochter van Milaan en mijn vader is gestorven en nu ben ik een wees en zonder vader en nu is gekomen mijn vaders broeder Fromont en hij wil mij dat hertogdom van Milaan onttrekken en mij krachtig steken van mijn erfgoed, mijn patrimoniegoed en noch vermeet hij zich dat mijn vader dat land bezeten heeft te onrecht krachtig wat de hele gemeente en edelen van het land contrarie wel weten. Aldus wil hij mij met kracht nemen of ik moet hem leveren twee kampioenen die tegen hem vechten zullen en overwint hij ze zo houdt hij het land en wordt hij overwonnen zo blijf ik in het bezit. Dit is de zaak heer ridder daar ik om treur en droevig ben. Hendrik van Limburg zei; mooie maagd, treur niet maar wees blijde, ik zweer u als een man van eren dat ik uw oom zelf bevechten zal en wreken de kracht die hij u doen wil. De maagd Europa dankte Hendrik zeer en zei, o edele ridder, mijn oom is u veel te sterk hij en vreest niemand, al waren er ook zes, hij zou ze bevechten. Geen kracht, zei Hendrik, Gods hulp is groter dan de zijne en elke ridder is schuldig weduw en wezen te verantwoorden en te beschermen en zo zal ik ook doen. Ontbied uw oom dat als hij morgen te krijt komt hij zal er een ontmoeting vinden. Europa die dit hoorde verblijde in zijn dappere woorden en ze zond haar kamerling aan haar oom dat hij zich bereid maken zou. En ze legde Hendrik in haar paleis om hem te rusten en om goede sier te maken. En de kamerling die ging daar hij Fromont vond, haar oom, en hij groetten hem waardig. Fromont zei, hebt dank, wat is uw begeren. De kamerling zei, hier is Europa die maagd van Milaan, ze ontbiedt u dat gij haar het hertogdom laat met vrede want ze is rechte erfgenaam van het land. En ze beveelt u dat gij het bent, dat gij dan komt vechten morgen vroeg tegen haar kampioen. Toen zei Fromont, haar oom, ver trouw dat moet wel zijn naar het uitwijzen van het recht, maar zeg mij kamerling, wie is haar kampioen en wat mans is het. Toen zei de kamerling, het is een ridder van avonturen, een mooie frisse jongen, lustig van dagen, fier van gemoede en goed gefatsoeneerd. Toen dat Fromont hoorde zei hij, al was het de duivel uit de hel, ik ontzag hem niet al kwamen er zeven van zulke Venus jankers, ik zou ze niet ontzien. Gaat en zeg hem dat hij zich gereed maakt, ik zal hem morgenvroeg tegenkomen. Aldus ging de kamerling vandaar en hij droeg Hendrik de tijding dat hij zich gereed maken zou om morgen te kampen. |
[ 20 ] Hoe den campe ghesleghen was. ende hoe dat fromont verwonnen was ende hoe dat die suverlike maecht europa verlost was. Dat. L. capittel. DOEN den dach aen quam so vergaderden die heren van melanen. om dese twee camp vechters wille. ende si dedense bi hem comen. om dat elc sinen eedt doen soude op een cruys. dat haer saken rechtverdich waren. Fromont leide sijn twee vingeren opt cruyce. ende hi swoer ten heyligen dattet thertoochdom van melanen sinen vader toe behoorde ende dat hi douste sone was. ende dat sijn broeder dat landt tonrecht hadde beseten. Daer op dat heyndric van lymborch swoor wten monde vander maecht contrarie van dien. ende dat dat lant der maecht toe behoorde van rechts weghen. ende hoe dat haer vader rechtverdich hertoghe was. Die heeren seiden het is ghenoch gesworen. ende gaet ten crijte. ende elc verwere hem selven. Daer waren vier crijte werders aent crijt daermen campen soude. Ende dese camp vechters waren beide te voet. ende si ghinghen malcanderen ierst aen metter lancien. dat niet langhe en duerde. want heyndrick sloech Fromonts lancie aen twee stucken. Doen ghinghen si ten swerde daer hem heyndric van lymborch so vromelic hadde. dat hi fromont sloech dat hy ter aerden viel in onmacht. Heyndric die dede sijn edelheit. ende dede hem den helm open dat hi lucht hadde also dat hi bequam. doe stont hi op ende quam weder aen. ende hi en wilde hem noch niet verwonnen lijden. daer ghinghen si malcanderen weder dapperlic aen also dat hem een yeghelic verblijde diet aen sach Die crijtweerders haddens lust ende si riepen al op den vreemden ridder dat hi die eere verwerven soude. maer vele wasser die met fromont waren. mer noch vele meer met europa der maecht. also dat die meeste menichte heyndric goede ionste droeghen. Heyndric van lymborch wert moede. want dat duerde seer lanck. ende fromont was noch moeyer. Si ghinghen weder aen. daer sloech heyndric fromont den arm ontstucken. ende hi viel ter aerden. 44 ende heyndric die sloech hem dbeen af dat hi niet weder opstaen en conste. Doen vraechde heyndric oft dlant sijn hoorde. fromont seide neent. het behoort die maghet toe. mer ick hadt gaerne aen mi ghetoghen. ende haer onterft van haren goede. Doen dat die heren van melanen hoorden seiden si tot heyndric van lymborch. doet hem nu dat hi u gedaen soude hebben. ende gaeter mede door. ende slaet hem doot. Doen nam heyndric sijn sweert. ende hi sloech hem sijn hooft af. ende hy quam wten crijte totter maecht. ende daer was heyndric groot eer gedaen omme dat hy die maecht verantwoort hadde. Ende si hadden hem wel willen hebben tot eenen heere. ende dat hi die maghet ghetrout hadde. maer heyndric die en wasser niet toe ghesint. ende si ghinghen goede chiere maken eten ende drincken. ende als den avont aen quam. doen ghinc elc in sijn ruste. Heyndric die was ghelogiert in der maecht camere. ende dese maecht europa van melanen was in liefden op heyndric ontsteken. ende si stont des nachtes op van haren bedde. ende si ghinck hi heyndric onder in sijn bedde. Ende doen heyndric wten slaepe ontspranc verwonderde hi hem. hoe die maecht bi hem onder was comen. mer natuere die wrocht also. dat heyndric haer bevruchte. ende wan aen haer eenen sone. daer men noch wel afhoren sal. Maer dat laet ic nu bliven. ende wil verhalen van heyndricx vader die hertoge van lymborch. die mit sijnder gheheelder machte van sinen volcke voor Triere lach. om wrake te doen van sinen sone heyndric. |
[ 20 ] Hoe het kamp geslagen was en hoe dat Fromont overwonnen was en hoe dat die zuivere maagd Europa verlost was. Dat 50ste kapittel. TOEN de dag aankwam zo verzamelden zich die heren van Milaan vanwege deze tweekamp vechters en ze lieten ze bij hen komen om dat elk zijn eed doen zou op een kruis dat hun zaken rechtvaardig waren. Fromont legde zijn twee vingers op het kruis en hij zwoer ten heiligen dat het hertogdom van Milaan zijn vader toe behoorde en dat hij de oudste zoon was en dat zijn broeder dat land te onrecht had bescheten. Waarop dat Hendrik van Limburg zwoer uit de mond van de maagd contrarie van die en dat dit land de maagd toebehoorde van rechtswegen en hoe dat haar vader rechtvaardig hertog was. De heren zeiden, het is genoeg gezworen en ga ten krijt en elk verweert zichzelf. Daar waren vier krijt bewaarders aan het krijt daar men kampen zou. En deze kampvechters waren beide te voet en ze gingen elkaar eerst aan met de lansen dat niet lang duurde want Hendrik sloeg Fromonts lans in twee stukken. Toen gingen ze ten zwaar daar zich Hendrik van Limburg zo dapper hield zodat hij Fromont sloeg zodat hij ter aarden viel in onmacht. Hendrik die deed zijn edelheid en liet hem de helm open dat hij lucht had alzo dat hij bekwam. Toen stond hij op en kwam weer aan en hij en wilde hem noch niet overwonnen geven. Daar gingen ze elkaar weer dapper aan, alzo dat zich iedereen verblijde die het aan zag. Die krijt bewaarder hadden lust en ze riepen al op de vreemde ridder dat hij de eer verwerven zou. Maar velen waren er die met Fromont waren. Maar noch veel meer met Europa de maagd, alzo dat de grootste menigte Hendrik goede gunst droegen. Hendrik van Limburg werd moede, want dat duurde zeer lang en Fromont was noch meer vermoeid. Ze gingen weer aan, daar sloeg Hendrik Fromont de arm in stukken en hij viel ter aarden en Hendrik die sloeg hem het been af zodat hij niet weer opstaan kon. Toen vroeg Hendrik of het land hem behoorde. Fromont zei, neen het, het behoort die maagd toe. Maar ik had het graag aan mij getrokken en haar onterft van haar goed. Toen dat de heren van Milaan hoorden zeiden ze tot Hendrik van Limburg, doet hem nu dat hij u gedaan zou hebben en ga er mee door en slaat hem dood. Toen nam Hendrik zijn zwaard en hij sloeg hem zijn hoofd af en hij kwam uit het krijt tot de maagd en daar was Hendrik grote eer gedaan omdat hij die maagd verantwoord had. En ze hadden hem wel willen hebben tot een heer en dat hij die maagd getrouwd had. Mar Hendrik die was er niet toe gezind en ze gingen goede sier maken, eten en drinken en toen de avond aankwam toen ging elk in zijn ruste Hendrik die was gelogeerd in de maagd kamer en deze maagd Europa van Milaan was in liefde op Hendrik ontstoken en ze stond Գ nachts op van haar bed en ze ging bij Hendrik onder in zijn bed. En Toen Hendrik uit de slaap opsprong verwonderde hij zich hoe die maagd bij hem onder was gekomen. Maar de natuur die wrocht het alzo dat Hendrik haar bevruchte en won aan haar een zoon waar men noch wel van horen zal. Maar dat laat ik nu blijven en wil verhalen van Hendriks vader, die hertog van Limburg, die met zijn gehele macht van zijn volk voor Trier lag om wraak te doen van zijn zoon Hendrik. |
Hoe Triere ghewonnen was. ende hoe die bisscop veriaecht was vanden hertoghe Otto van lymborch. Dat. LI. capittel. [ 21 ] DIE hertoghe otto van lymborch liggende voor die stadt van trier met grooter machten van volcke om triere te winnen. Die hertoghe dede die stadt bestormen ende beschieten met bussen /bomboerden/ ende kartouwen also dat hi die stadt seere schandeleerde. ende veel lieden binnen der stadt quetsten. datter die ghemeente af wert beroert onder malcanderen ende seyden. dit hebben wi te lijden om des bisscops willen. Ende daer om dat hij verriet den ghetrouwen ridder heyndric van lymborch. die nochtans ontquam. ende sloech den coninc van beemen doot. ende den hertoghe van loreynnen. ende reet doen sijnder veerden. ende nu comt die vader ende wilt die wraecke op ons verhalen Doen seyden die sommighe vander ghemeenten. wi wijtent den bisschop mer wi waren allen raders totter saken. ende wi gaven daer ghelije ons consent toe. om dies wille dat wi pays ende vrede hebben souden. ende doen kenden sijt allen eendrachteliken dattet waer was. ende si waren in swaren laste ende in groter sorghen. Die bisschop ordineerde syn heyr. ende hi wilde strijt leveren den hertoghe van lymborch eer dat si stormden. Ende doen ghinc die hertoghe ende ordineerde sijn heyr. ende hi gaf arnout van ardennen die vaengaerde ende den standaert in sijnre bewaringhe. ende die hertoghe otte hielt die riergaerde. ende aldus stelden si haer bataelgen. Die bisscop toech wt met sinen heyr. ende hi bestelde dat die mueren vander stadt ten iersten besedt waren van volcke. ende die trommelen ende die trompetten ghinghen op. ende si quamen aen malcanderen. ende daer bleef een grote menichte van des bisscops volck Arnout van ardennen die dreef den bisscop te rugghe. also dat hi wijken moste nae die stadt. ende sijn volc wert seer ghewont. ende aldus dreven sise tot in die stadt toe. Die lymborgers hadden die victorie. ende die triersche die schade. ende die bisschop was sonder moet. ende hy hadde wel willen pays hebben aenden hertoge van ymborch. ende hi en wister niet aen te gheraken. Hi seynde sinen herant aen den hertoghe. ende sijn ambassaten. om een maent bestant te hebben. ende om te tracteren binnen dier tijt van payse. Inden iersten die commelduer van triere. ende die domproost van triere die waren dambassaten. ende si namen den last aen, ende si ginghen metten heraut int heyr bi den hertoge diese weerdeliken ontfinc. ende hi vraechde wat dat haer lieden meninge 45 was. Si seyden. wi comen hier bi uwer ghenaden ende bekennen dat wi groteliken mesdaen hebben. ende wy begheren een bestant van drye maenden tijts. ofte wi daer en tusschen consten vinden een middele ofte een maniere van payse Die hertoghe van lymborch die verstont seer wel haer lieder tale. ende hi seyde. ghi heren u wercken die sijn seer quaet ende valsch. mer niet te min ic consenteer u dat bestant van drie maenden ende ordineert daer en tusschen alsulcken beteringhe, dat ic gepayt ende te vreden ghestelt ben. als vander verraetscap die ghi lieden. ende u bisscop aen mijnen sone heyndric bedreven hebt. Ende doen seyde hi noch meer. hi was u schermschilt in uwer noot. ende ghi ghinckt hem daer en boven scandeliken verraden tfy u ende u allen diet bedreven hebben Die doomproost antwoorde ende seide o edel hertoge. wy bekennen datter ons wijsheit in faelgierde. ende van alle dat gheene daer wi ons in mesgaen hebben teghen u moghentheyt. dat setten wi ganselijc ende gheheel tot uwen wille ende neemt ons in uwer ghenaden. Die hertoghe seyde gaet by uwen bisscop ende segt hem dat hy sijn beraet neme. ende dat hi wijsheyt soecke aen hem selven ende dat hi beteringhe doe van mijnen sone heyndrie. ofte ic sal sijn landt ende sijn steden vernielen ende bederven. ende hem alle sijn macht benemen. Doen seyden die heren heer hertoghe. wi dancken u der eeren die ghy ons bewesen hebt. ende wi sullen onsen bisschop also informeren ende onderwijsen. dat hi vollenbrenghen sal al u begheerte Ende met desen woorden schieden si vanden hertoghe van lymborch. ende si ginghen bi den bisschop in die stadt van triere daer si den bisscop alle die woorden seyden die si gehoort hadden vanden hertoghe van lymborch ende seyden. Heere hoe wildijt aen legghen, ende wat beteringhe suldy den hertoghe toe schicken voor dat mesdaet dat wi bedreven hebben aen sinen sone heyndric. Peynst doch in u selven. syn macht die valt ons veel te swaer om die weder te staen. want hy heeft onse stadt seer deerliken gedestrueert. ende heeft ons grote schade gedaen met sijnder macht. ende hoe sullent wi maken ende aen legghen Daer op dat die bisschop antwoorde ende seyde. ghi heren allen ic bekenne mi grotelic schuldich in die saken. ende ghy allen met mi. want eer ic tfeyt vander verraderye van heyndric van lymborch wilde doen oft aen veerden. doe vraechde ic u allen oft ghijt mede doen wildet ende pays hebben. daer op dat ghi doen antwoorden ende seiden. moghen wi pays hebben. so waert beter een man verloren dan wi allen. Si en loochenden dit niet. ende seyden dat is waer. ende seyden totten bisschop wat presentacien dat si den hertoghe van lymborch toe souden schicken, om sinen tone heyndrick daer mede te versoenen. Doen sprac die bisscop. men sal hem presenteren sijns soons lichaem op te wegen met goude ende met costelike gesteente Die heeren seiden die presentacie is schone. ende believet u wy sullen morghen vroech bi den hertoghe gaen. ende openen daer hem ons presentacie. ende dat docht den bisscop seer goet. ende alle die heeren ghinghen doe in rusten. |
Hoe Trier gewonnen was en hoe de bisschop verjaagd was van de hertog Otto van Limburg. Dat 51ste kapittel. [ 21 ] DE hertog Otto van Limburg lag voor de stad van Trier met grote macht van volk om Trier te winnen. De hertog liet de stad bestormen en beschieten met bussen, bombaarden en kartouwen, alzo dat hij die stad zeer beschadigde en veel lieden binnen de stad kwetste zodat de gemeente ervan bewogen werd onder elkaar en zeiden; dit hebben wij te lijden vanwege de bisschop. En daarom omdat hij verraadde de getrouwe ridder Hendrik van Limburg, die nochtans ontkwam en sloeg de koning van Bohemen dood en de hertog van Lorraine en reed toen zijn vaart en nu komt de vader en wil die wraak op ons verhalen. Toen zeiden sommige van de gemeenten, wij wijten het de bisschop, maar wij waren allen aanraders tot de zaak en wij gaven daar gelijk onze toestemming om dies wil dat wij rust en vrede hebben zouden. En toen bekenden zij het allen eendrachtig dat het waar was en ze waren in zware last en in grote zorgen. De bisschop ordineerde zijn leger en hij wilde strijd leveren de hertog van Limburg eer dat ze stormden. En toen ging de hertog en ordineerde zijn leger en hij gaf Arnoud van Ardennen die vaangarde en de standaard in zijn bewaring en de hertog Otto hield die achter garde en aldus stelden ze hun bataljon. Die bisschop trok uit met zijn leger en hij bestelde dat de muren van de stad tee eersten bezet waren van volk en de trommels en de trompetten gingen aan en ze kwamen aan elkaar en daar bleef een grote menigte van het bisschop volk. Arnoud van Ardennen die dreef de bisschop terug, alzo dat hij wijken moest naar de stad en zijn volk werd zeer gewond en aldus dreven ze hen tot in de stad toe. De Limburgers hadden de victorie en die van Trier de schade en de bisschop was zonder moes en hij had wel vrede willen hebben aan de hertog van Limburg en hij wist niet eraan te geraken. Hij zond zijn heraut aan de hertog en zijn ambassadeurs om een maand bestand te hebben en om te onderhandelen binnen die tijd van vrede. Als eerste de commandeur van Trier en de domproost van Trier. Die waren de ambassades en ze namen de last aan en ze gingen met de heraut in het leger bij de hertog die ze waardig ontving en hij vroeg wat dat hun lieden bedoeling was. Ze zeiden; wij komen hier bij uw genaden en bekennen dat wij zeer misdaan hebben en wij begeren een bestand van drie maanden tijd of wij ondertussen kunnen vinden een middel of een manier van vrede. Die hertog van Limburg die verstond zeer goed hun woorden en hij zei; gij heren, uw werken die zijn zeer kwaad en vals, maar niettemin ik stem in met dat bestand drie maanden en ordineert ondertussen al zulke verbetering dat ik gepaaid en tevredengesteld ben als van het verraad die gij lieden en uw bisschop aan mijn zoon Hendrik bedreven hebt. En toen zei hij noch mee; hij was uw bescherm schild in uw nood en gij ging hem daarboven schandelijk verraden, foei u en u allen die het bedreven hebben. De doomproost antwoorde en zei; o edele hertog, wij bekennen dat ons de wijsheid in faalde en van alle datgeen daar wij ons in misdaan hebben tegen uw mogendheid, dat zetten wij gans en geheel tot uw wil en neem ons in uw genaden. De hertog zei; gaat bij uw bisschop en zeg hem dat hij zijn beraad neemt en dat hij wijsheid zoekt aan zichzelf en dat hij verbetering doet van mijn zoon Hendrik of ik zal zijn land en zijn steden vernielen en bederven en hem alle zijn macht benemen. Toen zeiden die heren, heer hertog, wij danken u de eer die gij ons bewezen hebt en wij zullen onze bisschop alzo informeren en onderwijzen dat hij volbrengen zal al uw begeerte. En met deze woorden scheiden ze van de hertog van Limburg en ze gingen bij de bisschop in de stad van Trier daar ze de bisschop alle woorden zeiden die ze gehoord hadden van de hertog van Limburg en zeiden. Heer hoe wil je het aanleggen en wat betering zal je de hertog toe schikken voor de misdaad dat wij bedreven hebben aan zijn zoon Hendrik. Peinst toch in u zelf, zijn macht die valt ons veel te zwaar om die te weerstaan want hij heeft onze stad zeer deerlijk vernield en heeft ons grote schade gedaan met zijn macht en hoe zullen wij het maken en aanleggen. Waarop dat de bisschop antwoorde en zei; gij heren allen, ik beken mij zeer schuldig in die zaken en gij allen met mij, want eer ik het feit van het verraad van Hendrik van Limburg wilde doen of aanvaarden toen vroeg ik u allen of gij het mede doen wilde en vrede hebben waarop dat gij toen antwoorden en zeiden, mogen wij vrede hebben zo was het beter een man verloren dan wij allen. Ze loochenden dit niet en zeiden dat is waar en zeiden tot de bisschop wat presentatie dat ze de hertog van Limburg toe zouden schikken om zijn zoon Hendrik daarmee te verzoenen. Toen sprak de bisschop, men zal hem presenteren zijn zoons lichaam op te wegen met goud en met kostbare gesteente. Die heren zeiden, die presentatie is mooi en belieft het u wij zullen morgen vroeg bij de hertog gaan en openen daar hem ons presentatie en dat dacht den bisschop zeer goed en alle heren gingen toe in rusten. |
Hoe die presentacye gheboden was den hertoghe van lymborch. ende wat dat hi daer op antwoorde. Dat. LIJ. capittel. DOEN den dach aen quam. ende den nacht verganghen was. so ghinghen die ambassaten naedat heyr daer die hertoghe van lymborch lach. met sinen volcke. ende si quamen aen sijn tente daer hi sadt in sijn maiesteyt. ende si ghinghen in die tente. ende vielen hem te voeten. ende si baden den hertoghe dat hi horen wilden haer woorden. ende dat wten monde van den bisscop ian van triere. Die hertoge otto van lymborch die sprac. ghy heeren staet op vander aerden. ende sprect cloeckelijc wt al u lieden meninghe ende uwes heeren sin. ende wat sijn goet duncken is Doen sprac die domproost wten monde vanden bisscop. hoort hoort edel hertoge otto van lymborch. moghen wy pays ende vrede hebben van u. ende van die u aengaende sijn. ons bisscop ian van triere is also gedelibereert. als dat hy in beteringe van soenen van sijnder 46 mesdaet van uwen sone heyndric van lymborch sal op doen weghen sinen lichaem mit goude ende mit ghesteenten al even swaer. ende hi bidt u oetmoedelijc om al dat liden dat ons heer iesus christus leedt op den goeden vrijdach. dat ghi hem vergeven wilt die daet die bedreven was aen uwen sone heyndric. want dat hi rade vanden coninc van beemen was. O edel hertoghe hebt compassie op die wtstorttinghe des bloets. ende der gheenre die onschuldich daer af sijn, ende wiltet vergeten ende vergheven. ende peynst dat god selve badt aen den houte des cruycen hanghende. Vader verghevet hem. want si en weten niet wat si doen. ons heere die en wilde gheen wrake. Oft hi en begheerde gheen wrake, aldus edel prince ende hertoghe van lymborch bedenct u selven. Die hertoghe horende die weemoedighe tale. ende den groten oetmoet die si sochten seyde hi. vertrect wat. ie sal mi met mijnen heren daer op beraden. Die heeren deden datmen hem hiet. ende ghinghen wt sijnder tenten. in een ander tente. tot dat si van hem een antwoort horen souden. Die hertoghe van lymborch riep arnout van ardennen. ende alle zijn edelen. dat si bi hem comen souden. also si ooc deden Ende doen si allen in sijn tente vergadert waren so vraechde hy hem allen. wat haers sins was. ende hoe datment aen leggen wilde metten triersche. aengesien die schone presentacie die si hoden, ende dat sijn sone noch te live bleven was. Arnout van ardennen die antwoorde ende hi seyde. al presenteert dit die bisschop van triere, die lieden vander stadt van triere die sijn ooc daer in sculdich. laet horen wat si u ooc toe legghen sullen tot uwen costen die ghi ghedaen hebt met uwen volcke. ende beter ist dat si die scade hebben dan ghi. Die hertoghe van lymborch horende arnouts woorden ende sijn reden. seide hi ende over dacht ooc dat die reden goet was. om sijn costen ende sijn verleet gelt weder om in te crighen ende hi dede weder in comen die ambassaten van triere in sijn tente. Dat also ghedaen was tot sijnder begheerten ende si quamen bi hem. ende si deden hem ende reverencie. ende si vraechden hem moghende hertoghe wats u begheerte. Die hertoghe seyde. ghi heren ghi ambassaten. u presentacie van uwen bisscop die is seer wel verstaen. ende si dunct ons goet. Men daer is noch een mare aen. die heeren vraechden hem. wat is die mare. Die hertoghe seyde. dat sal ic u segghen. u bisscop die doet presentacie doen van sijnder mesdaet die hi ghedaen heeft. Waer blijft die presentacie vander stadt van triere. die daer alder meest in schuldich sijn, want hadde die stadt ende dat volc van triere ghewilt die verraetscap en hadde niet gesciet. want si hadden moghen segghen totten bisschop. wi en syn daer toe niet beraden. om den ridder te bederven die ons vertroost heeft Als dit die gouvernuer van triere hoorde so seide hi. heer hertoghe wi sullen ons op dat stuck beraden, metter ghemeenten die daer ooc raet ende daet toegaven. ende u daer af een antwoort brenghen Die hertoghe van lymborch was dat wel te vreden ende die heren schieden van hem ende ginghen in die stadt van triere. |
Hoe de presentatie geboden was de hertog van Limburg en wat dat hij daarop antwoorde. Dat 52ste kapittel. TOEN de dag aankwam en den nacht vergaan was zo gingen die ambassadeurs naar dat leger daar de hertog van Limburg lag met zijn volk en ze kwamen aan zijn tent daar hij zat in zijn majesteit en ze gingen in die tent en vielen hem te voeten en ze baden de hertog dat hij horen wilden hun woorden en dat uit de mond van den bisschop Jan van Trier. Die hertog Otto van Limburg die sprak, gij heren staat op van de aarden en spreek kloek uit al uw lieden mening en uw heren zin en wat zijn goeddunken is. Toen sprak de domproost uit de mond van de bisschop; hoort, hoort edele hertog Otto van Limburg, mogen wij rust en vrede hebben van u en van die u aangaan zijn, onze bisschop Jan van Trier is alzo gedelibereerd als dat hij in verbetering van verzoenen van zijn misdaad van uw zoon Hendrik van Limburg zal op laten wegen zijn lichaam met goud en met gesteenten al even zwaar en hij bid u ootmoedig om al dat lijden dat onze heer Jezus Christus leed op de goeden vrijdag dat gij hem vergeven wilt die daad die bedreven was aan uw zoon Hendrik, want dat bij raad van de koning van Bohemen was. O edele hertog, hebt compassie op de uitstorting des bloed en diegene die daar onschuldig van zijn en wil het vergeten en vergeven en peinst dat god zelf bad toen hij aan het kruis hing. Vader vergeef het hen want ze weten niet wat ze doen. Onze heer die wilde geen wraak. Of hij begeerde geen wraak, aldus edel prins en hertog van Limburg bedenkt u zelf. De hertog horen die weemoedige woorden en de grote ootmoed die ze zochten zei hij; vertrek wat, ik zal mij met mijn heren daarop beraden. De heren deden dat men hen zei en gingen uit zijn tent in een andere tent totdat ze van hem een antwoord horen zouden. De hertog van Limburg riep Arnoud van Ardennen en al zijn edelen dat ze bij hem komen zouden, alzo ze ook deden. En toen ze allen in zijn tent verzameld waren zo vroeg hij hen allen wat hun zin was en hoe dat men het aan leggen wilde met die van Trier, aangezien die mooie presentatie die ze hadden en dat zijn zoon noch te lijf gebleven was. Arnoud van Ardennen die antwoorde en hij zei; al presenteert dit de bisschop van Trier, de lieden van de stad van Trier die zijn ook daarin schuldig, laat horen wat ze u ook toeleggen zullen tot uw kosten die gij gedaan hebt met uw volk en beter is het dat ze die schade hebben dan gij. De hertog van Limburg hoorde Arnouds woorden en zijn reden zei, hij over dacht ook dat die reden goed was om zijn kosten en zijn geleden geld weder om in te krijgen en hij liet weer inkomen die ambassadeurs van Trier in zijn tent. Dat alzo gedaan was tot zijn begeerten en ze kwamen bij hem en ze deden hem reverentie en ze vroegen hem almogende hertog wat is uw begeerte. De hertog zei, gij heren gij ambassadeurs uw presentatie van uw bisschop die is zeer goed verstaan en ze dunkt ons goed. Maar daar is noch een maar aan. De heren vroegen hem. wat is die mare. De hertog zei, dat zal ik u zeggen, uw bisschop die doet presentatie van zijn misdaad die hij gedaan heeft. Waar blijft de presentatie van de stad van Trier die daar allermeest in schuldig zijn, want had de stad en dat volk van Trier gewild, dat verraad was niet gebeurd. Want ze hadden mogen zeggen tot de bisschop, wij zijn daartoe niet beraden om de ridder te bederven die ons vertroost heeft. Toen dit de gouverneur van Trier hoorde zo zei hij; heer hertog, wij zullen ons op dat stuk beraden met de gemeenten die daar ook raad en daad toegaven en u daarvan een antwoord brengen. De hertog van Limburg was dat wel tevreden en de heren scheiden van hem en gingen in de stad van Trier. |
Hoe die heeren die ghemeente ontboden. ende seyden hem lieden des hertoghen aen sprake. ende wat si daer op antwoorden ende presenteerden. Dat. LIIJ. capittel. [ 22 ] DOEN si in die stadt gecomen waren die domproost ende die governuer. ende si den bisscop ian ghesproken hadden. so ontboden si die ghemeente dat si horen souden die aensprake van den hertoghe van lymborch. Doen die ghemeente gecomen was. so hoorden si die woorden vanden hertoge. Daer op si antwoorden ende seiden. wi kennen dat wi der daet sculdich sijn. ende in beteringhe van desen. so sullen wi wtelcker nacien maken dat hi hebben sal. x. duysent cronen. ende elc sal gheven nae sijn macht ende nae sinen staet. ende si waren al tsamen te vreden datment also dede Aldus reysden si weder int heyr bi den hertoge ende gaven hem te kennen den last der gemeenten als die hertoge hoorde die presentacie die si boden, als vanden. x. duysent cronen doen seyde hi. her arnout van ardennen wat segt ghijer nu af. Arnout seyde. heere neemt die. x. duysent cronen. ende ooc mede die presentacie vanden bisscop tsal u profiteliker sijn dan lange te orloghen. Die hertoge dochte dattet waer was. ende hi seide totten ambassaten gaet in u stadt. ende doet also ghi geseyt hebt ende maect u presentacie bereet. ic sal u lieden besegelen eenen vasten pays. Die heeren namen blijdeliken orlof. ende si droeghen die tijdinghe in die stadt. daer grote blijschap was. om dat si pays hebben souden. Ende Arnout hadde vanden hertoghe door sijn getrouwicheit. v. duysent cronen. daer hy op leyde sinen staet ende bleef bi den hertoghe van lymborch. Ende aldus was den pays ghetracteert ende gesloten tot des hertoghen wille. ende die presentacie van den bisschop ghegheven. Ende also laet ic dat bliven. ende wil scriven van heyndric van lymborch ende van europa die hertoginne van melanen. |
Hoe de heren de gemeente ontboden en zeiden hen de hertog aanspraak en wat ze daarop antwoorden en presenteerden. Dat 53ste kapittel. [ 22 ] TOEN ze in de stad gekomen waren en de domproost en de gouverneur en ze de bisschop Jan gesproken hadden zo ontboden ze de gemeente dat ze horen zouden de aanspraak van de hertog van Limburg. Toen de gemeente gekomen was zo hoorden ze de woorden van de hertog. Waarop ze antwoorden en zeiden; wij bekennen dat wij de daad schuldig zijn en in verbetering van deze zo zullen wij uit elke natie maken dat hij hebben zal. 10 000 konen en elk zal geven naar zijn macht en naar zijn staat. En ze waren alle tezamen tevreden dat men het alzo deed. Aldus reisden ze weer in het leger bij den hertog en gaven hem te kennen de last der gemeenten. Toen de hertog hoorde de presentatie die ze boden, als vanden10 000 kronen, toen zei hij, heer Arnoud van Ardennen, wat zeg je er nu van. Arnoud zei; heer, neem die 10 ook kronen en ook mede de presentatie van de bisschop, het zal u profijtelijker zijn dan lang te oorlogen. De hertog dacht dat het waar was en hij zei tot de ambassadeurs, gaat in uw stad en doe alzo gij gezegd hebt en maakt uw presentatie gereed, ik zal u lieden bezegelen een vaste vrede. De heren namen blijde verlof en ze droegen die tijding in de stad daar grote blijdschap was omdat ze vrede hebben zouden. En Arnoud had van de hertog door zijn trouwheid 5 0000 kronen waarop hij legde zijn staat en bleef bij de hertog van Limburg. En aldus was de vrede onderhandeld en gesloten tot de hertog wil en de presentatie van de bisschop gegeven. En alzo laat ik dat blijven en wil schrijven van Hendrik van Limburg en van Europa, die hertogin van Milaan. |
Hoe heyndric van lymborch schiet van europa die hertoghinne van melanen. ende hoese bevrucht bleef van heyndrick met kinde. Dat. LIIIJ. capittel. DOEN heyndrick van lymborch langhen tijt tot melanen geweest hadde. onttrent drie ofte vier weken. so peynsde hi. dat hi sijn saken vorderen moste. ende margrieten sijn suster gaen soecken. Ende aldus ghine hi daer europa was ende seyde. schoon bloeme den tijt is hier ic moet vertrecken. ende soecken mijn suster margrieten. die ons ontdoelde inder iacht in die woestijn. ghelijc ic u int lancste wel vertrocken hebbe. Doen dat europa die maecht hoorde. so was si wter maten seer bedruct ende si seyde. o heyndric lief wildy mi ontvaren, ende ghi weet doch wel dat ghi mi seer bedruct laet. want ick bevrucht ben met uwen kinde. suldy mi dan noch ontvaren. Doen seyde heyndrick, o weerde bloeme ghi weet wel. dat mijn vader mi ghesonden hevet om mijn suster margrieten te soecken. ende haer thuys te brenghen. aldus sijt pacientich ende verduldich, ende stellet u herte te vreden. is belove u also gheringhe als ic, mijn suster margarieta ghevonden hebbe. so sal ick bi u comen ende u vertroosten nae mijnder macht Daer was een alten grooten drucke tusschen hem beyden. eer heyndric van haer schiet. ende aldus reet hy sijnder veerden ende lietse alleene. Heyndric rijdende lancx den weghe quam also verre tot dat hi quam int landt van calaberen. Daer die grave van prijsant een verrader was. die die hertoginne van calaberen beteghen hadde. als dat si haer mesdraghen hadde met haren camerlinck. Ende dat was wt haet ende wt nijt. om dat hi sinen wille van haer niet en conste vercrijghen. ende also versierde hi dese scandelike looghene op haer. ende haer camerlinck die wert daer om verbrant. ende dat tot sinen onrechte. Ende die hertoghe van calaberen die woude die hertoghinne ooc doen verbranden tonrechte in die stadt thaboor in calaberen. Heyndric van lymborch die quam ghereden voor die stadt van thaboor. ende hy vant daer staende een ridder claghende. ende metten handen wringhende. Heyndric van lymborch die vraechde den riddere. waer om dat hi claghende was ende waer om dat hi so truerich stont. Die ridder seide o edel man. ic mach wel seer clagen. ic hebber reden toe. want daer is die hertoghe van calaberen. die wilt morghen verbranden laten sijn wijf die hertoginne. dat iammer ende schade is. Doen vraghede heyndric waer omme. wat heeft si mesdaen. Doen seyde die ridder daer is een verrader. ende heyt die grave van prijsant. ende die heeftse betegen met haren camerlinc. dat si haer mesdraghen heeft. ende daer die camerlinck om verbrant is. die op die doot nam die hi daer dede. dat hi noyt die vrouwe en bekende in oneerbaerheden, ende ic sach hem daer op sterven. Als heyndric dat hoorde seyde hi. ist also gheboert dat is een onrechtverdelike sake. ende seer deerlijc ende onnatuerlic. die hertoge en doet niet wel dat hi sulcken saken doet. ende die verraders ghelooft. ende ist also als ghy daer segt. ic sal die vrouwe can ic brenghen tot haerder groter onschult. iae believet gode van hemelrijcke. Doen seyde die ridder. condt ghi dat gedoen so suldi een werc van caritaten doen ende dese ridder die 48 leyde heyndric van lymborch met hem daer hij woonde. ende onthaelden seer eerliken. tot dat den morghen aen quam. |
Hoe Hendrik van Limburg scheidde van Europa, de hertogin van Milaan, en hoe ze bevrucht bleef van Hendrik met kind. Dat 54ste kapittel. TOEN Hendrik van Limburg lange tijd te Milaan geweest had, omtrent drie of vier weken, zo peinsde hij dat hij zijn zaken bevorderen moest en Margariet zijn zuster gaan zoeken. En aldus ging hij daar Europa was en zei, mooie bloem, de tijd is hier, ik moet vertrekken en zoeken mijn zuster Margriet die ons verdwaalde in de jacht in de woestijn, gelijk ik u in het langste wel verhaald heb. Toen dat Europa, die maagd, hoorde zo was ze uitermate zeer bedrukt en ze zei; o Hendrik lief, wil je mij ontgaan en gij weet toch wel dat gij mij zeer bedrukt laat, want ik bevrucht ben met uw kind, zal je mij dan noch ontgaan. Toen zei Hendrik; o waarde bloem, gij weet wel, dat mijn vader mij gezonden heeft om mijn zuster Margariet te zoeken en haar thuis te brengen, aldus wees geduldig en verduldig en stel uw hart tevreden. Ik beloof u alzo gauw als ik mijn zuster Margariet gevonden heb zo zal ik bij u komen en u vertroosten naar mijn macht. Daar was een al te grote droefheid tussen hen beiden eer Hendrik van haar scheidde en aldus reed hij zijn vaart en liet haar alleen. Hendrik reed lang de wegen en kwam alzo ver totdat hij kwam in het land van Calabri. Daar de graaf van Pyrant een verrader was die de hertogin van Calabrië aangetegen had als dat ze zich misdragen had met haar kamerling. En dat was uit haat en uit nijd omdat hij zijn wil van haar niet kon verkrijgen en alzo versierde hij deze schandelijke leugen op haar en haar kamerling die werd daarom verbrand en dat tot zijn onrecht. En de hertog van Calabrië die wilde de hertogin ook laten verbranden ten onrechte in de stad Thabor in Calabrië. Hendrik van Limburg die kwam gereden voor de stad van Thabor en hij vond daar staan een klagende ridder en met de handen wringen. Hendrik van Limburg die vroeg de ridder waarom dat hij klaagde en waarom dat hij zo treurig stond. De ridder zei; o edele man, ik mag wel zeer klagen, ik heb er reden toe want daar is de hertog van Calabrië, die wil morgen verbranden laten zijn wijf de hertogin, dat jammer en schade is. Toen vroeg Hendrik waarom, wat heeft ze misdaan. Toen zei de ridder, daar is een verrader en heet de graaf van Pyrant en die heeft haar aangetegen met haar kamerling dat ze zich misdragen heeft en waar de kamerling om verbrand is die daarop de dood nam die hij daar deed dat hij nooit die vrouwe bekende in oneerbaarheid en ik zag hem daarop sterven. Toen Hendrik dat hoorde zei hij, is het alzo gebeurd, dat is een onrechtvaardige zaak en zeer deerlijk en onnatuurlijk, die hertog doet niet goed dat hij zulke zakendoet en de verraders geloofd. E is het alzo als gij daar zegt, ik zal die vrouwe, kan ik, brengen tot haar grote onschuld. Ja belieft het god van hemelrijk. Toen zei die ridder, kon gij dat doen zo zal je een werk van barmhartigheid doen en deze ridder die leidde Hendrik van Limburg met hem daar hij woonde en onthaalde hem zeer fatsoenlijk totdat de morgen aankwam. |
Hoe die hertoghe van calaberen die hertoghinne wilde doen verbranden overmidts die valsche verraderie die die grave van prijsant die verradere haer valschelijck over seyde. ende hoese heyndric vertrooste. Dat. LV. capittel. DOEN den morghen aen quam ende den nacht overleden was. so quam die verrader die grave van prijsant aenden hertoghe ende hi seyde. siet here ghi doet onghelijc. dat ghi so langhe sparende sijt. dat quade valsche wijf. Wreect die blamacie ende die vileynicheyt. die si u bewesen heeft met haren camerlinc. elckerlijc die sprekes u schande. dat ghijse so langhe laet leven. die schandelose poppe Als dit die hertoge hoorde. so wert sijn bloet verwermt ende hi seide. gaet wech ende haelt se hier. ende laet den hang man comen. ende laetse verbranden. Die grave was ghewillich daer toe. ende hi dede die hertoginne halen wt die gevanghenisse Ende als die hertoginne quam bi den hertoghe so seyde si. siet heere ic neme op die doot die ic sterven sal. dat ie der saken ende dat mesdaet datmen my aen leyt ont schuldich ben. Die hertoghe seide swijcht ic en wilder niet af horen. want die grave van prijsant die heeft u bevonden in u oneerbaerheyt. daer ghi bedreeft u vilonye. Mettien dat si dese woorden hadden so quam heyndric van lymborch bi den hertoghe. ende hi grueten nae sijnder weerden Die hertoghe dancte hem der grueten. ende hi vraechde wat hi begheerde. Doen seide heyndric. heer hertoghe mach ic spreken bi orlove. Die hertoghe seyde. iae ghi behouden eere ende eer. Doen seide heyndric van lymborch. heer hertoghe van calaberen. ghi doet groot onghelijck uwer vrouwen der hertoginne. want ghi befaemse met vileynnighe saken ende ghy blameert u selven. ende dat is u grote schande dat ghi ghelooft eenen verrader. ende wilt door sijn valsch aen brengen. u schone wijf die hertoginne dooden. Doen seide die hertoginne. o lacen dat is waer. ende om dat ick sinen wille niet en hebbe willen doen. ende daer om heeft hi dese valscheyt op mi versiert. ende mi beteghen met mijnen camerline. die daer om verbrant is, ende dat onverdient ende sonder sijn schulde Doen seyde die grave. du arghe theve ghi liechter aen. ic vant u te samen ligghen hi een int bedde. ende dat ick meer sach. dat weet die hertoghe wel. alsoo ic hem gheseit hebbe. Die hertoginne seyde. du valsche verrader dat is gheloghen. ende si sloech den grave dat hem noose ende mont bloede. wt groter desperacien ende bangicheyt. om dat hijse also deerliken ende sonder schulde belooch. Doen seyde die grave. siet here om dat ic u die waerheyt geseit hebbe. ende om dat ict haer noch segge. daer om so slaet se mi. dat mi noose ende mont bloet. ende het is een quade theve. laetse verbranden. Daer op dat heyndric antwoorde ende hi seyde. ghi sijt een quaet cockijn ende ghi sijt een valsch verrader. ende dat sal ic u doen lijden in een crijt. ende ick biede u den hantschoe. om dat ghi dese vrouwe valschelic belooghen hebt ende dat sal ic u doen lijden eer dat den dach vergaet. Als dit die verrader die grave hoorde. seyde hi totten hertoge hoe heere. en soude ic u niet moghen waerschuwen. ofte wat segghen. ic en soude daer omme moeten campen oft vechten. so ist u quaet wat te segghen ende voort mede. dese ridder die gaet al den dach op syn vechten. ende so en doe ic niet. Doen dat heyndrick hoorde so seyde hi. du valsche verrader. het sijn die ancxst vloyen die u bijten. ende aldus hertoghe. noch eens so eyssche ic den campe te doen teghen hem nae wapenen recht. oft ic segghe dat ghi u vrouwe ontslaet vanden aenlegghe. ende dattet die verrader al halen moet door sinen hals. Als dat die hertoge hoorde. so seyde hi totten grave. tsa hergrave daer en is niet af. ghy moet campen. ende u selven verantwoorden nae camps recht. alsoot die ridder begheert heeft Als dit die grave hoorde. so seyde hij totten hertoghe. ic wil gaerne campen ende aen verden den hantschoe. maer hertoghe ick bidde u om een bede. die hertoghe vraechde hem. wat heden salt sijn. laetse mi horen. Doen seyde die grave die 49 verrader, ick begheer twee iaer wt te stellen. ende dat ic binnen dier tijt mach leeren speelen metten swerde ende metter haetsen. ende metter lancien. ende metter corter dagghen. om te weder staen mijn partije. want ic en can niet schermen als hi doet. want hi gaet op sijn vechten. Die hertoghe horende dese woorden ende reden seide. ick bens te vreden ende content. Heyndric dit horende seide. heer hertoghe ghi doet groot onrecht. laet den verrader nu campen want ten is niet anders dan den groten anxt diet hem doet. Neen seyde die grave. des hertoghen woort dat en mach niet lieghen. ic houts mi aent consent vanden hertoghe, ende ic en wil niet eer vechten. dan voor heden over twee iaer alsoot ghesproken is. Doen seide die hertoghe. heer ridder sijt te vreden. ende van heden over twee iaer so comt hier ende voldoet uwen campe. ende mijn vrouwe die hertoghinne en sal binnen dier tijt gheen ghebreck hebben, mer van als ghenoech. anders dan si ghevanghen sal bliven. aldus siet dat ghy dan hier sijt. ofte sendet dan hier eenen die voor u vecht. Doen heyndrick dat hoorde so en was hi niet wel te vreden. ende hi seide. heer hertoghe uwen wille die moet wel gheschien. mer dat en is gheen recht. want een van ons beiden mach daer en tusschen doot sijn. niet te min. dat u belieft dat moet wel sijn Ende aldus so nam heyndrick orlof. ende hi schiet van daer. ende die hertoghe dede sijn vrouwe weder gevanghen legghen als te voren. ende die verrader die grave was wter maten seer blijde. om dat hij also ontslaghen was vanden campe. ende hi peynsde dat heyndric van lymborch niet weder om comen en soude. mer hi ghinc hem selven stellen om te leeren schermen. om dies wille watter hier nae af geboeren mochte. Mer hi was een valschaert. ende een cockijn, ende een bose verrader, ghelijc datmen daer noch veele vindende is in alle plaetsen ende hoecken van allen landen. |
Hoe de hertog van Calabrië de hertogin wilde laten verbranden overmits het valse verraad die de graaf van Pyrant, de verrader, vals over haar zei en hoe Hendrik haar vertrooste. Dat 55ste kapittel. TOEN de morgen aankwam en de nacht verleden was zo kwam die verrader de graaf van Pyrant aan de hertog en hij zei; ziet heer, gij doet ongelijk dat gij zo lang spaart dat kwade valse wijf. Wreekt die blamage en de dorpsheid die ze u bewezen heeft met haar kamerling. Elk die spreekt u schande dat gij haar zo lang laat leven die schandalige pop. Toen dit de hertog hoorde zo werd zijn bloed verwarmt en hij zei; ga weg en haal haar hier en laat de hangman komen en laat ze verbranden. De graag was gewillig daartoe en hij liet die hertoginhalen uit de gevangenis. En toen de hertogin kwam bij de hertog zo zei ze; ziet heer, ik neem op de dood die ik sterven zal, dat ik de zaak en die misdaad dat men mij aanlegt onschuldig ben. De hertog zei, zwijg, ik en wil er niets van horen want die graaf van Pyrant die heeft u bevonden in u oneerbaarheid daar gij bedreef uw dorpsheid. Meteen dat ze deze woorden hadden zo kwam Hendrik van Limburg bij de hertog en hij groette naar zijn waarde. De hertog bedankte hem de groet en hij vroeg wat hij begeerde. Toen zei Hendrik, heer hertog mag ik spreken bij verlof. De hertog ze, ja gij behouden eren en eer. Toen zei Hendrik van Limburg, heer hertog van Calabri, gij doet groot ongelijk uw vrouw de hertogin want gij befaamd ze met dorpse zaken en gij blameert u zelf en dat is u grote schande dat gij gelooft een verrader en wilt door zijn vals aanbrengen uw mooie wijf, de hertogin, doden. Toen zei de hertogin; o helaas, dat is waar en omdat ik zijn wil niet heb willen doen en daarom heeft hij deze valsheid op mij versier en mij aangetogen met mijn kamerling die daarom verbrand is en dat onverdiend en zonder zijn schuld. Toen zei de graaf; u erge teef, gij liegt eraan. Ik vond u tezamen liggen hij een in het bed en dat ik meer zag dat weet die hertog we alzo ik hem gezegd heb. Die hertogin zei; u valse verrader, dat is gelogen en ze sloeg de graaf zodat hem de neus en mond bloedde uit grote wanhoop en bangheid omdat hij haar alzo zeer en zonder schuld belogen had. Toen zei de graaf; ziet heer, omdat ik u die waarheid gezegd heb en omdat ik het haar noch zeg, daarom zo slaat ze mij zodat mijn neus en mond bloedt. Het is een kwade teef, laat haar verbranden. Waarop dat Hendrik antwoorde en hij zei; gij bent een kwade leegloper en ge bent een kwade verrader dat gij deze vrouwe vals belogen hebt en dat zal ik u doen belijden eer dat de dag vergaat. Toen dit de verrader ie graaf hoorde zei hij tot de hertog; hoe heer, zou ik u niet mogen waarschuwen of wat zeggen, ik en zou daarom moeten kampen of vechten, zo is het u kwaad wat te zeggen en voort mede, deze ridder die gaat de hele dag op zijn vechten en zo doe ik niet. Toen dat Hendrik hoorde zo zei hij; u valse verrader, het zijn die angst vlooien die u bijten en aldus hertog, noch eens zo eis ik de kamp te doen tegen hem naar wapenrecht of ik zeg dat gij uw vrouwe ontslaat van het aanleggen en dat ze die verrader al halen moet door zijn hals. Toen dat de hertog hoorde zo zei hij tot de graaf, tsa heer graaf, daar is niets af, gij moet kampen en u zelf verantwoorden naar kamp recht, alzo het die ridder begeerd heeft. Toen dit de graaf hoorde zo zei hij tot de hertog, ik wil graag kampen en aanvaarden de handschoen, maar hertog, ik bid u om een bede. De hertog vroeg hem wat beden zal het zijn laat het mij horen. Toen zei de graaf, die verrader, ik begeer het twee jaar uit te stellen en dat ik binnen die tijd mag leren spelen met het zwaard en met de knotsen en met de lans en met de korte degen om te weer staan mijn partij, want ik kan niet schermen zoals hij doet want hij gaat op zijn vechten. De hertog hoorde deze woorden en reden zei, ik ben tevreden en content. Hendrik die dit hoorde zei, heer hertog, gij doet groot onrecht, laat de verrader nu kampen want het is niets anders dan de groten angst die het hem doet. Neen, zei de graaf, de hertog woord en mag niet liegen, ik hout mij aan het consent van de hertog en ik en wil niet eerder vechten dan voor heden over twee jaar alzo het gesproken is. Toen zei de hertog, heer ridder, weest tevreden en van heden over twee jaar zo kom hier en voldoet uw kamp en mijn vrouwe de hertogin zal binnen die tijd geen gebrek hebben, maar van alles genoeg, anders dan ze gevangen zal blijven. Aldus ziet dat gij dan hier bent of zend dan hier een die voor u vecht. Toen Hendrik dat hoorde zo was hij niet goed tevreden en hij zei; heer hertog, uw wil die moet wel geschieden, maar dat is geen recht want een van ons beiden mag ondertussen dood zijn. Niettemin, dat u belieft dat moet goed zijn. En aldus zo nam Hendrik verlof en hij scheidde van daar en de hertog liet zijn vrouwe weer gevangen leggen als tevoren en de verrader, de graaf, was uitermate zeer blijde omdat hij alzo ontslagen was van het kamp en hij peinsde dat Hendrik van Limburg niet wederom komen zou. Maar hij ging zichzelf stellen om te leren schermen om dies wil wat er hierna van gebeuren mocht. Maar hij was een valsaard en een leegloper en een boze verrader, gelijk dat men daar noch veel van te vinden is in alle plaatsen en hoeken van alle landen. |
Hoe heyndrick van lymborch aen cupido quam. ende hoe dat hy hem in venus berch leyde bi venus. Dat. LVI. capittel. [ 23 ] ALS heyndric ghesceyden was wt calaberen. so quam hi ghereden aen een schone bosschage. ende daer vant hi iaghende eenen schonen ionghen riddere die heyndric aen sprac ende seyde. o heyndric van limborch sijt willecome in mijn warande. Als dit heyndrick hoorde so wert hi verwondert. hoe hem die ridder kende. ende sinen naem noemde. want heyndric hem noyt meer en sach. of gesien en hadde dan op die ure. ende heyndric vraechde hem wie dat hi was. ende hoe dat hi hiet. Doen seide die ionghelinc. ic ben een iager die altoos iaecht ende ic heete cupido. endemijn moeder is venus die goddinne. ende al die gheene die hem gheneren in noyaelder minnen ende in amoruesheden die sijn onder ons bandoen. ende ic ben een schieter der herten. edel ende onedel beiagende met mijnen honden. om tebrenghen in den strick van minnen. Doen seide heyndric. ghi sijt van edelre complexien dat hoor ick wel. mer waer leedy mi aldus henen. Doen seyde cupido. by mijnder moeder in den berch. ende daer moet ghi eenen tijt bliven. Ende met deser talen sijn si ghecomen inden herch. daer venus heyndric teghen quam ende si hieten feestelic willecome ende si seyde. comt hier in mijn sale. die van claren karbonckel verlicht is. ende daer suldy aensien die amoruese gesichten. die een werelt verblijden souden van haerder wtnemender schoonheden. want eenen tijt lanc so moet ghi hier bliven tot datmen u noot sal hebben int lant van griecken. ende daer ghi vinden sult u suster margrieta. die welcke begrasijt is van eenen iongelinc hetende bi namen etsijtes.des graven sone van athenen. ende die ooc een verbeyer is vant conincrijcke van armenien. ende desen moet ghy hyer verwachten tot dat hi bi u comen sal. dat cortelingen wesen sal. Doen seide heyndric wat u believet dat doe ic gaerne. mer ic heb belooft eenen camp te doen binnen twee iaren. ende dien moet ic doen. ofte ic soude meyneedich sijn ende versworen. Doen seyde cupido. sijt sonder sorghe. den camp die sal wel gedaen sijn sonder u toe doen. 50 ende ghi wert ghequeten ende daer van ontslaghen Ende noch meer heyndric. int lant van griecken daer staet een roosken en groyet. dat ghi beschermen ende behoeden sult vanden onghelovighen. die dit rooseken sullen willen schandeleren ende bederven. ende ghy met uwer hulpen sullet beschermen. ende in nae comende tijden plucken dit rooseboomken met eeren ende met weerden. ende werden gheweldich keiser van griecken. Als heyndric dese woorden hoorde. so was hi seere verblijt. ende dancte venus ende cupido der woorden die si so soeteliken spraken hem mede gaende Ende als dit al gheprofiteerd was. so ghinghen si dansen/hoveren/ ende goede chiere maken met venus ende haer camerieren. daer si in groter vruechden waren ende in groter genoechten. Ende daer Iaet icse bliven. ende wil scriven van etsytes vader ende moeder. ende hoe margrieta etsijtes ontboot bi haer te comen. also men noch wel horen sal. |
Hoe Hendrik van Limburg aan Cupido kwam en hoe dat hij zich in de Venus berg legde bij Venus. Dat 56ste kapittel. [ 23 ] TOEN Hendrik gescheiden was uit Calabri zo kwam hij gereden aan een mooi bosschage en daar vond hij jagende een mooie jonge ridder die Hendrik aansprak en zei; o Hendrik van Limburg, wees welkom in mijn warande. Toen dit Hendrik hoorde zo werd hij verwonderd hoe hem die ridder kende en zijn naam noemde. Want Hendrik hem nooit meer zag of gezien had dan op dat uur en Hendrik vroeg hem wie dat hij was en hoe dat hij heet. Toen zei die jongeling, ik ben een jager die altijd jaagt en ik heet Cupido en mijn moeder is Venus die godin en al diegene die zich generen in rechtschapen minnen en in amoureuze die zijn onder ons banden en ik ben een schieter der harten, bejaag edel en onedel met mijn honden om ze te brengen in den strik van minnen. Toen zei Hendrik, gij bent van edele samengesteldheid, dat hoor ik wel. Maar waar leid je mij aldus henen. Toen zei Cupido; bij mijn moeder in de berg en daar moet gij een tijd blijven. En met deze woorden zijn ze gekomen in de berg daar Venus Hendrik tegen kwam en ze zei hem feestelijk welkom en ze zei, kom hier in mijn zaal die van heldere karbonkels verlicht is en daar zal je aanzien de amoureuze gezichten die een wereld verblijden zouden van hun uitnemende schoonheden. Want een tijd lang zo moet gij hier blijven totdat men u nodig zal hebben in het land van Griekenland en daar gij vinden zal uw zuster Margriet die begeerd is van een jongeling en die heet van naam Etschijtes. De graven zoon van Athene en die ook een troonopvolger is van het koninkrijk van Armeni en deze moet gij hier verwachten totdat hij bij u komen zal dat gauw zal wezen. Toen zei Hendrik; wat u belieft dat doe ik graag, maar ik heb beloofd een kamp te doen binnen twee jaren en die moet ik doen of ik zou meinedig zijn en verzworen. Toen zei Cupido, wees zonder zorgen, het kamp die zal wel gedaan zijn zonder u toedoen en gij wordt gekweten en daarvan van ontslagen En noch meer Hendrik,. in het land van Griekenland daar staat een roosje en groeit dat gij beschermen en behoeden zal van de ongelovigen die dit roosje zullen willen schandeleren en bederven en gij met uw hulp zal het beschermen en in nakomende tijden plukken dit rozenboompje met eren en met waarde en worden geweldig keizer van Griekenland. Toen Hendrik deze woorden hoorde zo was hij zeer verblijd en bedankte Venus en Cupido de woorden die ze lieflijk spraken wat hem betrof. En toen dit alles geprofiteerd was zo gingen ze dansen, hoven en goede sier maken met Venus en haar kameniersters daar ze in groter vreugden waren en in groter genoegens. En daar ja laat ik het bij blijven en wil schrijven van Etschijtes vader en moeder en hoe Margriet Etschijtes ontbood bij haar te komen, alzo men noch wel horen zal. |
Hoe dat etsijtes moeder claechde teghen sinen vader. dat hi so quaet was, ende hoe dat si eenen brief sonden aen margrieten van lymborch. [ 24] [Dat. LVII. capittel.] ETSIJTES moeder wert in lancx so meer verstoort. omme dat etsijtes margrietens liefde niet vergheten en conste. ende si ghinct claghen haren man ende seide. o heere en ist niet te beclaghen dat ons sone etsijtes ymmer trouwen wilt margrieten van limborch een coopmans dochtere. daer hy staet te werden hier namaels een coninc van armenien. ende si seide heere en soude u dat niet spijten. Die grave antwoorde daer op ende seide. ic gheloove wel iaet. nae den state der edelheit en soudt niet behoren. want hoocheyt van state die soudes hem schamen. nochtans waer beter die duecht aen gesien. dan die edelheit. oft een goet exempel. Dwelc ons bewijst die coninck asswerus. die vol duechden ende weerdicheden was. also dat hy festa verstiet door haer hoverdicheit. ende hi verhief hester die arm was door haer oetmoedicheyt. ende die duecht die was haer edelheyt. ende also comt edelheit ierst wt duechden. ende dits twoort van die lieden die van verstandt ende consciencien syn. Daer op die vrouwe antwoorde ende seyde. waer duecht voor edelheit ghepresen. ende dat costume waer. ic liets my ghenoeghen. mer nu moeten wi achter volghen den staet van hoocheden ende edelheden. also wi sculdich sijn tachter volghen. Doen antwoorde die grave tot sinen wive. ende hi seide haer een proper parabole. Dat was dat die sulcke climpt na hoocheit hi en weet waer met ofte hoe. ende dan moet hi dalen also lucifer dede int diepste vander hellen. Peynst vrouwe dat die sculden vele u sijn dat etsijtes aldus fel ende quaet is want ghi hebt hem ontrocken sijn lief margrieta. ende si is absent wt sinen oghen. aldus is hi te felder ende te wreeder. hadt ghijse binnen onsen hove gelaten. sijn liefde waer lange vercoelt. want dat gebruycke van liefde dat maect verleedinge. Die moeder seide ic kenne dat u woorden waer sijn. ende ic sal eenen bode gaen senden aen margrieten. dat si mijnen sone etsijtes ontbiede bi haer te comen. ende dat si hem castije van sinen quaden zeeden Dien raet docht den vader seer goet ende seide. vrouwe also soudt comen dat etsijtes ons sone sal te vreden sijn. ende hem selven voeghen tot edelheden. ende tot wercken van eeren. Met deser themen riep si den bode. ende si gaf hem den brief ende seide. bode loopt in griecken ende draecht margrieten van lymborch desen brief. ende si gaf hem drinck ghelt Aldus liep die bode sijnder veerden na dat landt van griecken. om margrieten te gheven den brief. |
Hoe dat Etschijtes moeder klaagde tegen zijn vader dat hij zo kwaad was en hoe dat ze een brief zonden aan Margariet van Limburg. [ 24] [Dat 57ste kapittel.] ETSCHIJTES moeder werd hoe langer hoe meer verstoord omdat Etschijtes Margariet liefde niet vergeten kon en ze ging het klagen haar man en zei; o heer, is het niet te beklagen dat onze zoon Etschijtes immer trouw wil zijn Margariet van Limburg, een koopman dochter, daar hij staat te worden hier later een koning van Armeni en ze zei hem, zou u dat niet spijten. De graaf antwoorde daarop en zei; ik geloof wel ja het, naar de staat der edelheid zou het niet behoren want hoogheid van staat die zou zich schamen, nochtans was het beter de deugd aan te zien dan de edelheid of een goed voorbeeld. Wat ons bewijst de koning Assuerus die vol deugden en waardigheid was alzo dat hij Festa verstootte door haar hovaardigheid en hij verhief Hester die arm was door haar ootmoedigheid en de deugd die was haar edelheid en alzo komt edelheid eerst uit deugden en dit is het woord van de lieden die van verstand en geweten zijn. Daarop die vrouwe antwoorde en zei; was deugd voor edelheid geprezen en dat gebruik was, ik liet mij vergenoegen, maar nu moeten wij navolgen de staat van hoogheid en edelheden alzo wij schuldig zijn te navolgen. Toen antwoorde de graaf tot zijn wijf en hij zei haar een proper parabool. Dat was dat die zulke klimt naar hoogheid hij weet niet waar met of hoe en dan moet hij dalen alzo lucifer deed in het diepste van de hellen. Peinst vrouwe dat de schulden veel u zijn dat Etschijtes aldus fel en kwaad is want gij hebt hem onttrokken zijn lief Margriet en ze is absent uit zijn ogen. Aldus is hij te feller en te wreder, had het gij haar binnen onze hof gelaten was zijn liefde al lang verkoeld want dat gebruik van liefde dat maakt verleiding. De moeder zei; ik beken dat uw woorden waar zijn en ik zal een bode gaan zenden aan Margariet dat ze mijn zoon Etschijtes ontbiedt bij haar te komen en dat se hem kastijdt van zijn kwade zeden Die raad dacht den vader zeer goed en zei; vrouwe, alzo zou het komen dat Etschijtes onze zoon zal tevreden zijn en zichzelf voegen tot edelheden en tot werken van eren. Met deze uitspraak riep ze de bode en ze gaf hem de brief en zei; bode loop in Griekenland en draag Margariet van Limburg deze brief en ze gaf hem drinkgeld. Aldus liep die bode zijn vaart naar dat land van Griekenland om Margariet te geven de brief. |
Hoe etsijtes ende evac te samen spraken. ende dat vander liefden van margrieten van lymborch. Dat. LVIIJ. capittel. HET gheviel op eenen tijt dat etsijtes ende evac sijn neve ghinghen wandelen inden wijngaert om hem te vermaken. ende om te vergheten alle sware ghepeysen. Etsijtes hoorde die voghelkens singhen. als die in vruechden waren. Hi sach die bloemkens ontluycken bi der crachten 51 der sonnen. ende des douwes viertuyt. als die gene die ghebruyckende waren haerder lustigher iuecht. Doen seyde evac tot etsytes. o neve en ist hier niet lastelic ende vol melodijen. wi horen die vogelkens singhen. die bloemkens ontluycken ghevende eenen soeten roecke ende vol melodijen. ende wie soude hem hier in niet vervruechden ende sijn herte vermaken Daer op dat etsijtes antwoorde ende sprac. o evac neve ende vrient. ic kenne dattet hier ghenoechlick is. wellustich ende een soeten roecke. mer ic en raper gheen vruecht noch solaes van herten in. want het is mi een vernieuwinghe van droefheden hier te sine. Doen sprac evac heere segghet mi die cause ende die waer omme. dat u hier te sijn is een vernieuwinghe van droefheden. Etsijtes seyde. neve dat sal ic u seggen. ic sie hier die plaetse met oghen aen. daer ick ende die liefste opter aerden levende waren in groter melodijen. ende in groter ghenuechten. vriendelic siende op den anderen. vergetende alle swaerheit. singhende ende speelende op hantfloyten / luyten / ende herpen bedrivende musyke ende dit is mi nu al te samen benomen dwelc mi gedaen heeft mijn moeder. mer het mocht haer eens wel leedt sijn Doen seide evac etsytes neve. ghi hebt onghelijc dat ghy uwer moeder daer mede betijt. si en heefter gheen schult in. mer sijt tevreden. eer vier daghen so suldi horen nieuwe tijdinghe van margrieten ende ic hope eer thien dagen dat ghijse spreken sult. Aldus was etsijtes te vreden ghestelt van evac den ridder ende si ghinghen ter salen bi den grave sinen vader bancketeren. |
Hoe Etschijtes en Evac tezamen spraken en dat van de liefde van Margariet van Limburg. Dat 58ste kapittel. HET gebeurde op een tijd dat Etschijtes en Evac zijn neef gingen wandelen in de wijngaard om zich te vermaken en om te vergeten alle zware gepeinzen. Etschijtes hoorde de vogeltjes zingen als die in vreugde waren. Hij zag de bloempjes ontluiken bij de kracht van de zon en de dauw kracht als diegene de gebruiken hun lustige jeugd. Toen zei Evac tot Etschijtes; o neef is het hier niet lustig en vol melodien, wij horen de vogeltjes zingen, de bloempjes ontluiken en geven een zoete reuk en vol melodien en wie zou zich hierin niet vervrolijken en zijn hart vermaken. Waarop dat Etschijtes antwoorde en sprak; o Evac neef en vriend, ik beken dat het hier genoeglijk is, wellustig en een zoete reuk, maar ik raap er geen vreugde noch solaas van hart in want het is mij een vernieuwing van droefheden hier te zijn. Toen sprak Evac; heer zeg mij de oorzaak en het waarom dat u hier te zijn is een vernieuwing van droefheden. Etschijtes zei.; neef, dat zal ik u zeggen, ik zie hier de plaats met ogen aan daar ik en die liefste op de aarden leefden in grote melodien en in grote genoegens en zagen vriendelijk op de anderen vergaten alle zwaarheid en zongen en speelden handfluiten, luiten, harpen en bedreven muziek en dit is mij nu al tezamen benomen wat mij gedaan heeft mijn moeder. Maar het mocht haar eens wel leed zijn. Toen zei Evac; Etschijtes neef, gij hebt ongelijk dat ge uw moeder daarmee aantijgt. Ze heeft er geen schuld in, maar wees tevreden eer vier dagen zo zal je horen nieuwe tijding van Margariet en ik hoop eer tien dagen dat gij haar spreken zal. Aldus was Etschijtes tevreden gesteld van Evac de ridder en ze gingen ter zalen bij den grave zijn vader banketteren. |
Hoe die bode aen margrieten van lymborch quam. ende hoe si hem wederom sandt aen etsijtes. Dat. LIX. capittel. [ 25 ] ALS die bode comen was aen margrieten van lymborch. ende haer den brief over ghegheven hadde die si over sach en lassen. doe ghinck si antwoorde scriven. ende ontboot etsijtes al so die moeder dat begheerde hy haer te comen int landt van griecken. Als den brief ghescreven was ende ghesloten so gaf si hem den bode ende si seyde. bode en geeft desen brief niemant dan etsijtes des graven sone. ende houdt verdrinct dat Die bode was blijde vanden drincghelde ende hi seyde. schoone maecht ic salt gaerne doen. ende hi nam orlof aen haer ende liep sijnder veerde. mer margrieta bleef noch studerende inden brief die die moeder ghesonden hadde. ende si verwonderde haer om dies wille dat hi altoos mindelike luydende was tot haer waert. ende si peynsde dat die moeder seer verkeert moste sijn. mer watter af was. sy was selve blijde dat etsijtes bi haer comen mochte. want si hadden boven maten lief. ende dat in reynicheden Met desen gepeynse so ghinc margrieta bi der iongher keiserinnen die sijt al te kennen gaf. want si twee waren groote karen een doen ende een laten. Alst eresebia die ionghe keyserinne hoorde verblijde si om dies willen dat etsijtes daer comen soude. ende dat si dan ghenuechte bedriven souden in dansen / in spelen / ende in hoveren. met deser talen ende met genoechlike coutinghe van veel ander woorden waren si beyde besich. Doen quam haer camerlinc ende haeldese beyde ter maeltijt bi den keisere onsarijs van griecken om te bancketeren daer si mindelic toe bereet waren ende si ghinghen ter stont. |
Hoe de bode aan Margariet van Limburg kwam en hoe ze hem wederom zond aan Etschijtes. Dat 59ste kapittel. [ 25 ] TOEN de bode gekomen was aan Margariet van Limburg en haar den brief over gegeven had die ze over zag en lezen toen ging ze een antwoord schrijven en ontbood Etschijtes alzo die moeder dat begeerde hij haar te komen in het land van Griekenland. Toen de brief geschreven was en gesloten zo gaf ze hem den bode en ze zei; bode geef deze brief niemand dan Etschijtes, de zoon van de graaf en houdt bedekt dat. De bode was blijde van het drinkgeld en hij zei; mooie maagd, ik zal het graag doen en hij nam verlof aan haar en liep zijn vaart. Maar Margriet bleef noch studeren in de brief die de moeder gezonden had en ze verwonderde zich om dies wil dat het altijd beminnelijk luidde tot haar waart en ze peinsde dat de moeder zeer veranderd moest zijn, maar wat ervan was ze was zelf blijde dat Etschijtes bij haar komen mocht want ze had hemen boven maten lief en dat in reinheid. Met dit gepeins zo ging Margriet bij de jonge keizerin die ze alles te kennen gaf want zij twee waren grote vriendinnen, het ene doen en het ene laten. Toen het Eresebia die jonge keizerin hoorde verblijde ze zich om dies willen dat Etschijtes daar komen zou en dat ze dan genoegen bedrijven zouden in dansen, in spelen, en in hoven. Met deze woorden en met genoeglijke kouten van veel ander woorden waren ze beide bezig. Toen kwam haar kamerling en haalde ze beide ter maaltijd bij de keizer Onsarijs van Griekenland om te banketteren daar ze minnelijk toe bereid waren en ze gingen terstond. |
Hoe die bode quam aen etsijtes daer hy sadt ende schaecte teghen evac. ende bracht hem tijdinghe van margrieten van lymborch. ende watter afgebuerde. Dat. LX. capittel. TWAS eenen schonen somerschen dach dat die locht claer was. ende die velden waren groene ende seer lustich om taensiene. Evac ende etsijtes ghinghen inden wijngaert intgroene nae edelheyts aert sitten schaecken. ende als si een poose int schaecken waren dat evac den coninc schaecken soude metten druckere. so deckte hi hem metten riddere. Ende met desen schaecken so quam die bode. ende hi sach etsijtes schaecken. mer hij en dorste hem niet toe spreken voor dat hi 52 hoorde hoe dattet metten speele van hem beyden was. Ende doen hoorde hi evac segghen. ic schaeck uwen coninc ende mat Etsijtes seyde waer mede. Evac seide doe metter coninghinne. dat moet ic kennen seyde etsijtes. Als die bode dit hoorde so seyde hy. etsijtes ionghelinc ick sprake u gaerne. ende ick brenghe u bootscappe. Etsijtes sach omme ende hy nam sijn vuyst ende hi woude den bode slaen ende seide. ghi boeve comdy mi nu ooc quellen. gaet van hier in alder duvel namen oft het sal u berouwen. ende loopt aen een galghe. ende laet mi in vreden. Die bode dit horende so was hy seere vervaert. ende hi ghinc achterwaert. Evac die riep hem weder om ende seyde. bode wat ist comt naerder ende doet u bootschap. mer niet wel en dorste die bode comen want hi vreesde etsijtes handelinghe. Maer hi verstoute hem ende hi quam naerder, ende viel op sijn knyen ende hi seide. o etsijtes ionc heere. ic brenghe u bootschappe van margrieten van lymborch. Als etsijtes dat hoorde. so schoot hi den bode aenden hals. ende hi seide. O lieve bode god ende mi sijt willecome. wat tijdinge. ende hoe vaert margrieta. is si ghesont. ende noch wel varende. Die bode antwoorde ende seyde. heere iae sy. ende si sendt u bi mi dien brief dat ghi hem oversien ende lesen soudt. ende doen also gelijc daer in staet ghescreven sonder eenich vertrec ofte af laten. ende sonder yet te verbeyen Etsijtes verblijde hem wter maten seere als hi den brief aen sach ende hi seyde. bode neemt dien duysant van goude. dien schencke ic u voor uwen arbeyt. Die bode danctes hem seere ende was wter maten seer blijde. ende hi liep doe sijnder veerden. Doen seyde etsijtes tot evac ic wil desen brief gaen overlesen. om dyes wille dat ghijt horen moecht. ende wat tijdinghe ende vertroostinge si my ontbiet ende scriven mach. Evac die seyde. heere so doet ick salder nae horen. Den brief. SALUYT aen u etsytes lief met natuerliker ionsten ghescreven. U absencie was mi herteliken leedt. dijn bi wesen waer mi een melodije in mijnder herten. aldus is ionstighe liefde in u ombesweken. so comt also ghi alder ierst moecht bi mi te constantinobele daer wert u gheclaecht alle mijnen noot. ende mijnen druc. ende wat lastichs daer mijn herte bi tonvreden is. Sal ick u int secreet vertrecken. die wercken van edelheden aen gaende. ende dat u profiteren sal. Ende also volbrengt mijn scriven ende mijn bede. want twert u profitelicken. God sterck u in duechden ende ooc in gracien. ende in ghesontheden. Doen etsijtes dit hoorde so was hi die blijtste van allen menschen. ende hi seide vaer wech den gier / vaer wech mesval vaer wech tegenspoet. ende al dat droef was is nu verblijt. In spijte van allen nijders sal ic gaen besien mijns liefs roden mont. wiens edel wesen verblijt alle dat mijns is. ende eeuwelic verblijen sal. o evac neve hoe behaecht u ditte. Evac seyde met allen wel. ende ic bidde u hier een bede. dat ghi mi wilt laten mede reysen tot in griecken te constantinobele in die stadt bi margrieten van lymborch. Doen dat etsijtes hoorde seide hi ist uwen wille ick salt u consenteren. ende wi sullen gaen maken ghereetschap om al daer te reysen. also si deden met groter blijscap ende met groter vruechden. |
Hoe de bode kwam aan Etschijtes daar hij zat en schaakte tegen Evac en bracht hem tijding van Margariet van Limburg en wat er van gebeurde. Dat 60ste kapittel. HET WAS een mooie zomerse dag dat de lucht helder was en de velden waren groen en zeer lustig om te aanzien. Evac en Etschijtes gingen in de wijngaard in het groene naar edelheid aart zitten schaken en toen ze een poos in het schaken waren dat Evac de koning schaken zou met de vervolger zo bedekte hij hem met de ridder. En met dit schaken zo kwam de bode en hij zag Etschijtes schaken, maar hij durfde hem niet toe te spreken voordat hij hoorde hoe dat het met het spel van hen beiden was. En toen hoorde hij Evac zeggen; ik schaak uw koning en mat. Etschijtes zei waarmee. Evac zei toen met de koningin. Dat moet ik bekennen, zei Etschijtes. Als die bode dit hoorde zo zei hij; Etschijtes jongeling, ik sprak u graag en ik breng u boodschap. Etschijtes zag om en hij nam zijn vuist en hij wilde de bode slaan en ze; gij boef, kom je mij nu ook kwellen, gaat van hier in aller duivel naam of het zal u berouwen en loop aan een galg en laat mij in vrede. De bode die dit hoorde zo was hij zeer bang en hij ging achterwaart. Evac die riep hem weder om en zei; bode wat is het, kom nader en doet uw boodschap. Maar niet goed durfde de bode komen want hij vreesde Etschijtes handeling. Maar hij verstoute zich en hij kwam nader en viel op zijn knien en hij zei; o Etschijtes jonkheer heer, ik breng u boodschap van Margariet van Limburg. Toen Etschijtes dat hoorde zo schoot hij de bode aan de hals en hij zei; O lieve bode, god en mij wees welkom, wat tijding en hoe gaat het met Margriet, is ze gezond en gaat het haar goed. De bode antwoorde en zei; heer ja zij, en ze zendt u bij mij die brief dat gij hem overzien en lezen zou en doen alzo gelijk daarin staat geschreven zonder enige uitstel of aflaten en zonder iets te wachten. Etschijtes verblijde zich uitermate zeer toen hij de brief aan zag en hij zei; bode neem die duizend van goud, die schenk ik u voor uw arbeid. De bode bedankte hem zeer en was uitermate zeer blijde en hij liep toen zijn vaart. Toen zei Etschijtes tot Evac; ik wil deze brief gaan overlezen en daarom dat gij het horen mag en wat tijding en vertroosting ze mij ontbiedt en schrijven mag. Evac die zei, heer zo doe, ik za ernaar horen. De brief. SALUIT aan u Etschijtes lief, met natuurlijke gunst geschreven. Uw absentie was mij hartelijk leed, uw bijwezen was mij een melodie in mijn hart, aldus is gunstige liefde in u onbezweken, zo kom, alzo gij allereerstmag bij mij te Constantinopel daar wordt u geklaagd al mijn nood en mijn druk en wat lastigs daar mijn hart bij ontevreden is. Zal ik u in het geheim vertellen de werken van edelheden aangaande en dat u profiteren zal. En alzo volbrengt mijn schrijven en mijn bede want het word u profijtelijk. God sterkt u in deugden en ook in gratin en in gezondheden. Toen Etschijtes dit hoorde zo was hij die blijdste van alle mensen en hij zei vaar weg de gier, vaar weg misval, vaar weg tegenspoet en al dat droef was is nu verblijd. In spijt van allen nijdiger zal ik gaan bezien mijn liefs rode mond wiens edele wezen verblijdt alles dat mij is en eeuwig verblijden zal. O Evac neef, hoe behaagt u dit. Evac zei, met alles wel en ik bid u hier een bede dat gij mij wilt laten mee reizen tot in Griekenland te Constantinopel in de stad bij Margariet van Limburg. Toen dat Etschijtes hoorde zei hij, is het uw wil, ik zal het u toestaan, wij zullen gaan maken gereedschap om al daar te reizen. Alzo ze deden met grote blijdschap en met grote vreugden. |
[ 26 ] Hoe etsijtes ende evac quamen in griecken. daer hem die keyser ende des keisers dochter eresebia seer mindeliken ontfinck. elc nae sijnder weerden. Dat. LXI. Capittel. ALS den dach aen quam. ende etsijtes ende evac te samen bereet waren so ginghen si te paerde. ende si namen orlof aenden grave ende aen die gravinne. die seere blijde was omdat etsijtes daer varen soude. ende omdat hi laten soude sijn quade maniere. ende sijn quade felle zeeden. Aldus schieden si van vader ende van moeder. ende hi reedt met evac nae Constantinobele. Al coutende ende al rijdende quamen sy tandernobele op een dachvaertnae constantinobele der stadt. ende si bleven daer dien nachte welcken nachte etsijtes dochte thien nachten lanc sijnde. also verlangede hem nae den schonen lichten 53 dach. want hi quam hem veel te late. ende margrieta di verlangede wel also seer om hem te siene. als hi dede om haer te siene Doen den dach quam so reden si van tanderbonel daer si ghelogiert hadden dien nachte. ende al coutende ende al iockende so quamen si voor die stadt van constantinobele. Die keysere vernam dit. ende sijn dochtere eresebia. ende die ontfinghen etsijtes ende evack seer weerdichliken. ende si deden hem groote eere alsoot wel betaemde mer etsijtes en sach margrieten niet dies en was hi niet wel te vreden. ymmer ten lesten si quam ende si hieten feestelic willecome. also twee ghelieven ghewoenlic ende costumelijc sijn malcanderen te ontfanghen. Ende nae desen ontfanckenisse van willecome so ginghen si ter salen waert bi den keyser ende sijn dochter ende evack Daer was een grote triumfhe. ende die keyser om dat dese twee heren daer comen waren so liet hijse triumpheren ende hi ghinck alleene tot sinen heraut ende hi ontboot sijn dochter dat si by hem comen soude. Die heraut ghinck om eresebia des keysers dochter ende hy brochse bi haren vader daer hi alleen was in die sale. Eresebia seyde. weerdighe vader ende heere. wat dinghe believet u. Die keyser seyde. weerdighe dochter dat suldy horen. hier sijn dese edele heeren van athenen etsijtes ende evac. die hier eens den danc ende den prijs hadden in den ternoy. wat soudt ghy nu segghen dat ghi eenen prijs op hinghet. om eerlijc eenen ternoy te slane. ende die best dede dat hy den prijs verdiende. Die dochter seide. o vader ende here dat waer seer goet. ende so souden wi weten oft die van athenen nu so vroom sijn. als si waren inden ternoy voorleden, ende ic sal believet u vader. eenen gouden sperwer ophanghen. met twee silveren bellen. voor den hoochsten prijs. ende den na prijs eenen goudenen rinc met eenen dyamant Als die keiser dat hoorde. so was hi daer seer wel mede te vreden, ende si gaven den heraut den laste dat hijt beroepen soude alle sijn conincrijcke door. Dwelc den heraut also dede. ende hy begonste ierst in constantinoble. daer hij riep hoort alle ghi edele mannen ridders ende schilt knechten. die ionge keiserinne Eresebia. die doet beroepen eenen ternoy in des keysers hof in constantinobele. aen gaende binnen den derden dach nu in Julio. ende die daer best slaen sal. die sal ontfanghen voor sinen prijs eenen gouden sperwaer. met twee silveren bellen. Ende die daer nae best slaet. die sal hebben eenen gouden rinc. met eenen schoonen costeliken dyamant. Ende voort des keisers dochtere eresebia die sal den prijs presenteren mit haren maechden. den ghenen dien alder best verdienen sal. ende elc segt den anderen voort. ende ic gae noch elders beroepen nae des keisers beveel. Als etsijtes ende evac dat hoorden. so waren si wter ma ten seer blijde. ende etsijtes seide tot evac o evac neve gaet ende maect ons bereet al datghence dat ons dient. ende versiet ons van wapenen. van paerden. ende van swerden die fijn sijn. om inden ternoye eere ende prijs te behalen Evac seide hi soudt doen. ende hy schiet van etsijtes. ende etsijtes die ghinc nae margrieten sien. om te weten wat die sake was. dat sy hem ontboden hadde. ende wat haer begheerte was. |
[ 26 ] Hoe Etschijtes en Evac kwamen in Griekenland daar hen de keizer en de keizers dochter Eresebia zeer minnelijk ontving, elk naar zijn waarde. Dat 61ste kapittel. TOEN de dag aankwam en Etschijtes en Evac tezamen bereid waren zo gingen ze te paard en ze namen verlof aan de graaf en aan de gravin die zeer blijde was omdat Etschijtes daar gaan zou en omdat hij laten zou zijn kwade manier en zijn kwade felle zeden. Aldus scheiden ze van vader en van moeder en hij reedt met Evac naar Constantinopel. Al koutende en al rijdende kwamen ze te Hadrianopel op een dagvaart naar Constantinopel de stad en ze bleven daar die nacht en die nacht dacht Etschijtes tien nachten lang te zijne alzo verlangde hij nar de mooie lichte dag want hij kwam hem veel te laat en Margriet die verlangde wel alzo zeer om hem te zien als hij deed om haar te zien. Toen de dag kwam zo reden ze van Anderbonel daar ze gelogeerd hadden die nacht en al koutende en al grappende zo kwamen ze voor de stad van Constantinopel. Die keizer vernam dit en zijn dochter Eresebia en die ontvingen Etschijtes en Evac zeer waardig en ze deden hen grote eer alzo het wel betaamde. Maar Etschijtes zag Margariet niet dus was hij niet goed tevreden. Immer tenslotte kwam ze en ze zei hem feestelijk welkom, alzo twee gelieven gewoonlijk en gebruikelijk zijn elkaar te ontvangen. En na deze ontvang van welkom zo gingen ze ter zalen waart bij de keizer en zijn dochter en Evac. Daar was een grote triomf bij de keizer omdat deze twee heren daar gekomen waren zo liet hij ze triomferen en hij ging alleen tot zijn heraut en hij ontbood zijn dochter dat ze bij hem komen zou. De heraut ging om Eresebia de keizers dochter en hij bracht haar bij haar vader daar hij alleen was in die zaal. Eresebia zei; waardige vader en heer, wat ding belieft u. De keizer zei; waardige dochter, dat zal je horen, hier zijn deze edele heren van Athene, Etschijtes en Evac, die hier eens de dank en de prijs hadden in het toernooi. Wat zou ge nu zeggen dat gij een prijs ophing om eerlijk een toernooi te slaan en die het best deed dat hij de prijs verdiende. Die dochter zei; o vader en heer, dat was zeer goed en zo zouden wij weten of die van Athene nu zo dapper zijn als ze waren in het toernooi voorleden en ik zal, belieft het u vader, een gouden sperwer ophangen met twee zilveren bellen voor de hoogste prijs en de na prijs een gouden ring met een diamant. Toen de keizer dat hoorde zo was hij daar zeer goed mee tevreden en ze gaven de heraut de laste dat hij het beroepen zou al zijn koninkrijk door. Wat de heraut alzo deed en hij begon eerst in Constantinopel daar hij riep; hoort allen gij edele mannen ridders en schildknechten, de jonge keizerin Eresebia die laat beroepen een toernooi in de keizers hof in Constantinopel, aangaande binnen de derde dag nu in juli en die daar het beste slaan zal die zal ontvangen voor zijn prijs een gouden sperwer met twee zilveren bellen. En die daarna het beste slaat die zal hebben een gouden ring met een mooie kostbare diamant. En voort de keizers dochter Eresebia die zal de prijs presenteren met haar maagden diegene die het alles beste verdienen zal en elk zegt de anderen voort en ik ga noch elders beroepen naar de keizers bevel. Toen Etschijtes en Evac dat hoorden zo waren ze uitermate zeer blijde en Etschijtes zei tot Evac; o Evac neef, gaat en maakt ons gereed al datgene dat ons dient en voorzie ons van wapen, van paarden en van zwaarden die fijn zijn om in het toernooi eer en prijs te behalen. Evac zei hij zou doen en hij scheidde van Etschijtes en Etschijtes die ging naar Margariet zien om te weten wat de zaak was dat ze hem ontboden had en wat haar begeerte was. |
Hoe dat etsijtes ghestraft was van margrieten van lymborch. ende hoe si hem gaf haers vaders wapen. Dat. LXIJ. capittel. ETSIJTES met groter verblijdinge doort beroep vanden ternoye. so ghinc hy bi margrieten van lymborch in haer camer daer si in was. ende hi gruetese mindelijck. ende hy nam haer inden armen. ende margrieta die hiete hem feesteliken willecome. Etsijtes die dancte haer seer. ende hi seyde. o schone margarieta. wat is doch die sake. dat ghi mi hier bi u hebt doen comen. ende wat drucke ende/wat lijden heeft u herte bevanghen. ende segt mi wat u deeren mach. Heeft u yemant mesdaen. oft te nae gehsproken. ic sal dat so hoochlijc wreeken. dat hem leedt weerden mach den ghenen diet ghedaen heeft. ende al dus segt mi wat u ledt. Margarieta horende dese woorden seide si. mi ledt ghenoech int secrete ende int hemeliken ghesproken. hier tusschen u ende my. so moet een vrient den anderen vrient wel sijn lijden 54 claghen. Want door des vrients raet. so wert dicwille meskief beledt. ende aldus en sal vrient voor vrient gheen lijden verborghen houden mer als vrient den vrient sinen noot claghen onde te kennen gheven. ende dit is die sake. waer omme dat ic u als vrient ontboden hebbe. Doen seyde etsijtes weder tot margrieten. so bid ic u herteliken seer op alle vrientschappe. dat ghi mi doch segghen wilt. wat dinghe dat uwer herten deert. ende claecht my uwen noot. Margrieta horende syn vierighe begheerte. so seyde si hem. siet etsijtes dat is waer dat ic hadde eenen schonen valcke vercoren in wercken van eeren ende in edelheden. ende desen edelen valcke die is verkeert in die gedaente van een fenijnt serpent. ende door sijn fenijnthede verbijten vader ende moeder. dies alle blijschap des lants verdwijnt. so felliken spuwet hi sijn fenijn der quaetheit. also datter niemant bi gedueren en can. ende al dat edel wercken hantierende is. vliet van desen serpente dat iammer ende schade is. dat een edel valck ghewerden is een absulcken fellen dier datter alle die werelt af weet Als etsijtes dit hoorde wert hi versuchtende ende hi seyde. dats wel wt gheslaghen die caetse is mijne. ben ic seyde hy der edelheden also af ghesneden. als dat ic ghelikende ben een serpent. dat si gode geclaecht. Doen seide margrieta ghi trect u deser woorden aen, ende dies niet te min. ghi sijt daer seer mede besmet. want ghi volcht die quaethede. ende latet die edelheyt. dat u grote scande ende blame is. Doen antwoorde etsijtes. het is quaet voor den cropelen hincken. ende ic weet wel dat ghi my meent. mer over peynst. hoe dat u mijn moedere met haet ende nijde woude brenghen onschuldich ter doot. en hadde ickes niet beledt. ende dit moet ooc overdacht sijn want men tert wel ooc eenen hont op sinen steert. dat hi om bijt. men mach ooc wel tijlic op staen. ende verdienen dat werc der quaetheit. ende hoe soude ic dan gheachten op eenighe duechden. Doen seide margrieta. etsijtes wilt u wreetheyt laten. ende u selven keeren van uwer quaet heyt. want ic hore daer so veel af dattet mi verdriet. Eert u vader ende u moeder. want si hebben recht dat si u houwen van my. want si niet en weten mijn af comste. ofte mijn gheslachte. mer waer ick in mijns vaders rijcke die sommighe die mi nu versteken. die souden mi dan wel nijghen ende bughen. Ende wilt ghi mijn vrientscap verwerven. so suldy vergheten ende vergheven u moeders quaetheit. ende laten sincken uwen evelen moet. ende persevereren in duechten. ende volghen die wercken van edelheden. ende laten u rebelheyt. in feesten van eeren ghenen cost sparen. so moecht ghi die ionste van mi verwerven. want dat ic u sie in deze felheyt. dat is mijnder herten seer hart Staet nae die ere ende laet varen die scande. ende aenveert die ridderlike ecren ende duechden also u die keiser bevelen sal. ende achter volcht die. so wert ghi gheeert in allen hoven. Doen seyde etsijtes. u ter eeren ende u duechdelijc onderwijs. so sal ick helm ende schilt aen veerden. ende volghen die wercken van eeren ende van edelheden. ende mijn mandaet thoonen inden ternoy dat ic hope eer ende prijs te verwerven believet gode. Doen seide margrieta op die voorwaerde. dat ghi u beteren sult. ende u stellen als een ridder so ghelove ic u reyne noyale minne. op dat ghi u stellen wilt ter aventueren. ende aventueren feyten van wapenen. so geef ic u daer die schonen schilt den leeu van kele int velt van silvere ghecroont gheclaeut ende ghetonct van finen goude. voert dien ter eeren van mi. Etsijtes seyde. o margrieta lief. ic dancke u der eeren ende ooc der leeren die ghi mi geeft. ende ic hoopse ooc tachter volghen als ridder van eeren. dat ic hope dat ick eerlanc wesen sal. mer ic bidde u. dat ghi mi segt wat wapene dat dit is. Margrieta seide dat blijft verholen. maer alst tijt ende pas geeft. so sult ghijt noch wel weten. want die liefste draechse die ic weet levende naest gode op daerde ende aldus houtse in eeren. Etsijtes seyde dat salmen wel sien inden ternoy. ende met desen woorden so schieden si vriendelic van malcanderen. ende etsijtes ghinc bi evac ende vertrac hem alle saken. die seere verblijt was int aen horen. Ende margrieta ghinc te hove waert bider keyserinnen. ende ordineerden den prijs om inden ternoy te gheven den verdiendere. |
Hoe dat Etschijtes gestraft was van Margariet van Limburg en hoe ze hem gaf haars vaders wapen. Dat 62ste kapittel. ETSCHIJTES met groter verblijding door het beroep van het toernooi zo ging hij bij Margariet van Limburg in haar kamer dar zei in was en hij groette haar minnelijk en hij nam haar in de armen en Margriet die zei hem feestelijk welkom. Etschijtes die bedankte haar zeer en hij zei; o mooie Margariet, wat is toch die zaak dat gij mij hier bij u hebt laten komen en wat druk en wat lijden heeft uw hart bevangen en zeg mij wat u deren mag. Heeft u iemand misdaan of te na gesproken, ik zal dat zo zeer wreken dat het hem leed warden mag diegenen die het gedaan heeft en aldus zeg mij wat u let. Margariet hoorde deze woorden en ze zei; mij is het leed genoeg in het geheim en in het heimelijke gesproken hier tussen u en mij, zo moet de ene vriend de andere vriend wel zijn lijden beklagen. Want door de vriend raadt. Zo wordt vaak misgaan belet en aldus zal een vriend voor een vriend geen lijden verborgen houden, maar als vriend de vriend zijn nood klagen en te kennen geven en dit is de zaak waarom dat ik u als vriend ontboden heb. Toen zei Etschijtes weer tot Margariet; zo bid ik u hartelijk zeer op alle vriendschap dat gij mij toch zeggen wilt wat ding dat uw hart deert en klaag mij uw nood. Margriet hoorde zijn vurige begeerte en zo zei ze hem; ziet Etschijtes, dat is waar dat ik had een mooie valk gekozen in werken van eren en in edelheden en deze edelen valk die is veranderd in de gedaante van een venijnig serpent en door zijn venijnig verbijten vader en moeder, dus alle blijdschap der land verdwijnt zo fel spuwt hij zijn venijn der kwaadheid, alzo dat er niemand bij verduren kan en al die edel werken hanteren vliedt van dit serpent dat jammer en schade is dat een edel valk geworden is een al zulke fel dier dat de hele wereld van weet. Toen Etschijtes dit hoorde begon hij te zuchten en hij zei; dat is wel uitgeslagen, die zaak is mij, ben ik, zei hij, de edelheden alzo afgesneden als dat ik gelijkende ben een serpent, dat is godgeklaagd. Toen zei Margriet, gij trekt u deze woorden aan en dus niettemin, gij bent daar zeer mee besmet want gij volgt die kwaadheid en laat de edelheid dat u grote schande en blaam is. Toen antwoorde Etschijtes; het is kwaad voor de kreupelen die hinken en ik weet wel dat gij mij bedoeld, maar overdenk hoe dat u mijn moeder met haat en nijd onschuldig ter dood brengen had ik het niet belet en dit moet ook overdacht zijn want men trapt wel ook een hond op zijn start waarom dat hij bijt. Men mag ook wel tijdelijk opstaan en verdienen dat werk der kwaadheid en hoe zou ik dan achten op enige deugden. Toen zei Margriet, Etschijtes wil uw wreedheid laten en u zelf keren van uw kwaadheid want ik hoor daar zo veel af dat het mij verdriet. Eert uw vader en uw moeder, want ze hebben recht dat ze u houden van mij, want ze niets weten mijn afkomst of mijn geslacht. Maar was ik in mijn vaders rijk en de sommige die mij nu versteken die zouden mij dan wel nijgen en buigen. En wilt gij mijn vriendschap verwerven zo zal je vergeten en vergeven uw moeders kwaadheid en laten zinken uw euvele gemoed en volharden in deugden en volgen de werken van edelheden en laten uw rebellie, in feesten van eren geen kosten sparen, zo mag gij de gunst van mij verwerven. Want dat ik u zie in deze felheid dat is mijn hart zeer hard. Staat naar eer en laat varen de schande en aanvaart de ridderlijke eren en deugden alzo u die keizer bevelen zal en achtervolg die, zo word je geerd in alle hoven. Toen zei Etschijtes; u ter eren en uw deugdelijk onderwijs, zo zal ik helm en schild aanvaarden en volgen de werken van eren en van edelheden en mijn mandaat tonen in het toernooi dat ik hoop eer en prijs te verwerven, belieft het god. Toen zei Margriet; op die voorwaarde dat gij u beteren zal en u stellen als een ridder, zo beloof ik u reine royale minne opdat gij u stellen wil ter avonturen en avonturen feiten van wapens, zo geef ik u daar dat mooie schild de leeuw van keel in het veld van zilver gekroond, geklauwd en getoond van fijn goud. Voer die ter ere van mij. Etschijtes zei; o Margriet lief, ik dank u de eren en ook het leren die gij mij geeft en ik hoop ze ook te achtervolgen als ridder van eren dat ik hoop dat ik eerlang wezen zal. Maar ik bid u dat gij mij zegt wat wapen dat dit is. Margriet zei; dat blijft verholen, maar als het tijd en pas geeft zo zal gij het noch wel weten want de liefste draagt het die ik weet levend naast god op de aarde en aldus hou het in eren. Etschijtes zei, dat zal men wel zien in het toernooi en met deze woorden zo scheiden ze vriendelijk van elkaar en Etschijtes ging bij Evac en verhaalde hem alle zaken die zeer verblijd was in het aanhoren. En Margriet ging te hof waart bij de keizerin en ordineerden den prijs om in het toernooi te geven die het verdient. |
Hoe den ternoy ghehouden was. daer etsijtes ende evac den danc ende den prijs verdienden. Dat. LXIIJ. capittel. [ 27 ] ALS den avont gepasseert was. ende den dach aen quam. so sloeghen die trompetten dat hem elc bereyden soude ter banen te comen. om prijs ende eer te behalen nae den dienst. Als dat die heren hoorden ghinghen si misse horen ende aenbaden gode. so elck schuldich is van doene. eer hi yet bestaen sal. Ende doe den dienst gedaen was. doe ghinghen sy ontbyten ende goede chiere maken. Die keyser ende die keiserinne des keisers dochter. ende margrieta van limborch ende ander maechden. heeren ende vrouwen ghinghen ter tynnen. ende hinghen den prijs voor hem lieden. Doen deden die herauten die trompetten slaen. dat elc comen soude ter banen. ende doen sijn beste om prijs ende eer te hebbene. Als dat die edele hoorden so quamen si elc om chierlicste in ghesleghen. inden iersten den gouvernuer van constantinobele. die pallatyn van gernobele. daer nae die markijs van griecken. ende veel ander edelingen. Doen quam etsijtes in gesleghen ende evac sijn neve. ende si waren beyde alleens int harnas. ende haer paerden behanghen met gouden laken. ende met silveren bellen ende gouden bellen. ende wter maten costelijc haer helmmetten vol plumagen hanghende ende met vol gouden paelgen. Daer sloeghen die trompetten op. dat hem elc soude bereyden om ternoyen. Daer sloech die pallatijn op etsijtes. ende etsytes weder dapperlick op hem. ende evack die sloech op den gouvernuer. Ende daer vloeghen die plumagen int sandt. die bardeersels vanden paerden werden met stucken af ghehouwen. Daer hadde hem etsijtes als een hongherich lijbaert. ende evac sijn neve ooc dier ghelike. so wat teghen hem beyden quam dat sloeghen si vanden paerde. mer etsijtes boven al. so dat elc die bane ruymde. ende lietense hem beyden alleen houwen. Doen was den roepe vanden herauten. etsijtes ende evac als verdienders van den prijse. Sy reden wter banen. ende die herauten reden voor hem beyden. ende si convoyeerdense in haer logijs. ende si seyden hem dat si comen souden ten banckette. bi die heren ende bi die vrouwen. daermen u lieden presenteren sal. elc prijs ende eere nae sijn verdiente. Doen seyden die heeren si dedent gaerne. ende met dien traden si van haren paerde. ende ghinghen hem ontwapenen. ende si stelden hem lieden in costelike habijtuweringe so si alder chierlicste consten. ende also ghinghen sy met haren knapen ende paeygen ten banckette wert. bi den keysere ende bi sijnder dochter ende bi margrieten daer si vriendelic ende eerlic ontfangen waren. Ende die ionghe keiserinne eresebia die gaf etsijtes den gouden sperwaer metten silveren bellen. Ende margrieta van lymborch die gaf evac den rinc metten dyamante. ende aldus waren si beyde beghift. etsijtes metten oppersten prijs ende evac met den anderen prijs. ende daer waren si in groter ghenoechten ende in ontsprekeliker blijschappen. Ende daer was een bode gesonden van margrieten van lymborch aenden grave van athenen ende aen die gravinne. hoe dat etsijtes verkeert was. ende hoe hy die edelheyt hantierde. dies die grave ende die gravinne seer blijde waren. ende sprakens margrieten groten lof. dat si hem daer toe ghebracht hadden. dat hi edele wercken aen veerden wilde. Aldus was sijn vader ende moeder seere verblijt alst ende was. Doen tbancket ghehouden was. ende elc sijn ghenoechte bedreven hadde. so ghinct daer aen een scheyden. ende elc ghinc tot sinen logijse waert ende in sijn ruste. Margrieta was ut om etsijtes te senden in aventueren. ende si informeerde etsijtes met schoonen woorden. dat hi haer beloofde dat hi niet keeren en soude. hi en soude prijs ende eere behalen in feyten van wapenen. Maer eer dat hi van haer scheyde badt si hem eer hi hem stelde ter dolasijen om te soecken aventuer. dat hy gaen soude aen sijn vader ende moeder. ende bidden die verghiffenisse van dat ghene daer ghy hem lieden in verthoornet hebt. god soude u te badt helpen. Etsijtes die beloofde haer dat hyt doen soude. ende aldus so schiet hi ende evac vriendeliken van haer. ende si reysden weder nae athenen 56 by sinen vader ende bi sijn moeder. |
Hoe het toernooi gehouden was daar Etschijtes en Evac de dank en de prijs verdienden. Dat 62ste kapittel. [ 27 ] TOEN de avond gepasseerd was en de dag aankwam zo sloegen de trompetten dat zich elk bereiden zou ter banen te komen om prijs en eer te behalen na de dienst. Als dat die heren hoorden gingen ze mis horen en aanbaden god, zo elk schuldig is te doen eer hij iets bestaan zal. En toen de dienst gedaan was toen gingen ze ontbijten en goede sier maken. De keizer en die keizerin, de keizers dochter en Margriet van Limburg en ander maagden, heren en vrouwen gingen ter tinnen en hingen de prijs op voor hen. Toen lieten de herauten die trompetten slaan dat elk komen zou ter banen en doen zijn beste om prijs en eer te hebben. Toen dat die edelen hoorden zo kwamen ze elk op het sierlijkste ingeslagen. Als eerste de gouverneur van Constantinopel, de Palatijn van Grenoble, daarna de markies van Griekenland en veel ander edelingen. Toen kwam Etschijtes ingeslagen en Evac zijn neef en ze waren beide al gelijk in het harnas en hun paarden behangen met gouden laken en met zilveren bellen en gouden bellen en uitermate kostbaar hun helmen die vol pluimen hingen en met vol gouden lovertjes. Daar sloegen de trompetten op dat zich elk zou bereiden om te toernooien. Daar sloeg de Palatijn op Etschijtes en Etschijtes weer dapper op hem en Evac die sloeg op dn gouverneur. En daar vlogen de pluimen in het zand, die harnassen van de paarden werden met stukken afgehouwen. Daar gedroeg zich Etschijtes als een hongerige leeuw en Evac zijn neef ook diergelijk, zowat tegen hen beiden kwam dat sloegen ze van het paard, maar Etschijtes boven al zodat elk de baan ruimde en lieten ze hen beiden alleen houwen. Toen was den roep van de herauten; Etschijtes en Evac als verdieners van de prijs. Ze reden uit de banen en de herauten reden voor hen beide en ze begeleiden ze in hun logies en ze zeiden hen dat ze komen zouden te banket bij de heren en bij de vrouwen daar men u lieden presenteren zal elk een prijs en eer naar zijn verdienste. Toen zeiden de heren, ze deden het graag en met die traden ze van hun paarden en gingen zich ontwapenen en ze stelden hen in kostbare habijt uitvoering zo ze aller sierlijkste konden en alzo gingen ze met hun knapen en pages ten banket waart, bij de keizer en bij zijn dochter en bij Margariet daar ze vriendelijke en fatsoenlijke ontvangen waren. En die jonge keizerin Eresebia die gaf Etschijtes de gouden sperwer met de zilveren bellen. En Margriet van Limburg die gaf Evac de ring met de diamant en aldus waren ze beide begiftigd. Etschijtes me den oppersten prijs en Evac met de andere prijs en daar waren ze in grot genoegens en in onuitsprekelijke blijdschap. En daar was een bode gezonden van Margariet van Limburg aan de graaf van Athene en aan de gravin hoe dat Etschijtes veranderd was en hoe hij de edelheid hanteerde. Dus de graaf en die gravin zeer blijde waren en spraken Margariet grote lof dat ze hem daartoe gebracht had dat hij edele werken aanvaarden wilde. Aldus was zijn vader en moeder zeer verblijd zoals het was. Toen het banket gehouden was en elk zijn genoegen bedreven had zo ging het daar aan een scheiden en elk ging tot zijn logies waart en in zijn rust. Margriet was uit om Etschijtes te zien in avonturen en ze informeerde Etschijtes met mooie woorden dat hij haar beloofde dat hij niet keren zou, hij en zou prijs en eer behalen in feiten van wapenen. Maar eer dat hij van haar scheidde bad ze hem eer hij zich stelde ter solaas om te zoeken avontuur dat hij gaan zou aan zijn vader en moeder en bidden de vergiffenis van datgene dar hij hen hem in vertoornd had, god zou u te beter helpen. Etschijtes die beloofde haar dat hij het doen zou en aldus zo scheidde hij en Evac vriendelijk van haar en ze reisden weer naar Athene bij zijn vader en bij zijn moeder. |
Hoe elsijtes ontfaen was van sinen vader onde moeder. ende hoe hy heymeliken vertrock ende wech reysde. Dat. LXIIIJ. capittel. ALS evac ende etsijtes ghescheyden waren vanden keiser ende van sijn dochter eresebia ende van margrieten van lymborch. so sijn si weder ghecomen in athenen bi den grave sinen vader die hem weerdeliken ontfinc. ende hi vracehde hem lieden hoe dat si ghevaren hadden. om te horen oft waer was dat hem margrieta ontboot metten bode. Doen seyde etsijtes. o lieve vader ende moeder alle eere ende edelheyt is mi bewesen. ende dat door in gheven vander schoonder maecht margrieta van limborch: die my gheinformeert heeft ende gheleert heeft dat ick mi stellen sal tot wercken van eeren. ende bi haren toe doen heb ic verdient den oppersten prijs in den ternoy. ende evac mijn neve den anderen. Als dat die vader ende die moeder hoorden so waren si blijde. iae boven maten alst reden was. want elc vader ende moeder hoort gaerne duecht ende eere vermanen van sinen kinderen. Met dat si aldus in deser talen waren so seyde evac. etsijtes neve volbrenghet nu margrieten begheeren. ghi weet wel wat ic meene. Daer op dat etsijtes seide. dat wil ic gaerne doen. ende hi viel op sijn knyen ende seide. o vader ende moeder heb ic u noyt yet mesdaen. in woorden oft in wercken oft in daden oft in achter sprake. ic bidde u herteliken dat ghi mi dat vergeeft om gods willen. Die vader ende die moeder dit horende seiden o sone staet op het is u al vergheven. Ende die moeder seide doe weder om. o lieve sone heb ic u oft margrieten yet gedaen. dat u oft haer te nae gegaen is dats mi leet. Etsijtes ontvielen die tranen wt sinen oghen ende seide. o moeder het is u al vergheven. ende dat om margrietens wille die mi gheschoncken hevet dese wapene. die ic eeuwelic dragen sal ter lieften van haer. ende wercken van wapenen hantieren. Die vader seyde sone wat wapen macht wesen. het is eenen rooden leeu den stert ghespleyt thooft ghecroont mit goude in een silveren velt. si is seere schoone mer si is mi onbekent. Doen seyde etsijtes. vader si seyde my datse die liefst droech naest gode die si noyt sach. ende daer in murmereer ic seere. ofte si een ander liever heeft dan mi. Doen seyde die moeder van etsijtes. lieve sone het mach licht haers vaders oft haer broeders wapen sijn die si draghen. Doen seyde die vader ende evac. u moeder seyt al waer. Met deser talen ghinghen si te hove om te bancketeren. ende etsijtes die ghinck mede om hem te vermaken met sijn vader ende moeder in die sale. ende alst gheten was so ghinc elc in sijn ruste. mer etsijtes die bleef op sittende in sijn camer. omdat hi heymelijcken sonder yemant te weten wech rijden woude. dats sijn vader ofte sijn moeder ofte evac niet weten en souden ofte die ghene die int hof waren. |
Hoe Etschijtes ontvangen was van zijn vader en moeder en hoe hij heimelijk vertrok en weg reisde. Dat 64ste kapittel. Toen Evac en Etschijtes gescheiden waren van de keizer en van zijn dochter Eresebia en van Margariet van Limburg zo zijn ze weer gekomen in Athene bij de graaf zijn vader die hem waardig ontving en hij vroeg hen hoe dat ze gevaren hadden om te horen of het waar was dat hem Margriet ontbood met den bode. Toen zei Etschijtes; o lieve vader en moeder, alle eer en edelheid is mij bewezen en dat door ingeven van de mooie maagd Margriet van Limburg: die mij genformeerd heeft en geleerd heeft dat ik mij stellen zal tot werken van eer en bij haar toe doen heb ik verdiend de oppersten prijs in het toernooi en Evac mijn neef de andere. Als dat de vader en de moeder hoorden zo waren ze blijde, ja boven maten als het reden was want elke vader en moeder hoort graag deugd en eer vermanen van zijn kinderen. Met dat ze aldus in deze woorden waren zo zei Evac; Etschijtes neef, volbreng nu Margariet begeren, gij weet wel wat ik bedoel. Waarop dat Etschijtes zei; dat wil ik graag doen en hij viel op zijn knien en zei; o vader en moeder, heb ik u ooit iets misdaan in woorden of in werken of in daden of in achter spraak, ik bid u hartelijk dat gij mij dat vergeeft om Gods wil. De vader en de moeder die dit hoorde zeiden; o zoon, staat op het is u al vergheven. En de moeder zei toen wederom; o lieve zoon, heb ik u of Margariet iets gedaan dat u of haar te na gegaan is, dat is mij leed. Etschijtes ontvielen de tranen uit zijn ogen en zei; o moeder, het is u al vergeven en dat om Margariet wil die mij geschonken heeft dit wapen die ik eeuwig dragen zal ter liefden van haar en werken van wapens hanteren. De vader zei; zoon, wat wapen mag het wezen, het is een rode leeuw, de staart gesplitst en het hoofd gekroond met goud in een zilveren veld, het is zeer mooi, maar het is mij onbekend. Toen zei Etschijtes; vader, ze zei mij dat ze de liefste het droeg naast god die ze ooit zag en daarin murmel ik zeer of ze een ander liever heeft dan mij. Toen zei de moeder van Etschijtes; lieve zoon, het mag licht haar vaders of haar broeders wapen zijn die ze dragen. Toen zei de vader en Evac; Uw moeder zegt al waar. Met deze woorden gingen ze te hof om te banketteren en Etschijtes die ging mede om zich te vermaken met zijn vader en moeder in die zaal. En toen er gegeten was zo ging elk in zijn rust. Maar Etschijtes die bleef zitten op zijn kamer omdat hij heimelijk zonder iemand te weten wegrijden wilde dat het zijn vader of zijn moeder of Evac niet weten zouden of diegene die in de hof waren. |
Hoe dat etsijtes ghinck dolen. ende hoe dat hem sijn vader ende sijn moeder ghemisten. ende evac sijn neve. Dat. LXV. capittel. ALS den dach hem verbaerde ende die claerheyt aen quam. so sadt etsijtes met sijnder wapenen op sijn paert ende hy reedt sijnder veerden. eer dat die heren ontwaeckten. ende hy wilde hem stellen ter aventueren daermen noch wonder af horen sal. eer dat hi heyndric van lymborch vinden sal. Doen hem den dach met schonen lichte overtrac ende die sonne aen den hemel claer scheen so waren die heren ende die vrouwen al op ghestaen met groter vruechden ende genoechten. welcke blijschap haest verkeerde in drucke. also gheringhe als si vernamen dat etsijtes wech was. Die grave van athenen quam in die sale ende vraechde sijn heren nae sinen sone etsijtes. Die heeren seiden. o edel grave wi en weten van etsijtes niet. ende sint gister avont en hebben wi hem niet ghesien. Ic gelove seyde die grave dat hi noch rust ende seide totten camerlinc. gaet in sijn camer ende siet hoet met hem is. Die camerlinc ghinc derwaert. als hi aen die camer quam so ghinck hijer in. ende hy sach dat bedde noch gemaect. mer hi en vant etsijtes niet. Doen ghinc hi 57 totten grave ende vertrock hem hoe hi ghevaren hadde dat etsijtes daer niet en was. ende men deden doe al omme soecken mer twas al verloren. niemant en wister af. Evack quam in die sale ende hi gruete den grave seer mindelijc. die grave seyde evac hebt danc. een vrage wilt my berichten. en weet ghy niet waer dat etsijtes mijn sone sijn mach hy en is nieuwers te vinden. Doen dat evack hoorde peysde hi wel watter schuylde ende hi seyde. o edel grave neen ick voorwaer ick en weet niet waer dat hi sijn mach. mer gaet in die stal ende besiet nae sinen moor sijn paert. ende is dat in die stal niet so weet ic wel watter af is Die grave deet also doen. ende men ginc den stal besien daermen sijn paert niet en vant. noch in sijn camere sijn wapen oock niet en vant. Als evack dat hoorde dat hi dat mede hadde. so seide hi totten grave. siet here aldus sijn die saken gheleghen. hi is hem gaen stellen ter dolinghen om aventuer te soecken. want hi belooft heeft margrieten van lymborch dat hy niet keeren en sal hi en sal feyten van wapenen ghedaen hebben. daer eere in sal gheleghen sijn. daer op heeft si hem ghegeven die wapen die hi voert. Als dit die grave hoorde so was hy verwondert ende beclaechde sinen sone duchtende voor hindere /schade/ oft schande. Als evac dat sach dat die grave so druckich was seide hi. heere sijt te vreden. ick en sal niet rusten dach /ure/ noch spacie/ ic en hebbe etsijtes mijnen neve ghevonden. al soude ic hem soecken door alle die werelt. Als die grave dat verstont so was hy verblijt ende seyde. o lieve neve neemt gelts ende goets genoch met u. ende gaet soecken mijnen sone. ende brenghet hem weder thuys. ic salt u so hogheliken lonen dat ghijs mi eeuweliken dancken sult. Evack beloofdet den grave ende hi nam orlof aen hem. ende hi ghinck sijn paert sadelen. ende reedt also wech door bosschen ende door haghen etsijtes sinen neve soecken. |
Hoe dat Etschijtes ging dolen en hoe dat hem zijn vader en zijn moeder misten en Evac zijn neef. Dat 65ste kapittel. TOEN de dag zich openbaarde en de helderheid aankwam zo zat Etschijtes met zijn wapens op zijn paard en hij reedt zijn vaart eer dat de heren ontwaakten en hij wilde zich stellen ter avonturen daar men noch wonder van horen zal eer dat hij Hendrik van Limburg vinden zal. Toen hem de dag met mooi licht overtrok en de zon aan de hemel helder scheen zo waren de heren en de vrouwen al opgestaan met grote vreugde en genoegen welke blijdschap gauw veranderde in druk alzo gauw als ze vernamen dat Etschijtes weg was. De graaf van Athene kwam in de zaal en vroeg zijn heren naar zijn zoon Etschijtes. De heren zeiden; o edel graaf, wij weten van Etschijtes niets en sinds gisteravond hebben wij hem niet gezien. Ik geloof, zei de graaf dat hij noch rust en zei tot de kamerling, ga in zijn kamer en zie hoe het met hem is. De kamerling ging derwaarts en toen hij aan de kamer kwam zo ging hij erin en hij zag dat bed noch opgemaakt, maar hij vond Etschijtes niet. Toen ging hij tot de graaf en vertelde hem hoe hij gegaan had dat Etschijtes daar niet was en men liet toen alom zoeken maar het was al verloren, niemand wist ervan. Evac kwam in die zaal en hij groette de graaf zeer minnelijk. De graaf zei; Evac heb dank, een vraag wil mij berichten en weet ge niet waar dat Etschijtes, mijn zoon, zijn mag hij en is nergens te vinden. Toen dat Evac hoorde peinsde hij wel wat er schuilde en hij zei; o edele graaf, neen ik, voorwaar ik weet niet waar dat hij zijn mag, maar gaat in de stal en beziet naar zijn moor, zijn paard, en is dat niet in de stal zo weet ik wel wat ervan is. De graaf liet alzo doen en men ging de stal bezien daar men zijn paard niet vond, noch in zijn kamer zijn wapen ook niet vond. Toen Evac dat hoorde dat hij dat mee had zo zei hij tot de graaf; ziet heer, aldus zijn de zaken gelegen, hij is zich gaan stellen ter dolingen om avontuur te zoeken want hij heeft beloofd Margariet van Limburg dat hij niet keren zal hij zal feiten van wapens gedaan hebben daar eer in zal gelegen zijn. Daarop heeft ze hem gegeven dat wapen die hij voert. Toen dit de graaf hoorde zo was hij verwonderd en beklaagde zijn zoon en duchtte voor hinder ,schade, of schande. Toen Evac dat zag dat de graaf zo bedrukt was zei hij; heer wees tevreden, ik zal niet rusten dag, uur noch tijd, ik heb Etschijtes, mijn neef, gevonden al zou ik hem zoeken door de hele wereld. Toen de graaf dat verstond zo was hij verblijd en zei; o lieve neef, neem geld en goed genoeg met u en gaat zoeken mijn zoon en breng hem weer thuis, ik zal het u zo zeer belonen dat gij mij eeuwig danken zal. Evac beloofde het de graaf en hij nam verlof aan hem en hij ging zijn paard zadelen en reedt alzo weg door bossen en door hagen Etschijtes zijn neef zoeken. |
Hoe dat etsijtes reedt over een velt daer hi vant eenen ridder. die hem waerschuwede van twee ruesen. die daer bi den weghe laghen. Dat. LXVI. capittel. ETSIJTES aldus alleen rijdende in groter fantasijen door bosschen door haghen /en over velt soeckende zijn aventuere. ende peynsende altoos op die over schoone margarieta van lymborch sijn amoreuse. Ende om sijnder groter liefden wille die hi tot haer waert droech aldus sittende te paerde. met desen ghepeynse soo quam hem teghen een schoon ionghelinc die etsijtes seer vriendeliken gruetende was maer etsijtes die sadt also verwermt in sijn ghepeynse. ende sijn herte also becommert ende ontsteken was mit vieriger lieften tot margrieten van limborch waert. dat hy den ionghelinc en sach noch en hoorde. dies hem die ionghelinc wter maten seer verwonderde dat hi niet en sprac. noch eenich ander teiken en bewees om te antwoorden. so riep die ionghelinc weder aen den ridder etsijtes tot drie reysen toe. mer het was alle leens. want etsijtes die peynsde veel te seer op die over schone bloeme margrieta van lymborch. dat hij den iongelinc den ridder gheen gade en sloech. Die iongelinc riep noch derdewerf wel herteliken luyde ende seide her ridder spreect teghen mi want u lijf hanghet daer aan. Mettien so werdt hem etsijtes siende ende seide. vrient en belcht u niet. want ic en hoorde u noch en sach u niet. also vast sadt ic in mijn gepeynse. wat is u begheren. Die ionghelinc seyde dat sal ic u segghen. ghy rijdet hier in vreesen uwes lijfs. ten si sake dat ghi weder om den wech keert van daer ghy comen sijt. Als etsijtes dat hoorde so werdt hi gheturbeert ende beroert ende hi seyde. waaromme soude ich weder keeren. ende wat is die sake dat ick mijn lijf verliesen soude. Doen seyde die ionghelinc. her ridder dat sal ick u segghen. Hier by int woudt staet een casteel dat wter maten sterck ende seere groot is. ende daer wonen op twee ruesen ende sijn twee gebroeders. ende si eten die lieden als coyen ende schapen. Die een van hem beyden die heet morant ende die ander sijn broeder heet broadas, ende haer beyder lieden stercte is boven maten groot. dat mense niet wt spreken en can. Ende beider vreetheyt ende felheyt die is sonder gronden ende ooc mede die 58 grote persecusie ende tormenten die si den kerstenen daghelicx aen doen en can gheen mensche versinnen so onghenadeliken si daer mede om gaende sijn. Ende morant is die outste ende die heere van dezen woude. ende daer en mach niemant voor bi lijden. hi en laetter sijn leven. Aldus rade ic u die plaetse te schuwen ende te vlieden. Doen seide etsijtes ic moet die ghebroeders aensien. ende proeven of si also sterck sijn als ghi u gelaet. Doen seyde die iongelinc. iae si ende vele stercker dan ic u wel gheseggen can. want haer lieder macht is elcken te swaer om te verdraghen. Etsijtes die seide al warent duvels op die hulpe gods. ende ter eeren van mijnen lieve sal icse gaen bevechten. laet sien hoe dat ic sal varen. want ic moet wesen daer ic sal sterven Daer met nam hi orlof. ende reedt nae tcasteel toe. die iongelinc ghinc eenen anderen wech. ende hi ginc van verre sien hoe dattet varen soude met etsijtes ende den twee ruesen die opt casteel waren. |
Hoe dat Etschijtes reedt over een veld daar hij vond een ridder die hem waarschuwde van twee reuzen die daar bij de weg lagen. Dat 66ste kapittel. ETSCHIJTES die aldus alleen reed was in grote fantasie door bossen, door hagen en over veld en zocht zijn avontuur en peinsdealtijd op die over mooie Margariet van Limburg zijn geliefde. En vanwege zijn grote liefde die hij tot haar waart droeg en aldus zat te paard. Met dit gepeins zo kwam hem tegen een mooie jongeling die Etschijtes zeer vriendelijk groette, maar Etschijtes die zat alzo verwarmd in zijn gepeins en zijn hart alzo bekommert en ontstoken was met vurige liefde tot Margariet van Limburg waart dat hij de jongeling zag noch hoorde. Dus die jongeling zich uitermate zeer verwonderde dat hij niet sprak, noch enige ander teken bewees om te antwoorden. Zo riep die jongeling weer aan de ridder Etschijtes tot driemaal toe, maar het was alle gelijk want Etschijtes die peinsde veel te zeer op die over mooie bloem Margriet van Limburg zodat hij de jongeling geen gadesloeg. De jongeling riep noch derde maal wel hartelijk luid en zei; heer ridder, spreekt tegen mij want uw lijf hangt daaraan. Meteen zo werd hem Etschijtes ziende en zei; vriend verbolg u niet want ik hoorde u noch zag u niet, alzo vast zat ik in mijn gepeins. Wat is uw begeren. De jongeling zei, dat zal ik u zeggen, gij rijdt hier in vrees van uw lijf, tenzij is het zaak dat gij wederom de weg keert vandaar ge gekomen bent. Toen Etschijtes dat hoorde zo werd hij bewogen en beroerd en hij zei; waarom zou ik terug keren en wat is de zaak dat ik mijn lijf verliezen zou. Toen zei die jongeling; heer ridder, dat zal ik u zeggen. Hierbij in het woud staat een kasteel dat uitermate sterk en zeer groot is en daar wonen op twee reuzen en zijn twee gebroeders en ze eten de lieden als koeien en schapen. De ene van hen beiden die heet Morant en de ander zijn broeder heet Broadas en hun beider lieden sterkte is boven mate groot dat men het niet uitspreken kan. En beider wreedheid en felheid die is zonder gronden en ook mede die grote marteling en kwellingen die ze de christenen dagelijks aandoen kan geen mens verzinnen zo ongenadig gaan ze daarmee om. En Morant is die oudste en de heer van dit woud en daar mag niemand voor bij gaan, hij laar er zijn leven. Aldus raad ik u die plaats te schuwen en te vlieden. Toen zei Etschijtes, ik moet die gebroeders aanzien en beproeven of ze alzo sterk zijn als gij u gelaat. Toen zei die jongeling, ja, ze zijn veel sterker dan ik u wel zeggen kan want hun macht is elk te zwaar om te verdragen. Etschijtes die zei, al waren het duivels, op de hulp Gods en ter ere van mijn lieve zal ik ze gaan bevechten. Laat zien hoe dat ik zal gaan want ik moet wezen daar ik zal sterven. Daarmee nam hij verlof en reedt naar het kasteel toe, de jongeling ging een andere weg en hij ging van verre zien hoe dat het gaan zou met Etschijtes en den twee reuzen die op het kasteel waren. |
Hoe dat etsijtes die twee ruesen verwan. ende hoe hi den eenen ruese sandt aenden keiser van griecken metten hoofde. Dat. LXVIJ. capittel. [ 28 ] DEN ruese morant lach boven op eenen torre. ende hy sach etsijtes van verre aen comen. Hi liep haesteliken beneden ter valbrugghen waert vanden casteele om etsijtes te wachten. ende hy swoor sinen makomet ende sinen apolijn sinen ternogant dat hi etsijtes braden soude. eer den avont leet. Etsijtes die quam vast aen. ende hy sach den ruese staen op die valbrugge. ende etsijtes die waende voor bi te passeren. Doen seide die ruese. ou ghi biese boutken wat soect ghy hier. ic moet u noch tavont braden ende eten metten loocke. knielt neder ende laet mi u hooft afhouwen. Etsijtes die antwoorde daer op ende seyde. du fel tyran ic ben hier ghesonden om te calengieren dit woudt ende u casteel. ende voort mede so moet ic hebben u hooft. ende dat moet ic gaen seynden den machtigen keyser vanden lande van griecken. ende dat tot eenen presente Als dat die ruese hoorde so woude hi verwoeden van spijte. ende hi seide. ou ghi guytken comt ghi hier om met mi te ghecken. loopt wisselinck ende eedt een teele vol pappen. wat soudt ghi al sulcken woorden spreken. want knypte ick u eens ghi storft van vare. ende ghy en sijt doch mi maer eenen in bijt. Doen dat etsijtes hoorde so seyde hi. her ruese wilt u weren teghen dit pap eterken. ende besiet wat hy vermach. ende etsijtes die sloech sterckelick op den ruese. Ende die ruese die ghecte daer vast mede ende hi seyde. die vlieghen willen die spreeuwen verbijten. Etsijtes en achte sijn segghen niet ende hi ginc hem dapperliken tot sinen leder also dat hy den ruese quetste. Die ruese die weerde hem seer. ende hi sloech etsijtes paert doot. ende doe vloech etsijtes van onder. ende stack den ruese in sinen groten pensacke dat hi ter aerden viel. ende hy riep moort ende seide. broadas broeder laet ghi mi dus vermoorden Etsijtes die nam sijn sweert ende hy sloech hem thooft af. ende hy namt in syn hant ende worpet ter aerden. Des ruesen broeder broadas die hoorde dat geruchte. ende hi liep ter valbrugghen waert om te sien was sinen broeder was. als hi ter brugghen quam so sach hi sijn broeder doot ligghen teghen die aerde. Hi waende wel te verwoeden als hi dat sach. ende hi vraechde. wie duvele heeft mijnen broeder doot. Doen seide etsijtes wildijt horen. een cleen vlieghe die heeft hem verbeten. ende hi ghecter mede. Doen sprack die ruse broadas ende hi swoer bi sinen mamet ende ternogant. dat sult ghi becopen. ende hi nam sijn baerdaecx die. XV. voeten lanck was. ende hi sloech nae etsijtes. ende etsijtes die spranc wten weghe. ende hi gaf den ruese van achtere eenen swaren slach tusschen hals ende hooft. dat hi sijn tonghe wt stack. Die ruese seyde. wat duvelscher slach is datte. sidy een dwerch oft een tovenaar dat ghy alsulcken slaghen slaet. oft sidy van apolijns gheslachte. Etsijtes seyde ic en weet van mamet noch van apolijn noch ternoghant. ic ben een kersten mensche. ende ic ghelove aen den almoghende god vader sone ende heylighe gheest. ende daer suldy ooc aen gheloven. 59 iae wildy dat lijf ontdraghen eer ic van u scheyden sal. Die ruese waende te verwoeden ende hi seide ghi sprinc haenken. soudt ghi mi daer toe bedwinghen dat waer die duvele baerlick. ick sal u ierst in sloecken voor eenen garnaet Als dit etsijtes hoorde so werdt hi seer nijdich op desen ruese om dies wille dat hi hem also vijleynliken toe sprac. ende hy heeft sijn sweert op gheheven ende den ruese broadas gheslaghen eenen alsulcken swaren slach. dat hem dochte dat den hemel op hem lieden viel. Ende die ruese meende nae etsijtes te slaen. ende hem te wreken vanden slaghe die hy hem gaf in sijn schouderen. Etsijtes siende den slach comen schoot doe aen dander side van hem. ende hi ontdrayde hem dien slach. also dat die ruese broadas sijn baerdaecx sloech wel VI. voeten diep in die aerde. ende doe hijse waende wt te trecken so was etsijtes in die were ende verrasten hem. ende hi gaf hem eenen slach op daensichte dat die ruese neder viel ter aerden in onmachte. ende hi was gans machteloes. Ende etsijtes die souden doorstecken hebben. mer hy riep ghenade sijns lijfs. ende dat hi kersten werden wilde. ende doen al dat ghene dat etsijtes aen hem begheerde te doen also verre alst in sijnder machten was Als etsijtes dat hoorde so was hi seere blijde. ende hi seyde doe staet op her ruese. ic gheve ende verseker u dat lijf. mer een sake die moet ghi doen so gheringe als ghij ghenesen sijt. die ic u belasten sal. Die ruese broadas seyde doe. ionghelinck wat ghi aen mi begheert. ende wat dat ghi mi heet doen. dat sal ic volbrenghen in alle manieren ghelijc ghi dat van my ghedaen wilt hebben. Etsijtes die scide ghi segt seer wel. gae wi ic ben vermoyt ende ick moet mi wat rusten. Die ruese seide. her ridder comt binnen uwen casteele. want ghijt metten sweerde gewonnen hebt. ick sal u gaen doen seere goede chiere. ooc heb ic een olye daer ic u ende mi mede genesen sal. Ende aldus gingen si te samen int casteel bancketeren. ende hem selven rusten. |
Hoe dat Etschijtes die twee reuzen overwon en hoe hij d ene reus zond aan de keizer van Griekenland met het hoofd. Dat 67ste kapittel. [ 28 ] DE reus Morant lag boven op een toren en hij zag Etschijtes van verre aankomen. Hij liep haastig beneden ter valbrug waart van het kasteel om Etschijtes op te wachten en hij zwoer zijn Mohamed en zijn Apollo, zijn Ternogant dat hij Etschijtes braden zou eer de avond leed. Etschijtes die kwam vast aan en hij zag den reus staan op de valbrug en Etschijtes die waande voorbij te passeren. Toen zei de reus; u gij bies boutje, wat zoekt gij hier, ik moet u noch vanavond braden en eten met look, knielt neder en laat mij uw hoofd afhouwen. Etschijtes die antwoorde daarop en zei; u felle tiran, ik ben hier gezonden om te vorderen dit woud en uw kasteel en voort mede zo moet ik hebben uw hoofd en dat moet ik gaan zenden de machtige keizer van het land van Griekenland en dat tot een present. Toen dat de reus hoorde zo wilde hij waanzinnig te worden van spijt en hij zei; zo gij guitje, komt gij hier om met mij te gekken, loopt ondergeschoven kind en eet een teil vol pappen, wat zou gij al zulke woorden spreken want knipte ik u eens gij stierf van gevaar en gij bent doch mij maar een hapje. Toen dat Etschijtes hoorde zo zei hij; heer reus, wil u weren tegen dit pap etertje en beziet wat hi vermag. En Etschijtes die sloeg sterk op de reus. En de reus die gekte daar vast mee en hij zei; de vliegen willen de spreeuw verbijten. Etschijtes achtte zijn zeggen niet en hij ging hem dapper aan tot zijn leed alzo dat hij de reus kwetste. De reus die verweerde hem zeer en hij sloeg Etschijtes paard dood en toen vloog Etschijtes van onder en stak de reus in zijn grote penzak zodat hij ter aarde viel en hij riep moord en zei; Broadas broeder, laat gij mij dus vermoorden. Etschijtes die nam zijn zwaard en hij sloeg hem het hoofd af en hij nam het in zijn hand en wierp het ter aarden. De reus zijn broeder Broadas die hoorde dat gerucht en hij liep ter valbrug waart om te zien was zijn broeder was en toen hij ter brug kwam zo zag hij zijn broeder dood liggen tegen de aarde. Hij waande wel waanzinnig te worden toen hij dat zag en hij vroeg, welke duivel heeft mijn broeder gedood. Toen zei Etschijtes, wil je het horen, een kleine vlieg die heeft hem verbeten en hij gekte er mee. Toen sprak die reus Broadas en hij zwoer bij zijn Mohammed en Ternogant, dat zal je bekopen en hij nam zijn tweesnijdende bijl die 15 voeten lang was en hij sloeg naar Etschijtes en Etschijtes die sprong weg en hij gaf dn reus van achteren een zware slag tussen hals en hoofd zodat hij zijn tong uit stack. De reus zei; wat duivelse slag is dat, ben je een dwerg of een tovenaar dat gij al zulke slag slaat of ben je van Apolloճ geslacht. Etschijtes zei, ik weet van geen Mohammed of Apollo, noch Ternoghant, ik ben een christen mens en ik geloof aan de almogende god de vader, zoon en heilige geest en daar zal je ook aan geloven. Ja, wil je dat lijf redden eer ik van u scheiden zal. De reus waande waanzinnig te worden en hij zei gij sprinkhaantje.,zou gij mij daartoe dwingen, dat was de duivel werkelijk, ik zal u eerst inslokken voor een garnaal. Toen dit Etschijtes hoorde zo werd hij zeer nijdig op deze reus om dies wil dat hij hem alzo dorps toe sprak en hij heeft zijn zwaard opgeheven en de reus Broadas geslagen een al zulke zware slag zodat hij dacht dat de hemel op hem viel. En de reus meende naar Etschijtes te slaan en zich te wreken van de slag die hij hem gaf in zijn schouders. Etschijtes zag de slag aankomen en schoot toen aan de andere zijde van hem en hij omdraaide hem die slag, alzo dat de reus Broadas zijn tweesnijdende bijl sloeg wel 6 voeten diep in die aarde en toen hij het waande uit te trekken zo was Etschijtes in de weer en verrasten hem en hij gaf hem een slag op het aanzicht zodat de reus neer viel ter aarden in onmacht en hij was gans machteloos. En Etschijtes die zou hem doorstoken hebben, maar hij riep genade zijn lijf en dat hij christen worden wilde en doen al datgene dat Etschijtes aan hem begeerde te doen, alzo ver als het in zijn macht was. Toen Etschijtes dat hoorde zo was hij zeer blijde en hij zei toen; sta op heer reus, ik geef en verzeker u dat lijf, maar een zaak die moet gij doen zo gauw als ge genezen bent die ik u belasten zal. De reus Broadas zei toen; jongeling wat gij aan mij begeert en wat dat gij mij zegt te doen dat zal ik volbrengen in alle manieren gelijk gij dat van mij gedaan wilt hebben. Etschijtes die zei; gij zegt zeer goed. Gaan wij, ik ben vermeid en ik moet mij wat rusten. De reus zei; heer ridder kom binnen uw kasteel, want gij hebt het met het zwaard gewonnen, ik zal u gaan doen zeer goede sier, ook heb ik een olie waarmee ik u en mij genezen zal. En aldus gingen ze tezamen in het kasteel banketteren en zichzelf rusten. |
Hoe die verrader van viertuyt in melanen was hertoghe. ende hadde europa getrouwet. Ende hi wilde haer kijnt verbarnen dat si hadde van heyndrick van lymborch. Dat. LXVIIJ. capittel. TER wijlen dat heyndrick /etsijtes/ ende margrieta waren in rusten so troude die grave van viertuyt europa van melanen. ende si droech een kijnt als si van heyndric van lymborch schiet Dese verrader was wt by nachte ende bi daghe om dit kijnt te bederven. ende hi seyde totten heeren dat een overwonnen hoeren kijnt was ende een bastaert. ende hi woudt verbernen in een vier. Daer die heren des lants op antwoorden ende seyden. dat waer onrechte. die vader licht dien gewonnen heeft is van edelen gheslachte ghedescendeert. ende si en woudens niet gedooghen dat ment kint so verbarnen soude. ende die somighe van sijnder afcomste ende gheslachte die wildent hebben. Ende die moeder europa seide doot mi. mer mijn kint niet. waer die vader hier dien wan. ghi soudet u wel ontsien alsulck werck te doen als ghi nu doen wilt. ende u nydicheit thonen aen een onnosel bloet Die heren die dit hoorden haer aen gaende vanden lande en warens ooc niet wel te vreden. ende die van sinen gheslachte waren wildent met hem gedaen hebben. also datter om rees eenen groten twist. Doen wasser een out bedaecht man. een overste van melanen die seide. men zal nemen. XL. daghen wt stellens deser saken aen gaende. ende ghi grave van viertuyt heere van melanen ghi sult u verbinden te wachten eenen campioen die voor dit kint vechten sal in een crijt. ende hem verantwoorden vander saken die ghi hem aen legt. als dat gheen overwonnen bastaert en is, mer een edelmans kijnt. Daer op so antwoorde die grave van viertuyt ende hi seyde. dats mi een cleyn sake. ic wil dat verantwoorden ende doen blijcken dat overwonnen is. mer wie salt verantwoorden. Doen seyde die moeder. het is misseliken wiet verantwoorden sal. die hier licht bi aventueren gheraken sullen ghelijc die ridder heyndric van lymborch. die mi verantwoorde teghens mijnen oom. ende mi vertrooste 60 ende halp mi tot mijnen rechte. Als dat die grave hoorde wert hi bloedeliken gram. ende hi seyde iae iae dats een van uwen puytieren. ghi hebter al vele meer so dat si daer vele woorden hadden. Ende die heeren van melanen namen dat kijnt in hoeden metter moeder. om te verbeiden den tijt vanden. XI. daghen. hopende datter een campioen soude comen. Ende die grave ende sijn maghen die ghinghen al knorrende wech als die seer vergramt waren. |
Hoe die verrader van Pyrant in Milaan was hertog en had Europa getrouwd. En hij wilde haar kind verbranden dat ze had van Hendrik van Limburg. Dat 68ste kapittel. TERWIJL dat Hendrik, Etschijtes, en Margriet waren in rusten zo trouwde de graaf van Pyrant Europa van Milaan en ze droeg een kind toen ze van Hendrik van Limburg scheidde. Deze verrader was er op uit bij dag en bij nacht om dit kind te bederven en hij zei tot den heren dat het een overwonnen hoerenkind was en een bastaard en hij wilde het verbranden in een vuur. Daar de heren van het land op antwoorden en zeiden; dat was onrecht, de vader die gewonnen heeft stamt af van edel geslacht en ze wilden het niet gedogen dat men het kind zo verbranden zou en sommige van zijn afkomst en geslacht die wilden het hebben. En de moeder Europa zei; dood mij, maar mijn kind niet, was die vader hier die het won, gij zou u wel ontzien al zulk werk te doen zoals gij nu doen wilt en uw nijdigheid tonen aan onschuldig bloed. De heren die dit hoorden hen aangaande van het eiland waren ook niet goed tevreden en die van zijn geslacht waren wilden het met hem gedaan hebben, alzo dat er om rees een grote twist. Toen was er een oude bedaagde man, een overste van Milaan die zei; men zal nemen 40 dagen uitstel deze zaak aangaande en gij graaf van Pyrant, heer van Milaan, gij zal u verbinden te wachten een kampioen die voor dit kind vechten zal in een krijt en hem verantwoorden van de zaken die gij hem aan legt als dat geen overwonnen bastaard is, maar een edelman kind. Daarop zo antwoorde de graaf van Pyrant en hij zei, dat is mij een kleine zaak, ik wil dat verantwoorden en doen blijken dat overwonnen is, maar wie zal het verantwoorden. Toen zei de moeder; het is misselijk wie het verantwoorden zal, die hier licht bij avonturen geraken zullen gelijk de ridder Hendrik van Limburg die mij verantwoorde tegen mijn oom en mij vertrooste en hielp mij tot mijn recht. Toen dat de graaf werd hij verbitterd gram en hij zei; ja ja, da is een van uw boelen, gij hebt er al veel meer, zodat ze daar vele woorden hadden. En de heren van Milaan namen dat kind in hoede met de moeder om taf e wachten de tijd van de 40 dagen en hoopten dat er een kampioen zou komen. En de graaf en zijn verwanten die gingen al knorrende weg als die zeer vergramd waren. |
Hoe etsijtes vanden ruese schiet. ende hoe hy hem sandt met sijns broeders hooft in griecken bi den keyser ende sijn dochter. ende margrieten. Dat. LXIX. capittel. DOEN etsijtes wel gherust was ende genesen. so wilde hi scheyden van broadas den ruese. ende nam orlof. ende hi beval den ruese te gaen met sijns broeders hooft int landt van griecken. ende hem daer presenteren als een ghevanghen man den keyser van griecken ende dat hy al daer ontfangen soude dat kersten ghelove. ende doen hem doopen. Die ruese beloofde etsijtes dat hijt doen soude also gheringhe als hy conste ende mochte. ende daer met schiet etsijtes van hem ende ghinck dolen. Ende die ruese bleef dien nacht noch op sijn slot. ende maecte ghereetschape om nae griecken te reysen den iersten daghe. Etsijtes aldus gaende op den wech peynsde dicwil om margrieten wat hy om haer bestont. ende sijn lijf so aventuerlic stelde. ende dat om die liefste van eender vrouwen. die hi niet en wiste van wat af comste ende gheslachte dat si comen was. dan hi alleen hoopte hi der wapenen die si hem ghegeven hadde. dat si van edelre afcomste was. Aldus al peynsende so gheraecte hi int lant van melanen. so verre passerende dat hi quam aen die stadt van melanen. daer vant hi sitten claghende europa die hertoginne van melanen tegens haer selven in een prijeel. Etsijtes ginc achter dat prijcel om te horen haer clachte. ende si seide. o moederlic herte breect nu van rouwen door die onnatuerlichede die mijn man die grave wilt bedriven aen mijn kint. ende dat so onschuldeliken doden O heyndric van limborch ghi verloste mi van mijnen oom die mi verongeliken wilde. die ghi int campe verwont. ende nu wilt dese verrader ende tyran u kint doden onverdient. ende betijt mi met overspele. als dat hi sijn soude een overwonnen bastaert. O heyndric van lymborch oft ghi dit wiste. ghi soudt haest hier sijn. ende keeren dese overdaet. mer ay lacen neen ghi. daer om ons beyder kint sterven moet. Als etsijtes hoorde. hi bedroefde ende hi verblijde. hy was droeve om die vrouwe ende om dat kint. ende hij verblijde int horen noemen des naems heyndric van limborch. ende hi stont op ende ginc bi der vrouwen ende gruetese mindelic. ende hi vraechde haer hoe dat si so bedruct sadt. Sy dancte hem der grueten ende seyde. ic hebbe recht dat ic truere /weene/ ende claghe. al hadt etsijtes gehoort. hi woudt nochtans anderwerf horen. Ic truere seide si om dit ionghe bloet. dat toe behoort een edel man hetende heyndric van lymborch. die mi verloste in mijnder groter noot ende hi versloech mijnen oom int campen Als etsijtes dat hoorde so liep hy met eenen dullen hoofde daer die verrader stont. ende hi eyste hem te campe Die verrader sach toe ende hi seyde. wat meent dese gast. ghect ghi met mi daer ic hier stae om iusticie te doen, ende hi seyde tot sijn maghen. haelt dat kijnt ende werpet int vier. den dach is comen van sijnder doot. Etsijtes seyde verrader dat en sal niet sijn. ic eysche u in campe. ende ic wil verantwoorden dit onnosel bloet. dat onschuldich der doot is. Die verrader leydet vast af. ende hi en wilde niet campen. mer die heeren seyden hem nae recht ende nae statuten des landes also moet ghy den camp doen. ende den ridder bevechten. Ende als hy dat hoorde dattet sijn moste so was hy half vervaert. niet te min hy wapende hem ende seyde. moet ick vechten teghen eenen boeve ende eenen landt loper. ick schatte licht dat hi is een van haren puyttieren ende dat hijse om dies wille comt verantwoorden om dat hijer weder bi slapen soude. Als etsijtes die blamelike woorden hoorde so wert hy verstoort ende seyde. o du valschaert ghi die die duechdelijcke 61 vrouwe befamende sijt met oneerbaerheden dat suldi becopen. ende met dien so sloech hi sijn sweert op sinen schilt dat den schilt spleet Die verrader seyde hoe duvele slaedy also op eenen edelen man. dat sal ick wreken ende hi sloech etsijtes schilt vanden halse ende hi waende etsijtes den hals ganseliken af te slaen. maer etsijtes schutte dien slach. ende hy sloech eenen schermslach dat hi den grave den verrader sijn been croocte. dat hi viel neder ter aarden. ende hi riep genade sijns lijfs. Doen seide etsijtes een blameerder van vrouwen. ghy blameert ende schandeleert u selfs wijf. twaer iammer ende schade soude u ghenade geschien. ende hi nam sijn sweert ende sloech hem zijn hooft af. ende voort so nam hij tkijnt ende hi seyde nu sidy mijn want ic hebbe u ghewonnen. ende hi stont ende besach dat kijnt. ende doen loecht op hem en het dochte hem so wel gheliken margrieten van lymborch dat hijer in verblijde. Alle die heren vander stadt waren blijde dattet so vergaen was. ende des verraders magen dropen allen aen deen side. als die ghene die droeve waren. Als etsijtes aldus opt tkint sach. so quam die moeder des kints by hem als die verblijt was. ende dat om haer kijnt ende vraechde. waer om dat hi dat kijnt so seer besach. Hi seyde en belcht u niet. neemt daer u kint ende en truert niet meer. ende ic besiet recht om dattet mijn lief also wel ghelijc is. Aldus bid ic u dat ghi mi segget van dien heyndric het rechte bescheet. hoe dat hy hier quam ende u vertrooste. ende wat hi ghinc soecken. Die vrouwe europa die seyde. ioncheere hy ghinc soecken sijn suster die hi onnoseliken verloren hadde also hi mi seyde. Als etsijtes dat hoorde verblijde hi wter maten seer. ende hi hoopte dat heyndric van limborch margrieten broeder was. dat welcke hy noch niet claerlic en wiste. Doen seyden die heren ende europa te samen. her ridder comt ende wilt u rusten. wi sullen u doen goede chiere nae ons macht. want ghi hebbet verdient Etsijtes dancte hem der eeren die si hem deden. ende si ginghen tesamen ter salen daer bedreven was een grote blijschap. |
Hoe Etschijtes van de reus scheidde en hoe hij hem zond met zijn broeders hoofd in Griekenland bij de keizer en zijn dochter en Margariet. Dat 69ste kapittel. TOEN Etschijtes goed uitgerust was en genezen zo wilde hij scheiden van Broadas de reus en nam verlof en hij beval de reus te gaan met zijn broeders hoofd in het land van Griekenland en hem daar presenteren als een gevangen man de keizer van Griekenland en dat hij aldaar ontvangen zou dat christen geloof en laten hem dopen. De reus beloofde Etschijtes dat hij het doen zou alzo gauw als hij kon en mocht en daarmee scheidde Etschijtes van hem en ging dolen. En de reus bleef die nacht noch op zijn slot en maakte gereedschap om naar Griekenland te reizen de eerste dag. Etschijtes die aldus ging op de weg peinsde vaak om Margariet wat hij om haar bestond en zijn lijf zo avontuurlijk stelde en dat om die liefde van een vrouwen van die hij niet wist van wat afkomst en geslacht dat ze gekomen was, dan hij alleen hoopte hij de wapens die ze hem gegeven had dat ze van edele afkomst was. Aldus al peinzende zo geraakte hij in het land van Milaan en passeerde zo ver dat hij kwam aan de stad van Milaan. Daar vond hij zitten klagen Europa, de hertogin van Milaan, tegen zichzelf in een prieel. Etschijtes ging achter dat prieel om te horen haar klacht en ze zei; o moederlijk hart, breekt nu van rouw door de onnatuurlijkheid die mijn man de graaf wil bedrijven aan mijn kind en dat zo onschuldig doden. O Hendrik van Limburg, gij verloste mij van mijn oom die mij verongelijken wilde, die gij in het kamp overwon en nu wil deze verrader en tiran uw kind doden onverdiend en betijt mij aan van overspel als dat hij zijn zou een overwonnen bastaard. O Hendrik van Limburg, als gij dit wist gij zou gauw hier zijn en keren deze overdaad, maar aai helaas neen gij, daarom moet ons beider kind sterven. Toen Etschijtes het hoorde bedroefde en verblijde hij. Hij was droevig om de vrouwe en om dat kind en hij verblijde in het horen van het noemen van de naam Hendrik van Limburg en hij stond op en ging bij de vrouw en groette haar minnelijk en hij vroeg haar hoe dat ze zo bedrukt zat. Ze bedankte hem der groeten en zei; ik heb recht dat ik treur, ween en klaag en al had het Etschijtes gehoord hij wilde het nochtans andermaal horen. Ik treur, zei ze, om dit jonge bloed dat toebehoort een edele man die heet Hendrik van Limburg die mij verloste in mijn grote nood en hij versloeg mijn oom in de kamp. Toen Etschijtes dat hoorde zo liep hij met een dol hoofde daar de verrader stond en hij eiste hem te kamp. Die verrader zag toe en hij zei; wat bedoelt deze gast, gekt gij met mij daar ik hier sta om justitie te doen en hij zei tot zijn verwanten; haal dat kind en werp het in het vuur, de dag is gekomen van zijn dood. Etschijtes zei, verrader, dat zal niet zijn, ik eis u in een kamp en ik wil verantwoorden dit onschuldige bloed dat onschuldig de dood is. De verrader legde het vast af en hij wilde niet kampen, maar de heren zeiden hem naar recht en naar statuten van het land alzo moet ge de kamp doen en de ridder bevechten. En toen hij dat hoorde dat het zijn moest zo was hij half bang. Niettemin hij wapende zich en zei; moet ik vechten tegen een boef en een landloper, ik schat licht dat hij is een van haar boelen en dat hij haar daarom komt verantwoorden omdat hij er weer bij slapen zou. Toen Etschijtes die smadelijke woorden hoorde zo werd hij verstoord en zei; o u valsaard, gij die de deugdelijke vrouwe beschuldigt met oneerbaarheid, dat zal je bekopen en met die zo sloeg hij zijn zwaard op zijn schild zodat het schild spleet. De verrader zei; hoe duivel sla je alzo op een edele man, dat zal ik wreken en hij sloeg Etschijtes schild van de hals en hij waande Etschijtes de hals gans af te slaan, maar Etschijtes schutte die slag en hij sloeg een schermslag zodat hij de graaf, de verrader, zijn been kreukte zodat hij viel neer ter aarden en hij riep genade zijn lijf. Toen zei Etschijtes; een beschuldiger van vrouwen, gij beschuldigt en doet schande uw eigen wijf. Het was jammer en schade zou u genade geschieden en hij nam zijn zwaard en sloeg hem zijn hoofd af. En voort zo nam hij het kind en hij zei; nu ben je mijn want ik heb u gewonnen en hij stond en bezag dat kind en toen lachte het nar hem en hij dacht hem zo goed gelijke op Margariet van Limburg dat hij er in verblijde. Alle heren van de stad waren blijde dat het zo vergaan was en de verraders verwanten dropen allen aan de ene zijde als diegene die droevig waren. Toen Etschijtes aldus op het kind zag zo kwam de moeder van het kind bij hem als die verblijd was en dat om haar kind en vroeg waarom dat hij dat kind zo zeer bezag. Hij zei; verbolg u niet, neem daar uw kind en treur niet meer en ik bezie het recht omdat het mijn lief alzo goed gelijk is. Aldus bid ik u dat gij mij zegt van die Hendrik het rechte bescheid hoe dat hij hier kwam en u vertrooste en wat hij ging zoeken. De vrouwe Europa die zei; jonkheer, hij ging zoeken zijn zuster die hij onschuldig verloren had alzo hij mij zei. Toen Etschijtes dat hoorde verblijde hij uitermate zeer en hij hoopte dat Hendrik van Limburg Margariet broeder was dat hij noch niet duidelijk wist. Toen zeiden de heren en Europa tezamen; heer ridder kom en wil u rusten, wij zullen u doen goede sier naar onze macht want gij hebt het verdiend. Etschijtes dankte hen der eren die ze hem deden en ze gingen tezamen ter zalen daar bedreven was een grote blijdschap. |
Hoe dat evack etsijtes vant in die stadt van melanen. en hoe si te samen wech toghen ende reysden. Dat. LXX. capittel. ALS evac langhe gedoelt hadde nu hier ende daer. deen landt op ende dander lant neder. ende die een stadt voor besien ende die ander nae. ende also is hi ghecomen int lant van melanen daer hy in die stadt van melanen in een schoon herberge gegaen is. om daer te rusten ende goede chiere te maken. Die weert van den huyse dede hem een schoon camer, ende hi bracht hem spijse ende wijn. ende doen hi wat gheten hadde. so riep hi die weert bi hem. ende hi vraechte hem ofter niet nieus en was in deser stadt van eenighen saken van vreemdicheden Die weert antwoorde doe. ionc heere iaet. hier is wat vremdes gheboert in corten daghen. dat niet seere lanc leden en is. Evac vraechde doe ende seyde. lieve heer weert wat is dat. laet my dat horen want wi ionghers als wi wten lande reysen. so horen wi alte gaerne wat nyenwes. ende als wij dan in ons landt weder omme comen dat wy dan dat vertellen mogen voor goede exempelen. ende dat wi daer door den tijt van recreacien moghen mede toe brenghen. Die weert horende evacx tale ende begheerte seyde. ionck heere en belcht u niet. ic sal u vertellen een vremdt stuc. opdat u niet en verdriet int aen horen Evac die scide. neen segt op ic bids u. Die weert seyde. hyer is ons vrouwe vanden lande europa. ende haer oom wildese verongheliken ende versteken vanden haren ende van dat hertoochdom beroven. Ende doen quammer een ridder ende hi verlostese vander saken. ende si werdens eens also dat hi aen haer wan eenen ionghen sone. ende hi ghinc voort dolen om te soecken sijn suster. Het leet eenen tijt ende ons vrouwe troude eenen anderen man. ende als si een wijle ghehadt hadde. so woude hi dit kint doden ende hi seide dattet was een overwonnen bastaert. Metten corsten geseyt twas op eenen camp gestelt te doene binnen veertich daghen. ende also isser ghecomen een vreemt ridder ende heeft den camp gedaen. dat kint verlost. ende den grave ghedoot. dies al melanen verblijt is. Als 62 evac dat hoorde doe was hy verblijt. ende hi vraechde die weert wat ridder dattet was. Die weert seyde. hy voert eenen rooden lybaert met eenen ghespleten sterte. Als evac dat hoorde so was hi wter maten seere blijde ende hi seyde her weert. laet ons gaen slaepen. ende ghy moet my morghe vroech wijsen waer dat ich die ridder vinden sal. ende waer hi is. Die weert sprac dat sal ic gaerne doen. ende aldus ghinghen si in haer ruste. ende verbeyden den dach van morghen. |
Hoe dat Evac Etschijtes vond in de stad van Milaan en hoe ze tezamen weg trokken en reisden. Dat 70ste kapittel. TOEN Evac lang gedaald had nu hier en daar het ene land op en het andere land neer en de ene stad voor bezien en de ander na en alzo is hij gekomen in het land van Milaan daar hij in de stad van Milaan en mooie herberg gegaan is om daar te rusten en goede sier te maken. De waard van het huis deed hem een mooie kamer en hij bracht hem spijs en wijn en toen hij wat gegeten had zo riep hij de waard bij hem en hij vroeg hem of er niets nieuws was in deze stad van enige zaken van vreemdigheden. De waard antwoorde toen, jonkheer heer ja het, hier is wat vreemds gebeurd in korte dagen dat niet zeer lang geleden is. Evac vroeg toen en zei; lieve heer waard, wat is dat, laat mij dat horen want wij jongeren als wij uit het land reizen zo horen wij al te graag wat nieuws en als wij dan in ons land wederom komen dat wij dan dat vertellen mogen voor goede voorbeelden en dat wij daardoor de tijd van recreatie mogen mede doorbrengen. De waard hoorde Evac woorden en begeerte en zei.; zeker heer en verbolg u niet, ik zal u vertellen een vreemd stuk opdat het u niet en verdriet in het aanhoren Evac die zei; neen, zeg het op ik bid het u. De waard zei; hier is onze vrouwe van het land Europa en haar oom wilde ze verongelijken en versteken van de haren en van dat hertogdom beroven. En toen kwam er een ridder en hij verloste ze van de zaken en ze werden het eens alzo dat hij aan haar won een jonge zoon en hij ging voortdolen om te zoeken zijn zuster. Het duurde een tijd en onze vrouwe trouwde een andere man en toen ze die een tijdje gehad had zo wilde hij dit kind doden en hij zei dat het was een overwonnen bastaard. In het kort gezegd, het was op een kamp gesteld te doen binnen veertig dagen en alzo is er gekomen een vreemde ridder en heeft de kamp gedaan en dat kind verlost en de graaf gedood, dus heel Milaan was verblijd. Toen Evac dat hoorde toen was hij verblijd en hij vroeg de waard wat ridder dat het was. De waard zei.; hi voer een rode leeuw met een gespleten staart. Toen Evac dat hoorde zo was hij uitermate zeer blijde en hij zei; heer waard, laat ons gaan slapen en gij moet mij morgenvroeg wijzen waar dat ik die ridder vinden zal en waar hij is. De waard sprak; dat zal ik graag doen en aldus gingen ze in hun rust en wachten op de dag van morgen. |
Hoe etsijtes sceyden wilde van europa die hertoghinne van melanen. dies si seere droeve was. ende alle die heren. ende hoe dat hem evac sijn neve vant ende kende. Dat. LXXI. capittel. ALS etsijtes van heeren ende van vrouwen wel ghetracteert was ende si hem goede chiere ghedaen hadden. so wilde hi van hem lieden scheyden. mer die heren ende vrouwen baden hem noch om bliven vier oft vijf daghen. om met hem noch te triumpheren. Etsijtes en dorstet niet wel ontseggen. nier hy en deets niet gaerne. omdat hem europa gheseijt hadde. dat margrieta van lymborch was heyndricx sustere. ende dat hijse al omme sochte. ende dat hem geseyt was dat si in athenen was. also hadde Etsijtes veel liever gheweest nae lymborch om te weten. oft die hertoghe otto van lymborch oock waer margrieten vader. ghelijc hem europa gheseyt hadde. Ende als hi aldus staende was in desen ghepeynse. met dien so quam aldaer te hove evac die ridder. ende hi ghinc also hem die weert daer hi ghelogiert was geseyt hadde in die sale. wantter al open hof was. so mocht hy wel ombegrepen ende sonder yemant te vraghen in comen. Als hi int hof quam ende ghinc in die sale. so sach hi daer veel edel mannen. ende menich schoone vrouwe ende ioncfrouwen. ende omtrent dat middel van hem lieden so sach hy staen etsijtes sijn neve des graven sone van athenen die hi. sochte dies hi wter maten seer verblijt was Ende etsijtes die sach omme ende werdt hem siende. ende hi schoot wt dat middele van hem lieden. ende hy hiet evac sinen neve met groter vruechden ende weerdicheden willecome. Die heren ende die vrouwen ende alle die ioncfrouwen die dit saghen verwonderden hem wter maten seere van etsijtes. om dat hi hem so mindeliken was van woorden int aen spreken. ende si seyden. o etsijtes wie is die riddere die ghi so vriendeliken ontfanghet. ist u broeder /u neve/ oft is hi van uwen gheslachte. Doen seide etsijtes. het is mijn vleesch ende mijn bloet. ende hi is mijn nae neve. Als dat die heeren van melanen hoorden, ende europa haer lieden vrouwe. so hieten si evac feestelijcken willecome nae edelheits maniere. ende si ontfinghen hem eerliken Doen seyde europa. waer nu hier heyndric van lymborch mijns kijnts vader. so waren wi hier nu in duysentich vruechden. Etsijtes seide dat wilde ic wel om dat schoonste ende om dat costelijeste paert dat ic noyt met oghen aen sach oft noyt bescreeet. mer dat en mach niet sijn. Doen seide europa ende die heren van melanen. comt etsijtes ridder met uwen neve evac den ridder. hebben wi hier te voren int triumpheren ende int bancketeren ghenoechlijc gheweest. ende met ganser herten u bemint. ende vrienscap bewesen. ende met onsen oghen op u vroliken ghesien. wi willen nu meer vruechden bedriven dan wi noyt deden Daer bliesen die montfloegten /schalmeyen/trompetten/ claroenen ter maeltijt te comen nae die costume ende ghewoente des lants Daer was gedaen eenen groten kost. als men tot sulcken hove van eeren ghewoenlic is. si aten ende si droncken. si waren vol melodyen. daer was van alle venesoene bereet. Als die maeltijt ghedaen was. ende elc god gelooft hadde. so ghinghen si wandelen inden wijngaert alle ghenoecht bedrivende. van dansen ende van springhen. van morellen van scaecken ende kaerten. als sulcke lieden ghewonelic sijn te doen Evac ende etsijtes werden te samen coutende. ende si vertrocken mulcanderen haer aventueren die hem gheschiet was int dolen. Ende als si allen aldus waren in blijschapen. so vielt wat nats also dat si liepen wten reghen. ende ghinghen ter salen solaes hantieren. ter tijt toe datmen ghinc hoveren. ende een solaeslijc bancket houwen. daer etsijtes ende evac hem heerliken hadde. Want 63 sijs wel ghewoenlic waren. Als si aldus ghebancketeert hadden. ende dat bancket gedaen was. so schieden si vriendelic ende eerlic van malcanderen. ende elck die ghinc int sine. ende nae sijn ruste verwachtende den claren lichten dach Dat wil ic nu laten varen. ende scriven van etsijtes ende van evac hoe si van melanen schieden. ende ierst vanden ruese hoe dat hi bi den keiser quam als ghevanghen man. daer hem etsijtes toe bedwanck. |
Hoe Etschijtes scheiden wilde van Europa, de hertogin van Milaan, dus was ze zeer droevig en alle heren en hoe dat hem Evac zijn neef vond en herkende. Dat 71ste kapittel. TOEN Etschijtes van de heren en van vrouw goed onthaald was en ze hem goede sier gedaan hadden zo wilde hij van hen scheiden, maar de heren en vrouw baden hem noch om blijven vier of vijf dagen om met hem noch te triomferen. Etschijtes durfde het niet goed te ontzeggen, maar hij deed het niet graag omdat hem Europa gezegd had dat Margriet van Limburg was Hendriks zuster en dat hij haar alom zocht en dat hem gezegd was dat ze in Athene was. Alzo had Etschijtes veel liever geweest naar Limburg om te weten of de hertog Otto van Limburg ook was Margariet vader, gelijk hem Europa gezegd had. En toen hij aldus stond in dit gepeins met die zo kwam aldaar te hof Evac die ridder en hij ging alzo hem de waard waar hij gelogeerd was gezegd had in die zaal want het was al open hof en zo mocht hij wel onbegrepen en zonder iemand te vragen inkomen. Toen hij in de hof kwam en ging in de zaal zo zag hij daar veel edele mannen en menige mooie vrouwe en jonkheer vrouwen en omtrent dat midden van hen zo zag hij staan Etschijtes zijn neef, de graven zoon van Athene die hij zocht, dus was hij uitermate zeer verblijd. En Etschijtes die zag om en zag hem en hij schoot uit het midden van die lieden en hij zei Evac zijn neef met grote vreugde en waardigheid welkom. De heren en de vrouwen en alle jonkheer vrouwen die dit zagen verwonderden zich uitermate zeer van Etschijtes omdat hij hem zo beminnelijk was van woorden in het aanspreken en ze zeiden; o Etschijtes, wie is die ridder die gij zo vriendelijk ontvangt, is het uw broeder, uw neef of is hij van uw geslacht. Toen zei Etschijtes; het is mijn vlees en mijn bloed en hij is mijn na neef. Toen dat de heren van Milaan hoorden en Europa hun lieden vrouwe, zo heten ze si Evac feestelijk welkom naar edelheid manieren en ze ontvingen hem fatsoenlijk. Toen zei Europa; was nu hier Hendrik van Limburg, mijn kinds vader, zo waren wij hier nu in duizend vreugden. Etschijtes zei; dat wilde ik wel om dat mooiste en om dat kostbaarste paard dat ik ooit met ogen aanzag of ooit beschreed, maar dat mag niet zijn. Toen zei Europa en de heren van Milaan; kom Etschijtes ridder met uw neef Evac de ridder, hebben wij hier tevoren in het triomferen en in het banketteren genoeglijk geweest en met ganse harten u bemin en vriendschap bewezen en met onze ogen op u vrolijk gezien, wij willen nu meer vreugden bedrijven dan wij nooit deden. Daar bliezen de mondfluiten, schalmeien, trompetten, klaroenen ter maaltijd te komen naar het gebruik en gewoonte van het land. Daar was gedaan een grote kost als men tot zulk hof van eren gewoonlijk is, ze aten en ze dronken, ze waren vol melodien, daar was van alle wildbraad bereid. Toen de maaltijd gedaan was en elk god gelooft zo gingen ze wandelen in de wijngaard alle genoegens bedrijven van dansen en van springen van morellen, van schaken en kaarten als zulke lieden gewoonlijk zijn te doen. Evac en Etschijtes begonnen tezamen te kouten en ze vertelden elkaar hun avonturen die hen geschied waren in het dolen. En toen ze allen aldus waren in blijdschappen zo viel het wat nats alzo dat ze liepen uit de regen en gingen ter zalen solaas hanteren ter tijd toe dat men ging te hof en een solaas banket houden daar Etschijtes en Evac zich heerlijk hadden. Want ze waren het wel gewoon. Topen ze aldus gebanketteerd hadden en dat banket gedaan was zo scheiden ze vriendelijk en fatsoenlijk van elkaar en elk die ging in het zijne en naar zijn rust verwachten de heldere lichte dag. Dat wil ik nu laten varen en schrijven van Etschijtes en van Evac hoe ze van Milaan scheiden en eerst van de reus hoe dat hij bij de keizer kwam als gevangen man waar hem Etschijtes toe dwong. |
Hoe dat broadas hem selven presenteerde den keysere van griecken, met dat hooft van sinen broedere. ende hoe hi kersten wert. Dat. LXXIJ. capittel. ALS die ruese broadas suver ghenesen was van sinen wonden. die hem etsijtes hadde ghegheven. so stelde hi hem te gaen nae dlant van griecken Ooc so droech hy met sijns broeders hooft. om den keiser te presenteren also hi ghelooft hadde. Desen ruese waer hi quam, omdat hi so groot was. elck liep wech ende si vervaerden hem van den maecsele van sijnder staturen. Aldus is dese broadas so verre ghecomen dat hi ghenaecte dat landt van griecken niet verre sijnde van constantinobele. daer hi hem henen stelde te gane. so langhe dat hi ghinc als dat hi sach die poorte vander stadt. hy clopte daer aan. ende men liet hem in. ende twas vroech dat die poorte noch ghesloten was. Doen hi in was so vraechde hi waer hi gaen soude na des keysers hof. doen wasser een ende hi seide. gaet met mi ic salder u leyden. ende dat was een van des keysers lieden een aertsier. aldus ghinghen si te samen tot des keisers hof. daer die keyser ende sijn dochter ende margrieta ende ander heeren ende vrouwen in waren. Sy quamen in die sale daer die keysere sadt. die welcke dat verschoot als hy aen sach den groten vervaerliken ruese. ende hi vraechde hem wat sijn begheren was. ende wat hi sochte. Doen seide broadas die ruese heer keyser dat suldi horen. mijn saken sijn duechdelick. ende ic en soecke gheen quaet. ic ben u hyer ghesonden als een prijsonier een ghevanghen man. ende dat hooft mijns broeders moet ick u presenteren tot eender ghiften. Als dat die keyser hoorde ende sijn dochter ende margrieta van lymborch ende alle sijn heeren. so waren si verwondert wie dat den groten rusee verwonnen hadde. Doen vraechde hem die keiser, wie dat hem also bedwonghen hadde. Doen antwoorde die ruese ende seyde. een proper frijsch ionc ridder gheheten bi namen etsijtes. ende hi is des graven sone van athenen. Inden iersten sendet hy u mijns broeders hooft. die hi verwonnen heeft. nochtans so was hy wel. XIJ. cubijten lanc. Ic waende mijns broeders doot te wreken. ende hem in baten te comen. mer met fortsen so heeft hy mi verwonnen ende bedwonghen hier te comen in uwen handen om kersten te werden. Ende al swaven landt sal mede kersten werden. ende dat door hem die etsijtes heet. nochtans en quammer noyt man so vroom /so cloec te sweerde die ons bedwinghen conste dan hi alleen. Aldus her keiser here begeer ic dat doopsel te ontfanghen. ende kersten te werden. Als dat die keiser hoorde was hi boven maten blijde ende hi seide. her ruese men sal u dopen ende kersten maken. ende ick sal selve u peteren sijn. Ende doe margrieta van lymborch dit verhorende was. dat etsijtes dese groote vroomheit van wapen bedreven hadde. daer om so was si wter maten seer verblijt int herte. ende si wert in lancx so meer ontsteken in etsijtes liefde. ende het was haer herteliken leedt dat hy soo langhen tijt wech bleef. Met deser redenen en noch met veel meer ander woorden die daer gheseyt waren so leyde die keyser den ruese broadas ter salen waert omme te bancketeren. daer hi ghewillich toe was. want hi hadde goeden appetijt. ende een luttelken en mocht hem niet vele helpen. Die heren ende die vrouwen volchden den keiser nae ter maeltijt om te bancketeren. ende nae der maeltijt so ghinck men ghereetschappe maken om des sanderdacehs smorghens den ruese te doopen. ende hi was om sijn grootheit geheten cristoffele nae sinte cristoffel. Aldus so bleef hi daer een poose bi den keyser. ende bi sijn heeren eer hi tot sinen lande waert reedt. Ende hi geloofde ende verbant hem met sinen eedt den keyser ende alle sijn heren. dat hi alle sijn volck kersten maken soude. also gheringhe 64 als hi thuys quame. ghelijc hi oock dede sonder eenich verbeyden. |
Hoe dat Broadas zichzelf presenteerde de keizer van Griekenland met dat hoofd van zijn broeder en hoe hij christen werd. Dat 72ste kapittel. TOEN de reus Broadas zuiver genezen was van zijn wonden die hem Etschijtes had gegeven zo stelde hij zich te gaan naar het land van Griekenland. Ook zo droeg hij mee zijn broeders hoofd om de keizer te presenteren alzo hij beloofd had. Deze reus waar hij kwam, omdat hij zo groot was, elk liep weg en ze waren bang van hem van het maaksel van zijn staturen. Aldus is deze Broadas zo ver gekomen dat hij genaakte dat land van Griekenland dat niet ver is van Constantinopel daar hij zich heen stelde te gaan en zo lang dat hij ging als dat hij zag de poort van de stad. Hij klopte daaraan en men liet hem in en het was vroeg zodat de poort noch gesloten was. Toen hij in was zo vroeg hij waar hij gaan zou naar de keizers hof. Toen was er een en hij zei; gaat met mij, ik zal er u leiden en dat was een van de keizers lieden een boogschutter, aldus gingen ze tezamen tot de keizers hof daar de keizer en zijn dochter en Margriet en ander heren en vrouwen in waren. Ze kwamen in de zaal daar de keizer zie die verschoot toen hij aanzag den grote vervaarlijke reus en hij vroeg hem wat zijn begeren was en wat hij zocht. Toen zei Broadas die reus, heer keizer dat zal je horen; mijn zaken zijn deugdelijk en ik zoek geen kwaad. Ik ben u hier gezonden als een gevangene, een gevangen man en dat hoofd van mijn broeder moet ik u presenteren tot een gift. Toen dat de keizer hoorde en zijn dochter en Margriet van Limburg en al zijn heren zo waren ze verwonderd wie dat de grote reus overwonnen had. Toen vroeg hem de keizer wie dat hem alzo gedwongen had. Toen antwoorde de reus en zei; een proper fris jonkheer ridder geheten bij namen Etschijtes en hij is de graven zoon van Athene. Als eerste zend hij u mijn broeders hoofd die hij overwonnen heeft, nochtans zo was hij wel 12 kuub lang. Ik waande mijn broeders dood te wreken en hem in baten te komen, maar met kracht zo heeft hij mij overwonnen en gedwongen hier te komen in uw handen om christen te worden. En al Schwaben land zal mede christen worden en dat door hem die Etschijtes heet. Nochtans kwam er nooit een man zo dapper, zo kloek te zwaard die ons bedwingen kon dan hij alleen. Aldus heer keizer heer, begeer ik dat doopsel te ontvangen en christen te worden. Toen dat de keizer hoorde was hij bovenmate blijde en hij zei; heer reus, men zal u dopen en christen maken en ik zal zelf zal uw peter zijn. En toen Margriet van Limburg dit hoorde dat Etschijtes deze grote dapperheid van wapen bedreven had, daarom zo was ze uitermate zeer verblijd in het hart en ze werd hoe langer hoe meer ontstoken in Etschijtes liefde. En het was haar hartelijk leed dat hij zoՠn lange tijd weg bleef. Met deze redenen en noch met veel meer ander woorden die daar gezegd waren zo leidde de keizer de reus Broadas ter zaal waart om te banketteren daar hij gewillig toe was want hij had goede appetijt en een beetje mocht hem niet veel helpen. De heren en de vrouwen volgden de keizer na ter maaltijd om te banketteren en na de maaltijd zo ging men gereedschap maken om de volgende dag Գ morgens de reus te dopen en hij was vanwege zijn grootte geheten Cristoffele naar sint Christoffel. Aldus zo bleef hij daar een poos bij de keizer en bij zijn heren eer hij tot zijn land waart reedt. En hij geloofde en verbond zich met zijn eed de keizer en al zijn heren dat hij alle zijn volk christen maken zou alzo gauw als hij thuis kwam, gelijk hij ook deed zonder enige uitstel. |
Hoe etsijtes ende evac scheyden van europa die hertoginne. ende hoe si trocken nae dlant van lymborch. Dat. LXXIIJ. capittel. [ 29 ] ALS etsijtes ende evac een poose gheweest hadde in melanen ter begherten van heeren en de vrouwen. so namen si orlof ende wilden vertrecken. ende hem lieden bedanckende der goeder chieren die si hem beyden ghedaen hadden. ende al die ghenoechte die si bedreven hadden om haer lieden wille. Als europa sach dat si vertrecken wilden ende niet langer bliven. so badt si hem beyden. waert dat si heyndric van limborch yewers vonden oft saghen dat si hem seyden dat hi quame besien sijn kint hier in melanen Etsijtes ende evac beloofdent haer dat sijt doen souden. ende met deser soeter spraken schieden si van daer. ende si reden nae lymborch toe. Europa die ghinc met haren heren ende princen ter salen ende met haren ionghen sone die twee iaer oudt was. Die twee iaeren was heyndric van lymborch al in venus berch ende meer daer toe. Dat laet ic staen. ende wil scriven hoe dese twee in lymborch quamen bi den hertoghe ende der hertoghinnen. Doen evac ende etsijtes langhe ghereden hadden drye ofte vier daghen lanck door steden ende landen. so sijn si ghecomen int landt van lymhorch. daer si eenen man vraechden nae den wech. om te comen in die stadt van lymborch. het welcke dat hem die man wees. Ende onder weghen seyde etsijtes tot evac dat margrieta des hertoghen dochter was. dies evac verblijde ende vraechde hem hoe hi dat wiste doen seyde hy. europa van melanen die hevet mi gheseyt dat heyndric van lymborch haer broeder is. ende hoe si verloren was in eender iacht. ende aldus reden si al sprekende teghen malcanderen. sodat si quamen in die stadt van lymborch Die hertoghe otto die hadt vernomen datter twee vreemde ridders wt vreemde landen quamen. hi dede sijn edelheyt ende ghincse met sinen state teghen ende met sijnder vrouwen ende hi ontfinc etsijtes ende evac heerlic nae haerder werden. ende si gruetense beyde huescheliken met soeter spraken Doen seyde die hertoghe. ghi ridders beyde sijt god willecome hier in mijn landt. ende hy vraechde hem lieden waer dat si henen wilden ende wat si sochten ende van waer dat si gheboren waren Doen antwoorden si beyde. wij sijn wt den lande van griecken. wt der stadt van athenen. Doen dat die hertoghe hoorde verwonderde hi in hem selven hoe dat etsijtes sijn wapen aen sinen hals droech. ende hy vraechde hem hoe dattet biquam. ende nae dat hi van athenen gheboren was. oft hi aldaer niet en hadde ghesien een schone maecht wt desen lande gehoren gheheten margrieta. Etsijtes die antwoorde ende seyde heer hertoghe iae wi. wi hebbense ghesien ende ghesproken. want si woende bi den grave van athenen. mer die keiser van griecken outsarijs om haer schoonheyt wille. ende om haer edel wesen. so badt hijse den grave af. ende aldus so is si nu ter tijt woenachtich te constantinobele in die stadt bi den keyser ende bi sijnden dochter eresebia. om dat sijn dochter soude leeren aen haer alle edele wercken. Doen dat die hertoghe otto ende die hertoghinne hoorden doe waren si wter maten seer blijde. ende si seyden is dat waer ghelijc ghi ons segt. dat is ons seer lief. Etsijtes seyde die reden waer bi laet ons dat horen. Die hertoghinne seide doe. het is mijn weerdighe dochter. haer dolen mach ons wel leedt sijn. want hadde si hier gheweest si soude ghetrouwet hebben den coninc van vrancrijcke. die nu heeft mijn suster getrouwet tot eenen wive. Als dat etsijtes hoorde so was hi wter maten seer blijde ende hi seyde. vrouwe hertoghinne sijt te vreden. al ist dat si dat verseten heeft. haers sal nochtans goet raet werden. want men seyt in athenen. ende int landt van griecken. dat si trouwen soude des graven sone van athenen. Ende hadde men gheweten haer afcomste. het waer langhe gheschiet. ende ooc mede des graven sone is een verbeyder van dat landt van armenijen. ende dat conincrijc moet op hem versterven. Ende voort dat ick dese wapen drage die gaf si mi tot eenen lijtteyken dat ic hier gaen soude. ende si 65 seyde datse die alderliefste droech die si wiste opter aerden levende. Doen seide die edele hertoghe otto van lymborch. si seyde u die waerheyt dat was ick die vader diese wan. ende heyndric haer broeder die ooc doelt om haren wille. ende hi is wt om haer te soecken. Etsijtes die was blijde dat hi wiste margarietens afcomste. ende hi seide hertoghe ende hertoghinne van heyndric sal ic u ooc verhalen ende vertrecken wat hem over gegaen ende vervaren is int landt van melanen. daer hi een maecht bevrucht hadde. welcke vrucht een verrader wilde verbranden. maer bi der hulpen gods ende mijnder cracht so versloech ic den verrader. ende verloste dat kint vander doot. dat daer noch is bi die moeder in goeden doene. ende noch wel varende in goeder vroomer ghesontheden. Als die hertoghe otto dese woorden van etsijtes verstaen hadde so verwonderde hi hem wter maten seer van dat ghene dat hem beyden vervaren was in haer verdoeltheden. ende hi en wiste wat peynsen. Ende als etsijtes dat mercte dat hi al peynsende stont. doe seyde hi voort. her hertoge ende hertoghinne voor u dochter margrieta en dorft ghi niet sorghen want si is wel ende al ist bi also dat die maechdelike bloeme het huwelic van vrancrijcke verseten heeft. het is noch misseliken waer toe dat si gheraken sal. Aldus sijt blijde die maecht sal noch wel aen comen. ende tot groten houwelic aen des graven sone van athenen dat weet ick wel. Die moeder vraechde ionc heere hoe condt ghi dat gheweten dat gheeft my vreemde. Etsijtes antwoorde ende seyde. die ghene diet is die claecht my dicwijl alle sijn secreten. ooc bemin ic hem als my selven. ende ic weet ooc wel alst die keyser van griecken weet. dat hijse noch thien werf meer verheffen sal ende eere bewijsen dan hi noyt dede Als dat die hertoge hoorde so was hy wel te vreden. ende hi seide tot sijnder vrouwen. wijsten wi nu waer heyndric mijn sone waer. so waer ic te vreden ende in goeden doene. Doen sprac etsijtes hertoge ende vrouwe sijt verblijt. heyndric u sone die is in venus berch hi hadde gheweest in melanen daer hi eenen camp dede voor die dochter die hertoghinne van melanen die hy verloste. ende ooc wan hi aen haer een manlike vrucht. die welc als heyndric vertrocken was een verrader doden wilde. die die dochtere die hertoginne van melanen nae der hant getrout hadde. Ende ic hebbe dat kijnt verlost vander doot. ende den verrader verslaghen. dies die maecht seer blijde was. aldus segghe ic u seker tijdinghe van heyndric uwen sone. ende sinen sone den bastaert van melanen. Als dat die hertoghe ende hertoghinne verstonden waren si seer blyde van gheeste ende seyden. edel ridder comet ter salen. gaet metten hertoge mijnen man men sal u goede chiere doen ende dat door dijn edelheden die ghi ghedaen hebt om mijnen sone heyndrick ende sijn kijnt. Als etsijtes haer soete woorden hoorde. so peynsde hi op margrieten dinckende die moeder ende die dochter sijn van eender natueren. ende hi volchde den hertoghe nae. Die hertoghinne bleef wat staende in die sale. ende si vraechde evack die si aen deen side nam wat ridder dat hy was. ende van waer dat hi gheboren was die haers soons kint verlost hadde. Evac seyde eerweerdighe princersse sijn vader dat is die grave van athenen. ende hi is een verbeyder vant conincrijcke van armenijen. Als die vrouwe dat verstont so was si seer wel te vreden om dat si wiste dat etsijtes des graven sone was. ende si ginghen bancketeren ende alle ghenoechte bedriven nae costume ende ghewoonte vanden hove. |
Hoe Etschijtes en Evac scheiden van Europa de hertogin en hoe ze trokken naar het land van Limburg. Dat 72ste kapittel. [ 29 ] TOEN Etschijtes en Evac een poos geweest waren in Milaan ter begeerten van heren en de vrouwen zo namen ze verlof en wilden vertrekken en hen bedanken de goede sieren die ze hen beiden gedaan hadden en al de genoegens die ze bedreven hadden vanwege hun wil. Toen Europa zag dat ze vertrekken wilden en niet langer blijven zo bad ze hen beiden, was het dat ze Hendrik van Limburg ergens vonden of zagen dat ze hem zeiden dat hij kwam bezien zijn kind hier in Milaan. Etschijtes en Evac beloofden het haar dat ze het doen zouden en met deze lieflijke woorden scheiden ze van daar en ze reden naar Limburg toe. Europa die ging met haar heren en prinsen ter zalen en met haar jonge zoon die twee jaar oud was. Die twee jaren was Hendrik van Limburg al in Venus berg en meer daartoe. Dat laat ik staan en wil schrijven hoe deze twee in Limburg kwamen bij de hertog en de hertogin. Toen Evac en Etschijtes lang gereden hadden, drie of vier dagen lang door steden en landen zo zijn ze gekomen in het land van Limburg waar ze een man vroegen naar de weg om te komen in de stad van Limburg, wat dat hen die man wees. En onderweg zei Etschijtes tot Evac dat Margriet de hertog dochter was. Dus Evac verblijde en vroeg hem hoe hij dat wist en toen zei hij; Europa van Milaan die heeft het mij gezegd dat Hendrik van Limburg haar broeder is en hoe ze verloren was in een jacht. En aldus reden ze al sprekende tegen elkaar zodat ze kwamen in de stad van Limburg. De hertog Otto die had het vernomen dat er twee vreemde ridders uit vreemde landen kwamen. Hij deed zijn edelheid en ging ze met zijn staat tegen en met zijn vrouw en hij ontving Etschijtes en Evac heerlijk naar hun waarden en ze grootten hen beide hoffelijk met lieflijke woorden. Toen zei de hertog; gij ridders beide, weest god welkom hier in mijn land en hij vroeg hen waar dat ze heen wilden en wat ze zochten en van waar dat ze geboren waren. Toen antwoorden ze beiden; wij zijn uit het land van Griekenland, uit de stad van Athene. Toen dat die hertog hoorde verwonderde hij in zichzelf hoe dat Etschijtes zijn wapen aan zijn hals droeg en hij vroeg hem hoe dat het kwam en nadat hij van Athene geboren was of hij aldaar niet had gezien een mooie maagd uit deze lande geboren en geheten Margriet. Etschijtes die antwoorde en zei; heer hertog ja wij, wij hebben haar gezien en gesproken want ze woont bij de graaf van Athene. Maar de keizer van Griekenland houdt haar vanwege haar schoonheid en om haar edele wezen, zo bad hij haar de graaf af en aldus zo woont ze nu te Constantinopel in de stad bij de keizer en bij zijn dochter Eresebia om dat zijn dochter zou leren aan haar alle edele werken. Toen dat de hertog Otto en de hertogin hoorden toen waren ze uitermate zeer blijde en ze zeiden; is dat waar gelijk gij ons zegt, dat is ons zeer lief. Etschijtes zei; die reden waarbij laat ons dat horen. De hertogin zei toen; het is mijn waardige dochter, haar dolen mag ons wel leed zijn want had ze hier geweest ze zou getrouwd hebben de koning van Frankrijk en die nu heeft mijn zuster getrouwd tot een wijf. Toen dat Etschijtes hoorde zo was hij uitermate zeer blijde en hij zei; vrouwe hertogin, wees tevreden, al is het dat ze dat achterstallig is, ze zal nochtans goede raad worden want men zegt in Athene en in het land van Griekenland dat ze trouwen zou des graven zoon van Athene. En had men geweten haar afkomst, het was al lang geschied en ook mede de graven zoon is een erfgenaam van dat land van Armeni en dat koninkrijk moet op hem versterven. En voort dat ik dit wapen draag die gaf ze mij tot een teken dat ik hier gaan zou en ze zei dat de allerliefste die droeg die ze wist op de aarden levend. Toen zei die edele hertog Otto van Limburg; ze zei u de waarheid, dat was ik de vader die haar won en Hendrik, haar broeder, die ook doelt vanwege haar en hij is uit om haar te zoeken. Etschijtes die was blijde dat hij wiste Margariet afkomst en hij zei ;hertog en hertogin, van Hendrik zal ik u ook verhalen en vertellen wat hem over gegaan en ervaren is in het land van Milaan daar hij een maagd bevrucht had, welke vrucht een verrader wilde verbranden maar met de hulp van god en mijn kracht zo versloeg ik de verrader en verloste dat kind van de dood dat daar noch is bij de moeder in goeden doen en noch wel varend in goede vrome gezondheden. Toen de hertog Otto deze woorden van Etschijtes verstaan had zo verwonderde hij zich uitermate zeer van datgene dat hen beiden ervaren was in hun verdwalen en hij wist niet wat peinzen. En toen Etschijtes dat merkte dat hij al peinzend stond toen zei hij voort; heer hertog en hertogin ,voor uw dochter Margriet behoeft ge niet te bezorgen want het gaat goed met haar al is het alzo dat die maagdelijke bloem het huwelijk van Frankrijk achterstallig heeft, het is noch verschillend waartoe dat ze geraken zal. Aldus wees blijde, die maagd zal noch wel aan komen en tot groot huwelijk aan de graven zoon van Athene, dat weet ik wel. De moeder vroeg, jonkheer heer, hoe kan je gij dat weten, dat geeft mij vreemd. Etschijtes antwoorde en zei; diegene die het is die beklaagt me vaak al zijn geheimen, ook bemin ik die als mij zelf en ik weet ook wel als het de keizer van Griekenland weet dat hij haar noch tien maal meer verheffen zal en eer bewijzen dan hij nooit deed. Toen dat de hertog hoorde zo was hij goed tevreden en hij zei tot zijn vrouwe, wisten wij nu waar Hendrik mijn zoon was zo was ik tevreden en in goede doen. Toen sprak Etschijtes; hertog en vrouwe wees verblijd. Hendrik uw zoon die is in de Venus berg, hij is geweest in Milaan daar hij een kamp deed voor di dochter, de hertogin van Milaan, die hij verloste en ook won hij aan haar een manlijke vrucht die toen Hendrik vertrokken was een verrader doden wilde. De die dochter de hertogin van Milaan naderhand getrouwd had. En ik heb dat kind verlost van de dood en de verrader verslagen, dus de maagd was zeer blijde. Aldus zege ik u zekere tijding van Hendrik uw zoon en zijn zoon de bastaard van Milaan. Toen dat de hertog en hertogin verstonden waren ze zeer blijde van geest en zeiden; edele ridder, komt ter zalen, gaat met de hertog, mijn man, men zal u goede sier doen en dat door uw edelheden die gij gedaan hebt om mijn zoon Hendrik en zijn kind. Toen Etschijtes haar lieve woorden hoorde zo peinsde hij op Margariet en dacht die moeder en de dochter zijn van een natuur en hij volgde de hertog na. De hertogin bleef wat staan in de zaal en ze vroeg Evac die ze aan de ene zijde nam wat ridder dat hij was en van waar dat hij geboren was die haar zoons kind verlost had. Evac zei; eerwaardige prinses, zijn vader dat is de graaf van Athene en hij is een erfgenaam van het koninkrijk van Armenië. Toen de vrouwe dat verstond zo was ze zeer goed tevreden omdat ze wist dat Etschijtes de graven zoon was en ze gingen banketteren en alle genoegend bedrijven naar gebruik en gewoonte van de hof. |
Hoe die coninch van arabijen wilde hebben sybilla die coninghinne van arragoen. ende hoe hi den coninc van arragoen ontsegghen doet. Dat. LXXIIIJ. capittel. ALDUS was etsijtes ende evac in lymborch daer si eerlic ghetracteert waren. ende binnen dier tijt dat si daer waren. so quam over zee die coninc van arabijen. ende hi woude hebben te wive die coninghinne van arragoen. Aldus so nam hi raet met sinen heren ameralen ende soudanen. die welcke seyden tot hem. siet heer coninc waer ic als ghi. ic souder seynden eenen bode ende doen hem die wete. oft hijse u senden wille met ghemake ende willichliken. 66 ofte wi sullen alle sijn landt bederven. ende dien raet dochte den coninc seer goet. ende hi riep sinen bode dat hi tot hem quame. Die bode die quam ende vraechde wat hem beliefde. hi seide bode gaet lopen in die stadt van arragoen. ende segt den coninck dat hy doe nae inhoudt des briefs. ende ist dat hi dat laet so sal ick al sijn landt afbarnen. ende sijn steden ende sloten bederven Die bode nam den brief ende hi seide here ick salt doen: ende hy liep lichtelic nae die hooft stadt van arragoen. daer hi niet verre af en was. ende hi liep so seer tot dat hi quam aen die stadt van arragoen. Als hi in die stadt quam so vraechde hy nae die sale ende pallays vanden coninc Doen wasser een ridder die hem daer leyde totten pallayse. Als hi aent pallays quam. so quam hem die coninc terus van arragoen teghen met sinen state ende met sijnder coninginne. Die bode die viel ter aerden. ende hy gruete den coninc nae sijnder talen. ende hi seide hem van sinen mamet apolijn ternogant ende belloen. Ende voort so vraechde die coninc terus van arragoen van waer dat hi quam ende wat nieuwe mare ende tijdinghe dat hi brochte. ende wat hi begheerde. Die bode seyde ic come van mijnen meester den coninc alant van arabien die u sendet desen brief. ende hi bevelt u dat ghy dinhoudt des briefs volbrengt. op die verboorte uwes lijfs. ende u landt dat hi te nieute doen sal. al dus oversiet den brief watter in staet ende gheeft mi een cort antwoorde wat ghi doen oft laten wilt. Als die coninc desen brief op brack ende las. so vandt hijer in hoe dat die onghelovige hont sijn vijf begeerde. als voor sijn amye oft sijn boel. Ende als sijn wijf die coninghinne dat hoorde was si seer onpacient ende onverduldich ende seyde. ick ware mi vele liever doot dan dat my een hont soude ghenaken. Die heeren ende princen vanden coninc van arragoen seyden. het waer groot iammer ende schade dat dat geboeren soude. dat een hont ghebruycken soude een also schoonen vrouwe. Als die coninc dat hoorde dat die heeren dat seyden so riep hi den bode ende hi seide. bode u meninghe die is wel verstaen ende ooc u conincx begeren. dat hem onghereet is. ende segt dan hont dat ic mijn wijf niet also en wil guijte sijn. Mer ist sijn begheerte om dat hi so heet is. men sal hem senden een souch ende daer mach hy sijn begheerte mede bedriven ende sijn ghenoechte. mer mijn wijf en is so niet te senden. Als dit die bode hoorde doe swoer hy bi mamet ende ontstack met thoorne ende seyde. het sal u allen leedt sijn. want sijn macht die sal u veel te swaer sijn. want hy is u naerder dan ghi meent wel met drie hondert duysent mannen. Aldus oversiet den last die u is nakende. ende ic ontsegghe u van des conincx weghen ten viere ende ten swerde. oft ghi en sendt hem die over schoone sybilla tot eender amyen. Doen seyde die coninck. gaet wech ende draecht dijnen heer dese tydinghe. als dat wi nae hem noch nae die sine niet en vraghen. ende maect u van hier ter poorten wt oft men hanget u aen eenen bast Als dat die bode hoorde maecte hy hem van daer met groter naersticheyt. ende hi liep lancx den weghe nae dat heyr toe daer die heeren waren. die hi vandt staende voor haer tente. die coninck stont alder vorst. ende daer nae sijn ameralen ende sijn soudanen. Die bode groete dan coninc van mamets weghen ende alle sijn heren nae der heydenen costumen ende ghewoenten. Die coninck hiet den bode willecome ende hi vraechde hem wat tijdinghe ende wat antwoorde brenghet ghi my ende hi seyde. sullen si mi die over schone coninghinne sybilla senden also ic hem over ghescreven hebbe. Die bode seide her coninc alant dies en hebben si noch ghenen wille. mer daer is seyt hy een grote souch die ruych ende schorft is. ende wilt ghi die hebben die salmen u senden. Ende om dies wil dat ic u verantwoorde ende voor u spreken dorste. daer om so wouden si mi hanghen aen eenen bast. maer die vrouwe en crijcht ghi alsoo niet. ten si sake dat ghijse haelt fortseliken met crachte ende met ghewelt. maer die souch was seyden si tuwen besten. Doen die coninc dat verstont swoor hi bi alle sijn goden. dat hijse fortseliken halen soude wie dat lief oft leedt waer. ende hy seyde tot sijn ondersaten tsa mijn soudanen ameralen soudaten mameloucken ghi edele barberiensche maeckt u bereet. ic wille voor die stadt 67 mijn tenten slaen. ende wreken daer dat gheen dat hi mi ontbiet. soude ic een souch schoffieren tfy den vijleyn. dat sal ghewroken sijn met alle mijnder macht. ende ic sal die arrogoenschen also boosseliken castijen datter hem een ander aen spieghelen sal. Die soudanen ende ameralen die deden laden al haer gygaren ende busschen mit menigerhande instrumenten van orloghe. ende reysden nae dlant van arragoen daer sijt al verbranden ende doot sloeghen Ende darm volc en wist waer loopen. ende quamen in die stadt ende si claechdent den coninc die grote iammerlike fortse ende overdaet die si deden. Die coninc van arragoen dit horende en wist niet hoe dat hijt maken soude die heren rieden hem. dat hi in vrancrije senden soude om troost ende bistant. het welcke dat hi dede. ende sandt sinen bode aen den coninc van vrancrijc. Ende ter wijlen dat dese heydenen laghen voor die stadt. so nam etsijtes ende evac orlof aenden hertoghe van lymborch ende aen sijn vijf hem bedanckende der groter chieren ende der groter triumphen die hem lieden gedaen was Doen si aldus orlof namen so badt die hertoghe ende die hertoginne als si margrieten haer dochter sagen dat si haer doch seer groeten wilden ende ghebieden aen haer. Die ridders seyden si soudent gaerne doen. ende aldus schieden si van daer. ende si reysden nae parijs bi den coninc van vrancrijcke lodewijc. daer si eerlic ende wel ontfanghen waren met groter blijscap Die coninc lodewijc dede hem beyden grote chiere. alsmen costumeliken is in sulcken hoven van eeren. ende also sulcken ionghen princen wel toe behorende is. |
Hoe de koning van Arabië wilde hebben Sibylla de koningin van Aragon en hoe hij de koning van Aragon ontzeggen laat. Dat 74ste kapittel. ALDUS waren Etschijtes en Evac in Limburg daar ze zeer fatsoenlijk getrakteerd waren en binnen die tijd dat ze daar waren zo kwam over zee de koning van Arabi en hij wilde hebben tot wijf de koningin van Aragon. Aldus zo nam hij raad met zijn heren admiralen en sultans en die zeiden tot hem; ziet heer koning, was ik als gij, ik zou er zenden een bode en laten hem het weten of hij haar u zenden wil met gemak en gewillig of wij zullen al zijn land bederven en die raad dacht de koning zeer goed en hij riep zijn bode dat hij tot hem kwam. Die bode die kwam en vroeg wat hem beliefde; hij zei bode gaat lopen in de stad van Aragon en zeg de koning dat hij dot naar inhoudt van de brief en is het dat hij dat laat zo zal ik al zijn land afbranden en zijn steden en kastelen bederven, Die bode nam de brief en hij zei; heer ik zal het doen: en hij liep licht naar de hoofdstad van Aragon daar hij niet ver van was en hij liep zo zeer tot dat hij kwam aan de stad van Aragon. Toen hij in die stad kwam zo vroeg hij naar de zaal en paleis van de koning. Toen was er een ridder die hem daar leidde tot het paleis. Toen hij aan het paleis kwam zo kwam hem de koning Terus van Aragon tegen met zijn staat en met zijn koningin. De bode die viel ter aarden en hij groette de koning naar zijn woorden en hij zei hem van zijn Mohammed, Apollo, Ternogant en Bello. En voort zo vroeg de koning Terus van Aragon van waar dat hij kwam en wat nieuwe berichten en tijding dat hij bracht en wat hij beheerde. De bode zei; ik kom van mijn meester de koning Alant van Arabië die u zendt deze brief en hij beveelt u dat ge de inhoudt der brief volbrengt op die verbeurte van uw lijf en uw land dat hij te niet doen zal. Aldus overziet de brief wat erin staat en geef mij een kort antwoord wat gij doen of laten wilt. Toen die koning deze brief open brak en las zo vond hij erin hoe dat die ongelovige hond zijn wijf begeerde als voor zijn geliefde of zijn boel. En toen zijn wijf de koningin dat hoorde was ze zeer ontevreden en ongeduldig en zei; ik was veel liever dood dan dat mij een hond zou genaken. De heren en prinsen van de koning van Aragon zeiden; het was groot jammer en schade dat dit gebeuren zou dat een hond gebruiken zou een alzo mooie vrouwe. Toen de koning dat hoorde dat de heren dat zeiden zo riep hij de bode en hij zei; bode, uw bedoeling die is goed verstaan en ook uw konings begeren dat hem net gereed is en zeg dat de hond dat ik mijn wijf niet alzo wil kwijt zijn. Maar is het zijn begeerte omdat hij zo heet is men zal hem zenden een zeug en daarmee mag hij zijn begeerte mee bedrijven en zijn genoegen, maar mijn wijf is zo niet te zenden. Toen dit de bode hoorde toen zwoer hij bij Mohammed en ontstak in toorn en zei; het zal u allen leed zijn want zijn macht die zal u veel te zwaar zijn want hij is u nader dan gij meent, wel met drie honderd duizend mannen. Aldus overziet de last die u nakend is en ik ontzeg u vanwege koning te vuur en te zwaard of gij zendt hem die over mooie Sibylla tot een geliefde. Toen zei de koning; ga weg en draag uw heer deze tijding als dat wij naar hem noch naar de zijne niet vragen en maakt u van hier ter poorten uit of men hangt u aan een bast. Toen dat de bode hoorde maakte hij zich van daar met groter vlijt en hij liep langs de weg naar dat leger toe daar de heren waren die hij voor hun tenten vond staan. De koning stond aller voorst en daarna zijn admiralen en zijn sultans. De bode groette da koning vanwege Mohammed en al zijn heren naar de heidenen gebruiken en gewoonten. De koning zei de bode welkome en hij vroeg hem wat tijding en wat antwoorde brengt gij mij en hij zei; zullen ze mij die over mooie koningin Sibylla schenden alzo ik hem overgeschreven heb. De bode zei; heer koning Alant, dus hebben ze noch geen wil, maar daar is, zei hij, een grote zeug die ruig en schurftig en wilt gij die hebben die zal men u zenden. En om die wil dat ik u verantwoorden en voor u spreken durfde, daarom om zo wilden ze mij hangen aan een bast, maar die vrouwe krijgt gij alzo niet, tenzij dat ge haar met kracht haalt en met geweld, maar die zeug was, zeiden ze, voor u het beste. Toen de koning dat verstond zwoer hij bij al zijn goden dat hij haar krachtig halen zou wie dat lief of leed was en hij zei tot zijn onderzaten, tsa mijn sultans, admiralen, soldaten, mammelukken, gij edele barbarische maakt u gereed, ik wil voor die stad mijn tenten slaan en wreken daar datgenen dat hij mij ontbiedt, zou ik een zeug schofferen, het is dorps dat zal gewroken zijn met al mijn macht en ik zal die van Aragon alzo boos kastijden zodat er een ander aan spiegelen zal. De sultans en admiralen die deden laden al hun geweren en bussen met menigerhande instrumenten van oorlog en reisden naar het land van Aragon daar ze alles verbranden en dood sloegen. En het arme volk wist niet waar te lopen en kwamen in de stad en ze klaagden het de koning die grote jammerlijke kracht en overdaad die ze deden. De koning van Aragon die dit hoorde wist niet hoe dat hij het maken zou, de heren raden hem aan dat hij in Frankrijk zenden zou om troost en bijstand, wat dat hij deed en zond zijn bode aan de koning van Frankrijk. En terwijl dat deze heidenen lagen voor de stad zo nam Etschijtes en Evac verlof aan de hertog van Limburg en aan zijn wijf hem bedankten de grot sieren en der grote triomfen die hen gedaan was. Toen ze aldus verlof namen zo bad de hertog en de hertogin als ze Margariet, hun dochter, zagen dat ze haar toch zeer groeten wilden en gebieden aan haar. ie ridders zeiden, ze zouden het graag doen en aldus scheiden ze van daar en ze reisden naar Parijs bij de koning van Frankrijk, Lodewijk, waar ze fatsoenlijk en goed ontvangen waren met groter blijdschap. De koning Lodewijk deed hen beiden grote sier zoals gebruikelijk in zulke hoven van eer en alzo zulke jonge prinsen wel toebehoort. |
Hoe die bode quam aenden coninc van vrancrijc. ende hoe etsijtes ende evac mede toghen metten bode. om den coninc van arragoen tontsettene. Dat. LXXV. capittel. ALS die coninck lodewijc dese ridders goede chiere dede dat si hem bedancten. so quam die bode van arragoen in die sale van den coninc lodewijc ende hi bracht hem eenen brief. mer eer hi hem den brief gaf. so gruete hy seer den coninc de fluerdelijs met schoonder grueten. ende hi custe den brief. ende hi gaffen doen die coninclike maiesteyt. ende hi seyde. heer coninc over leesten ende gheeft my een antwoort op die sake. want ic haesteliken wederomme moet bi onsen coninc van arragoen die beleghen is in sijn stadt te voucekuer. Als dat die coninc lodewijc van vrancrijck hoorde was hi seer bedruct. ende hi dede den brief leesen daer men in vant bescreven. als dat die coninc van arabijen wilde hebben sybilla die coninghinne van arragoen tot sijnder amijen. ende aldus begheerde hi hulpe ende bijstant aen den coninc lodewijc van vrancrijc Als die coninc verstont dinhoudt des briefs. so seyde hi tot etsijtes ende evack. Ghi vrome ionge ridders woudt ghi wel doen. ghy soudt te baten reysen ende te hulpen comen den coninck van arragoen. mijn coninclike maiesteyt die sal u met ghelde ende met volcke bijstant doen. om te weder staen die sarasinen die heydensche honden. Als etsijtes ende evac dat hoorden. so waren si daer seer wel toe gheneycht tot dyer saken. Ende aldus gaf die coninc lodewijc etsijtes ende evac ghelt ende volck mede. om te reysen metten bode nae arragoen. om te ontsetten den coninc terus van arragoen ende die coninghinne. Als si ghelt ende volc al ghereet hadden. so namen si orlof aenden coninc lodewijck. ende si reysden nae arragoen metten bode. so lange reysende ende so seer dat si quamen int landt van arragoen daer theyr lach. Die bode wildese leyden besiden omme wter wege vanden heyr. mer etsijtes ende evac seyden. gaet ghi voor aen den coninc ende segt hem dat hi ons waerneme ende op ons wachte. want wi moeten besien wat die honden vermoghen. Die bode seide. ghi heren ic salt gaerne doen. ende hi liep in die stadt voucekuer int hof vanden coninc daer hijse vant al in die wapenen bereet om tevechten ende seide die bootschap van etsijtes ende evack dat hi hulpe vercrighen soude. mer dat hi waer nemen soude op hem lieden ter poorten. want si hadden voor hem die turcken te bevechten al wasser seer vele. Die coninc nam sijn volc by hem. ende hi dede also hem die bode seyde. 68 ende ghinc ter poorten om die heeren al daer te verbeyden die daer quamen om hem bistant te doene Ter wijlen dat die coninc ter poorten was so sloech etsijtes ende evac int heyr dat bi dier poorten lach met haren volcke. so dat si daer met dallen seer vochten. ende si sloeghen doot den amerael van cordes. ende si vinghen den avijstant van palerne. Die mare quam int heyr vanden coninc van arabijen dat die amerael van cordes doot was. ende den avijstant van palerne ghevanghen. dies hy seer droeve was. ende sloech met sinen heyr nae dat heyr toe so datter seere vele lieden bleven aen beyde siden. Etsijtes ende evac sloeghen veel payienen doot. int eynde so sach die coninc van arragoen dat si verladen waren. so sandt hy hem te baten een deel mannen van wapenen. als die payienen saghen dat volc wter stadt comen weeken si achter waert op haer sterckte ende in haer leghers. Ende evack ende etsijtes quamen met haren volcke nae die stadt ende mit haren ghevanghen Die coninc ende die coninghinne die hieten evac ende etsijtes herteliken willecome. ende sy dancten hem seer van haren bijstande. Etsijtes schencte den coninc den avijstandt van palerne als sijn prijsonier ende sijn ghevanghen man. Aldus dancte hem die coninc seere ende die coninghinne. ende si leyden hem ter salen waert om te bancketeren. ende om goede chiere te maken. want si seer vermoeyt waren. Die heyden waenden verwoeden van thoorne ende van groten rouwe om dies wille dat si die schade vercreghen hadden van eenen hoop kerstenen. die met also cleender machte quamen in haren hoope ghesleghen. Doen sprack die soudaen al van monbrant ende seyde dat hy sach daer twee ionghe ridders in den hoope die welck ons volck al vernielden ende te niet deden met haerder mandaet. ende met haerder ghewelt. bi den welcken dat ic duchte dat ons die twee noch meer sullen hinderen. ende ons schade bewijsen. Doen sprac die coninc alant van barbarijen. schade hier oft hinder daer. ic en sal van te voren van voucekuer niet scheyden ic en hebbe mijnen wille daer van. oft ic sal daer voor sterven. Ende soude ic mi versaghen ende ontsien om eenen oploop die wi ghehadt hebben. ende om tvolc dat ic verloren heb. neen ick niet. want ten is noch maer ghedobbelt om den steen. ende dat speel en is noch maer begonnen. Als sijn heren dat hoorden so antwoorden si allen ende seyden. heer coninc alant heere van barbarijen. wi blivens u by. ende sullen u die arragoensche helpen minderen ende onder die voeten brenghen also dat hem gruwelen sal dat si noyt gheboren waren. Doen sprac yvorijn van monbrant. ic salse also vernielen met mijnen volcke datmen over hondert iaren af sal weten te spreken. Des ghelicx so seide ooc ferant van persen ic swere u dier gheliken te doen. Ende voort so seyde doen die ionghen corborant van tateren. ic sal u alsulcken bistant bewijsen mit mijnen taterensche dat ghijs mi eeuweliken bedancken sult Doen dat die coninc hoorde dancte hy die heeren te samen. ende hi beval yvorijn van monbrant die schaer wake. ende dat sy hem elck bereyden souden om den coninc te bevechten. daer si alle willich toe waren. ende elck ghinc om te rusten in sijn tente. Ende yvorijn van monbrant die bestelde die wake dien nachte. ende hi verwaerde dat heyr. ende hy hielt selve die schaerwake. |
Hoe de bode kwam aan de koning van Frankrijk en hoe Etschijtes en Evac meetrokken met de bode om de koning van Aragon te ontzetten. Dat 75ste kapittel. TOEN de koning Lodewijk deze ridders goede sier deed dat ze hem bedankten zo kwam die bode van Aragon in die zaal van de koning Lodewijk en hij bracht hem een brief. Maar eer hij hem de brief gaf zo groette hij zeer de koning de fleur de lys met mooie groeten en hij kuste de brief en hij gaf het toen de koninklijke majesteit en hij zei; heer koning, over lees het en geef mij een antwoord op die zaak want ik moet haastig wederom komen bij onze koning van Aragon die beleerd is in zijn stad te Vansecuer. Toen dat de koning Lodewijk van Frankrijk hoorde was hij zeer bedrukt en hij liet de brief lezen daar men in vond beschreven als dat die koning van Arabi wilde hebben Sibylla, de koningin van Aragon, tot zijn geliefde en aldus begeerde hij hulp en bijstand aan den koning Lodewijk van Frankrijk Toen de koning verstond de inhoudt van de brief zo zei hij tot Etschijtes en Evac. Gij dappere jonge ridders, wil ge goed doen, ge zou te baten reizen en te hulp komen de koning van Aragon. mijn koninklijke majesteit die zal u met geld en met volk bijstand doen om te weerstaan de Sarasijn, die heidense honden. Toen Etschijtes en Evac dat hoorden zo waren ze daartoe zeer goed geneigd tot die zaken. En aldus gaf de koning Lodewijk Etschijtes en Evac geld en volk mede om te reizen met de bode naar Aragon om te ontzetten de koning Terus van Aragon en de koningin. Toen ze geld en volk al gereed hadden zo namen ze verlof aan de koning Lodewijk en ze reisden naar Aragon met de bode. Zo lang reisden ze en zo zeer zodat ze kwamen in het land van Aragon daar het leger lag. De bode wilde ze leiden bezijden om uit de weg van het leger, maar Etschijtes en Evac zeiden; gaat gij voort aan de koning en zeg hem dat hij ons waarneemt en op ons wacht want wij moeten bezien wat die honden vermogen. De bode zei; gij heren, ik zal het graag doen en hij liep in die stad Vansecuer in de hof van de koning daar hij ze vond al in de wapens bereid om te vechten en zei de boodschap van Etschijtes en Evac dat hij hulp krijgen zou, maar dat hij waarnemen zou op hen ter poorten want ze hadden voor hem de Turken te bevechten al waren er zeer veel. De koning nam zijn volk bij hem en hij deed alzo hem de bode zei en ging ter poorten om de heren aldaar op te wachten die daar kwamen om hem bijstand te doen. Terwijl dat de koning ter poorten was zo sloegen Etschijtes en Evac in het leger dat bij die poorten lag met hun volk, zodat ze daar met allen zeer vochten en ze sloegen dood de admiraal van Cordes en ze vingen de adviseur van Palermo. Het bericht kwam in het leger van de koning van Arabië dat de admiraal van Cordes dood was ende adviseur van Palermo gevangen, dus was hij zeer droevig en sloeg met zijn leger naar dat leger toe zodat er zeer vele lieden bleven aan beide zijden. Etschijtes en Evac sloegen veel heidenen dood en. in het einde zo zag de koning van Aragon dat zeverladen waren zo zond hij hen te baten een deel mannen van wapens en ten de heidenen zagen dat volk uit de stad komen weken ze achteruit op hun sterkte en in hun leger. En Evac en Etschijtes kwamen met hun volk naar de stad en met hun gevangen, Die koning en de koningin die zeiden Evac en Etschijtes hartelijk welkom en ze bedankten hen zeer van hun bijstand. Etschijtes schonk de koning de adviseur van Palermo als zijn gevangen en zijn gevangen man. Aldus bedankte hem de koning zeer en de koningin en ze leiden hem ter zalen waart om te banketteren en om goede sier te maken want ze waren zeer vermoeid. Die heidenen waanden waanzinnig te worden van toorn en van grote rouw om dies wil dat ze de schade verkregen hadden van een hoop christenen die met alzo kleine macht kwamen in hun hoop geslagen. Toen sprak de sultan al van Mombrant en zei dat hij zag daar twee jonge ridders in de hoop die ons volk geheel vernielden en te niet deden met hun mandaat en met hun geweld. Waarbij dat ik ducht dat ons die twee noch meer zullen hinderen en ons schade bewijzen. Toen sprak de koning Alant van Barbarijen, schade hier of hinder daar, ik zal van tevoren van Vansecuer niet scheiden, ik heb mijn wil daarvan of ik zal daar voor sterven. En zou ik mij vrezen en ontzien om een oploop die wij gehad hebben en om het volk dat ik verloren heb. neen ik niet, want het is noch maar gedobbeld om de steen en dat spel en is noch maar net begonnen. Toen zijn heren dat hoorden zo antwoorden ze allen en zeiden; heer koning Alant, heer van Barbarijen, wij blijven u bij en zullen u die van Aragon helpen verminderen en onder de voeten brengen alzo dat het hen gruwelen zal dat ze nooit geboren waren. Toen sprak Ivorijn van Mombrant, ik zal ze alzo vernielen met mijn volk dat men over honderd jaren van zal weten te spreken. Dergelijks zo zei ook Ferant van Perzië; ik zeer u diergelijke te doen. En voort zo zei toen die jonge Corborant van Taterien, ik zal u al zulke bijstand bewijzen met mijn Tartaren zodat gij het mij eeuwig bedanken zal .Toen dat de koning hoorde bedankte hij die heren tezamen en hij beval Ivorijn van Mombrant de schaar waak en dat ze zich elk bereiden zouden om den koning te bevechten daar ze alle gewillig toe waren en elk ging om te rusten in zijn tent. En Ivorijn van Mombrant die bestelde het waken die nacht en hij bewaarde dat leger en hij hield zelf de schaar waken. |
Hoe evac ontsteken wert in liefden op die coninghinne sybilla. Ende hoe si die honden bevochten. daer etsijtes ghevanghen wert vanden heren van persen. Dat. LXXVI. capittel. ALS die wechter den dach geblasen hadde. ende die claerheyt aen quam. so wert evack wacker. ende hi stont op ende ghinc wandelen in den roosegaert. daer hi teghen hem selven wert claghende. dat hem leedt was dat hy noyt in arragoen quam. ende dat om der coninghiinne wille die hem ontsteken hadde met haerder minnen. dat nochtans dwaesheyt was van hem. dat hi liefde droech op een gehoude vrouwe Mer dat is omme niet. als die liefde comt soo comt sie onversiens. ende si en siet aen hoocheit edelheit noch wijsheyt noch staet van eeren. mer volcht recht der natueren verkiesinghe. Met dat evac aldus stont en fantezeerde. so hoorde hi dat 69 trompet slaen. ende doe dachte hi wel datmer vechten soude. hy ginc hem wapenen ende stelde hem te paerde om dierste te sijn in die bataelge. Etsijtes ende die coninc ende sijn ander heeren stonden al in die ordene. om te bevechten die sarasinen. ende si namen orlof aen sybilla der coninghinne. ende si reden ter poorten wt teghens die vianden. Die coninc alant van barberijen stelde sijn bataelghe om te weder staen die kerstenen. Inden iersten yvorijn van monbrant die hadde die vaengaerde met vijftich duysent sarasinen. daer na ferant van persen. XXX. duysent. ende daer nae corborant ooc. XX. duysent. ende die coninc alant van barberijen met. I. duysent hielt die riergaerde. Daer sloegen die basunen ende trompetten vanden kerstenen datmen nauwelijc en hoorde. Ende die heydenen bliesen alle haer horens. Doen quam evac aen gheslaghen met sinen volcke op yvorijn van monbrant. also dat hy met sijnder machte die turcken dede wijcken. Die coninc van arragoen terus ende etsijtes sloegen op ferant van persen ende op corborant van tateren. Daer was drie uren lanc seer gevochten. dat si vele honden doden. ende etsijtes bleef al even gierich op die honden slaende. Corborant die sach dat hi so vroom was ende also vele heyden doode. so sloech hy met sinen volcke op etsijtes. dat si hem verlasten ende vinghen ende der heyden macht wert also groot dat die kersten wijcken mosten nae die stadt toe. Daer was aen beyde siden veel volcx verslaghen. mer die kersten vergaderden hem selven in die stadt. Ende die heyden trocken weder in haer perc daer si beclaechden die schade ende dat verlies van haren volcke. Corborant seide die vrouwe is qualic wert datter so vele edel payienen om sterven. mer niet te min al heb ic schade. mijnen prijsonier mijn ghevanghen man die salt al versoenen. Daer ghingen si ordineren wat dooden dat si hem aen doen souden in spijte vanden kersten ghelove. deen woude villen. dander raybraken. die derde. quartieren die vierde sieden. ende twaer onsegghelic die pijne die si hem aen doen wouden. Etsijtes was seer bedruct alst reden was ende hi seyde. adieu vader ende moedere. ende boven al die over schoone margrieta van lymborch die ick nemmermeer sien en sal. adieu mijn wtvercoren vrienden alle gader. adieu ay lacen ick sie die doot voor mijn oghen. want dese vermalendide honden en weten niet wat doden dat si mi willen aen doen. mer niet te min ic sal sterven voort kersten gelove O evack lieve neve wist ghi mi in deser noot. ghi soudt my vertroosten also verre alst in uwer machten waer. Evac ende die coninc over saghen haer volck. mer si en vonden etsijtes niet. dies si alle te samen seer bedruct waren. ende si en wisten niet weder hi doot ofte levende was. Doen wasser een ridder die seyde. ghy heeren te samen ende heer coninc te voren. ick segghe u ende ic laet u weten dat hi niet doot en is. mer hy is gevanghen van corborant van tateren ende in sijn tente gevoert. want ic wasser bi. ende ic saecht. Als dat evac hoorde so was hy verblijt om dies wille dat hy niet doot en was. aldus so ghinc hi ordineeren metten heeren hoe datment maken soude dat men hem verlossen mochte. Die coninc van arragoen en wiste gheenen raet noch die ander heren. Doen seyde die ridder evack ghy sult mi doen eenen hoop volcx te voet ende te paerde. ick wil te nacht int heyr ende verlossen mijnen neve etsijtes. oft selven daer voor sterven. want die dieven sijn so wreet. bleef hijer tot morghen hi soude ghedoot worden. Doen seide die coninc twaer grote dwaesheit dat ghi bestaen wilt so aventuerlic te trecken metter nachte om te slaen op die heydensche honden. Doen seide evac daer en leyt niet aen. mer op den troost van god almachtich sal ict bestaen. ende ter eeren van allen schonen vrouwen ende mijnen lieven neve etsijtes. Doen dede die coninc aldat hi begheerde ende dede hem also veel volcx te voet ende te paerde alst hem beliefde. ende nootliken was om mede te vechten. |
Hoe Evac ontstoken werd in liefde op die koningin Sibylla. En hoe ze de honden bevochten daar Etschijtes gevangen werd van de heren van Perzië. Dat 81ste kapittel. TOEN die wachter de dag geblazen had en de helderheid aankwam zo werd Evac wakker en hij stond op en ging wandelen in de rozengaarde daar hij tegen zichzelf begon te klagen dat het hem leed was dat hij nooit in Aragon kwam en dat vanwege de koningin die hem ontstoken had met haar minnen dat nochtans dwaasheid was van hem dat hij liefde droeg op een gehuwde vrouwe. Maar dat is om niet als de liefde komt zo komt ze onvoorziens en ze ziet noch aan hoogheid, edelheid noch wijsheid noch stat van eren, maar volgt recht de naturen verkiezing. Met dat Evac aldus stond en fantaseerde zo hoorde hij de trompet slaan toen dacht hij wel dat men vechten zou. Hij ging zich wapenen en stelde hem te paard om de eerste te zijn in dat bataljon. Etschijtes en de koning en zijn andere heren stonden al in de orde om te bevechten die Sarrazin en ze namen verlof aan Sibylla de koningin en ze reden ter poorten uit tegen de vijanden. De koning Alant van Barbarijen stelde zijn bataljon om te weerstaan de christenen. Als eerste Ivorijn van Mombrant die had die vaangarde met vijftig duizend Sarasijnen, daarna Ferant van Perzie derig duizend en daarna Corborant ook twintig duizend en de koning alant van Barbarijen met een duizend hield de achtergarde. Daar sloegen de bazuinen en trompetten van de christenen zodat men nauwelijks hoorde. En de heidenen bliezen al hun horens. Toen kwam Evac aangeslagen met zijn volk op Ivorijn van Mombrant alzo dat hij met zijn macht die Turken liet wijken. De koning van Aragon, Terus, en Etschijtes sloegen op Ferant van Perzie en op Corborant van Tartarije. Daar was drie uren lang zeer gevochten zodat ze vele honden doden en Etschijtes bleef al even gierig op die honden slaan. Corborant die zag dat hij zo dapper was en alzo vele heidenen doodde. Zo sloeg hij met zijn volk op Etschijtes zodat ze hem overlasten en vingen en de heidenen macht werd alzo groot dat de christenen wijken moesten naar de stad toe. Daar was aan beide zijden veel volk verslagen, maar di christenen verzamelden zichzelf in de stad. En die heidenen trokken weer in hun perk daar ze beklaagden de schade en dat verlies van hun volk. Corborant zei; die vrouwe is kwalijk waard dat er zo vele edele heidenen om sterven. Maar niette in al heb ik schade mijn prisonier, mijn gevangen man die zal het al verzoenen. Daar gingen ze ordineren wat dood dat ze hem aandoen zouden in spijt van het christen geloof. De ene wilde hem villen, de ander radbraken, die derde vierendelen, de vierde koken en het was ontegenzeggelijk de pijn die ze hem aan doen wilden. Etschijtes was zeer bedrukt als het reden was en hij zei; adieu vader en moeder en boven al die over mooie Margriet van Limburg die ik nimmermeer zien zal. Adieu mijn uitverkoren vrienden allemaal, adieu. Aai helaas, ik zie die dood voor mijn ogen want deze vermaledijde honden weten niet welke dood dat ze mij willen aandoen. Maar niettemin, ik zal sterven voor het christen geloof. O Evac lieve neef, wist gij mij in deze nood. Gij zou mij vertroosten alzo ver als het in uw mach was. Evac en de koning overzagen hun volk, maar ze vonden Etschijtes niet dus waren alle tezamen zeer bedrukt en ze wisten niet of hij dood of levend was. Toen was er een ridder die zei; gij heren tezamen en heer koning tevoren, ik zeg u en ik laat u weten dat hij niet dood is, maar hij is gevangen van Corborant van Tartarije en in zijn tent gevoerd, want ik was erbij en ik zag het. Toen dat Evac hoorde zo was hij verblijd om dies wil dat hij niet dood was. Aldus zo ging hij ordineren met de heren hoe dat men het maken zou dat men hem verlossen mocht. Die koning van Aragon wist geen raad noch de andere heren. Toen zei de ridder Evac; gij zal mij doen een hoop volk te voet en te paard, ik wil vannacht in het leger en verlossen mijn neef Etschijtes of zelf daarvoor sterven. Want die dieven zijn zo wreed, bleef hij er tot morgen hij zou gedood worden. Toen zei die koning, het was grote dwaasheid dat gij bestaan wilt zo avontuurlijk te trekken met de nacht om te slaan op die heidense honden. Toen zei Evac; daar ligt het niet aan, maar op de troost van god almachtig zal ik het bestaan en ter erenvan alle mooie schonen vrouwen en mijn lieve neef Etschijtes. Toen deed die koning al dat hij begeerde en deed hem alzo veel volk te voet en te paard als het hem beliefde en noodzakelijk was om mee te vechten. |
Hoe evac etsijtes sinen neve verloste ende den coninc van barberijen doode ende noch twee coninghen vinck. Dat. LXXVIJ. capittel. ALS evack aldus sijn volc hadde te voet ende te paerde. so reedt hy al heymeliken 70 ter poorten wt sonder eenich groot gheruchte te maken. ende hi liet sijn volc al soeteliken nae comen Hi reedt so verre dat hi vandt twee sarasinen die die wake hielden. ende hy sloech daer op ende namse ghevanghen ende hi dwancse daer toe dat si hem segghen moesten den roep van den heyr also si ooc deden. Als hi den roep van hem lieden wiste so was hy te vreden. ende hi liet sijn volc aen comen. ende hi seyde hem lieden den roep van die sarasinen. ende den roep was mamet en elbore. Si bonden den eenen aen een paert. ende den anderen bedwonghen si dat hijse leyden moste daer etsijtes ghebonden stont. also si ooc deden. ende dancten hem lieden dat si dat lijf ontdraghen mochten. Etsijtes die stont ghebonden in corborants tente. ende dat was int heyr dat naest der stadt lach. ende daer nae die coninc alant. ende die coninc yvorijn van damast. Evac liet sijn heyr in dorden staen. ende hi streeck met sijn twintichster nae die tente. als hi daer quam so laghen die wakers en sliepen. ende si staken hem die kele af. ende si ghinghen in die tente daer corborant lach ende sliep. Etsijtes stont daer ghebonden. ende evac nam terstont een mes ende sneedt die corden al te samen ontwee ende seyde. neve nemet schilt ende swert ende behelpt u selven. Daer namen si den coninc van tateren ghevanghen. ende bonden hem op een paert. ende stopten hem den mont dat hi niet roepen en soude. ende also senden si hem in die stadt aen die coninghinne Doen ghinc etsijtes ende evac voort metten volcke. totdat si quamen aen des conincx tente daer si die wakers ooc bestelden ghelijc si die ander ghedaen hadden. ende staken hem allen ooc die kele af. ende si ghinghen in die tente ende si sloeghen den coninc alant sijn hooft af Ende si ghinghen daer mede wech. ende si sonden thooft in die stadt. ende si ontboden den coninc dat hi teghen die dagheraert soude bereet sijn by hem lieden te comen. daer hi ghewillich toe was. Aldus quam etsijtes ende evac bi den hoop van haren volcke. ende si saten op haer paerden ende reden achter dat heyr om te verbeyen den dagheraert. Als den dach begonste te comen. so quam die coninc ter poorten wt met alle sijnder macht. ghelijc si hem ontboden hadden ende hi sloech van voor in die sarasinen. si saghen nae haren heere corborant in sijn tente. mer hi was wech. ende die wakers waren allen doot. ende doen waren si seer verslaghen. Etsijtes ende evac met haren volcke sloeghen op yvorijn van achtere. ende yvorijn sandt om den coninck alant. ende die vonden si in sijn tente hoofdeloos ligghen. ende die wakers alle vermoort. Als men yvorijn dese tijdinghe brachte. so was hi wonderliken seer verslaghen. ende hij en wiste wat peynsen. ende hi gaf den moet alle mael verloren. Die kersten heeren sloeghen vast toe ende aen. so dat die payienen van die heydenschen honden vele doot bleven. ende si verdroncken hem selven in die riviere daer si loopen wilden nae haer scheepen. Die coninck van arragoen sach dat si die vlucht gaven doe volchde hi dapperlic nae met alle sijnder machten Ende daer werdt die coninc yvorijn ghevanghen van evac den ridder. die welcke hem sandt met eenen ridder in die stadt aen die coninghinne so dat si wert versinnende desen evac in reynicheden. ende dat door sijn vromicheyt. Aldus dreven si die sarasinen te bande. ende si sloegense alle meesten deel doot sonder die soudaen van damast die vloet in een schip met een deel van sinen lieden. mer daer bleef een ontallic volc doot ende ghevanghen. ende al dat si brochten dat lieten si daer. ende twee coninghen ghevanghen. ende avystant van cordes. Die coninck terus ende die coninginne sybilla waren seer verblijt ende si dancten ende loofden god almachtich vander victorien dye hem lieden gheboert was. ende by der hulpen van evac den ridder ende etsijtes Die coninc van arragoen was seer oudt van daghen. ende die coninghinne was seer ionc. so dat venus wrochte aen evack ende aen die coninghinne. also dat si malcanderen seere lief hadden in eerbaerheden. ende si dede evac alle die chiere die si conste ende verdencken mochte Doen si aldus waren in blijschapen ende in groter vruechden. so ordineerden si dat si die drie ghevanghen souden laten ransoeneren. ende hem verbinden laten dat si tot ghenen daghen van haer leven lanc nu oft nemmermeer teghen kerstenheyt oft kersten 71heeren steken sullen metten live. ofte met ghelde van eenighe bistant te bewijsene daermen tkersten ghelove mede crencken ende te niet doen mochte. Dit dochte hem allen seer goeden raet wesen ende overdroeghen dat also toe te laten geschien ende aldus so waren dese drie heeren ghestelt ende gheransoeneert op. XV. mylionen gouts. ende also gheringhe als dat van hem lieden ghegheven ware. dat si dan los ende vry gaen souden tot haren lande waert. Dese drie heeren prijsoniers ende ghevanghen screven over in haer landt om haer ransoen. daer hem die coninc ende zijn ander heeren op gheschat ende gheset hadden. dat haestiliken daer vergadert was in haer lieden landen. ende voort ghebracht sonder enich delaes ende sonder langhe te toeven in arragoen in die stadt te foucekuer. dat die coninc terus van arragoen ontfinc. Ende hi gaf etsijtes vijf mijlioen. ende evac vive. ende hi hielter self vive. Ende aldus schieden dese drie prysonieren van den coninc terus van arragoen ende van sijn heeren. ende si swoeren hem lieden dat si nemmermeer tot ghenen daghen haer leven lanc teghen kerstenheyt te steken. tsy metten live oft met ghelde. Als die heeren wech waren. ende die orloghe al ghedaen was so ginc men steken ende breken. ende alder hande genoechte bedriven. Nae alle die triumphe die daer gheschiede so bleef nochtans evac altoos ontsteken in liefden op der coninginnen dat etsijtes hem strafte ende seide neve ghi en doet niet wijslick dat ghy wilt doen breken den houweliken bant. want si heeft eenen goeden man. ende het is teghen tghebot gods dat mi een ghehouwede vrouwe blameren oft schoffieren wilt. ende teghens trecht der heyligher kercken. bedwinckt dyn sinnen ende trecser af. laet varen die liefde ende kiest een ander. want dese is blamelic Als evac dat hoorde so seyde hi weder omme. o etsijtes neve wat dinghe hebt ghi voor u. dat ghi mi blameert ende belastert die liefde vander coninghinne sybilla ende segt. dat ick mijn sinnen bedwinghen soude. ende voeghen mi aen een ander liefde. Ortsa etsijtes neve hadt wel moghelick gheweest dat ghi margrietens liefde van lymborch soudet ghelaten hebben. ende een ander liefde bestaen ende haers vergheten hebben. Etsijtes seyde neent ende hi seyde voort siet evac mijn wtvercoren neve. ic wil van hier voort reysen in aventueren want mi is te nacht in mijnen drome vercondicht vanden god cupido. dat mi wat vreemdes ende wonderlicx voor oghen ende in handen comen soude. aldus so wil ick nu van u scheyden ende laten u hier. doet wel ende leeft voort daen wysselic. Ende met dien so nam hi orlof ende hi schiet van evac sinen neve dattet die coninck noch die coninghinne niet af en wisten. Evac bleef daer int hof ende die coninghinne wert ooc also seer ontsteken in liefden op evac den ridder dat si nae die doot van haren man evac troude. ende hi werdt doe coninc van arragoen. dat al te lanc soude sijn om scriven hoe dat te wercke ghinc. daer die hystorie in walsche veel af roert. mer ic laet dat bliven om beters wille. Ende wil voort gaen met etsijtes hoe dat hi in calaberen quam ende verloste die hertoghinne. also ghi horen sult dat seere vreemde om horen werdt. |
Hoe Evac zijn neef Etschijtes verloste en de koning van Barberije doodde en noch twee koningen ving. Dat 77ste kapittel. TOEN Evac aldus zijn volk had te voet en te paard zo reedt hij al heimelijk ter poorten uit zonder enig groot gerucht te maken en hij liet zijn volk al zachtjes nakomen. Hij reedt zo vee dat hij vond twee Saracenen die de wake hielden en hij sloeg daarop en nam ze gevangen en hij dwong daartoe dat ze hem zeggen moesten de roep van het leger, alzo ze ook deden. Toen hij de roep van hen wist zo was hij tevreden en hij liet zijn volk aankomen en hij zei hen de roep van die Sarasijn en de roep was Mohammed en Elbore. Ze bonden de een aan een paard en de andere dwongen ze dat hij ze leiden moest daar Etschijtes gebonden stond, alzo ze ook deden en dankten hen dat zei dat lijf ontkomen mochten. Etschijtes die stond gebonden in Corborants tent en dat was in het leger dat naast de stad lag en daarna de koning Alant en de koning Ivorijn van Damascus. Evac liet zijn leger in de orde staan en hij streek met zijn twintig naar de tent en toen hij daar kwam zo lagen de wakers en sliepen en ze staken hen de keel af en ze gingen in die tent daar Corborant lag en sliep. Etschijtes stond daar gebonden en Evac nam terstond een mes en sneed de koorden al tezamen stuk en zei; neef, neem het schild en zwaard en behelpt u zelf. Daar namen ze den koning van Tatarrije gevangen en bonden hem op een paard en stopten hem de mond zodat hij niet roepen zou en alzo zonden ze hem in de stad aan de koningin. Toen ging Etschijtes en Evac voort met het volk totdat ze kwamen aan de konings tent daar ze de wakers ook bestelden gelijk ze de anderen gedaan hadden en staken hen allen ook de keel af. En ze gingen in de tent en ze sloegen de koning Alant zijn hoofd af. En ze gingen daarmee weg en ze zonden het hoofd in de stad en ze ontboden de koning dat hij tegen de dageraad gereed zou zijn bij hen te komen, daar hij gewillig toe was. Aldus kwamen Etschijtes en Evac bij de hoop van hun volk en ze zaten op hun paarden en reden achter dat leger om af te wachten de dageraad. Toen de dag begon te komen zo kwam de koning ter poorten uit met al zijn macht, gelijk ze hem ontboden hadden en hij sloeg van voren in de Sarasijnen. Ze zagen naar hun heer Corborant in zijn tent, maar hij was weg en de wakers waren allen dood en toen waren ze zeer verslagen. Etschijtes en Evac met hun volk sloegen op Ivorijn van achteren en Ivorijn zond om de koning Alant en die vonden ze in zijn tent hoofdeloos liggen en de wakers allen vermoord. Toen men Ivorijn deze tijding bracht zo was hij wonderlijk zeer verslagen en hij wiste niet wat te peinzen en hij gaf de moed helemaal verloren. Die christenheren sloegen vast toe en aan zo dat de heidenen van die heidense honden velen dood bleven en ze verdronken zichzelf in de rivier daar ze lopen wilden naar hun schepen. Die koning van Aragon zag dat ze de vlucht gaven toen volgde hij ze dapper na met al zijn macht. En daar werd de koning Ivorijn gevangen van Evac de ridder die hem zond met een ridder in de stad aan de koningin, zodat ze begon te zinnen op Evac in reinheid en dat door zijn dapperheid. Aldus dreven ze de Sarasijnen te bande en ze sloegen ze al het grootste deel dood zonder de sultan die van Damascus, die vloog in een schip met een deel van zijn lieden. Maar daar bleef een ontelbaar volk dood en gevangen en alles dat ze brachten dat lieten ze daar en twee koningen gevangen en Avystant van Cordes. De koning Terus en de koningin Sibylla waren zeer verblijd en ze dankten en loofden god almachtig van de victorie die hen gebeurd was en bij de hulp van Evac, de ridder, en Etschijtes. De koning van Aragon was zeer oud van dagen en die koningin was zeer jong zodat Venus wrocht aan Evac en aan die koningin, alzo dat ze elkaar zeer lief hadden in eerbaarheid en ze deed Evac alle sier die ze kon en bedenken mocht. Toen ze aldus waren in blijdschappen en in grote vreugden zo ordineerden ze dat ze die drie gevangene zouden laten loskopen en hem verbinden laten dat ze tot geen dagen van hun leven lang nu of nimmermeer tegen christelijkheid of christenheren steken zullen met het lijf of met geld van enige bijstand te bewijzen daar men het christen geloof mee krenken en te niet doen mocht. Dit dacht hen allen zeer goede raad te wezen en kwamen overeen dat alzo toe te laten geschieden en aldus zo waren deze drie heren gesteld en op losgeld gesteld van 15 000 000 goud en alzo gauw als dat van hen gegeven was dat ze dan los en vrij gaan zouden tot hun land waart. Deze drie heren prisoniers en gevangene schreven over in hun land om hun losgeld, daar hen de koning en zijn ander heren op geschat en gezet hadden dat haastig daar verzameld was in hun landen en voort gebracht zonder enige uitstel en zonder lang te vertoeven in Aragon in de stad te Vansecuer dat de koning Terus van Aragon ontving. En hij gaf Etschijtes vijf miljoen en Evac vijf en hij hield er zelf vijf. En aldus scheiden deze drie gevangenen van de koning Terus van Aragon en van zijn heren en ze zwoeren hem dat ze nimmermeer tot geen dagen hun leven lang tegen christenheid te steken, hetzij met het lijf of met geld. Toen de heren weg waren en de oorlog geheel gedaan was zo ging men steken en breken en allerhande genoegens bedrijven. Na alle triomf die daar geschiede zo bleef nochtans Evac altijd ontstoken in liefde op der koningin zodat Etschijtes hem strafte en zei; neef gij doet niet wijs dat gij wilt laten breken de huwelijken band, want ze heeft een goede man en het is tegen het gebod van god dat mij een gehuwde vrouwe blameren of schofferen wilt en tegen het recht der heilige kerk, bedwing uw zinnen en trek ze ervan af, laat varen die liefde en kies een ander, want deze is te blameren. Toen Evac dat hoorde zo zei hij wederom; o Etschijtes, neef wat ding hebt gij voor u dat gij mij blameert en belastert de liefde van de koningin Sibylla en zegt dat ik mijn zinnen bedwingen zou en voegen mij aan een andere liefde. Ortsa, Etschijtes neef, had het wel mogelijk geweest dat gij Margariet liefde van Limburg zou gelaten hebben en een ander liefde bestaan en haar vergeten hebben. Etschijtes zei; neen het, en hij zei voort; ziet Evac mijn uitverkoren neef, ik wil van hier voortreizen in avonturen want mij is vannacht in mijn droom verkondigd van de god Cupido dat mij wat vreemd en wonderlijks voor ogen en in handen komen zou, aldus zo wil ik nu van u scheiden en laten u hier, doe goed en leeft voortaan wijd. En met dien zo nam hij verlof en hij scheidde van Evac zijn neef zodat het de koning noch de koningin er niets van wisten. Evac bleef daar in de hof en de koningin werd ook alzo zeer ontstoken in liefde op Evac de ridder zodat ze ne de dood van haar man Evac trouwde en hij werd toen koning van Aragon, dat al te lang zou zijn om te schrijven hoe dat te werk ging daar die historie in Waals veel van roert. Maar ik laat dat blijven om beters wille. En wil voortgaan met Etschijtes hoe dat hij in Calabrië kwam en verloste de hertogin, alzo gij horen zat dat zeer vreemd om te horen wordt. |
Hoe dat etsijtes quam aen een schaepherder int lant van calaberen die hem seyde dat leedt vander hertoghinnen. ende hoe datse etsijtes verantwoorde sonder campen. Dat. LXXVIIJ. capittel. [30] GHI hebt wel gehoort hoe die grave prijsant die hertoghinne wilde doen dooden. daer heyndrick van limborch voor campen woude dat een iaer wt ghestelt was. ende heyndric liet dat iaer over gaen. iae tot twee iaren toe so was hy in venus berch eer dat hi daer wt schiet. Mer ten docht hem niet lanck dat hi daer was. den tijt en verdroot hem niet. want daer was van als planteyt. ende ooc so ghinc hi alle daghe iaghen ende vlieghen wten berch vier ofte vijf uren also men noch wel horen sal. Nu dat laat ic daer ende wil voort scriven van desen valschen verrader prijsant hoe dat hi quam aen die ghevangenisse. ende versocht aen die hertoghinne van calaberen woude si sinen wille doen hi soudtse wt laten. ende gaen met haer strijken wten lande. Die vrouwe seide verrader ic sage u 72 liever verworghen dan ic my gheven soude tot uwen persoon. al hebt ghi mi verradelick beloghen aen den hertoghe ende mijnen camerlinc doen doden. god salt noch wreken daer en twivel ic niet aen want ghi sijt valsch ende valscheyt sal u gheboeren. Als dat die verrader hoorde so waende hi te verwoeden. ende hi seide eer morghen sal ic u doen verbarnen in een vier ende haddy myn begheerte vol bracht ghi hadt der vrouwen vrouwe gheweest daer men u nu verbranden sal ten claren assche sonder ontfermen. Die vrouwe seyde doe in als dat mijnen live deren mach wil ic gaerne om gods wille lijden ende daer in verduldich sijn. ende nemmermeer tot ghenen daghen en doe ic mijnen man ontrouwe al wilt hi mi nochtans aldus ontschuldichliken doden. ende veel liever sterfick onverdient dan ic hem doen soude sulcken blamacie ofte bescaemtheyt. Als die verrader dese woorden verstont doe streeck hi van daer. ende hy ghinc met haesten aen den hertoghe van calaberen ende seide. her hertoghe ghi doet mi onrecht want dat iaer is ghepasseert dat die ridder soude comen campen. iae twee iaer oft meer. ende ic ben ghewillich ende bereet den camp te doen sonder achter te bliven. waer omme en doet ghi mi gheen rechte. ick presenteer mi een werf ander werf iae derdewerf den campe te doen wie dat wilt. ende het is mi alle leens oft levert u vrouwe ten brande also dat ghesloten is. want het is langhe ghenoech ghebeyt. ic wil datmen mi recht doe. Als die hertoge dit hoorde so was hi seer bedruct van herten om dat hi sijn schone wijf dooden soude ende hi seide. her grave van prijsant ic kenne dat waer is. ende tiaer is over. iae twee iaer also ghi segt. ende die ridder en comet niet. aldus so ben icx te vreden dat ghy gaet totten karcker daer si leyt ende haeltse. men salder iusticie over doen. doet den hangman die ghereetschape maken. Als die verrader dat hoorde was hi seer blijde. ende hi seyde. heere is gae den hangman die stake doen stellen. ende houdt ende stroo derwaert doen voeren. ende dan sal ic haer brenghen wten karcker in die handen van iusticien. ende daer met ghinc die verrader wech. Die heren vanden hertoghe diet hoorden waren seer tonvreden. ende si beclaehden seer die edele vrouwe seggende. die grave van prijsant dede als een verrader. dat hi een so schonen vrouwe wilde ter doot brenghen. Ende veel wasser die seyden dat sijs gheen schult en hadde van dies men haer op leyde. als si oock en dede. Aldus wasser een grote beroerte in die stadt van tabor onder die ghemeente. ende dat om der vrouwen wille die iammerliken beloghen was. dat den verrader noch te quade vergaen sal. als mi wel horen sal int eynde. ende dat bi etsijtes den ridder. |
Hoe dat Etschijtes kwam aan een schaapherder in het land van Calabrië die hem zei dat leed van de hertogin en hoe dat Etschijtes haar verantwoorde zonder te kampen. Dat 78ste kapittel. [30] GIJ hebt wel gehoord hoe die graaf Pyrant die hertogin wilde laten doden daar Hendrik van Limburg voor kampen wilde dat een jaar uitgesteld was en Hendrik liet dat jaar over gaan, ja, tot twee jaren toe zo was hij in Venus berg eer dat hij daaruit scheidde. Maar het dacht hem niet lang dat hij daar was, de tijd en verdroot hem niet want daar was van alles plenty en ook zo ging hij alle dagen jagen en vliegen uit de berg vier of vijf uren, alzo men noch wel horen zal. Nu dat laat ik daar en wil voortschrijven van deze valse verrader Pyrant hoe dat hij kwam uit de gevangenis en verzocht aan die hertogin van Calabrië wilde ze zijn wil doen hij zou ze uitlaten en gaan met haar strijken uit het land. Die vrouwe zei, verrader ik zou u liever verwurgen dan ik mij geven zou tot uw persoon, al hebt gij mij verraderlijk belogen aan de hertog en mijn kamerling laten doden, god zal het noch wreken, daar twijfel ik niet aan want gij bent vals en valsheid zal u gebeuren. Toen dat die verrader hoorde zo waande hij waanzinnig te worden en hij zei; eer morgen zal ik u laten verbranden in een vuur en had je mijn begeerte volbracht gij had het de vrouw vrouwe geweest daar men u nu verbranden zal ten heldere as zonder ontfermen. De vrouwe zei, doe in als dat mijn lijf deren mag, wil ik graag om Gods wil lijden en daarin geduldig zijn en nimmermeer tot geen dagen doe ik mijn man ontrouw, al wil hij mij nochtans aldus onschuldig doden en veel liever sterf ik onverdiend dan ik hem doen zou zulke blamage of beschaamdheid. Toen de verrader deze woorden verstond toen streek hij vandaar en hij ging met haast aan de hertog van Calabrië en zei; heer hertog, gij doet mij onrecht want dat jaar is gepasseerd dat die ridder zou komen kampen, ja twee jaar of meer en ik ben gewillig en gereed de kamp te doen zonder achter te blijven, waarom doet gij mij heen recht, ik presenteer mij een maal, ander maal, ja, derde maal het kamp te doen wie dat wilt en het is mij alle eens of levert u vrouwe ten branden alzo dat besloten is want het is lang genoeg gewacht, ik wil dat men mij recht doet. Toen de hertog dit hoorde zo was hij zeer bedrukt van hart omdat hij zijn mooie wijf doden zou en hij zei; heer graaf van Pyrant ik beken dat het waar is en het jaar is over, ja, twee jaar alzo gij zegt en die ridder komt niet, aldus zo ben ik tevreden dat gij gaat tot de kerker daar ze ligt en haalt ze, men zal er justitie over doen, laat de hangman het gereedschap maken. Toen de verrader dat hoorde was hij zeer blijde en hij zei; heer, ik ga de hangman de staak laten stellen en hout en stro derwaarts laten voeren en dan zal ik haar brengen uit de kerker in de handen van justitie en daarmee ging de verrader weg. De heren van de hertog die het hoorden waren zeer ontevreden en ze beklaagden zeer die edele vrouwe en zeiden; die graaf van Pyrant deed als een verrader dat hij een zo’n mooie vrouwe wilde ter dood brengen. En veel waren er die zeiden dat zij geen schuld had van dat men haar oplegde, zoals ze ook deden. Aldus was er een grote beroerte in die stad van Tabor onder de gemeente en dat vanwege de vrouw die jammerlijk belogen was dat de verrader noch te kwade vergaan zal zoals men wel horen zal in het einde en dat bij Etschijtes, de ridder. |
Hoe etsijtes aen eenen schaepherder quam die hem seide vander hertoginnen. ende hoe datse etsijtes verloste vander doot. Dat. LXXIX. capittel. ETSIJTES seyt. wat heb ic wonderlike passagien door ghewandelt sint dat ic van evac schiet. die ic in arragoen liet bi der coninghinnen die hi besint hadde in groter liefden. god latet hem te goede vergaen. so dat wy met vruechden moghen versamen. Aldus dolende quam hy int lant van calaberen daer hi sach een schoon stadt voor hem staen ende hy vandt eenen schaepherdere op tvelt. die hi vraechde hoe dat die stadt hiet seggende. vrient hoe hiet dese stadt Die schaepherder seyde. heere si heet tabor. ende is die hooft stat van calaberen Etsijtes sach datter vele lieden buyten quamen gelopen ende ghegaen. hi vraechde noch eens den schaepherder watter schuylde dattet volc also liep. Doen seyde die schaepherder. ay lacen ionc here mi gaet verbranden die hertoghinne van desen lande. Etsijtes seyde. waer omme wat heeftse gedaen. Die schaepherder seide. daer is een grave hi heet prijsant die heeftse beteghen met haren camerlinc. dat si haer daer mede mesdraghen heeft. mer die camerlinck storf daer op dat hijs ontschuldich was. so dat hi der vrouwen noyt en ghenaecte in oneerbaerheden. Maer die grave blijfter bi. doen quam daer een ridder ende hy verantwoordese. ende wilde den grave becampen. die grave begeerde een iaer wt te stellen. die ridder moste gheloven als tiaer omme quame daer te comen ende 73 den verrader bevechten. ende dat iaer is leden ende die ridder en comt niet. aldus salmen die vrouwe verbranden dat iammer ende schade is. want alle die werelt seyt dat sijs ontschuldich is. Als etsijtes dat hoorde so gaf hy den herder eenen drinc penninc. ende hi schiet van hem ende ghinc eens gancx ter steden waert daer die hertoge was ende alle sijn heren bi sweech al stille tot dat die verrader die vrouwe daer bracht. daer hy omme was nae den karcker daer si in ghevanghen lach ende hi deetse zijn knechten voort brenghen. Aldus so was die vrouwe voor den hertoghe ende sijn heeren ghebrocht om te doden. die vrouwe viel neder op haer knyen voor den hertoge haren man ende seide. O heere wilt mi vergeven oft ic u oyt wat mesdaen hebbe. dwelc ick niet en weet dat ic u noyt mesdede in woorden oft in wercken. al ben ic aldus verradelic belogen. aldus bidde ick u hier op beyde mijn knyen dat ghi noch een luttel tijts vertoeven wilt oft die ridder yet quame. Die verrader seyde salmen altoos beyden. het is langhe ghenoch gebeyt. ic begheer iusticie. ende dat u vrouwe sterve door dat ontamelike feyt dat si bedreven hevet met haren camerlinc. Die hertoge dit horende seyde. gaet ende steltse aen den stake ende laetse verbarnen. iusticie die sal volbracht sijn. Doen quam etsijtes ende hi seyde. neen noch also niet hertoghe ontbeyt ende laet staen u vrouwe, ic come hier als campioen wten naem vanden ridder die dese bloeme verantwoorden soude. dat wel twee iaer gheleden is ofte meer. ic come in sijn stede als voor vechtere van hem. Als dit die grave die verrader hoorde so seyde hi tot etsijtes wat noot ist my teghen u te vechten. ic en hebbe teghen u ghenen camp aengenomen ic en wil niet vechten iae ymmer teghen u. Doen seyde etsijtes verrader ghi sult ofte ghi sult loochenen allet tgene dat ghi der vrouwen aen legt. ofte ic slae u teghen die aerde. Die verrader sach wonderliken toe als etsijtes also sprack ende hi seyde. Ick en wil teghens u niet vechten. ende dat bi redenen die ick u segghen sal. al waert dat ic schone u int campen verwonne ende u doot sloeghe so waert also vele als niet. want quame die ander ridder hi soude mi willen bevechten ende den camp voldoen also wi verbonden staen Etsijtes antwoorde ende seyde. ghi sult mi nu bevechten goets moets oft quaets moets ende u verweren eer ick u onversiens ende wereloes int sandt verslae. Doen seyde die verrader. ic en wil niet campen. oft neen ghi en sult mi toghen seker brieven als dat ghi hier comt van des ridders weghen. daer ic den camp teghens aenverde. oft ic en wil teghen u niet vechten in gheenderley manieren. ende ten waer oock gheen rechte noch redene. Etsijtes dit horende seyde totten hertoghe. siet heere ende prince ic come hier om u vrouwe te verantwoorden ende haer onschult te doene van dat ghene daermense mede befaemt. ende dat die verrader haer op segghende is. ende ick segghe noch voort meer bi wel te weten dat si daer gheen schult toe en hevet. mer het is gheloghen also ic sal doen blijken eer dat desen dach vergaet. aldus begheer ic dat hi campen sal nae costume ende ghewoente vanden hove. Als die hertoghe dit hoorde so was hi seer blijde ende seide. ortsa ghi grave van prijsant ghi moet vechten nae dien dattet die riddere begeert so moet voldaen sijn. Doen seide die grave dats waer heere waert dat hi ware die selve riddder die mi ierst bevechten woude ofte dat hi brieven hadde van machte van sijnder hant. Neen seide die hertoghe dats alle leens. want ghi seydet te voren dat u alle leens ware wye datter quam ofte wie dat hi ware. aldus bevele ic u als dat ghi u stellen sult op u verweren. ende becampen desen ridder also hijt begheert oft neen het staet u te berouwene. daer om kiest ende deylt Als dat die grave van prijsant hoorde en wiste hy nyet hoe dat hijt maken soude. maer alle sijn loos opsettinghe om den campe ontslaghen te sijn ende te ontgaen was al om niet ende verloren want hi moste campen. Doen ghinc hi hem wapenen ende dat om te bevechten den ridder etsijtes. ende als hi gewapent was so quam hi ten crijte. ende daer ghinghen si malcanderen ten lere. Etsijtes sloech grote sware slaghen op den grave. ende die grave weder op etsijtes. so dat die hertoginne noch in vresen was. ende dat omme etsijtes wille sorghende ofte hi den campe verlore dat sijt besterven 74 soude. Mer etsijtes die gaf den grave een alsulcken slach dat hi viel teghen die aerde. ende dat hem sijn mes ontviel. ende hi en cost niet op gheraken Etsijtes die wouden doorsteken ofte hi soude segghen die rechte waerheyt hoe dat die vrouwe aen dese grote blaemte ende schande quam Die verrader seyde ic salt al segghen wildy mi beloven niet te dooden. Etsijtes seyde ic belove u dat ic u niet dooden en sal. Doen was die verrader blijde ende hy meende sijn lijf te behouden. ende hi ginc segghen voor den hertoghe hoe dat hy die vrouwe beloghen hadde. ende dat hijt al op haer versiert hadde. ende van den camerlinc ooc dat hi ontschuldich ghedoot was. Doen dat etsijtes hoorde so seyde hi. heer hertoghe wat segt ghi van deser valscher saken. is dit niet een grote valscheit van eenen verrader versiert op alsulcken schonen vrouwe. die so ontschuldeliken al dese grote bescaemtheyt gheleden heeft. ende also pacienteliken den swaren bitteren doot gheleden soude hebben. ende dat tot haerder groter onschult. Die hertoghe dit horende so viel hi op sijn knyen. ende hi badt sijnder vrouwen ghenade ende vergiffenisse van der confusien die hi haer aen gedaen hadde Die vrouwe nam haren man op vander aerden. ende was seere blijde dat si verlost was vander verraderie. Etsijtes vraechde den grave. waer om dat hi dese verraetscape versiert hadde. ende watter hem toe porrede. Doen seide die verrader. her ridder ick hadse gaerne eens ghevioleert want icse lief hadde mer si en wildens niet ghedoghen. ende wt deser causen so heb icse beloghen. Doen dit die hertoghe hoorde seyde hi tot etsytes her ridder steeckt den verrader den hals af. want het is schade ende iammer dat hy leeft. Doen seyde die verrader neen hertoghe hi heeft mi belooft dat hy mi niet doden en soude. ende ic houts mi aen sijn woort. Doen seyde etsijtes ic kenne dat waer is ic en sal u niet doden Mer dese ghereetschape vanden houte en sal hier niet om niet gecomen sijn. men sal den verrader verbarnen. ende doen hem dat hy der vrouwen wilde doen doen. Die hertoghe seide het sal ghescien. ende hi gaf den hangman den last. Doen dat die verrader hoorde seide hi. her ridder is dit u belofte dat ghi mi doden wilt. dats contrarie uwen eedt. ic en sal u niet doden seide etsijtes want dat vier sal u doden want ghijt wel verdient hebt. Die verrader en was niet wel te vreden. mer die hangman nam hem ende seyde. verrader nu sult ghi drincken dat ghi een ander woudt doen drincken. Mettien stac hi tvier in. ende hi verbrande den verrader Ende als die verrader verbrandt was so woude etsijtes wech. mer die hertoghe ende die hertoghinne hielden hem dien nacht daer. ende si deden hem goede chiere. |
Hoe Etschijtes aan een schaapherder kwam die hem zei van de hertogin en hoe dat Etschijtes haar verloste van de dood. Dat 79ste kapittel. ETCHIJTES zei wat heb ik wonderlijke passages door gewandeld sinds dat ik van Evac scheidde die ik in Aragon liet bij de koningin die hij in de zin had in grote liefde, god laat het hem te goede vergaan zodat wij met vreugden mogen verzamelen. Aldus dolende kwam hij in het land van Calabrië en daar zag hij een mooie stad voor hem staan en hij vond een schaapherder op het veld die hij vroeg hoe dat die stad heet en zei; vriend, hoe heet deze stad. De schaapherder zei; heer, het heet Tabor en is die hoofdstad van Calabri. Etschijtes zag dat er veel lieden buiten kwamen gelopen en gegaan. Hij vroeg noch eens de schaapherder wat er schuilde dat het volk alzo liep. Toen zei de schaapherder: Aai helaas jonkheer heer, men gaat verbranden de hertogin van dit land. Etschijtes zei; waarom, wat heeft ze gedaan. De schaapherder zei; daar is een graaf en die heet Pyrant, die heeft haar aangetegen met haar kamerling dat ze zich daarmee misdragen heeft. Maar de kamerling stierf daarop dat hij onschuldig was zodat hij de vrouw nooit genaakte in oneerbaarheid. Maar de graaf blijft erbij. Toen kwam daar een ridder en hij verantwoorde haar en wilde de graaf bekampen, de graaf begeerde een jaar uitstel en de ridder moest beloven als het jaar om kwam daar te komen en de verrader bevechten. En dat jaar is geleden en de ridder komt niet, aldus zal men die vrouwe verbranden dat jammer en schade is want die hele wereld zegt dat zij onschuldig is. Toen Etschijtes dat hoorde zo gaf hij de herder een drinkpenning en hij scheidde van hem en ging een gang ter stad waart daar de hertog was en al zijn heren, hij zweeg geheel stil toen de verrader de vrouwe daar bracht waarom hij naar de kerker was daar ze in gevangen lag en hij liet ze zijn knechten voortbrengen. Aldus zo was die vrouwe voor de hertog en zijn heren gebracht om te doden. De vrouwe viel neer op haar knien voor de hertog haar man en zei; O heer, wil mij vergeven of ik u ooit wat misdaan heb wat ik niet weet dat ik u ooit misdeed in woorden of in werken. Al ben ik aldus verraderlijk belogen aldus bid ik u hier op beide mijn knien dat gij noch een luttel tijd vertoeven wil of die ridder iets kwam. De verrader zei; zal men altijd wachten, het is lang genoeg gewacht, ik begeer justitie en dat uw vrouwe sterft door dat onbetamelijke feit dat ze bedreven heeft met haar kamerling. De hertog die dit hoorde zei; ga en stel haar aan de staak en lat ze verbranden, justitie die zal volbracht zijn. Toen kwam Etschijtes en hij zei; neen noch alzo niet hertog, wacht en laat staan uw vrouwe, ik kom hier als kampioen uit de naam van de ridder die deze bloem verantwoorden zou dat wel twee jaar geleden is of meer. Ik kom in zijn plaats als voor vechter van hem. Toen dit de graaf de verrader hoorde zo zei hij tot Etschijtes; wat nood is het mij tegen u te vechten, ik heb tegen u geen kamp aangenomen ik en wil niet vechten, ja, immer tegen u. Toen zei Etschijtes; verrader gij zal of gij zal loochenen al hetgene dat gij de vrouw aanlegt of ik sla u tegen de aarde. Die verrader zag wonderlijk toe toen Etschijtes alzo sprak en hij zei. Ik en wil tegen u niet vechten en dat bij redenen die ik u zeggen zal al was het dat ik ofschoon ik u in het kampen overwon en u dood sloeg zo was het alzo veel als niets, want kwam die andere ridder, hij zou mij willen bevechten en de kamp voldoen alzo wij verbonden staan. Etschijtes antwoorde en zei; gij zal mij nu bevechten goedsmoeds of kwaadmoeds en u verweren eer ik u onvoorziens en weerloos in het zand versla. Toen zei de verrader; ik wil niet kampen, of neen gij zal mij tonen zekere brieven als dat gij hier komt vanwege de ridder daar ik den kamp tegen aanvaarde of ik en wil tegen u niet vechten op geen manieren. Het was ook geen rechte noch reden. Etschijtes die dit hoorde zei tot de hertog; ziet heer en prins, ik kom hier om u vrouwe te verantwoorden en haar onschuld te doen van datgene daar men haar mee befaamd en dat die verrader haar opzegt en ik zeg noch voort meer bij wel te weten dat ze daar geen schuld toe heeft, maar het is gelogen alzo ik zal doen blijken eer dat deze dag vergaat. Aldus begeer ik dat hij kampen zal naar gebruik en gewoonten van de hof. Toen de hertog dit hoorde zo was hij zeer blijde en zei; Ortsa, gij graaf van Pyrant, gij moet vechten na dien dat het die ridder begeert zo moet het voldaan zijn. Toen zei de graaf; dat is waar heer, was het dat hij was diezelfde ridder die mij eerst bevechten wilde of dat hij brieven had van macht van zijn hand. Neen, zei de hertog, dat is alles eens, want gij zei tevoren dat het u alle eens was wie dat er kwam of wie dat hij was. Aldus beveel ik u als dat gij u stellen zal op u verweren en bekampen deze ridder alzo hij het begeert of neen het staat u te berouwen, daarom kiest en deelt. Toen dat de graaf van Pyrant hoorde wist hij niet hoe dat hij het maken zou, maar alle zijn loze opzet om van het kamp ontslagen te zijn en te ontgaan was al om niet en verloren want hij moest kampen. Toen ging hij zich wapenen en dat om te bevechten de ridder Etschijtes en toen hij gewapend was zo kwam hij ten krijt en daar gingen ze elkaar te leren. Etschijtes sloeg grote zware slagen op de graaf en de graaf weer weder op Etschijtes zodat de hertogin noch in vrees was en dat vanwege Etschijtes en bezorgde dat als hij het kamp verloor dat zij het besterven zou. Maar Etschijtes die gaf de graaf een al zulke slag zodat hij viel tegen di aarde en dat hem zijn mes ontviel en hij kon niet op geraken. Etschijtes die wilde hem doorsteken of hij zou zeggen de rechte waarheid hoe dat die vrouwe aan deze grote blaam en schande kwam. De verrader zei; ik zal alles zeggen, wil je mij beloven niet te doden. Etschijtes zei, ik beloof u dat ik u niet doden zal. Toen was die verrader blijde en hij meende zijn lijf te behouden en hij ging zeggen voor de hertog hoe dat hij die vrouwe belogen had en dat hij het al op haar versierd had en van de kamerling ook dat hij onschuldig gedood was. Toen dat Etschijtes hoorde zo zei hij; heer hertog, wat zegt gij van deze valse zaak, is dit niet een grote valsheid van een verrader versiert op al zulke mooie vrouwe die zo onschuldig al deze grote beschaamdheid geleden heeft en alzo geduldig de zware bittere dood geleden zou hebben en dat tot haar groter onschuld. De hertog die dit hoorde zo viel hij op zijn knien en hij bad zijn vrouw genade en vergiffenis van de schande die hij haar aangedaan had. Die vrouwe nam haar man op van de aarde en was zeer blijde dat ze verlost was van het verraad. Etschijtes vroeg de graaf waarom dat hij dit verraad versierd had en wat er hem toe porde. Toen zei de verrader; heer ridder, ik had haar graag eens geschonden want ik had haar lief, maar ze wilde het niet gedogen en vanwege deze oorzaak zo heb ik haar belogen. Toen dit de hertog hoorde zei hij tot Etschijtes, heer ridder, steek de verrader de hals af want het is schade en jammer dat hij leeft. Toen zei de verrader, neen hertog, hij heeft mij beloofd dat hij mij niet doden zou en ik hou mij aan zijn woord. Toen zei Etschijtes, ik beken dat het waar is, ik zal u niet doden. Maar dit gereedschap van hout zal hier niet voor niets gekomen zijn, men zal de verrader verbranden en doen hem dat hij de vrouw wilde doen. Toen zei de hertog; het zal geschieden en hij gaf den hangman de last. Toen dat de verrader hoorde zei hij; heer ridder, is dit uw belofte dat gij mij doden wilt, dat is contrarie uw eed. Ik zal u niet doden, zei Etschijtes, want dat vuur zal u doden want gij hebt het wel verdiend. De verrader was niet goed tevreden, maar de hangman nam hem en zei; verrader, nu zal gij drinken dat gij een ander wilde doen drinken. Meteen stak hij het vuur aan en hij verbrande de verrader. En toen die verrader verbrand was zo wilde Etschijtes weg, maar de hertog en de hertogin hielden hem die nacht daar en ze deden hem goede sier. |
[31] Hoe die soudaen carodos van babilonien met allen sinen heeren raet nam om eresebia te hebben voor amenijus sinen neve. Dat. LXXX. capittel. DIE soudaen van babilonien carodos hadde ontboden alle die edelen van sinen lande. ende dat om te reysen in landt van griecken. om te hebben des keysers dochtere eresebia. Daer was inden iersten die coninc caspus van libra. ende flauskus die coninc van galileen ende cleophus die coninc van cossedrin ende die coninc salant van cleen india. demofoen des soudaens broeder van babilonien. Ende die coninc van capedocien met veel ameralen ende soudaten. dat tghetal der turcken met allen veel was. Ende dese wilden al op dlandt van griecken. ende si maecten grote ghereetschappe also dat si met craken huylluken/ carvelen/ crakoenen/ berghen/ galeyen / ende galyooten overtoghen met groter heyr cracht int landt van ander nobele by den lande van griecken. Ende als si daer quamen so ordineerden si eenen bode met eenen brief. ende die sonden si int landt van griecken aen den keiser ende aen alle sijn heren Die bode nam orlof aen die soudaen carodos van babilonien ende aen alle die ander heren ende hi seyde. ic sal die bootschappe van desen brieve wel beschicken. ende een antwoort hier van desen brieve brenghen. datmens my bedancken sal Aldus so liep hi wech sijns weghes so langhe ende so verre tot dat hi quam voor die stadt van constantinobele. ende also gheringe 75 als hi daer binnen quam so liep hy ter stont nae thof daer hi den keyser vandt. die hy gruete nae sijnder weerden. Die keyser die sach wel aen sijn habijten dat hi een heydens bode was. ende hi vraechde hem wat hi begheerde. Doen nam die bode den brief ende hi gaffen den keyser ende seyde hoe datten hem sandt die soudaen carados van babilonien. ende die coninc caspus/ die coninc van libra/ende die coninc salant die coninc flauskus. die coninck van cappedocien / ende cleophus die coninc van cossedrin. ende demofoen des soudaens broeder / ende amenyus sijn neve bevelende u dat ghi cort antwoorde gheven wilt van dat ghene dat si u over scriven nae in houdt des briefs sonder eenich toeven. Als dat die keyser hoorde van den bode so was hi beducht ende in sorghen van orloghen die hem toe comen mochten. hi ontboot sijn heeren ende sijn dochter ende margriete dat si souden comen horen den brief lesen die hem die coninghen ende die soudaen hadden ghesonden. si waren den keiser ghehoorsaem ende si quamen om te horen des briefs in hout. welcken brief die keyser selve las. ende daer vant hi in hoe dat die soudaen van babilonien begheerde voor sinen neve amenijus des keisers dochter eresebia. Daer die maecht op antwoorde ende seide. vader heere slaet mi liever doot dan ick soude eenen hont nemen. die welck dat contrarie is onser wet ende teghen tghebot gods. Alle die heeren ende vrouwen die daer bi waren ende diet aenhoorden si seyden ooc dier ghelike. Doen dit die keyserlijcke maiesteyt verstond. so seyde hi roepet den bode ic sal hem cort antwoorde geven ende si deden dat hem die keyser beval. die bode wert geroepen om voor den keyser te comen. Als die keysere den bode sach so seyde hi. bode u meninghe die is wel verstaen. gaet ende segt uwen here carodos van babilonien ende al sijn familie dat my myn dochter noch niet af en staet. ooc en is si van avijse noch vander meninghe niet. als dat si soude willen trouwen eenen heydenschen hont. ende contrarie tghelove van christus. Segghet hem voort meer dat ic also ghesint hen. als dat icse veel liever den hals af wronghe dan si onder syn handen comen soude. ende ic soudese noch vele liever gheven eenen snoden rabaut die kersten ware dan alsulcken prije. iae argher dan prijen so sijn si allen. want si versmaden den heere iesum christum die ghecruyst is voor alder menschen salicheyt. ende die alle dinc gheschapen ende ghemaect heeft. ende weder ontmaken sal ten ioncsten daghen alst hem belieft. Die bode dit horende seyde. is dit myn antwoorde ende respons die ic mijnen heeren draghen sal. Die keyser seide bode iaet. ende en comet hier niet meer om alsulcken bootschappen te doene of dat soude u berouwen. ende ten lesten so soudet ghi met uwen live becoopen Ende aldus so liep die bode wech als hi alder ierst mocht. want hi hadde vreese in sijn koeckene oft hi in die hitte ende verstoortheyt des keysers ghebleven hadde. Die keyser ende alle sijn heeren ghingen te rade hoe dat sijt maken souden. doen seiden die heeren al te samen met eenen accoorde ende met voorsichtigher wysheit. heer keyser wi sijn seker dat wi verwachtende syn grooten last van orloge vanden hont den soudaen van babilonien. ende daer om so laet alle u ondersaten vergaderen. want wi allen duchten dattet ons van node sijn sal. Die keiser dachte in hem selven dat dien raet seer goet was ende hi dede sijn boden comen ende sijn herauten. ende sandt se alle syn rijcke door dat si sijn steden ende sloten wel voorsien souden tegens der macht der turcken die over comen waren met groter macht. Die boden ende herauten namen den last aen ende si deden dat hem die keyser bevolen hadde. Ende binnen desen tijt so is die bode ghecomen int heyr by den soudaen carodos. ende bi alle die coninghen ende princen. Die bode groete den soudaen carodos van mamets weghen ende alle sijn goden. Die soudaen carodos hieten willecome. ende hi vraechde den bode wat antwoorde dat hy brochte. ende hoe hy ghevaren hadde. Die bode seide hem niet alte wel. Niet wel vraechden doe alle die heren hoe comt dat bi. laet ons dat horen. Die bode antwoorde ende seide heer soudaen si ontsien seere cleyne u macht. ende ooc sijn dochter en is niet ghedelibereert. als dat si soude willen trouwen eenen heydenschen hont. si seit wi sijn alle argher dan honden. Voort 76 seyde die keyser hy soudese vele liever den hals af wringhen dan hijse u gave. ghi die een prije sijt versmadende der kerstenen wet. ende si hieten mi haestelic van daer gaen. ofte si souden mi doen sterven. spijtigher volc en sach ic noyt dan si en sijn. Als die soudaen ende die heeren dit hoorden waren si seer tonvreden. die een swoer bi sinen mamet. ende die ander swoer hi sinen apolijn. ende die derde bi ternogant die kerstenen soudent becoopen. Si vergaderden haer lieden macht ende si reysden nae dat landt van andernobelen. ende sy stichten daer roof ende brant. ende si sloeghent al doot dat si daer omtrent hem vonden. mer dat ghemeen volc was veel gevlucht in sloten ende in steden. dat si die so haest niet over lopen en mochten. Aldus sloeghen si haer tenten ende pauwelioenen tusschen andernobele ende constantinobele omtrent den middeweghen. ende daer maecten si haer perck. ende reden dat platte landt meest al af. also dat si dat arme volc seer vele schaden deden also men wel horen sal. daer sijt claghen sullen den keyser van griecken. ende alle sinen raets heeren. |
[31] Hoe de sultan Carodos van Babylonië met al zijn heren raad nam om Eresebia te hebben voor Amenyus, zijn neef. Dat 80ste kapittel. DE sultan van Babylonië Carodos had ontboden alle edelen van zijn land en dat om te reizen in het land van Griekenland om te hebben de keizers dochter Eresebia. Daar was als eerste de koning Caspus van Yberia en Flauskus de koning van Galilea en Cleophus de koning van Cosorin en de koning Salant van Afrika, Demofoen de sultan broeder van Babylonië. En de koning van Cappadocië met veel admiralen en soldaten zodat het getal der Turken met allen veel was. En deze wilden allen op het land van Griekenland en ze maakten grote gereedschappen alzo dat ze met kraken, huilluiken, karvelen, krakoenen, bergen, galeien en galjoenen overtrokken met grote legerkracht in het land van andere nobele bij het land van Griekenland. En toen ze daar kwamen zo ordineerden ze een bode met een brief en die zonden ze in het land van Griekenland aan de keizer en aan al zijn heren. De bode nam verlof aan de sultan Carodos van Babyloni en aan alle de andere heren en hij zei; ik zal die boodschap van deze brief goed beschikken en een antwoord hier van deze brief brengen dat men het mij bedanken zal. Aldus zo liep hij weg zijn weg zo lang en zo ver totdat hij kwam voor de stad van Constantinopel en alzo gauw als hij dar binnenkwam zo liep hij terstond naar de hof daar hij de keizer vond die hij groette naar zijn waarde. De keizer die zag wel aan zijn habijt dat hij een heidense bode was en hij vroeg hem wat hij begeerde. Toen nam de bode de brief en hij gaf die de keizer en zei; hoe dat hem zond de sultan Carodos van Babyloni en de koning Caspus, de koning van Yberia en de koning Salant, de koning Flauskus de koning van Cappadocië en Cleophus de koning van Cosorin, de sultan broeder, en Amenyus zijn neef, en beveelt u dat gij kort antwoord geven wilt van datgene dat ze aan u schrijven naar de inhoudt der brief zonder enige toeven. Toen dat de keizer hoorde van de bode zo was hij beducht en in zorgen van oorlogen die hem toekomen mochten. Hij ontbood zijn heren en zijn dochter en Margariet dat ze zouden komen horen de brief lessen die hem die koningen en de sultan hadden gezonden. Ze waren de keizer gehoorzaam en ze kwamen om te horen de brief inhoudt. Die brief de keizer zelf las en daar vond hij in hoe dat de sultan van Babyloni begeerde voor zijn neef Amenyus de keizers dochter Eresebia. Daar die maagd op antwoorde en zei; vader heer, slaat mij liever dood dan ik zou een hond nemen wat dat contrarie is onze wet en tegen het gebod god. Alle heren en vrouwen die daarbij waren en die het aanhoorden zeiden ook diergelijke. Toen dit de keizerlijke majesteit verstond zo zei hij; roep de bode, ik zal hem kort antwoord geven en ze deden dat hen die keizer beval. De bode werd geroepen om voor de keizer te komen. Toen de keizer de bode zag zo zei hij, bode uw bedoeling die is goed verstaan, ga en zeg uw heer Carodos van Babylonië en al zijn familie dat ik mijn dochter noch niet afstaat, ook is ze van advies noch van de mening niet als dat ze zou willen trouw een heidense hond en contrarie het geloof van christus. Zeg hem voort meer dat ik alzo gezind ben als dat ik ze veel liever de hals afwrong als ze onder zijn handen komen zou en ik zou ze noch vele liever geven een snode rabauw die christen was dan al zulke gier. ja erger dan gieren zo zijn ze allen want ze versmaden de heer Jezus Christus die gekruisigd is voor alle mensen zaligheid en die alle dingen geschapen en gemaakt heeft en weer ontmaken zal ten jongste dagen als het hem belieft. De bode die dit hoorde zei; is dit mijn antwoord en respons die ik mijn heren dragen zal. De keizer zei; bode ja het, en kom hier niet meer om al zulke boodschappen te doen of dat zou u berouwen en tenslotte zo zou gij het met uw lijf bekopen. En aldus zo liep die bode weg zo gauw hij kom want hij had vrees in zijn keuken of hij in die hitte en verstoordheid der keizer gebleven had. De keizer en al zijn heren gingen te rade hoe dat zij het maken zouden. Toen zeiden de heren alle tezamen met een akkoord en met voorzichtige wijsheid; heer keizer, wij zijn zeker dat wij verwachten zijn grote last van oorlog van de hond de sultan van Babyloni en daarom zo laat al uw onderzaten verzamelen want wij allen duchten dat het ons van node zijn zal. De keizer dacht in zichzelf dat die raad zeer goed was en hij liet zijn boden komen en zijn herauten en zond ze al zijn rijk door dat ze hun steden en kastelen goed voorzien zouden tegen de macht der Turken die overgekomen waren met grote macht. De boden en herauten namen de last aan en ze deden dat hen de keizer bevolen had. En binnen deze tijd zo is de bode gekomen in het leger bij de sultan Carodos en bij alle koningen en prinsen. De bode groette de sultan Carodos vanwege Mohammed en al zijn goden. De sultan Carodos zei hem welkom en hij vroeg den bode wat antwoord dat hij bracht en hoe hij gevaren had. De bode zei hem niet al te goed Niet goed, vroegen toen alle heren, hoe komt dat bij, laat ons dat horen. De bode antwoorde en zei; heer sultan, ze ontzien zeer klein uw macht en ook zijn dochter is niet gedelibereerd als dat ze zou willen trouwen een heidense hond. Ze zei, wij zijn allen erger dan honden. Voort zei die keizer, hij zou haar veel liever de hals afwringen dan hij haar aan u gaf, gij die een gier bent en versmaadt de christenen wet en ze zieden me haastig vandaar te gaan of ze zouden mij laten sterven, spijtiger volk zag ik nooit dan zij zijn. Toen de sultan en de heren dit hoorden waren ze zeer ontevreden, de ene zwoer bij zijn Mohammed en de ander zwoer hij zijn Apollo en die derde bij Ternogant, de christenen zouden het bekopen. Ze verzamelden hun macht en ze reisden naar dat land van Hadrianopel en ze stichten daar roof en brand en ze sloegen alles dood dat ze daar omtrent hen vonden. Maar het gewone volk was veel gevlucht in kastelen en in steden dat ze die zo gauw niet over lopen mochten. Aldus sloegen ze hun tenten en paviljoenen tussen Hadrianopel en Constantinopel omtrent de middenweg en daar maakten ze hun perk en reden dat platteland meest al af. Alzo dat ze dat arme volk zeer veel schaden deden alzo men wel horen zal daar ze hert beklagen zullen de keizer van Griekenland en al zijn raadsheren. |
Hoe die arme ghemeente quamen claghen aenden keyser van griecken over die heydensche honden. Dat. LXXXI. capittel. DIE landt lieden van ander nobele ende van den lande van griecken leden groote persecucie van den heydenen diese allen verbranden / dooden ende veriaechden so deerliken dat si niet en wisten waer te schuylen ofte bliven. ende die sommighe van hem lieden vlooden tandernobele in dye stadt. ende die sommighe liepen in constantinobele. bi den keyser ende bi sinen hoghen raet Als die keyser hoorde dese groote carminghe ende dat grote iammerlike claghen der gheenre die daer veriaecht ende verdreven waren. so ghinc hi ende stelde sijn volck al te samen in die ordene. ende besach hoe sterck dat hij was van sinen volcke. Doen vandt hi omtrent. LXXX. duysent mannen tot sijnder noot. ende hi dede hem lieden al bereet maken. want hi woude een reyse doen op die heydensche honden. ende si waren daer allen ghewillic toe. Die keyser die nam. LX. duysent van den vroomsten. ende hi lieten. XX. duysent in die stede. ende daer mede so trock hi heymelic inder nacht wt constantinoble. ende hi beval sijn dochter eresebia ende margrieten van lymborch ende den heeren die daer in die stadt bleven dat si waer nemen souden teghen sijn comste. Eresebia des keisers dochter en was niet wel te vreden. dat haer vader also danighe reyse bestont ende aen ghinc. ende si vreesde seer voor eenighe ongheluck oft mesquaemheit die hem daer af comen mochte. ende also dede oock margrieta van lymborch. ende alle die heren. mer die keyser en wouts niet laten. Ende aldus so nam hy orlof aen sijn dochter / margrieten / ende aen al sijn heren. ende hi reedt mit sinen stragootten ter poorten wt. Die wakers vander stadt bleven vierende op die torren ende poorten. omdat si sien souden hoe dat si varen souden. Ende aldus so reedt die keiser door tot dat si quamen aen eenen berch. ende aen gheen side vanden berch sach die coninc cleophus van cassebrin ende die coninc flauskus van galileen. dese twee coninghen hadden onder hem ligghende wel. LXXX. duysent sarasinen. Die keiser die sandt eenen verspijer op den berch om te vernemen wat si int heyr deden. die verspijer was behendich ende subtijl in sijn saken. hy ghinck om den berch besiden omme tot dat hy quam int heyr. ende daer sach hy datse som sliepen. ende som by den viere saten half wereloes sonder tuch oft ghewer Die verspijer liep weder om den selven wech die hij comen was. mer dat was een weynich omme. mer het was eenen platten wech Hi quam totten keyser ende seyde hem hoe datter gestelt was. ende wat tijdinghe dat hy al ghehoort ende ghesien hadde. ende ghemerckt hoe dat si laghen ende saten. Die keiser verblijde hem wter mater seer als hi die tijdinghe hoorde van den verspijer. ende hi vraechde hem hoe dat hy over den berch quam. want die keyser en peynsde niet dat hy den neer wech ghegaen was. Maer doen die verspijer stont bi den keysere doen begonstet over middernacht te gaen omtrent twee uren. so die somersche 77 nachten cort sijn. Die keiser nam. XX. duysent mannen. ende hi liet die ander daer buten der stadt in die orden staen besiden den berch. oft si den berch over ghecomen hadden dat si dan verlaecht ende in die valle gheweest hadden. Aldus so seyde die verspijer den keiser met sinen volcke den selven wech in die hi ghegaen hadde. so langhen tijt tot dat si om den berch waren daer die honden laghen. daer si ter stont in den hoop sloeghen ende riepen met luyder stemmen griecken griecken Die sarasinen dat horende waren verslaghen ende seer tonvreden. die een liep hier om sijn gewer ende die ander daer. mer eer si haer ghewer consten ghecryghen so sloeghen die kersten heeren wel. VI. duysent doot. ende namen die edelste ghevanghen. Die coninghen werden metten gheruchte wacker ende vraechden wat dinghe datter was. die honden seiden het sijn die van griecken si slaent al doot. Die twee coninghen waren vervaert. ende si weken nae dander heyr daer die coninc caspus lach. Die keyser met sinen volcke ghincker mede door. ende si sloegent al doot dat si vonden. ende staken dat vier in die tenten ende logijsen ende lietense staen barnen. Doen alle die ander heren dat saghen die daer laghen bi den soudaen. so schoten si aen haer wapenen ende bliesen haer hornen ende basunen. Die keiser hoorde dat gheruchte ende hi seyde. kinderen wi hebben eeren ghenoech. laet ons vertrecken in tijts want den dach comt aen. ende si sijn alle in roeren. ooc hebben wi hem lieden schaden ghenoech beraden ende ghedaen desen nacht. want si hebben vele dooden ghelaten. ende al haer tenten verbrant. Aldus so laet ons rijden met onsen ghevanghen bi ons ander volc. dat is ons tsekerste. ende si sullen qualiken desen wech vinden die wi passeren mer sullen willen over den berch comen ende eer si dan over sijn so sullen wi allen met onsen gevanghen sijn in die stadt van constantinoble mit behouwen der reyse. Des keisers mannen van wapenen die warens wel te vreden. ende aldus reden si heymelic besiden den berch omme tot dat si quamen aen dander volck dat daer in dorden stont hem lieden verwachtende diese blijdeliken ontfingen. aldus reden si gelijc weder om nae die stadt daer si wt comen waren. Die wakers op der mueren saghen den standaert vanden keiser. dies si seer blijde waren ende ooc saghen si veel heydenen ghebonden aen malcanderen comende voor theyr nae die stadt. Sy ontsloten die poorten. ende si lieten den keyser met sinen state vriendeliken in ende met groter werden. Eresebia des keysers dochter ende margrieta die quamen metten heeren vander stadt den keyser te ghemoete. ende si hieten hem vriendeliken wille come mit groter blijschapen ende vruechden. Die keyser dancte hem lieden seere ende hi schanc sijn dochter ende margrieten vier gevanghen heren. die een was die amerael van babilonien. die ander die avystant van palerne. die derde die amerael van cordes. die vierde was faluskes neve corsabrin. Dese viere waren hem beyden ghesconcken vanden keiser ende van tghemeen heyr. Si dancten den keyser ende alle die ander herteliken seer. ende daer nae so reedt elck tot sinen logijse ende herberghen woert om te rusten ende goede chiere te maken. want si vermoyt waren. Die keyser ende sijn edele reden te hove bi sijnder dochter ende margrieten. ende daer maecten si goede chiere. ende die vier ghevanghen met hem. mer die ander ghevanghen waren alleen ghelegt in eenen torre daer si bewaert waren. Die keyser ende sijn heren danckten god almachtich vander victorien die hem lieden gheschiet was. ende si hadden tghewin ende die overhant. mer die payienen ende die heydensche honden hadden den schaden. |
Hoe de arme gemeente kwam klagen aan de keizer van Griekenland over de heidense honden. Dat 81ste kapittel. DE landlieden van Adrianopel en van het land van Griekenland leden grote vervolging van de heidenen die alles verbranden, doden en verjoegen en zo deerlijk zodat ze niet wisten waar te schuilen of te blijven en sommige van hen lieden vlogen te Adrianopel in de stad en sommige liepen in Constantinopel bij de keizer en bij zijn hoge raad. Toen de keizer hoorde deze grote kermen en dat grote jammerlijke klagen diegene die daar verjaagd en verdreven waren zo ging hij en stelde zijn volk al tezamen in de orde en bezag hoe sterk dat hij was van zijn volk. Toen vond hij omtrent 80 000 mannen tot zijn nood en hij liet hen alles gereed maken want hij wilde een reis doen op de heidense honden en ze waren daar allen gewillig toe. De keizer die nam 60 000 van de dapperste en hij liet er 20 000 in die stad en daarmee zo trok hij heimelijk in de nacht uit Constantinopel en hij beval zijn dochter Eresebia en Margariet van Limburg en de heren die daar in de stad bleven dat ze waarnemen zouden tegen zijn komst. Eresebia de keizer dochter was niet goed tevreden dat haar vader alzo dusdanige reis bestond en aanging en ze vreesde zeer voor enig ongeluk of miskwam die hem daarvan komen mocht en alzo deed ook Margriet van Limburg en alle de heren, maar de keizer wilde het niet laten. En aldus zo nam hij verlof aan zijn dochter, Margriet, en aan al zijn heren en hij reedt met zijn soldaten ter poorten uit. De wakers van de stad bleven zien op de torens en poorten omdat ze zien zouden hoe dat het ze gaan zouden. En aldus zo reedt de keizer door totdat ze kwamen aan een berg en aan die zijde van de berg zag de koning Cleophus van Cosorin en de koning Flauskus van Galilea. Deze twee koningen hadden onder hen liggen wel 80 000 Sarasijnen. De keizer die zond een verspieder op de berg om te vernemen wat ze in het leger deden. Die verspieder was behendig en subtiel in zijn zaken. Hij ging om de berg bezijden om totdat hij kwam in het leger en daar zag hij dat ze som sliepen en soms bij het vuur zaten half weerloos zonder tuig of geweer. De verspieder liep weer om dezelfde weg die hij gekomen was, maar dat was een weinig om want het was een platte weg. Hij kwam tot de keizer en zei hem hoe dat het gesteld was en wat tijding dat hij al gehoord en gezien had en gemerkt hoe dat ze lagen en zaten. De keizer verblijde zich uitermate zeer toen hij die tijding hoorde van de verspieder en hij vroeg hem hoe dat hij over de berg kwam want de keizer peinsde niet dat hij de lage weg gegaan was. Maar toen de verspijker stond bij de keizer toen begon het over middernacht te gaan omtrent twee uren zo de zomerse nachten kort zijn. De keizer nam 20 000 mannen en hij liet de anderen daar buiten de stad in de orde staan bezijden de berg als ze de berg over gekomen hadden dat ze dan laag en in de vallei geweest hadden. Aldus zo zei de verspieder de keizer met zijn volk dezelfde weg te gaan die hij had gedaan zo’n lange tijd tot dat ze om den berg waren daar die honden lagen. Daar ze terstond in de hoop sloegen en riepen met luide stemmen Griekenland, Griekenland. Die Sarasijnen dat hoorde waren verslagen en zeer ontevreden die een liep hier om zijn geweer en de ander daar, maar eer ze hun geweer konden krijgen zo sloegen ie christenheren er wel. 6 000 dood en namen de edelste gevangen. De koningen werden met het gerucht wakker en vroege wat ding dat er was. De honden zeiden het zijn die van Griekenland, ze slaan alles dood. Die twee koningen waren bang en zei weken naar het andere leger daar de koning Caspus lag. De keizer met zijn volk gingen er mee door en ze sloegen alles dood dat ze vonden en staken dat vuur in de tenten en logies en lieten ze staan branden. Toen alle andere heren dat zagen die daar lagen bij de sultan zo schoten ze aan hun wapens en bliezen hun horens en bazuinen. De keizer hoorde dat gerucht en hij zei; kinderen wij hebben eer genoeg, laat ons vertrekken op tijd want de dag komt aan en zei zijn allen in roeren. Ook hebben wij hen schaden genoeg beraden en gedaan deze nacht want ze hebben vele doden gelaten en al hun tenten verbrand. Aldus zo laat ons rijden met onze gevangenen bij ons ander volk, dat is ons het zekerste en ze zullen kwalijk deze weg vinden die wij passeren, maar zullen over de berg willen komen en eer ze dan over zijn zo zullen wij allen met onze gevangenen zijn in de stad van Constantinopel met behouden reis. De keizers mannen van wapen die waren het wel tevreden en aldus reden ze heimelijk bezijden de berg om totdat ze kwamen aan het andere volk dat daar in de orde stond en hen verwachten, die ze blijde ontvingen. Aldus reden ze gelijk weerom naar de stad daar ze uitgekomen waren. De wakers op de muren zagen de standaard van de keizer, dus waren ze zeer blijde en ook zagen ze veel heidenen gebonden aan elkaar komen voor het leger naar de stad. Ze openden de poorten en ze lieten de keizer met zijn staat vriendelijk in en met grote waarde. Eresebia, de keizers dochter, en Margriet die kwamen met de heren van de stad de keizer tegemoet en ze zeiden hem vriendelijk welkom met grote blijdschappen en vreugden. De keizer dankte hen zeer en hij schonk zijn dochter en Margariet vier gevangen heren. De ene was admiraal van Babylonië en de ander die adviseur van Palermo, de derde de admiraal van Cordes, de vierde was Flauskus neef Corsabrin. Deze vier waren hen beiden geschonken van de keizer en van het gewone leger. Ze bedankten de keizer en alle anderen hartelijk zeer en daarna zo reedt elk tot zijn logies en herberg waart om te rusten en goede sier te maken want ze waren vermoeid. De keizer en zijn edelen reden te hof bij zijn dochter en Margariet en daar maakten ze goede sier en die vier gevangen met hem. Maar de ander gevangenen waren alleen gelegd in een torren daar ze bewaard waren. De keizer en zijn heren dankten god almachtig van de victorie die hen geschied was en ze hadden het gewin en de overhand, maar de heidenen en de heidense honden hadden de schaden. |
Hoe die heydenen beclaechden den schade die si hadden vanden keyser van griecken. Ende hoe etsijtes ende heyndric vergaren sullen bi venus berch. Dat. LXXXIJ. capittel. ALS die keyser ende al sijn edele aldus in rusten waren ende in groter blijschapen. ende dat by der victorie die hem gheschiet was. so was die soudaen carodos van babilonien seer tonvreden ende dat door die schade ende lachtere dat hem die keyser beraden hadden. ho swoer bi alle sijn goden 78 ende mametterijen dat hijt wreken soude. Die twee gevluchte coningen beclaechden die schade van haren volcke. ende die schade dat alle haer tenten ende pauwelioenen verbrant waren. ende elc beval den anderen dat si die doden ter aerden doen souden. ende dat om des stancx wille dat also ghedaen was. Die soudaen ende die heeren hielden raet om weder te crijgen die gevanghen dier ghevanghen waren die vier machtighe princen. ende si ordineerden eenen heraut die si senden souden aenden keiser van constantinobele. oft hijse soude willen raentsoeneeren. ende nemen ghelts ende goets ghenoech daer af. Aldus ordineerden si eenen brief. ende gaven den brief den heraut om te draghen in die stadt van constantinoble aenden keiser. ende aen alle sijn edele. Die heraut nam den brief ende hi seide. mijn heeren ic saelt gaerne doen. belieft u yet anders. Die soudaen seyde neent. dan dat hy ons antwoorde sende van dien brief. wat hi doen oft laten wilt. ende daer mit liep die bode nae die stadt van constantinoble. daer hi niet verre af en was. ende hi vandt onder weghen veel van sinen volcke doot ligghen. dat die griecken ghedaen hadden. daer hy seer droeve om was. al claghende quam die bode voor die stadt daer hy in liep. Die wakers van der stede vraechden waer hi wilde wesen. die bode antwoorde ende seide bi den keiser. ic come vanden soudaen van babilonien. Als dat die wakers hoorden so ghincker twee met hem. ende si verbonden syn oghen omdat hi tregement vander stadt niet sien en soude. ofte over draghen sinen heeren hoe dat in die stadt stont. oft wat si deden. aldus en sach die heraut niet. maer hy hoorde wel groot gheruchte van volcke. Die wakers brochten hem int hof vanden keiser tot binnen der salen. daer die keiser sadt in synder maiesteyt. sijn heren ende princen allen bi hem ende margrieta ende ooc sijn dochter. Die wakers groeten den keyser met soeter spraken. Die keiser dancte hem lieden. ende hi vraechde waer om dat si dien man also blindelinge bi hem brochten. ende wattet bediede Die wakers seyden het is een sarasijn een heydens heraut van den soudaen van babilonien. ende hi wilde by u sijn. ende doen verbonden wi sijn oghen omdat hi niet sien en soude ons ordinancie oft ons regiment vander stadt. ende dat sinen heren over te draghen. Die keyser seyde ghi hebt seer wel gedaen. ontbint sijn oghen ende laet ons horen sijn meeninghe. ende wat hi begheert Die wakers deden dat hem die keyser beval. ende si ontbonden hem sijn oghen. Als die heraut siende was den staet vanden keyser so was hi verwondert. ende dat door die groote costelicheit die hi daer sach. ende hi groete den keyser nae sijnder talen ende seyde oft hem beliefde te horen den last sijns heeren. Daer die keyserlike maiesteyt op antwoorde met sinen monde spreect op heraut. ende gheeft mi te kennen den last dijns heren ende sijn begheeren. Doen ghinc die heraut sijn relaes doen ende seide. daer is die machtighe soudaen van babilonien carodos ende sijn broeder demofoen aminijus sijn neve. ende die coninc caspus van lybra flauskus den coninc van galyleen. cleophus van cosorin. ende die coninc salant. ende van capadocien die coninc machtich. dese heeren voornoemt al te samen. ende den soudaen te voren. wien si al te samen obedieren ende onderdanich sijn senden mi aen u keiser outsaris ende dat hooft der griecken met dien beslotenen brief. begherende dat ghi daer op scriven wilt antwoorde. wat ghi doen oft laten wilt. ende mi die antwoorde gheven. Die keiser dit horende seyde totten wakers. leyt den heraut in die camer ende doet hem goet chiere. men sal hem cort antwoorde geven. Die wakers ghinghen metten heraut ende si deden hem goede chiere. Die keyser ende sijn heeren over saghen den brief daer si in vonden ghescreven. oft hi soude wille ransoeneeren die vier ghevanghen ende die ander mede. Daer op dat die keyser seyde. ghi heeren wat segt ghi daer toe. die vier gevanghen hebben wi ghegheven mijnder dochter ende margrieten aldus en hebben wi daer gheen machte aen Die heren seiden dat is die waerheit mer wi sullen uwer dochter ende margarieten vragen wat haers sins is. ende hoe si daer toe gemoveert sijn oft si hem willen laten verrantsoenen oft niet. Dat docht den keyser seer goet. ende hi vraechde sijnder dochtere ende margrieta 79 segghende. ortsa ghi maechden hoe sidy ghesint. hier is die soudaen van babilonien die hadde seere gaerne u vier ghevanghen. wat soudt ghi segghen oft ghijse liet verrantsoeneeren en naemter dat ghelt af. dat soude u meer profijteren dan dat si hier gevanghen ligghen. Doen seyde eresebia des keisers dochter. vader heere ghi hebt onrechte. ende dat bi redenen die ick u sal aviseren. ten schaet niet dat si noch ghevanghen bliven. ende dat bi goeder cansen ende reden oft schier oft morghen in eenighen strijt oft in baelgen yemant van den onsen afghevanghen ware. si mochten hem doden oft andersins qualiken hantieren. Aldus heer vader ende keyser bliven dese ghevanghen hier. si sullent daer omme laten ende peynsen dat wi desen doen sullen dat sullen si den onsen doen Margrieta die seyde ooc dergelike ende si seyde noch meer. heer keyser laten wi dese vier ghevanghen gaen. wi hebben also veel vianden te meer. ende die vier souden ons licht meer hinders doen dan alle die andere. ende aldus ist dat beste dat si noch hier bliven als prijsonieren ende ghevanghen. want si sullen altoos tijts ghenoch comen om te rantsoeneeren. Die keyser ende sijn heeren horende dese tale van dese twee maechden. saghen op den anderen te wonder. ende si seyden allen dat is ooc dat beste dat si hier bliven. Men dede den heraut comen tot bi den keyser. die wakers brochten hem daer. ende als hi bi den keyser quam. so seide die keiserlike stemme bode oft heraut. gaet tot dijnen heeren ende segt hem. dat wi noch vanden avijse niet en sijn dat wi yemant willen stellen ten rantsoene. maer wi willen ons vianden noch badt proeven draecht uwen heeren dese bootschappe. Als dat die heraut hoorde meende hy wech te gaen. mer die wakers verbonden hem weder sijn oghen. ende leyden hem totter poorten daer hi in quam. Ende als hi buten der poorten was ontbonden si hem sijn oghen. ende si lieten hem gaen nae sijn heyr toe. daer hi niet seer verre af en was. Doen hy int heyr quam so liep hi nae die tente vanden soudaen om sinen laste ende bootschape te verclaren. Die soudean endesijn heeren ssgen hem comen. ende si hoopten dat hi die gevanghen mede soude ghebracht hebben. daert noch verre af was. Die heraut gruete den soudaen ende alle sijn edelen. die soudaen hieten willecome. ende vraghede hem hoe hi ghevaren hadde. oft si die gevanghen ontslaen souden oft niet Daer op die heraut antwoorde ende seyde. dies en sijn si niet beraden. si willense noch houden. ooc so meenen si u lieden corts weder te besoecken dat u gruwelen sal ende dit was haren last. Die soudaen seide dat soude die duvel doen hebben si alsulcken macht binnen dat si ons weder bestoten willen ende seiden. hebt ghi niet ghesien hoe die stadt binnen ghestelt is. Die heraut seyde neen ick dat was mi benomen. want also haest als ic aen die poorte vander stadt quam so quamen die wakers ende vraechten mi van waer dat ic quam. ic seide hem lieden dat ic den keiser spreken wilde. si namen mi ende verbonden mijn oghen dat ic niet en sach. ende also leyden si mi bi den keiser door die stadt al blindelinghe. Ic hoorde groot gherucht van volcke ende ic en sach niet dan dat icse hoorde spreken. ende also brochten si mi bi den keiser. ende daer dede ic mijn bootschape. ende sach daer den staet van den keiser also costeliken dat ic noyt dier gheliken en sach Ende doen ic mijn bootschap ghedaen hadde ende ic weder om een antwoort hadde. so brochten si mi weder om blint buyten der poorten ende lieten mi doen lopen. Als dat die soudaen hoorde ende die coninghen so seiden si dat sijn subtijlle heeren. ende dat si die princen niet rantsoeneeren en willen dat heeft wat anders in. Met deser talen so ginghen si raedt nemen in haer tenten hoe dat sijt maken wouden. mer dat laet ic daer ende wil scriven van etsytes hoe hy orlof nam aen die hertoghinne ende ghinc soecken aventuere. Etsijtes die bedancte der hertoghinnen der groten chieren ende den hertoghe van calaberen die si hem ghedaen hadden. ende nam soetelic orlof ende hi wilde vertrecken. Die hertoghe ende die hertoginne waren seer droef ende dat om sijn scheyden. ende die hertoghinne gaf etsijtes een iuweelken dat alle fenijn versloech. ende dat was ghelijc een crucifixe al van goude. mer in dat midden stont eenen costeliken steen. ende die veriaechde dat fenijn. Etsijtes die danct80 der hertoghinnen seere der ghiften. ende daer met schiet hi van daer wten lande van calaberen. also dat hi quam int rijcke van romenijen. ende daer hi so verre wandelde tot dat hi gheraecte te comen aen een boschage. ende daer hoorde hi iaghers iaghen. ende dat was heyndric van lymborch. maer etsijtes en kende hem niet. want hi hem noyt met oghen gesien en hadde. Aldus gaende met desen ghepeynse so quam hem heyndric verby ghestreken. mer hy en sprac niet. daer of etsijtes seer verwonderde want hi sach dat heyndric die self wapen voerde die hi droech Ende heyndric sach etsijtes sijn wapen draghen. dyes hi ontsteken wert met thorne. ende hi vraechde etsijtes waet omme dat hi die wapen droech ende hy seyde. legt af die wapen ende en draecht niet dat u niet en is. Etsijtes antwoorde ende seyde ic en salse niet af legghen want die liefste die ic weet opter aerden die gafse my. ende hi seyde. legt selve u wapen neder oft ic salse u vanden velle slaen. Aldus so hadden dese twee groote woorden so dat si ten eynde op malcanderen werden slaende. ende si sloeghen op malcanderen menighen groten herden slach. iae so langhe duerende tot dat heyndric sijn sweert wter hant sloech dattet vloechint daerde. Etsijtes die sloech heyndric ter neder so dat hi doe seyde adieu suster margrieta die ic so lange gezocht hebbe. sal ic hier nu dijn broeder moeten bliven. Hi creech sijn sweert weder in sijn hant ende hy creech eenen moet heffende eenen swaren slach op etsijtes dat hy hem neder ter aerden sloech dat hi nalicx van hem selven was Doen seyde etsijtes adieu margrieta lief. door wiens begeerte ic my gestelt hebbe ter aventueren. ende nu hier so blive ick in schanden. adieu heyndric van lymborch wiens kint ic verloste vander doot. ende den verrader versloech. ende verloste daer nae die hertoginne van calaberen daer ghi voor campen soudt. dat ic voor u gedaen hebbe. Als heyndric van limborch dat hoorde so was hi seer verblijt. ende hief etsijtes met beiden handen vander aerden ende seyde o etsijtes siet hier die broeder van uwen lieve margrieta van limborch. ic ben heyndric van lymborch vergeeft my die ruuthede ende wreethede die ick aen u bedreven hebbe. Als etsijtes dit hoorde verblijde hi wter maten seer ende seide. o sidy dit heyndrick van lymborch broeder mijns liefs. nu is vergheten alle mijn lijden. Als si aldus laghen coutende so quam cupido vander iachte ende seide. ghi ridders-beyde. staet op ende gaet met mi ic sal u genesen van uwer beyder quetsueren. venus mijn moeder die sal u beyden vermaken. Etsijtes ende heyndric ghinc met cupido weder inden berch daerse venus feesteliken ende eerweerdichliken ontfinc nae haerder weerde. ende si gaf hem elc eenen dranck te drincken dat si ter stont ghenesen waren. Als si aldus ghesont waren ende haer wonden ghenesen ghinghen si hoveren ende goede chiere maken mit venus ende haer ghesinne sulc als inden berch was. Ende daer vertrocken die twee ridders elc den anderen haer aventuere die hem lieden gheschiet ende vervaren was in die dolinge. Ende si bleven daer inden berh bi venus ende haer geselschap een weeke ofte twee ofte drie min ofte meer eer dat si daer wt schieden ende ghinghen also men noch wel horen sal. |
Hoe de heidenen beklaagden de schade die ze hadden van de keizer van Griekenland. En hoe Etschijtes en Hendrik verzamelen zullen bij de Venus berg. Dat 82ste kapittel. TOEN de keizer en al zijn edelen aldus in rusten waren en in grote blijdschap en dat bij de victorie die hem geschied was zo was de sultan Carodos van Babylonië zeer ontevreden en dat door de schade en lachen dat hem de keizer beraden hadden. Hij zwoer bij al zijn goden en Mohammed dat hij het wreken zou. De twee gevluchte koningen beklaagden de schade van hun volk en de schade dat al hun tenten en paviljoenen verbrand waren en elk beval de anderen dat ze die doden ter aarden doen zouden en dat vanwege de stank dat alzo gedaan was. De sultan en de heren hielden raad om weer te krijgen die gevangenen die er gevangen waren, die vier machtige prinsen, en ze ordineerden een heraut die ze zenden zouden aan de keizer van Constantinopel of hij ze op losgeld wilde stellen en genoeg geld en goed daarvan nemen. Aldus ordineerden ze een brief en gaven de brief de heraut om te dragen in de stad van Constantinopel de keizer en aan al zijn edelen. De heraut nam de brief en hij zei; mijn heren, ik zal het graag doen, belieft u iets anders. De sultan zei neen het, dan dat hij ons antwoord zendt van die brief wat hij doen of laten wil en daarmee liep die bode naar de stad van Constantinopel waar hij niet ver van af was en hij vond onderweg veel van zijn volk dood liggen dat de Grieken gedaan hadden daar hij zeer droevig om was. Al klagende kwam de bode voor de stad daar hij in liep. De wakers van de stad vroegen waar hij wilde wezen, de bode antwoorde en zei; bij de keizer, ik kom van de sultan van Babyloni. Toen dat de wakers hoorden zo gingen er twee met hem en ze verbonden zijn ogen omdat hij het regiment van de stad niet zien zou of over dragen zijn heren hoe dat het in de stad stond of wat ze deden. Aldus zag de heraut niets, maar hij hoorde wel groot gerucht van volk. De wakers brachten hem in het hof van de keizer tot binnen de zaal waar de keizer zat in zijn majesteit. Zijn heren en prinsen allen bij hem en Margriet en ook zijn dochter. De wakers groeten de keizer met lieflijke woorden. Die keizer bedankte hen en hij vroeg waarom dat ze die man alzo blindelings bij hem brachten en wat het betekende. Die wakers zeiden; het is een Sarasijn, een heidense heraut van de sultan van Babyloni en hij wil bij u zijn en toen verbonden wij zijn ogen omdat hij niet zien zou onze ordinantie of ons regiment van de stad en dat zijn heren over te dragen. De keizer zei, gij hebt zeer goed gedaan, ontbind zijn ogen en laat ons horen zijn bedoeling en wat hij begeert. De wakers deden dat hen de keizer beval en ze ontbonden hem zijn ogen. Toen de heraut ziende was de staat van de keizer zo was hij verwonderd en dat door die grote kostbaarheid die hij daar zag en hij groette den keizer naar zijn taal en zei of het hem beliefde te horen de last van zijn heren. Daar de keizerlijke majesteit op antwoorde met zijn mond; spreekt op heraut en geef mij te kennen de last van uw heren en zijn begeren. Toen ging de heraut zijn relaas doen en zei; daar is de machtige sultan Babylonië Carodos en zijn broeder Demofoen, Amenyus, zijn neef en die koning Caspus van Yberia, Flauskus de koning van Galilea, Cleophus van Cosorin en de koning Salant en van Cappadocië die machtige koning. Deze heren voornoemd alle tezamen en de sultan tevoren hoe de alle tezamen onderworpen en onderdanig zijn zenden mij aan u keizer Otsaris en dat hoofd der Griekenland met die besloten brief en begeren dat gij daarop schrijven wil antwoord wat gij doen of laten wilt en mij dat antwoord geven. De keizer die dit hoorde zei tot de wakers; leidt de heraut in die kamer en doe hem goede sier, men zal hem kort antwoord geven. De wakers gingen met de heraut en ze deden hem goede sier. De keizer en zijn heren overzagen de brief waar ze in vonden geschreven of hij de vier gevangenen op losgeld wilde stellen en de anderen mede. Waarop dat de keizer zei; gij heren, wat zegt gij daartoe, die vier gevangenen hebben wij gegeven mijn dochter en Margariet en aldus hebben wij daar geen macht aan. De heren zeiden, dat is de waarheid, maar wij zullen uw dochter en Margariet vragen wat hun zin is en hoe ze daartoe gemotiveerd zijn of ze hen op losgeld willen laten of niet. Dat dacht de keizer zeer goed en hij vroeg zijn dochter en Margriet en zei; Ortsa, gij maagden, hoe ben je gezind, hier is de sultan van Babyloni die had zeer graag uw vier gevangenen, wat zou gij zeggen of gij ze op losgeld liet stellen en nam het geld daarvan dat zou u meer profiteren dan dat zei hier gevangen liggen. Toen zei Eresebia, de keizers dochter, vader heer, gij hebt onrecht en dat bij redenen die ik u zal adviseren, het schaadt niet dat ze noch gevangen blijven en dat bij goede kansen en reden of schier of morgen in enige strijd of in de slag iemand van de onze afgevangen was, ze mochten hem doden of anderszins kwalijk hanteren. Aldus heer vader en keizer, blijven deze gevangenen hier. Ze zullen het daarom laten en peinzen dat wij deze doen zullen en dat zullen ze de onzen doen. Margriet die zei ook dergelijke en ze zei noch meer. Heer keizer, laten wij deze vier gevangenen gaan, wij hebben alzo veel vijanden te meer en die vier zouden ons licht meer hinder doen dan alle anderen en aldus is het dat beste dat ze noch hier blieven als prisoniers en gevangen, want er zal altijd tijd genoeg komen voor losgeld. De keizer en zijn heren hoorde deze woorden van deze twee maagden en zagen op den anderen te wonder en ze zeiden allen, dat is ook dat beste dat ze hier blijven. Men liet de heraut komen tot bij den keizer. De wakers brachten hem daar en toen hij bij den keizer kwam zo zei die keizerlijke stem; bode of heraut gaat tot uw heren en zeg hen dat wij noch van het advies niet zijn dat wij iemand willen stellen te losgeld, maar wij willen onze vijanden noch beter beproeven, draagt uw heren deze boodschap. Toen dat de heraut hoorde meende hij weg te gaan, maar die wakers verbonden hem weer zijn ogen en leiden hem tot de poort daar hij in kwam. En toen hij buiten de poort was ontbonden ze hem zijn ogen en ze lieten hem gaan naar zijn leger toe waar hij niet zeer ver van was. Toen hij in het leger kwam zo liep hij naar de tent van de sultan om zijn last en boodschap te verklaren. De sultan en zijn heren zagen hem komen en ze hoopten dat hij de gevangenen mee zou gebracht hebben daar het noch ver van was. De heraut groette de sultan en al zijn edelen. De sultan heette hem welkom en vroege hem hoe hij gevaren had of ze de gevangenen ontslaan zouden of niet. Waar op de heraut antwoorde en zei; dat zijn ze niet beraden, ze willen ze noch houden, ook zo menen ze uw lieden korts weer te bezoeken dat het u gruwelen zal en dit was hun last. De sultan zei; dat zou de duivel doen, hebben ze al zulke macht binnen dat ze ons weer aanstoten willen en zeiden; hebt gij niet gezien hoe die stad binnen gesteld is. De heraut zei; neen ik, dat was mij benomen want alzo gauw als ik aan die poort van de stad kwam zo kwamen die wakers en vroegen mij van waar dat ik kwam. Ik zei hen dat ik de keizer spreken wilde. Ze namen mij en verbonden mijn ogen zodat ik niets zag en alzo leiden ze mij bij de keizer door de stad al blindelings. Ik hoorde groot gerucht van volk en ik zag niets dan dat ik ze hoorde spreken en alzo brachten ze mij bij de keizer en daar deed ik mijn boodschap en zag daar de staat van dn keizer alzo kostbaar dat ik nooit diergelijks zag. En toen ik mijn boodschap gedaan had en ik wederom een antwoord had zo brachten ze mij wederom blind buiten de poort en lieten mij toen lopen. Toen dat de sultan hoorde en de koningen zo zeiden ze; dat zijn subtiele heren en dat ze de prinsen niet op losgeld wilden stellen dat heeft wat anders in. Met deze woorden zo gingen ze beraad nemen in hun tenten hoe dat zij het maken wilden. Maar dat laat ik daar en wil schrijven van Etschijtes hoe hij verlof nam aan de hertogin en ging zoeken avonturen. Etschijtes die bedankte de hertogin de grote sieren en de hertog van Calabrië die ze hem gedaan hadden en nam lieflijk verlof en hij wilde vertrekken. De hertog en de hertogin waren zeer droevig en dat om zijn schelden en de hertogin gaf Etschijtes een juweeltje dat alle venijn versloeg en dat was gelijk een crucifix al van goud, maar in dat midden stond een kostbare steen en die verjoeg dat venijn. Etschijtes die bedankte de hertogin zeer de gift en daarmee scheidde hij van daar uit het land van Calabrië alzo dat hij kwam in het rijke van Romeinen en daar hij zo ver wandelde tot dat hij geraakte te komen aan een bos en daar hoorde hij jagers jagen en dat was Hendrik van Limburg. Maar Etschijtes kende hem niet want hij had hem nooit met ogen gezien had. Aldus gaande met dit gepeins zo kwam hem Hendrik voorbij gestreken, maar hij sprak niets waarvan Etschijtes zeer verwonderde want hij zag dat Hendrik datzelfde wapen voerde die hij droeg. En Hendrik zag Etschijtes zijn wapen dragen, dus werd hij ontstoken met toorn en hij vroeg Etschijtes waarom dat hij dat wapen droeg en hij zei; leg af dat wapen en draag niet dat niet van u is. Etschijtes antwoorde en zei; ik en zal het niet afleggen, want die liefste die ik weet op de aarde die gaf het mij en hij zei; leg zelf uw wapen neer of ik zal hete u van het vel slaan. Aldus zo hadden deze twee grote woorden zodat ze tenslotte op elkaar begonnen te slaan en ze sloegen op elkaar menige groten harde slag, ja, dat zo lang duurde totdat Hendrik zijn zwaard uit de hand sloeg zodat het ter aarde vloog. Etschijtes die sloeg Hendrik ter neder zodat hij toen zei; adieu zuster Margriet, die ik zo lang gezocht heb, zal ik hier nu uw broeder moeten blijven. Hij kreeg zijn zwaard weer in zijn hand en hij kreeg een moed en hief een zware slag op Etschijtes zodat hij hem neder ter aarde sloeg zodat hij nauwelijks zichzelf was. Toen zei Etschijtes; adieu Margriet lief, door wiens begeerte ik mij gesteld heb ter avonturen en nu hier zo blijf ik in schande; adieu Hendrik van Limburg wiens kind ik verloste van de dood en de verrader versloeg en verloste daarna de hertogin van Calabrië waarvoor gij kampen zou dat ik voor u gedaan heb. Toen Hendrik van Limburg dat hoorde zo was hij zeer verblijd en hief Etschijtes met beide handen van de aarde en zei; o Etschijtes, ziet hier de broeder van uw lieve Margriet van Limburg. Ik ben Hendrik van Limburg, vergeef mij die ruwheid en wreedheid die ik aan u bedreven heb. Toen Etschijtes dit hoorde verblijde hij uitermate zeer en zei; o ben je dit Hendrik van Limburg, broeder van mijn lief, nu is vergeten al mijn lijden. Toen ze aldus lagen te kouten zo kwam Cupido van de jacht en zei; gij ridders-beide, staat op en ga met mij, ik zal u genezen van uw beider kwetsingen, Venus, mijn moeder, die zal u beiden vermaken. Etschijtes en Hendrik gingen met Cupido weer in de berg daar he Venus feestelijk en eerwaardig ontving naar hun waarde en ze gaf hem elk een drank te drinken zodat ze terstond genezen waren. Toen ze aldus gezond waren en hun wonden genezen gingen ze te hof en goede sier maken met Venus en haar gezin zulke als er in de berg waren. En daar verhaalden de twee ridders elk de andere hun avonturen die hen geschied en ervaren waren in het dolen. En ze bleven daar in de berg bij Venus en haar gezelschap een week of twee of drie, min of meer, eer dat ze daaruit scheiden en gingen alzo men noch wel horen zal. |
Hoe evac den coninc van arragoen ende lodewijc die coninc van vrancrijcke te hulpen quamen den keyser van griecken. Dat. LXXXIIJ. capittel. DIE coninck van vranckrijcke ende die coninc van arragoen hadden die tijdinghe ontfanghen als dat die keyser van griecken beleghen was van den soudaen carodos van babilonien ende met grooter menichte van volcke der heydenscher honden. Aldus bereyden si lieden hem selven om daer te reysen. ende om den keyser tonsettene van den heydensche honden. Sy namen elc met hem. I. duysent mannen ende si seylden met craken ende crakoenen ende ander schepen nae griecken toe. ende so verre seylende tot dat si quamen in die havene van griecken. daer den eenen arm vander zee loopt nae ander nobele. ende den anderen arm nae constantinobele. Die kersten coninghen beide vonden daer ligghende der heydenen schepen. ende niet veel lieden daer binnen Sy sloeghen daer aen ende si cregender een deel die si 81 voeren souden in die havenen van constantinobele. ende die si niet ghecrighen en consten daer staken si dat vier in ende si lietense barnen. Die heydenen siende haer schepen barnen waren verwondert hoet bi comen mocht ende si liepen nae die havene. ende doen saghen si dattet die kerstenen ghedaen hadden. ende si saghen die standaerden van vrancrycke ende van arragoen. Sy liepen totten soudaen ende aen die coninghen ende droeghen hem die tijdinghe als dat die coninc van vrancryc. ende die coninc van arragoen ghecomen waren met vele schepen in baten den keyser van griecken. ende hoe si haer schepen ghenomen hadden. ende tvolc versleghen ende mede ghevoert. ende dander daer si by consten comen verbrant meer dan tot honderden toe. Als dat die soudaen hoorde so wildy verwoeden van queatheden. om dat hem die kerstenen dien spijt ende toren beraden hadden. hi swoor bi sijn goden hi soudt wreken eerdat hy vander stadt van constantinobele scheyden soude. hi seyde totten coninghen dat si op breken souden ende leggen theyr naerder der stadt. want hi woudtse beschieten ende dan bestormen. Aldus braken die heydenen op van daer si laghen ende quamen ligghen op een half mijle nae die stadt van constantinobele. Ter wijlen dat dese heydenen aldus verpercten ende haer begroeven ende haar perc sterk macten. so quamen die twee coninghen voor die stadt met haerder macht ende met haren volcke. Die keyser dat vernemende was seer verblijt ende ghinck met sijnder dochter ende margrieta van lymborch om te ontfangen die twee machtighe coningen die voor die poorte waren. die keyser dede die poorte ontsluyten. ende liet die heeren in comen mit haren volcke Des keysers dochter eresebia ontfinc den coninc van arragoen ende margrieta ontfinc den coninc van vrancrijc elc nae synder weerden. ende si bewesen hem lieden vele eeren ende grote weerdicheyt. Dese twee machtighe coninghen dancten die maechden seer ende ooc den keyser vanden vriendeliken ontfanghen. Men leyden die coninghen int keysers pallays. ende allet ander volc wert ghelogiert ende gheforeert elc int sine sonder XX. duysent die in die schepen bleven. om die te bewaren teghens den oploop vanden honden die voor die stadt waren ghecomen. Als dese heeren te hove waren so ghincmense vriendelick tracteren ende goede chiere doen. want si vermoyet waren vant water. die trompetten ende claretten ghinghen op ende het wasser al vol vruechden. Margrieta van lymborch vraechde den coninc evac waer dat hy hadde ghelaten sinen neve etsijtes. Evac antwoorde ende seyde. wi waren te samen in arragoen bi den coninck. daer wi die heydenen verdreven wten lande. hy was daer ghevanghen mer ic verloste hem. ende ic werde ontsteken in liefden op die coninghinne dat etsijtes wel wiste. ende my blameerde omme dat si ghehouwet was. Des anderen daechs verloos ic hem. ende hi schiet van mi dat ic niet en wiste waer dat hi ghevaren was. ende ic hebbe oyt sint ter tijt in arragoen gheweest. so langhe dat die oude coninc sterf. ende daer nae trouwede ic sybilla die coninghinne van arragoen. daer ic als coninc ghecroont ben. Als margrieta van lymborch dit verstont so en was si niet wel te vreden. ende dat was omme dies wille dat si niet wel en wiste waer dat etsijtes ghevaren was. ende dat si ooc in menigen langhen tijt van hem niet vernomen en hadde. met deser talen so waren si besich ende seer metter herten becommert Die heeren die vermoyt waren over mits der schepen varinghe begeerden te rusten. ende aldus so waren si ghewesen elc bi sonder in een schoon frissche camer daer elc in rusten soude. Aldus so track elckerlijc in sijn ruste. die keyser int sine. ende die ander heeren ooc der gelycke. Des keysers dochter eresebia ende margrieta van limborch die verblijt waren dat die heeren comen waren tot haren trooste. ende om te ontsetten van die vermaledyde honden der heydenen. |
Hoe Evac de koning van Aragon en Lodewijk, de koning van Frankrijk, te hulp kwamen de keizer van Griekenland. Dat 83ste kapittel. DE koning van Frankrijk en de koning van Aragon hadden de tijding ontvangen als dat de keizer van Griekenland belegerd was van de sultan Carodos van Babylonisch en met grote menigte van volk der heidense honden. Aldus bereiden ze zichzelf om daar te reizen en om den keizer te ontzetten van de heidense honden. Ze namen elk met zich 1 000 mannen en ze zeilden met kraken en galjoenen en ander schepen naar Griekenland toe zeilden zo ver totdat ze kwamen in de haven van Griekenland daar de ene arm van de zee loopt naar Hadrianopel en de anderen arm naar Constantinopel. De beide christen koningen vonden daar liggen de heidense schepen en niet veel lieden daarbinnen. Ze sloegen daaraan en ze kregen er een deel die ze voeren zouden in de haven van Constantinopel en die ze niet krijgen konden daar staken ze dat vuur in en lieten ze branden. De heidenen zagen dat hun schepen verbrand waren en verwondert hoe het bij komen mocht en ze liepen naar de haven en toen zagen ze dat het de christenen gedaan hadden en ze zagen de standaarden van Frankrijk en van Aragon. Ze liepen tot de sultan en aan de koningen en droegen hen de tijding als dat die koning van Frankrijk en de koning van Aragon gekomen waren met vele schepen in baat van de keizer van Griekenland en hoe ze hun schepen genomen hadden en het volk verslagen en meegevoerd en de andere waar ze niet bij konden komen verbrand, meer dan tot honderden toe. Toen dat de sultan hoorde zo wilde hij waanzinnig te worden van kwaadheid omdat hem de christenen die spijt en toorn beraden hadden. Hij zwoer bij zijn goden, hij zou het wreken eer dat hij van de stad van Constantinopel scheiden zou. Hij zei tot de koningen dat ze opbreken zouden en leggen het leger naarder bij der stad want hij wilde het beschieten en dan bestormen. Aldus braken de heidenen op vandaar ze lagen en kwamen liggen op een halve mijl na di stad van Constantinopel. Terwijl dat deze heidenen aldus verzetten en zich ingroeven en hun perk sterk maakten zo kwamen die twee koningen voor de stad met hun macht en met hun volk. De keizer die dat vernam was zeer verblijd en ging met zijn dochter en Margriet van Limburg om te ontvangen die twee machtige koningen die voor de poort waren. De keizer liet de poort openen en liet die heren inkomen met hun volk. De keizers dochter Eresebia ontving de koning van Aragon en Margriet ontving de koning van Frankrijk, elk nar zijn waarde en ze bewezen hen vele eren en grote waardigheid. Deze twee machtige koningen dankten die maagden zeer en ook de keizer van de vriendelijke ontvangst. Men leidde de koningen in de keizers paleis en al het andere volk werd gelogeerd en foerageert, elk in het zijne, zonder 20 000 die in de schepen bleven om die te bewaren tegen de oploop van de honden die voor die stad waren gekomen. Toen deze heren te hof waren zo ging men ze vriendelijk trakteren en goede sier doen want ze waren vermoeid van het water. De trompetten en klaroenen gingen op en het was er al vol vreugden. Margriet van Limburg vroeg de koning Evac waar dat hij had gelaten zijn neef Etschijtes. Evac antwoorde en zei; wij waren tezamen in Aragon bij de koning waar wij de heidenen verdreven uit het land. Hij was daar gevangen, maar ik verloste hem en ik werd ontstoken in liefde op die koningin dat Etschijtes wel wist en mij blameerde omdat ze gehuwd was. De volgende dag verloor ik hem en hij scheidde van mij zodat ik niet wist waar dat hij gevaren was en ik ben ooit sinds die tijd in Aragon geweest en zo lang dat de oude koning stierf en daarna trouwde ik Sibylla, de koningin van Aragon, daar ik als koning gekroond ben. Toen Margriet van Limburg dit verstond zo was ze niet goed tevreden en dat was omdat ze niet goed wist waar dat Etschijtes gevaren was en dat ze ook in menige lange tijd van hem niets vernomen had. Met deze woorden zo waren ze bezig en zeer met het hart bekommerd. Die heren die vermooid waren vanwege het varen met de schepen begeerden te rusten en aldus zo waren ze gewezen elk bijzonder in een mooie frisse kamer daar elk in rusten zou. Aldus zo trok elk in zijn rust, de keizer in het zijne en de andere heren ook dergelijk. De keizers dochter Eresebia en Margriet van Limburg die verblijd waren dat die heren gekomen waren tot hun troost en om te ontzetten van die vermaledijde honden der heidenen. |
Hoe etsijtes ende heyndric van venus schieden. ende hoe si te samen reysden na dlant van griecken. bi redenen die welcke dat hem venus seyde. Dat. LXXXIIIJ. capittel. ALS den schonen dach hem selven verbaerde 82 venus die goddinne die quam tot heyndrick ende tot etsijtes ende seyde. ghy ridders u blivens en is hier niet langer. ende reyst nae constantinobele want het is grooten noot. hoe soo seyden si laet ons dat aen horen. Doe seide venus die goddinne. hoort etsijtes ende heyndrick te samen. daer is die soudaen carodos van babilonien die heydensche hont die wilt hebben des keysers dochter eresebia voor aminijus sinen neve. ende daer sijn vijf coninghen die metten soudaen aen spannen. also dat ghi daer van groten noden sijt want si doen den keyser groten overlast ende groten hinder ende scade. Als dit heyndric ende etsijtes hoorden so waren si seer bedroeft. ende dat omme des keysers teghenspoet. ende si swoeren beide als ridders van eeren den keyser te helpen tot sinen rechte ende hem tontsettene van den vianden. Venus die goddinne seyde. heyndric van lymborch u is verschenen een bloeme int landt van griecken na dijnre weerden. ende die sal u ghebueren bi uwer groter verdienten. so moecht ghi wel huechliken derwaert reysen Ende ghi etsijtes hoort nae mi u ghetrouwe liefde die sal u ten eynde ooc wel gheloont sijn ende dat sonder twivele Aldus ghi ridderlike gherden gaet ende verstercket christus wet. ende vernielt ende helpt crencken die sarasinen. want het is in u macht. ic weet dat van te voren wel. Aldus schieden si vriendeliken wten berghe van venus. ende cupido haer sone die geleydese totdat si quamen aen die havene van athenen. ende daer schieden si van cupido. ende si vonden daer schepen die voeren nae athenen Etsijtes ende heyndrick saten daer in. si hadden wint ende goet ghetije so dat si binnen dien avont quamen voor athenen daer hi binnen menighen tijt niet gheweest en hadde. Als sijn vader ende sijn moeder vernamen dat etsijtes comen was so waren si seer blijde. ende si ghinghen ende ontfinghen hem met groter weerden. Als etsijtes sijn vader ende sijn moeder aensach so viel hy neder ter aerden. ende boot hem eere ende weerde. ende hi gruetese mindelijc. ende heyndric van lymborch ooc der gelike. Die grave ontfinc sinen sone weerdelic ende die gravinne ooc der gelike. ende si vraechden etsijtes wie dat die ander riddere was ende dat nyeuwers anders waer om dan dat hi die selfde wapene voerde die etsijtes voerde. ende van waer hi gheboren was. Doen antwoorde etsijtes sijnder moeder ende seyde. hi is van lymborch des hertogen van lymborchs sone. ende margrieta van lymborch dat is sijn suster. die ghi in tijden voor leden veel scandeliker smaden ende hinders ghedaen hebt met woorden ende wercken die ghi volbrocht soudt hebben en haddet gedaan door dbeledt van mi ende van evac mijnen ghetrouwen neve. god si daer van ghelooft. dat also gedaen wert Als die moeder dat hoorde so seyde si. o etsijtes sone dats mi nu seer leet dat ic haer nooyt boot smade of hinder van haren live. mer dat moederlike herte sone dat en mach niet lieghen. ic vreesde mi altoos voor darchste. maer ghi hebt mijn moederlic hert verblijt om dat ghi segt. dat die over schoone margrieta is een hertoghen dochter. my is seer leedt met alle mijnder ghedachten dat ick haer oyt mesdede. Doen seyde etsijtes. iae moeder ist nu tijt als ghy weet haer af comste ende haer edelheyt Maer die grave vraechde sinen sone wat hi voren hadde dat hi met heyndrick daer quam. Doen seyde etsijtes. hoort vader heere ghi moet ons versien van mannen van wapenen ende ander volc dat nootliken ende profiteliken is ten strije ende om toorloghen. Wi willen te samen nae constantinobele dat nu seere ghequelt is vanden honden. ende willen den keyser nemen sijn schone dochter eresebia. ende believet god al machtich schepper alder creaturen. wi meenen dat te belettene. ende die honden also te castijen dat hem lieden gruwelen sal van onser handelinghe. Als die grave dat hoorde was hij seere blijde ende hi seyde. etsijtes sone ende heyndrick van lymborch. ic hebbe gelts ende goets ghenoch ende daer toe volc om u lieden te sustineren. ende u bijstant te doene ende mi is seer lief dat ic weet als dat margrieta van lymborch eens hertoghen dochter is. dies ic u heyndric ter liefden van haer bewijsen moet alle eer ende duecht die ic can ghedincken. Heyndrick die danckte den grave seere van der groter eeren die hi hem boot Ende die grave dede vergaderen. XX. duysent mannen om met etsijtes 83 ende heyndric te varen nae constantinobele Die gravinne ende etsijtes ende heyndric ginghen ter salen om te banckenteren. ende daer was bedreven een grote triumphelijcheyt. ende dat van coste van spijse ende van drancke. Daer was alle maniere van wilt brade. alle maniere van ghebacke alle maniere van suyckereye ende geleye alsoot tot alsulcken hove behoorlic is. ende alder hande maniere van speellieden. Heyndric van lymborch dochte dat hy was int aertsche paradijs. Ende die triumphe dede etsijtes moedere ter liefden van heyndrick van lymborch om haren plas danc te maken van dat ghene dat si margrieten gedaen hadde. Als die maeltijt gheleden was ende dat bancket gedaen was. so ghinc elc in sijn ruste. tot dat hem verbaerde den lichten dach. |
Hoe Etschijtes en Hendrik van Venus scheiden en hoe ze tezamen reisden nar het land van Griekenland bij redenen welke dat hen Venus zei. Dat 88ste kapittel. TOEN de mooie dag zich openbaarde kwam Venus de godin tot Hendrik en tot Etschijtes en zei; gij ridders, uw blijven is hier niet langer en reist naar Constantinopel want het is grote nood. Hoe zoo; zeiden ze, laat ons dat aanhoren. Toen zei Venus de godin; hoort Etschijtes en Hendrik tezamen, daar is de sultan Carodos van Babyloni, die heidense hond, die wil hebben de keizers dochter Eresebia voor geliefde van zijn neef en daar zijn vijf koningen die met de sultan aanspannen, alzo dat gij daar van grote noden bent want ze doen de keizer grote overlast en grote hinder en schade. Toen dit Hendrik en Etschijtes hoorden zo waren ze zeer bedroefd en dat om de keizers tegenspoed en ze zwoeren beide als ridders van eren de keizer te helpen tot zijn recht en hem te ontzetten van de vijanden. Venus de godin zei; Hendrik van Limburg u is verschenen een bloem in het land van Griekenland naar uw waarde en die zal u gebeuren bij uw grote verdienste, zo mag ge wel heuglijk derwaarts reizen. En gij Etschijtes; hoort naar mij, uw getrouwe liefde die zal u ten einde ook wel beloond zijn en dat zonder twijfel. Aldus gij ridderlijke heren, gaat en versterk christus wet en vernielt en helpt krenken de Saracenen want het is in uw macht. Ik weet dat van tevoren wel. Aldus scheiden ze vriendelijk uit de berg van Venus en Cupido, haar zoon, die geleidde ze totdat ze kwamen aan de haven van Athene en daar scheiden ze van Cupido. En ze vonden daar schepen die voeren naar Athene. Etschijtes en Hendrik zaten daarin, ze hadden wind en goede getijde zodat ze binnen die avond kwamen voor Athene waar hij binnen menige tijd niet geweest was. Toen zijn vader en zijn moeder vernamen dat Etschijtes gekomen was zo waren ze zeer blijde en ze gingen en ontvingen hem met grote waarde. Toen Etschijtes zijn vader en zijn moeder aanzag zo viel hij neder ter aarden en bood hen eer en warde en hi begroette ze beminnelijk en Hendrik van Limburg ook dergelijke. De graaf ontving zijn zoon waardig en de gravin ook dergelijke en ze vroegen Etschijtes wie dat die ander ridder was en dat het nergens anders om war omdat hij dezelfde wapens voerde die Etschijtes voerde en van waar hij geboren was. Toen antwoorde Etschijtes zijn moeder en zei; hij is van Limburg, de hertog van Limburgs zoon en Margriet van Limburg dat is zijn zuster die gij in tijden voorleden veel schandelijke smaden en hinder gedaan hebt met woorden en werken die gij volbracht zou hebben en had het gedaan door het belet van mij en van Evac mijn getrouwe neef. God is daarvan geloofd dat alzo gedaan werd. Toen de moeder dat hoorde zo zei ze; o Etschijtes zoon, dat is mij nu zeer leed dat ik haar ooit smaad bood of hinder van haar lijf, maar dat moederlijke harte zoon dat mag niet liegen. Ik vreesde mij altijd voor het ergste, maar gij hebt mijn moederlijk hart verblijd om dat gij zegt dat die over mooie Margriet is een hertog dochter. Mij is het zeer leed met alle mijn gedachten dat ik haar ooit misdeed. Toen zei Etschijtes; ja moeder, is het nu tijd als ge weet har afkomst en haar edelheid. Maar de graaf vroeg zijn zoon wat hij voor had dat hij met Hendrik daar kwam. Toen zei Etschijtes; hoort vader heer, gij moet ons voorzien van mannen van wapens en ander volk dat noodzakelijk en profijtelijk is te strijd en om te oorlogen. Wij willen tezamen naar Constantinopel dat nu zeer gekweld is van de honden en willen de keizer nemen zijn mooie dochter Eresebia en belieft het god al machtige schepper aller creaturen, wij menen dat te beletten en de honden alzo te kastijden dat het hen gruwelen zal van onze handelingen. Toen de graaf dat hoorde was hij zeer blijde en hij zei; Etschijtes zoon en Hendrik van Limburg, ik heb gelden goed genoeg en daartoe volk om u te helpen en u bijstand te doen en mij is zeer lief dat ik weet als dat Margriet van Limburg een hertog dochter is, dus ik moet u Hendrik ter liefde van haar bewijzen alle eer en deugd die ik kan bedenken. Hendrik die bedankte de graaf zeer van de grote eer die hij hem bood. En de graaf liet verzamelen 20 000 mannen om met Etschijtes en Hendrik te gaan naar Constantinopel. De gravin en Etschijtes en Hendrik gingen ter zalen om te banketteren en dar was bedreven een grote triomfantelijkheid en dat van kostbaarste van spijs en van drank. Daar waren alle soorten van wildbraad, alle soorten van gebak, alle soorten suikerij en gelei alzo het tot al zulke hof behoorlijk is en allerhande soorten van speellieden. Hendrik van Limburg dacht dat hij was in het aardse paradijs. En de triomf deed Etschijtes moeder ter liefde van Hendrik van Limburg en op haar plaats dank te maken van datgene dat ze Margariet gedaan had. Toen de maaltijd geleden was en dat banket gedaan was zo ging elk in zijn rust totdat zich openbaarde de lichte dag. |
Hoe die soudaen van Babilonien met sinen state van volcke bevachte den keyser van griecken met sijnder moghentheit. ende hoe dat die keyser ghewont was. Dat. LXXXV. capittel. [ 32 ] DIE soudaen van babilonien mit sinen coninghen. die coninc van capedocien ende flauskus van galyleen cleophus die coninck van cosdrin. die machtighe coninc salant van afrijken ende die coninc caspus elck hadde wel. L. duisent mannen onder sinen standaert ende elck heyr stelde hem int ordene op hem selven. Die soudaen stelde in die vaengaerde die coninc caspus van lybra. ende salant van afrijken. die riergaerde dat was die coninc cleophus ende demofoen des soudaens broedere. Die soudaen metten coninc van galileen hielden hem ter siden gheschaert. omme te sien hoet varen soude. aldus stelden die heydenen haer ordenen. Die keyser van griecken vergaerde sijn edelen bi een ende al sijn volc. Die coninc lodewijc van vrancrijc ende evac die coninc van arragoen ghinghen haer ordene stellen inden naem des vaders des soons ende des heyligen gheests. Inden iersten evac van arragoen die hadde die vaen gaerde. lodewijc die coninc van vrancrijc die tweede. ende die keyser die derde. ende elc stelde sijn volc in die ordene. om te bevechten die vermaledide honden. Die keysere woude die ierste sijn. mer die twee coninghen en wouden dat niet ghedoghen Evac die coninc van arragoen hadde deerste bataelge mit. L. duysent mannen daer nae die keyser. ende daer nae die coninc lodewijck van vrancrijc. Aldus was haer lieder bataelge ghestelt. ende si reden nae haer vianden. ende namen orlof aen die keyserinne ende aen margrieten. die welcke seer droevich waren. ende dat om alle die edele mannen die daer toghen ten strijde waert om taventueren haer leven voor tkersten gelove. Die vrouwen metter ionger keyserinnen vielen op haer knyen ende sloegen haer oghen ten hemel waert ende baden god om gracie ende genade. als dat die princen mochten keeren met lieve weder in die stadt ende behouden reyse mochten doen. ende stercken christus wet. Met desen ghebede stonden si op ende ghinghen op eenen torren vander stadt om te sien hoet int heyr gaen soude Als aldus dese vrouwen waren bedect in eenen torren. elc dede sijn ghebet voor die sine. si saghen dat die honden sterc aenquamen met groter macht. ende die kerstenen ooc der ghelike. Die coninc caspus quam aen met sinen heyr seer sterck versien van alderley wapenen. Daer teghen quam die coninc evac van arragoen mit sinen standaert ontwonden. ende elc leyde sijn lance int arreest. so dat si malcanderen reden int sant aen beide siden Evac die hadde hem seer cloeckelijck. ende alle sijn volc. so dat si veel van des conincs caspus volc versloeghen. so dat die coninc caspus weke nae dat ander heyr toe. dat hem als doen in baten quam teghens evac. also dat evack verlast wert. Doen quam hem die keysere met sijnder macht te baten. ende si sloeghen die honden als dat si ersselden totter siden waert daer die soudaen stont met sinen volcke. Die soudaen dat siende dede slaen sijn hornen ende met groten ghecrijssche quamen si in geslaghen ende met groten rumore. Die coninc lodewijc die dit sach reedt met sinen heeren aen. ende hi dede slaen sijn trompetten. die groot gheluyt maecten. ende hy quam van achter ende sloech op des soudaens volc wel dapperlic roepende christus ende 84 vrancrijcke Die soudaen horende dat rumoer wert versaecht. ende si drongen al bi een. ende in dat gedranghe eer si bi een consten ghecomen creech die keiser een wonde in sijn side van eenen amerael. die welcke evac die coninc van arragoen ter stont doot sloech. ende noch vele vanden honden. Aldus vochten die kersten coninghen mit haerder macht seer teghens die vermaledijde turcken so dat si veel edelen van des soudaens volcke dooden. also dat den laetsten die heydenen weken op haer sterckte. ende lieten die kerstenen dat velt Die vrouwen die dit saghen op den toren vander stadt waren seer blijde. ende si vielen neder op haer knyen ende dancten ende loofden gode vander groter gracien ende genade. Die keyser aldus gewont sijnde wert wten heyr ghevoert in die stadt met een deel van sinen edelen. ende die ander heeren bleven noch opt velt. om te weder staen die macht der honden. die doe gheweken waren op haer stercte. Als die heren sagen dat si niet wt en quamen so pilgierden die knechten van wapenen die heydenen dyer bleven waren. Ende si namen haer doden die si hadden ende groevense inder aerden also si best consten. Die knechten ende mannen van wapenen creghen daer een tresoor van rijcdomme ende si voerden den schat in die stadt van constantinobele. Die heeren ende ander mannen van wapenen bleven dat velt houdende. tot dat alle die voetknechten in die stadt waren. ende doen reden si ooc in die stadt. Die keiser bleef ter poorten verwachtende dat grote heyr. ende daer was hi vermaect. Sijn dochter ende margrieta ende ander ioncfrouwen ontfinghen die heeren met groter weerden mer si waren droeve dat die keiser also deerliken ghewont was Men brocht die keyser in sijn pallays ende si brochten hem te rusten. ende die heeren ghinghen bi hem sitten bancketeren. si waren blijde vander victorien. mer droeve omme den keyser ende dat om sijnder quetsueren wille Ende si waren allen seer vermoyet alsoot wel reden was. ende si hadden ooc veel ghewonden ende die ghinghen ende deden hem vermaken. elck vrouwe was blijde vanden sinen. men dede hem allen goede chiere also si best mochten. ende elc versach sinen vrient van dies hem noot was Die soudaen ende die coninghen beclaechden haer groot verlies ende haer grote schade die hem die kerstenen heeren gedaen hadden. ende si meenden dat noch te wreken. ende si deden haer doden over sien. Ende doen si op dat velt quamen daer den slach ghebuert was. so vonden si haer doden al ghepilgiert ende al naect op tvelt ligghen. dies si seer tonvreden waren. si maecten grote putten. ende dolvense daer in Daer wasser verslaghen meer dan. XXX. duysent vanden heydenen. dies die soudaen seer verstoret was. Doen ordineerden si als dat si varen souden aen die kerstenen schepen. ende die verbranden. met desen rade ende ordinancie ginghen si elc in haer tente ende rusten hem. want si ooc seer vermoeyt waren. ende si hadden vele ghewonden iae veel meer dan die kerstenen. |
Hoe de sultan van Babylonië met zijn staat van volk bevocht de keizer van Griekenland met zijn mogendheid en hoe dat de keizer gewond was. Dat 85ste kapittel. [ 32 ] DE sultan van Babylonië met zijn koningen, de koning van Cappadocië, Flauskus van Galilea, Cleophus de koning van Cosorin, de machtige koning Salant van Afrika en de koning Caspus, elk had wel. 50 000 mannen onder zijn standaard en elk leger stelde zich in orde op zichzelf. De sultan stelde in de vaangarde de koning Caspus van Yberia en Salant van Afrika. Die achtergarde dat was de koning Cleophus en Demofoen de sultans broeder. Die sultan met de koning van Galilea hielden zich ter zijden geschaard om te zien hoe het gaan zou. Aldus stelden de heidenen hun ordenen. ‘De keizer van Griekenland verzamelde zijn edelen bijeen en al zijn volk. De koning Lodewijk van Frankrijk en Evac, de koning van Aragon, gingen hun orden stellen in de naam van de vader en de zoon en de heilige geest. Als eerste Evac van Aragon die had die vaangarde. Lodewijk, de koning van Frankrijk, de tweede en die keizer ie derde. En elk stelde zijn volk in de orde om te bevechten die vermaledijde honden. Die keizer wilde de eerste zijn, maar de twee koningen wilden dat niet gedogen. Evac, de koning van Aragon, had het eerste bataljon met 50 000 mannen, daarna de keizer en daarna de koning Lodewijk van Frankrijk. Aldus was hun bataljon gesteld en ze reden naar hun vijanden en namen verlof aan de keizerin en aan Margariet die zeer droevig waren en dat om al de edele mannen die daar ten strijde trokken, waart om te avonturen hun leven voor het christen geloof. De vrouwen met de jonge keizerin vielen op hun knien en sloegen hun ogen ten hemel waart en baden god om gratie en genade als dat de prinsen mochten keren met liefde weer in de stad en behouden reis mochten doen en versterken christus wet. Met deze gebeden stonden ze op en gingen op een toren van de stad om te zien hoe he in het leger gaan zou Toen aldus deze vrouwen waren bedekt in een toren deed elk zijn gebed voor de zijne. Ze zagen dat de honden sterk aankwamen met grote macht en die christenen ook dergelijke. De koning Caspus kwam aan met zijn leger zeer sterk voorzien van allerlei wapens. Daartegen kwam de koning Evac van Aragon met zijn standaard ontwonden en elk legde zijn lans in het arrest zodat ze elkaar aanreden in het zand aan beide zijden. Evac die gedroeg zich zeer kloek en al zijn volk zodat ze veel van de koning Caspus volk versloegen zodat de koning Caspus week naar dat andere leger toe dat hem toen in baten kwam tegen Evac, alzo dat Evac overlast werd. Toen kwam hem de keizer met zijn macht te baten en ze sloegen die honden als dat ze ijlden tot de zijde waart daar de sultan stond met zijn volk. De sultan die dat zag liet zijn horens slaan en met groot gekrijs kwamen ze ingeslagen en met groot rumoer. De koning Lodewijk die dit zag reedt met zijn heren aan en hij liet staan zijn trompetten die groot geluid maakten en hij kwam van achter en sloeg op het sultan volk zeer dapper en riep; roepen christus en Frankrijk. Die sultan hoorde dat rumoer en werd bang en ze drongen al bijeen en in dat gedrang eer ze bijeen konden komen kreeg de keizer een wonde in zijn zijde van een admiraal die Evac, de koning van Aragon, terstond dood sloeg en noch vele van de honden. Aldus vochten de christen koningen met hun macht zeer tegen die vermaledijde Turken zodat ze veel edelen van de sultan volk doden. Alzo dat tenslotte de heidenen weken op hun sterkte en lieten de christenen dat veld. Die vrouwen die dit zagen op de toren van de stad waren zeer blijde en ze vielen neer op hun knien en dankten en loofden god van de grote gratin en genade. Die keizer die aldus gewond was werd uit het leger gevoerd in de stad met een deel van zijn edelen en de andere heren bleven noch op het veld om te weerstaan de macht der honden die toen geweken waren op hun sterkte. Toen de heren zagen dat ze er niet uitkwamen zo plunderden de knechten de wapens van de heidenen die er gebleven waren. En ze namen hun doden die ze hadden en begroeven ze in de aarden alzo goed ze konden. De knechten en mannen van wapens kregen daar een schat van rijkdom en ze voerden de schat in de stad van Constantinopel. De heren en andere mannen van wapens bleven dat veld houden totdat alle voetknechten in de stad waren en toen reden ze ook in de stad. Die keizer bleef ter poorten verwachten dat grote leger en daar was hij vermaakt. Zijn dochter en Margriet en ander jonkvrouwen ontvingen de heren met grote waarde, maar ze waren droevig dat de keizer alzo deerlijk gewond was. Men bracht de keizer in zijn paleis en ze brachten hem te rusten en de heren gingen bij hem zitten banketteren. Ze waren blijde van de victorie, maar droevig om de keizer en dat om zijn kwetsing. En ze waren allen zeer vermoeid, alzo het wel reden was en ze hadden ook veel gewonden en die gingen en lieten hen vermaken. Elle vrouwe was blijde van de zijne, men deed hen allen goede sier alzo goed als ze mochten en elk voorzag zijn vriend van dat hem nood was De sultan en de koningen beklaagden hun grote verlies en hun grote schade die hen de christenen heren gedaan hadden en ze meenden dat noch te wreken en ze lieten hun doden overzien. En toen ze op dat veld kwamen daar de slag gebeurd was zo vonden ze hun doden geheel geplunderd en geheel naakt op het veld liggen, dus waren ze zeer ontevreden. Ze maakten grote putten en bedolven ze daarin. Daar waren er verslagen meer dan 30 000 van de heidenen, dus was de sultan zeer verstoord. Toen ordineerden ze als dat ze varen zouden aan de christenen schepen en die verbranden. Met deze raad en ordinantie gingen ze elk in hun tent en rusten zich want ze waren ook zeer vermoeid en ze hadden vele gewonden, ja, veel meer dan de christenen. |
Hoe etsijtes ende heyndric schieden van den grave van athenen. ende hoe si door des soudaens heyr in die stat quamen. [Dat. LXXXVI. capittel.] ALS aldus die grave al sijn volc vergaert hadden tot. XL. duysent mannen toe. om sinen sone ende heyndric van lymborch. dat si reysen souden nae constantinobele. om bijstant te doen den keyser ende syn dochter ende ooc margrieten daert etsijtes meest om gedaen was. Sy saghen dat allet ghene dat si begheerden bereet was. so quamen sy bi den grave van athenen ende si bedancten hem seer. ende sonderlinghe bedancten etsijtes sinen vader om des bijstans wille die hi dede sinen persone ende heyndric sinen lieven geselle. ende si namen orlof ende wilden reysen metten volcke dat die grave etsijtes vader hem ghedaen hadde. Doen seide die grave sone segt den keyser mijn heere dat ick u daer sende in die stadt van mijnent weghen. ende dat ick noch selve wille hebbe om daer te comen so verre alst noot werdt. Etsijtes antwoorde sinen vader. hi soudet gaerne ende mindeliken doen. Doe seyde die gravinne. o etsijtes sone ende heyndric van lymborch lieve vrient. gruetet my doch seere margarieta u schoone suster. ende segt haer dat ic mi seere ghebiede aen haren persone. Alst heyndric verstont 85 so seyde hi. hi soudt gaerne ende mindeliken doen. Aldus so schieden si van daer ende reden met haren volcke ter poorte wt nae ander nobelen toe. die weghen waren hem lieden seer wel bekent. ende si reden so verre tot dat si quamen bi ander nobelen. Die heren van ander nobelen waren op die poorte ende op die mueren vander stadt ghestaen. ende si saghen dattet des graven heyr was van athenen. Doen wasser eenen hoop volcx in die stadt die met hem lieden door wilden ende dat waren alle victaelgiers met al derhande victaelgien om constantinobelen te victaelgieren. Aldus namse heyndric ende etsijtes mede. ende si sonden een vaengaerde voor om te vernemen ende te sien hoe dattet int heyr stont. ende waer dat si neder gheslaghen waren. so quamen die vaengaerde aent heyr. ende daer waren acouters wten heyr die si vinghen. ende daer afhoorden si hoe dat si den slach verloren hadden teghen die kerstenen. Doen reedt een paer mannen wter vaengaerde weder omme bi etsijtes ende heyndric. ende si brochten hem die tijdinghe daer si seere blijde om waren ende seyden. wi willender teghen slaen ende laten ter wijlen die victaelgiers passeren metter provande nae die stadt so comen si daer in onbeschaet. Het docht alle die heeren goet dat sijt also doen souden. ende si reden aen metten ghemeenen hoope tot dat si quamen aent heyr der heydenen. Etsijtes ende heyndric deden die trompetten slaen. ende si deden die victaelgiers passeren metten victaelgien nae die stadt toe. ende si bevochten die sarasinen. Die coninc caspus ende die coninc flauskus die hem vermeten hadden die stadt te winnen quamen teghen heyndric ende etsijtes te velde. mer heyndrick met sinen volcke hadden hem vromeliken ende si sloeghen menighen slach op den coninc flauskus. ende flauskus weder op hem dattet wel gheduerde een ure lanc Etsijtes sloech caspus van sinen paerde dat hi den hals verstuycte, ende doen vloden die heydenen. ende heyndric sloech flauskus die schouwer af dat hy doot stortte ter aerden. Een ridder die dese vrome feyten sach van dese twee ridders. reedt nae die stadt toe. ende he droech die mare margrieten van lymborch ende seyde haer hoe datter twee ridders in baten quamen den keysere met grooter macht. Margrieta vraechde wat ridders dat waren ende hoe si heeten mochten Die ridder seide haer. die een kent ghi wel. want dat is etsijtes des graven sone van athenen. ende die ander heetmen heyndric van lymborch des hertoghen sone van lymborch. ende si hebben twee machtighe coninghen verslaghen van des soudaens volc. ende wel vijf hondert victaelgiers met victaelgien hier ghebracht in onse stadt. aldus soo gaet ende haelt des keisers dochter. ende ontfanct die heren met groter weerden. Als margrieta dat hoorde so was si seere verblijt. ende si fanteseerde teghen haer selven wie dat die heyndric wesen mochte oft ooke haer broeder was oft niet. Doen vraechden si den ridder wat wapen dat heyndrick voerde. Die ridder seide eenen rooden lijbaert in een silveren velt den stert ghespleyt. Als dat margrieta hoorde so was si seer wel te vreden. ende si hoorde wel dattet haer broeder was. mer doe was si alder meest vertwivelt ende begaen in haer selven wien dat si ierst willecome heeten souden haer broeder ofte etsijtes haer lief. ende heet ick mijn lief etsijtes ierst willecome so sals hem mijn broeder verstoren ende heet ic mijnen broeder ierst willecome so sal mijn lief meenen dat ic hem versmade. Aldus stont margrieta en arguweerde wast teghen haer selven eenen langhen tijt. Ten laetsten docht si hola ic weet ghemaect. ic sal mijnen broeder ierst willecome heeten metten mont ende ontfanghen hem. ende duwen etsijtes mijn lief metter hant. so dat hi sal mercken dat ic hem meene ende anders niemant. dien raet was seere goet ende si ghinc ter salen waert bi des keysers dochter. ende si gaeft haer al te kennen. ende aldus maecten si beyde grote ghereetschappe om hem lieden eerliken te te ontfanghen. Ter wijlen dat si ghereetschappe macten vochten etsijtes ende heyndric noch teghen die sarasinen ende heydensche honden die si vluchtich maeckten ende verdrevense tot in haer sterckte. ende daer nae quamen si nae die stede toe ongheschaet ende ongheschent. god almachtich was hem mede. ende die victaelgiers waren allen in die stadt comen 86 dies tghemeen volck seer verblijt was. Des keysers dochter / margrieta ende veel ander maechden ende ioncvrouwen waren ter poorten waert ghegaen om te ontfangen etsijtes ende heyndric die voor quamen ghereeden met schonen state. Als margrieta haer broeder sach verblijde si boven maten. ende noch meer etsijtes als hy margrieta gesont sach Die twee heren traden van haren paerde ende ghinghen die maechden int ghemoet. Margrieta seyde o heyndric lieve broeder gode weest willecome ende mij. ende si douwede etsijtes bi der handt het welcke dat een teeken van minnen was. also men noch naemaels wel horen sal. Ende des keysers dochter die hiet die heeren al te samen herteliken willecome ende seyde laet ons gaen ic sal u leyden bi mijnen gewonden vader daer hi leyt te bedde. Doen seyde etsijtes. o laes is die keyser ghewont dats mi herteliken leedt. mochs hem te badt sijn. aldus al coutende quamen si in die sale vanden hove. ende men leyde dese twee ridders in die camer vanden keiser Haer lieden volc van wapenen was gheforeert ende gheleet elc ten logijse alsoot behoorde. Doen dese heeren in die camer vanden keysere quamen so lichte hi sijn hooft oppe. ende hi besach wie si waren. etsijtes dien kende hy wel. mer heyndrick niet. hy vraechde wie die frissche ridder was. Doen seyde etsijtes. o keyser ende heere. god sterc u in goeder gesontheden. ende belcht u niet dat wi by u comen. ons is leedt dat dus met u is god betert. maer om te weten wie dese ridder is. is eens hertoghen sone van lymborch. ende hi heet heyndric van lymborch. margrieta van lymborch die is sijn suster. Nu weet ghi her heyser here wie dat hi is. Als dat die keiser hoorde verblijde hi seer ende seyde. o margrieta is dat ooc waer. is dese riddere u broeder. Sy antwoorde totten keyser here iaet. het is mijn broeder van vader ende van moeder. Jae seyde die keysere doen margrieta is dat waer. ghi seydet dat u vader een coopman was van lymborch gheboren. hadde ickt gheweten ick hadde u in meerder eeren ghestelt dan ic ghedaen hebbe. Heyndric ende margrieta dancten den keyser seer van sijnder groter ducht die hi haer gedaen hadde. Die keyser die was so seere verblijt door dese princen dat van groter blijschapen sijn wonden ontspronghen ende werden bloyende Doen seyde die keyser gaet weerde dochter ende doet den ridders goede chiere. Ende doet mijn meesters comen dat si mi mijn bloedige wonden vermaken, dwelck also daer ghedaen was. Ende aldus so lieten si den keiser in sijn ruste. ende si ghinghen te samen ter salen waert om goede chiere te maken also si ghewoonlijcken waren te doen. Daer bedreven si een grote triumphe van alderhande speelen van musyken. als floeyten / trompetten / basuynen / claroenen / schalmeyen / ende van alles datmen versieren mochte der speelen aengaende En si triumpheerden so costeliken als si verdencken ende versieren mochten Daer quam die coninc lodewijc van vrancrijc bi hem. ende evac die coninc van arragoen die etsijtes seer willecomde ende daer vertrocken si malcanderen haer aventueren die hem lieden gebuert was. elc feesteerde den anderen also hy alder best coste. Nae die maeltijt ginc mi daer dansen ende triumpheren. ende men bestelde daer die wake op der mueren teghen die honden die daer voor laghen cleen tot haerder baten. |
Hoe Etschijtes en Hendrik scheiden van de graaf van Athene en hoe ze door de sultan leger in de stad kwamen. [Dat 86ste kapittel.] TOEN aldus de graaf al zijn volk verzameld had tot.40 000 mannen toe om zijn zoon en Hendrik van Limburg dat ze reizen zouden naar Constantinopel om bijstand te doen de keizer en zijn dochter en ook Margariet daar het Etschijtes het meest om te doen was. Ze zagen dat alle hetgeen dat ze begeerden gereed was zo kwamen ze bij de graaf van Athene en ze bedankten hem zeer en vooral bedankte Etschijtes zijn vader vanwege de bijstand die hij deed zijn persoon en Hendrik zijn lieven gezel. En ze namen verlof en wilden reizen met het volk dat de graaf, Etschijtes vader, hem gedaan had. Toen zei de graaf; zoon, zeg de keizer mijn heer dat ik u daar zend in de stad van mijn wege en dat ik noch zelf wil heb om daar te komen zo ver als het nood wordt. Etschijtes antwoorde zijn vader; hij zou het graag en minnelijk doen. Toen zei de gravin; o Etschijtes zoon, en Hendrik van Limburg lieve vriend, groet mij toch zeer Margariet, uw mooie zuster, en zeg haar dat ik mij zeer gebied aan haar persoon. Toen Hendrik het verstond zo zei hij; hij zou het graag en minnelijk doen. Aldus zo scheiden ze van daar en reden met hun volk ter poort uit naar Hadrianopel toe. De wegen waren hen zeer goed bekend en ze reden zo ver totdat ze kwamen bij Hadrianopel. De heren van Hadrianopel waren op de poorten en op de muren van de stad gaan staan en ze zagen dat dit het leger van de graaf van Athene was. Toen was er een hoop volk in de stad die met hen door wilden en dat waren alle voedselhouders met allerhande voedsel om Constantinopel van voedsel te voorzien. Aldus namen ze Hendrik en Etschijtes mede en ze zonden een vaangarde voor om te vernemen en te zien hoe dat het in het leger stond en waar dat ze neer geslagen waren. Zo kwam die vaangarde aan het leger en daar waren verspieders uit het leger die ze vingen en daarvan hoorden ze hoe dat ze de slag verloren hadden tegen de christenen. Toen reden een paar mannen uit de vaangarde wederom bij Etschijtes en Hendrik. En ze brachten hen de tijding, daar ze zeer blijde om waren en zeiden; wij willen ertegen slaan en laten ondertussen de voedselhouders passeren met het proviand naar de stad zo komen ze daarin onbeschadigd. Het dacht alle heren goed dat ij het alzo doen zouden en ze reden aan met de algemene hoop totdat ze kwamen aan het leger der heidenen. Etschijtes en Hendrik lieten de trompetten slaan en ze lieten de voedselhouders passeren met het voedsel naar de stad toe en ze bevochten de Sarasijnen. De koning Caspus en de koning Flauskus die zich vermeten hadden de stad te winnen kwamen tegen Hendrik en Etschijtes te velde. Maar Hendrik met zijn volk hielden zich dapper en ze sloegen menige slag op de koning Flauskus en Flauskus weer op he zodat het wel een uur lang duurde. Etschijtes sloeg Caspus van zijn paard zodat hij de hals verstuikte en toen vlogen de heidenen en Hendrik sloeg Flauskus de schouder af zodat hij dood stortte ter aarden. Een ridder die deze dappere feiten zag van deze twee ridders reedt naar de stad toe en hij droeg het bericht aan Margariet van Limburg en zei haar hoe dat er twee ridders in baten kwamen de keizer met grote macht. Margriet vroeg wat ridders dat waren en hoe ze heten mochten Die ridder zei haar; de ene kent gij wel want dat is Etschijtes de graven zoon van Athene en de ander noemt men Hendrik van Limburg, de hertog zoon van Limburg, en ze hebben twee machtige koningen verslagen van het sultan volk en wel vijf honderd voedselhouders met voedsel hier gebracht in onze stad. Aldus zo gaat en haal de keizers dochter en ontvang die heren met grote waarden. Toen Margriet dat hoorde zo was zei zeer verblijd en ze fantaseerde tegen zichzelf wie dat die Hendrik wezen mocht of het ook haar broeder was of niet. Toen vroegen ze de ridder wat wapen dat Hendrik voerde. De ridder zei een rode leeuw in een zilveren veld, de staart gespleten. Toen dat Margriet hoorde zo was ze zeer goed tevreden en ze hoorde wel dat het haar broeder was. Maar toen was ze allermeest vertwijfeld en begon in zichzelf wie dat ze eerst welkom heten zou, haar broeder of Etschijtes haar lief. En heet ik mijn lief Etschijtes eerst welkom zo za zich mijn broeder verstoren en heet ik mijn broeder eerst welkome zo zal mijn lief menen dat ik hem versmaad. Aldus stond Margriet en argumenteerde vast tegen zichzelf een lange tijd. Tenslotte dacht ze; hola, ik weet het goed gemaakt, ik zal mijn broeder eerst welkom heten met de mond en hem ontvangen en duw Etschijtes, mijn lief, met de hand zodat hij zal merken dat ik hem bedoel en niemand anders. Die raad was zeer goed en ze ging ter zalen waart bij de keizers dochter en ze het haar alles te kennen en aldus maakten ze beide grote gereedschappen om hen fatsoenlijk te ontvangen. Terwijl dat ze gereedschappen maakten vochten Etschijtes en Hendrik noch tegen de Sarasijnen en heidense honden die ze vluchtend maakten en verdreven ze tot in hun sterkte en daarna kwamen ze naar de stad toe onbeschadigd en niet geschonden. God almachtig was hen mede en de voedselhouders waren allen in de stad gekomen, dus was het gewone volk zeer verblijd. De keizers dochter, Margriet en veel andere maagden en jonkvrouwen waren ter poorten waart gegaan om te ontvangen Etschijtes en Hendrik die voor kwamen gereden met een mooie staat. Toen Margriet haar broeder zag verblijde ze boven maten en noch meer Etschijtes toen hij Margriet gezond zag. De twee heren traden van hun paarden en gingen de maagden tegemoet. Margriet zei; o Hendrik lieve broeder. God wees welkom en mij en ze duwde Etschijtes bij de hand wat dat een teken van minnen was, alzo men noch later wel horen zal. En de keizers dochter die heette de heren alle tezamen hartelijk welkom en zei; laat ons gaan, ik zal u leiden bij mijn gewonde vader daar hij te bed ligt. Toen zei Etschijtes o helaas, is de keizer gewond, dat is me hartelijk leed, mocht het hem te beter worden. Aldus al koutende kwamen ze in de zaal van de hof en men leidde deze twee ridders in de kamer van de keizer. Hun volk van wapens was gefoerageerd en elk geleid te logies, alzo het behoorde. Toen deze heren in de kamer van de keizer kwamen zo lichte hij zijn hoofd op en hij bezag wie ze waren. Etschijtes die kende hij goed, maar Hendrik niet. Hij vroeg wie die frisse ridder was. Toen zei Etschijtes; o keizer en heer, god sterkt u in goede gezondheid en verbolg u niet dat wij bij u komen ons is het leed dat het aldus met u is, god betert. Maar om te weten wie deze ridder is, het is een hertog zoon van Limburg en hij heet Hendrik van Limburg. Margriet van Limburg die is zijn zuster . Nu weet gij heer keizer wie dat hij is. Toen dat de keizer hoorde verblijde hij zeer en zei; o Margriet, is dat ook waar, is deze ridder uw broeder. Ze antwoorde tot de keizer, heer ja het. Het is mijn broeder van vader en van moeder. Ja, zei de keizer toen; Margriet is dat waar. gij zei dat uw vader een koopman was van Limburg geboren. Had ik het geweten ik had u in grotere eren gesteld dan ik gedaan heb. Hendrik en Margriet bedankten de keizer zeer van zijn grote deugd die hij hen gedaan had. De keizer die was zo zeer verblijd door deze prinsen zodat van grote blijdschappen zijn wonden open sprongen en begonnen te bloeden. Toen zei de keizer; gaat waarde dochter en doe de ridders goede sier. En laat mijn meesters komen dat ze mij mijn bloedige wonden vermaken, wat alzo daar gedaan werd. En aldus zo lieten ze de keizer in zijn rust en ze gingen tezamen ter zalen waart om goede sier te maken alzo ze gewoon waren te doen. Daar bedreven ze een grote triomf van allerhande spelen van muziek als fluiten, trompetten, bazuinen, klaroenen, schalmeien en van alles dat men versieren mocht de spelen aangaande. En ze triomfeerden zo kostbaar als ze bedenken en versieren mochten. Daar kwam de koning Lodewijk van Frankrijk bij hen en Evac de koning van Aragon die Etschijtes zeer verwelkomden daar vertelden ze elkaar hun avonturen die hen gebeurd waren. Elk feestte de anderen alzo hij allerbest kon. Na de maaltijd ging men daar dansen en triomferen en men bestelde daar die wake op der muren tegen de honden die daarvoor lagen klein tot hun baten. |
Hoe die coninc van armenien siec lach te bedde. ende hoe hi sterf. ende hoe die heydenen bestormden constantinobele. Dat. LXXXVIJ. capittel. [ 33 ] DIE coninc van armenien cloudus die seer oudt was van daghen, wert slaende in een natuerlike sieckte so dat hy te bedde moste gaen ligghen. Hi maecte sijn testamente ende begheerden aen die heeren des landes dat si etsijtes sinen neve daer hi oom af was ontfaen wilden nae sijn doot als gheweldich coninc van armenijen Die heeren beloofden den coninc cloudus dat si dat doen souden also haest als hi over leden ware souden si om hem scriven. Die coninck was doen wel te vreden. ende sijn huysvrouwe die coninghinne begheerde een clooster ende daer in te gaen van sinte claren orden. datmen haer dat wilde doen maken ende hi besette daer toe alle iaer 87 eeuwelijc duerende hondert merc voor. XIIJ. susteren. Die heeren waren allen daer in wel te vreden. ende si droeghen daer allen consent toe. ende si vraechden die coninghinne oft ooc haer begheren was oft si oock in een clooster wesen wilde. Sy antwoorde den heeren ende seyde. ic bidder om. want nemmermeer en sal ick nae mijns heeren doot nemen eenigen man. Die heeren dit horende verblijden hem allen te samen dat die coninginne also ghesint was. ende si droeghen in allen saken haer consent. Als die coninc hoorde die goetwilligheyt vanden heren was hi seer wel te vreden ende seide. doet comen mijnen capelaen ende mijn kerckelijcke gherechte. mijnen tijt is hier ic en sal niet langhe leven. Die heeren ghinghen te samen om den capelaen. ende om dat weerde heylighe sacramente ende om dat heylighe olycen. Ende men gaf den coninc alle sijn kerckelike rechten alsomen schuldich is elc goet kersten mensche te ghevene. Als die coninc alle sijn kerckelike rechten hadde. so offerde hi hem selven in den handen gods. ende nam orlof aen sijn wijf. ende aen alle sijn heeren. ende hi verspooch die lose bedriechlike werelt. ende al haer geselscap haren schonen tooch ende haer valsche bedrog. ende hy riep sinen hemelschen vader god almachtich aen ofte hy hem oyt sijn leef daghe in woorden ofte in wercken ofte in ghedachten vertorent hadde dat hijt hem vergave door sijn waerde heylighe passie ende door sinen swaren bitteren doot. die hismaeckte aen die galghen des crucen. Met desen woorden sloech hy sijn oghen ten hemel waert met grooten berouwe ende leedt wesen sijnder souden. ende leyde sijn handen te samen ende seyde. In manus tuas domine commendo spiritum meum. Ende daer met schiet hi vander werelt. daer om dat groten druc was int hof. ende die coninghinne was onsprekeliken seer bedrukt. also men wel dencken mach om haren heere die si verloren hadde. Men suverde den doden lichame. ende men balsaemde hem met costeliker balsamen nae sijnder weerden. ende daer lach hi drie daghen op een bedde met conincliken cleederen ghecleet. dat hem alle die werelt soude comen besien also si oock deden. Ende als hi al dus drie daghen gheleghen hadde so was hi seer chierlic ende eerliken ter aerden ghedaen in een loden vat. ende dat ghestelt in een tomme van albasteren Daer was een schoon wtvaert ghedaen nae sijnder coninckliker weerden. Als dwtvaert ende alle sijn kerckelike rechten ghedaen was. so dede men maken dat clooster alsoot die coninclijcke maiesteyt begheert hadde. ende dye coninghinne die trac daer in. ende si begaf haer daer in. Binnen desen tijde so quam die mare aen eenen ruese die Polyphenus hiet. ende woende in barberijen ende was een maech van desen coninck. ende hi woude dat coninerijcke van armenien aen hem trecken. ende hi ontboot sijn ondersaten wat si hem rieden. Si seyden waer ic als ghi si souden mi ontfaen als coninc oft het soude hem lieden leet sijn. Doen ghinc hi ordineren eenen brief om te senden aen die van armenien oft si hem als coninck obedieren wilden. Doen den brief ghescreven ende geordineert was so ghinc hi bi die heeren ende lieten hem lieden lesen om te sien ofte hy wel gheordineert was. Die soudaen ende die ameralen lasen den brief over. ende doen si hem over gesien ende ghelesen hadden so seyden si het is seer goet. roept uwen bode ende doeten draghen int landt van armenien. Men riep den bode ende men gaf hem den brief om te draghen aen die heeren van armenien. ende dat hy antwoorde brenghen soude vanden brieve. Die bode seide ic salt doen. ende daer met schiet dye bode van hem lieden. ende ghinc nae die haven om al daer over te schepen Nu ic laet den bode daer. ende wil scriven vanden turcken hoe dat si constantinobele bestormden ende meendent te winnen. mer die kersten heeren die waren op haer hoede so ghi horen sult Daer was die coninc van asia. ende die coninc cleaphas wilden den soudaen die stadt van constantinobele leveren ghewonnen in sijn handen. Doen seyde demofoen ghi heren siet wel wat dinghe dat ghi doet haer macht die sal u lieden veel te sware sijn. want daer is in die stadt die coninc van vrancrijc. die coninc van arragoen. ende dan die macht vanden keyser. ende die twee ridders die ons die scade beraden hebben. Doen seyde die coninc van asia ic 88 acht dat al cleene. die coninc ende ic met onser beider macht sullense bestormen. comer datter af comen mach. Aldus so ghinghen si met groten gheschutte aen die mueren. die si een deel afschooten ende meenden die stadt te winnen. Etsijtes ende heyndric die maecten haer volck ghereet. ende die coninc van arragoen. ende si sloeghen tot een ander poorte wt. Der wylen dat die heydenen die stadt bestormden so quam etsijtes ende heyndrick van lymborch ende evac die coninc van arragoen ende sloeghen van achter inden hoop der heydenen die si seere te niet deden. ende vermoordense als honden. Dese twee coninghen dyt siende dat haer lieder volc van achter bestoten was saghen bijsterlic toe. ende si en wisten niet wiet hem lieden dede. Si lieten dat stormen staen. ende si meenden die kerstenen te weder staen. maer haer lieder macht was seer gheschent. ende dat bi den kerstenen heeren die hem vromeliken ter weer stelden. want die sarasinen en consten tot gheender weren ghecomen Daer bleeffer wel. XX. duysent. ende beyde die coninghen die hem lieden so hoghe vermeten hadden die blevender beyde doot Aldus hadden die kerstenen die victorie. ende si trocken met groter blijschapen in die stadt. ende quamen by den keyser die seer crane was ende lach op sijn sterven. Mer eer dat hi sterf so maecte hi heyndrick van lymborch bewaerder vant landt van griecken ende van sijnder dochter eresebia. Heyndric dancte hem der groter eeren die hem die keyser dede. mer het was hem een verblijdinghe. want hi des keysers dochtere groote liefde droech. so men noch wel horen sal. Aldus so liet die keyser sijn leven. ende beval sijn siele gode van hemelrijcke. ende maria die moeder gods. ende dat hemelsche heyr seggende. Heer in dijnen handen beveel ic mijnen gheest ende daer met sceyde die siele vant tlichaem. dies alle die heren seer bedroeft waren. ende ooc sijn dochter boven al. Men balsaemde den lichaem. ende deden chierlic ter aerden in sinte soffijen kercke daer was hi eerlic ghetommet alsoot sulcken princen wel behoorlick is. Die heeren die vertroosten des keysers dochter. ende margrieta steldese te vreeden met soeten woorden Ende al waren si bedroeft door den keiser nochtans waren si verblijt bi der victorien die hem gheschiet was teghens die heydenen, ende dat si haer vianden also ghemijneert hadden dies dancten si god der gracien. |
Hoe de koning van Armenië ziek te bed lag en hoe hij stierf en hoe de heidenen bestormden Constantinopel. Dat 87ste kapittel. [ 33 ] DE koning van Armenië Cloudus die zeer oud was van dagen sloeg in een natuurlijke ziekte zodat hij te bed moest gaan liggen. Hij maakte zijn testament en begeerden aan de heren des lands dat ze Etschijtes, zijn neef daar hij oom van was, ontvangen wilden na zijn dood als geweldig koning van Armeni. De heren beloofden de koning Cloudus dat ze dat doen zouden alzo gauw als hij over leden ware zouden ze om hem schrijven. De koning was toen goed tevreden en zijn huisvrouw de koningin begeerde een klooster en daarin te gaan van sint Clara orde dat men haar dat wilde laten maken en hij zette daartoe alle jaar eeuwigdurende honderd mark voor 13 zusters. De heren waren allen daarin wel tevreden en ze gaven daar allen toestemming toe en ze vroegen de koningin of het ook haar begeren was of ze ook in een klooster wezen wilde. Ze antwoorde de heren en zei; ik bid er om want nimmermeer zal ik na mijn heren dood nemen enigen man. De heren die dit hoorde verblijden hen allen tezamen dat de koningin alzo gezind was en ze gaven in al haar zaken toestemming toe. Toen de koning hoorde die goedwilligheid van de heren was hij zeer goed tevreden en zei; laat komen mijn kapelaan en mijn kerkelijke gerecht, mijn tijd is hier en ik zal niet lang leven. De heren gingen tezamen om de kapelaan en om dat waardige heilige sacrament en om dat heilige oliesel. En men gaf de koning al zijn kerkelijke rechten alzo men schuldig is elke goede christen mens te geven. Toen de koning al zijn kerkelijke rechten had zo offerde hij zichzelf in de handen van god en nam verlof aan zijn wijf en aan al zijn heren en hij versmaadde die loze bedrieglijke wereld en al hun gezelschap, hun mooie tonen en hun valse bedrog en hij riep zijn hemelse vader god almachtig aan of hij hem ooit zijn levensdagen in woorden of in werken of in gedachten vertoornd had dat hij het hem vergaf door zijn waarde heilige passie en door zijn zware bittere dood die hij gemaakt had aan de galg van het kruis. Met deze woorden sloeg hij zijn ogen ten hemel waart met groot berouw en leedwezen zijn zonden en legde zijn handen tezamen en zei; In manus tuas domine commendo spiritum meum. En daarmee scheidde hij van de wereld waarom dat grote druk was in het hof. En de koningin was onuitsprekelijk zeer bedrukt, alzo men wel denken mag om haar heer die ze verloren had. Men zuiverde het dode lichaam en men balsemde hem met kostbare balsem naar zijn waarde en dar lag hij drie dagen op een bed met koninklijke klederen gekleed dat hem de hele wereld zou komen bezien, alzo ze ook deden. En toen hij aldus drie dagen gelegen had zo was hij zeer sierlijk en fatsoenlijk ter aarde gedaan in een loden vat en dat gesteld in een tombe van alabaster. Daar was een mooie uitvaart gedaan naar zijn koninklijke waarde. Toen de uitvaart en alle zijn kerkelijke rechten gedaan was zo liet men maken dat klooster alzo het die koninklijke majesteit begeerd had en de koningin die trok daarin en ze begaf haar daarin. Binnen deze tijd zo kwam het bericht aan een reus die Polyphenus heet en woonde in Barbarijen en was een verwant van deze koning en hij wilde dat koninkrijk van Armeni aan hem trekken en hij ontbood zijn onderzaten wat ze hem aanraden. Ze zeiden, was ik als gij ze zouden mij ontvangen als koning of het zou hen leed zijn. Toen ging hij ordineren een brief om te zenden aan die van Armeni of ze hem als koning gehoorzamen wilden. Toen de brief geschreven en geordineerd was zo ging hij bij di heren en lieten het hen lezen om te zien of hij goed geordineerd was. De sultan en de admiralen lazen de brief over en toen ze hem overgezien en gelezen hadden zo zeiden ze; het is zeer goed, roept uw bode en laat het dragen in het land van Armeni. Men riep de bode en men gaf hem de brief om te dragen aan de heren van Armeni en dat hij antwoorde brengen zou van de brief. De bode zei; ik zal het doen en daarmee scheidde de bode van hen en ging naar de haven om aldaar over te schepen. Nu ik laat de bode daar en wil schrijven van de Turken hoe dat ze Constantinopel bestormden en meenden het te winnen. Maar die christenheren die waren op hun hoede zo gij horen zal. Daar was de koning van Azië en de koning Cleaphas wilden de sultan de stad van Constantinopel leveren gewonnen in zijn handen. Toen zei Demofoen; gij heren, ziet wel wat ding dat gij doet, hun macht die zal u veel te zwaar zijn want daar is in die stad de koning van Frankrijk, de koning van Aragon en dan de macht van de keizer en die twee ridders die ons die schade beraden hebben. Toen zei die koning van Azië; ik acht dat al klein, de koning en ik met onze beider macht zullen ze bestormen, komt eraf dat komen mag. Aldus zo gingen ze met groot geschut aan de muren die ze een deel afschoten en meenden de stad te winnen. Etschijtes en Hendrik die maakten hun volk gereed en de koning van Aragon en ze sloegen tot een andere poort uit. Onderwijl dat de heidenen de stad bestormden zo kwam Etschijtes en Hendrik van Limburg en Evac de koning van Aragon en sloegen van achter in de hoop der heidenen die ze zeer te niet deden en vermoorden ze als honden. Deze twee koningen die dat zagen dat hun volk van achter aangevallen was zagen verbijsterd toe en ze en wisten niet wie het hen deed. Ze lieten dat bestormen staan en ze meenden de christenen te weerstaan, maar hun macht was zeer geschonden en dat bij den christenenheren die zich dapper ter weer stelden want de Saracenen konden tot geen verweren komen. Daar bleven er wel 20 000 en beide de koningen die zich zo hoog vermeten hadden die bleven er beide dood. Aldus hadden de christenen de victorie en ze trokken met grote blijdschappen in de stad en kwamen bij de keizer die zeer zwak was en lag op zijn sterven. Maar eer dat hij stierf zo maakte hij Hendrik van Limburg bewaarder van het landt van Griekenland en van zijn dochter Eresebia. Hendrik dankte hem de groter eren die hem die keizer deed, maar het was hem een verblijding want hij droeg de keizers dochter grote liefde toe, zo men noch wel horen zal. Aldus zo liet die keizer zijn leven en beval zijn ziel aan god van hemelrijk en Maria de moeder Gods en dat hemelse leger en zei; Heer in uw handen beveel ik mijn geest en daarmee scheidde de ziel van het lichaam, dus alle heren zeer bedroefd waren en ook zijn dochter boven al. Men balsemde het lichaam en deden het sierlijk ter aarde in sint Sofia kerk waar hij fatsoenlijk in een tombe was begraven, alzo het zulke prinsen wel behoorlijk is. De heren die vertroosten de keizers dochter en Margriet stelde ze tevreden met lieflijke woorden. En al waren ze bedroefd door de keizer. Nochtans waren ze verblijd bij de victorie die hen geschied was tegen de heidenen en dat ze hun vijanden alzo verminderd hadden, dus dankten ze god de gratie. |
Hoe die soudaen deerlike beclaechde sijn verlies van sinen volcke. ende hoe dat demofoen sijn broeder riet datmen een bestandt maken soude om haar doden te begravene. Dat. LXXXVIIJ. capittel. DIE mare die quam voor den soudaen dat sijn volc al bleven was voor constantinobele dies hi verwoeden wilde van quaetheden. ende hi vloecte sijn goden dat si hem desen spijt beraden hadden. ende dat sijn volc also gheplaecht was vanden kerstenen Sijn broeder demofoen die seyde. siet heer soudaen broeder. twas grote dwaesheyt van hem lieden bestaen meenen si also een stadt af te loopen daer sulc volc binnen is. neen vry broeder dat waer onmoghelick. wat waendy die kersten hebben ooc handen ende voeten om weder te staen ons macht. iase vrylic. ten sijn gheen voegels sonder wanten te rovene. mer believet den goden het sal noch ghewroken sijn. oft mi en sal faelgieren armen ende cracht. Als die soudaen dat hoorde verblijde hi ende seyde daer hoor ic eenen man spreken Mer broeder demofoen wat te rade. dat wi ons dooden begraven mochten. die daer ligghen opt velt. ende die coninghen halen ende doense voeren in haer rijcke. Doen seyde demofoen soudaen broeder ic soude raden datmen sonde aen die kersten heeren om een bestant om dat si haer doden begraven souden. Die heeren ende die ameralen dier noch bi stonden seyden al te samen dien raet is goet. ende het is wel onser lieden raet datmen also doen sal. Doen seyde die soudaen wie sal die man sijn die in de stadt gaen sal om dat bestant te halen. Doen seyden die ameralen ende soudalen nyemant hadt dan u broeder her demofoen die wert noottelic totter saken. Als die soudaen dat hoorde so seide hy broeder demofoen wat segdijs. wildy gaen in die stadt als ambassaet ende verwerven ons het bestandt. Demofoen antwoorde ende 89 seyde. broeder ist u begheeren so sal iet doen. ende mi bereeden omme al daer in die stadt te gaen bi den kerstenen heeren. Aldus nam hi orlof aen den soudaen sinen broeder ende aen die heeren die bi hem waren si bevalen hem haren mamet en astrahot dat si hem bewaren wilden van quader aventueren. Aldus schiet demofoen van daer. ende hy quam voor die poorte vander stadt daer hi sach liggen vele dooder lichamen van sinen volcke. hy riep aen die poortiers vander stadt dat si hem in laten wilden. Die poortiers vraechden wat hi begeerde. ende wie dat hi was. Hy antwoorde ende seyde. ic ben demofoen des soudaens broeder. ende ic come hier als ambassaet om te spreken die kersten heeren. Doen antwoorden dye poortiers ende seyden vertoeft hier wy sullent onsen oversten te kennen gheven. Sy liepen int hof daer si heyndric van lymborch den ruwaert vonden ende seyden den last van hem. hoe hi comen was als ambassaet om te sprekene den oversten. Heyndric seide laet hem in comen. wi willen horen sijn tale ende sinen sinne. Die poortiers ghinghen ter poorten waert ende si lieten hem in. ende si brochten hem bi heyndric etsijtes ende ander heren die daer waren. als die coninc van vrancrijc ende evac die coninc van arragoen Hy gruete alle dese heeren nae sijnder spraken ende nae sijnder wet. Die heren die dancten hem seer ende heyndric boven al. ende hi vraechde hem wie hi was ende wat sijn begheeren was daer omme dat hi daer quam. Demofoen seyde. ghy heren ic hiete demofoen des soudaens broeder die u stadt beleghen heeft eleen tot sijnder vromen ende baten Aldus is sijn begheeren aen u lieden dat ghi ons consenteren wilt een maent bestandt dat men die dooden dier verslaghen sijn aen beyde siden ter aerden doen mach. ende elck sinen vrient begraven. Heyndrick van lymborch dit horende was dies seer wel te vreden. ende so waren ooc alle die ander heeren die daer bi waren. ende een maecht eens coninex dochtere der keyserinnen cameriere stont daer bi ende seide. salicheit moeter wt spruyten. ende datter af comen mach eenen salighen pays. ende doen besachse demofoen Ende demofoen besach haer ende seyde. schoon maecht dats wel ghesproken. dijn soetmondighe tale door vliecht mijn herten. ende hi werdtse begraciende. Met dat si aldus besich stonden. so quam die bode van armenyen in die sale daer hi etsytes sach. hi viel op sijn knyen ende hi gruete etsijtes ende alle die heeren. ende hy gaf etsijtes den brief die hem die heeren ghescreven hadden Etsijtes las den brief over. doen vant hy daer in dat sijn oom doot was die coninck van armenijen. ende dat polyphenus die ruese van arabijen dat lant af winnen woude. ende hadde hem lieden ontsegbrieven ghesonden. ende hi was over comen int landt daer hi roofden ende brant stichten. Als etsijtes dit hoorde was hi seer tonvreden ende bedroeft om die doot van sinen oom Die heren stelden hem vast te vreden en seyden wy sullen u allen helpen naest onser macht. Doen seyde etsijtes hoe soudy my helpen ten is niet doenlic. want die soudaen leyt met macht voor die stat ende wy en hebben mer een maent bestandt. Demofoen seyde ortsa ghi heren sijt te vreden. ic salt maken aen den soudaen mijnen broeder dat ghy sult hebben een iaer lanck gheduerende een goet seker vast bestandt. Ende ic belove u der edelheyt ter eeren. dat ic self met u sal reysen ende helpen u om weder te staen polyphenus den ruese. die u landt af winnen wilt. ende u verdriven ende beroven van uwer conincliker cronen. Die kersten heeren ende princen dancten wter maten seere demofoen der presentacien die hi hem lieden boot Ende door sijn groote beleeftheyt ende edelheyt wille droeghen si hem allen ionste ende seyden al te samen. dattet schade waer dat hi gheen kersten en is. Ysonya des conincx dochter horende sijn grote beleeftheit werten begraciende ende dat om sijn grote schoonheit wille. ende al was hi heyden hi was een schoon vroom man. Ysonia wert in lancx so meer in liefden op hem ontsteken ende demofoen der gelike so dat si malcanderen aen spraken ende dat vander ionste die si malcanderen waren draghende. Ysonia seyde her ridder waer dy een kersten het waer wel weerdich dat ic u liefde droech mer nu sidy een heyden dats dat ic beclaghe. Als demofoen dat hoorde seide hi. 90 o ionge coninginne van salenten leeft hopelic mijn herte is u eyghen. ende dat mach so comen dat ic licht dat kersten gelove aen veerden sal Mer ierst wil ic bi mijnen broeder den soudaen om dat bestant te maken een iaer gheduerende also ic den heren belooft hebbe. sijt mi gestadich ic blive u ghetrouwe. ende daer met schiet hi van haer. ende track bi sinen broeder. |
Hoe de sultan deerlijk beklaagde zijn verlies van zijn volk en hoe dat Demofoen zijn broeder aanraadde dat men een bestand maken zou om hun doden te begraven. Dat 88ste kapittel. HET bericht die kwam voor de sultan dat zijn volk al gebleven was voor Constantinopel, dus wilde hij waanzinnig worden van kwaadheid en hij vervloekte zijn goden dat ze hem deze spijt beraden hadden en dat zijn volk alzo geplaagd was van de christenen. Zijn broeder Demofoen die zei; ziet heer sultan broeder, het was grote dwaasheid van hen het te bestaan en menen ze alzo een stad af te lopen daar zulk volk binnen is, neen, edele broeder, dat was onmogelijk wat waande ge, die christenen hebben ook handen en voeten om te weerstaan onze macht, ja ze vrij, het zijn geen vogels zonder waan te roven, maar belieft het de goden het zal noch gewroken zijn of mij zal falen armen en kracht. Toen de sultan dat hoorde verblijde hij en zei; daar hoor ik een man spreken. Maar broeder Demofoen wat te rade dat wij onze doden begraven mochten die daar liggen op het veld en de koningen halen en laat ze voeren in hun rijk. Toen zei Demofoen, sultan broeder, ik zou aanraden dat men zou aan die christenheren om een bestand zenden omdat ze hun doden begraven zouden. De heren en de admiralen die er noch bij stonden zeiden alle tezamen, die raad is goed en het is wel onze lieden raad dat men het alzo doen zal. Toen zei de sultan; wie zal die man zijn die in de stad gaan zal om dat bestand te halen. Toen zeiden de admiralen en sultans; niemand dan u broeder heer Demofoen die wordt noodzakelijk tot de zaak. Toen de sultan dat hoorde zo zei hij; broeder Demofoen wat zeg je, wil je gaan in die stad als ambassadeur en verwerven ons het bestand. Demofoen antwoorde en zei; broeder is het uw begeren zo zal ik het doen en mij bereiden omme aldaar in de stad te gaan bij de christenenheren. Aldus nam hij verlof aan de sultan zijn broeder en aan de heren die bij hem waren. Ze bevalen hem hun Mohammed en Astrahot dat ze hem bewaren wilden van kwade avonturen. Aldus scheidde Demofoen vandaar en hij kwam voor de poort van de stad daar hij zag liggen vele dode lichamen van zijn volk. Hij riep aan de portiers van de stad dat ze hem in laten wilden. De portiers vroegen wat hij begeerde en wie dat hij was. Hij antwoorde en zei; ik ben Demofoen, de sultan broeder, en ik kom hier als ambassadeur om te spreken de christenheren. Toen antwoorden de portiers en zeiden; vertoeft hier, wij zullen het onze oversten te kennen geven. Ze liepen in de hof daar ze Hendrik van Limburg de bevelhebber vonden en zeiden de last aan hem hoe hij gekomen was als ambassadeur om te spreken de oversten. Hendrik zei; laat hem in komen, wij willen horen zijn woorden en zin. De portiers gingen ter poort waart en ze lieten hem in en ze brachten hem bij Hendrik, Etschijtes en andere heren die daar waren als die koning van Frankrijk en Evac de koning van Aragon. Hij groette al deze heren naar zijn taal en naar zijn wet. De heren die bedankten hem zeer en Hendrik boven al en hij vroeg hem wie hij was en wat zijn begeren was waarom dat hij daar kwam. Demofoen zei; gij heren, ik heet Demofoen, de sultan broeder die uw stad belegerd heeft alleen tot zijn vromen en baten. Aldus is zijn begeren aan u lieden dat gij ons toestemmen wil een maand bestand dat men de doden die er verslagen zijn aan beide zijden ter aarden doen mag en elk zijn vriend begraven. Hendrik van Limburg die dit hoorde was dus zeer goed tevreden en zo waren ook alle andere heren die daarbij waren en een maagd, een konings dochter der keizerin kamenierster stond daarbij en zei; zaligheid moet er uit spruiten en dat er van komen mag een zalige vrede en toen bezag ze Demofoen. En Demofoen bezag haar en zei; mooie maagd, dat is goed gesproken uw zoetmondige taal doorvliegt mijn hart en hij schonk haar zijn gunst. Met dat ze aldus bezig stonden zo kwam de bode van Armenië in de zaal daar hij Etschijtes zag, hij viel op zijn knien en hij groette Etschijtes en die heren en hij gaf Etschijtes de brief die hem de heren geschreven hadden. Etschijtes las den brief over. Toen vond hij daarin dat zijn oom dood was, de koning van Armeni en dat Polyphenus de reus van Arabi dat land af winnen wilde en had hen ontzeg brieven gezonden en hij was overgekomen in het land daar hij roofde en brand stichtte. Toen Etschijtes dit hoorde was hij zeer ontevreden en bedroefd om de dood van zijn oom. De heren stelden hem vast tevreden en zeiden; wij zullen u allen helpen naast onze macht. Toen zei Etschijtes; hoe zou je mij helpen, het is niet te doen, want de sultan ligt met macht voor de stad en wij hebben maar een maand bestand. Demofoen zei; Welaan gij heren, wees tevreden, ik zal het maken aan de sultan mijn broeder dat gij zal hebben een jaar lang durende een goed en zeker bestand. En ik beloof u de edelheid ter eren dat ik zelf met u zal reizen en helpen u om te weerstaan Polyphenus de reus die uw land af innen wil en u verdrijven en beroven van uwer koninklijke kroon. De christen heren en prinsen bedankten uitermate zeer Demofoen de presentatie die hij hen bood. En door zijn grote beleefdheid en edelheid wil droegen ze hem allen gunst en zeiden alle tezamen dat het schade was dat hij geen christen was. Ysonia, de konings dochter, hoorde zijn grote beleefdheid werd hem gunstig en dat vanwege zijn grote schoonheid. en al was hij heiden hij was een mooie dappere man. Ysonia werd hoe langer hoe meer in liefde op hem ontstoken en Demofoen dergelijke zodat ze elkaar aanspraken en dat van de gunst die ze elkaar toedroegen. Ysonia zei; her ridder, was je een christen het was wel waardig dat ik u liefde droeg, maar nu ben je een heiden dat ik beklaag. Toen Demofoen dat hoorde zei hij; O jonge koningin van Salonika, leeft hopelijk mijn hart is uw eigen en dat mag zo komen dat ik licht dat christen geloof aanvaarden za;. Maar eerst wil ik bij mijn broeder de sultan om dat bestand te maken een jaar durend alzo ik de heren beloofd heb, wees mij gestadig, ik blijf u getrouw en daarmee scheidde hij van haar en trok bij zijn broeder. |
Hoe demofoen bi sinen broeder quam ende maecktet bestant een iaer gheduerende. ende hoe hi weder quam bi die kersten heeren in die stadt. Dat. IXXXIX. capittel. DIE soudaen van babilonien ende alle sijn heeren haecten seer om te horen tijdinghe vanden kerstenen heeren. daer hi sijn broeder aen hadde ghesonden om dat bestant. Met dat si aldus stonden te rade. so quam demofoen in die tente van sinen broeder ende alle sijn heeren. hi gruete sinen broeder den soudaen ende sijn ameralen nae sijnder wet. Die soudaen dancte hem seer ende seyde. broeder hoe hebdy ghevaren. ende wat seggen die kerstenen heren hoe sijn si ghemoet. ende hebdy ons bestant vercreghen om ons doden te begravene. Demofoen seyde iae ick ende neen ic. Iae ic ende neen ic seyde die soudaen hoe verstae ick dat laet ons dat horen. Demofoen seyde broeder ende soudaen. si en willen gheen bestant consenteren ten is van eenen iaer gheduerende. ende daer op sijn si ghemoet. besiet wat ghi doen oft laten wilt. twert ons een eeuwighe schande salmen die edele liven vanden coninghen dier verslaghen syn daer laten ligghen op tvelt. ende die ameralen ende soudanen seyden ooc der ghelike. Tis dat beste seiden si dat wi dat bestant van eenen iaer aen nemen vry varen vry keeren. so moghen wi ons dooden balsamen ende voeren elck int sine. Die soudaen hoorde deser heren sin ende peynsde ic moet doen dat si willen. ende hi overdacht dat hem dat beste was dat hi doen mochte. aldus gaf hi een iaer lanc consent. ende men sandt hem dat bestant over. Aldus waren die doode lichamen gehaelt vanden velde. ende elc ghevoert int sine. dats in haer landt daer groten rouwe ende druc bedreven was vanden vrouwen dier haer mans ghelaten hadden. Demofoen schiet van sinen broedere ende amynyus sinen neve. ende hi trac bi den kerstenen heeren die haer ghereetschap maecten om bi den ruese te sine. ende hem te veriaghen wt armenijen. Als dan demofoen quam bi die kerstenen heren so verblijden si allen als si hem aen saghen. ende wille coemden hem. ende si dancten hem wter maten seere dat hijt bestant ghemaect hadde een iaer geduerende. Aldus so namen die kersten heren orlof aen des keysers dochter eresebia ende aen die over schone margrieta van lymborch ende aen den coninck lodewijc van vrancrijck die daer bleven in die stadt van constantinobele. ende si reysden te samen nae armenien toe. Evack die reysde nae arragoen tot sinen wive waert daer hy wel ontfanghen was ende groote eere bewesen ende ghedaen wert. Dese kerstenen heren ende princen comende int landt van armenien so saghen si eenen groten brant op gaende. ende dat deden die van barberijen ende van arabijen die die ruese met hem hadde ghebracht. Doen sprack heyndric van lymborch. tsa etsijtes wat segt ghi daer toe. ende ghi her demofoen willen wijse met onser macht bestoten ende hem verbieden dien brant te stichtene ende wreken den overlast die si doen. Si seiden alle te samen dattet wel onsen wille is. die heren sloeghen op te lande. ende si lieten die schepen liggen ende souden eenen bode in die stat van armenien dat si daer waren dat sise waer nemen souden als si quamen. Die bode liep ende droech die tijdinghe den heeren van armenien die seer verblijt waren vander comste. Aldus quamen die kerstenen princen etsijtes heyndric ende demofoen met haer lieden macht daer si die arabiensche ende barberijschen vonden rovende ende pilgierende. Sy sloeghen haer trompetten ende reden inden hoop. ende si dodent al dat si ghecrijghen consten. die ierst wech liep dat was die beste. si en wisten niet van ware dat hem dat volc op den hals quam ende aldus vloeden si nae den ruese toe ende deden hem die clachte vanden kerstenen. Die kersten 91 heeren reden in die stadt daer si wel ontfanghen waren van den heeren ende vronwen vander stadt men leyde etsijtes ende die ander heeren te hove. ende tgarnesoen was elders gelogiert in die stadt. som hier ende som daer. ende si bedreven alle ghenoechte. daer was groote blijschap ende groote vruecht vander ghemeenten vander stadt. Die ruese hebbende die tijdinge dat sijn volc aldus verslaghen was. hi waende dulle te werden ende sijn ameralen vertroosten hem ende seyden sendt uwen bode in die stadt ende laetse ons eyschen te velde. Die ruese dochtet seer goet dien raet. hy riep sinen bode. ende gaf hem den last dat hi gaen eyschen soude die heeren te velde. als op morghen den dach. Die bode was bereet ende hy liep ter steden waert daer etsijtes ende heyndric ende demofoen waren. hi quam voordie poorte men liet hem in. Die heeren leyden hem by etsijtes ende heyndric ende demofoen die hi groete nae sijn sprake. si vraechden wat sijn begheren was. si seyden allen tsamen spreect wt u meenen ende toocht uwes heeren last. Die bode seyde ghi heeren ic sal. daer is polijphenus die ruese van barberijen ende arabijen die ontbiet u lieden dat u een groote cleynheyt is dat ghi comet verradelic op sijn volc gheslaghen die ghi iammerliken vermoort hebt ende ter doot ghebracht dat hi wreken wilt. ende hi vraecht u oft ghi so coen sijt dat ghi als morghen ten daghe wilt leveren strijt int velt hier buyten der poorten op den rooden ackere. Dit is den last ende dat beveel mijns heeren. ende aldus so gheeft my daer op een antwoorde wat ghi doen ofte laten wilt. Etsijtes dit horende seyde bode gaet henen ende segt uwen heere polijphenus van barberijen dat ic als morghen ten iersten daghe sal comen te velde. ende bevrijen mijn landt ende beschermen mijn crone die mi van orijen ende afcomste verstorven is. ende houdt neemt daer mijn opperste cleet. dat schencke ic u van blijschappen. om dat wi uwen heere bevechten sullen. Die bode bedancte etsijtes wter maten seer. ende hi liep ter poorten wt bi sijn heeren ende bi den ruese die hi seyde den laste ende dat antwoorde dat die kersten princen hem ontboden Als die ruese dat hoorde vanden bode dat si ghierich waren om vechten dede hi grote ghereetschape maken omme die kerstenen te bederven. ende hi stelde sijn ordinancie vanden heeren. ende als hijt al ghestelt hadde so ghinghen si in haer ruste in haer tenten ende in haer logijsen verbeydende den dach van morghen om te vechten. |
Hoe Demofoen bij zijn broeder kwam en maakte het bestand een jaar durende en hoe hij weer kwam bij ie christenheren in de stad. Dat 89ste kapittel. DE sultan van Babylonisch en al zijn heren haakten zeer om te horen tijding van de christenenheren daar hij zijn broeder om had gezonden om dat bestand. Met dat ze aldus stonden te rade zo kwam Demofoen in de tent van zijn broeder en al zijn heren. Hij groette zijn broeder de sultan en zijn admiralen naar zijn wet. De sultan bedankte hem zeer en zei; broeder, hoe is het gegaan en wat zeggen de christenenheren, hoe zijn ze gemoed en heb je ons bestand verkregen om onze doden te begraven. Demofoen zei; ja ik en neen ik. Ja ik en neen ik, zei de sultan, hoe versta ik dat, laat ons dat horen. Demofoen zei broeder en sultan; ze willen geen bestand toestemmen, het is van een jaar durende en daarop zijn ze gemoed, bezie wat gij doen of laten wilt, het werd ons een eeuwige schande zal men die edele lijven van de koningen die er verslagen zijn dar laten liggen op het veld en die admiralen en sultans zeiden ook diergelijke. Het is het beste, zeiden ze, dat wij dat bestand van een jaar aannemen vrij varen vrij keren, zo mogen wij onze doden balsemen en voeren elk in het zijne. De sultan hoorde deze heren zin en peinsde, ik moet doen dat ze willen en hij overdacht dat hem dat beste was dat hij doen mocht. Aldus gaf hij een jaar lang toestemming en men zond hen dat bestand over. Aldus waren ie dode lichamen gehaald van het veld en elk gevoerd in het zijne, dat is in hun land daar grote rouw en druk bedreven was van de vrouwen die er hun man gelaten hadden. Demofoen scheidde van zijn broeder en Amenyus, zijn neef en hij trok bij de christenenheren die hun gereedschap maakten om bij de reus te zijn en hem te verjagen uit Armeni. Toen dan Demofoen kwam bij die christenenheren zo verblijden ze allen toen ze hem aanzagen en verwelkomden hem en ze bedankten hem uitermate zeer dat hij het bestand gemaakt had een jaar durende. Aldus zo namen die christenheren verlof aan de keizers dochter Eresebia en aan die over mooie Margriet van Limburg en aan den koning Lodewijk van Frankrijk die daar bleven in de stad van Constantinopel en ze reisden tezamen naar Armeni toe. Evac die reisde naar Aragon tot zijn wijf waart daar hij goed ontvangen was en grote eer bewezen en gedaan werd. Deze christenen heren en prinsen kwamen in het land van Armeni en zo zagen ze een grote brand opgaan. en dat deden die van Barbarijen en van Arabi die de reus met hem had gebracht. Toen sprak Hendrik van Limburg; tsa Etschijtes, wat zegt gij daartoe en gij heer Demofoen, willen wij ze met onzer macht aanstoten en hen verbieden die brand te stichten en wreken de overlast die ze doen. Ze zeiden allen tezamen dat het wel onze wil is. De heren sloegen op te land en ze lieten de schepen liggen en zonden een bode in de stad van Armeni dat ze daar waren dat ze het waarnemen zouden als ze kwamen. De bode liep en droeg die tijding de heren van Armenië die zeer verblijd waren van de komst. Aldus kwamen de christenen prinsen Etschijtes, Hendrik en Demofoen met hun lieden macht daar ze de Arabische en Barbarijen vonden rovend en plunderend. Ze sloegen hun trompetten en reden in de hoop en ze doodden alles dat ze krijgen konden zodat de eerste weg liep en dat was de beste. Ze wisten niet van waar dat hen dat volk op de hals kwam en aldus vloden ze naar de reus toe en deden hem de klacht van de christenen. De christenheren reden in die stad daar ze goed ontvangen waren van de heren en vrouwen van de stad, men legde Etschijtes en de andere heren te hof en te garnizoen was elders gelogeerd in de stad. Sommige hier en sommige daar en ze bedreven alle genoegens. Daar was grote blijdschap en grote vreugde van de gemeenten van de stad. De reus had de tijding dat zijn volk aldus verslagen was en hij waande dol te worden en zijn admiralen vertroosten hem en zeiden; zend uw bode in de stad en laat ze ons eisen te velde. De reus dacht het zeer goed die raad. Hij riep zijn bod en gaf hem de last dat hij gaan eisen zou die heren te velde als op morgen de dag. De bode was bereid en hij liep ter plaatse waart daar Etschijtes en Hendrik en Demofoen waren. Hij kwam voor de poort en men liet hem in. De heren leidden hem bij Etschijtes en Hendrik en Demofoen die hij groette naar zijn tal, ze vroegen wat zijn begeren was, ze zeiden allen tezamen; spreekt uit uw bedoeling en toont uw heren last. De bode zei; gij heren ik zal., daar is Polyphenus de reus van Barbarijen en Arabië die ontbiedt u lieden dat u een grote nederigheid is dat gij verraderlijk komt op zijn volk geslagen die gij jammerlijk vermoord hebt en ter dood gebracht dat hij wreken wilt en hij vraagt u of gij zo koen bent dat gij als morgen ten dag wilt leveren strijd in het veld hier buiten de poorten op de rode akker. Dit is de last en dat bevel van mijn heer en aldus zo geeft mij daarop een antwoord wat gij doen of laten wilt. Etschijtes die dit hoorde zei; bode gaat heen en zeg uw heer Polyhenus van Barbarijen dat ik morgen ten eerste dag zal komen te velde en bevrijden mijn land en beschermen mijn kroon die mij van erfgoed en afkomst verstorven en behoudt, neemt daar mijn opperste kleed, dat schenk ik u van blijdschap omdat wij uw heer bevechten zullen. De bode bedankte Etschijtes uitermate zeer en hij liep ter uit bij zijn heren en bij de reus die hij zei de last en dat antwoord dat de christen prinsen hem ontboden Toen de reus dat hoorde van de bode dat ze begerig waren om vechten liet hij groot gereedschap maken om de christenen te bederven en hij stelde zijn ordinantie van de heren. En toen hij alles gesteld had zo gingen ze in hun rust in hun tenten en in hun logies en wachten de dag van morgen om te vechten. |
Hoe etsijtes sijn ordene stelde. ende hoe dat si den ruese bevochten. ende van der victorien. Dat. XC. capittel. ALS den morghen stont aen quam so ghinc etsijtes sijn volc stellen in drie scharen. inden name des vaders des soons ende des heilichs gheests. die ierste heyndric. die tweede demofoen. die derde hi. Aldus waren sijn scharen gestelt. elc schare was. XL. duysent sterce nde aldus reden si hem aen. daer was met dallen seer ghevochten datter in beyden siden veel volcx bleef. mer meest aen die heydenen side. want die ruese moste wijcken met sinen heyr. want veel van sinen edelen waren verslaghen dies hi seer droevich was ende seer tonvreden Die kersten heeren reden in die stadt daer si wel ontfanghen waren. ende oversaghen haer volc. ende doen saghen si dat si daer veel schaden geleden hadden ende veel volcx verloren hadden. mer si hadden die eere met dat die ruese geweken was. so trocken die kerstenen wt ende si haelden haer dooden in die stede. ende si begroevense elc na haerder weerden Die heydenen wachten tot dat die kerstenen wech waren ende si begroeven haer doden dier veel bleven waren meer dan. XL. duysent. Die ruese beclaechde den groten schade. ende hi peynsde dat hi soude gaen ter mueren ende eyschen die twee vroomste vander stadt te campe. ende als hi dit stont ende peynsde seide hyt sinen heeren hoe dat hi voor hadde om den minsten schade te lijden. Alst die here soudanen ende ameralen hoorden waren sijs wel te vreden. ende si lieten hem gaen ter poorten waert. als hi ter poorten quam so riep hi aen die poortieren dat si souden doen comen haer overste ter mueren dat hijse spreken mochte Die poortiers liepen om 92 etsijtes ende si seyden hem dat die ruese daer was. ende dat hi hem spreken wilde. Als dat etsijtes hoorde so ghinck hi ende heyndric ende demofoen derwaerts om te horen sijn begheerte. Als si ter mueren quamen so saghen si den grote ruese daer staen. so vraechden si wat sijn begheren was ende wat hi hebben wilde. Die ruese seyde tsa ghi her etsijtes die u scrijft naest oor der cronen vanden lande. ende wilt ghijse bevrijen so moet ghi mi bevechten in campe lijf om lijf ende kent ghy u niet cloeck ghenoech so neemter noch eenen tot u. ick bens te vreden. ende wie van ons beyden te boven gaet die sal besitten dat conincrijc vanden lande van armenien. ende die tonder gaet die sal ruymen dat landt. wat segt ghi daer toe. sidijs beraden so gheeft mi een cort antwoorde hier op wat uwes sins is te doen oft te laten. Als etsijtes dat hoorde so seyde hy om den minsten schade vanden volcke so sal ick doen. ende ic aen veerde den hantschoen nae camps recht. ende segt mi her ruese wanneer dat ghi campen wilt ick sal u te velde comen ghespaert mi god. Daer op die ruese antwoorde ende seyde. binnen drie daghen maect u bereet om te campen. ende dan sal ic uwes verwachten hier buyten aen den roden acker. Etsijtes seide ic bens wel te vreden. ende daer met schiet die ruese van daer. ende hi trac weder in sijn heyr onder sinen hoop volcx dien hijt te kennen gaf ende seyde. siet gae ic tonder so suldy alle ruymen dat landt. ende gae ic te boven so besitten wi dan dat conincrijcke Met deser talen ghinghen si ter tenten bancketeren. ende daer wasser vele die blijde waren dattet tot eenen campe ghestelt was. want si vreesden der kerstenen handelinghe. want sise seer wel gheproeft hadden. |
Hoe Etschijtes zijn orde stelde en hoe dat ze de reus bevochten en van de victorie. Dat 90ste kapittel. TOEN de morgenstond aankwam zo ging Etschijtes zijn volk stellen in drie scharen in de naam des vaders des zoons en de heilige geest. De eerste Hendrik, de tweede Demofoen, de derde hij. Aldus waren zijn scharen gesteld, elke schaar was 40 000 ster en aldus reden ze hen aan. Daar was met allen zeer gevochten zodat er aan beiden zijden veel volk bleef, maar meest aan de heidense zijde. Want de reus moest wijken met zijn leger want veel van zijn edelen waren verslagen, dus was hij zeer droevig en zeer ontevreden. De christenheren reden in de stad daar ze goed ontvangen waren en overzagen hun volk en toen zagen ze dat ze daar veel schaden geleden hadden en veel volk verloren hadden. Maar ze hadden de eer met dat de reus geweken was. Zo trokken de christenen uit en ze haalden hun doden in die stad en ze begroeven elk naar zijn waarde. De heidenen wachten totdat de christenen weg waren en ze begroeven hun doden die er veel bleven en waren meer dan 40 000. Die reus beklaagde de grotenschade en hij peinsde dat hij zou gaan ter muren en eisen de twee dappersten van de stad te kampen en toen hij dit stond en peinsde zei hij het zijn heren hoe dat hij voor had om de minste schade te lijden. Toen dat de heren sultans en admiralen hoorden waren ze goed tevreden en zei lieten hem gaan ter poort waart. Toen hij ter poort kwam zo riep hij aan die portiers dat zei zouden laten komen hun overste ter muren dat hij ze spreken mocht. Die portiers liepen om Etschijtes en ze zeiden hem dat de reus daar was en dat hij hem spreken wilde. Toen dat Etschijtes hoorde zo ging hij en Hendrik en Demofoen derwaarts om te horen zijn begeerte. Toen ze ter muren kwamen zo zagen ze de grote reus daar staan. Zo vroegen ze wat zijn begeren was en wat hij hebben wilde. De reus zei, tsa gij heer Etschijtes, die u schrijft naaste erfgenaam van de kroon van het land en wil gij het bevrijden zo moet gij mij bevechten in kamp lijf om lijf en kent ge u niet kloek genoeg zo neem er noch een tot u. Ik ben tevreden en wie van ons beiden te boven gaat die zal bezitten dat koninkrijk van het land van Armeni en die ten onder gaat die zal ruimen dat land. Wat zegt gij daartoe, ben je beraden zo geef mij een kort antwoord hierop wat uw zin is te doen of te laten. Toen Etschijtes dat hoorde zo zei hij; om de minsten schade van het volk zo zal ik doen en ik aanvaard de handschoen naar kamprecht en zeg mij heer reus wanneer dat gij kampen wilt, ik zal u te velde komen spaart mij god. Waarop de reus antwoorde en zei; binnen drie dagen maakt u gereed om te kampen en dan zal ik u verwachten hierbuiten aan de rode akker. Etschijtes zei; ik ben wel tevreden en daarmee scheidde de reus vandaar en hij trok weer in zijn leger onder zijn hoop volk die hij het te kennen gaf en zei; ziet, ga ik ten onder zo zal je alle ruimen dat landt en ga ik te boven zo bezitten wij dan dat koninkrijk. Met deze woorden gingen ze ter tenten banketteren en daar waren er veel die blijde waren dat het tot een kamp gesteld was want ze vreesden de christenen handeling want ze hadden het zeer goed beproefd. |
Hoe die kerstenen heeren triumpheerden. ende hoe dat demofoen etsijtes ende heyndric badt om den campe te doen. Dat. XCI. capittel. DES sanderdaechs als die ruese daer gheweest hadde so quam her demofoen daer etsijtes ende heyndric triumpheerden. ende hi badt hem beyden als dat hi den ruese bevechten mocht ende den campe doen. Etsijtes seide dat en is niet behoorlic. waert ghi een kersten mensche als wi sijn dat consente dat soude u wel ghebueren. mer nu so waer dat grote scande dat ick alle mijn landt soude stellen in den handen van eenen heyden. mer niet te min ic betrouwe u alder eeren ende duecht. mer ten is niet behoorlick. ende heyndric van lymborch die seyde ooc des gelijcx. Demofoen dit horende viel op sijn knyen ende hi beloofde daer bi sinen got ende bi sijnder wet daer in te doene iae inden camoe als oft hi ware een gedoopt kersten ende nemmermeer anders ter eeren ende ter liefden van ysonye des conincx dochter van salenten. dat si mocht verhoren van sijnder mandaet ende hem begracien licht watter af ghebuerde Als etsijtes ende heyndric dit hoorden so seyden si beyde. demofoen here rijst vander aerden ende quijt uwen eedt. door uwen ghetrouwen dienst wert u gheconsenteert den campe te doen Als demofoen dat hoorde so wert hi seer verblijt. ende hi dancte die heren dat si hem weerdich kenden den campe te doene. Hi verhief hem selven daer in. ende hi ghinc ghereetschap maken omme den ruese te bevechten die daer buyten lach ende hem verbeyde. ofte den ghenen dien becampen soude. Aldus so quam den dach aen. demofoen nam orlof aen etsijtes ende heyndric. ende hi badt dat si ter mueren gaen souden om te siene hoe hi varen soude. si seyden si soudent doen. Aldus schiet hi van hem lieden ende hi ghinc daer die ruese was. ende des ruesen volck lach ooc ende sach hoet varen soude. Als hi bi den ruese quam so stont die ruese op ende vraechde wat hi wilde oft wat hi sochte ende waer omme dat hy quam. Demofoen seide ick come hier om u te bevechten. ende den campe te doen dier ghestaect is Die ruese dit horende wert lachende ende seyde. lief bloyken lopet in die stadt ende haelter noch ses oft seven. ende edt noch drie oft vier schotelen pappen. ende comt dan weder. dan sal ick u bevechten. anders waert mi nu schande want ghy en sijt mer een kint. Demofoen dit horende wert vergramt om dat hem die ruese so cleyne achte. ende hi nam sijn sweert ende hi sloech den ruese op sijn harse becken dattet 93 droonde. Doen die ruese den slach ghevoelde seide ontbeit en slaet noch niet mer segt mi sidy een kersten oft heyden. Demofoen antwoorde ic ben een heyden ende die sal u bedwinghen. Polijphenus die ruese seyde. sidy een heyden ende wie bestady dan ghi schijnt van eenen edelen geslachte ghecomen sijnde Doen seyde demofoen. die soudaen van babilonien dat is mijn broeder die als nu leyt voor constantinobele. Doen seyde die ruese iae is dat waer. is die soudaen u broeder gaet in dijnen vrede. ter eeren van hem en sal ic u niet misdoen. Neen seide demofoen. daer om en ben ic hier niet gecomen. ghi ende ic moetens een eynde maken. aldus sonder langher te beyen stelt u om weeren Doen ghinghen si malcanderen aen dats een mensche lusten mochte diet aen sach. Steke om steke. slach om slach. dattet harnas vanden live int sandt vloech Die heeren vander mueren diet saghen verblijden hem. als dat hem demofoen so vromeliken hadde teghen den ruese die hem seer cloeckelic ter weeren stelde teghens demofoen. So langhe die een op den anderen slaende dat si beyde al so moede waren. dat si hijchden nae haer lieden aeseme. ende si rusten hem beyden wat. Als si hem wat verblasen hadden so ghinghen si malcanderen weder dapperliken aen slach omme slach. dattet tvier wt dat harnas spranck. Demofoen die brocht op den ruese al so swaren slach inden slaep van sinen hoofde dat hi neder viel ter aerden Die heeren dat siende vander mueren waren seer blijde als si aen saghen dat die ruese ter aerden lach. Demofoen nam sijn swert ende hi sloech den ruese den hals af. ende hi nam thooft ende hi stackt op sijn swert ende droecht also ter steden waert in. Die heeren ontfinghen hem mindelic ende bedancten hem seer. ende si boden hem eer ende weerde ende dat door sijn grote vromicheyt ende door die ghetrouwicheyt die hi gedaen hadde voor die kersten heeren. Die heydenen ende arabijenschen ende barberijschen saghen dat die ruese doot bleven was. so namen si haer sack ende pack ende liepen te scheepe waert. ende si lieten haren ruese daer ligghen. ende si voeren weder in barberijen haren mamet lovende dat si dat lijf ontdraghen hadden. want si daer seer wel gheweest hadden tot cleenen profijte. Die ghemeente vander stadt die waren seer blijde. ende si bedreven alle manieren van ghenoechten. si behinghen die straten met tapijte. si toochden personagen. si vierden elc om tcostelicsten. ende dat ter liefden vanden coninc etsijtes die nu die croone ontfanghen sal. daer men horen sal wattet teronement van eenen coninc in heeft. Die bisscoppen des lants waren ontboden ende alle die edelen. dat si comen souden ende helpen croneeren den nieuwen coninc in die stadt van armenien op die marckte. Daer was gemaect een groot costelike stellage. ende die over decket met tapijte. ende behanghen met gouden lakenen daer men den coninc croneeren soude. Daer waren ghestelt vele setels elck nae sinen staet. mer des conincx setel boven al verchiert met goude daer die coninc in soude gecroont sijn. ende dat nae sijnder weerden. Die ander setels daer souden in sitten die heeren des landts. die ontfanghen sullen des conincx eedt. ende hem eeden ooc der ghelijcke. Aldus so was die coninc gebrocht ter stellagen waert met costeliken instrumenten van spele ende met schonen state. alsoot eenen coninc toe behoort. Een bisschop die droech sijn croone ende sinen septer voor hem. heyndric van lymborch sinen schilt ende sijn sweert. demofoen die droech sinen helm. Doen quam die coninc etsijtes tusschen twee bisschopen. ende achter hem XXIIIJ. pagien al van eender cleedinghe ende over beyde siden vanden pagien ghinghen. IX. artsiers. ende daer nae quamen alle die edelen des landes. so dat die triumphe costelick was om taenschowen. Als dan aldus die coninck etsijtes op die stellinghe quam so deden hem die bisschoppen sitten in sinen conincliken setele. ende alle die edele des lants. elc sinen setele nae haerder weerden Als si allen geseten waren so brocht hem heyndric van lymborch sinen schilt ende sijn sweert. ende hinc hem die aen sinen hals Demoffoen bracht hem sinen costeliken helm van stale. Doen seyde hem die bisschop uwen schilt heet stout wederstaen u sweert dat heet scherpelic snydende uwen helm heet vast ghelove. dat bediet dat ghi den helm 94 voeren sult teghen die onghelovighe honden. ende daer op wreken christus lachtere verstekende tghelove van kerstenhede. vliende alle heresije / toverije / en de ketterije. dits thewijs dyns helms die sterc is weder staende den helschen viant. Hier sijn u sporen wat si bedieden dat suldy vaten. u sporen die heeten achter dencken. dat een teeken is her coninc dat ghi alle dinck doen sult met wijshede ende met wijsen rade. Dits tbewijs der sporen. want achter dencken doet ons wijsheit leeren ende alle dinc met scherpen rade te doen so salt duechdelic voort gaen wat ghi doet. Etsijtes seyde alle u leeringe die hoope ic wel tonthoudene. ende die tachter volghene ten profijte vanden lande. ender ter salicheyt mijnder sielen. Die bisschop seide god laet u wel houwen ende hi gorde hem sijn sweert aen sijn side ende seyde. siet daer gegort u sweert dat heet scherpe wrake op u vianden. daer suldy mede slaen die met lachghende kakehen u lammerkens vaen ende bederven. want die wolf rovet tvlies der armer schapen. Ende ghi als herde sult die behoeden ende beschermen. ende uwen schilt stout weder staen vaste getrouwicheit. so den schilt is een beschut der slaghen. so is vaste getrouwicheyt een behoet van destructien daer plaghen wt rijsen souden. want die ghetrouwicheyt eens conincx is voor een gemeente eenen schilt die crachtich is. daer goede hoede is daer is goede vrede. want een herder die wel sijn schapen bestiert regiert sijns selfs wel varen. bestiert hij se qualiken hi heves hinder ende schade Aldus sal een coninc den schilt der ghetrouwicheyt vastelic bi hem hebben ende scherpe wrake sijn sweert sijn. hem hebbende als een lijbaert ghetrouwe van herten. Etsijtes seyde alle die poenten die ghi verhaelt danc ic u seer. ende ic meense also tachter volgene datmens mi eeuweliken eere spreken sal in nae comende tijden. Doen seyden alle die heeren ende heyndric mede god gheefs u gracie dat ghi so doen moecht. Die bisschoppen namen die crone ende steldense op sijn hooft als een coninck des lants ende si seyden. ghelijc die crone u hooft al gheheel bedecket. so moet u lichaem gheheel bedecken u landen ende u steden houdende altijt in payse ende in vreden ende in goeder eendrachtigheyt. Wy croonen u hooft met goude dats een teeken van victorien. also mi voor tijts die ridders croonde met palmen so christus door ons mesdaet was ghecroont met doornen sonder eenighe hoverdighe condicie. Doen gaven si hem die septer in die hant Hi vraechde hoe des septers name was. Doen seide die bisschop. hi heet rechtverdighe iusticie. daermen alle duechden bi hantiert verstaet dat wel. het is eenen ghetacten stoc om mede te slaen den quaetdoenders. die teghen tghebodt des heeren doende sijn. Die salmen slaen metter rechtverdiger iusticien. ende dat niet latende door gifte of middel van vrienden van maghen draghende gheen partije Laet den septer der iusticien blycken. recht doende den armen als den rijcken want die rechtverdicheit is dat wel varen des landts. ende eens princen eere. Aldus beloofdy her coninc ende sweert hier ten heylighen. ende op u man waerheyt. ende bi uwer edelheit dit conincrijc van armenien te vermeerderen ende niet te verminderen haer statuten ende haer rechten. als een coninc van eeren Doen seide etsijtes allet tghene dat ghi verhaelt hebt dat sal ic achter volghen naest mynder macht. sijt mi goede kinderen, ick sal u een goet heere sijn. Sy riepen alle iae wy. ende si songhen van blijschapen noe noe. Daer dede die coninc beroepen een hof van. XL. daghen dat elc mocht comen eten ende drincken vruecht ende ghenoechte hantieren. ende dat sonder sinen coste. Aldus was die coninc gheleyt als een gecroont prince in sijn hof. ende elck dede hem eer. Daer was bedreven een groote costelicheyt die. XL. daghen duerde van steken van ternoyen. also men costumelic pleecht in alsulcken heren hoven van eeren. |
Hoe de christenen heren triomfeerden en hoe dat Demofoen Etschijtes en Hendrik bad om het kamp te doen. Dat 91ste kapittel. DE volgende dag toen de reus daar geweest was zo kwam heer Demofoen daar Etschijtes en Hendrik triomfeerden en hij bad hen beiden als dat hij de reus bevechten mocht en het kamp doen. Etschijtes zei dat en is niet behoorlijk, was gij een christen mens als wij zijn dat zou u dan wel gebeuren, maar nu zo was dat grote schande dat ik al mijn land zou stellen in de handen van een heiden, maar niettemin vertrouw ik u alle eren en deugd. Maar het is niet behoorlijk en Hendrik van Limburg die zei ook dergelijks. Toen Demofoen dit hoorde viel op zijn knien en hij beloofde daarbij zijn god en bij zijn wet daarin te doen ja, in de camoe alsof hij was een gedoopt christen en nimmermeer anders te eren en ter liefde van Ysonia, de konings dochter van Salonika, dat ze mocht horen van zijn mandaat en hem licht haar gunst schenken wat er van gebeurde. Toen Etschijtes en Hendrik dit hoorden zo zeiden ze beide; Demofoen heer, rijst van de aarden en kwijt uw eed, door uw trouwe dienst wordt het u toegestemd de kamp te doen. Toen Demofoen dat hoorde zo werd hij zeer verblijd en hij bedankte de heren dat ze hem waardig konden de kamp te doen. Hij verhief zichzelf daarin en hij ging gereedschap maken om de reus te bevechten die daarbuiten lag en wachtte op diegene die hij bekampen zou. Aldus zo kwam de dag aan en Demofoen nam verlof aan Etschijtes en Hendrik en hij bad dat ze ter muren gaan zouden om te zien hoe het met hem gaan zou. Ze zeiden ze zouden het doen. Aldus scheidde hij van hen en hij ging daar de reus was en het volk van de reus lag er ook en zag hoe het gaan zou. Toen hij bij de reus kwam zo stond de reus op en vroeg wat hij wilde of wat hij zocht en waarom dat hij kwam. Demofoen zei; ik kom hier om u te bevechten en de kamp te doen die er staat. De reus die dit hoorde begon te lachen en zei; lief bloempje, loop in de stad en haal er noch zes of zeven en eet noch drie of vier schotels pap en kom dan weer dan zal ik u bevechten, anders was het mij nu schande want gij bent maar een kind. Demofoen die dit hoorde werd vergramd omdat hem de reus zo klein achtte en hij nam zijn zwaard en hij sloeg de reus op zijn hersenbekken zodat het dreunde. Toen ie reus de slag voelde zei; wacht en sla noch niet, maar zeg me ben je een christen of heiden. Demofoen antwoorde; ik ben een heiden en die zal u bedwingen. Polyphenus de reus zei; ben je een heiden en wie besta je, dan gij schijnt van een edel geslachte gekomen te zijn. Toen zei Demofoen, de sultan van Babyloni dat is mijn broeder die nu ligt voor Constantinopel. Toen zei de reus; ja is dat waar, is de sultan uw broeder, ga in vrede, ter ere van hem zal ik u niets misdoen. Neen, zei Demofoen, daarom ben ik hier niet gekomen, gij en ik moeten een einde maken, aldus zonder langer te wachten stelt u te verweer. Toen gingen ze elkaar aan dat het een mens lusten mocht die het aanzag. Steek om steek, slag om slag zodat de harnassen van het lijf in het zand vloog. De heren op de muren die het zagen verblijden zich als dat zich Demofoen zo dapper had tegen de reus die zich kloek te verweer stelde tegen Demofoen. Zo lang sloeg de een op de andere dat ze beide al zo moede waren dat ze hijgden naar hun adem en ze rusten hen beiden wat. Toen ze zich wat hersteld hadden zo gingen ze elkaar weer dapper aan en slag om slag zodat het vuur uit het harnas sprong. Demofoen die bracht op de reus al zoծ zware slag in de slaap van zijn hoofd zodat hij neer viel ter aarden. De heren die dat zagen van de muren waren zeer blijde toen ze zagen dat de reus ter aarden lag. Demofoen nam zijn zwaard en hij sloeg de reus de hals af en hij nam het hoofd en hij stak het op zijn zwaard en droeg het alzo ter stad waart in. De heren ontvingen hem minnelijk en bedankten hem zeer en ze boden hem eer en waarde en dat door zijn grote dapperheid en door de trouwheid die hij gedaan had voor de christenheren. De heidenen en Arabieren en Barbarische zagen dat de reus dood gebleven was, zo namen ze zak en pak en liepen te scheep waart en ze lieten hun reus daar liggen en ze voeren weer in Barbarijen en loofden hun Mohammed dat ze dat lijf ontkomen hadden want ze waren daar wel geweest met klein profijt. De gemeente van de stad die waren zeer blijde en ze bedreven alle soorten van genoegen. Ze behingen de straten met tapijten, ze toonden personages, ze vierden elk om het kostbaarste en dat ter liefde van de koning Etschijtes die nu de kroon ontvangen zal daar men horen zal wat de troonsbestijging van een koning in heeft. De bisschoppen van het land waren ontboden en alle edelen dat ze komen zouden en helpen kronen de nieuw koning in de stad van Armeni op de markt. Daar was gemaakt een grote kostbare stellage en die overdekt met tapijten en behangen met gouden laken daar men de koning kronen zou. Daar waren gesteld vele zetels, elk naar zijn staat, maar de koningszetel boven allen versierd met goud daar de koning in gekroond zou worden en dat naar zijn waarden. De andere zetels daar zouden in zitten de heren van het land die ontvangen zullen de konings eed en hem bedigen ook dergelijke. Aldus zo was de koning gebracht ter stellagen waart met kostbare instrumenten van spel en met mooie staat, alzo het een koning toe behoort. Een bisschop die droeg zijn kroon en zijn scepter voor hem. Hendrik van Limburg zijn schild en zijn zwaard, Demofoen die droeg zijn helm. Toen kwam de koning Etschijtes tussen twee bisschoppen en achter hem 24 pages al van eender kleding en over beide zijden van de pages gingen 9 boogschutters en daarna kwamen alle edelen van het land, zo dat die triomf kostbaar was om te aanschouwen. Toen dan aldus de koning Etschijtes op de stelling kwam zo lieten hem de bisschoppen zitten in zijn koninklijke zetel en alle edelen van het land elk zijn zetel naar hun waarde. Toen ze allen gezeten waren zo bracht hem Hendrik van Limburg zijn schild en zijn zwaard en hing hem die aan zijn hals. Demofoen bracht hem zijn kostbare helm van staal. Toen zei hem de bisschop; uw schild heer heet dapper weerstaan, uw zwaard dat heet scherpsnijdend, uw helm heet vast geloof, dat betekent dat gij de helm voeren zal tegen de ongelovige honden en daarop wreken christus lachten en versterke het geloof van christenheid, vliedt alle ketterij, toverij, dat is het bewijs van uw helm die sterk is en weerstaat de helse vijand. Hier zijn uw sporen wat ze betekenen dat zal je ervaren, uw sporen die heten achterdenken.dat een teken is heer koning dat gij alle ding doen zal met wijsheid en met wijze raad. Dit is het bewijs der sporen, want achterdenken doet ons wijsheid leren en alle ding met scherpe raad te doen zo zal het deugdelijk voort gaan wat gij doet. Etschijtes zei; al uw u lering die hoop ik wel te onthouden en die te achtervolgen ten profijt van het land en ter zaligheid van mijn ziel. De bisschop zei; god laat u goed houden en hij gorde hem zijn zwaard aan een zijde en zei; ziet daar omgord uw zwaard dat heet scherpe wraak op uw vijanden, daar zal je mee slaan die met lachende kaken uw lammetje vangen en bederven, want die wolf rooft het vlies van de arme schapen. En gij als herder zal die behoeden en beschermen en uw schild dapper weerstaan vaste trouwheid zo het schild is een beschutting der slagen, zo is vaste trouwheid een behoeden van destructie daar plagen uit rijzen zouden, want de trouwheid van een koning is voor een gemeente een schild die krachtig is en waar goede hoede is daar is goede vrede want een herder die goed zijn schapen bestiert regeert zijn eigen welvaren, bestiert hij het kwalijk, dan heeft hij hinder en schade. Aldus zal een koning het schild der trouwheid vast bij hem heeft en scherpe wraak zijn zwaard hem hebben ze als een leeuw trouw van hart. Etschijtes zei . al die punten die gij verhaalt dank ik u zeer en ik denk ze alzo te achtervolgen dat men mij eeuwige eer spreken zal in nakomende tijden. Toen zeiden alle heren en Hendrik mede; god geeft u gratie dat gij zo doen mag. ‘De bisschoppen namen de kroon en stelden die op zijn hoofd als een koning va het land en ze zeiden; gelijk de kroon uw hoofd al geheel bedekt zo moet uw lichaam geheel bedekken uw landen en uw steden houden altijd in rust en in vrede en in goede eendrachtig. Wij kronen uw hoofd met goud, dat is een teen van victorie, alzo mij voortijds die ridders kroonde met palmen zo christus door onze misdaad was gekroond met doornen zonder enige hovaardige conditie. Toen gaven ze hem de scepter in de hand. Hij vroeg hoe de scepters naam was. Toen zei ie bisschop; hij heet rechtvaardige justitie daar me alle deugden bij hanteert, versta dat goed, het is een vertakte stok om mee te slaan de kwaaddoener. die tegen het gebod der heren doen. Die zal men slaan met de rechtvaardige justitie en dat niet laten door giften of door middel van vrienden van verwanten die geen partij zijn. Laat de scepter der justitie blijken, recht doen de armen als de rijken want die rechtvaardigheid is dat welvaren van het land en een prinsen eer. Aldus beloof je heer koning en zweert hier ten heiligen en op u man waarheid en bij uw edelheid dit koninkrijk van Armeni te vermeerderen en niet te verminderen hun statuten en hun rechten als een koning van eren. Toen zei Etschijtes; al hetgeen dat gij verhaalt hebt dat zal ik navolgen naar mijn macht, wees mij goede kinderen, ik zal u een goede heer zijn. Ze riepen allen; ja wij, en ze zongen van blijdschappen noe noe. Daar liet de koning beroepen een hof van 40 dagen dat elk mocht komen eten en drinken, vreugde en genoegens hanteren en dat zonder zijn kosten. Aldus was de koning geleid als een gekroonde prins in zijn hof en elk deed hem eer. Daar was bedreven een grote kostbaarheid die 40 dagen duurde, van steken, van toernooien, alzo men gewoonlijk plag in al zulke heren hoven van eren. |
Hoe etsijtes vader ende moeder hem te hove quamen besoecken om te besien hoe dat hi voer. ende hoe sijn moeder etsijtes badt dat hi haer wilde vergheven haer mesdaet. Dat. XCIJ. capittel. ALS etsijtes vader ende moeder verhoorden dat hy des lants van armenien machtich 95 was. ende gheweldich coninc ghecroont int lant. so saten si op ende si reden derwaert met seere schoonen state van heeren ende van vrouwen. so lange ende so vele rijdende dat si quamen int landt van armenien. etsites die coninc vernam dat sijn vader ende sijn moeder quamen. hi sadt op met sijn edele. ende heyndric der gelike. ende sy reden hem teghen. Als si quamen een half mijle buten der stadt sach hy sijn vader ende moeder comen met schonen state. ende hi hietse herteliken willecome. nae haerder weerden. Daer reden si ter steden waert in. ende doen si in die stadt waren so leyde men den grave opt pallays vanden coninc. ende hadden si te voren ghetriumpheert. si triumpheerden nu thien werven meer. ende dat door die comste van sijn vader ende moeder. Margrieta die was in groten verlanghen waer dat etsijtes bleef. ende si hadde vreese dat hem qualiken gaen mochte etsijtes oft heyndrick haer broeder. Des gelijcx so sorchde eresebia des keisers dochter. ende dat om heyndric van lymborch. want si hem begracijt hadde boven al dat leeft. Ysonia des conincx dochter van salenten die sorchde voor demofoen den riddere. oft hem yet mesquame. al was hij een heydene si hoopte dat hi noch een kersten werden soude. ende dat ter liefden van haer. aldus was elck besorcht voor die sine. Die coninc van vrancrijc hadde oock verlanghen hoet met hem lieden stont ende het naecte seer den tijde dattet bestandt vanden iare wt gaen soude Ende met dien dat si aldus besich stonden so quammer een bode ende bracht hem lieden tijdinghe. als dat etsijtes gheweldich coninc ghecroont was in armenien. ende dat demofoen den ruese verslagen hadde. ende dat si waren opter vaert om herwaert te comene. Als die coninc van vrancrijc dat hoorde. ende die coninc die daer weder ghecomen was wt arragoen. so waren si alle verblijt dattet al so vergaen was. ende si begiften den bode eerlic. ende dat om die goede nieumare. Binnen dien selven tijden dat si dus vrolic waren heeren ende vrouwen so quam die gravinne bi heyndric ende etsijtes ende badt hem beyden verghiffenisse der mesdaet die si gedaen hadde Doen antwoorde etsijtes. iae moeder ist nu tijt dat ghi bekent u mesdaet. als ghy weet haer gheboorte ende haer afcomste. Doen seyde die moedere. sone had ic dat ierst gheweten. ic hadtse duysend werf meer eeren gedaen dan scanden. het welcke dat mi seer leedt is. ende heyndric van lymborch ic bidde u ooc dat ghijt mi vergheeft. ghi weet doch wel onkennisse die maeckt onminne. ende elck moeder siet gaerne eere aen haer kijnt. Heyndric die seyde. ic kenne dat waer is. ende hi seide gravinne vrouwe rijst vander aerden. tis al vergeven. Met deser talen waren si besich ende men ghincker hoveren. daer was oneyndelike vruecht bedreven die. XL. daghen lanc. Als die. XL. daghen leden waren so seide heyndrick van lymborch. ortsa etsijtes her coninc den tijt die naket vanden bestande. het waer groot tijt dat wi weder waren in constantinobelen. om ten securse ende ten trooste der iongher keyserinnen. Demofoen seyde heyndric seyt waer. ende myn broeder die soudaen van babilonien sal seer verlanghen nae mijn comste. Aldus was den raet ghesloten dat si haesteliken vertrecken souden. ende reysen nae die stadt van constantinobelen. also sy ooc daden. want elck maecte sijn ghereetschape so hi chierlicsten ende eerlicste mochte. Als si alle bereet waren so ginghen si doen slaen die trompetten omme te vertreckene. aldus saten si allen op ende namen orlof aen die heeren vanden lande. ende si reden nae constantinobele Onder weghen in wat steden dat sy quamen so was hem groote eere ghedaen ende groote weerde. ende si reden so langhe tot dat si quamen voor constantinobelen. Die keyserinne margrieta ende ysonia hieten dese heeren groteliken willecome. ende die coninc van vrancrijc ooc der ghelike. ende demofoen mede Si ghinghen al te samen te hove daer si bedreven grote melodije. si aten ende si droncken end waren wter maten vrolick. daer was van als planteyt. elck die dranc der liefster een droncxken toe Als si gheten ende ghedroncken hadden so ginghen si hem rusten die ghene die vermoeyt waren vant reysen. Mer etsijtes die bleef by margrieten sitten coutende van amoreusheden ende van reynder liefden die si malcanderen droeghen Heyndric 96 ende eresebia die ionghe keyserinne ooc derghelijcke. ende demofoen ende ysonia die spraken malcanderen oock toe van der mutsen. ende ysonia die preecte demofoen al om kersten te sijn Heyndric ende die ionge keyserinne eresebia en spraken anders niet dan van houven. Hier met so waren die amoruesen besich wel den halven nacht daer nae ghinc elc in sijn ruste. ende si namen elc vriendeliken orlof aen malcanderen. ende ghinghen te ruste. |
Hoe Etschijtes vader en moederbij hem te hof kwamen bezoeken om te bezien hoe dat het met hem ging en hoe zijn moeder Etschijtes bad dat hij haar wilde vergheven haar misdaad. Dat 92ste kapittel. TOEN Etschijtes vader en moeder hoorden dat hij het land van Armenië machtig was en geweldig koning gekroond in het land zo zaten ze op en ze reden derwaarts met zeer mooie staat van heren en van vrouwen. Zo lang en zo veel reden ze dat ze kwamen in het land van Armenië. Etschijtes de koning vernam dat zijn vader en zijn moeder kwamen. Hij zat op met zijn edelen en Hendrik dergelijke en ze reden hen tegemoet. Toen ze kwamen een half mijl buiten de stad zag hij zijn vader en moeder komen met mooie staat en hij zei ze hartelijk welkom naar hun waarden. Daar reden ze ter stad waart in en toen ze in die stad waren zo leidde men de graaf op het paleis van de koning en hadden ze tevoren getriomfeerd, ze triomfeerden nu tienmaal meer en dat door de komst van zijn vader en moeder. Margriet die was in groot verlangen waar dat Etschijtes bleef en ze had vrees dat het hem kwalijk mocht vergaan zijn of Hendrik haar broeder. Desgelijks zo bezorgde Eresebia, de keizers dochter, en dat om Hendrik van Limburg, want ze had hem gratie gedaan had boven alles dat leeft. Ysonia, de koningsdochter van Salonika die bezorgde voor Demofoen, de ridder, of hem iets miskwam, al was hij een heiden, ze hoopte dat hij noch een christen worden zou en dat ter liefde van haar. Aldus was elk bezorgd voor de zijne. De koning van Frankrijk had ook verlangen hoe het met hen stond en het naakte zeer de tijd dat het bestand van het jaar uitgaan zou. En met dien dat ze aldus bezig stonden zo kwam er een bode en bracht hen tijding als dat Etschijtes geweldig koning gekroond was in Armenië en dat Demofoen de reus verslagen had en dat ze waren op reis om herwaarts te komen. Toen de koning van Frankrijk dat hoorde en de koning die daar weer gekomen was uit Aragon zo waren ze allen verblijd dat het al zo vergaan was en ze begiftigden de bode fatsoenlijk en dat om dat goede nieuws. Binnen diezelfde tijden dat ze dus vrolijk waren, heren en vrouwen, zo kwam de gravin bij Hendrik en Etschijtes en bad hen beiden vergiffenis der misdaad die ze gedaan had, toen antwoorde Etschijtes, ja moeder, is het nu tijd dat gij bekent uw misdaad als ge weet haar geboorte en haar afkomst. Toen zei de moeder; Zoon, had ik dat eerst geweten, ik had ze duizendmaal meer eer gedaan dan schande wat dat mij zeer leed is en Hendrik van Limburg ik bid u ook dat gij het mij vergeeft, gij weet doch wel onbekend die maakt onbemind en elke moeder ziet graag eer aan haar kind. Hendrik die zei; ik beken dat het waar is en hij zei; gravin vrouwe, rijst van de aarden, het is al vergeven. Met deze woorden waren ze bezig en men ging er te hof. Daar was oneindige vreugde bedreven die. 40 dagen lang. Toen die 40 dagen geleden waren zo zei Hendrik van Limburg, welaan Etschijtes heer koning, de tijd die naakt van het bestande, het was grote tijd dat wij weer waren in Constantinopel om bij te staan en ten troost der jonge keizerin. Demofoen zei; Hendrik zegt waar en mijn broeder de sultan van Babyloni zal zeer verlangen naar mijn komst. Aldus was de raad besloten dat ze haastig vertrekken zouden en reizen naar de stad van Constantinopel. Alzo ze ook deden want elk maakte zijn gereedschap zo hij sierlijkste en fatsoenlijkste mocht. Toen ze allen gereed waren zo gingen ze laten slaan de trompetten om te vertrekken. Aldus zaten ze allen op en namen verlof aan de heren van het land en ze reden naar Constantinopel. Onderweg in wat steden dat ze kwamen zo was hen grote eer gedaan en grote waarde en ze reden zo lang totdat ze kwamen voor Constantinopel. De keizerin, Margriet en Ysonia heten deze heren zeer welkom en de koning van Frankrijk ook dergelijke en Demofoen mede. Ze gingen alle tezamen te hof daar ze bedreven grote melodie, ze aten en zei dronken en waren uitermate vrolijk. Daar was van alles plenty, elk dronk de liefste een drankje toe. Toen ze gegeten en gedronken hadden zo gingen ze zich rusten diegene die vermoeid waren van het reizen. Maar Etschijtes die bleef bij Margariet zitten kouten van verliefdheden en van reine liefden die ze elkaar droegen. Hendrik en Eresebia de jonge keizerin ook dergelijk en Demofoen en Yysonia die spraken elkaar ook toe van de mutsen en Yysonia die preekte Demofoen al om christen te zijn. Hendrik en de jonge keizerin Eresebia spraken niets anders dan van hoven. Hiermee zo waren die geliefden bezig wel de halve nacht, daarna ging elk in zijn rust en ze namen elk vriendelijk verlof aan elkaar en gingen ten ruste. |
Hoe die soudaen van babilonien ende amynijus haecten nae dat bestant wt soude sijn. ende hoe si verspiers sonden in die stadt om te vernemen oft die heren comen waren dier wt reysdenDat. XCIIJ. capittel. DIE soudaen van babilonien hadde groot verlangen om te weten ofte die heeren al weder comen waren in die stadt Amynijus seide heer oom wijldijt weten certeyn ende sonden faelgieren. so sendet eenen verspier in die stadt van constantinobelen. die sal ons wel bringhen een seker tijdinghe hoe dattet in die stadt staet ende wat si doen Dyen raet dochte den soudaen seere goet. ende hi riep sinen verspier die ter stont bi hem quam ende vraechde wat hem beliefde. Die soudaen seide loopt in die stadt van constantinobelen. ende besiet hoe datter staet. ende wat heeren datter sijn. ende wat demofoen mijn broeder doet. ende comt haestelic weder ende segt mi den sin. Die verspier die nam den last aen. ende hi ghinc loopen nae die stadt daer hi haestelic binnen was. als hi binnen der steden was so liep hy al omme ende sach watter schuylde. Hi hoorde groot geluyt van speele. hi sach datmen op alle plaetsen triumpheerde ende ghenoechte bedreef. ende waer hy quam hi sachter vol volcx ende al mannen van wapenen Ende doen sach hi demofoen des soudaens broeder rijende te paerde met heyndric ende etsijtes bedrivende groote triumphe ende blijschap in die stat Niemant en sloech gade op den verspier. maer die verspier overmerckte alle die gheleghenthede vanden heeren ende vander stadt Als hijt over ghesien ende ghemerct hadde. so ghinc hi weder ter poorten wt. ende liep weder na theyr toe daer die soudaen lach. Als die soudaen sinen verspier sach so vraechde hi hoe dat hi ghevaren hadde. ende hoe dattet binnen der stadt ghestelt was. ende wat mer bedreef. Die verspier seyde. heer ende soudaen hoort mi spreken. wat wil ick u veele lieghen daer is die macht van kerstenhede. den fluer van allen princen. Ic sach daer drie machtighe coninghen. ende noch veel ridders ende groote heren seer wel ghemonstert ter wapenen. ende demofoen u broeder die reedt hem vermeyen achter die stat met eenen coninc ende met eenen prince. die voerde des keysers wapen. Si bedreven alle manieren van ghenoechten ic en sach daer anders niet bedriven dan melodije ende triumpheeren. Si achten cleyn al u lieden macht. Ooc hoorde ic seggen dat si die barbarijschen verdreven hebben wten lande van armenien. ende die ruese die is doot. ende etsijtes is daer ghecroneert Als dat die soudaen hoorde so seide hi dats wel ins neckers namen sullen ons die kerstenen altoos plaghen. Amynyus sijn neve seyde. heer oom ende soudaen sijt te vreden. wi hebben noch vercreghen acht coninghen groot van macht XL. ameralen om te wederstaen der kerstenen macht. Leeft hopelic. ic hope die goden die sullen ons gracie geven ende victorie verleenen waer dat bestant leden. wi sullen dan toghen die macht die in ons is. Die coninghen dier comen waren seyden ooc der ghelike. laet sien wat die kersten heeren ende princen vermoghen met haer lieder god. Die coninck van asia sprack doe met op gheblasender herten. ende met eenen fellen toornighen moede. ick sal wreken die doot van mijnen broeder Ende die coninc van capadocien seyde. ic sal wreken mijnen vader. elc swoor daer te wreken sinen vrient die si hier voor tijts verloren hadden. Met desen rade ende ordinancie so ghinc hem elc versien van wapenen ende ghereetschape maken ende versierden eenen raet om der kerstenen qualick varen dat hem lieden allen te quade vergaen sal somen noch wel horen sal eert comt ten eynde van desen. |
Hoe de sultan van Babylonië en Amynyus haakten naar dat het bestand om zou zijn en hoe ze verspieders zonden in de stad om te vernemen of de heren gekomen waren die er uit reisden.Dat. 93ste kapittel. DE sultan van Babylonië had groot verlangen om te weten of die heren alweer gekomen waren in de stad. Amynyus zei, heer oom, wil je het zeker weten en zonder falen zo zend een verspieder in de stad van Constantinopel, die zal ons wel brengen een zekere tijding hoe dat het in de stad staat en wat ze doen. Die raad dacht de sultan zeer goed en hij riep zijn verspieder die terstond bij hem kwam en vroeg wat hem beliefde. De sultan zei; loopt in de stad van Constantinopel en beziet hoe dat het staat en wat heren dat er zijn en wat Demofoen mijn broeder doet en kom haastig weer en zeg mij de zin. De verspieder die nam de last aan en hij ging lopen naar de stad daar hij gauw binnen was en toen hij binnen de stad was zo liep hij alom en zag wat er schuilde. Hij hoorde groot geluid van spelen, hij zag dat men op alle plaatsen triomfeerde en genoegens bedreef en waar hij kwam hij zag er vol volk en al mannen van wapens. En toen zag hij Demofoen, de sultan broeder, rijdend te paard met Hendrik en Etschijtes en bedreef grote triomf en blijdschap in de stad. Niemand sloeg gade op den verspieder, maar de verspieder bemerkte alle gelegenheden van de heren en van de stad. Toen hij het overgezien en gemerkt had zo ging hij weer ter poorten uit en liep weer naar het leger toe waar de sultan lag. Toen de sultan zijn verspieder zag zo vroeg hij hoe dat hij ervaren had en hoe dat het binnen de stad gesteld was en wat men er bedreef. De verspieder zei; Heer en sultan, hoort mij spreken wat wil ik u veel belijden daar is de macht van christenheid, de bloem van alle prinsen. Ik zag daar drie machtige koningen en noch veel ridders en grote heren zeer wel uitgerust ter wapen en Demofoen uw broeder die reedt zich vermeien achter de stad met een koning en met een prins en die voerde de keizers wapen. Ze bedreven alle soorten van genoegens en ik en zag ze daar niets anders bedrijven dan melodie en triomferen. Ze achten klein al uw macht. Ook hoorde ik zeggen dat ze de barbarische verdreven hebben uit het land van Armeni en de reus die is dood en Etschijtes is daar gekroond. Toen dat de sultan hoorde zo zei hij; dat is wel in duivels namen, zullen ons de christenen altijd plagen. Amynyus zijn neef zei; heer oom en sultan wees tevreden, wij hebben noch verkregen acht koningen groot van macht, 40 admiralen om te weerstaan de christenen macht. Leeft in hoop, ik hoop dat de goden die zullen ons gratie geven en victorie verlenen was dat bestand geleden, wij zullen dan tonen de macht die in ons is. Die koningen die er gekomen waren zeiden ook diergelijk; laat zien wat die christenheren en prinsen vermogen met hun god. Die koning van Azië sprak toen met opgeblazen hart en met een fel vertoornd gemoed, ik zal wreken de dood van mijn broeder. En de koning van Cappadoci zei, ik zal wreken mijn vader en elk zwoer daar te wreken zijn vriend die ze hier voortijds verloren hadden. Met deze raad en ordinantie zo ging zich elk voorzien van wapens en gereedschap maken en versierden een raad om de christenen kwalijk te laten gaan varen dat hen allen te kwade vergaan zal zo men noch wel horen zal eer het komt ten einde hiervan. |
Hoe margrieta van lymborch het cninckspeel ordineerde. daer sy vele schoone raetselen wt gaf. Dat. XCIIIJ. capittel. O Herte verhuecht baert nu ioyhuesheyt Want die soete roose amoruesheyt margrieta met ionstigen douwe behangen Suldy nu hier schouwen Baert ghi vogelkens melodieusheyt Ende sayt den guer der preciuesheyt Ghi bloomkens dies ic mach troost ontfanghen Mijns liefs vol trouwen Ic sie die weerste boven alle vrouwen Violetkens plucken ende ooc kersouwen Om een verhoghen der princieren Die hier versaemt sijn Van vruechden willet therte verflouwen Mer ic moet een vasticheyt in mi houwen Al verandert natuere in vele manieren Oft ic soude beschaemt sijn Gods gracie die laet mi ongeblaemt zyn Margrieta. Sijt willecome mijn vruecht ende ooc mijn troost Etsijtes. Danc hebt die betert al dat mi noost Die mi verlost wt allen weene Ghy besluyt in uwen persoon alleene Al sidy cleene een zee vol gracien Margrieta. Etsijtes coninc van daden reene Comt en verhuecht u bi ons gemeene In dit prijeel vol iubilacien Wy sullen tot eender recreacien Van duechden om een volmaect acoort Hier wat ghenoechlicx bringhen voort Die coninc lodewijc van vrancrijc Comt etsijtes edele coninc fier In desen rosier Ende hoort die soete vogelkens singen Nu margrieta reen maget goede cier Wat mochten wi hier Van amoreusheden vruechdelicx voort bringhen Dats daer die herten na hebben verlingen Margrieta. Wilt u handen deen op dander leggen Aldus verscheeden dan sal ic u segghen Hoe wij solaesheyt sullen verwecken Wie dat die tienste hant sal wt trecken Die so sal coninc van desen spele sijn Ende elc die moet tot sinen bevele sijn Wanneer hem die coninc te hove daghen sal Ende vander questien die hi hem vragen sal Moet elc responcie ghevene u saen Oft tot des conincx correctie staen Wat seg dijs wildy u hier aen houwen Ghy heeren ghi princen Alle die heeren. Jae wy in trouwen Margrieta. Nu elc trecke sijn handen met herten blije Ic salse tellen dats een twee ende dats drije Viere vive sesse sevene dat is tsinste Heyndric. Achte negen ou margrieta is de tienste Dus es sy die coninginne van ons allen Margrieta. En lacen moestet emmer mi gevallen Demofoen. Iaet fortune hevet u ghegheven Coninghinne te wesene Margrieta. Vruecht moeter aen cleven Her coninc van vrancrijc comt dan te hove Die coninc van vrancrijc lodewijc. Hier ben ic tuwen dienste ende tuwen love Vrou coninginne in alder manieren Margrieta. Wat condy maken Die coninc lodewijc. Aen bosschen rivieren Vlieghen iaghen nae wilde dieren Wimpele bemueren. te velde stellen Ende ons vianden ter neder vellen Daer wi in eeren bi u verschoont sijn Margrieta. Dat sal u noch hogeliken geloont sijn Als dat ghi ons allen bevrijt van thorne Op den ban beveel ic u taen horne die questie de u van mi wert gevraecht 98 Oft een schoon suverlike maecht Hadde. in amoruescher daet Drie minnaers hem thonende sulc gelaet Dat een yegelic waende die werste wesen Ende si werden alle namaels gheware van desen Ende begeerden van haer te weten puerlic Wie si meest minnen mocht natuerlic Daer si te samen droncken ende aten die maecht antwoorde in deser maten Ic sal die liefste een teken van minne togen Sy aen sage den eenen met soeten oghen ende den tweesten doude dese maget vroet Metter hant. den derden si op die voet Terde. doet nu die waerheit bekinnen van drien. twelc tscoonste teken van minne Es. daermen eere af mach scriven Die coninc lodewijc. Ic soude bi den soeten gesichte bliven Boven die teekenen van handen ofte voeten Want een herte mach sijn lijden versoeten In liefs gesichte met ionsten crachtich Margrieta. Ghi sijt verdoelt her coninc machtich Die oghen sijn dicwils Ioghenachtich Want der oghen soetheit drayt wel op den eenen. Daer dooghen int herte eenen anderen meenen. Mer tvoetken te tredene dats donbetaemlicste Voor suver maechdekens en dalder schamelicste Waer scamelheit van lieve creech volle vloet. Ende tarde noyt minnaer op den voet. Ende wiet doet die tuycht secreet al stille. Cloeckelic liefs herte staet nu te wille Als die nae tgebruycken ter hant gheset sijn. Ghelijc die voeten het versmaetste ledt sijn. Ende duyterste dat aenden lichaem mach wesen. Metter hant te nemene dat is gepresen. Voort scoonste teeken her coninc verheven. Want die handen die mogen die belofte geven Tvelc die oghen niet gedaen en connen Noch ooc die voeten. Die coninc lodewijc Ic gheve my verwonnen Jae metter hant te duwene is dat best Dat moet ic onthouwen Margrieta. Nu ghi hebt ghemest Die questie te solveren dies u correctie Sal wesen her coninc van reender sectie Dat ghi niet eten en moecht noch drincken Voordat liefs oochskens op u vlincken van siliadone die ionstich int betrapen staen Die coninc lodewijc. So mach ic dan wel hongerich slapen gaen Ende hebben cranc iolijt te seyse Margrieta. Hoort etsijtes coninc comt ten palayse Daermen solaesheyt mach vermeeren Etsijtes. Eerweerdighe coninginne vol eeren Al u beliefte wil ic volbringhen Margrieta. Wat condy maken Etsijtes. Dansen ende springhen Metter soeter amoruesen dieren Jo asteren tornueren alle manieren Diemen in venus pallays mach maken Margrieta. So suldi mi dienlic sijn ter saken Bericht mi her coninc met soeter spraken Dwelc so is die meeste vruecht Die den minnare meest verhuecht Ende dan in reender duecht Ghebueren mach sonder vilonije Etsijtes. Dat sal ic u segghen met herten blije Tis waar reen wtvercoren maecht Margrieta. In wat manieren Etsijtes. Dats wel ghevraecht Dat een minnaer die op sijn bedde lage Sijn alder liefste lief aen saghe Jonstich in liefde op hem verhit Haer ontcleede tot in haer hemdeken wit Ende hi niet en wiste wilt hier verstant wt rapen Dan datse bi hem soude comen slapen Ende si sette deen voetken op den cant Vander sponde. ende name dan bider hant Die deken of si int beddeken sou springen Ende si dan wederkeerde dat vierich verlingen 99 Ende wanen liefs liefde te gebruyckene Dats die meeste vruecht die men weet te beluyckene. Int herte met amoruesen daden Het reynich blivende Margrieta. Ghy hebbet gheraden Etsijtes coninc van herten coen Comt raschelic te hove her demofoen Demofoen. Hier ben ic eerweerdige coninghinne Margrieta. Wat condy maken Demofoen. Met blijden sinne So can ic dienen voor vrouwen ende heeren Onrecht met rechte te nieute keeren Ende wreken alle blamasije van vrouwen Margrieta. Dats goed herridder ghi wert onthouwen Te hove met heerliken state Nu berecht mi of u hertelic liefken sate Druckich gevangen als darme dwase In eenen torre van ghelase Sonder dueren oft vensteren ende ghi en mocht niet breken tglas. mer ghi mocht u lief wel spreken doort glas. ende saecht daer sulcken noot Wt breke van water dat sy die doot Soude moeten sterven terstont opter stat Hoe soudy oft ghi gheen water en hat Sonder water haer water connen geven Ende si u beminde boven alle die leven Segt mi daer af die rechte gloose Demofoen. Ic soude beyden tot dat seer vroose Verstaet wel die rede die ic vermane Tglas dat voechticheit weet tontfane Pleecht wt te slane. wanneer dat doyt Aldus sondtse water crijghen Margrieta. Dats alte beroyt dat en scrijf ic gheen sins in mijnen satere ghi most haer water geven sonder watere In den torre die al beslooten staet Demofoen. Ic en saechs niet te makene. Margrieta. So weet ic u raet Her ridder als ghijse in noode saecht So soudy vander schoonder maecht Begeren te sceiden. ende dat druckick woort Dat soudtse doen weenen rechte voort Want dijn woort luyende om haer vercleenen Soude haer door dogen water verleenen Nochtans en soudi gheen water bringen Van u selven Demofoen. Tsijn waerachtighe dinghen Elc minnare macher verhuecht in wezen Die questie taen horene Margrieta. Ter correctie van desen Dat u sciencie hier moet ghebreken So en suldy na desen tijt niet spreken Voor dat ysonija u lief begheert Ghesproken te hebbene Demofoen. Die questie is wel weert Margrieta. Nu heyndrick broeder comt raschelic voort Tot mijnen pallayse Heyndrich van lymborch. Ic gheefs accoort Eerweerdige coninginne muegende Margrieta. Wat condy maken Heyndric. Ic ben my verhuegende In vrouwen liefde princepalic En rovers vileyns mach ic so qualie Dat ic wilde dat si an bomen hinghen Margrieta. Na sulcken herten moet mi verlingen Dus vraghic u oft een roosken wit Suver van bladeren en ombesmit Haer selven van haren steelken brake staende in u camere. grondeert dese take alle den nacht tot haer de zonne verbaerde Ende dan dat roosken reyn van aerde Op haer steelken groide recht als voren Hoe soudi heyndric broeder vercoren Onder duysentich roosen dit roosken kinnen Op eenen roosboom Heyndric. Nae mijn versinnen Sal ict u segghen wilt onverflout sijn den soeten roosboom soude nat bedout sijn Metten rooskens die crachtich van vermooghe sijn. Sonder het roosken alleene dat soude drooghe sijn. Dat in mijn camer des snachs hadde gestaen Daer soudict aen kinnen Margrieta. Ghy hebbet gheraen Heyndric. Heb ic dan voldaen Margrieta. Jae ghy ridderlic graen Die coninc lodewijc. Nu laet ons dan gaen. tes meer dan tijt In ons iolijt. tes dmeeste profijt Daermen int crijt hefc troost van lieve Ic ben hier te mijnen ongherieve In swaren meskieve. om dat ic die brieve Van venus questie niet en coste bedien dus moet ic zeledonie mijn lief gaen sien vruecht moets geschien. ic salder na spien Met soeten amoruesen treken Mer demofoen die en mach niet spreken Om dat hem ghebreken moste sciencie Dus gawy doen ons penitencie God geve elcken tot duechden influencie |
Hoe Margriet van Limburg het koningsspel ordineerde daar ze veel mooie raadsel opgaf. Dat 94ste kapittel. O Hart verheugt en baart nu uw vrolijkheid. Want die zoete roos van verliefdheid Margriet is met gunstige dauw behangen, Zal je nu hier aanschouwen, baart gij vogeltjes melodieusheid. En zaai de geur der kostbaarheid. Gij bloempjes van wie ik mag troost ontvangen. Mijn lief vol trouw, ik zie de waardigste boven alle vrouwen viooltjes plukken en ook madeliefjes om te verhogen de prinsen die hier verzameld zijn. Van vreugden wil het hart verflauwen. Maar ik moet een vastheid in mij houden. Al verandert de natuur in vele manieren. Of ik zou beschaamd zijn. Gods gratie die laat mij zonder blaam zijn. Margriet; wees welkom mijn vreugde en ook mijn troost Etschijtes. Dank hebt die betert al dat mij nodig is. Die mij verlost uit allen wenen. Gij besluit in uw persoon alles in een. Al ben je klein, een zee vol gratin Margriet. Etschijtes de koning van reine daden. Kom en verheugt u bij ons algemeen. In dit prieel vol gejubel. Wij zullen tot een recreatie van deugden om een volmaakt akkoord hier wat genoeglijks voortbrengen. De koning Lodewijk van Frankrijk, komt Etschijtes edele koning fier in deze rozentuin. En hoort de lieve vogeltjes zingen, nu Margriet reine maagd maak goede sier. Wat mochten wij hier van verliefdheden vreugdevol voortbrengen. Dat is daar de harten naar hebben verlangd. Margriet: Wil uw handen de een op de ander leggen. Aldus gescheiden dan zal ik u zeggen hoe wij solaas zullen verwekken wie dat de tiende hand zal uittrekken. Die zo zal koning van dit spel zijn en elk die moet tot zijn bevel zijn wanneer hem de koning te hof dagen zal. En van de kwesties die hij hem vragen zal moet elk respons geven u gelijk of tot de konings correctie staan. Wat zeg je, wil je u hieraan houden. Gij heren, gij prinsen al de heren, ja wij in trouw. Margriet: Nu elk trekt zijn handen met blijde hart. Ik zal ze tellen, dat is een twee en dat is drie, vier, vijf, zes en zeven, dat is zijn. Hendrik: Acht, negen of Margriet is de tiende. Dus is zij de koningin van ons allen, Margriet; en helaas moest het immer mij gevallen. Demofoen; ja, het fortuin heeft u gegeven koningin te wezen. Margriet; vreugde moet aan u kleven. Heer koning van Frankrijk kom dan te hof. De koning van Frankrijk Lodewijk: Hier ben ik tot uw dienst en tot uw lof, vrouwe koningin in alle manieren. Margriet; wat kan je maken. De koning Lodewijk: Aan bossen, rivieren, gaan jagen naar wilde dieren, wimpels ommuren, te velde stellen en onze vijanden ter neer vellen daar wij in eren bij u verschoond zijn. Margriet; dat zal u noch heugelijk beloond zijn. Als dat gij ons allen bevrijd van toorn. Op de ban beveel ik u te aanhoren de kwestie de u van mij wordt gevraagd, als u een mooie zuivere maagd had in liefdevolle daad met drie minnaars en toonde hen zulk gelaat dat elk waande de ware te wezen. En ze werden allen later gewaar van deze en begeerden van haar zuiver te weten wie ze meest minnen mocht natuurlijk. Daar ze tezamen dronken en aten dat die maagd antwoorde in deze maten. Ik zal die liefste een teken van minne tonen. Ze aanzag de ene met lieve ogen en de tweede duwde deze verstandige maagd met de hand, de derde ze op de voet trad. Doe nu de waarheid bekennen van de drie, wat is het mooiste teken van minne waarvan men eer van mag schrijven. De koning Lodewijk: Ik zou bij het lieve gezicht blijven boven die tekens van handen of voeten. Want een hart mag zijn lijden verzoeten in een lief gezicht met gunsten krachtig, Margriet: Gij bent verdoold, heer machtige koning. De ogen zijn vaak leugenachtig want de ogen lieflijkheid draait wel op de ene daar de ogen in het hart een andere bedoelen. Maar met het voetje te treden dat is het onbetamelijkste en voor zuivere maagdjes het aller beschamende. Waar beschaamdheid van liefde kreeg de volle vloed. En treed nooit een minnaar op de voet. En wie het doet die getuigt het heimelijk geheel stil. Kloeke liefs hart staat nu te wil als die naar het gebruik ter hand gezet zijn gelijk de voeten het meest versmade lid zijn en het uiterste dat aan het lichaam mag wezen. Met de hand te nemen dat is geprezen voor het mooiste teken heer koning verheven. Want de handen die mogen de belofte geven wat de ogen niet doen kunnen noch ook de voeten. De koning Lodewijk: Ik geef mij overwonnen, ja, met de hand te duwen dat is dat beste dat moet ik onthouden. Margriet; nu gij hebt gemist die kwestie op te lossen, dus uw correctie zal wezen heer koning van reine sectie dat gij niet eten mag noch drinken voordat lieve oogjes op u vinken van Selyadone die gunstig in het betrappen staan. De koning Lodewijk: Zo mag ik dan wel hongerig slapen gaan en heb zwak jolijt te zijn. Margriet; hoort Etschijtes koning, kom te paleis daar men solaas mag vermeerderen. Etschijtes; eerwaardige koningin vol eren. Al uw believen wil ik volbrengen. Margriet: Wat kan je maken. Etschijtes: Dansen en springen met de lieve geliefde die te assisteren en toernooien in alle manieren die men in Venus paleis mag maken. Margriet: Zo zal je mij dienstbaar zijn ter zake. Bericht mij heer koning met lieve woorden wat zo is de grootste vreugde die de minnaar het meest verheugd en dan in reine deugd gebeuren mag zonder dorpsheid. Dat zal ik u ze zeggen met een blij hart. Het is waar, een reine uitverkoren maagd. Margriet: In wat manieren. Etschijtes: Dat is goed gevraagd dat een minnaar die op zijn bed lag zijn allerliefste lief aanzag gunstig in liefde op hem verhit en zich ontkleed tot in haar witte hemdje en hij het niet wist, wil hier verstand uit rapen dan dat ze bij hem zou komen slapen. En ze zette het ene voetje op de kant van de sponde en nam dan bij de hand de deken of ze in het bedje zou springen. En dan weerkeerde dat vurig verlangen en waande liefs liefde te gebruiken. Dat is de grootste vreugde die men weet te gebruiken in het hart met liefelijke daden rein te blijven. Margriet: ge hebt het geraden Etschijtes koning van hart koen. Kom snel te hof heer Demofoen. Demofoen: Hier ben ik eerwaardige koningin Margriet. Wat kan je maken. Demofoen; met blijde zin zo kan ik dienen voor vrouwen en heren onrecht met recht te niet te keren en wreken alle blamage van vrouwen. Margriet; dat is goed heer ridder, ge wordt onthouden te hof met heerlijke staat. Nu bericht mij of uw hartelijke lief zat bedroefd gevangen als een arme dwaas in een toren van glas zonder deuren of vensters en gij mocht niet breken het glas, maar ge mag uw lief wel spreken door het glas en zag daar zulke nood uitbreken van water dat ze de dood zou moeten sterven terstond op de plaats. Hoe zou je als je geen water hat zonder water haar water kunnen geven en ze u beminde boven allen die leven. Zeg me daarvan de rechte verklaring. Demofoen; ik zou wachten totdat zeer vroor, versta wel die rede die ik vermaan, het glas dat vochtigheid weet te ontvangen plag uit te slaan wanneer dat het dooit. Aldus zou ze water krijgen. Margriet dat is al te. Dat is al te berooid dat schrijf ik geenszins in mijn satire, gij moet haar water geven zonder water in de toren die geheel besloten staat. Demofoen; ik kan het niet maken. Margriet; zo weet ik u raad heer ridder als gij het in node zegt. Zo zou je van de mooie maagd begeren te scheiden en dat door droevig woord dat zou haar laten wenen recht voort want woorden luiden om haar te verkleinen zou haar door de ogen water verlenen. Nochtans zou je geen water brengen van u zelf. Demofoen; het zijn waarachtige dingen. Elke minnaar mag er verheugd in wezen die kwestie te aanhoren. Margriet; ter correctie van deze dat u wetenschap hier moet ontbreken zo zal je na deze tijd niet spreken voordat Ysonyja uw lief begeert gesproken te hebben. Demofoen; die kwestie is het wel waard. Margriet; nu Hendrik broeder kom snel voort tot mijn paleis. Hendrik van Limburg; ik geef akkoord eerwaardige koningin vermogend. Margriet; wat kan je maken Hendrik; ik verheug me in vrouw liefde principaal en rovers kwaadaardig mag ik zo kwalijk dat ik wilde dat ze aan bomen hingen. Margriet; na zulk hart herten moet mij verlangen, dus vraag ik u of een roosje wit zuiver van bladeren en onbesmet en zichzelf van haar steeltje brak en staat in de kamer doorgrond deze taak de hele nacht tot zich de zon openbaart en dan dat roosje rein van aart groeide op haar steeltje recht als tevoren hoe zou je Hendrik broeder uiverkoren onder duizend roosjes dit roosje herkennen op een rozenboom. Hendrik; naar mijn verzinnen zal ik het u zeggen wil onverflauwd zijn de lieve rozenboom zou nat bedauwd zijn met de roosjes die krachtig van vermogen zijn uitgezonderd het roosje alleen, dat zou droog zijn dat in mijn kamer ‘s nachts had gestaan. Daar zou ik het aan herkennen. Margriet; ge hebt het geraden. Hendrik; heb ik dan voldaan. Margriet; ja gij, ridderlijke graaf. De koning Lodewijk. Nu laat ons dan gaan, het is meer dan tijd in ons jolijt, het is de meeste profijt daar men in het krijt heeft de troost van gelieven. Ik ben hier tot mijn ongerief in zware leed. omdat ik die brief van Venus kwestie niet kon aanduiden, dus moet ik Selyadone, mijn lief, gaan zien, vreugde moet er geschieden, ik zal er naar spieden met lieve liefdevolle tekens. Maar Demofoen die mag niet spreken omdat hem wetenschap moest ontbreken. Dus gaan we doen onze penitentie. God geeft elk tot deugden invloed. |
Hoe demofoen ghinck nae sijn lief. ende coninc lodewijc nae die sine. ende hoe heyndric ende die ionge keyserinne eresebia vrijden. Dat. XCV. capittel. ALS margrieta van lymborch aldus dit conincspeel voort gestelt hadde dat den heren maechden ende vrouwen seer nieu was hantierdent si daghelicx ghelijckerwijs datmen noch doet. in alle feesten ende in alle triumphen van genoechten. Demofoen die ridder was seer tonghemake dat hi niet spreken en mochte. ende hi ginc daer ysonia des conincx dochter was die nieuwers af en wiste. hi quam haer teghen ende hi en sprac niet. dit gaf haer vremde wattet bedieden mochte. hy thoonde haer wel een blijde ghesichte ende een schoon ghelaet. mer hi en sprac niet also hem margrieta bevolen hadde. Ysonia des conincs dochtere van salenten verstoute haer ende seyde. ontbeyt demofoen lief. waeromme en spreect ghi niet wat ledt u. is u yet messeyt oft mesdaen dat ghi niet en spreect. Demofoen dit horende loech mer hi en sprac niet. ende hi keerde sijn aensichte om Doen seide ysonija en ben ic niet weert dat ghi teghen my spreken wilt. oft ghebreect u yet aen mi spreect condy spreken ic beveelt di. Als sijt hem aldus bevolen hadde so sprack hi ende seyde. o schone maecht en belcht u niet. tis mi aldus bevolen van margrieta van lymborch in een coninc speel dat wi ghespeelt hebben. dat ic niet eer spreken en mochte voor dat ghijt my hiet. Ende die coninc van vrancrijc en mach niet eten voort hem zelyadona heet. aldus com ick om u dat wy over maeltijt sien souden die ghenoechten van den coninc. aldus gae wi die heeren ende vrouwen sitten nae ons ende beyen. Sy ginghen ter salen daer die heeren ende vrouwen gheseten waren. elc sadt nae sinen staet. Die coninc lodewijc sadt bi den coninc van aragoen ende by heyndric Etsijtes sadt bi margrieta. elc adt ende dranc sonder die coninck lodewijc die sach daer op. Si vraechden allen her coninc waer om en eet ghi niet. maer zelyadone sijn lief en hadts hem noch niet gheheeten. Die heeren en vrouwen loeghen vaste. ende dat om den coninc lodewijc. ten eynde seyde zelyadone haer lief. her coninc ghi en maect gheen chiere. ghi en eet noch en drinct. hebdi eenighe siecte die u quelt dat ghi aldus sidt Die heeren diet wisten loeghen om die woorden van zelyadone. Ten laetsten verdroot margrieta van lymborch dat die coninc niet en adt so seide sijt zelyadone. Doen sijt wiste loech sijer ooc om ende seyde. wat her coninc eet ic heete u eten Doen dat die coninc hoorde was hi wel te passe. aldus maecten die heren ende die vrouwen seere goede chiere. Alst al gheten was elc ghinc int sine. ende een yegelic ghinc hem vermeyen. ende demofoen die ginc met ysonije. etsijtes met margrieten. die coninc lodewijc met zelyadone. ende heyndric van lymborch metter iongher keyserinnen. daer ghy wonder af horen sult. hoe heyndrick claechde. ende dat van liefden. Heyndric. O Venus reen amoruese monstrance Sustinance Der sinnen die ionstighe acordance Brincgt int vertooghen Stelt nu dijn troostighe balance Om confortance Alsdat twee heren in een substance Vereenighen moghen Want door die vensterkens vanden oghen So comt ghevloghen Ter herten als vierige scichten wt bogen Een radye van minnen Ende bethoont mi een eeuwelic verhoghen Sonder verdroghen Die borsten die honich hebben gesoghen Onder venus goddinnen Ic sie die scoonste boven alle keiserinnen Daer mijn sinnen toe sijn ghevuecht Ghegroet sijn reen keyserlike iuecht Roosboom daer alle duechden wt groyen Eresebia des keysers dochter. Heyndric van lymborch danc hebt der duecht. Heyndric. Ghegroet reen keyserlike iuecht Eresebia. U vriendelike woorden verwerven vruecht Der herten die ionstich te mywaerts vloyen Heyndric. Ghegroet sijt reyn keyserlike iuecht Roosboom daer alle duechden wt groyen Eresebia. Alle die hem met edelheden moyen Die sijn van herten voor al te prijsene Mer claerlic die daer besiden royen Sijn noottelic vander hand te wijsene Dus heyndric poocht u veriolijsene In den dau die wten hemel daelt Op bomen ende cruyen begint hi te rijsene Daer elc groysele profect in haelt Ende den scepper met soeten guere betaelt Heyndric. So cruyen en blomen hem selven ontpluyken Int vaten des daus ende dan beluyken Haer selven voor alle fenynige luchten So moet een yegelic sijns aerts ghebruyken. My en ghoot noyt wijn wt ydelen cruyken Noch op droghe struyken En stonden noyt gheen vruchten dminnende herte moet stenen en suchten Doort vreesen ende duchten Dat hem grouwelic quelt Recht so die gierige vreest voor zijn gelt Eresebia. Die dat woordeken wel spelt Die is goet clerck Heyndric. O lievelike bloome van groter gewelt Neemt hier an merc. het ionstich werc Plant hier int perc. der inubilacien Berecht mi bi uwer werdiger gracien Wt recreacien Oft die edele bye van reender nacien In een roose vol duechdeliker fondacien Telcker spacien. mach honich vaten Ende nochtan der rosen haer soetheit laten Eresebia. Die vraghe solveer ic in deser maten Op correctie riddere hooge van staten Dat haer cracht minder is dan te voren Ende nochtans meerdere Heyndric. Dat moet ic horen Eresebia. Hoort riddere vercoren Sy en verliest viertuyt noch cracht Al blijft haer soetheit een deel verloren Duecht moect de rose te meer geacht merct haddi een constich werc gewracht Int herte hoe soudemen de conste prijzen Al haddijt subtyllic over dacht Ghi en mostet metten wercken bewijzen Heyndric. Och lof moet u van dien woorden rijsen Ghy syghet troosken dat ic meene Die my die sinnen doet veriolijsen Ende ic ben darm bye van machte cleene Die honich wt uwen persoon alleene Moet vaten reyn suverlike iuecht U maechdelic wesen dat is so reene Dat my memorie ende sin verhuecht In rechter vruecht Eresebia. Danck hebt der duecht Heyndric. O laes ghi muecht. wes ghi u puecht Schoone bloome verheven Mi arme benoosde mit woorden geven Een druckelic sterven oft een blijde leven Eresebia. Her riddere soudie mi also verneren Twaer blamacie der edelheit gedaen Tes quaet gheionsticheyt fonderen Op datmense vander hant wilt slaen soude eens hertogen sone de crone ontfaen Van griecken tware naerder edelheit scande Dus moet ghy ongetroost nu gaen Als die versmade met venus brande Dwelc my seer leedt is Heyndric. O goederhande So laet ic siele ende lijf te pande Versmoren in desperacien wreet O doot verslijnt my binnen den sande Ende neemt tempeest tuwen onderstande Want ick wil sterven nae dat dus steet Eresebia. Compascie mi so ter herten gheet Dat my die tranen op daenschijn heet Vloyen mits deser desperacien Sijt te vreden her ridder u smertelick leet Sal ic blusschen want ick stae al ghereet Als die u van herten moet begracien Heyndric. Danc hebt reyn iuecht der confortacien Eresebia. O heyndric ridder van reender nacien Ic verbinde mi in uwer acordacien Met siele met lijve voor alle saken Ende ic gelove u met ionstiger confortacien Ic sal u met groter iubilacien Gheweldich keyser van griecken maken God later ons beiden iolijt in smaken Heyndric. O alder ghebenedijtste van spraken Der herten mach wel blijscap maken door de troostige woorden de hier vlieten Ic sal hoopic uwen vadere ter wraken Den soudaen van babilonien so geraken Dat hem sijn leven sal verdrieten Eresebia. Heyndric van limborch wilt vruecht ghenieten Teenen onderpande geef ic u mijn trouwe Wilt droefheit wter herten gieten Tis eenen rinc van fijnen gouwe Heyndric. Danc hebt reen amoruese kersouwe Tsal hoopic den lande noch profijteren Dus willen wi met vruechden triumpheren ALDUS gaf eresebia heyndric van limborch haer trouwe ende hi hare weder. dat bestant vanden iare ginc seer nae wt. ende die soudaen macte grote ghereetschape om die kerstenprincen te beschaden. Demofoen des soudaens broeder nam orlof aen sijn lief ysonia des conincks van salenten dochter. ende voort aen alle die kerstene princen. ende hi reysde weder om bi sinen broeder int heyr. Als hi int heyr quam ende hem die soudaen sach hiet hi hem feesteliken willecome. ende hi vraechde hoe dattet met hem gegaen hadde. Hi antwoorde sinen broeder den soudaen ende seide broeder met allen wel. ic hebbe polijphenis den ruese van barbarijen verslaghen ende dat in campe. Ende etsijtes des graven sone van athenen is coninc in armenien. ende daer ghecroont. sulcke eere als my bewesen hebben die kerstene princen waer quaet om te vertellen. Als die soudaen dat hoorde vraechde hi sinen broeder hoe dat si ghemoet waren. ende ofte si des keisers dochter hem noch niet seinden en wouden om amynijus sinen neve. Demofoen antwoorde sinen broeder ende seyde. dyes en hebben si ghenen wille. si hebben den moet als leeuwen Daer is binnen der stadt van constantinobele die fluer van kerstenhede aldus lieve broeder her soudaen. wildy wel doen oft mijnen raet doen. ic soude u raden voort tsekerste ende dat beste pays te makene. teghens die kersten princen want ic duchte voor u schade Als dat die soudaen hoorde van sinen broeder woude hy verwoeden. ende hy swoer bi alle sijn goden. hy soude des keysers dochter hebben eer hy van der stadt soude trecken. of selve daer voor bliven. Die ander coninghen ameralen swoeren ooc der ghelike. si en souden niet 103 ruymen si en hadden wrake van den haren dier verslaghen waren. Doen seyde demofoen en doet niet dat u namaels rout. siet toe het mocht u noch wel rouwen. ende u hoghe vermeten te leede vergaen. Doen seyde die coninc van asia. hoe demofoen sidy nu versaecht. oft hebben u die anxst vloyen ghebeten. Doen sprack demofoen ende seyde. ghi coninc van asia siet dat u die anest vloeyen niet en bijten. si en hebben mi noch niet gebeten. ende mi saelt wel sien inden strijt dier ghebueren sal Met deser talen ende ander woorden so schieden si. ende elc track in sijn heyr onder sijn volc Die heren vanden soudaen laghen in vier scharen elck schaer op hem selven. |
Hoe Demofoen ging naar zijn lief en koning Lodewijk naar de zijne en hoe Hendrik en die jonge keizerin Eresebia vrijden. Dat 95ste kapittel. TOEN Margriet van Limburg aldus dit koningspeel voorgesteld had dat de heren, maagden en vrouwen zeer nieuw was hanteerden ze dagelijks gelijkerwijs dat men noch doet in alle feesten en in alle triomfen van genoegens. Demofoen die ridder was zeer te ongemak dat hij niet spreken mocht en hij ging daar Ysonia de koningsdochter was die nergens van wist. Hij kwam haar tegen en hij en sprak niet. Dit gaf haar vreemd wat het betekenen mocht. Hij toonde haar wel een blijde gezicht en een mooi gelaat, maar hij sprak niet alzo hem Margriet bevolen had. Ysonia de koningsdochter van Salonika verstoutte zich en zei; wacht Demofoen lief, waarom spreekt gij niet, wat let u, is u iets miszegt of misdaan dat gij niet spreekt. Demofoen die dit hoorde lachte, maar hij sprak niet en hij keerde zijn aanzicht om. Toen zei Ysonia; ben ik het niet waard dat gij tegen mij spreken wil of ontbreekt u iets aan mij, spreekt kan je spreken, ik beveelt het u. Toen zei hem aldus bevolen had zo sprak hij en zei; o mooie maagd verbolg u niet, het is mij aldus bevolen van Margriet van Limburg in een koning speel dat wij gespeeld hebben dat ik niet eerder spreken mocht voordat gij het mij zei. En de koning van Frankrijk mag niet eten voor hem Selyadone het zegt, aldus kom ik om u dat we aan de maaltijd zien zouden de genoegens van de koning. Aldus gaan wij bij de heren en vrouwen zitten na ons en afwachten. Ze gingen ter zaal daar de heren en vrouwen gezeten waren, elk zat naar zijn staat. De koning Lodewijk zat bij de koning van Aragon en bij Hendrik. Etschijtes zat bij Margriet. Elk at en dronk zonder de koning Lodewijk, die zag daarop. Ze vroegen allen, heer koning, waarom eet gij niet. Maar Selyadone, zijn lief, had ze hem noch niet gezegd. De heren en vrouwen lachten vast en dat om de koning Lodewijk. Tenslotte zei Selyadone zijn lief, heer koning, gij maakt geen sier, gij eet noch drinkt. Heb je enige ziekte die u kwelt dat gij aldus zit. De heren die het wisten lachten om die woorden van Selyadone. Tenslotte verdroot het Margriet van Limburg dat de koning niet at en zo zei ze het Selyadone. Toen zij het wist lachte ze er ook om en zei; wat heer koning, eet ik zeg u te eten. Toen dat de koning hoorde was hij goed te pas. Aldus maakten de heren en de vrouwen zeer goede sier. Toen alles gegeten was ging elk in het zijne en iedereen ging zich vermeien en Demofoen die ging met Ysonia, Etschijtes met Margariet de koning Lodewijk met Selyadone en Hendrik van Limburg met de jonge keizerin waarvan ge wonder horen zal hoe Hendrik klaagde en dat van liefde. Hendrik. O Venus reine geliefde monstrans ondersteunen de zinnen der gunstige akkoorden bedenker breng in het tonen en stel nu uw vertroostende balans om comfort als dat twee heren in een substantie verenigen mogen want door de venstertjes van de ogen zo komt gevlogen ter harte als vurige schichten uit de bogen een straal van minnen en betoont mij een eeuwig verheugen zonder verdrogen de borsten die honig hebben gezogen onder Venus godin. Ik zie de mooiste boven alle keizerinnen daar mijn zinnen toe zijn gevoegd. Gegroet zijn reine keizerlijke jeugdige rozenboom waar alle deugden uit groeien. Eresebia, de keizers dochter, Hendrik van Limburg, dank heb de deugd. Hendrik. Gegroet reine keizerlijke jeugd. Eresebia. Uw vriendelijke woorden verwerven vreugde der harten die gunstig tot mij waart vloeien. Hendrik. Gegroet ben je, reine keizerlijke jeugdige rozenboom daar alle deugden uit groeien. Eresebia. Allen die zich met edelheden bemoeien die zijn van harten vooral te prijzen, maar duidelijke die daar bezijden roeien zijn noodzakelijk van de hand te wijzen. Dus Hendrik poogt u vervrolijken in de dauw uit de hemel daalt op bomen en kruiden begint het te rijzen waar elke groei profijt in haalt en de schepper met zoete geur betaalt. Hendrik. Zo kruiden en bloemen zichzelf openen in het water van de dauw en dan sluiten zichzelf voor alle venijnige luchten zo moet iedereen zijn aart gebruiken. Ik giet nooit wijn uit lege kruiken noch op droge struiken. En er stonden nooit geen vruchten uit minnende harten die moeten steunen en zuchten door de vrees en duchten dat hen gruwelijk kwelt. Recht zo de gierige vreest voor zijn geld. Eresebia; die dat woordje goed spelt die is een goede klerk. Hendrik. O liefelijke bloem van groot geweld, neemt hier en merk het gunstige werk, plant hier in het perk der jubelaren en bericht mij bij uw waardige gratin uit recreatie of de edele bij van reine natin in een roos vol deugdelijke fundaties te elke ruimte mag honig vangen en nochtans de roos zijn zoetheid laten. Eresebia. Die vraag los ik op in deze maten, op correctie ridder hoog van staten dat haar kracht minder is dan tevoren en nochtans meer. Hendrik. Dat moet ik horen. Eresebia. Hoort ridder uitverkoren, ze verliest kracht van geest noch kracht, al blijft haar zoetheid een deel verloren, deugd moet de roos te meer geacht, merk had je een kunstig werk gewrocht in het hart, hoe zou men de kunst prijzen al had je het subtiel over dacht. Gij moet het met de werken bewijzen. Hendrik. Och lof, moet u van dien woorden rijzen. Ge zegt het te troosten dat ik bedoel die mij de zinnen doet verblijden. En ik ben de arme en van macht klein die honig uit uw persoon alleen moet vangen reine zuivere jeugd, uw maagdelijk wezen dat is zo rein dat mij de memorie en zin verheugt in rechte vreugde. Eresebia. Dank hebt de deugd. Hendrik. O helaas, gij mag wat u poogt mooie bloem verheven mij arme beoogde met woorden geven een bedroefd sterven of een blijde leven. Eresebia. Heer ridder, zou je mij alzo vernederen, het was blamage de edelheid gedaan. Het is kwaad ongunstigheid funderen pp dat men ze van de hand wil slaan zou een hertogen zoon de kroon ontvangen van Griekenland, het was naar de edelheid schande. Dus moet ge ongetroost nu gaan als de versmade met Venus brand wat mij zeer leed is. Hendrik. O goederhanden, zo laat ik ziel en lijf te pand versmoren in wanhoop wreed. O dood verslindt mij binnen het zand en neemt tempeest tot uw onderstand want ik wil sterven naar dat het aldus staat. Eresebia. Compassie mij zo ter harte gaat dat mij de tranen op het aanschijn gaan vloeien mits deze wanhoop. Wees tevreden, heer ridder, uw smartelijk leed zal ik blussen want ik sta al gereed als die u van harten gratie moet bewijzen. Hendrik. Dank hebt reine jeugd de versterking. Eresebia. O Hendrik, ridder van reine natie, ik verbind mij in uw akkoord met ziel en met lijf voor alle zaken En ik beloof u met gunstige bemoediging, ik zal u met grote jubels geweldig keizer van Griekenland maken. God laat er ons beiden jolijt in smaken. Hendrik. O aller gezegendste van woorden, het hart mag wel blijdschap maken door de troostende woorden de hier vlieden. Ik zal hoop ik, uw vader, ter wraken, de sultan van Babylonisch zo geraken dat hem zijn leven zal verdrieten. Eresebia. Hendrik van Limburg wil vreugde genieten en tot een onderpand geef ik u mijn trouw. Wil droefheid uit uw hart gieten. Het is een ring van fijn goud. Hendrik. Dank hebt reine geliefde madelief, margriet) het zal, hoop ik, het land noch profiteren dus willen wij met vreugden triomferen ALDUS gaf Eresebia Hendrik van Limburg haar trouwe en hij haar weer. Dat bestand van een jaar ging zeer gauw uit en de sultan maakte grote gereedschappen om die christen prinsen te beschadigen. Demofoen, de sultan broeder, nam verlof aan zijn lief Ysonia, de koning van Salonika dochter, en voortaan bij alle christen prinsen en hij reisde wederom bij zijn broeder in het leger. Toen hij in het leger kwam en hem de sultan zag zei hij hem feestelijk welkom en hij vroeg hoe dat het met hem gegaan was. Hij antwoorde zijn broeder de sultan en zei; broeder met alles goed, ik heb Polyphenus de reus van Barbarijen verslagen en dat in een kamp. En Etschijtes, de graven zoon van Athene, is koning in Armenië en daar gekroond. Zulke eer als mij bewezen hebben de christen prinsen was kwaad om te vertellen. Toen de sultan dat hoorde vroeg hij zijn broeder hoe dat ze gemoed waren en of ze de keizers dochter hem noch niet zenden wilden aan Amynyus zijn neef. Demofoen antwoorde zijn broeder en zei, dus hebben ze geen wil, ze hebben de moed als leeuwen. Daar is binnen de stad van Constantinopel de fleur van christenheid, aldus lieve broeder heer sultan, wil je goed doen of mijn raad doen, ik zou u aanraden voort het zekerste en dat beste vrede te maken tegen die christen prinsen, want ik ducht voor u schade. Toen de sultan hoorde van zijn broeder wilde hij waanzinnig te worden en hij zwoer bij al zijn goden, hij zou de keizers dochter hebben eer hij van de stad zou trekken of zelf daarvoor blijven. De andere koningen en admiralen zwoeren ook dergelijke, ze zouden niet ruimen, ze hadden wraak van die van hen die er verslagen waren. Toen zei Demofoen; doe niet dat u later berouwt, ziet toe, het mocht u noch wel berouwen en uw hoge vermeten te leed vergaan. Toen zei die koning van Azië, hoe Demofoen, ben je nu bang of hebben u de angst vlooien gebeten. Toen sprak Demofoen en zei; gij koning van Azië, ziet dat u de angst vlooien niet bijten, ze hebben mij noch niet gebeten en ik zal wel zien in de strijd die er gebeuren zal. Met deze woorden zo scheiden ze en elk trok in zijn leger onder zijn volk. De heren van de sultan lagen in vier scharen, elke schaar op zichzelf. |
Hoe heyndric van lymborch ende etsijtes doent bestandt ghedaen was wt toghen int heyr met haren volcke. ende vinghen twee coninghen. Dat. XCVI. capittel. ALST bestandt leden was so peynsde heyndric om tsine. ende om die belofte die hy eresebia belooft hadde te wrekene die doot van haren vadere den keyser. so ghinc hi op sitten eer den dach aen quam met een deel mannen van wapenen. ende etsijtes ooc der gelike. so dat si eenen hoop volcx van mannen hadden. ende si toghen ter stadt wt daer des conincx van asiaens heyr lach. ende des conincx van indien heyr. So verre comende dat si int heyr quamen daer si dapperlic inden hoop smeten roepende griecken ende lymborch Die honden dit horende waren versaecht ende werden gewaer dat haer volc ghevlucht quam ende verstroyt. Die coninc die deedse weder by een inder ordenen staen. ende si saten op ende quamen teghen heyndric. ende teghen etsijtes ghereden met haer lancien. si reden deen op den anderen dat die lancien braken. doe ghinghen si weder toe metten sweerde. Ende daer vochten die kerstenen so seer ende so lange tegen die heydenen tot dat die claerheyt vanden daghe aen quam. die heydenen moesten wijken. Als die twee coningen saghen dat haer lieder volc die vlucht nam hadden si ooc gaerne ontreden. mer heyndric schoot aenden coninc van asia die hi bedwanc ende hem vinc. ende doder vele van sinen lieden Etsijtes reedt nae den coninc van indien. ende hy schoot hem toe met sinen sweerde dat hijen vanden paerde gheworpen soude hebben. mer die coninc van indien gaf hem ghevangen. aldus voerden si die twee coninghen in die stadt ghevanghen Als die ionge keyserinne dat vernam ende margrieta waren si seere verblijt. ende dat vander groter victorien. Eresebia hiet heyndrick feesteliken willecome. margrieta die hiet etsijtes vriendelic willecome. Die twee coninghen waren hem beyden gheschoncken. daer was bedreven grote ghenoechte in die stadt ende boven al van trompen ende van blasen so groot datment buyten der stat hoorde. Die soudaen verwonderde van dat geruchte dat hi in die stadt hoorde mettien quamen die ghevluchte heydenen. ende brochten hem die tijdinghe dat die twee coninghen gevanghen waren ende veel sarasinen verslaghen waren vanden kerstenen. Als dit die soudaen hoorde so track hi sinen baert. ende hi schuymde van groten thoorne dat sijn volc also te niet ghedreven ende verslaghen was vanden kerstenen. Doe seyde demofoen. heer soudaen broeder ic hebt u allen wel gheseyt. die kerstenen sijn subtijl ende voorsienlic in allen dinghen. dat heb ic wel gesien dit iaer dat ick met hem lieden verkeert hebbe. so heb ic wel overmerct ghesien ende ghehoort wat haren sin is. ende wat si bedrieven connen ende dat bi subtijlen rade. Die soudaen en wist wat daer teghen segghen. mer hi stont als een mensche sonder moet. Die ionghe coninc van capadocien. ende die coninc van lybra ende die coninc van lubien. ende die coninc van cossedrin seyden. soudaen heere hebt moet. ende peynst dat ierste ghewin is catte gespin. Amynijus seyde. o weerde oom. stelt u te vreden. den iersten strijt dier comt so sal ic mijn leden also te werc stellen dattet die kersten beclagen sullen Doen sprac die soudaen. o neve noch hebdy eens mans herte in uwen buyc wi willen ons bereyden om als morghen die stadt te bestormen in drie plaetsen. ons macht is groot. so hoope ic dat wise wel winnen sullen believet den goden. Demofoen hoorde 104 al dese woorden ende dacht in hem selven. doet dat ghi wilt maer het wert tot uwer schaden. die kersten sijn voorsienich ende wijs en sullen u vrylic wel weder staen. hi hadde wel ghewilt dattet die kersten heren gheweten hadden. mer ten hadde gheen edel daet van hem gheweest hadde hijt hem lieden ontboden. aldus bleef demofoen bevaen met groter onrusten meer om sijns liefs wille dan om alle dat gheen dat in die stadt was. Die kersten princen hadden eenen verspier wt ghesonden int heyr der sarasinen. ende dese verspier liep alleene om te vernemen den sin ende opsedt der payienen. ende hi quam so verre datten demofoen sach. ende hi wert hem kennende ende nam den verspier aan deen side segghende wat soect ghy hier. ghi sijt een kersten mensche. ic kenne u wel. waer om comt ghi hier. Die verspier seyde. o demofoen mijns lijfs genade. ende spaert mi der doot. ende laet mi leven ter eeren van uwen lieven ysonia des conincx dochter van salenten Als demofoen dat hoorde so seyde hi. u lijf is u ghegheven ter eeren van haer. ende als ghijse siet so geeft haer dat exsele van goude. ende groetse mi herteliken seere. ende alst tijt ende pas gheeft so sal icse comen besoecken hoe dat si vaert. ende gaet wten heyre eermen uwes ghewaer wert. ende doet wel u bootscap. Die verspier seyde. heer demofoen ic sal. ende daer met schiet hi van hem. ende hi liep naerstelic wten heyr nae die stadt toe. Die wakers saghen hem van verre comen. ende si deden dat wincket vander poorten op. ende si lieten hem in. als hi in was so liep hi nae thof toe. daer vant hi heyndrick evac etsijtes lodewijc alle die heeren. ende daer waren ooc bi hem lieden eresebia margrieta zelidonia ende ysonia die hy al te samen seere groete elck bi sonder nae haerder weerden. Als hijse aldus ghegroet hadde so vraechde hem heyndric hoe hi ghevaren hadde ende wat hi int heyr ghesien hadde. ende wat haren sin ende opsedt was. Doen antwoorde die verspier ende seyde. ghi heeren weest al te samen wel op u hoede. die soudaen ende die ander coninghen ende ameralen die bi hem sijn meenen u als morghen vroech in die dagheraet met ganser macht te bestotmen. ende u stadt af te lopen. ende ic hoordet hem lieden waer ic quam vermeten dat sijt doen souden ende swoerent by haren god mamet elbore ternogant dat si daer niet aftrecken en souden si en haddense gewonnen. ende ic sach dat si menigherhande ghereetschape maecten die hem lieden daer toe dienen mochten. ende ic liep also langhe bi hem lieden ront omme in haer tenten ende logijsen dat mi her demofoen sach ende kende. ende hi nam mi aen deen side ende ic meende dat hi mi ghedoot soude hebben. ende ic badt hem genade mijns lijfs ter eeren van sinen boele. Als hy dat hoorde so gaf hi mi een exsele van goude. ende badt my dat ic haer dat geven soude als ic by haer quame. Mettien so sach hi haer bi hem lieden staen ende seyde. ysonia schoon maecht hout dat exsele van goude. dat sendt u demofoen u lief. ende doet u seer groeten. ende voort meent hi ende hoopt u cortelingc comen te besoecken. Als ysonia dat hoorde ende si dat exsele sach was si seere verblijt ende noch blijer geweest sou hebben had hi bi haer gheweest. Dese heren ende princen ghehoort hebbende den raedt der turcken so hebben si onderlinghen raet ghehouden om haer stadt te bewaren ende te bevrijen dyer in waren. Die coninc lodewijck ende etsijtes souden met haren volcke die gaten bewaren daer si stormen souden. Evac die coninc ende heyndric souden oock in die were sijn om die sarasinen te cranckene. Aldus ordineerden si haren staet. ende stelden die wake om alle dyen nachte wel toe te siene teghen die vermalendide sarasinen die die stadt meenen te winnen dat god versien sal. |
Hoe Hendrik van Limburg en Etschijtes toen het bestand gedaan was uittrokken in het leger met hun volk en vingen twee koningen. Dat 96ste kapittel. TOEN het bestand geleden was zo peinsde Hendrik om het zijne en om de belofte die hij Eresebia beloofd had te wreken de dood van haar vader de keizer. Zo ging hij opzitten eer de dag aankwam met een deel mannen van wapens en Etschijtes ook dergelijke zodat ze een hoop volk van mannen hadden en ze trokken ter stad uit daar de koning van Azië leger lag en de koning van Indien leger. Zo ver kwamen ze dat ze in het leger kwamen waar ze dapper in de hoop smeten en riepen Griekenland en Limburg. De honden die dit hoorde waren bang en werden gewaar dat hun volk gevlucht was en verstrooid. De koning die liet ze weer bijeen in de orde staan en ze zaten op en kwamen tegen Hendrik en tegen Etschijtes gereden met hun lansen. Zo reden de ene op den andere zodat de lansen braken, toen gingen ze weer toe met de zwaarden. En daar vochten de christenen zo zeer en zo lang tegen de heidenen totdat de helderheid van de dag aankwam. En de heidenen moesten wijken. Toen de twee koningen zagen dat hun volk de vlucht nam waren ze ook graag ontkomen, maar Hendrik schoot aan de koning van Azi die hij bedwong en hem ving en doodde veel van zijn lieden Etschijtes reedt naar de koning van Indien en hij schoot op hem toe met zijn zwaard zodat hij hem van het paard geworpen zou hebben, maar de koning van Indien gaf zich gevangen. Aldus voerden ze die twee koningen in de stad gevangen. Toen de jonge keizerin dat vernam en Margriet waren ze zeer verblijd en dat van de grote victorie. Eresebia zei Hendrik feestelijk welkome. Margriet die ze Etschijtes vriendelijk welkom. De twee koningen waren hen beiden geschonken. Daar was bedreven grote genoegen in die stad en bovenal van trompetten en van blazen zoծ groot dat men het buiten de stad hoorde. De sultan verwonderde van dat geruchte dat hij in die stad hoorde en meteen kwamen de gevluchte heidenen en brachten hem de tijding dat die twee koningen gevangen waren en veel Sarasijnen verslagen waren van de christenen. Toen dit de sultan hoorde zo trok hij aan zijn baard en hij schuimbekte van grote toorn dat zijn volk alzo te niet gedreven en verslagen was van de christenen. Toen zei Demofoen, heer sultan broeder, ik hebt u het alles wel gezegd, de christenen zijn subtiel en ze voorzien in alle dingen, dat heb ik wel gezien dit jaar dat ik met hen verkeerd heb. Zo heb ik wel gemerkt en gezien en gehoord wat hun zin is en wat ze bedrijven kunnen en dat bij subtiele raad. De sultan wist niet wat daartegen te zeggen, mar hij stond als een mens zonder moed. De jonge koning van Cappadoci en de koning van Libra en de koning van Lubie en de koning van Cosorin zeiden; sultan heer, hebt moed en peinst dat eerste gewin is kattengespin. Amynyus zei; o waarde oom, stelt u tevreden, den eersten strijd die er komt zo zal ik mijn leden alzo te werk stellen dat het die christenen beklagen zullen. Toen sprak de sultan; o neef, noch heb je een mannen hart in uw bik, wij willen ons bereiden om als morgen de stad te bestormen in drie plaatsen. Onze macht is groot en zo hoop ik dat we het wel winnen zullen, belieft het de goden. Demofoen hoorde al deze woorden en dacht in zichzelf, doet dat gij wilt, maar het wordt tot uw schaden. De christenen zijn voorzienig en wijs en zullen u vrij goed weerstaan. Hij had wel gewild dat het de christenheren geweten hadden, maar het was geen edele daad van hem geweest had hij het hen ontboden. Aldus bleef Demofoen bevangen met grote onrust en meer vanwege zijn liefs dan om alle datgeen dat in de stad was. De christen prinsen hadden een verspieder uitgezonden in het leger der Saracenen en deze verspieder liep alleen om te vernemen de zin en opzet der heidenen en hij kwam zo ver dat hem Demofoen zag en hij herkende hem en nam de verspieder aan de ene zijde en zei; wat zoekt gij hier, gij bent een christen mens, ik ken u goed, waarom komt gij hier. Die verspieder zei; o Demofoen, mijn lijf genade en spaar mij de dood en laat mij leven ter ere van uw lieve Ysonia de koningsdochter van Salonika. Toen Demofoen dat hoorde zo zei hij; uw lijf is u gegeven ter ere van haar en als ge haar ziet zo geef haar dat deksel van goed en groet haar van mij zeer hartelijk en als tijd en pas geeft zo zal ik komen har bezoeken hoe dat het met haar gaat en ga uit het leger eer men u gewaar wordt en de goed uw boodschap. Die verspieder zei; heer Demofoen, ik zal en daarmee scheidde hij van hem en hij liep vlijtig uit het leger naar de stad toe. Die wakers zagen hem van verre komen en ze deden dat luikje van de poort open en ze lieten hem in en toen hij in was zo liep hij nar de hof toe. Daar vond hij Hendrik, Evac, Etschijtes, Lodewijk en alle heren en daar waren ook bij hen Eresebia, Margriet, Selyadone en Ysonia die hij alle tezamen zeer groette, elk bijzonder nar hun waarden. Toen hij ze aldus gegroet had zo vroeg hem Hendrik hoe hij gevaren had en wat hij in het leger gezien had en wat hun zin en opzet was. Toen antwoorde die verspieder en zei; gij heren, weest alle tezamen wel op uw hoede die sultan en de andere koningen en admiralen die bij hem zijn menen u als morgen vroeg in de dageraad met ganse macht te bestormen en uw stad af te lopen en ik hoorde het van hen waar ik kwam vermeten dat zij het doen zouden en zwoeren het bij hun god Mohammed, Elbore, Ternogant dat ze daar niet wegtrekken zouden, ze hadden het gewonnen en ik zag dat ze menigerhande gereedschap maakten die hen daartoe dienen mochten en ik liep alzo lang bij hen rond om in hun tenten en logies dat mij de heer Demofoen zag en herkend. en hij nam mij aan de ene zijde en ik meende dat hij mij gedood zou hebben en ik bad hem genade mijn lijf ter eren van zijn boel. Toen hij dat hoorde zo gaf hij mij een deksel van goud en bad mij dat ik haar dat geven zou als ik bij haar kwam. Meteen zo zag hij haar bij hen staan en zei; Ysonia,’ mooie maagd, hou dat deksel van goud dat zendt u Demofoen, uw lief en doet u zeer groeten en voort meent hij en hoopt u gauw te komen te bezoeken. Toen Ysonia dat hoorde en ze dat deksel zag was ze zeer verblijd en noch blijer geweest zou hebben had hij bij haar geweest. Deze heren en prinsen die gehoord hadden de raad der Turken zo hebben ze onderlinge raad gehouden om hun stad te bewaren en te bevrijden die erin waren. De koning Lodewijk en Etschijtes zouden met hun volk de gaten bewaren dar ze bestormen zouden. Evac, de koning, en Hendrik zouden ook in die weer zijn om die Saracenen te krenken. Aldus ordineerden ze hun staat en stelden de wake om die hele nacht goed toe te zien tegen die vermaledijde Sarascenen die de stad meenden te winnen dat god voorzien zal. |
Hoe dat die heydenen die stadt van constantinobele bestormden. ende hoe dat heyndrick ende die coninc evac hem veel schaden deden. ende verbranden haer logijsen ende tenten. Dat. XCVIJ. capittel. [ 34 ] DIE soudaen van babilonien dede sijn trompetten slaen om te vergaderen sijn mannen van wapenen Ende also gheringhe 105 als si die trompetten hoorden slaen. so quamen si ter stont by hem om te horen sinen sin. Doen si bi hem waren so gaf hi den coninck van lubien den last ende het beveel den iersten storm te doene. ende voort gaf hi den coninck van lybra den tweesten storm. den coninc van capadocien den derden storm. ende amynijus ende demofoen die souden dat heyr aan bringhen met hem oft noot ware. Dese ordinancie aldus ghemaect sijnde so stelden hem die coninghen om den storm te doene ende si gaven haer busch gieters haer bombardiers last om die stadt te beschieten ende te bestormen. Die busch meesters seyden tot den coninghen wi sullen volbringhen nae ons machte den last ende dbeveel van u lieden. sendt ons volck bi dat die bussen verwaert sijn. Die coninghen deden hem lieden mannen van wapenen omtrent vier duyst elck busch meestere. dat waren. XIJ. duysent Ende aldus so ghinghen si die stadt beschieten ende bestormen so felliken dattet wonder was taen horen. mer het werdt hem lieden haest verboden. want die kersten heeren ende princen waren van binnen daer op wel voor sien van bussen ende van engijnen. Sy begosten vast op die stadt te schietene. maer die van binnen schooten so viandeliken van die torren dat die heydensche honden tot ghenen schieten comen en costen Mer als si een langhe wijle ghestormet ende gheschooten hadden. so quamen die coninghen aen met haren volcke om die stadt te bestormene. ende si brochten meniger hande ghereetscape met hem lieden om die vesten vander stadt te vullen. ende noch menigher hande instrumenten van haeken ende leeren om die stadt te beclimmene. Die kersten heeren stonden allen ghewapent ende ghereet op der mueren om haer vianden te weder staen. ende om haar lijf ende goet te verweren teghen die aen comste der sarasinen. ende heydensche honden Die coninck van lubien dede alle sijn volck aen comen om te vullen die graften. ende om die leeren te rechten aen die mueren vander stadt. Die payienen clommen vast op die leeren die si daer gherecht hadden met honderden teffens. ende die kerstenen heeren ende princen sloegense stoutelic ende vry moedich weder af. ende si begotense met sijende olye/ pec ende terre. also dat si daer al bleven dier op clommen. Die coninc van capadocien die voer met sinen volcke ooc der ghelike. die den tweeden storm hadde. ende die coninc van lybra die den derden storm hadde dreef sijn volcke aen met der gheheelder machten om die stadt te winnen. mer die kersten heeren ende princen schooten so viandelic ende werpen so cloeckelick met steenen dat die heydensche honden ende sarasinen deysden ende achter waert weken. Terwijlen dat dese drie coninghen die stadt bestormden. so was heyndric ende evac wt ghereden met haren volcke. om dat die heydenen dat stormen laten souden so reden si inder heydenen perck daer niet vele volcx binnen en was. ende dat selve volc dat si vonden dat sloeghen si doot. ende si namen vier ende si staken dat viere in haer lieder logijsen. ende in alle haer tenten die si daer saghen staen sonder in demofoens tente. die si bekenden aen sijn wapen ende scriften die daet op stont. ende si screven daer op dat si om sijn edelheyt wille lieten die hy hem gedaen ende ghetoocht hadde int landt van armenien. Ende doen si dit al ghedaen ende vollenbrocht hadden. so reden si weder omme met haren volcke in die stadt van daer si wt quamen Den brant ghinc vast op. die soudaen dat siende was seer verwondert hoe dat tvier in sijn heyr quam. hi beval datmen stormen laten soude. ende dat elc reysen soude in sijn heyr want dat stormen was al om niet. Die coninghen quam die mare van des soudaens ghebot dat sijt stormen laten souden. Doen si dit hoorden deden si haer volc af trecken. mer die meesten deel die was wel in die veste bleven voor die kersten heeren. Als si aldus af ghetrocken waren ende int heyr quamen. so vonden si dat des soudaens tenten al verbrant waren ende alle die logijsen. ende tvolc al doot gheslaghen. ende haer goet berooft sonder alleen her demofoens tente die was bliven staende als dat demofoen sach. was hi blijde ende hi las tghescrifte van heyndric dat aen sijn tente ghescreven was Doen seyde hi her soudaen broeder dit heeft ghedaen eent vroomste vleesch dat in al kersten rijcke 106 is. ende hi sal sonder twifel noch werden gheweldich keyser van griecken. ende trouwen des keysers dochter eresebia. aldus soude ic u noch raden waer dijs bedacht af te terdene ende pays te makene aen die kerstenen princen. want ghy siet dat al om niet is dat ghi bestaet. ende dat ghi u volck verliest ende ooc u edele des lants. ende dat om een der vrouwen wille. si is qualick weert die schade die om haren twille geschiet. Doen seide daer die coninc van monbrant ende swoer by sinen astrahot. demofoen u broeder seyt daer die waerheyt. deen verliest sijn volc voor ende dander nae. meendy ten is ons hart om verdraghen. Als dat die soudaen hoorde so seyde hi. ortsa ghi heeren wildy vertwivelen. wildi nu verveert sijn ende wildy mi nu af gaen ende maken tweedracht in myn heyr. hoe demofoen broeder soudijs mi nu afgaen. Doen seyde demofoen broeder neen ic. ick sal u bi bliven tot in die doot toe. aldus hadden die heydenen grote woorden. ende dat om tverlies ende grote schade die si hadden. Ooc ordineerden si dat si drie souden slaen teghens drie kerstenen princen. dat was die coninc van lubyen. die coninc van indien. die coninc van libra ende si ordineerden eenen heraut mit eenen brieve om te seynden in die stadt aen die kersten princen. die vol blyschapen waren omdat si die heydenen also wt gerecht hadden. ende afgheslagen vander stadt dies dancten si gode die hem die victorie verleent hadde Dese coninghen als si den brief geordineert hadden so gaven si den heraut den brief ende deden hem in die stadt dragen. ende dat hijen gheven soude den overste vander stadt. ende dat hy daer op een antwoorde brenghen soude. wat si doen ofte laten souden. Doen antwoorde die heraut ende seide ghy coningen ende princen al u beveel dat sal gheschien. ende si gaven hem drie hantschoenen met. dat hy die bieden soude teenen tonderpande. ende hem bescheeden haer tijt en velt Dus schiet die heraut van hem lieden. ende hi ghinc nae die stadt van constantinobele Die wakers van der stadt die saghen den heraut comen si vraechden wat sijn begheren was ende wat hi daer sochte of wat hi hebben wilde Die heraut antwoorde doe ic come hier als een bode wten heyr van den soudaen carodos van babilonien. ende van drye aldermachtichste coningen die die soudaen in sijn rijcke heeft, die mi hier gesonden hebben als om te spreken den overste vander stadt. ende myn bootschape daer aen te doen. De wakers seyden vertoeft. wi sullen den oversten u halen om teghen u te spreken. Doen ghincker een vanden wakers omme ende hy vant heyndric den ruwaert staende met etsijtes ende den coninc lodewijc te samen raet nemende. hi gruetese nae haerder weerden. Doen seyde heyndric van limborch wats u begeeren isser wat nyeuwes laet ons dat horen. Die waker seide heere voor die poorte van der stadt staet een heraut wten heyr van babilonien. ende hi wilt den oversten vander stadt spreeken. Als dyt heyndric hoorde so seyde hi. ortsa her coninc lodewijc ende ghi coninc etsijtes van armenien gae wi ter poorten waert. ende laet ons horen sijn begheren. Die heren die waren content. aldus ginghen si ter poorten waert daer si den heraut saghen staen. Men dede dat wincket op. ende die heeren ghinghen op die valbrugghe staen ende hoorden sinen last. Die heraut seide wie is die overste van u allen. Doen seyde etsijtes die hier bi mi staet dats die ruwaert vanden gansen lande van griecken. Die heraut dese tale horende so nam hi den brief ende custen. ende hi gaffen heyndric van lymborch. ende seyde here overleest desen brief. ende geeft mi daer op antwoorde wat dinghe dat uwes sins is. Heyndric ende etsijtes ende die coninc lodewijck dit horende waren verwondert om te weten watter in stondt ghescreven. si seiden heyndric over leest ons den brief dat wy horen moghen het meenen der sarasinen. Heyndric van lymborch die brac den brief open. daer in stont ghescreven ic coninc van lubie machtich van goede. gheweldich ende seer ontsien. ende ic coninc van capadocien verheven boven alle ander coninghen. ende ic coninc van lybra gheeert ende ghesalft van mamet onsen hoochsten god scriven aen u bewaerder der stadt van constantinobelen. dat wi drie coninghen versoeken ende begheeren te weten drie die vroomste mannen van uwer contreyen teghen ons drien. om al daer op te wrekene 107 die doot ende die cleynnicheit die ghy bedreven hebt aen ons ouders ende ondersaten die ghi verradelic als valsche vermalendijde van mamets monde deerliken vermoort hebt. ende wi segghen ende bliven daer by. dat mamets wet beter is ende edelder dan der kerstenen god. want hi was een brootsack. die om broot ghinc Ende dat dit al claer ende waer is dat sullen wi drie doen blijcken in een perc opt velt. ende dat tusschen twee sonnen schijnen. teghen drie die vroomste kerstenen mannen die ghi hebt. Ende in een teeken van dien so seynden wi u drie hantschoenen. als een teeken van campe. ende dat sonder eenighe arghelist oft foute daer in gheleghen sijnde. dats te verstaen dat hem van onsen volcke nyemant moyen en sal. ooc vanden uwen anders dan dier campen sullen. dats te weten drie teghen drie. Ons trouwe seynden wy u dies te pande. ende sendt ons hier op met brenghere des briefs een cort antwoorde. wat ghi doen oft laten wilt. Als dit die coninc lodewijc van vrancrijc hoorde werd hi wter maten seere verstoort om dat si blameerden der kerstenen wet. ende etsijtes der gelike. lodewijc aen veerde den iersten hantschoen. ende etsijtes die coninc den tweesten. heyndric den derden. aldus werden die drie campen aenveert. Doen seide die heraut. ghi heren ende ghi princen wanneer saelt u believen te comene int perc dat ic dat mijnen heren segghen mach ende te kennen gheven Heyndric antwoorde wi en willen niet langhe beyen morghen ten iersten daghe. ende segt vry uwen soudaen ende alle sijn edelen. dat si consent hebben om te siene die vorderinghe des campes. ende tot eenen tonderpande so schenc ick u mijn opperste habijt. ende dat van blijschapen dat wy die honden bevechten sullen. aldus gaet ende draecht uwen heren dese tijdinghe. als dat si hem bereet maken teghens morgen metter sonnen opganc. ende daer met schieden si vanden heraut. ende si ginghen in die stadt te hove. ende ordineerden met malcanderen om den camp te doen Die heraut liep nae theyr toe metten goudenen lakenen talbaert aen die hem heyndric ghegeven hadde. ende was wel blijde. ende dat door die ghifte die hi ontfanghen hadde. Hi quam int heyr daer dese drie coningen saten bi den soudaen. demofoen wasser bi ende veel ander heeren. Ende mits dat haer tenten verbrant waren so saten si allen in demofoens tente. si vraechden den heraut hoe hi ghevaren hadde. Hy antwoorde ghy heeren met allen wel also ghi sien moecht. ende dat bi der ghiften die si mi gheschoncken hebben ende dat van groter blijschapen. om dies wille dat si drie honden bevechten sullen. want si gheliken u drien bi drie honden. Die coninghen dit horende swollen voets dicke van grooter gramschapen. ende si swoeren by haren god mamet elbore ende ternogant dat si die spijtighe ende schempighe woorden te wreken op die kerstenen. Demofoen seyde en vermeet oft beroomt u ooc niet te hooghe. want tis noch seer messelick oft u mesviele. hooghe heffen ende sochte dalen dat ghebuert wel daghelicx. aldus siet wel toe ghy heeren. die kerstenen sijn vroom ende seer cloeck. daer isser twee die u sessen wel souden dorven bestoten. Als die coninghen hoorden demofoens tale so seyden si. iae ghi her demofoen spreect metten kerstenen. ghi hebter onder ghewandelt. ick peynse dat si u vertwivelt hebben. dat ghi so cloeckelick voor hem lieden spreect. dies niet te min wi sijn onvervaert Voort vraechden si den heraut wanneer dattet gheboeren soude. Die heraut seide morghen metter sonnen opganc soude elc int perck sijn. op alsulcken condicie als ghi hem lieden over ghescreven hebt Voort die kerstene heeren gheven vry gheleyde den soudaen ende alle sijn edelen. dat si comen moghen aen sien dat eynde des camps. ende in een teyken der trouwen beschanc my die overste van den heeren sijn opperste cleet. Aldus ghi heeren al te samen siet dat ghi u lieden stelt op u verweren. also ghy prijs ende eere behalen wilt. Die heeren waren wter maten seer blijde dat si die kersten heeren ende princen proeven souden. iae die vroomste vander stadt. ende si ghinghen ende maecten al haer ghereetschapen om te weder staen haer partye. die teghen hem lieden comen soude. Die soudaen carodos sprac ende seyde. demofoen broeder wat segt ghi daer toe. dese drie heeren sijn wter maten seer wel ghemoet also si sprejen 108 metten monde ende my dunct dat ooc sijn vrome stercke mannen die haer partije wel weder staen sullen. Demofoen antwoorde ende seyde. heer soudaen broeder sijn si sterc die kerstene princen zijn ooc sterc die twee die ick seyde te voren souden haerder sesse wel dorven bestaen om vechten. niet te min fortune is seer wonderlic. tis messelic wiese becampen sal oft teghen hem lieden comen. Die soudaen seyde broeder dat sullen wy morghen wel sien. ende daer met schieden si ende elc ghinck in sijn ruste. verbeydende nae den dach van morghen om den campe te sien. |
Hoe dat de heidenen de stad van Constantinopel bestormden en hoe dat Hendrik en de koning Evac hen veel schaden deden en verbranden hun logies en tenten. Dat 97ste kapittel. [ 34 ] DE sultan van Babylonie liet zijn trompetten slaan om te verzamelen zijn mannen van wapens. En alzo gauw ze die trompetten hoorden slaan zo kwamen ze terstond bij hem om te horen zijn zin. Toen ze bij hem waren zo gaf hij de koning van Lubie de last en het bevel de eerste storm te doen en voort gaf hij de koning van Libra de tweede bestorming en de koning van Cappadocië de derde bestorming en Amynyus en Demofoen die zouden dat leger aanbrengen met hen als het nood was. Deze ordinantie die aldus gemaakt was zo stelden zich de koningen om de bestorming te doen en gaven hun bus schieters, hun bombardeerders last om de stad te beschieten en te bestormen. Die bus meesters zeiden tot de koningen; wij zullen volbrengen naar onze machte de last en het bevel van u lieden, zend ons volk bij zodat die bussen bewaard zijn. De koningen deden hen mannen van wapens omtrent vier duizend elke bus meester, dat waren er 12 000. En aldus zo gingen ze de stad beschieten en bestormen zo fel dat het wonder was te aanhoren. Maar het werd hen gauw verboden want de christenheren en prinsen waren van binnen daarop goed voorzien van bussen en van machines. Ze begonnen vast op de stad te schieten, maar die van binnen schoten zo vijandig van de toren zodat de heidense honden tot geen schieten komen konden. Maar toen ze een lange tijd bestormd en geschoten hadden zo kwamen de koningen aan met hun volk om de stad te bestormen en ze brachten menigerhande gereedschap met hen om de vesten van de stad te vullen en noch menigerhande instrumenten van haken en ladders om de stad te beklimmen. De christenheren stonden allen gewapend en gereed op de muren om hun vijanden te weerstaan en om haar lijf en goed te verweren tegen de aankomst der Saracenen en heidense honden. De koning van Lubie liet al zijn volk aankomen om te vullen de grachten en om de ladders op te richten aan de muren van de stad. De heidenen klommen vast op de ladders die ze daar opgericht hadden met honderden seffens en die christenenheren en prinsen sloegen ze dapper en vrijmoedig er weer af en ze begoten ze met ziedende olie, pek en teer, alzo dat ze daar allen bleven die er opklommen. De koning van Cappadocië die voer met zijn volk ook dergelijke die den tweeden bestorming had en de koning van Libra die de derde bestorming had dreef zijn volk aan met de gehele macht om de stad te winnen. Maar de christenheren en prinsen schoten zo vijandelijk en wierpen zo kloek met stenen zodat de heidense honden en Saracenen terugdeinsden en achteruit weken. Terwijl dat deze drie koningen de stad bestormden zo was Hendrik en Evac uitgereden met hun volk omdat de heidenen dat bestormen laten zouden. Zo reden ze in de heidenen perk daar niet veel volk binnen was en datzelfde volk dat ze vonden dat sloegen ze dood en ze namen vuur en ze staken dat vuur in hun logies en in al hun tenten die ze daar zagen staan, uitgezonderd in Demofoens tent die ze herkenden aan zijn wapen en schriften die daarop stond en ze schreven daarop dat ze vanwege zijn edelheid het lieten die hij hen gedaan en getoond had in het land van Armenië. En toen ze dit al gedaan en volbracht hadden zo reden ze wederom met hun volk in de stad vandaar ze uitkwamen. De brand ging vast op, de sultan zag dat en was zeer verwonderd hoe dat het vuur in zijn leger kwam. Hij beval dat men bestormen laten zou en dat elk gaan zou in zijn leger want dat bestormen was al om niet. De koningen kwam het bericht van de sultan gebod dat zij het bestormen laten zouden. Toen ze dit hoorden lieten ze hun volk wegtrekken, maar de het grootste deel die was wel in de veste gebleven voor de christenheren. Toen ze aldus weggetrokken waren en in het leger kwamen zo vonden ze dat de sultan tenten geheel verbrand waren en alle logies en het volk allen dood geslagen en hun goed beroofd, zonder alleen heer Demofoens tent, die was blijven staan. Toen dat Demofoen zag was hij blijde en hij las het geschrift van Hendrik dat aan zijn tent geschreven was. Toen zei hij, heer sultan broeder, dit heeft gedaan een van het dapperste vlees dat in al christen rijk is en hij zal zonder twijfel noch worden geweldig keizer van Griekenland en trouwt de keizers dochter Eresebia. Aldus zou ik u noch aanraden was gij bedacht af te trekken en vrede te maken aan de christenen prinsen. Want ge ziet dat het al om niet is dat gij bestaat en dat gij uw volk verliest en ook uw edelen van het land en dat vanwege een vrouw. Ze is kwalijk waard de schade die vanwege haar geschiedt. Toen zei daar de koning van Monbrant en zwoer bij zijn Astrahot; Demofoen uw broeder, zegt daar de waarheid, de ene verliest zijn volk voor en de ander na, denk je, het is ons hard om verdragen. Toen dat die sultan hoorde zo zei hij; welaan, gij heren, wil je twijfelen, wel je nu bang zijn en wil je mij afgaan en maken tweedracht in mijn leger, hoe, Demofoen broeder, zou je mij nu afgaan. Toen zei Demofoen, broeder neen ik, ik zal u bij blijven tot in de dood toe. Aldus hadden de heidenen grote woorden en dat om het verlies en grote schade die ze hadden. Ook ordineerden ze dat zij drie zouden slaan tegen drie christenen prinsen. Dat was de koning van Lubie, de koning van Indien, die koning van Libra en ze ordineerden een heraut met een brief om te zenden in de stad aan de christen prinsen die vol blijdschappen waren omdat ze de heidenen alzo uit gerecht hadden en afgeslagen van de stad. Dus dankten ze god die hen de victorie verleend had Deze koningen toen ze de brief geordineerd hadden zo gaven ze de heraut de brief en liet het hem in de stad dragen en dat hij het geven zou de overste van de stad en dat hij daarop een antwoorde brengen zou wat ze doen of laten zouden. Toen antwoorde de heraut en zei; gij koningen en prinsen, al uw bevel dat zal geschieden en ze gaven hem drie handschoenen mee dat hij die bieden zou tot een onderpand en hen bescheiden hun tijd en veld. Dus scheidde de heraut van hen en hij ging naar de stad van Constantinopel. De wakers van de stad die zagen de heraut komen en ze vroegen wat zijn begeren was en wat hij daar zocht of wat hij hebben wilde. De heraut antwoorde toen; ik kom hier als een bode uit het leger van de sultan Carodos van Babylonië en van drie aller machtigste koningen die de sultan in zijn rijk heeft, die mij hier gezonden hebben als om te spreken de overste van de stad en mijn boodschap daaraan te doen. De wakers zeiden; vertoeft, wij zullen de oversten voor u halen om tegen u te spreken. Toen ging er een van de wakers om en hij vond Hendrik de opzichter staan met Etschijtes en de koning Lodewijk die tezamen raad namen. Hij groette ze naar hun waarden. Toen zei Hendrik van Limburg; wat is uw begeerte, is er wat nieuws, laat ons dat horen. De waker zei; heer voor de poort van de stad staat een heraut uit het leger van Babyloni en hij wil de oversten van de stad spreken. Toen dit Hendrik hoorde zo zei hij; welaan, heer koning Lodewijk en gij koning Etschijtes van Armenië, gaan wij ter poort waart en laat ons horen zijn begeren. De heren die waren content, aldus gingen ze ter poort waart daar ze de heraut zagen staan. Men deed dat luikje open en de heren gingen op de valbrug staan en hoorden zijn last. De heraut zei; wie is de overste van u allen. Toen zei Etschijtes; die hier bij mij staat, dat is de opzichter van het ganse land van Griekenland. De heraut die deze woorden hoorde zo nam hij de brief en kuste die en hij gaf het aan Hendrik van Limburg en zei heer, overleest deze brief en geef mij daarop antwoord wat ding dat uw zin is. Hendrik en Etschijtes en de koning Lodewijk die dit hoorden waren verwonderd om te weten wat er in stond geschreven. Ze zeiden, Hendrik over lees ons de brief dat wij horen mogen de bedoeling der Saraceen. Hendrik van Limburg die brak de brief open waarin stond geschreven; ik koning van Lubie, machtig van goed, geweldig en zeer ontzien en ik koning van Cappadocie verheven boven alle andere koningen en ik koning van Libra geerd en gezalfd van Mohammed onze hoogste god, schrijven aan u bewaarder der stad van Constantinopel dat wij drie koningen verzoeken en begeren te weten drie de dapperste mannen van uw contreien tegen ons drien om aldaar op te wreken de dood en de kleinigheid die gij bedreven hebt aan onze ouders en onderzaten die gij verraderlijk als valse vermaledijde van Mohammeds mond deerlijk vermoord hebt en wij zeggen en blijven daarbij dat Mohammed wet beter is en edeler dan de christenen god, want hij was een broodzak die om brood ging. En dat dit geheel helder en waar is dat zullen wij drie laten blijken in een perk op het veld en dat tussen twee zonnen schijnen tegen drie de dapperste christenenmannen die gij hebt. En in een teken van die zo zenden wij u drie handschoenen als een teken van kamp en dat zonder enige arglist of fout die daarin gelegen zijn. Dat is te verstaan dat er van ons volk niemand bemoeien zal, ook van de u anders dan die er kampen zullen. Dat is te weten drie tegen drie. Onze trouwe zenden wij u dit te pand en zend ons hierop met de brenger der brief een kort antwoord wat gij doen of laten wilt. Toen dit de koning Lodewijk van Frankrijk hoorde werd hij uitermate zeer verstoord omdat ze blameerden de christenen wet en Etschijtes dergelijke. Lodewijk aanvaarde de eersten handschoen en Etschijtes de koning de tweede, Hendrik de derden. Aldus werden de drie kampen aanvaard. Toen zei de heraut; gij heren en gij prinsen, wanneer zal het u believen te komen in het perk dat ik dat mijn heren zeggen mag en te kennen geven. Hendrik antwoorde, wij willen niet lang wachten morgen ten eerste dag en zeg vrij uw sultan en al zijn edelen dat ze consent hebben om te zien de vordering van het kamp. en tot een onderpand zo schenk ik u mijn opperste habijt en dat van blijdschap dat we die honden bevechten zullen. Aldus ga en draag uw heren deze tijding als dat ze zich gereed maken tegen morgen met de zonsopgang en daarmee scheidden ze van de heraut en ze gingen in de stad te hof en ordineerden met elkaar om de kamp te doen. De heraut liep naar het leger toe met de gouden laken tabbaard aan die hem Hendrik gegeven had en was wel blijde en dat door de gift die hij ontvangen had. Hij kwam in het leger daar deze drie koningen zaten bij de sultan, Demofoen was erbij en veel andere heren. En mits dat hun tenten verbrand waren zo zaten ze allen in Demofoens tent. Ze vroegen de heraut hoe het gegaan was. Hij antwoorde; gij heren met allen goed alzo gij zien mag en dat bij de gift die ze mij geschonken hebben en dat van grote blijdschap omdat ze drie honden bevechten zullen want ze vergelijken u drie bij drie honden. De koningen die dit hoorden zwollen voet dik van grote gramschap en ze zwoeren bij hun god Mohammed, Elbore en Ternogant dat ze die spijtige en schampende woorden te wreken op de christenen. Demofoen zei; vermeet of beroemt u ook niet te hoog want het is noch zeer onzeker of het u misviel hoog te heffen en zacht te dalen dat gebeurt wel dagelijks, aldus let goed op gij heren, de christenen zijn dapper en zeer kloek, daar zijn er twee die u zessen wel zouden durven bestaan. Toen de koningen hoorden Demofoens woorden zo zeiden ze; ja, gij heer Demofoen spreekt metten christenen, gij hebt er onder gewandeld, ik peins dat ze u vertwijfeld hebben dat gij zo kloek voor hen spreekt, aldus niettemin wij zijn onvervaard. Voort vroegen ze de heraut wanneer dat het gebeuren zou. Die heraut zei; morgen met de zonsopgang zou elk in het perk zijn op al zulke conditie als gij hen overgeschreven hebt. Voort de christenheren geven vrijgeleide de sultan en al zijn edelen dat ze komen mogen aanzien dat einde van het kamp en in een teken der trouw schonk mij de overste van de heren zijn opperste kleed. Aldus gij heren al tezamen ziet dat gij u stelt op uw verweren alzo ge prijs en eer behalen wilt. De heren waren uitermate zeer blijde dat ze de christenheren en prinsen beproeven zouden, ja, de dapperste van de stad en ze gingen en maakten al hun gereedschappen om te weerstaan hun partij die tegen hen komen zou. De sultan Carodos sprak en zei; Demofoen broeder, wat zegt gij daartoe, deze drie heren zijn uitermate zeer goed gemoed alzo ze spreken met de mond en mij lijkt het dat ook zij dappere sterke mannen zijn die hun partij wel weerstaan zullen. Demofoen antwoorde en zei; heer sultan broeder, zijn ze sterk, de christen prinsen zijn ook sterk die twee die ik zei tevoren zouden hun zes wel durven bestaan om vechten. Niettemin fortuin is zeer wonderlijk, het is onzeker wie ze bekampen zal of tegen hen komen. De sultan zei; broeder dat zullen we morgen wel zien en daarmee scheiden ze en elk ging in zijn rust en wachten op de dag van morgen om de kamp te zien. |
Hoe heyndric /etsijtes/ lodewijc dese drie bereet waren om den camp te vechtene. ende hoe si die heeren ende vrouwen deden ter mueren ligghen om aen te siene die triumphe vanden campe. Dat. XCVIIJ. capittel. ALS hem den dach verbaerde so was heyndric van lymborch in die were. ende etsijtes die coninc derghelike. ende die coninc van vrancrijc lodewijc. elc was bereet om sijn partye te wederstane. Si baden die heeren ende die vrouwen dat si ter mueren gaen souden ende aensien dat ghevecht. ende dyt deden die kersten princen om dat si te badt souden ghemoet sijn int schouwen der liefster ligghende ter mueren. Aldus ghinghen si nae die poorte toe. ende namen orlof aen die heeren ende vrouwen. ende traden ter poorten wt. gemoet sijnde als leeuwen. Die drie coninghen waren ooc versien. ende si namen orlof aen den soudaen van babilonien. ende si ginghen ten crijte waert. Die soudaen met sinen broeder demofoen die quamen achter met haren edelen om te siene hoe den camp vergaen soude. het perck was ghestelt in drie plaetsen. dat waren drie percken. ende elc perc hadde vier crijtwaerders. twee vanden kerstenen. ende twee van den heydenen. dat waren vier aen elcken hoec eenen staende met een half lance in die hant. Als dese. VI. heren aldus aen quamen van elcke side drie. die kersten heren ghinghen elc bi sonder int perc. heyndric int ierste perck. etsijtes int tweeste perc. ende die coninc lodewijc int derde perc. Die coninc van lubien ginc tegen heyndric van lymborch Die coninc van capadocien ghinc tegen etsijtes. Die coninc van lubra teghen den coninc lodewijc. Doen dese heren aldus in crijt waren. die crijtwaerders gaven elc een gelike haetsi. daer si ierst souden mede beghinnen. dat was haer ierste wapene. Heyndric van limborch ghinc sinen man vroliken toe. dat een lust was diet aen sach. si speelden beide meesterlic metter haetsen. mer heyndric was des conincx van lubien meester. want heyndric sloech hem sijn haetse wter hant. so datse die crijtwaerders schieden. ende si gaven ele een sweert in die hant van eender lenegden. daer sloeghen si op malcanderen me nighen swaren slach. so dat een lust was diet aen sach. Ten eynde so sloech heyndric den coninck dat hi stont ende duselde. dat hem docht den hemel op sinen hals vallen Heyndric die sach sijn lief ter mueren ligghen so vele te meer curagien hadde hi teghen sinen viant. si gaven malcanderen menighen swaren slach. ten eynden brocht heyndric met sinen sweerde den coninc eenen so swaren slach dat hi viel in onmacht. ende heyndric souden doot gheslaghen hebben. mer die crijtwaerders schooten daer tusschen. Die twee kersten crytwaerders namen den coninc op als ghevanghen man. daer hi wel mede te vreden was. ende heyndric beval dat si hem presenteren souden des keysers dochter sijn lief. Die twee crijtwaerders ghinghen ende deden dat hem bevolen was Als eresebia dat sach datmen haer presenteerde den coninc van lubien was si seer blijde. ende si dede den coninc bi haer ter mueren comen om dat hi sien soude hoe dander twee souden varen. heyndric bleef noch daer buyten op tvelt Als die twee voldaen hadden. so ghinc etsijtes ende die coninc van capadocien te wercke. elc aen veerde die haetse nae costume. si sloeghen op malcanderen dattet tvier wt dat harnas spranc. Die coninc van capadocien was seer vroom ende met allen cloec. dat etsijtes ghenoch aen hem te doen hadde. mer hi sloech sijn oghen op margrieten van lymborch. so dat hi veel badt ghemoet wert. ende hy gaf den coninc eenen swaren slach dat hi hem den arm ontstucken 109 sloech. ende hy viel ter aerden. Die erijtwaerders schoten tusschen hem beyden ende si namen den coninc op. die coninc riep ghenade sijns lijfs. Etsijtes dede hem gracie. ende sandt hem metten twee crijt waerders aen margrieten van limborch als ghevanghen man. Die crijtwaerders deden dat hem belast was ende si brochten den coninc bi margrieten die hem dede leyden in haer camer. om dat hi ghequetst was ende deden vermaken. Die soudaen van babilonien beet sinen breydel ende seide. het is des duvels werc. die kersten princen hebben die victorie. die coninc van capadocien is ooc verwonnen ende wech geleyt in die stadt als ghevanghen man Demofoen seyde. broeder wat seyde ic u ist so niet comen. wacht die coninc van lybra sal ooc so varen ghi sultet sien. Mettien sach demofoen op der mueren daer sijn lief ysonia lach dies hi hem verblijde. ende hy gaf haer een teeken metten hoofde nijgende te haer woert. Ysonia mercktet ende saecht. ende si loech weder op hem. ende etsijtes ende heyndric die stonden bi malcanderen om te sien hoe lodewijc die coninc varen soude teghen den coninc van lybra. die malcanderen vromeliken aen ghinghen metter haetsen dat wel gheduerde een vierendeel van eender uren. so dat si beide haer haetsen ontstucken sloeghen. ende aen veerden die sweerden. daer deen den anderen dapperliken mede touden ende sloeghen dat men sach comen ter aerden dat roode bloet aen beyde siden. Die coninc van lybra bracht eenen swaren slach op den coninc lodewijc. mer die coninc lodewijc ontradt dien slach ende hief sijn mes op. ende sloech den coninc van lybra op sijn hooft dat hi draeyde gelijc eenen top dat hi stont oft hi ghevallen soude hebben. Die coninc baerde sijn edelheyt ende lieten becomen. Doen seide die coninc van lybra ghi moecht wel sijn een vroom coninc. een edel man. want edelheyt hebdy aen mi bewesen. hadt ghi gewilt ghi hadt mi moghen dooden. ende door dat ic mercke u grote ghetrouwicheit ende u grote edelheyt so gheef ic my in uwen handen gevanghen behouden mijn lijf ende goet. Ooc sal ic ter liefden van u dat kersten ghelove aen veerden. ende alle mijn volc doen vertrecken van deser stadt Als dat die coninc lodewijc hoorde wert hi verblijt ende seyde. men sal u dan doopen ende ick sal selve u peteren sijn. Aldus was die coninc ghesonden aen zeliadone des conincx lodewijcx lief. ende haer ghepresenteert als prijsonier ende ghevanghen man. die danckelic van zelyadone ontfanghen was. Demofoen gaf heyndric een teeken als quansuys een groete. so dat die heeren van verre malcanderen aen riepen Die soudaen waende verwoeden dat hi also verloren hadde drie coninghen. ende te voren twee. dyt waren die vive vanden acht coninghen. Ende die twee crijt waerders quamen bi heyndric ende seyden hem. hoe dat die coninc van lybra beloofde kersten te werden. dyes waende hi ontsinnen ende verwoeden van quaetheden. Ter wijlen dat hi aldus tierde so sprac demofoen teghen heyndric ende etsijtes. ende demofoen badt heyndric dat hi hem ysonia seer grueten wilde. si beloofden hem si soudent doen. ende aldus schieden si vanden velde met grooter eeren die drie princen. Die maechden quamen ter poorten ende ontfingense met groter eeren ende weerden. ende leydense alle drie te hove. ende twee verwonnen coninghen mede. Als si te hove waren comen so ghinc mi daer bedriven alle ghenoechte. ende die coninc lodewijc seyde. ortsa ghy heeren ende ghi princen hier is die coninc van lybra die prysonier is. ende heeft gracie ende genade aen mi begeert voort is sijn meninghe ende sinen wille dat hi kersten werden wille ende sijn wet versmaden gheloovende aen iesus christus schepper hemelrijcx ende aertryex gheboren van eender maecht. dit sijn sijn woorden. Doen vraechde heyndric coninc ende heren van lybra is dit u begeeren is dit uwen wille dat ghy wilt kersten werden ende u wet versmaden. Die coninc antwoorde. ghi heeren ghi princen ic bidder omme. ende dat door die edelheyt die mi ghedaen is inden campe. Doen seyden si allen het sal u gheboeren. ende men sal alle dinc doen bereyden in sinte soffijen kercke daermen u doopen sal ende wi drie sullen u peters sijn. margrieta ende eresebia sullen sijn u peten. Die coninc was wel te vreden. ende men informeerden vast int kersten ghelove. |
Hoe Hendrik, Etschijtes, Lodewijk deze drie gereed waren om de kamp te vechten en hoe ze de heren en vrouwen ter muren laten liggen om aan te zien de triomf van het kamp. Dat 98ste kapittel. TOEN de dag zich openbaarde zo was Hendrik van Limburg in de weer en Etschijtes de koning dergelijke en de koning van Frankrijk Lodewijk. Elk was gereed om zijn partij te weerstaan. Ze baden de heren en de vrouwen dat ze ter muren gaan zouden en aanzien dat gevecht en dit deden de christen prinsen omdat ze te beter gemoed zouden zijn in het aanschouwen der liefste die lagen ter muren. Aldus gingen ze naar de poort toe en namen verlof aan de heren en vrouwen en traden ter poort uit goed gemoed als leeuwen. De drie koningen waren ook voorzien en ze namen verlof aan de sultan van Babylonië en ze gingen ten krijt waart. De sultan met zijn broeder Demofoen die kwamen achterna met hun edelen om te zien hoe het kamp vergaan zou. Het perk was gesteld in drie plaatsen, dat waren drie perken en elk perk had vier krijt bewaarders, twee van de christenen en twee van de heidenen. Dat waren er vier aan elke hoek en elk stond met een halve lans in de hand. Toen deze 6 heren aldus aankwamen van elke zijde drie, de christenheren gingen elk apart in het perk. Hendrik in het eerste perk, Etschijtes in het tweede perk en de koning Lodewijk in het derde perk. De koning van Lubie ging tegen Hendrik van Limburg. De koning van Cappadoci ging tegen Etschijtes. De koning van Lubra tegen de koning Lodewijk. Toen deze heren aldus in het krijt waren gaven de krijt bewaarders elk een gelijke bijl daar ze eerst mee zouden beginnen, dat was hun eerste wapen. Hendrik van Limburg ging zijn man vrolijk toe dat het een lust was die het aanzag. Ze speelden beide meesterlijk met de bijlen, maar Hendrik was de koning van Lubie meester want Hendrik sloeg hem zijn bijl uit de hand zodat ze de krijt bewaarders scheiden en ze gaven elk een zwaard in de hand van eender lengte. Daar sloegen ze op elkaar menige zware slag zodat het een lust was die het aanzag. Ten einde zo sloeg Hendrik de koning zodat hij stond en duizelde dat hij dacht dat de hemel op zijn hals zou vallen. Hendrik die zag zijn lief ter muren liggen en zo vele te meer moed had hij tegen zijn vijand. Ze gaven elkaar menige zware slag en tenslotte bracht Hendrik met zijn zwaard de koning een zoծ zware slag zodat hij viel in onmacht en Hendrik zou hem dood geslagen hebben. Maar de krijt bewaarders schoten daartussen. De twee christen krijt bewaarders namen de koning op als gevangen man, daar hij wel mee tevreden was en Hendrik beval dat ze hem presenteren zouden de keizers dochter, zijn lief. De twee krijt bewaarders gingen en deden dat hen bevolen was. Toen Eresebia dat zag dat men haar presenteerde de koning van Lubie was ze zeer blijde en ze liet de koning bij haar ter muren komen om dat hij zien zou hoe het met de andere twee zou gaan. Hendrik bleef noch daarbuiten op het veld. Toen die twee voldaan hadden zo ging Etschijtes en de koning van Cappadocië te werk, elk aanvaarde de bijl naar gebruik. Ze sloegen op elkaar zodat het vuur het harnas sprong. De koning van Cappadocië was een zeer dappere en zeer kloek dat Etschijtes genoeg met hem te doen had. Maar hij sloeg zijn ogen op Margariet van Limburg zodat hij veel beter gemoed werd en hij gaf de koning een zware slag zodat hij hem de arm in stukken sloeg en hij viel ter aarden. De krijt bewaarders schoten tussen hen beiden en ze namen de koning op, de koning riep genade zijn lijf. Etschijtes deed hem gratie en zond hem met de twee krijt bewaarders aan Margariet van Limburg als gevangen man. De krijt bewaarders deden dat hen belast was en ze brachten de koning bij Margariet die hem liet leiden in haar kamer omdat hij gekwetst was en liet vermaken. De sultan van Babylonië beet op zijn breidel en zei; het is des duivels werk, de christen prinsen hebben de victorie, de koning van Cappadocië is ook overwonnen en weggeleid in de stad als gevangen man. Demofoen zei; broeder wat zei ik u, is het zo niet gekomen want met de koning van Libra zal het ook zo gaan, gij zal het zien. Meteen zag Demofoen op de muren daar zijn lief Ysonia lag, dus verblijde hij zich en hij gaf haar een teken met het hoofd en neeg tot haar waart. Ysonia merkt het en zag het en ze lachte weer op hem. En Etschijtes en Hendrik die stonden bij elkaar om te zien hoe het met Lodewijk de koning gaan zou tegen de koning van Libra die elkaar dapper aangingen met de bijl wat wel duurde een vierendeel van een uur zodat ze beiden hun bijlen in stukken sloegen en aanvaarden de zwaarden daar de ene de andere dapper mee houwen en sloegen zodat men zag komen ter aarden dat rode bloed aan beide zijden. De koning van Libra bracht een zware slag op de koning Lodewijk, maar de koning Lodewijk ontweek die slag en hief zijn zwaard op en sloeg de koning van Libra op zijn hoofd zodat hij draaide gelijk een tol dat hij stond of hij gevallen zou hebben. De koning baarde zijn edelheid en liet hem bekomen. Toen zei de koning van Libra; gij mag wel zijn een dappere koning, een edele man want edelheid heb je aan mij bewezen. Had gij het gewild gij had mij mogen doden en door dat ik merk uw grot etrouwheid en uw grote edelheid zo geef ik mij in uw handen gevangen behouden mijn lijf en goed. Ook zal ik ter liefde van u dat christen geloof aanvaarden en al mijn volk laten vertrekken van deze stad. Toen dat de koning Lodewijk hoorde werd hij verblijd en zei; men zal u dan dopen en ik zal zelf uw peter zijn. Aldus was de koning gezonden aan en Selyadone de lief van koning Lodewijk en haar gepresenteerd als prisonier en gevangen man die dadelijk van Selyadone ontvangen was. Demofoen gaf Hendrik een teken als kwansuis een groet zodat de heren van verre elkaar aanriepen, De sultan waande waanzinnig te worden dat hij alzo verloren had drie koningen en tevoren twee. Dit waren de vijf van de acht koningen. En de twee krijt bewaarders kwamen bij Hendrik en zeiden hem hoe dat de koning van Libra beloofde christen te worden, dus waande hij ontzinnen en waanzinnig te worden van kwaadheid. Terwijl dat hij aldus tierde zo sprak Demofoen tegen Hendrik en Etschijtes en Demofoen bad Hendrik dat hij hem Ysonia zeer groeten wilde, ze beloofden hem ze zouden het doen en aldus scheiden ze van het veldemet grote eren de drie prinsen. Die maagden kwamen ter poort en ontvingen ze met groter eren en waarden en leiden ze alle drie te hof en twee overwonnen koningen mede. Toen ze te hof waren gekomen zo ging men daar bedrijven alle genoegens en de koning Lodewijk zei; welaan gij heren en gij prinsen, hier is de koning van Libra die gevangen is en heeft gratie en genade aan mij begeerd, voort is zijn mening en zijn wil dat hij christen worden wil en zijn wet versmaden en geloven aan Jezus Christus schepper van hemelrijk en aardrijk, geboren van een maagd, dit zijn zijn woorden. Toen vroeg Hendrik; koning en heer van Libra, is dit uw begeren is dit uw wil dat ge wil christen worden en uw wet versmaden. De koning antwoorde; gij heren, gij prinsen. ‘Ik bid er m en dat door de edelheid die mij gedaan is in het kamp. Toen zeiden ze allen; het zal u gebeuren en men zal alle dingen doen bereiden in Sint Sofia kerk daar men u dopen zal en wij drie zullen uw peters zijn. Margriet en Eresebia zullen zijn uw peten. De koning was goed tevreden en men informeerde hem vast in het christen geloof. |
Hoe die coninc van lybra ghedoopt was. ende was gheheeten nae den coninc lodewijc dien verwonnen hadde. Dat. XCIX. capittel. ALS den nacht ghepasseert was ende den dach aen quam ende alle dinc bereet was in sinte soffijen kercke. ende die bisschop met sijn abten en prelaten daer was. so ontboot mi die heeren dat si brenghen souden den persoon diemen doopen soude. dat was die coninc van lybra die al moderlike naeckt ghestelt was in een osbaer ende also ghebrocht in sinte soffijen kercke. Heyndric lodewijc ende etsijtes quamen mit haren state achter. ende daer nae die ionghe keyserinne eresebia ende margrieta elc met schonen state van maechden ende vrouwen. Als si allen in die kercke quamen daer was menich mensche om die doopinghe te sien. Daer waren meer dan hondert tortsen al barnende met des conincx wapen van lybra. een blau mane int gouden velt. Men brocht den naecten coninc met eenen witten siden mantel om hanghen aen die vonte daermen hem belas. als hi aldaer belesen was so was hi ghestelt in die vonte daer hi in knyelde Heyndric etsijtes ende lodewijc stonden aen die vonte. ende eresebia ende margrieta die stont by haer broedere tusschen eresebia ende heyndrick. Daer gaf men den coninc sijn doopsel ende sijn beles. ende wert genaemt lodewijc nae den coninc lodewijc van vrancrijc. Als dese coninc gedoopt was ende sijn kerstendom ontfaen hadde wert hy ghecleet als een coninc toe behoort. ende hi ghinc tusschen sijn twee peten eresebia ende margrieten. voor hem ghinghen hondert barnende tortsen. die torts draghers waren al van eender cleedinghe. Heyndric ende etsijtes ende die coninc lodewijck quamen met haren state achter. Die coninc van capedocien sach dese chierheit van desen princen die si deden den coninc van lybra peynsde doe in hem selven en waert mijnen gheslachte gheen schande ic aen veerde ooc dat kersten gelove want ic sie ende mercke dat haren god stercker ende crachtiger is dan onse mamet oft alle ons goden. aldus bleef die coninc vast tegen hem selven fanteserende. Die heeren ende die vrouwen quamen ter salen. daer seer costeliken gecoect was. ter eeren van den ghedoopten coninc die lodewijc hiet. Dese lodewijc sandt eenen bode int heyr aen sinen camerlinc ende dat was dat hy daer comen soude ende brenghen alle sijn iuweelen met hem die hi daer hadde. die wel weert waren een conincrijcke. Die bode nam den brief vanden coninc. ende hi liep nae theyr toe. Die heeren ghinghen bancketeren. eten ende drincken ende goede chiere maken want daer was wel waer mede. alsoot tot sulcken hove van eeren behoort te sine. Ter wijlen dat si aten ende droncken ende vrolic werden. so werden die twee ander coninghen daer bi gehaelt om dat si sien souden die ghenoechte ende die ghewoonte vanden kerstenen heeren si maecten malcanderen vrolic. ende dat door dat schoon mindelic gesichte vanden vrouwen Ter wijlen dat si aldus vrolic waren so is die bode int heyr ghecomen. ende is gheraect met vraghen aen den amerael den camerlinc vanden coninc van lybra die hi seer groete. Die amerael camerlinc vraechde den bode van wien dat hi quam. hi seide dat sal u den brief wel verclaren. die amerael camerlinc las den brief. doen vant hi in den brief dat hi all die iuwelen gout ende silver ende gesteente vergaderen. soude ende brengent in die stadt. Het was iuyste op die noene dat alle die heydenen waren eten. ter wijlen heeft die amerael camerlinck al vergadert dat hem sijn meester ontboot. ende hi voer metten bode nae die stadt toe. Als hi aen die poorte quam so quamen die wakers ende si lietense in. als si in die stadt waren met VI. muyllen diet gheladen hadden reeden si nae dat pallays daer die heeren ende vrouwen noch saten over tafel in groter triumphen. Die amerael quam ter salen in metten bode. als die heeren den amerael saghen waren si verwondert Doen seyde die coninc van lybra. heer coninc lodewijck ende verwondert u niet dat is mijn camerlinc die ic ontboden hebbe. ende believet hem hi sal hi mi bliven ende kersten werden. also ic ghedaen hebbe. ende laten ons afgoderijen varen. Als dat die amerael hoorde ter stont so antwoorde hi. wat u belieft ende wat ghi begheert dat sal ic volbringhen. 111 ende ic hebbe u ghebracht al u goet dat int heyr was. VI. muylletten staender gheladen. Die heeren dit horende seyden heer coninc men salse doen ontladen. ende wijsen u een plaetse die ghy hebben sult alleene met uwen state als ander coninghen doen. Die coninc was dies te vreden ende het was also ghedaen. die amerael was des sander daechs ghedoopt ende kersten gedaen. ende die coninc sandt int heyr aen sijn volc. dat si souden ruymen ende thuyswaert reysen elck daer hi behoorde. hi was daer hy bliven wilde. ende warender eenighe die kersten werden wilden dat si dan in die stadt comen souden hy soudese doen doopen ende kersten maken. ende gheven hem goet om bi te leven Den meesten hoop reysden nae huys. een deel quammer by den coninc dien lief hadden. ende die werden al kersten gedaen in sinte soffijen kercke. |
Hoe de koning van Libra gedoopt was en was geheten naar de koning Lodewijk die hem overwonnen had. Dat 99ste kapittel. TOEN de nacht gepasseerd was en de dag aankwam en alle dingen bereid waren in Sint Sofia kerk en de bisschop met zijn abten en prelaten daar was zo ontboden de heren dat ze brengen zouden de persoon die men dopen zou. Dat was de koning van Libra die al poedelnaakt gesteld was in een draagstoel en alzo gebracht in Sint Sofia kerk. Hendrik, Lodewijk en Etschijtes kwamen met hun staat achter en daarna de jonge keizerin Eresebia en Margriet, elk met een mooie staat van maagden en vrouwen. Toen ze allen in de kerk kwamen was daar menige mens om get dopen te zien. Daar waren meer dan honderd toortsen al brandend met de konings wapen van Libra en de blauwe maan in het gouden veld. Men bracht de naakten koning met een witte zijden mantel omhangen aan de vont daar men hem belas en toen hij aldaar belezen was zo was hij gesteld in die vont waarin hij knielde, Hendrik, Etschijtes en Lodewijk stonden aan de vont en Eresebia en Margriet die stond bij hun broeder tussen Eresebia en Hendrik. Daar gaf men de koning zijn doopsel en zijn belezen en werd genaamd Lodewijk naar de koning Lodewijk van Frankrijk. Toen deze koning gedoopt was en zijn christenheid ontvangen had werd hij gekleed zoals een koning toe behoort en hij ging tussen zijn twee peten, Eresebia en Margariet. Voor hem gingen honderd brandende toortsen. De toortsdragers waren al van eender kleding. Hendrik en Etschijtes en de koning Lodewijk kwamen met hun staat achter. De koning van Cappadocië zag deze sierlijkheid van deze prinsen die ze deden de koning van Libra en peinsde toen in zichzelf was het mijn geslacht geen schande ik aanvaard ook dat christen geloof, want ik zie en merk dat hun god sterker en krachtiger is dan onze Mohammed of al onze goden. Aldus bleef de koning vast tegen zichzelf fantaserende. De heren en de vrouwen kwamen ter zaal daar zeer kostbare gekookt was ter ere van de gedoopte koning die Lodewijk heet. Deze Lodewijk zond een bode in het leger aan zijn kamerling en dat was dat hij daar komen zou en brengen al zijn juwelen met hem die hij daar had die wel waard waren een koninkrijk. De bode nam de brief van de koning en hij liep naar het leger toe. De heren gingen banketteren, eten en drinken en goede sier maken want daar was het wel waar mee, alzo het tot zulk hof van eren behoort te zijn. Terwijl dat ze aten en dronken en vrolijk werden zo werden de twee ander koningen daarbij gehaald om dat ze zien zouden de genoegens en de gewoonte van de christenheren. Ze maakten elkaar vrolijk en dat door dat mooie beminnelijke gezicht van de vrouwen. Terwijl dat ze aldus vrolijk waren zo is de bode in het leger gekomen en is geraakt met vragen aan de admiraal, de kamerling van de koning van Libra, die hij zeer groette. De admiraal kamerling vroeg dn bode van wie dat hij kwam. Hij zei, dat zal u de brief wel verklaren. De admiraal kamerling las de brief. Toen vond hij in de brief dat hij alle juwelen, goud en zilver en gesteente verzamelen zou en brengen het in de stad. Het was juist op de noen dat alle heidenen waren eten, onderwijl heeft de admiraal kamerling alles verzameld dat hem zijn meester ontbood en hij voer met de bode naar de stad toe. Toen hij aan de poort kwam zo kwamen de wakers en ze lieten ze in. Toen ze in de stad waren met 6 muilezels die het geladen hadden reden ze naar het paleis daar de heren en vrouwen noch zaten aan tafel in grote triomf. De admiraal kwam ter zaal in met den bode. Toen de heren de admiraal zagen waren ze verwonderd. Toen zei de koning van Libra; heer koning Lodewijk, verwondert u niet, dat is mijn kamerling die ik ontboden hebbe en belieft heet hem hij zal hij mij blijven en christen worden alzo ik gedaan heb en laten onze afgoderijen varen. Toen dat de admiraal hoorde terstond zo antwoorde hij; wat u belieft en wat gij begeert dat zal ik volbrengen en ik heb u gebracht al uw goed dat in het leger was. 6 muilezels staan er geladen. De heren die dit hoorden zeiden; heer koning, men zal ze laten ontladen en wijzen u een plaats die gij hebben zal alleen met uw staat als andere koningen doen. De koning was dus tevreden en het was alzo gedaan. De admiraal was de volgende dag gedoopt en christen gedaan en de koning zond in het leger aan zijn volk dat ze zouden ruimen en huiswaarts reizen, elk daar hij behoorde en hij was daar hij blijven wilde en waren er enige die christen worden wilden dat ze dan in de stad komen zouden, hij zou ze laten dopen en christen maken en geven hen goed om bij te leven. De grootse hoop reisden naar huis en een deel kwam er bij de koning die hen lief hadden en die werden al christen gedaan in Sint Sofia kerk. |
Hoe die soudaen ende die ander drie coninghen tonvreden waren dattet volc wech trac. ende dat haer lieden coninc was kersten gheworden. ende watter of quam. Dat. C. capittel. ALS die soudaen van babilonien sach dat sijn heeren hem aldus afghinghen. ende dat die coninc van lybra kersten ghewooeden was so was hi seer tonvreden endr onghemoet. hi vervloecte alle sijn goden dat si hem ghedaen hadden desen groten spijt. ende hi seyde o amynijus neve ic duchte dat ghi nemmermeer en sult ghebruycken des keysers dochter. Doen wasser een astronimus ende hy seyde. heere soudaen die teekenen des hemels en bewijsen u anders niet toe dan plaghen nae der bataelgen. god heeft sinen standaert van u gekeert. ende saturnus inden accident met scorpio die bewijst u plaghen. ende die cortelinghe toe comende. so dat ghy ende al u lieden sult bliven sonder victorien. Als amynijus dat hoorde werdt hi toornich ende sloech den astronimus sijn hooft af ende seyde. ghy siet dat wel maer ghi en saecht niet dat ghi so nae u doot woert. Demofoen dat siende seide neve het is quaet dat ghi doet. ende ic blijfs bi sinen woorden dat wijer al bliven sullen oft ten most anders comen. want wi crijghen deen fortune op dander. ende verliesen ons volc en weten niet hoe. Die coninc van mombrant seyde het is waer. so dede die coninc van crackouwen ende die coninc der moren twaer beter dat wi strijt ende velt namen ridder oft mers man dan wi aldus ligghen en tucken ende verliesen al schietende ons volc ende ons goet. Doen dat die soudaen hoorde seide hi ghi heren ghi coninghen ic kenne dat waer is. mer ofte wi ierst sonden aen die kersten princen ende deden hem vraghen of si die vier coninghen niet en wouden laten verrantsoeneren ende dat wijse losten. ende hem lieden bescheyden dach ende velt. Dien raet docht hem allen seer goet. ende si seyden te samen wi bliven der wel bi. ende doen ordineerden si twee ambassaten dier reysen souden. deen was amynijus ende dander her demofoen. Dit waren die twee ambassaten ende die namen den last aen die message te doen wel ende eerlic. sy reyden hem selven chierliken toe sonder wapen met schonen costeliken habijte om in die stadt te gane. Demofoen die ghincker gaerne. ende dat om te sien ende te spreken ysonia van salenten. aldus namen dese twee orlof aenden soudaen. ende aen die coninghen ende ameralen. si ginghen ter stede waert daer si niet verre af en waren Als si so nae die stadt quamen datse die wakers saghen staken si harenhoet op dat was een teeken datmense niet schieten en soude. ende dat si begheerden die heeren te spreken. Als dat die wakers saghen quamen si ter poorten waert ende vraechden wat si begheerden. Si seyden dat si spreken wouden heyndric van lymborch den ruwaert des lants. Doen wasser een ridder ter mueren ende die kende demofoen ende seyde. ghi wakers ontsluyt die poorte. laet die heeren in comen. ic salse leyden by heyndric den ruwaert ende bi alle die heeren ende vrouwen. Die wakers ontsloten die poorten ende si lieten die heeren in comen met groter haesten. Als si in waren ghelaten so dede die ridder demofoen eere ende seyde. sijt god willecome wat soect ghi hier ende wat is u begheren. Demofoen antwoorde gae wy bi heyndrick etsijtes ende voort alle dander 112 heeren daer suldy aen horen onsen last. ende waer omme dat wi hier comen Die ridder ginc met hem lieden te hove daer die heeren allen vergadert waren ende den nieuwe ghedoopten coninc met. elck sadt nae sinen staet alsoot costumelic is. Demofoen ende amynijus vielen ter aerden op haer knyen ende si groeten alle die heren met soeter spraken nae haer lieder wet. Heyndric stont op ende hi hief demofoen vander aerden ende amynijus mede. ende hi vraechde als ruwaert des lants wat si sochten ende waer omme dat si daer quamen ende wat haren last was. Demofoen die doutste was ende best ter talen diende stont onder die kersten princen ende seyde. ghi heren met orlof ist dat ic spreke believet u te aenhoren mijnen last ende tbegheren mijns broeders. Die heeren al te samen seyden. heer demofoen iaet. laet ons horen dat begheren dijns broeders ende wat sinen sin is. Doen sprac demofoen ghi heeren te samen. ende ghi heyndric van lymborch al te voren. hoort dat woort mijns broeders wt mijnen monde sijn vraghen ende sijn begheren is dat. oft ghi die coninghen die hier ghevanghen sijn ende ligghen in uwer ghewalt als prijsonieren niet en soudet willen stellen ter rantsoenen. ende nemen daer af dat uwer ghenaden believet. ende oock waer dat yemant van u lieden schier ofte morgen in onsen handen ghevanghen ware wi souden u dier gheliken doen Aldus mijn heeren dochtet u lieden profijt te wesen. so wilden wi wel dat ghijse woudet setten ter rantsoenen. ende stellense op een seker quantiteyt van goude. opdat si mochten keeren los ende vry tot haren lande. Als dat heyndric ende etsijtes ende die ander heeren hoorden so seyden si ghi heeren gaet ende verwandelt u wat bi die vrouwen. wi sullen ons op dit stucke wat beraden. die dat gaerne dede dat was demofoen. Aldus ghinghen die twee heeren inder vrouwen camere daermense vriendelic tracteerden met eenen schonen banckette. Ysonia sach demofoen aen met liefliken ooghen. ende hi haer dier ghelike. ende seide tot hem. o demofoen mijn wtvercoren lief laet varen u onghelove. ende comt bi den kerstenen princen ende aen veert dat salige doopsel des heylighen kersten ghelove het wert uwer sielen profijt. Als demofoen die woorden hoorde si doorsneden sijn herte. ende hi ontstack in lancx so meer in liefden so men noch wel horen sal in schonen dichte. Ter wijlen dat dese heeren daer triumpheerden metten vrouwen. so waren heyndric ende alle die ander heren te rade. etsijtes seyde ortsa heyndrick vrient mijner raet is wel dat wi die coninghen sullen laten gaen ende te rantsoene stellen, op alsulcken condicie dat si sullen sweeren bi haren god ende cloppen op haren tandt dat si nae desen tijt nemmermeer en sullen comen orloghen op kerstenrijcke oft teghen ons steken. Die coninc van vrancrijc seyde dien raedt is goet. so seide die coninc evack ooc. Die coninc lodewijc van lybra seyde costmen den coninc van capedocien bringhen aent heilige kersten ghelove dat waer wel goet ende profitelick mer die ander soude ic laten passeren. die heren dochten dat des conincx raet seer goet was. ende mi dede halen den coninc van capadocien om te horen sinen sin ende sijn meninghe. Die coninc was doen comen. als die coninc bi die heeren quam doen seyde die coninc lodewijc van lybra. tsa coninc neve van capadocien hoe sidy gesint waer toe so draecht u den moet Dese kersten princen sullen u hier eeuwelic houden ghevanghen als een slave. wat soudt ghy segghen oft ghi u selven so bedacht dat ghi u declineerde tot dat kersten gelove. ende u af goderijen begaeft. ghy sietet wel dat si noch rooke noch smake noch virtuyt en hebben. het is een keerse die niet en licht. ende ghi siet watmen door u doet wildy kersten werden ic saelt so maken dat ghi eeweliken bliven sult een groot prince u leven lanc. ende doen bi subtijlheden u iuweelen hier comen. Als dat die coninc van capadocien hoorde was hi verbaest ende peynsde wat hi doen oft laten soude. Ten lesten antwoorde hi mach ic dat lijf ontdraghen ende vry op mijn voeten staen als ander kersten ic sal my doen doopen. ende laten alle mijn afgoderije varen ende werden goet kersten. op die condicie als voren verhaelt. als dat die heeren alle hoorden so waren si seer verblijt. Die coninc lodewijc ordineerde eenen brief aen den potestaet vanden coninc van capadocien dat hi soude brenghen alle sijn 113 iuweelen ende sijn bogagien om te lossen sinen coninc. ende dat was also van stonden aen gedaen. Ter wijlen dat demofoen ende amynijus in die stadt waren. so quam die potestaet met allen sijn goet in die stadt. ende die coninck lodewijc ontfinct ende hielt den potestaet heymelick bi hem dattet nyemant vanden anderen heeren en wiste. ende die coninc van capadocien was ooc alleene ghedaen in een sale. met een deel priesters die hem onderwesen int kersten ghelove. mer die ander ghevanghen souden si stellen te rantsoene. ende laten hem lieden te huyswaert reysen. Die heeren bleven allen bi die opinien. ende men dede die ambassaten comen demofoen ende amynijus. als sy bi heyndric ende bi etsijtes ende by die ander coninghen quamen. so vraechden si heer demofoen ridder ende ghi vrient ende ghi ambassaten beyde sidy van sinne om te hebben u ghevanghen coninghen. Sy antwoorden ende seyden dat is ons meninghe. op en dien dat ghy daer toe ghemoveert sijt. Doen seyde heyndric die ruwaert. wi sijn wel ghemoveert dat ghi sult lossen die drie coninghen. maer die coninc van capadocien die moet hier bi ons bliven. ende dat by sinen wille ende sijn consent. Als dat demofoen hoorde so seide hi waer om die coninc meer dan alle dandere Die heeren antwoorden al te samen ende die coninc lodewijck van lybra siet demofoen neve het is sijn begheeren hi hevet selve aen my versocht. ende hy wilt kersten weerden. ter lieften van mi ende vanden kerstenen princen. mer die ander drie heeren moecht ghy lossen. Doen vraechde amynijus ende seyde. ghi heeren waer mede so moghen sy rantsoeneren ende vry sijn laet ons dat horen. wi sullen raedt vinden om die ghevanghen te quijten ende te verlossen wten prijsoene. ende dat by uwer gracien ende genaden. Doen seide heyndric wilt ghy lossen die drie gevanghen prijsonieren. so sult ghy voor elck ghevanghen man leeveren drie mijlioen gouts. drie witte valcken. XIJ. witte genetten. ende VI. dromedarijsen. ende voort sullen si sweeren ende geloven dat si nemmermeer teghen ons steken en sullen. Als demofoen dat hoorde so seyde hi. ghy heren liet is een groot rantsoen. IX. mijlioen gouts. VI. witte valcken. XXXVI. genetten .XVIIJ. dromedarijsen. ende dan noch voort te gheloven teghen u lieden niet te steken. niet te min wi sullen den soudaen mijnen broeder die tijdinghe draghen. mer laet mi doch ten iersten op edelhede dese drie heeren spreken. om te horen wat haren sin is. Die heeren te samen waren dies wel te vreden. ende si leyden demofoen daer die heren waren besloten in een schoon camer. Men liet demofoen alleen bi hem lieden gaen dat hyse spreken mochte om te weten oft si ooc dat rantsoen souden willen gheven. Als demofoen bi hem lieden was so seide hi. ghy coninc van lubien ende ghi ander coningen hoe sidy bedacht. waert ghy niet gaerne wt den prijsone. Die drie coninghen scyden. wi wouden wel dat wi daer wt waren. mer hoe comen wi daer wt. Doen seyde demofoen. wilt ghi wt sijn ghi sulter wel wt geraken. mer dat moet u costen. Doen seiden si al soudet ons costen al ons goet daer en gheven wi niet omme. Doen seyde demofoen u rantsoen is gemaect so verre als ghi wilt. een yegelic van u moet gheven den kersten heeren drie mijlioen gouts. XIJ. witte genetten. drie witte valcken. ende VI. dromedarijsen. besiet oft ghi bedacht sijt dit te doen. ende dan sweeren nemmermeer teghen hem lieden te steken. Als dat dese drie heren hoorden so saten si verslagen. Die coninc van lubien seyde liever dan ic hier bliven soude ic salt al geven. Als dat die ander hoorden si seyden ooc des ghelijcx, ende si seiden demofoen dat hi gaen sou totten heeren ende seggen dat sijt doen souden. |
Hoe de sultan en de andere drie koningen ontevreden waren dat het volk weg tok en dat hun koning was christen geworden en wat ervan kwam. Dat 100ste kapittel. TOEN de sultan van Babyloni zag dat zijn heren hem aldus afgingen en dat de koning van Libra christen geworden was zo was hij zeer ontevreden en verdrietig. Hij vervloekte al zijn goden dat ze hem gedaan hadden deze grote spijt en hij zei; o Amynyus neef, ik ducht dat gij nimmermeer zal gebruiken de keizers dochter. Toen was er een astronoom en hij zei; heer sultan, de tekens des hemels bewijzen u niets anders toe dan plagen na de strijd. God heeft zijn standaard van u gekeerd en Saturnus in het accident met Scorpio die bewijst u plagen en die gauw toekomen zo at gij en al uw lieden zal blijven zonder victorie. Toen Amynyus dat hoorde werd hij vertoornd en sloeg de astronoom zijn hoofd af en zei; ge ziet dat wel, maar ge zag niet dat gij zo na uw dood voerde. Demofoen die dat zag zei; neef, het is kwaad dat gij doet en ik blijf bij zijn woorden dat wij er al blijven zullen of het moest anders komen, want wij krijgen het ene fortuin op het andere en verliezen ons volk en weten niet hoe. De koning van Monbrant zei; het is waar, zo deed de koning van Krakow en de koning der more, het was beter dat wij strijd en veld namen ridder of meer mannen dan wij aldus liggen en trekken en verliezen al schietende ons volk en ons goed. Toen dat de sultan hoorde zei hij; gij heren, gij koningen, ik beken dat het waar is, maar of we eerst zonden aan de christen prinsen en lieten hen vragen of ze de vier koningen niet op losgeld wilden stellen en dat wij ze verlosten en hen bescheiden dag en veld. Die raad dacht hen allen zeer goed en ze zeiden tezamen wij blieven er wel bij en toen ordineerden ze twee ambassadeurs die er reizen zouden. De ene was Amynyus en de ander heer Demofoen. Dit waren de twee ambassadeurs en die namen de last aan de boodschap te doen goed en fatsoenlijk. Ze bereiden zichzelf sierlijk toe zonder wapen met mooie kostbare habijten om in de stad te gaan. Demofoen die ging er graag en dat om te zien en te spreken Ysonia van Salonika. Aldus namen deze twee verlof aan de sultan en aan de koningen en admiralen. Ze gingen ter stede waart waar ze niet ver van waren. Toen ze nabij de stad kwamen dat ze de wakers zagen staken ze hun hoed op en dat was een teken dat men ze niet schieten zou en dat ze begeerden de heren te spreken. Toen dat de wakers zagen kwamen ze ter poort waart en vroegen wat ze begeerden. Ze zeiden dat ze spreken wilden Hendrik van Limburg, de opzichter van het land. Toen was er een ridder ter muren en die kende Demofoen en zei; gij wakers, open de poort, laat die heren in komen, ik za ze leiden bij Hendrik de opzichter en bij alle heren en vrouwen. De wakers ontsloten de poort en ze lieten de heren inkomen met grote haast. Toen ze in waren gelaten zo deed de ridder Demofoen eer en zei; wees god welkom, wat zoekt ge hier en wat is uw begeren. Demofoen antwoorde; gaan we bij Hendrik, Etschijtes en voort alle de andere heren, daar zal je aanhoren onze last en waarom dat wij hier komen. De ridder ging met hen te hof daar de heren allen verzameld waren en de nieuw gedoopte koning mee. Elk zat naar zijn staat alzo het gebruikelijk is. Demofoen en Amynyus vielen ter aarden op hun knien en ze groeten alle heren met lieve woorden naar hun wet. Hendrik stond op en hij hief Demofoen van de aarden en Amynyus mede en hij vroeg als opzichter van het land wat ze zochten en waarom dat ze daar kwamen en wat hun last was. Demofoen die de oudste was en best ter woorden diende stond onder de christen prinsen en zei; gij heren, met verlof is het dat ik spreek belieft het u te aanhoren mijn last en het begeren van mijn broeder. De heren allen tezamen zeiden; heer Demofoen ja het, laat ons horen dat begeren van uw broeder en wat zijn zin is. Toen sprak Demofoen; gij heren tezamen en gij Hendrik van Limburg al te voren hoort dat woord van mijn broeders uit mijn mond en zijn vragen en zijn begeren is dat of gij de koningen die hier gevangen zijn en liggen in uw geld als gevangenen niet zou willen stellen op losgeld en nemen daarvan dat uw genaden belieft en ook waar dat iemand van u lieden snel of morgen in onze handen gevangen was wij zouden u diergelijke doen Aldus mijn heren, dacht het u lieden profijt te wezen zo wilden wij wel dat gij ze wilde zetten ter losgeld en stellen ze op een zekere kwantiteit van goud opdat ze mochten keren los en vrij tot hun landen. Toen dat Hendrik en Etschijtes en de andere heren hoorden zo zeiden ze; gij heren, gaat wandel u wat bij de vrouwen, wij zullen ons op dit stuk wat beraden en die dat graag deed dat was Demofoen. Aldus gingen de twee heren in de vrouwen kamer daar men ze vriendelijk onthaalde met een mooi banket. Ysonia zag Demofoen aan met lieflijke ogen en hij haar diergelijke en zei tot hem; o Demofoen, mijn uitverkoren lief laat varen uw ongeloof en kom bij de christen prinsen en aanvaart dat zalige doopsel der heilige christen geloof, het wordt profijt tot uw ziel. Toen Demofoen die woorden hoorde ze doorsneden zijn hart en hij ontstak hoe langer hoe meer in liefde zo men noch wel horen zal in een mooi gedicht. Terwijl dat deze heren daar triomfeerden met de vrouwen zo waren Hendrik en alle andere heren te rade. Etschijtes zei welaan Hendrik vriend; mijn raad is wel dat wij de koningen zullen laten gaan en top losgeld stellen op al zulke conditie dat ze zullen zweren bij hun god en kloppen op hun tanden dat ze na deze tijd nimmermeer zullen komen oorlogen op christenrijk of tegen ons steken. De koning van Frankrijk zei; die raad is goed en zo zei de koning Evac ook. De koning Lodewijk van Libra zei, kon men de koning van Cappadocië brengen aan het heilige christen geloof, dat was wel goed en profijtelijk, maar de anderen zou ik laten passeren. Die heren dachten dat de konings raad zeer goed was en men liet halen de koning van Cappadocië om te horen zijn zin en zijn mening. De koning was toen gekomen en toen de koning bij de heren kwam toen zei de koning Lodewijk van Libra, tsa koning neef van Cappadoci, hoe ben je gezind, waartoe zo draagt uw gemoed. Deze christen prinsen zullen u hier eeuwig houden gevangen als een slaaf. Wat zou je zeggen of gij u zelf zo bedacht dat gij u ombuigt tot dat christen geloof en uw afgoderijen begeeft. Ge ziet het wel dat ze noch rook noch smaak noch kracht hebben, het is een kaars die niet verlicht en gij ziet wat men door u doet. Wil je christen worden, ik zal het zo maken dat gij eeuwig blijven zal een grote prins uw leven lang en doen subtiel uw juwelen hier komen. Toen dat de koning van Cappadoci hoorde was hij verbaasd en peinsde wat hij doen of laten zou. Tenslotte antwoorde hij en zeiՠmag ik dat lijf ontkomen en vrij op mijn voeten staan als andere christenen, ik zal mij laten dopen en laten alle mijn afgoderij varen en worden goede christen op die conditie als voren verhaalt. Toen dat de heren alle hoorden zo waren ze zeer verblijd. De koning Lodewijk ordineerde een brief aan de potestaat van de koning van Cappadoci dat hij zou brengen al zijn juwelen en zijn bagage om te verlossen zijn koning en dat was alzo van stonden aangedaan. Terwijl dat Demofoen en Amynyus in die stad waren zo kwam de potestaat met al zijn goed in de stad en de koning Lodewijk ontving en hield de potestaat heimelijk bij hem zodat er niemand van de anderen heren het wist en de koning van Cappadoci was ook alleen gedaan in een zaal met een deel priesters die hem onderwezen in het christen geloof. Maar de andere gevangenen zouden ze stellen op losgeld en laten hen huiswaarts reizen. ‘De heren bleven allen bij de opinie en men liet di ambassadeurs komen, Demofoen en Amynyus. Toen ze bij Hendrik en bij Etschijtes en bij de andere koningen kwamen zo vroegen ze heer Demofoen; ridder en gij vriend en gij ambassadeurs beide, zij jullie van zin om te hebben uw gevangen koningen. Ze antwoorden en zeiden; dat is onze mening opdien dat ge daartoe gemotiveerd bent. Toen zei Hendrik de opzichter; wij zijn goed gemotiveerd dat gij zal inlossen de drie koningen. Maar de koning van Cappadocië die moet hier bij ons blijven en dat bij zijn wil en zijn toestemming. Toen dat Demofoen hoorde zo zei hij; waarom de koning meer dan alle de anderen. De heren antwoorden alle tezamen en de koning Lodewijk van Libra zei Demofoen; neef het is zijn begeren, hij heeft het zelf aan mij verzocht en hij wil christen worden ter liefde van mij en van de christen prinsen. Maar de andere drie heren mag ge inlossen. Toen vroeg Amynyus en zei; gij heren, waarmee zo mogen ze op losgeld en vrij zijn, laat ons dat horen. Wij zullen raad vinden om de gevangen te kwijten en te verlossen uit de gevangenis en dat bij uw gratie en genaden. Toen zei Hendrik, wil gij inlossen de drie gevangen prisoniers zo zal ge voor elke gevangen man leveren drie miljoen goud, drie witte valken, 12 witte genetten en 6 dromedarissen en voort zullen ze zweren en beloven dat ze nimmermeer tegen ons steken zullen. Toen Demofoen dat hoorde zo zei hij; gij heren, het is een groot losgeld, 3 (9) miljoen goud, 3 (6) witte valken, 12 (36) genette, 6 (18) dromedarissen en dan noch voort te beloven tegen u niet te steken. Niettemin wij zullen de sultan, mijn broeder, de tijding dragen, maar laat mij toch ten eerste op edelheid deze drie heren spreken om te horen wat hun zin is. De heren tezamen waren dus wel tevreden en ze leiden Demofoen daar de heren waren besloten in een mooie kamer. Men liet Demofoen alleen bij hen gaan dat hij ze spreken mocht om te weten of ze ook dat losgeld zouden willen geven. Toen Demofoen bij hen was zo zei ij; gij koning van Lubie en gij andere koningen, hoe ben je bedacht was ge niet graag uit de gevangenis. De drie koningen zeiden; wij wilden wel dat wij daaruit waren, maar hoe komen wij daaruit. Toen zei Demofoen; wilt gij uit zijn, gij zal er wel uit geraken, maar dat moet u kosten. Toen zeiden ze; al zou het ons kosten al ons goed, daar geven wij niet om. Toen zei Demofoen; uw losgeld is gemaakt zo ver als gij wilt. Elk van u moet geven de christenheren drie miljoen goud, 12 witte genetten, drie witte valken en 6 dromedarissen, beziet of gij bedacht bent dit te doe en dan zweren nimmermeer tegen hen te steken. Toen dat deze drie heren hoorden zo zaten ze verslagen. ie koning van Lubie zei; liever dan ik hier blijven zou, ik zal alles geven. Toen dat de anderen hoorden zeiden ze ook dergelijks en ze zeiden Demofoen dat hij gaan zou tot de heren en zeggen dat zij het doen zouden. |
Hoe demofoen vanden coninghen schiet. ende quam bi heyndric ende bi dander heeren. ende hoe hi beloofde dat ghelt ende al dander. ende leyde die coningen met hem. Dat. C.I. capittel. ALS demofoen aldus verstaen hadde haren sin so is hi ghecomen tot heyndric ende heeft geseit ortsa ghi heren dat rantsoen dat ghi hebt gestelt blijft ghi daer noch bi houdijt van weerden Doen seiden alle die heren iae wy. Demofoen seyde nu dan ghi heeren soudy dese drie heren niet willen 114 laten gaen op haer gelove. ende datmen u trantsoen sonde. ic salt u sweeren bi uwen god ende den mijnen. dat ict u sal doen hebben binnen. X. daghen oft eer. Als die heren dat hoorden so seide etsijtes. ortsa demofoen door die trouwe die ghi my deedt in armenien myn landt blijf ic u borge. Heyndric ende alle die heeren waren wel te vreden. ende demofoen swoer daer op sinen god ende der kerstenen god dat hi etsijtes quijten soude Doen waren hem die drie gevanghen ghedaen dat hijse met hem nemen soude also hi dede. ende si namen orlof aen de heren ende vrouwen. ende si streken onder hem viven ter poorten wt. Die kersten heeren deden ghereetschap maken om den coninc van capadocien te doopen. dat seer costeliken ghedaen was. ende hi was ghenoemt constant nae constantinobele. daer was groot genoechte bedreven. Die coninc evac was sijn peteren. ende die coninc lodewijc ende heyndric Sijn peten waren ysonia ende zelyadone die alle verblijt waren dat sulcke twee machtighe coninghen kersten waren gheworden. ende bedreven alderhande genoechten. Demofoen amynijus sijn ghecomen metten coninghen int heyr. Die soudaen ende die ander heren hebbense vernomen ende hietense willecome. ende si vraechden hem hoe si ghevaren hadden. ende hoe si wt quamen ende waer dander bleven. Die coninc van lubien seide. dat sal u broeder wel verclaren hoe dat ons rantsoen ghestelt is. ende wat wi doen moeten. Die soudaen seyde broeder demofoen segt op. laet horen hoe hebdijt ghemaect dat ghi hebt vercreghen dese prijsonieren wten prijsone. Demofoen seide broeder daer moeten si ghenoch voor doen. want elc moet gheven binnen. X. dagen drie mijlioen gouts. drie witte valcken. XIJ. witte genetten VI. dromedarijsen. ende hier heb ic voor ghesworen als man van trouwen. dat te senden binnen. X. daghen ende voort en moghen si teghen dese heren niet meer steken. dit ist verbont. Die soudaen waende dul te werden dat hem die kerstenen desen schimpe ende smaet deden Mer dies niet te min men sandt om die valcken. ende om die genetten. ende dromedarijsen. ende men vergaderde dat gout. ende die drye coninghen reysden selve daer omme toe huys. ende als si te huys quamen so sonden si dat goudt int heyr aen demofoen valcken genetten dromedarijsen also si belooft hadden Die soudaen en speet niet so seer tgout noch dander ghiften. en dede dat si hem niet helpen en mochten. mer haer lieden volc bleef bi den soudaen. ende hi ghinc ordineren omme der griecxschen princen strijt ende velt te leveren. Terwijlen dat si dit aldus ordineerden so was heyndric van lymborch brugom ghemaect van eresebia die keyserinne die hi trouwede met grooter eeren ende weerden in sinte soffijen kercke ende al daer so was hi in die kercke gecroont gheweldich keyser van griecken ende van constantinobelen Die bisschopen van den lande die brochten hem sinen keyserliken schilt aen den hals. Die coninc lodewijc van vrancrijc gorde hem sijn keyserlijc sweert aen sijnder siden. ende tract wter scheede ende gaft hem in die hant ende hi seyde. hoort keyserlic pijlaer. so dat sweert snijt aen beyde siden. so suldy scherpe iusticie doen over die mesdadighe. ende bevrijen dat kersten ghelove. ende weder staen die sarasijnsche honden. Etsijtes die coninc van armenien hinc hem omme sinen keyserliken mantele tot eenen teeken dat hy tdecsel was vant gheheel landt. ende sinen mantele openen soude ende daer mede bedecken die wet van kerstenrijcke. Die grave van athenen etsijtes vader spien hem sijn vergulden sporen aen. die welcke beteekenen wijsen raedt. dats dat hi met sijn ouders altoos te rade gaen soude. ende alle dinck wijsseliken versinnen eer hi yet bestaen soude. Evac die coninc van arragoen die brachte hem die keyserlike crone die die bisschopen namen. ende si steldense heyndric van lymborch op sijn hooft. als diese verdient hadde mit feyten van wapenen ende seiden. her keyser so die crone u hooft verchiert so sidy schuldich te verschieren cloosters ende kercken. want ghi nu een pijlaer sijt der heyligen kercken. ende een scherm schilt voort kersten ghelove Ende alle dese poenten die u verhaelt sijn suldy sweeren hier op desen ewangelyboec. dat ghy dat houwen sult ende voldoen als een keiser van eeren Heyndric van lymborch seyde. al dat ghene dat ghi mi verhaelt 115 hebt sal ick voldoen naest mijnder macht. Als hi aldus sinen eedt gedaen hadde. so gingen si misse horen. Daer was een groote triumphe van heren ende van schonen vrouwen. die speel lieden bedreven een groot gheluyt van spele ende van sanghe Als die misse gedaen was so ghinc die keiser heyndric met sinen state te hove. ende die keyserinne die bruyt quam nae met schonen state. daer was. XL. dagen feeste beroepen. Elc hadde gheleye vrij varen ende keeren. mer die soudaen van babilonien en betroudese niet. ende aldus en quam hijer niet. mer demofoen ende amynijus die ghinghen in die stadt ende dat op gheleye dat die kerstenen beroepen hadden. ende si waren ghelogiert by etsijtes in sijn hof. daer dansten si menighen schonen hof dans. Etsijtes ende demofoen die spraken te samen. ende dat om te doene een mommerije om dat demofoen sien soude ysonia sijn lief. doen deden si maken. XXIIIJ. rocken al geployt nae die griecxsche manier totten knyen van drie colueren root/ wit/ ende groen. ende XIJ. tortsdraghers groen /root/ ende wit. ende XIJ. speel lieden vander selver cleedinghe. Als dese mommerije al gereet was so ghinghen dese heren wter brulocht. ende si maecten hem reede om des savonts te comen ten banckette. daer heren ende vrouwen vergadert waren in grooter blijschappen ende in groter vruechden. Aldus quamen si met alderhande maniere van spele. die torts draghers ghinghen aen beyde siden. die mommers twee ende twee tusschen hem beyen al behanghen met gouden loveren. si quamen in daer die bruyt sadt. ende etsijtes nam die bruyt ende hij danstese voor. demofoen nam ysonia. amynijus die nam margrieten. ende dander mommers elck een camerier. daer bedreven si een werelt vol genoechten dat al te lanc waer om te verhalen. Aldus scheyde ic met ten minsten hier af. ende wil verhalen hoe demofoen ende amynijus wederom reysden by den soudaen int heyr. ende hem vertrocken alle den staet der kerstenen. |
Hoe Demofoen van de koningen scheidde en kwam bij Hendrik en bij de andere heren en hoe hij beloofde dat geld en al het ander en leidde de koningen met hem. Dat 101ste kapittel. TOEN Demofoen aldus verstaan had hun zin zo is hij gekomen tot Hendrik en heeft gezegd; welaan gij heren, dat losgeld dat gij hebt gesteld blijft gij daar noch bij, hou je het van waarde. Toen zeiden alle heren; ja wij. Demofoen zei; nu dan gij heren zouden jullie deze drie heren niet willen laten gaan op hun belofte en dat men u het losgeld zond, ik zal het u zweren bij uw god en de mijne dat ik het u zal laten hebben binnen 10 dagen of eerder. Toen de heren dat hoorden zo zei Etschijtes; welaan Demofoen, door de trouw die gij mij deed in Armenimijn land, blijf ik uw borg. Hendrik en alle heren waren goed tevreden en Demofoen zwoer daarop zijn god en de christenen god dat hij Etschijtes kwijten zou. Toen waren hem de drie gevangenen gedaan dat hij ze met hem nemen zou alzo hij deed en ze namen verlof aan de heren en vrouwen en ze streken met hen vijven ter poort uit. De christenheren lieten gereedschap maken om de koning van Cappadoci te dopen, dat zeer kostbare gedaan was en hij was genoemd Constant naar Constantinopel. Daar was groot genoegen bedreven. Die koning Evac was zijn peter en ie koning Lodewijk en Hendrik. Zijn peten waren Sonia en Selyadone die allen verblijd waren dat zulke twee machtige koningen christen waren geworden en bedreven allerhande genoegens. Demofoen en Amynyus zijn gekomen met de koningen in het leger. De sultan en de ander heren hebben ze vernomen en heten ze welkom en ze vroegen hen hoe het gegaan was en hoe ze eruit kwamen en waar de andere bleven. ‘De koning van Lubie zei; dat zal uw broeder wel verklaren hoe dat ons losgeld gesteld is en wat wij doen moeten. De sultan zei; broeder Demofoen zeg op, laat horen hoe heb je het gemaakt dat gij hebt verkregen deze gevangenen uit de gevangenis. Demofoen zei; broeder dar moeten ze genoeg voor doen want elk moet geven binnen 10 dagen drie miljoen goud, drie witte valken, 12 witte genetten, 6 dromedarissen en hier heb ik voor gezworen als man van trouw dat te zenden binnen 10 dagen en voort mogen ze tegen deze heren niet meer steken, dit is het verbond. De sultan waande dol te worden dat hem de christenen deze schimp en smaad deden. Maar dus niettemin men zond om de valken en om de genetten en dromedarissen en men verzamelde dat goud en de drie koningen reisden zelf daarom naar huis en toen ze thuiskwamen zo zonden ze dat goud in het leger aan Demofoen, valken, genetten, dromedarissen alzo ze beloofd hadden. De sultan speet niet zo zeer het goud, noch de andere giften en dat omdat ze hem niet helpen mochten. Maar hun volk bleef bij de sultan en hij ging ordineren om de Griekse prinsen strijd en veld te leveren. Terwijl dat ze dit aldus ordineerden zo was Hendrik van Limburg bruidegom gemaakt van Eresebia, de keizerin, die hij trouwde met grote eren en waarden in Sint Sofia kerk en aldaar zo was hij in de kerk gekroond tot geweldig keizer van Griekenland en van Constantinopel. De bisschoppen van het land die brachten hem zijn keizerlijke schild aan de hals. De koning Lodewijk van Frankrijk gorde hem zijn keizerlijk zwaard aan zijn zijde en trok het uit de schede en gaf het hem in de hand en hij zei; hoort keizerlijke pilaar, zo dat zwaard snijdt aan beide zijden zo zal je scherpe justitie doen over de misdadige en bevrijden dat christen geloof en weerstaan de Saraceense honden. Etschijtes, de koning van Armenië, hing hem om zijn keizerlijke mantel tot een teken dat hij het deksel was van het gehele land en zijn mantel openen zou en daarmee bedekken de wet van christenrijk. De graaf van Athens, Etschijtes vader, spande hem zijn vergulden sporen aan die betekenen wijze raad, dat is dat hij met zijn ouders altijd te rade gaan zou en alle dingen wijs verzinnen eer hij iets bestaan zou. Evac, de koning van Aragon, die bracht hem de keizerlijke kroon die de bisschoppen namen en ze stelden het Hendrik van Limburg op zijn hoofd als die het verdiend had met feiten van wapens en zeiden; heer keizer, zo de kroon uw hoofd versiert zo ben je schuldig te versieren kloosters en kerken, want gij bent nu een pilaar der heilige kerk en een schermschild voor het christen geloof, En al deze punten die u verhaald zijn zal je zweren hier op dit evangelie boek dat ge dat houden zal en voldoen als een keizer van eren. Hendrik van Limburg zei; al datgene dat gij mij verhaald hebt zal ik voldoen naar mijn macht. Toen hij aldus zijn eed gedaan had zo gingen ze mis horen. Daar was een grote triomf van heren en van mooie vrouwen, de speellieden bedreven een groot geluid van spel en van zang. Toen de mis gedaan was zo ging de keizer Hendrik met zijn staat te hof en de keizerin, de bruid, kwam na met een mooie staat. Daar was 40 dagen feest beroepen. Elk had geleide vrij te gaan en keren. Maar de sultan van Babyloni vertrouwden ze niet en aldus en kwam hij er niet. Maar Demofoen en Amynyus die gingen in de stad en dat op geleide dat die christenen beroepen hadden en ze waren gelogeerd bij Etschijtes in zijn hof. Daar dansten ze menige mooie hof dans. Etschijtes en Demofoen die spraken tezamen en dat om te doen een verkleding omdat Demofoen zien zou Ysonia, zijn lief. Toen lieten ze maken 24 rokken geheel geplooid op de Griekse manier tot de knien en van drie kleuren, rood, wit en groen en 12 toortsdragers groen, rood en wit en 12 speel lieden van dezelfde kleding. Toen dit verkleden geheel gereed was zo gingen deze heren uit ter bruiloft en ze maakten zich gereed om ճ avonds te komen ten banket daar heren en vrouwen verzamel waren in grote blijdschappen en in grote vreugden. Aldus kwamen ze met allerhande soorten van spel, de toorts dragers gingen aan beide zijde, de verklede twee en twee tussen hen beiden geheel behangen met gouden lover en ze kwamen in daar de bruid zat en Etschijtes nam de bruid en hij danste voor. Demofoen nam Ysonia. Aamynyus die nam Margariet en de andere verklede namen elk een kamenier. Daar bedreven ze een wereld vol genoegen dat al te lang was om te verhalen. Aldus scheid ik met ten minsten hiervan en wil verhalen hoe Demofoen en Amynyus wederom reisden bij de sultan in het leger en hem vertellen de hete staat der christenen. |
Hoe demofoen ende amynijus schieden van etsijtes. ende quamen int heyr by den soudaen. Dat. C.IJ. capittel. DOEN demofoen ende amynijus die feeste ghesien hadden so namen si orlof aen etsijtes. ende demofoen badt etsijtes dat hi ysonia sijn lief seer groeten wilde. hy seyde hi soudt doen. ende waer in dat hy sijn vrient wesen mochte hy soudet sijn in alle saken ende seyde. o demofoen ghetrouwe heyden het is iammer ende schade dat ghy gheen kersten en sijt. ic wilde wel dat ghi kersten werden wildet. ende ic u gheven soude het graefschap van athenen. nae mijns vaders doot. Demofoen seyde etsijtes vrient ic dancx u herteliken seer mer ten is noch den tijt niet. wy moeten noch ierst schermutsen ende malcanderen strijt ende velt leveren also daer ghesloten is Etsijtes seide doe dies sijn wi wel te vreden. als onse feeste leden is so sullen wy u comen besoecken. ende daer op so maect u ghereet. Als dat demofoen ende amynijus hoorden waren si blijde. ende si schieden van etsijtes ende ghinghen nae theyr toe Die soudaen ende sijn heeren saghense comen. si hietense willecome ende vraechden hem lieden hoe si ghevaren hadden. Demofoen seyde met allen wel. laet senden dat rantsoen van den coninghen. dan sal ict u vertrecken hoe wi ghevaren hebben. Demofoens begheeren was ter stont ghedaen. transoen was in die stadt gesonden valcken genetten ende dromedarijsen dat heerliken ontfanghen was vanden kersten princen. ende die genetten waren die vrouwen gheschoncken daer was bedreven seer grote vruecht. Die bringers van den presente waren heerlic begaeft ende beschoncken dat si hem lieden bedancten ende quamen weder int heyr. Doen seide die soudaen broeder segt mi wat die kerstenen maken ende wat si bedriven Demofoen seide si bedriven alderhande vruechden ende blijschapen. Heyndrick van lymborch heeft getrout des keysers dochter. ende hi is ghecroont keiser van griecken. die costelicheyt die daer bedreven hebben die kersten princen en waer niet te vertellen. ende men soude niet segghen dat si orloghe hadden Die coninc van lybra is kersten ghewoorden. ende die coninc van capadocien ooc so is hi gheheten constant. ende dander lodewijc, ooc bedriven si alle 116 melodije ende si achten seer cleen ons mogentheyt. ende als haer lieden feeste over leden is. so sullen si ons strijt ende velt leveren ende ons bevechten. Als dat die soudaen hoorde dese tale. doe seyde hi mi is lief dat si ons strijt leveren sullen ende seyde. amynijus neve ist ooc also gheschiet. Doen seyde amynijus heer soudaen ende oom iaet. die costelicheit ende die triumphe die de kerstenen bedriven en waer niet om segghen. ooc passen si luttel op ons macht. aldus soude ic raden heer soudaen ende oom dat wy vergaerden alle die macht van onsen lieden om te weder staen der kerstenen macht. Die ander heeren coninghen ende ameralen seyden. soudaen heere hi seyt al waer Doen sandt die soudaen alle sijn landen door om hulpe ende om bijstant in affrijken /in damast/ in tartarijen / in iherico. daer hi sandt vier boden. ende elc bode gaf hy eenen brief daer sijn meninghe in beslooten stont. Die boden verstonden wel des soudaens sin. ende si liepen haesteliken te scheepe waert. ende si voeren over ende elc liep daer hi ghesonden was Die soudaen ende sijn heeren ghinghen te samen ter tenten waert om te banckenteeren ende goet chier maken. ende si ordineerden haer heeren hoe si die kerstenen bevechten souden. Die kersten princen waren al in vruechden ende in groter blijschapen. ende den tijt quam aen dat si den soudaen strijt ende velt leveren souden. ende si vergaderden ooc alle haer lieden macht. Heyndric sandt eenen bode aen sinen vadere ende sijnder moeder om te comen in griecken ende dat bi der bede van sinen wive. ende margrieta sijnder weerdigher suster. Die bode was ter stont gheordineert in eenen brief diemen hem gaf om te draghen aen den hertoghe van lymborch sinen vader. Die bode aenverde den last des briefs. ende hi maecte hem wech nae andernobelen toe. ende hy scheepte also over tot dat hy quam in napels. van daer reedt hy tot int lant van limborch tot heyndricx vader ende moeder. Als hi int landt van lymborch quam so ghinc hy in die stadt van lymborch daer hi vant des hertoghen hof. ende doen hy daer binnen quam so sach hi den hertoghe daer comen ghewandelt met sijnder vrouwen. sijn heeren ende sijn edelen die quamen hem achter nae elc na sijnder weerden. Die bode viel op sijn knyen ende hi groete den hertoghe ende alle sijn heeren ende die hertoginne heyndricx moeder. Doen vraechde hem die hertoghe van lymborch van waer dat hi quam. Doen seyde die bode siet heere neemt desen brief die sendet u die keysere van griecken heyndric u sone die daer keyser is ende heeft ghetrout des oudts keysers dochter gheheeten eresebia vanden griecxschen rijcke. Als dat die hertoghe van lymborch hoorde ende sijn vrouwe die hertoghinne was hi seer blijde ende hi seyde. mijn hofmeester doet den bode wel gemac ende goede chiere aen. want ick sal hem hoochliken beghiften ende dat door sijn goede tijdinghe. Die hofmeester dede dat hem die hertoghe beval. hi dede den bode goet chiere doen. Die hertoghe riep alle sijn edele mannen dat si by hem comen souden also si oock deden. doen brac hi den brief open ende hi gaffen sinen clerc dat hijen openbaerlic lesen soude Die clerck dede datmen hem hiet ende hy las den brief daer in stont. vriendelike groetenisse aen u vader ende moeder van mi ende van mijnder suster weghen. die hoope ic eer lanc sal sijn een coninginne van armenien so verre alst u belieft ende sonder u beveel en willen wi daer niet toe doen Ende weet lieve vader ende moeder dat ic tot groten state comen ben. ende heb ghetrout des keisers dochter van griecken. ende ic besidt dat lant als een ghecroont keyser. nu hebben ons die turcken beleghen ende meenen ons te bederven. mer selve hebben si den meesten schade. so u die bode wel seggen sal. Nu bidde ic u op vaderlike minne dat ghi ende mijn moeder wout comen ons besien met uwen state. wy sullen u also tracteeren dat ghijs ons bedancken sult. die bode sal u wel vry leyden met uwen volcke. Als dit die hertoghe hoorde ende die hertoghinne ende alle die heeren desen brief hoorden lesen waren si seer blijde alsoot reden was. Die hertoghe door die blijde tijdinge dede hi den bode bi hem comen ende hy sloech hem ridder ende hi beghifte hem. ende dat door die blijde nyeu mare ende tijdinge die hy hadde van sijn lieve kinderen. men bedreeffer alderhande ghenochte diemen 117 verdenkcen mochte. Die hertoghe stelde eenen ruwaert des lants van lymborch. ende hi voer met sijnder huysvrouwen ende met. XIJ. ionckers ende ridders metten bode nae constantinobelen. om sijn sone ende sijn dochtere te sien in state ende in eeren. |
Hoe Demofoen en Amynyus scheiden van Etschijtes en kwamen in het leger bij de sultan. Dat 102de kapittel. TOEN Demofoen en Amynyus dat feest gezien hadden zo namen ze verlof aan Etschijtes en Demofoen bad Etschijtes dat hij Ysonia zijn lief zeer groeten wilde. Hij zei; hij zou het doen en was het dat hij zijn vriend wezen mocht hij zou het zijn in alle zaken en zei; o Demofoen, getrouwe heiden, het is jammer en schade dat gij geen christen bent, ik wilde wel dat gij christen worden wilde en ik u geven zou het graafschap van Athene na mijn vaders dood. Demofoen zei; Etschijtes vriend, ik dank u zeer hartelijk, maar het is noch de tijd niet. Wij moeten noch eerst schermutselen en elkaar strijd en veld leveren alzo daar besloten is Etschijtes zei; doe dat, zijn wij goed tevreden, als ons feest geleden is zo zullen we u komen bezoeken en daarop zo maakt u gereed. Toen dat Demofoen en Amyyus hoorden waren ze blijde en ze scheiden van Etschijtes en gingen naar het leger toe. De sultan en zijn heren zagen ze komen en ze heten ze welkom en vroegen hen hoe ze gedaan hadden. Demofoen zeiՠmet allen goed, laat zenden dat losgeld van de koningen, dan zal ik het u verhalen hoe wij gedaan hebben. Demofoenՠs begeren was terstond gedaan, het losgeld was in de stad gezonden, valken, genetten en dromedarissen dat heerlijk ontvangen was van de christen prinsen en die genetten waren de vrouwen geschonken. Daar was bedreven zeer grote vreugde. De brengers van het present waren heerlijk begaafd en geschonken dat ze hen bedankten en kwamen weer in het leger. Toen zei de sultan; broeder zeg mij wat de christenen maken en wat ze bedrijven. Demofoen zei; ze bedrijven allerhande vreugden en blijdschappen. Hendrik van Limburg heeft getrouwd de keizers dochter en hij is gekroond keizer van Griekenland. De kostbaarheid die daar bedreven hebben de christen prinsen was niet te vertellen en men zou niet zeggen dat ze oorlog hadden. De koning van Libra is christen geworden en die koning van Cappadocië ook, zo is hij geheten Constant en de ander Lodewijk, ook bedrijven ze alle melodie en ze achten zeer klein onze mogendheid en als hun feest ge leden is zo zullen ze ons strijd en veld leveren en ons bevechten. Toen dat de sultan hoorde deze woorden toen zei hij; mij is het lief dat ze ons strijd leveren zullen en zei; Amynyus neef, is het ook alzo geschied. Toen zei Amynyus, heer sultan en oom, ja het, de kostbaarheid en de triomf die de christenen bedrijven was niet om te zeggen, ook passen ze luttel op onze macht. Aldus zou ik aan raden heer sultan en oom, dat we verzamelen alle macht van onze lieden om te weerstaan der christenenmacht. De andere heren en koningen en admiralen zeiden; sultan heer; hij zegt al waar. Toen zond de sultan al zijn landen door om hulp en om bijstand in Afrika, in Damascus, in Tartarie, in Jericho, daar hij zond vier boden en elke bode gaf hi een brief waarin zijn bedoeling in besloten stond. De boden verstonden goed de sultan zin en ze liepen haastig te scheep waart en ze voeren over en elk liep daar hij gezonden was. De sultan en zijn heren gingen tezamen ter tenten waart om te banketteren en goede sier maken en ze ordineerden hun heren hoe ze de christenen bevechten zouden. De christen prinsen waren al in vreugden en in groter blijdschappen en de tijd kwam aan dat ze de sultan strijd en veld leveren zouden en ze verzamelden ook al hun macht. Hendrik zond een bode aan zijn vader en zijn moeder om te komen in Griekenland en dat bij de bede van zijn wijf en Margriet zijn waardige zuster. Die bode was terstond geordineerd in een brief die men hem gaf om te dragen aan de hertog van Limburg, zijn vader. Die bode aanvaarde de last der brief en hij maakte hem weg naar Hadrianopolis toe en hij scheepte alzo over totdat hij kwam in Napels. Vandaar reedt hij tot in het land van Limburg tot Hendriks vader en moeder. Toen hij in het land van Limburg kwam zo ging hij in de stad van Limburg daar hij vond de hertog hof en toen hij daarbinnen kwam zo zag hij dn hertog daar komen gewandeld met zijn vrouwen, zijn heren en zijn edelen die kwamen hem achter na, elk naar zijn waarde. De bode viel op zijn knien en hij groette de hertog en al zijn heren en ie hertogin, Hendriks moeder. Toen vroeg hem de hertog van Limburg van waar dat hij kwam. Toen zei de bode; ziet heer, neemt deze brief die zend u de keizer van Griekenland, Hendrik uw zoon die daar keizer is en heeft getrouwd de oude keizers dochter geheten Eresebia van het Griekse rijk. Toen dat de hertog van Limburg hoorde en zijn vrouwe de hertogin was hij zeer blijde en hij zei; mijn hofmeester doet de bode wel gemak en goede sier aan want ik zal hem zeer begiftigen en dat door zijn goede tijding. De hofmeester deed dat hem de hertog beval, hij deed de bode goede sier. De hertog riep al zijn edele mannen dat ze bij hem komen zouden alzo ze ook deden. Toen brak hij de brief open en hij gaf het zijn klerk dat hij het openbaar lezen zou. De klerk deed dat men hem zei en hij las de brief waarin stond: vriendelijke groeten aan u vader en moeder van mij en vanwege mijn zuster die hoop ik eer lang zal zijn een koningin van Armeni zo ver als het u belieft en zonder uw bevel willen wij daar niets toe doen. En weet lieve vader en moeder dat ik tot grote staat gekomen ben en heb getrouwd de keizer dochter van Griekenland en ik bezit dat land als een gekroond keizer. Nu hebben ons de Turken belegerd en menen ons te bederven, maar zelf hebben ze de meesten schade zo u de bode wel zeggen zal. Nu bid ik u op vaderlijke minne dat gij en mijn moeder wilde komen ons bezien met uw staat. Wij zullen u alzo onthalen dat gij ons bedanken zal. De bode zal u wel vrij leiden met uw volk. Toen dit die hertog hoorde en di hertogin en alle heren deze brief hoorden lezen waren ze zeer blijde alzo het reden was. De hertog door de blijde tijding liet hij de bode bij hem komen en hij sloeg hem ridder en hij begiftigde hem en dat door het blijde nieuws en tijding die hij had van zijn lieve kinderen. Men bedreef er allerhande genoegens die men bedenken mocht. De hertog stelde een opzichter van het land van Limburg aan en hij voer met zijn huisvrouw en met 12 jonker en ridders met de bode naar Constantinopel om zijn zoon en zijn dochter te zien in staat en in eren. |
Hoe die boden vanden soudaen een groot volc vergadert hadden. ende hoese quamen al te samen by den soudaen voor constantinobele. Dat. C.IIJ. capittel. ALS die boden des soudaens al omme gheweest hadden ende haer hootschap gedaen. so brochten si met haer een groot volck wt damast/ wt affrijken/ ende wt iherico. dat si wel vergaderden. twee hondert duysent mannen by een om teghen die kerstenen te vechten. Die soudaen vernam die heren comen. ende hi trac hem lieden tegen ende hi hietse feesteliken willecome den soudaen van damast /den soudaen van affrijken/ die coninck van tartarijen/ die coninc van iherico/ die met haerder gheheelder macht daer comen waren om den soudaen bijstant te doen. Men ghinc daer pijpen ende blasen hornen ende basuynen dat die kerstenen horen souden dat si noch volc hadden vercreghen hem lieden in baten. Die kersten heren quamen ter mueren omme te sien wat die payienen ende heydensche honden bedreven dat si also trompten ende pepen Doen sach die torrenwachter op den toren datter vele scheepen aen waren comen ende veel sarasinen Die kersten heeren en maecten daer gheen werc af ende seyden. hoe meer vianden hoe meer eeren. ende si besetten haer poorten ende haer mueren met verschen volcke omme dat die stadt bewaert soude sijn. ende si schooten haer bussen dapperlick int heyr. also dat si daer veel volcx doot schooten vanden heydenen. Sy schooten een slanghe ende een cortouwe ghelijck wt der stadt die quam in die tente daer die soudaen met die vier heeren sadt over taeffel. ende die cortouwe schoot den coninc van iherico sijn hooft af. ende den soudaen van damast sinen arm af. ende noch veel meer ander heydenen dier ooc bleven. Die soudaen dit siende dat hem die kerstenen dat deden so was hi seer verstoort. ende daer was een grote claechte ghedaen dat die coninc van iherico deerliken ghebleven ende vermoort was. ende die soudaen van damast sinen arm af gheschooten was. Doen swoeren die ander coninghen ende heeren dat sijt wreken souden dat hem lieden die blame gheschiet was. si stampten si smoorden seer ende ghinghen haer engijnen ooc stellen nae die stadt toe om hem lieden schade ende lachtere te doene. Maer ter wijlen dat si die bussen stelden so schooten die vander stadt diet saghen so vreeseliken wt dat si die bussen te stellen lieten. so vele werter doot gheschooten van die van binnen der stadt so dat die sarasinen achterwaert deysden ende weeken. ende si lieten die bussen staen. Ende doen die vander stadt dat saghen dat si te rugge toghen. so trocker een deel van hem lieden wter stadt ende si hielden schutte gheveerde metten heydenen. Ende ter wijlen dat si schutte gheveerde hielden. so namen si die bussen ende voerdense in die stadt van constantinobelen. Als heyndric dat hoorde so was hi seer blijde ende alle die ander heren met hem. maer si verwonderden seer dat si niet en vernamen noch en hoorden vanden bode die om den hertoghe otto van lymborch was. Margrieta die haecte ende verlancgde seere om te sien haer vader ende moeder. ende etsijtes ooc dier ghelike. ende dat omdat hi hoopte margrieten dan te trouwen als den slach ghesleghen ware tegens die honden die haer ghereetschape seer maecten ende haer bataelge stelden om teghen te vechtene. want den dach seer naecte datmen strijt ende velt leveren soude. Die heydenen waren wel vier hondert duysent sterck. ende die kersten heeren niet boven twee hondert duysent sterck. aldus hadden die honden twee mannen teghen eenen. mer god was den kerstenen princen mede om dat si sijn ghelove sterckten alsomen horen sal eert ten eynde comt. Ende als dan den tijt quam dat den dach was vander bataelgen. so maecte hem elc ghereet om eer te behalen ende die vianden te weder staen so dat heyndric seyde. mijn heeren ende princen laet ons nu moet nemen ende 118 wesen sterc op gods vianden die wi bevechten moeten. al is haren hoop seer groot. gods cracht is veel grooter dan si sijn moghen. ende inden meesten hoop volcx en is somtijts die cracht niet gheleghen. ich sal bevrijen mijn landen ende mijn palen op dat den heeren belieft. Doen seyde heyndric o etsijtes coninc ic bidde u op een verdienen dat ghi als heden u eerliken ende vromeliken draecht teghen die vermalendijde honden. ende ghy coninc lodewijc van vrancrijc. ende ghi coninc evack der arragoenscher croonen. ende ghi coninc constant ende coninc lodewijc beyde nyeuwe ghedoopt wilt nu wreken die passie ons liefs heeren iesu christi want nu van noode is. Die heeren al te samen seiden si souden doen datmer af soude weten te spreken in nae comenden tijden. aldus stelden si haer betrouwen al op god almachtich. ende si maecten haer ordene seer sterck teghen die soudaen carodos van babilonien ende sijn mede hulpers. Die soudaen van babilonien hadde ooc sijn ordene ghestelt. ende sijn bataelgen wel sterck ghemaect. hi dede sijn horenen ende basuynen blasen. ende elck stelde hem op sijn verweeren. Die keiser heyndric van lymborch dede blasen sijn trompetten. ende al sijn edelen dyer ghelike. so dat daer een groot gheruchte ende gecrijsch was dat si nau en hoorden noch en saghen vanden gheluyt ende vanden stove van den paerden. Sy reden in malcanderen. die kersten riepen al cristus. ende die heydenen riepen haren mamet. sy vochten met allen seer datter aen beyde siden veel doot bleven kerstenen ende heydenen meest. Heyndric die keyser gheracte aenden soudaen van babilonien die hi straffelic aen ginc met groten slaghen. ende die soudaen sloech oock dier ghelike. si sloeghen malcanderen so seer dattet eenen deysen mochte diet aen sach. ten eynde so sloech heyndric den soudaen vanden paerde daer hy op sadt dat hi bleef ligghen ter aerden. ende hi wert over reden dat hy daer doot bleef. Etsijtes die gheracte aen den coninc van tartarijen die hi ooc dapperlic aen ghinck. ende die coninc hem weder dier ghelike. si vochten seer langhe alsoot wel te vermoeden is. ten eynde so sloech hem etsijtes sijn hooft af. ende hy werpen vanden paerde. Dit sach die soudaen van affrijken ende wildet wreken ende quam op etsijtes. maer die coninc lodewijc quam etsijtes te baten ende die versloech den soudaen van affrijken ende daer toe noch veel sarasinen. Amynijus sach dat hi sijn volc aldus deerliken verloos met groten hoopen. ende demofoen ooc dier ghelike so quamen si met haren heyren aen. ende si sloeghen op evac den coninc van arragoen ende op sijn volc Dit sach heyndric van lymborch ende quam hem bi. evac ende demofoen die vochten so seer dat si malcanderen die wapen vanden halse sloeghen. ende heyndric die vacht teghen amynijus die heyndric sloech vanden paerde. ende door sijn edelheyt nam hy hem ghevanghen. Ter wijlen dat hi hem gevanghen hadde so sloech evac demofoen in onmachte. ende hi souden doot gheslaghen hebben. mer heyndric riep dat hi hem ghevanghen nemen soude. ende voeren hem in die stadt also hi dede. Als die heydenen saghen dat si haer hoofden ende heeren aldus verloren hadden ende quyt waren. so stelden si hem om wech te loopene nae haer scheepen toe. mer die kersten heeren sloeghense al meesten deel doot datter seer luttel ontquamen vanden heydenen sy en blevender al meesten deel doot. Demofoen ende amynijus waren in die stadt ghebracht. Ysonia die verwaerde demofoen want hi in onmacht bleef wel drie uren lanc Amynijus die was margrieten gheschoncken. die kersten endeden anders niet dan si pilgierden ende dat goet vanden heydenen in die stadt brochten. Seer luttel heydenen ontquamen meer dan die amerael van den soudaen van babilonien. ende die amerael vanden coninc van tartarijen ende demofoens camerlinc. ende omtrent vijf hondert sarasinen die royden met ten galyooten ende baergen wech nae haer lieden landt nae slavonijen ende tartarijen waert daer groot iammer bedreven was om tverlies van haerder schaden. Die kersten heeren waren seer blijde dat si die victorie hadden vercreghen. mer si grooten schaden gheleden. want si hadden wel verloren. X. duysent mannen. so dat si wel sochten vijf daghen lanc eer dat si die kersten dooden conden vinden onder die heydenen. Sy vonden 119 vele edele van heydenen die grote costelicheden over hem hadden dattet onmoghelic waer te vertellen. die arm waren werden daer rijcke. want heyndric die keyser gaf elcken dat hi vant. aldus waren si te gierigher ende te naerstigher om te soeken onder die heydensche honden dier verslaghen waren. so dat elc overvloedich vercreech vanden sarasinen goeden. haer scheepen/ haer vaghenen/ haer tenten/ haer artelerije wert al te samen in die stadt gehaelt. Die kersten heeren ende princen maecten allen blijschap. ende die ghene die gewont waren deden si vermaken ende heelen. ende die arm waren macten si rijcke. Heydenisse en hadde noyt meerderen schade dant daer en hadde. want so vele edele lieden als si daer doot lieten ende ghevanghen so men horen mach. |
Hoe de boden van de sultan een groot volk verzameld hadden en hoe ze kwamen alle tezamen bij de sultan voor Constantinopel. Dat 103de kapittel. TOEN de boden der sultan alom geweest waren en hun boodschap gedaan zo brachten ze met zich een groot volk uit Damascus, uit Afrika en uit Jericho zodat ze wel verzamelden twee honderd duizend mannen bijeen om tegen de christenen te vechten. De sultan vernam de heren komen en hij trok hen tegen en hij zei feestelijk welkom de sultan van Damascus, de sultan van Afrika, de koning van Tartaren, de koning van Jericho die met hun gehele macht daar gekomen waren om de sultan bijstand te doen. Men ging daar pijpen en horens blazen en bazuinen zodat de christenen horen zouden dat ze noch volk hadden verkregen hem te baten. De christenheren kwamen ter muren om te zien wat de heidenen en heidense honden bedreven dat ze alzo tromppetten en bliezen. Toen zag de torenwachter op de toren dat er vele schepen aan waren gekomen en veel Saracenen. De christenheren maakten daar geen werk van en zeiden; hoe meer vijanden hoe meer eer en ze bezetten hun poorten en hun muren met vers volk omdat de stad bewaard zou zijn en ze schoten hun bussen dapper in het leger alzo dat ze daar veel volk dood schoten van de heidenen. Ze schoten een slang en een kartouw gelijk uit de stad en die kwam in de tent daar de sultan met de vier heren zat aan tafel en die kartouw schoot de koning van Jericho zijn hoofd af en de sultan van Damascus zijn arm af en noch veel meer andere heidenen die er ook bleven. De sultan die dit zag dat hem di christenen dat deden zo was hij zeer verstoord en daar was een grote klacht gedaan dat de koning van Jericho deerlijk gebleven en vermoord was en de sultan van Damascus zijn arm afgeschoten was. Toen zwoeren de andere koningen en heren dat zij het wreken zouden dat hen die blaam geschied was. Ze stampten, ze smoorden zeer en gingen hun machines ook stellen naar de stad toe om hen schade en lachten te doen. Maar terwijl dat ze di bussen stelden zo schoten die van de stad die het zagen zo vreselijke uit dat ze de bussen te stellen lieten, zo veel werden er dood geschoten van die van binnen de stad zodat die Saracenen achterwaart deinsden en weken en ze lieten de bussen staan. En toen die van de stad dat zagen dat ze terugtrokken zo trok een deel van hen uit de stad en ze hielden schutten vaardig met de heidenen. En terwijl dat ze schutten gevaar hielden zo namen ze de bussen en voerden ze in de stad van Constantinopel. Toen Hendrik dat hoorde zo was hij zeer blijde en alle andere heren met hem. Mar ze verwonderden zeer dat ze niets vernamen noch hoorden van de bode die om de hertog Otto van Limburg was. Margriet die haakte en verlangde zeer om te zien haar vader en moeder en Etschijtes ook diergelijke en dat omdat hij hoopte Margariet dan te trouwen als de slag geslagen was tegen di honden die hun gereedschap zeer maakten en hun bataljon stelden om tegen te vechten. Want de dag naakte zeer dat men strijd en veld leveren zou. Die heidenen waren wel vier honderd duizend sterk en de christenheren niet boven twee honderd duizend sterk. Aldus hadden de honden twee mannen tegen een. Maar god was de christenen prinsen mede omdat ze zijn geloof sterkten alzo men horen zal eer het ten einde komt. En toen dan de tijd kwam dat de dag was van de slag zo maakte zich elk gereed om eer te behalen en de vijand te weerstaan zodat Hendrik zei; mijn heren en prinsen, laat ons nu moed nemen en sterk zijn op Gods vijanden die wij bevechten moeten al is hun hoop zeer groot. Gods kracht is veel groter dan ze zijn mogen en in de grootste hoop volk is somtijds de kracht niet gelegen. Ik zal bevrijden mijn landen en mijn palen opdat het de heren belieft. Toen zei Hendrikՠo Etschijtes koning, ik bid u op een verdienste dat gij als heden u fatsoenlijk en dapper gedraagt tegen die vermaledijde honden en gij koning Lodewijk van Frankrijk en gij koning Evac van de kroon van Aragon en gij koning Constant en koning Lodewijk, beide nieuw gedoopt, wil nu wreken de passie van onze lieve heer Jezus Christus want het is nu nodig. De heren alle tezamen zeiden ze zouden doen dat men ervan zou weten te spreken in na komende tijden. Aldus stelden ze hun vertrouwen al op god almachtig en ze maakten hun orden zeer sterk tegen de sultan Carodos van Babyloni en zijn medehelpers. De sultan van Babyloni had ook zijn orden gesteld en zijn bataljons goed sterk gemaakt. Hij liet zijn horens en bazuinen blazen en elk stelde zich op zijn verweren. De keizer Hendrik van Limburg liet blazen zijn trompetten en al zijn edelen diergelijk zodat daar een groot geruchte en gekrijs was zodat ze nauwelijks hoorden noch zagen van het geluid en van het stof van de paarden. Ze reden in elkaar, de christen riepen al christus en die heidenen riepen hun Mohammed. Ze vochten met allen zeer zodat er aan beide zijden veel dood bleven, christenen en heidenen het meest. Hendrik de keizer geraakte aan de sultan van Babyloni die hij straf aanging met grote slagen en de sultan sloeg ook diergelijke. Ze sloegen elkaar zo zeer zodat het een deinzen mocht die het aanzag. Tenslotte zo sloeg Hendrik de sultan van het paard waar hij op zat zodat hij bleef liggen ter aarden en hij werd overreden zodat hij daar dood bleef. Etschijtes die geraakte aan de koning van de Tartaren die hij ook dapper aanging en de koning hem weer diergelijke. Ze vochten zeer lang, alzo het wel te vermoeden is. Tenslotte zo sloeg hem Etschijtes zijn hoofd af en hij wierp hem van het paard. Dit zag de sultan van Afrika en wilde het wreken en kwam op Etschijtes, maar de koning Lodewijk kwam Etschijtes te baten en die versloeg de sultan van Afrika en daartoe noch veel Sarasijnen. Amynyus zag dat hij zijn volk aldus deerlijk verloor met grote hopen en Demofoen ook diergelijke, zo kwamen ze met hun legers aan en ze sloegen op Evac, de koning van Aragon en op zijn volk. Dit zag Hendrik van Limburg en kwam hem bij. Evac en Demofoen die vochten zo zeer dat ze elkaar de wapens van de hals sloegen en Hendrik die vocht tegen Amynyus die Hendrik sloeg van het paard en door zijn edelheid nam hij hem gevangen. Terwijl dat hij hem gevangen had zo sloeg Evac Demofoen in onmacht en hij zou hem dood geslagen hebbe, maar Hendrik riep dat hij hem gevangen nemen zou en voeren hem in de stad alzo hij deed. Toen de heidenen zagen dat ze hun hoofden en heren aldus verloren hadden en kwijt waren, zo stelden ze zich om weg te lopen naar hun schepen toe. Maar de christenheren sloegen het grootste deel dood zodat er zeer luttel ontkwamen van de heidenen, ze bleven er voor het grootste deel dood. Demofoen en Amynyus waren in de stad gebracht. Ysonia die bewaarde Demofoen want hij bleef in onmacht wel drie uren lang. Amynyus die was Margariet geschonken. De christen deden niets anders niet dan ze plunderden en dat goed van de heidenen in de stad brachten. Zeer luttel heidenen ontkwamen er meer dan de admiraal van de sultan van Babyloni en de admiraal van de koning van de Tartaren en Demofoenՠs kamerling en omtrent vijf honderd Saracenen die roeiden met de galeien en bargen weg naar hun land, naar Slavonie en Tartarije waart daar groot jammer bedreven was om het verlies van hun schaden. De christenheren waren zeer blijde dat ze de victorie verkregen hadden, maar ze hadden grote schaden geleden want ze hadden wel verloren 10 000 mannen zodat ze wel zochten vijf dagen lang eer dat ze de christen doden konden vinden onder de heidenen. Ze vonden vele edelen van heidenen die grote kostbaarheid over hem hadden zodat het onmogelijk was te vertellen. De armen werden daar rijk want Hendrik de keizer gaf elk dat hij vond. Aldus waren ze te gieriger en te naarstiger om te zoeken onder de heidense honden die er verslagen waren zodat elk overvloedig verkreeg van de Saracenen goederen hun schepen, hun wagens, hun tenten, hun artillerie werd al tezamen in de stad gehaald. De christenheren en prinsen maakten allen blijdschap en diegene die gewond waren deden ze vermaken en helen en die arm waren maakten ze rijk. Heidense had nooit meerderschade dan het daar had, want zo vele edele lieden als ze daar dood lieten en gevangen hadden zo men horen mag. |
Hoe demofoen bequam vanden slaghe. ende hoe ysonia des conincx dochter van salenten hem beclaechde. ende hem bekeerde aent heylighe kersten ghelove dat hi kersten werdt. ende beloofde haer trouwe. Dat. C.IIIJ. capittel. Ysonia die seyt. O Demofoen ridder van groter weerde Vroom cloeck ten sweerde Suldy noch lange in onmacht bliven Ten leeft geen bedructer wijf op deerde Iaes ic aen verde Meskief der herten wat sal ic bedriven Mijnen rou en machmen niet volscriven O lievelic aenschijn hoe sidy verkeert Mijnen druc vermeert Dus wert u daenschijn mit tranen ghedweghen Sal dus u princelicheyt vermeert Bliven verseert Daer therte ionstich toe is gheneghen Allendige maecht wat sal ic dan plegen O vermalendijde slach die groot sy Dat nalicx doot sy Die liefste daer mijn confoort op stont Dies therte lasen bedroeft ter noot sy Wt liefden bloot vry Moet ic u cussen aen uwen mont god make u bedwelmde sinnen gesont Demofoen. Ay my wats mijns hoe come ic hier Iaes in dese camere Ysonia. O ridder fier Demofoen die my voor al behaecht Hoe moechdy varen Demofoen. Och sidy dat schoon maecht Ysonia daer mijnen sin op staet Ysonia. Iae her riddere Demofoen. O confort en raet Segt my reyn amorueselic saet Hoe ic hier come op alle bede Ysonia. O demofoen prince van vromer daet Ic was nalicx van drucke al desperaet Ghi waert wten strijde noyt sulcken onvrede In onmacht gebrocht hier int stede Demofoen. In onmacht noyt meerder edelhede Ic weet by cans wel wie dat dede Twas evac die mijn vrienden versloech Daer ic groten haet ende nijt toe droech En waenden met mijnder cracht verslaen Ysonia. En hadde heyndric en etsijtes gedaen Ghi waert int velt voor hem daer bleven Mer si verbaden u en my is last gegeven Vander keyserinnen u te bewarene Vercoren riddere Demofoen. Van desen verclarene Verwondert my therte wter maten Hoe sou ic des duecht ongeloont nu laten So waeric een vileyn alder vileynen meest. Ysonia. Neen ghy dat hoope ic Demofoen. Sijt onbevreest Reyn maechdelic keest Therte is verhuecht toe inden gheest In u schoon lievelic ghesichte Dus roep ic om troost in venus foreest 120 Want u liefde die is profect ghesneest Int herte reyn amorues ghestichte en belcht u niet al valt mijn ionst op slichte u ter eeren sal ic tkersten gelove aen verden Ysonia. Mijn bedruct herte ic nu verlichte Demofoen prince van groter weerden Boven al dat levende is op der erden Moet ic mijn liefde tuwaerts draghen Ridderlic behaghen En wilt niet meer claghen Mijnen wille die gheef ic in u acoort Als herte in herte vereenicht woort Altijts in eeren so daer toe hoort Demofoen. Ic en ghere niet anders blome verheven Wilt vruechdelic leven Ic sal u trouwen met groter eeren Dies sal ic u hier te pande gheven mijn trou ende het kersten gelove aen cleven Daer alle duechden by vermeeren En alle mijn afgoden te nieten keeren Ysonia. Iolijt profijt moet dies ghebueren Schoon lief mijn grief is al ghedaen Demofoen. Dijnen troost verlost verdriet en trueren Ysonia. Iolijt profijt moet dies ghebueren Demofoen. Die mint die kint nae der natueren Waer den wille al stille zijn stat wilt slaen Ysonia. Iolijt profijt moet dies ghebueren Schoon lief mijn grief is al ghedaen Dus laet ons met vruechden ter maeltijt gaen. ALDUS ghinghen dese twee ghelieven ter salen waert ter maeltijt. daer groote blijschap was ende grote vruecht. Die keiser heyndric die hiet demofoen feestelic willecome ende deden sitten bi sijnder siden. Ysonia die ginc bi die vrouwen sitten aen die keyserinnen tafel. Als demofoen gheseten was by alle die heeren ende princen. ierst die keyser. die coninc van vrancrijc. die coninc van arragoen. die coninc van costrin ende die coninc van lubien. ende sijn neve amynijus ende ander princen dier saten so seyde demofoen. ghi heeren al te samen ic danc u met ganser herten als dat ghi my ghespaert ende bevrijt hebt vander doot inden strijt daert campelic ende seer aventuerlic met mi stont. al so mijn beminde eerweerdighe heeren ter eeren der edelheyt die ghi my ghedaen hebt ende bewesen aldaer in mijnder noot so sal ic dat heilighe kersten ghelove aen nemen ende doen my doopen ende dat ter eeren van u allen. ende ter liefden des conincx dochter van salenten die over schone ysonia. Als dat heyndric die keiser hoorde ende alle die ander coninghen ende heeren waren si seer blijde ende seyden. heer demofoen ghi doet seer wel. ende twerdt ter salicheyt uwer sielen dat ghi laet varen dijn onghelovich leven Doen vraechde demofoen houdt amynijus neve sidy oock ghevanghen onder dese heeren ende princen. dats u veel ghelucx. want om uwen wille is alle dorloghe gebuert. ende door mijnen broeder diet betaelt heeft metter doot. Doen seide amynijus demofoen heer oom ic kenne dattet waer is. maer dies niet te min u broeder mijn oom die soudaen van babilonien die was die rechte cause ende oorspronc van desen want hy wilde dat keysserrijcke winnen van constantinobelen. ende my daer in setten als gheweldich keysere met des outs keisers dochter eresebia die nu die keiser heyndric van limborch ghetrout heeft dat my wel behaecht. ende ic wilde wel dat si mi wouden stellen ter rantsoenen. ende dat ic mocht reysen nae babilonien. Daer op dat demofoen antwoorde ende seyde. siet neve amynijus wilt ghi wel doen. so laet varen ons goden. want ghi siet doch wel dat sy cracht noch macht en hebben. noch gheen viertuyt/ rooke noch smake en hebben mer tis een duvelderije. iae bi der kerstenen god. die de kerstenen macht verleent heeft te vernielen / mijneeren ende te bedwinghen die gheheele macht van heydenisse. ghelijc dat aen ons wel ghebleken heeft. want wi hebben ghehadt thien mannen teghen eenen. ende si hebben ons bedwonghen. Aldus neve wildy 121 wel ende wijsseliken doen so laet u wet varen. ende wert kersten met my. ic belove u te helpene dat ghi besitten sult landen ende palen van uwer heerschappijen. Als dit aminijus hoorde so sadt hi verwondert ende versleghen van herten ende hy en wist wat antwoorden dan hi seide O demofoen oom ic sal my op dat stuc beraden. ende dan als dan het mach so goet sijn der kerstenen wet ick salse aenveerden. aldus wil icse noch badt bevroet ende onder wesen sijn. ende noch meer daer af horen dan ick ghehoort hebbe vermonden. Doen seyden alle die heeren hi seyt ooc waer. men sal hem meesters doen die hem onderwijsen weghen ende leeren sullen dat salighe ghelove vander wet christus. Aldus waren die heeren besich om theylighe kersten ghelove te sterckene. ende si bedreven grote vrolicheit ende alderhande ghenoechte diemen verdencken conden over maeltijt. Daer waren schalmeyen / trompetten/ claroenen/ die welcke daer maecten een seer schoon groot geluyt over die maeltijt nae die costume vanden hove. Als si aldus vrolic geweest hadden so ghinghen si wandelen buyten der poorten vander stadt om te siene die plaetsen daer die heydensche honden gheleghen hadden. ende hoe si hem lieden begraven hadden ofte si in een stadt gheleghen hadden. Die keyserinne eresebia ende alle die ander vrouwen ende maechden die daer by waren verwonderden hem lieden seer als si saghen die putten ende die leghers dyer stonden. mer daer en was niet ghebleven. Doen ghinghen si besien die schepen dyer die turcken ghelaten hadden in die havene. |
Hoe Demofoen bekwam van de slag en hoe Ysonia, de konings ochter van Salonika hem beklaagde en hem bekeerde aan het heilige christen geloof zodat hij christen werd en beloofde haar trouw. Dat 104de kapittel. Ysonia die zei; O Demofoen ridder van grote waarde, dapper en kloek ter zwaard zal je noch lang in onmacht blijven. Er leeft geen droeviger wijf op de aarde, ja ik helaas, aanvaard het. Ellende van het hart, wat zal ik bedrijven Mijn rouw mag men niet volschrijven. O liefelijk aanschijn, hoe ben je veranderd. Mijn druk vermeerder. Dus wordt uw aanschijn met tranen gewassen. Zal dus uw prinselijkheid vermeerderd blijven bezeerd daar het hart gunstig toe is genegen. Ellendige maagd wat zal ik dan plegen. O vermaledijde slag die groot was dat ge bijna dood was. De liefste daar mijn comfort op stond dus het hart helaas bedroefd is ter nood uit liefde bloot vrij moet ik u kussen aan uw mond. God maakt u bedwelmde zinnen gezond. Demofoen. Aai mij, wat is mij, hoe kom ik hier helaas in deze kamer. Ysonia. O ridder fier, Demofoen die mij vooral behaagt. Hoe zal het met je gaan. Demofoen. Och ben je die mooie maagd Ysonia daar mijn zin op staat. Ysonia. Ja hee ridder Demofoen. O comfort en rad, zeg mij rein geliefde zaad hoe ik hier kom op het bed. Ysonia. O Demofoen prins van dappere daad, ik ben nauwelijks van druk al desperaat. Gij was uit ten strijde nooit in zulke onvrede in onmacht gebracht hier ter stede, Demofoen. In onmacht nooit meer edelheid. Ik weet bijna wel wie dat deed, het was Evac die mijn vrienden versloeg daar ik grote haat en nijd toe droeg en waande met mijn kracht te verslaan. Ysonia. En had Hendrik en Etschijtes niet gedaan gij was in het veld voor hen daar gebleven maar ze verbaden u en mij is de last gegeven van de keizerin u te bewaren uitverkoren ridder Demofoen. Van deze verklaring verwondert mij het hart uitermate, hoe zou ik de deugd onbeloond nu laten zo was ik een booswicht allergrootste booswicht. Ysonia. Neen gij, dat hoop ik. Demofoen. Wees onbevreesd reine maagdelijke kern, het hart is verheugd tot in de geest in uw u mooie liefelijk gezicht. Dus roep ik om troost in Venus bos want uw liefde die perfect geneest in het reine har der liefde gestichte en verbolg u niet al valt mijn gunst oprecht u ter eren zal ik het christen geloof aanvaarden. Ysonia. Mijn bedrukt hart ik nu verlicht Demofoen prins van grote waarde boven alles dat leeft op de aarde moet ik mijn liefde tot u waart dragen en ridderlijk behagen en wil niet meer klagen. Mijn wil die geef ik in u akkoord als het hart in hart verenigd wordt altijd in een zo daartoe behoort. Demofoen. Ik begeer niets anders bloem verheven, wil in vreugde leven, ik zal u trouwen met groter eren. Dus zal ik u hier te pand geven mijn trouw en het christen geloof aankleven daar alle deugden bij vermeerderen en al mijn afgoden te niet keren. Ysonia. Jolijt en profijt moet dus gebeuren mooie lief mijn grief is al gedaan. Demofoen. Uw troost verlost verdriet en treuren. Ysonia. Jolijt en profijt moet dus gebeuren Demofoen. Die mint die jent de natuur waar de wil al stil zijn steeds wil slaan. Ysonia. Jolijt en profijt moet dus gebeuren, mooie lief mijn grief is al gedaan, dus laat ons met vreugden ter maaltijd gaan. ALDUS gingen deze twee gelieven ter zaal waart ter maaltijd daar grote blijdschap was en grote vreugde. De keizer Hendrik die zei Demofoen feestelijk welkom en liet hem zitten aan zijn zijde. Ysonia die ging bij die vrouwen zitten aan die keizerin tafel. Toen Demofoen gezeten was bij alle heren en prinsen, eerst de keizer, de koning van Frankrijk, de koning van Aragon, de koning van Cosorin en de koning van Lubie en zijn neef Amynius en ander prinsen die er zaten zo zei Demofoen; gij heren alle tezamen, ik dank u met ganse hart als dat gij mij gespaard en bevrijd hebt van de dood in de strijd daar het kampen zeer avontuurlijk met mij stond, alzo mijn beminde eerwaardige heren ter eren der edelheid die gij mij gedaan hebt en bewezen aldaar in mijn nood, zo zal ik dat heilige christen geloof aannemen en laten mij dopen en dat ter eren van u allen en ter liefden der konings dochter van Salonika die over mooie Ysonia. Toen dat Hendrik de keizer hoorde en alle andere koningen en heren waren ze zeer blijde en zeiden; heer Demofoen, gij doet zeer goed en het wordt ter zaligheid van uw ziel dat gij laat varen uw ongelovig leven Toen vroeg DemofoenՠAmynyus neef ben je ook gevangen onder deze heren en prinsen, dat is u veel gelukwant om uw wil is alle de oorlog gebeurd en door mijn broeder die het betaald heeft met de dood. Toen zei Amynyus; Demofoen heer oom, ik beken dat het waar is. Maar des al niettemin uw broeder mijn oom de sultan van Babyloni die was de rechte oorzaak en oorsprong van deze want hij wilde dat keizerrijk winnen van Constantinopel en mij daarin zetten als geweldige keizer met de oude keizers dochter Eresebia die nu de keizer Hendrik van Limburg getrouwd heeft dat mij wel behaagt en ik wilde wel dat ze mij wilden stellen op losgeld en dat ik mocht reizen naar Babyloni. Waarop dat Demofoen antwoorde en zei; ziet neef Amynyus, wilt gij goed doen zo laat varen onze goden want gij ziet toch wel dat ze kracht noch macht hebben, noch geen mogendheid, reuk noch smaak hebben, maar het is een duivels werk, ja, bij de christenen god die de christenenmacht verleend heeft te vernielen, verminderen en te bedwingen de gehele macht van heidenen, gelijk dat aan ons wel gebleken is, want wij hebben gehad tien mannen tegen een en ze hebben ons bedwongen. Aldus neef, wil je goed en wijs doen zo laat uw wet varen en wordt christen met mij. Ik beloof u te helpen dat gij bezitten zal landen en palen van uw heerschappijen. Toen dit Amynyus hoorde zo zat hij verwondert en verslagen van hart en hij wist niet wat te antwoorden dan hij zei; O Demofoen oom, ik zal mij op dat stuk beraden en dan als dan het mag zo goed zijn de christenen wet, ik zal het aanvaarden, aldus wil ik het noch beter bevroed en onderwezen zij en noch meer daarvan horen dan ik gehoord heb ter mond. Toen zeiden alle heren; hij zegt ook waar, men zal hem meesters doen die hem onderwijzen de wegen en leren zullen dat zalige geloof van de wet christus. Aldus waren de heren bezig om het heilige christen geloof te sterken en ze bedreven grote vrolijkheid en allerhande genoegens die men bedenken kon aan de maaltijd. Daar waren schalmeien, trompetten, klaroenen die daar maakten een zeer mooi groot geluid aan de maaltijd naar het gebruik van de hof. Toen ze aldus vrolijk geweest waren zo gingen ze wandelen buiten de poorten van de stad om te zien de plaatsen daar de heidense honden gelegen hadden en hoe ze hen begraven hadden alsof ze in een stad gelegen hadden. De keizerin Eresebia en alle andere vrouwen en maagden die daarbij waren verwonderden zich zeer toen ze zagen de putten en de legers die er stonden, maar daar was niets gebleven. Toen gingen ze bezien de schepen die de Turken daargelaten hadden in de haven. |
Hoe die kersten heeren die scheepen besaghen craken galeyen ende galyooten ende hoe die hertoge van lymborch daer quam ghevaren met sinen scheepen. ende hoe hi ontfanghen werdt vanden keyser heyndric sijn sone ende van margrieten sijn dochter. ende van allen die ander heeren ende princen. Dat. C.V. capittel. DESE heeren ende vrouwen besaghen die scheepen achter ende van voren. die wter maten seer costelic ende schoon waren om te aenschouwene. Doen seyde demofoen comt dit was mijn schip ende besiet die cameren ende salen dier in staen. Als si in dit schip waren so docht hem lieden datmen noyt schoonder oft costeliker gesien en hadden dan dat schip en was van alle manieren van beryflijcheden. Met dat si aldus die schepen besien so climpter een in die merse vanden heeren ende hi seyde. ic sie scheepen herwaerts comen Die heeren van beneden vraechden van waer. si seyden wt kerstenheden Doen seide margrieta van limborch o heyndric lieve broeder oft dat ons vader ende ons lieve moeder ware dat soude ons een vruecht ende blijschap wesen. Heyndric die keyser seyde. laet wt senden twee galyooten die wel te riemen sijn. ende dat si hem teghen royen moghen om sekerheyt te weten wat volcx dattet is ende van waer dat si comen moghen. ende dat was ter stont gedaen. Daer waren terstont twee galyoten bereet. ende si royden nae die schepen toe die noch wel van daer waren drie mijlen. mer sy hadden seer goet wint dat si seer naerstelic aen quamen. Als dese galyoten langhen tijt gheroyt hadden. so quamen si bi den scheepen dier twee was. ende vraechden van waer dattet tschip was. Die bootslieden dier in waren seyden wt kerstenrijc. ende doen vraechden si wat si gheladen hadden ende waer dat si toe seylen wouden. Die bootslieden seyden volck. Doen vraechden si weder van waer dat volc waer. Die bootslieden seyden van limborch. Als dat die vanden galyooten hoorden royden si wederomme nae constantinobelen toe om te bringhen die tijdinghe aen den keyser ende aen die ander heeren ende vrouwen. Als si aen die havene quamen daer die grote schepen laghen. daer heeren ende vrouwen in waren so riepen si. ende heyndric die keyser vraechde hem wat tijdinghe ende wat scheepen dattet waren. Sy seiden die schepen sijn wt kerstenrijc. ende si hebben volck gheladen wt den lande van lymborch. Als dat heyndrick die keyser hoorde ende margrieta van lymborch waren si seer verblijt ende seiden. het sal claerlick ons vader ende moeder sijn. Als dat die ander heeren hoorden waren si allen verblijt. 122 ende sonderlinge etsijtes. Met dat si aldus besich stonden so quamen die twee scheepen in die havene daer si streken haer lieder seylen. Heyndric etsijtes die coninck van vrancrijc evac ende alle die ander heeren ginghen op die kaye. ende so dede die keiserinne eresebia ende margrieta om te willecomen haren vader ende haer moeder. aldus so waren si allen ionc ende oudt bereet om hem te feesteren ende willecome te heeten. Die keyser heyndric ghinc int schip ende hi viel sinen vader te voeten ende sijnder moeder. ende die ionghe keyserinne ende margrieta dier ghelike. Daer waren si heerliken ontfanghen van coninghen hertoghen ende graven. ende gheleyt mit grooter blijschapen ende met ontaliker genoechten te hove waert. Die hertoghe van lymborch ghinck boven den keyser heyndric sinen sone. ende die hertoghinne boven der keyserinnen. ende dat om hem eere te doene so si ooc deden nae haerder weerden. Als si te hove quamen so leydemense in een schoon sale. ende men dede daer comen van alles planteyt. elc die eerde den hertoghe ende der hertoghinnen met groter blijschap ende weerden. Die keyser heyndric dede ter liefden van sinen vader een ternoy beroepen. om te bedriven alderley ghenoechte. Den prijs soude sijn eenen goudenen helm van buyten. ende van binnen eenen silveren helm Ende die keyserinne hinc op een gouden valcke. ende eenen silveren valck. Desen last was ghegheven den herauten dat sijt vercondighen souden bereet te sine den derden dach vanden meye. aldus was den last ghegheven XL. daghen gheduerende die feeste. Die herauten namen den last aen. ende si ginghen alomme chiteren ende vercondighen dese hooghe feeste. dat elc soude comen ter banen alsoot voorseyt is. Daer was een grote ghenoechte onder die heren ende vrouwen. Etsijtes die was altoos bi margrieten ende bi haer moeder. ende die grave etsijtes vader bi den hertoghe. ende dat omme der dochter wille die etsijtes seer lief hadde ende si hem weder daer men noch wel af horen sal. ende wat triumphen etsijtes dede omme margrietens wille ende om haer vaders ende moeders willen. dat omme te horen werdt een melodije om die costelijcheden die etsijtes doen sal inden ternoye ende van die costelike triumphe die daer bedreven werdt vanden amoruesen gheesten Etsijtes die dede alle sijn ghereetschape maken so hy alder best conde verdencken in sijn verstande. omme chierliken in die bane te comen ghelijc eenen coninc toe behoort Demofoen die dede ooc dier gelike ghereetschape maken om costelicste om dat hi ysonia sijn hertelike lief te badt soude moghen behaghen Ende dic coninc lodewijc van vrancrijcke dede ooc des ghelijcx ghereetschape maken om sijn alder liefste wille die hy int herte vercoren hadde. Daer was bedreven een groote ghenoechte. ende dat ter blijschapen der comsten van heyndricx ende margrietens vader van lymborch die hertoghe ende die hertoghinne Doen den tijt quam vander vesperijen elck stelde hem op te paerde. ende dat op sijn alder chierlicste. Die keyser heyndric ghinc met sijn vader ende moeder ende met sijnder keyserinnen ter tynnen waert. ende margrieta van lymborch met haren maechden. dat seer schoon om te sien was die over schoon ghesichten daer te sien liggende met vlinckenden oghen ende met groter costelicheyt. Die herauten stonden beneden op een schavot. om al daer te ontfanghen die wapenen vanden princen om ternoyen Die trompetten werden gheblasen. doen quam daer alder ierst ter versperijen die coninc lodewijc van vrancrijc. ende hi gaf sijn wapen over den herauten. Die herauten gavense weder over ter tynnen margrieten van lymborch. ende die hinct daer aent taveel. ende daer met reet die coninc lodewijc van vrancrijc met sinen edelen wter banen Doen quam daer ter stont ghereden die ridder demofoen des soudaens broedere carodos van babilonien met costeliken ghewaden ende hi presenteerde ooc sijn wapen ter banen. Die herauten ontfinghense ende si gavense margrieten over diese weerdeliken nam ende hincse by des conincx lodewijcx wapen. doen dede demofoen sijn hoesheyt ende hi eerde die vrouwen ende reedt wter banen. Doen bliesen die trompetten ende si maecten groot gheluyt. ende doen quam al daer ghereden die coninc van arragoen. ende die kersten coninc lodewijck die eerst een heyden 123 was. ende elck die presenteerde daer sijn wapen nae die costume vanden hove. ende die wapenen werden ghehanghen aent taveel daer dander wapenen hinghen. dese twee coninghen reden wech wter banen. Die hertoghe ende die hertoghinne des keysers vader ende moeder verblijden in die gront haers herten. als si aen saghen die costelicheyt die die heeren bedreven. Die grave van athenen etsijtes vader die seyde tot den hertoghe van lymborch. o edele ende machtich hertoghe hoe ghenoecht u die triumphe vanden edelen hier vanden lande ist niet ghenoechlick. Daer op die hertoghe antwoorde ende seyde. het is schone ende lustich om te bemerckene die lostelicheyt vanden princen ende ooc mede machmen mercken dat sy noch moet int lijf hebben. iae quaemt te doene dat heilighe kersten ghelove te helpen vermeerderen. ende gods lachtere te wreken. Daer op die grave van athenen antwoorde en seide. dat hebben si wel merckelic aenschijn gedaen teghen die honden der sarasinen die ons met grooter macht beleghen hadden die nu ter tijt god heb lof ende danc seer verschoyt ende verdreven sijn. ende dat bi die vromicheyt van uwen sone ende der anderen princen. Met dien dat si aldus besich waren int couten. so bliesen weder die trompetten. ende daer quam doen ghereden die coninc van armenien etsijtes sijnder. XXIIIJ. al van eender cleedinghe half gouden laken. ende half fluweel carmosijn dat seer costelic om te sien was. Etsijtes die lichte sinen hoet. die vol plumagien hinck. ende hi groete alle die vrouwen. ende hy presenteerde den herauten sijn wapen die hi custese eer dat hijse over gaf. Die herauten namen die wapen. ende si gavense margrieten van lymborch dier seer in verblijde. Als si die wapen sach ende den ghenen diese droech sy custese heymelic datment niet en sach. ende si hincse bi die ander. doen dat ghedaen was so reedt etsijtes met sinen volcke wech na sijn logijs toe. Doen quamen alle die ander heeren /hertoghen/ graven/ ridders/ ende baenroetsen ende brochten haer wapenen ten taveele daer si ontfanghen waren ende ghehanghen bi die ander wapenen die daer hinghen aent taveel. Als dan aldus die vesperije ghedaen was so ghinc die keiser heyndric met sinen vader ende met die grave van athenen ende noch andere grote princen metten keyser ter salen om te bancketeren. Die keyserinne eresebia nam die hertoghinne van lymborch bi der hant. ende margrieten van lymborch ende die gravinne van athenen met vele maechden ende vrouwen die volchden achter nae. ende si ghinghen ter salen bi den keyser ende alle die heeren daer grote costelichede van spijsen bereet was. van alderhande manieren van wiltbrade. als reygers/ puyttoren/ quacxvasanten/ herten/ hinden/ beren/ everswijn dat men dyer ghelycx niet vele van costelicheiden gesien en heeft die al daer ghedaen was ter liefden van vader ende van moeder om hem eerliken te feesterene. Daer waren alle manieren van alderhande speellieden/ herpen/ luyten/ velen/ ende floeyten/ trompetten/ schalmeyen/ dat een melodije was om horen dat soete gheluyt der instrumenten. ende dan die musyke van den sangers dat boven al ghinck. ende al waer een oudt gheweest van daghen hi moste nochtans verionghen int horen vanden soeten sanghe ende vanden melodyeuschen speele Doen elck tsijn voort ghebracht hadde in singhen ende int spelen. so ghinck die keysere heyndric van lymborch ende sijn vader sitten. ende voort alle dander heeren. ende die keyserinne ende die hertoghinne van lymborch ende die gravinne ghinghen sitten ter maeltijt om goede chiere te maken in sopperen in eten ende in drincken. daer waren si gedient van alderhande manieren van spijsen. Heeren ende vrouwen die saghen vriendelic op den anderen elc bracht sijnder liefster met vriendeliken ooghen. Die speellieden speelden nae costume vanden hove. elck was seer vrolick ende blije. ende die heeren verlancgde ende haecten seer nae den dach vanden ternoye. Etsijtes ende demofoen waren hem bereedende om te comene bi den maechden ten banckette Als die maeltijt ghedaen was ende elc vrolic gheweest hadde so ghinghen die heeren ende ioncfrouwen dansen ende triumpheren so seer dat etsijtes ende demofoen te samen in quamen seer costelic ghehabijtueert. haer pagien achter hem ende haer hovelingen. 124 ende si werden daer heerliken ontfanghen. ende daer ghinc men bedriven alderhande ghenoechte Etsijtes die nam margrieten by der hant. ende hi danste met haer eenen basdans. Demofoen die nam ysonia met ter hant ende hy danste met haer ooc een anderen basdans. Als dese twee heeren ghedanst hadden. so ghinghen si sitten couten ende coossen van amoruesheden. elc bi der liefster ende weerdtster die hi wtvercoren hadde int herte ende die ander hovelinghen die dansten ende triumpheerden elck met sijn amoruese also dat daer bedreven was een grote ghenoechte ende blijschapen. Die hertoghe van lymborch ende die hertoghinne verblijden indengheest dat si aen saghen die grote costelijchede dyer bedreven was. ende die amoruesheit vanden ionghers. Als si alle dese ghenoechte bedreven hadden. so begeerde die hertoghe van lymborch ruste ende noch meer ander heren. Men ontstac die tortsen ende men leyde die hertoghe otto van lymborch ende die hertoginne ter cameren waert daer si rusten souden. ende also voort den keyser heyndric ende die keyserinne eresebia ghinghen ooc in haer ruste. ende alle die ander heren coninghen ende graven elck ghinck ooc tot haer logijsen waert om te rusten ende een yeghelic van hem lieden haecten ende verlancgden nae den lichten dach om te slaen inden ternoy. ende daer te behalen eer/ danck/ ende prijs. alsomen wel horen sal ten wt eynde van desen ternoye. |
Hoe de christenheren de schepen bezagen, kraken, galeien en galjoenen en hoe di hertog van Limburg daar kwam gevaren met zijn schepen en hoe hij ontvangen werd van de keizer Hendrik zijn zoon en van Margariet zijn dochter en van allen andere heren en prinsen. Dat 105de kapittel. DEZE heren en vrouwen bezagen de schepen achter en van voren die uitermate zeer kostbaar en mooi waren om te aanschouwen. Toen zei Demofoen; kom, dit was mijn schip en beziet de kamers en zalen die erin staan. Toen ze in dit schip waren zo dachten ze dat men nooit mooier of kostbaarder gezien hadden dan dat schip en was van alle soorten van gerieflijkheid. Met dat ze aldus de schepen bezagen zo klom er een in de mast van de heren en hij zei.; k zie schepen herwaarts komen. De heren van beneden vroegen vanwaar; ze zeiden; uit christenheid. Toen zei Margriet van Limburg; o Hendrik lieve broeder, of dat onze vader en onze lieve moeder was, dat zou ons een vreugde en blijdschap wezen. Hendrik de keizer zei; laat uitzenden twee galeien die goed te riemen zijn en dat ze hen tegen roeien mogen om zekerheid te weten wat volk dat het is en vanwaar dat ze komen mogen en dat was terstond gedaan. Daar waren terstond twee galeien gereed en ze roeiden naar die schepen toe die noch wel vandaar waren drie mijlen. Maar ze hadden zeer goede wind zodat ze naarstig aankwamen. Toen deze galeien lange tijd geroeid hadden zo kwamen ze bij de schepen van die er twee waren en vroegen vanwaar dat het schip was. De bootslieden die erin waren zeiden uit christenrijk en toen vroegen ze wat ze geladen hadden en waar dat ze toe zeilen wilden. De bootslieden zeiden volk. Toen vroegen ze weer vanwaar dat volk was. De bootslieden zeiden; van Limburg. Toen dat die van de galeien hoorden roeiden ze wederom naar Constantinopel toe om te brengen die tijding aan de keizer en aan de andere heren en vrouwen. Toen ze aan de haven kwamen daar de grote schepen lagen daar de heren en vrouwen in waren zo riepen ze en Hendrik de keizer vroeg hen wat tijding en wat schepen dat het waren. Ze zeiden, die schepen zijn uit christenrijk en ze hebben volk geladen uit het land van Limburg. Toen dat Hendrik de keizer hoorde en Margriet van Limburg waren ze zeer verblijd en zeiden; het zal duidelijk onze vader en moeder zijn. Toen dat de andere heren hoorden waren ze allen verblijd en vooral Etschijtes. Met dat ze aldus bezig stonden zo kwamen die twee schepen in de haven daar ze streken hun zeilen. Hendrik, Etschijtes, de koning van Frankrijk, Evac en alle andere heren gingen op de kade en zo deed de keizerin Eresebia en Margriet om te verwelkomen haar vader en haar moeder. Aldus zo waren ze allen, jong en oud, bereidt om hen te feliciteren en welkom te heten. De keizer Hendrik ging in het schip en hij viel zijn vader te voeten en zijn moeder en de jonge keizerin en Margriet diergelijke. Daar waren ze heerlijk ontvangen van koningen, hertogen en graven en geleid met grote blijdschap en met ontelbare genoegens te hof waart. De hertog van Limburg ging boven de keizer Hendrik, zijn zoon, en de hertogin boven de keizerin en dat om hen eer te doen, zo ze ook deden naar hun waarden. Toen ze te hof kwamen zo leidde men ze in een mooie zaal en men liet daar komen van alles plenty. Elk die eerde de hertog en de hertogin met grote blijdschap en waarde. De keizer Hendrik deed ter liefde van zijn vader een toernooi beroepen om te bedrijven allerlei genoegens. De prijs zou zijn een gouden helm van buiten en van binnen een zilveren helm. En de keizerin hing op een gouden valk en een zilveren valk. Deze last was gegeven de herauten dat zij het verkondigen zouden gereed te zijn de derde dag van de mei. Aldus was de last gegeven 40 dagen gedurende dat feest. De herauten namen de last aan en ze gingen alom dagen en verkondigen dit hoge feest dat elk zou komen ter banen alzo het voorzegt is. Daar was een grote genoegens onder de heren en vrouwen. Etschijtes die was altijd bij Margariet en bij haar moeder en de graaf, Etschijtes vader, bij de hertog en dat vanwege de dochter die Etschijtes zeer lief had en ze hem weer, waar men noch wel van horen zal, en wat triomfen Etschijtes deed vanwege Margariet en vanwege haar vader en moeder dat om te horen werd een melodie om de kostbaarheden die Etschijtes doen zal in het toernooi en van die kostbare triomf die daar bedreven werd van de lieflijke geesten. Etschijtes die liet al zijn gereedschap maken zo hij het aller beste kon en bedacht in zijn verstand om sierlijk in de baan te komen gelijk een koning toe behoort. Demofoen die deed ook diergelijke gereedschap maken om het kostbaarste omdat hij Ysonia zijn hartelijke lief te beter zou mogen behagen. En de koning Lodewijk van Frankrijk deed ook dergelijk gereedschap maken vanwege zijn allerliefste die hij in het hart uitverkoren had. Daar was bedreven een groot genoegen en dat ter blijdschap der komst van Hendriks en Margarietՠs vader van Limburg, de hertog en de hertogin. Toen de tijd kwam van de vespertijd stelde elk zich te paard en dat op zijn aller sierlijkste. De keizer Hendrik ging met zijn vader en moeder en met zijn keizerin ter tinnen waart en Margriet van Limburg met haar maagden, dat zeer mooi om te zien was die over mooie gezichten daar te zien liggen met flikkerende ogen en met grote kostbaarheid. De herauten stonden beneden op een schavot om aldaar te ontvangen de wapens van de prinsen om te toernooien. Die trompetten werden geblazen. Toen kwam daar de allereerste ter verspertijd de koning Lodewijk van Frankrijk en hij gaf zijn wapen aan de herauten. De herauten gaven het weer over ter tinnen Margariet van Limburg en die hing het aan de tafel en daarmee reed de koning Lodewijk van Frankrijk met zijn edelen uit ter banen. Toen kwam daar terstond gereden de ridder Demofoen, de sultan broeder Carodos van Babyloni, met kostbare gewaden en hij presenteerde ook zijn wapen ter banen. De herauten ontvingen het en ze gaven het aan Margariet over die ze waardig nam en hing ze bij de koning Lodewijk wapen. Toen deed Demofoen zijn hoffelijkheid en hij eerde de vrouwen en reedt uit ter banen. Toen bliezen de trompetten en ze maakten groot geluid en toen kwam aldaar gereden de koning van Aragon en de christen koning Lodewijk die eerst een heiden was en elk die presenteerde daar zijn wapen naar het gebruik van de hof en de wapens werden gehangen aan de tafel daar de andere wapens hingen. Deze twee koningen reden weg ter banen. De hertog en de hertogin, de keizer vader en moeder verblijden zich in de grond van hun harten toen ze aanzagen die kostbaarheid die de heren bedreven. De graaf van Athene, Etschijtes vader, die zei tot de hertog van Limburg; o edele en machtig hertog, hoe vergenoegt u die triomf van de edelen hier van het land, is het niet genoeglijk. Waarop di hertog antwoorde en zei; het is mooi en lustig om te bemerken de lustigheid van de prinsen en ook mede mag men merken dat ze noch moed in het lijf hebben, ja, kwam het te doen dat heilige christen geloof te helpen vermeerderen en Gods lachen te wreken. Waarop de graaf van Athene antwoorde en zei; dat hebben ze wel merkelijk in aanschijn gedaan tegen de honden der Saracenen die ons met grote macht belegerd hadden en die nu ter tijd, god heeft lof en dank, zeer verscheurd en verdreven zijn en dat bij de dapperheid van uw zoon en de andere prinsen. Met die dat ze aldus bezig waren in het kouten zo bliezen weer de trompetten en daar kwam toen gereden de koning van Armeni, Etschijtes, zijn 24 al van eender kleding, half gouden laken en half fluweel karmozijn dat zeer kostbaar om te zien was. Etschijtes die lichtte zijn hoed die vol pluimen hing en hij groette alle vrouwen en hij presenteerde de herauten zijn wapen die hij kust eer dat hij ze over gaf. De herauten namen het wapen en ze gaven het Margariet van Limburg die er zeer in verblijde. Toen ze dat wapen zag en degenen die het droeg kuste ze het heimelijk zodat men het niet zag en ze hing het bij de anderen. Toen dat gedaan was zo reedt Etschijtes met zijn volk weg na zijn logies toe. Toen kwamen alle andere heren, hertogen, graven, ridders en baanderheren en brachten hun wapens ter tafel waar ze ontvangen waren en gehangen bij de ander wapens die daar hingen aan de tafel. Toen aldus de vespertijd gedaan was zo ging de keizer Hendrik met zijn vader en met de graaf van Athene en noch andere grote prinsen met de keizer ter zalen om te banketteren. De keizerin Eresebia nam de hertogin van Limburg bij de hand en Margariet van Limburg en de gravin van Athene met vele maagden en vrouwen die volgden achterna en ze gingen ter zalen bij de keizer en alle heren daar grote kostbaarheid van spijzen bereid was van allerhande soorten van wildbraad als reigers, puiten, kwakkels, herten, hinden, beren, everzwijn dat men dergelijke niet veel van kostbaarheid gezien heeft die aldaar gedaan was ter liefde van vader en van moeder om hem fatsoenlijk te feesten. Daar waren alle manieren van allerhande speellieden, harpen, luiten, violen en fluiten, trompetten, schalmeien dat een melodie was om horen dat lieve geluid der instrumenten en dan de muziek van de zangers dat boven al ging en al was een oud geweest van dagen, hij moest nochtans verjongen in het horen van de lieve zang en van het melodieuze spel. Toen elk het zijne voortgebracht had in zingen en in het spelen zo ging de keizer Hendrik van Limburg en zijn vader zitten en voort alle de andere heren en de keizerin en de hertogin van Limburg en de gravin gingen zitten ter maaltijd om goede sier te maken in souperen in eten en in drinken. Daar waren ze bediend van allerhande soorten van spijzen. Heren en vrouwen die zagen vriendelijk op de andere en elk bracht zijn liefste met vriendelijke ogen. De speellieden speelden naar het gebruik van de hof. Elk was zeer vrolijk en blijde en de heren verlangden en haakten zeer naar de dag van het toernooi. Etschijtes en Demofoen waren zich aan het bereiden om te komen bij de maagden ten banket. Toen de maaltijd gedaan was en elk vrolijk geweest was zo gingen de heren en jonkvrouw dansen en triomferen en zo zeer dat Etschijtes en Demofoen tezamen in kwamen zeer kostbare habijten, hun pages achter hen en hun hovelingen en ze werden daar heerlijk ontvangen en daar ging men bedrijven allerhande genoegens. Etschijtes die nam Margariet bij de hand en hij danste met haar een basdans. Demofoen die nam Ysonia bij de hand en hij danste met haar ook een andere basdans. Toen deze twee heren gedanst hadden zo gingen ze zitten kouten en kozen van verliefdheid, elk bij de liefste en waardigste die hij uitverkoren had in het hart en de ander hovelingen die dansten en triomfeerden elk met zijn geliefde, alzo dat daar bedreven was een grote genoegen en blijdschappen. De hertog van Limburg en de hertogin verblijden in de geest dat ze aanzagen die grote kostbaarheid die er bedreven was en de verliefdheid van de jongelingen. Toen ze al deze genoegens bedreven hadden zo begeerde de hertog van Limburg rust en noch meer andere heren. Men ontstak de toortsen en men leidde de hertog Otto van Limburg en de hertogin ter kamer waart daar ze rusten zouden en alzo voort. De keizer Hendrik en de keizerin Eresebia gingen ook in hun rust en alle andere heren en koningen en graven, elk ging ook tot zijn logies waart om te rusten en iedereen van hen haakten en verlangden naar de lichten dag om te slaan in het toernooi en daar te behalen eer, dank en prijs, alzo men wel horen zal ten einde van dit toernooi. |
Hoe den ternoy begonste. ende hoe daer seer vromeliken ghesleghen was aen allen siden van coninghen/ hertoghen/ ende graven/ ende wye den prijs ende den danck hadde. Dat. CVI. capittel. [ 35 ] ALS den dach hem verbaerde die vele heeren ende princen te langhe beyde. so ghinghen die herauten ende si maecten alle dinc bereet. ende behinghen dat taveel met schonen costeliken tapijterije ende met gouden ende fluweelen lakenen daer die heren ende vrouwen ligghen souden om te iugierene wie datter best slaen soude inden ternoy. Die schilden waren ghehanghen aent taveel elc nae sijn edelheyt vanden ghenen dier versperije ghedaen hadden. Als die herauten dit al te samen bestiert hadden. so deden si dat perck daermen ternoyen soude ront omme becleeden met rooden schaerlaken. ende dat bi bevele vanden keyser heyndric. Doen si al dit bestiert ende beschict hadden so quamen si te hove bi den keiser ende graven hem te kennen dat alle dinc bereet was om te ternoyen. Die keyser was blijde als hijt hoorde ende hi ghinc om sinen vader ende moeder ende hy dede hem eere ende reverencie also hi schuldich was. ende si ghinghen te samen heeren ende vrouwen ter kercken om te horen gods dienst. die seer costeliken in sinte soffijen kercke gedaen wert mit grooter weerdicheyt ende met groter eeren Als den dienst gods gedaen was ende die misse ghesonghen so ghinghen si te samen te hove ende ghinghen sopperen ende ontnuchteren na costume ende ghewoente vanden hove. Die voor ghenoemde heeren dier ternoyen souden. elc ginc hem bereyden ende wapenen om eere ende danc te behalen inden ternoye. Die keiser heyndric beval den herauten dat si ten taveele gaen souden ende doen die trompetten slaen. sodat elc soude comen doen sijn intreye die prijs verdienen wilde. Die herauten die ghinghen ende si deden dat hem die keyser bevolen hadde ende deden die trompetten slaen. ende die herauten riepen dat beveel van den keyser wte. Doen dberoep gedaen was ende heren ende vrouwen ontbeten hadden so quamen si ten taveele. elck ghinc nae sinen staet. die keyser ende sijn vader die ghinghen voor. sinen staet van sinen edelen die volchden hem nae. Doen quam die keyserinne ende die hertoghinne van lymborch ende margrieta elc met haren state seer costelic met maechden ende vrouwen. ende si ghinghen ligghen ten taveele. elck daer hi behoorde. 't was een werelt taensiene die over schone ghesichten die daer waren ten taveele. Als heren ende vrouwen aldus geleghen waren elc nae haerder weerden ende nae die geleghentheit der edelheyt. so bliesen die trompetten. Doen 125 sachmen die heeren in comen om te doen haer intreye also wit ghewapent als engelen. Inden iersten die coninc van vrancrijck. daer nae die coninc van arragoen. daer nae die coninc lodewijc van cosdrin. daer nae die bekeerde coninc caspus. daer nae die coninc van armenien etsijtes. daer demofoen. daer na die merkijs van constantinobelen. daer na die grave van andernobelen. daer na ridders ende baenrootsen die al daer quamen doen haer intreye. datmen anders niet en sach dan oft eenen silveren berch geweest hadde. Aldus reden die heeren al te samen paer en paer verby dat taveele daer die vrouwen laghen. Die keyser ende sijn vader die hertoge van limborch verblijden als sy hoorde dat gheruchte van den paerden. ende tgheclanc vanden harnasche. so deden ooc die vrouwen ende die ander heeren. Die heeren vanden ternoye deelden hem in twee partyen. deen over deen side. ende dander over dander side vanden percke. ende dat om te thonen haer lieder cracht ende feyten van wapenen Die trompetten ghinghen op. als die mannen van wapenen hoorden dat trompet op gaen sloegen si haer paerden met sporen. ende haer sweerden wt slaende daer deen op den anderen dattet tvier wt dat harnasche vloech. Etsijtes ende demofoen sloegender seer vele ter aerden. so dede ooc die coninc van vrancrijc ende die coninc van arragoen. so dat die ierste intreye ruwelic te wercke ghinc. dat die keyser dede roepen artse poont so dat si op houden souden tot nae der noene. ende elck soude rijden tot sijnder herbergen dat also terstont ghedaen was. want daer en was nyemant diet keysers woort weder horen dorste. Aldus reden die heren elc int sine. ende vele wasser diet tharnas ontwee was. ende die dedent ter stont maken om weder nae maeltijt ter banen te sijn. Etsijtes ende demofoen waren die leste vander banen. ende dat dede dat schoon gesichte vanden vrouwen dier laghen ten taveele ende aldus deden si den vrouwen eere ende si reden wech in haer logijs. Die keiser met sinen state ghinc te hove. ende die keiserinne die volchde nae met haren state. Als si te hove quamen so ghinck elc sitten nae sinen staet. men bracht die gherechten. heeren ende vrouwen die waren daer gedient elc nae haerder weerden. daer was van als genoch Etsijtes ende demofoen die waren haest ontwapent ende si quamen te hove. ende dat om dat elc sijn liefste besien soude. si aten ende si droncken si waren vrolic. elc brocht sijnder liefster Die hertoghe van limborch die vraechde etsites of hi niet vermoeyt en was. ende oft hi noch weder aen wilde om ternoyen Daer op dat etsijtes antwoorde ende seide. o edel hertoghe dien rijm en schaet der bloemen niet. ic en ben mer ontwect. mer men heyt hem een sot die gheen die hem selven laudeert oft prijst. is hi sulck dat hi prijs verdienen can tsal hem wel ghebueren. mer die meninghe is also verwaent dat hem dunct dat hem niemant deren en mach. daer bi werter vele bedroghen. want het wanen dat bedriecht. Die hertoghe horende dese woorden seyde. her coninc etsijtes ghi segt al waer. twanen bedriecht seer. sulc die waent dat hi seere bemint is ende hi is seer ghehaet ende aldus bedriecht dat wanen. Die keyser heyndric sijn sone seyde vader here ghi segt dat waer is Aldus is hi wel een verwaent sodt die hem laet duncken dit sal mi ghebueren. ic weet wel. ende hem wel weten bedricht hem. Aldus saten dese heren besich met nieuwer rellingen ende spraken. vele diversche redenen also sulcke heeren gecostumeert sijn. si aten si droncken ende si waren seer vrolic. Als die maeltijt ghedaen was elc ginc hem vermeyen inden boomgaert ende inden cruyt hof. omdat haer spijse wat sincken soude. Etsijtes ende demofoen die namen orlof aen margrieten ende aen ysonia ende si ghinghen hem wapenen ende weder op sitten te paerde om inden ternoye te sine. so deden ooc alle dander heeren dier gheweest hadden elc wilde sijn schade verhalen Die keiser ende sijn vader. die grave van athenen ende meer ander heren stelden hem om te gane ten taveele waert. ende also dede ooc die keyserinne ende haers mans moedere ende margrieta van lymborch. ende voort die gravinne van athenen ende veel ander maechden ende vrouwen die alle hem lieden volchden om taensiene die triumphe vanden ternoye daer die intreye afgheschiet was. Als dan die heren ende vrouwen 126 gheleghen waren ten taveele om te gheven den prijs diet best verdienen soude. so is etsijtes ende demofoen ierst ghecomen ter banen. daer nae die coninc van vrancrijc ende die coninc van arragoen ende voort alle dander die te voren ghenoemt sijn. Die trompetten werden geblasen. die sweerden ginghen wt. elc verkoes eenen man. daer ghinghen si slaen op malcanderen. Evac die sloech den coninc van cosdrin ter aerden. ende etsijtes die sloech den merkijs van constantinobele dat hi bleef liggen in sinen sadele in onmacht Demofoen die sloech den grave van andernobele van sinen paerde. Die coninc van vrancrijc die sloech ooc cloeckelic op dander heren. also dat etsijtes/ demofoen/ evac ende vrancrijc die vier vroomste waren ghepresen vander banen. want wat hem vieren teghen quam is sloegent tondere. datter vele was van hem lieden diet velt begaven ende lietent den vieren houden Die herauten riepen allen armenien en vrancrijc. arragoen ende demofoen. etsijtes ende demofoen hadden den meesten roep. also dat si verdienders waren van den hoochsten prijs Als dese vier aldus die bane hielden so ghinghen si wt ghenoechten ende plesanten elck een lancy breken ter baelgen. Etsijtes die stac teghen den coninc van vrancrijc. ende demofoen teghen den coninc evac van arragoen. dic heeren ende excuwiers die dienden hem lieden vander lancen. Etsijtes reet op den coninc sijn lancy datse in spaenderen wech vloech. ende des conincx lancy des ghelycx. Demofoen reedt op den coninc evac dat die lancy ontstucken ghinc. ende hi stac den coninc evac dat hi weec op sinen sadelboom daer nae leyde die coninc van vrancrijc weder sijn lancy in. ende hi reedt om etsijtes af te stekene. maer etsijtes leyde sijn lancy te rechte in. ende hi gaf sijn paert den breyel en sloecht met sporen dat hi met sulcker cracht aen quam dat hi den coninc van vrancrijc reedt wt den sadele. mer sijn heeren hieven hem weder ter stont op in sinen sadele. het welcke een lust was te siene. doen quam etsijtes bi den coninc ghereden ende nam hem bi der hant edelheit thonende. Die coninc van arragoen leyde sijn versche lancy in om demofoen af te rijdene ende demofoen die peynsde der ghelike. aldus reden die twee op malcanderen ende staken wel. VI. oft acht steken op deen den anderen. ende braken veel speren eer si malcanderen math maecten. Ten eynde wert demofoen peynsende op sijn lief ysonia dat hy hoopte dat hy ter eeren van haer een lancy breken woude ende eere behalen. hi leyde een versche lancye in. die coninc van arragoen die dede dier gelike ende leyde sijn lancye int arest daer quam demofoen stranghelic op den coninc evac ghereden dat hi hem stac by cans vanden paerde. mer des conincx van arragoens lieden stelden hem weder in sinen sadele. doen quam demofoen ende nam den coninc van arragoen bi der hant. ende si reden bi den coninc van vrancrijc ende bi etsijtes den coninc van armenien. aldus reden si alle viere ter banen wt. Die herauten die was bevolen dat si te kennen gheven souden dat alle die voor ghenoemde heeren comen souden ten banckette. ende des anderen daechs ter maeltijt daer men den bestdoenders gheven soude den prijs eenen yegheliken nae sijn verdiente. Die herauten hadden dit wel verstaen ende si deden dat ghene dat hem bevolen was. Die keyser heyndric ende sijn vader ende alle die ander heren ghinghen te hove waert. ende also deden dye keyserinne eresebia ooc mit allen haren state ende familien. ende daer was bereet een seer costelick bancket. Die heeren dier gheternoyt hadden die quamen daer ten banckette met groter costelicheyt ende met schonen state. Die maechden ende die vrouwen ontfingense weerdichliken. ende een yegelic ontfinc daer sijn alder liefste. Daer waren si allen in grooter amoruesheyt. si speelden si dansten si songhen si spronghen. men bedreeffer alder hande manieren van ghenoechten. ende alle maniere van plesansen. die heeren ende vrouwen ionc ende oudt die waren al te samen verblijt. Doen si aldus waren in groter vruecht etsijtes ende margrieta die saten te samen en couten van haerder liefden. ende etsijtes die coninc seide. o wtvercoren schone margrieta van lymborch. ende wel groyende vol alder duechden. ic hebbe seer veel ter liefden van u gheleden. ende mijn ionghe lijf dicwil in perykel gheset hebbe. ende ic hebber noch seer 127 cranc loon of ontfanghen van uwer weghen. Daer op dat die overschone margrieta van limborch antwoorde ende seide al dat ghi door mi gheleden hebt. oft om mijnen wille ghedaen hebt. dat danc ic u hertelic ende noch meer bedancken sal. spreect mijn heer vadere ende mijn vrou moedere ende broeder. begheerdy my in eeren so doet si veele ter liefden van my ende door dijn eerweerdicheyt heer coninc dat ghi my aen mijnen heer vader ende mijnder moeder ende den keyser mijnen broeder doet versoecken ghelijc eenen coninc behoorlic is een maecht te versoeckene. ende sijn sijs te vreden by mijnen consente en saelt niet achtere bliven. Dijn duecht door my gedaen in voorleden tijden die moet ic gedencken. ende ick belove u hier moechdy mi niet gheboeren ic en neme nemmermeer mijn leefdaghe ghenen man. Als etsijtes die coninc dat hoorde so was hi seer verblijt ende hi bedancte haer herteliken seere haerder goeder ionsten. ende doen swoer hy haer dat hijse maken soude een gheweldich coninghinne van armenien. als si aldus saten in goeder amoruesheyt so quam den nacht aen Die heeren ende princen waren alle wel getracteert ende dach bescheyen als morghen. om te halen den prijs dien verdient hadden. Aldus ghinc elck in sijn ruste verbeyende nae den dach van morghen datmen den prijs gheven soude nae ouder costumen. |
Hoe het toernooi begon en hoe daar zeer dapper geslagen was aan alle zijden van koningen, hertogen en graven en wie de prijs en de dank had. Dat 106de kapittel. [35 ] TOEN de dag zich openbaarde die vele heren en prinsen te lang duurde zo gingen de herauten en ze maakten alle dingen gereed en behingen die tafel met mooie kostbare tapijten en met gouden en fluwelen lakend daar de heren en vrouwen liggen zouden om te berechten wie dat er het beste zou slaan in het toernooi. Die schilden waren gehangen aan de tafel en elk naar zijn edelheid van diegene die de verspertijd gedaan hadden. Toen de herauten dit al tezamen bestierd hadden zo deden ze dat perk daar men toernooien zouden rondom bekleden met rode scharlaken en dat bij bevel van de keizer Hendrik. Toen ze al dit bestierd en beschikt hadden zo kwamen ze te hof bij de keizer en gaven hem te kennen dat alle ding bereid was om te toernooien. Die keizer was blijde toen hij het hoorde en hij ging om zijn vader en moeder en hij deed hen eer en reverentie alzo hij schuldig was en ze gingen tezamen, heren en vrouwen, ter kerke om te horen godsdienst die zeer kostbare in Sint Sofia kerk gedaan werd met grote waardigheid en met grote eren. Toen de dienst Gods gedane was en de mis gezongen zo gingen ze tezamen te hof en gingen souperen en ontnuchteren naar gebruik en gewoonte van de hof. Die voorgenoemde heren die er toernooien zouden, elk ging zich bereiden en wapenen om eer en dank te behalen in het toernooi. De keizer Hendrik beval de herauten dat ze ter tafel gaan zouden en laten de trompetten slaan zodat elk zou komen die zijn intrede en de prijs verdienen wilde. De herauten die gingen en ze deden dat hen de keizer bevolen had en lieten die trompetten slaan en de herauten riepen dat beveel van de keizer uit. Toen het beroep gedaan was en heren en vrouwen ontbeten hadden zo kwamen ze ter tafel. Elk ging naar zijn staat, de keizer en zijn vader die gingen voor, zijn staat van zijn edelen die volgden hem na. Toen kwam die keizerin en de hertogin van Limburg en Margriet, elk met hun staat die zeer kostbaar was met maagden en vrouwen en ze gingen liggen ter tafel, elk daar hij behoorde. 't Was een wereld te aanzien die over mooie gezichten die daar waren ter tafel. Toen de heren en vrouw aldus gelegen waren, elk naar zijn waarde en naar de gelegenheid der edelheid zo bliezen de trompetten. Toen zag men die heren inkomen om te doen hun intree alzo wit gewapend als engelen. Als eerste de koning van Frankrijk, daarna de koning van Aragon, daarna de koning Lodewijk van Cosodrin, daarna de bekeerde koning Caspus, daarna de koning van Armeni, Etschijtes, dan Demofoen, daarna de markies van Constantinopel, daarna de graaf van Hadrianopel, daarna ridders en baanderheren die aldaar kwamen doen hun intree dat men niets anders zag dan alsof het een zilveren berg geweest was. Aldus reden de heren alle tezamen paar en paar voorbij de tafel daar de vrouwen lagen. De keizer en zijn vader de hertog van Limburg verblijden toen ze hoorde dat gerucht van de paarden en de klank van de harnassen. Zo deden ook de vrouwen en de andere heren. De heren van het toernooi verdeelden zich in twee partijen, de ene aan de ene zijde en de andere aan de andere zijde van het perk en dat om te tonen hun kracht en feiten van wapen. ie trompetten gingen op en toen de mannen van wapens hoorden het trompet opgaan sloegen ze hun paarden met sporen en sloegen hun zwaarden uit daar de ene op de andere zodat het vuur uit het harnas vloog. Etschijtes en Demofoen sloegen er zeer vele ter aarden en zo deed ook de koning van Frankrijk en de koning van Aragon zo at de eerste intree ruw te werk ging. Zodat de keizer liet roepen wapen punt, zozo dat ze op houden zouden tot na de noen en elk zou rijden tot zijn herberg, dat alzo terstond gedaan was want daar was niemand die het de keizers woord weerstaan durfde. Aldus reden die heren elk in het zijne en velen waren ervan wie het harnas stuk was en die deden het terstond maken om weer na maaltijd ter banen te zijn. Etschijtes en Demofoen waren de laatste van de banen en dat deed dat mooie gezicht van de vrouwen die er lagen ter tafel en aldus deden ze de vrouwen eer en ze reden weg in hun logies. De keizer met zijn staat ging te hof en de keizerin die volgde na met haat staat. Toen ze te hof kwamen zo ging elk zitten naar zijn staat. Men bracht de gerechten heren en vrouw en die waren daar bediend elk naar hun waarde, daar was van alle genoeg. Etschijtes en Demofoen die waren gauw ontwapend en ze kwamen te hof en dat omdat elk zijn liefste bezien zou. Ze aten en ze dronken, ze waren vrolijk en elk bracht zijn liefste. De hertog van Limburg die vroeg Etschijtes of hij niet vermoeid was en of hij noch wederom wilde om toernooien. Daarop dat Etschijtes antwoorde en zei; o edele hertog, de rijm schaadt de bloemen niet, ik en ben mar ontwaakt, maar men noemt hem een zot diegene die zichzelf lof geeft of prijst en is hij zo een dat hij prijs verdienen kan het zal hem wel gebeuren. Maar menigeen is alzo verwaand dat hij denkt dat hem niemand deren mag, daarbij worden er veel bedrogen want het wanen dat bedriegt. De hertog hoorde deze woorden zei; heer koning Etschijtes; gij zegt al waar, het wanen bedriegt zeer. Enkele die wanen dat hij zeer bemind is en hij is zeer gehaat en aldus bedriegt dat wanen. De keizer Hendrik zijn zoon zei; vader heer, gij zegt dat waar is. Aldus is hij wel een verwaande zot die zich laat denken dit zal mij gebeuren, ik weet het wel en door het wel te weten bedriegt hij zich. Aldus waren deze heren bezig met nieuwe vertellingen en spraken vele diverse redenen alzo zulke heren gebruikelijk zijn. Ze aten, ze dronken en ze waren zeer vrolijk. Toen de maaltijd gedaan was ging elk zich vermeien in de boomgaard en in de kruidhof omdat hun spijs wat zinken zou. Etschijtes en Demofoen die namen verlof aan Margariet en aan Ysonia en ze gingen zich wapenen en weer opzitten te paard om in het toernooi te zijn. Zo deden ook alle de andere heren die er geweest waren, elk wilde zijn schade verhalen. De keizer en zijn vader, de graaf van Athene en meer andere heren stelden zich om te gaan ter tafel waart en alzo deden ook de keizerin en haar man moeder en Margriet van Limburg en voort de gravin van Athene en veel ander maagden en vrouwen die hen allen volgden om te aanzien de triomf van het toernooi daar de intree van geschied was. Als dan de heren en vrouw en gelegen waren ter tafel om te geven de prijs die het best verdienen zou zo zijn Etschijtes en Demofoen eerst gekomen ter banen. Daarna de koning van Frankrijk en de koning van Aragon en voort alle anderen die tevoren genoemd zijn. De trompetten werden geblazen, de zwaarden gingen uit en elk koos een man en daar gingen ze slaan op elkaar. Evac die sloeg dn koning van Cosodrin ter aarden en Etschijtes die sloeg den markies van Constantinopel zodat hij bleef liggen in zijn zadel in onmacht. Demofoen die sloeg de graaf van Hadrianopel van zijn paard. De koning van Frankrijk die sloeg ook kloek op de andere heren. Alzo dat Etschijtes, Demofoen, Evac en Frankrijk als de vier dapperste waren geprezen van de banen, want wat hen vieren tegenkwam is sloegen ze ten onder zodat er vele waren die het veld begaven en lieten het de vier houden. De herauten riepen allen Armeni en Frankrijk. Aragon en Demofoen, Etschijtes en Demofoen hadden de meeste roep alzo dat ze verdieners waren van den hoogste prijs. Toen deze vier aldus de baan hielden zo gingen ze uit genoeg en plezier elk een lans breken ter slagen. Etschijtes die stak tegen de koning van Frankrijk en Demofoen tegen de koning Evac van Aragon. De heren excuseerden de bedienaars van hen van de lansen. Etschijtes reedt op de koning zijn lans zodat ze het in spaanders weg vloog en des konings lans dergelijks. Demofoen reedt op de koning Evac zodat de lans in stukken ging en hij stak de koning Evac zodat hij week op zijn zadelboom. Daarna legde de koning van Frankrijk weer zijn lans in en hij reedt om Etschijtes af te steken, maar Etschijtes legde zijn lans te recht in en hij gaf zijn paard de breidel en sloeg het met sporen zodat hij met zoՠn kracht aankwam dat hij de koning van Frankrijk reedt uit het zadel, maar zijn heren hieven hem weer terstond op in zijn zadel, wat een lust was te zien. Toen kwam Etschijtes bij de koning gereden en nam hem bij de hand en toonde edelheid. De koning van Aragon legde zijn verse lans in om Demofoen af te rijden en Demofoen die peinsde dergelijke. Aldus reden die twee op elkaar en staken wel 6 of acht steken op de ene en de andere en braken veel speren eer ze elkaar mat maakten. Ten einde begon Demofoen te peinzen op zijn lief Ysonia dat hij hoopte dat hij ter ere van haar een lans breken wilde en eer behalen. Hij legde een verse lans in, de koning van Aragon die deed diergelijke en legde zijn lans in het arrest en daar kwam Demofoen sterk op de koning Evac gereden dat hij hem stak bijna van het paard, maar de lieden van de koning van Aragon stelden hem weer in zijn zadel. Toen kwam Demofoen en nam de koning van Aragon bij de hand en ze reden bij de koning van Frankrijk en bij Etschijtes de koning van Armenië. Aldus reden ze alle vier ter banen uit. Die herauten die was bevolen dat ze te kennen geven zouden dat al die voorgenoemde heren komen zouden ten banket. En de volgende dag daar men die het beste gedaan hadden geven zou iedereen de prijs naar zijn verdienste. De herauten hadden dit goed verstaan en ze deden datgene dat hen bevolen was. De keizer Hendrik en zijn vader en alle andere heren gingen te hof waart en alzo deden de keizerin Eresebia ook met al haar staat en familie en daar was bereid een zeer kostbaar banket. De heren die er genodigd waren die kwamen daar ten banket met grote kostbaarheid en mooie staat. De maagden en de vrouwen ontvingen ze waardig en iedereen ontving daar zijn aller liefste. Daar waren ze allen in grote verliefdheid, ze speelden, ze dansten, ze zongen, ze sprongen,. men bedreef er allerhande manieren van genoegen en alle manieren van plezier, de heren en vrouwen, jong en oud die waren al tezamen verblijd. Toen ze aldus waren in grote vreugde zaten Etschijtes en Margriet tezamen en kouten van hun liefde en Etschijtes de koning zei; o uitverkoren mooie Margriet van Limburg en wel groeiende vol val alle deugden, ik heb zeer veel ter liefde van u geleden en mijn jonge lijf vaak in perikel gezet heb en ik heb er noch zeer zwak loon van ontvangen vanwege u. Daarop dat di overschone Margriet van Limburg antwoorde en zei; al dat gij door mij geleden hebt of om mijn wil gedaan hebt dat dank ik u hartelijk en noch meer bedanken zal. spreek mijn heer vader en mijn vrouw moeder en broeder, begeer je mij in eren zo doe ze veel ter liefde van mij en door uw eerwaardigheid, heer koning. dat gij mij aan mijn heer vader en mijn moeder en de keizer, mijn broeder, doet verzoeken gelijk een koning behoorlijk is een maagd te verzoeken en zijn ze tevreden bij mijn toestemming zal het niet achter blijven. Uw deugd door mij gedaan in voorleden tijden die moet ik gedenken en ik beloof u hier mag je mij niet gebeuren, ik neem nimmermeer mijn levensdagen geen man. Toen Etschijtes de koning dat hoorde zo was hij zeer verblijd en hij bedankte haar hartelijk zeer haar goede gunsten. Toen zwoer hij haar dat hij haar maken zou een geweldige koningin van Armeni. Toen ze aldus zaten in goede verliefdheid zo kwam de nacht aan. De heren en prinsen waren alle goed onthaald en de dag te sluiten als morgen om te halen de prijs die ze verdiend hadden. Aldus ging elk in zijn rust en wachtte op de dag van morgen dat men denprijs geven zou naar oud gebruik. |
Hoe den prijs ghegheven was den ghenen dien best verdient hadden inden ternoye. daer grote vruecht bedreven was van etsijtes ende demofoen. [ 36 ] Dat. C.VIJ. capittel. ALS den nacht vergaen was ende den schonen dach aen quam so ghinghen die heeren ende vrouwen ter capellen waert ende eerden den oppersten heere dyet al verleent hadde ende noch daghelicx verleent. ende si hoorden misse Als die misse ghedaen was so ginghen die ouders vanden heeren totten vrouwen ende gaven dat vonnisse vanden vier heeren wye si waren die best prijs verdient hadden. Die ierste was etsijtes. daer nae demofoen. die coninc lodewijc van vrancrijc. ende die vierde die coninc evac van arragoen. Die ionghe keyserinne eresebia /ende margrieta ende dander maechden hadden wel verstaen dat woort vanden ouders ende vanden keisere. Aldus gaven die vrouwen last den herauten dat sy die princen souden doen comen te hove. die welcke die prijs verdient hadden om al daer van den maechden ende vrouwen gewille comt te sine ende prijs taen verdene. Die herauten die dit wel verstaen hebben sijn gegaen om die voorghenoemde heeren. ende hebben hem die wete gedaen Etsytes ende demofoen die bootscap ontfanghen hebbende sijn op gheseten met schonen state. ende also ghereden tot des keysers pallays. daer si eerliken ende seer weerdichliken ontfanghen waren van heeren ende van vrouwen. Die coninc van vrancrijcke lodewijc. ende die coninc van arragoen evac also gheringhe als si die tijdinghe hadden. so saten si ooc wter maten seer costeliken op met al haren state. ende si reden nae des keysers pallays toe. daer si groot gheluyt hoorden van trompetten /claroenen/ ende schalmeyen ende van alderhande musyken dye men verdencken conde. ende dat ter liefden van haer lieder incomste. Die keyser heyndric ende alle sijn heeren ende vrouwen ende alle die maechden ontfinghen dese heeren seer lievelic ende lostelic met groter triumphen ende met groter blijschapen. Ende si waren doen sitten eerweerdeliken neven den keyser heyndric ende neven der keyserinnen eresebia. ende daer waren si gedient met alle manieren neven den keyser ende der keyserinnen daer waren si gedient met alle manieren van spijsen ende van drancke alsomen schuldich is sulcken coninghen ende princen te dienen elc nae sijnder weerden ende nae sijn edelheyt. Doen spraken die onderlinghen metten keyser dat die vrouwen gheven souden den prijs so hy gheiugiert was van hem lieden ende seyden. schoon keyserinne gaet met uwen vrouwen ende maechden ende gheeft elcken vanden vieren bestdoenders dat hy verdient heeft. die keyser ende sijn vader ende wi ouders die begherent also. Die keyserinne seyde ghi heeren ende princen wi sijn beschaemt mer nae ons 128 simpel macht sullen wijt voldoen. Aldus ginc die keyserinne ende margrieta ende alle die ander vrouwen ende maechden die daer waren. ende si riepen die herauten om bi hem lieden te comene also si deden. ende si brochten den prijs bi die vrouwen. Doen seyde die keyserinne margrieta van limborch. neemt den oppersten prijs ende laet ons die presenteren etsijtes ende demofoen als verdient met haren ridderliken daden. margrieta die schaemde haer ende seyde. eerweerdighe keyserinne tsoude u veel badt betamen dan mi. ende ooc so ist schamelic voor maechden alsulcken last te doene Daer op die keyserinne antwoorde ende seyde. neen margrieta ic weet wel dat ghi alsulcken bootschape seer gaerne draecht. Aldus so traden die vrouwen voort bi die heeren die den prijs verdient hadden ende margrieta die seyde. o etsijtes gheweldich coninc van armenien. neemt hier ende wilt aen veerden den prijs die u van rechtsweghen toe behoort. ende ghi her demofoen ridder onder u beyden. want ghi twee den oppersten prijs heerliken verdient hebt. ende dat na twijsen der ouders heeren ende vrouwen die u daer in gheaverteert ende ghepromoveert hebben dat ghi weerdich sijt den prijs tontfanghen. ende dat by wel verdienen. Als dan margrieta haer woort vol seyt hadde so stont etsijtes op ende demofoen. ende dancten seer den vrouwen ende maechden dat si hem deden al sulcken eere ende weerdicheyt. ende etsijtes ende demofoen schoncken haren verdienden prijs margrieten ende ysonia ter stont weder om. ende dat wt groter liefden ende ionsten die si tot den vrouwen droeghen. Die vrouwen waren seer beschaemt. ende dat door die ghifte die si hem lieden boden. maer ymmers si nament in dancke. ende si ghinghen bi die ander twee coninghen te weten den coninc lodewijc van vrancrijc. ende den coninc evac van arragoen. Daer was belast selyadoene des conincx van hongerijen dochtere. dat si den prijs gheven soude den coninc lodewijc ende den coninc evac. Aldus quamen die vrouwen bi die voor ghenoemde heeren. ende selyadone die deet relaes bi beveel vander ionger keyserinnen eresebia die haer den laste ghegheven hadde Selyadone die groete den coninc lodewijc van vrancrijcke ende seyde met soetmondigher spraken o coninc van vrancrijcke prince machtich. ende ghy coninc evac van arragoen wilt hier beyde aen veerden uwen verdienden prijs. die ghy heerliken ende wel verdient hebt nae iugieren des ouders heeren ende princen vrouwen ende maechden. ende si bidden u dat uwer eerbaerheyt ghelieven sal in dancke te nemen datmen u presenteert tuwer eeren ende tuwer liefden. Als dan die coninc lodewijck van vrancrijcke aen hoorde die soetmondighe sprake van sinen lieve verblijde sijn herte. ende hy stont op ende loech op haer ende hy namse vriendelic in sinen arme ende seyde. o selyadoene lief al quamen alle gods enghelen tot mi so en mochten si mi niet so willecomen wesen als ghi my sijt. ende dat selve dat ic verdient mach hebben inden ternoy ende met stekene oft met slane nae wapenen recht daer ben ic toe ghedelybereert mijn deel u daer af te schinckene. ende dat wt goeder liefden die ic u drage in eerbaerhede sonder vilonye Doen seyde evac o coninc ende prince ter liefden van u ende der schoonder maecht selyadoene so ben ick ghesint haer te schinckene mijn deel vanden selve prijse ende dat ter liefden van u. Die coninc lodewijc die dancte den coninc evac herteliken seer van sijnder goeder ionsten. Die maecht selyadoene die bedancte beyde die coninghen wter maten seer vanden ghiften ende si was seer verblijt. Aldus so was elck beghift nae sijnder weerden ende nae sinen staet. Die keyserinne eresebia seyde. ghy heeren ghy princen ende ghi machtighe mannen die u inden ternoye wel ghehadt ende ghequeten hebt. ende dat ter liefden van sijnder comste van mijns mans vadere Mijn eerweerdighe heeren volcht mi al te samen bi den hertoghe van lymborch. ende bi den grave van athenen ende den keyser mijnen man. wi willen alderhande ghenoechte hantieren diemen verdencken mach nae edelheyts aert. ende bedriven alle solaesheyt ende iolijt des herten begheeren. Aldus so volchden die voor ghenoemde heeren der iongher keyserinnen eresebia ter maeltijt bi den anderen heeren daer si wel ghetracteert waren alsoot sulcken heeren wel betaemt. |
Hoe de prijs gegeven was diegenen die het beste verdiend hadden in het toernooi waar grote vreugde bedreven was van Etschijtes en Demofoen. [ 36 ] Dat 107de kapittel. TOEN de nacht vergaan was en de mooie dag aankwam zo gingen de heren en vrouwen ter kapel waart en eerden de oppersten heer die het al verleend had en noch dagelijks verleent en ze hoorden mis. Toen de mis gedaan was zo gingen de ouders van de heren tot de vrouwen en gaven dat vonnis van de vier heren wie die waren die als beste de prijs verdiend hadden. De eerste was Etschijtes, daarna Demofoen, di koning Lodewijk van Frankrijk en de vierde de koning Evac van Aragon. De jonge keizerin Eresebia en Margriet en de andere maagden hadden wel verstaan dat woord van de ouders en van de keizer. Aldus gaven de vrouwen last dn herauten dat ze die prinsen zouden laten komen te hof die de prijs verdiend hadden om aldaar van dn maagden en vrouwen verwelkomt te zijn en prijs te aanvaarden. De herauten die dit wel verstaan hebben zijn gegaan om die voorgenoemde heren en hebben hem dat te weten gedaan. Etschijtes en Demofoen die de boodschap ontvangen hebben zijn opgezeten met een mooie staat en alzo gereden tot het keizers paleis daar ze fatsoenlijk en zeer waardig ontvangen waren van heren en van vrouwen. De koning van Frankrijk, Lodewijk, en de koning van Aragon, Evac, alzo gauw als ze de tijding hadden zo zaten ze ook uitermate zeer kostbaar op met al hun staat en ze reden naar de keizers paleis toe daar ze groot geluid hoorden van trompetten, klaroenen en schalmeien en van allerhande muziek die men bedenken kon en dat ter liefden van hun inkomen. De keizer Hendrik en al zijn heren en vrouwen en alle maagden ontvingen deze heren zeer liefelijk en kostelijk met grote triomfen en met grote blijdschappen. En ze waren eerwaardig laten zitten neven de keizer Hendrik en neven de keizerin Eresebia en daar zaten ze neven de keizer en de keizerin en daar waren ze bediend met alle soorten van spijzen en van drank, alzo men schuldig is zulke koningen en prinsen te bedienen en elk naar zijn waarde en naar zijn edelheid. Toen spraken die onderling met de keizer dat de vrouwen geven zouden de prijs zo hij berecht was van hen en zeiden; mooie keizerin, gaat met uw vrouwen en maagden en geef elk van de vier die het best gedaan hebben dat hij verdiend, de keizer en zijn vader en wij ouders die begeren het alzo. Die keizerin zei; gij heren en prinsen wij zijn beschaamd, maar naar onze eenvoudige macht zullen wij het voldoen. Aldus ging de keizerin en margriet en alle andere vrouwen en maagden die daar waren en ze riepen de herauten om bij hen te komen, alzo ze deden en ze brachten de prijs bij de vrouwen. Toen zei de keizerin; Margriet van Limburg, neem de opperste prijs en laat ons die presenteren Etschijtes en Demofoen als ze verdiend hebben met hun ridderlijke daden. Margriet die schaamde zich en zei; eerwaardige keizerin; het zou u veel beter betamen dan mij en ook zo is het beschaamd voor maagden al zulke last te doen. Daarop de keizerin antwoorde en zei; neen Margriet, ik weet wel dat gij al zulke boodschap zeer graag draagt. Aldus zo traden de vrouwen voort bij die heren die de prijs verdiend hadden en Margriet die zei; o Etschijtes, geweldige koning van Armeni, neemt hier en wil aanvaarden de prijs die u van rechtswege toe behoort en gij heer Demofoen, ridder onder u beiden want gij twee de oppersten prijs heerlijk verdiend hebt en dat na het uitwijzen der ouders, heren en vrouwen die u daarin geadviseerd en gepromoot hebben dat gij waardig bent de prijs te ontvangen en dat bij goed verdienen. Als dan Margriet haar woord geindigd had zo stond Etschijtes op en Demofoen en dankten zeer de vrouwen en maagden dat ze hen deden al zulke eer en waardigheid en Etschijtes en Demofoen schonken hun verdiende prijs aan Margariet en Ysonia terstond wederom en dat uit grote liefde en gunsten zei tot de vrouwen droegen. De vrouwen waren zeer beschaamd en dat door de gift die ze hen boden, maar namen het immer in dank aan. En ze gingen bij de andere twee koningen, te weten de koning Lodewijk van Frankrijk en de koning Evac van Aragon. Daar was belast Selyadone, de koning van Hongarije dochter, dat ze de prijs geven zou de koning Lodewijk en de koning Evac. Aldus kwam die vrouw bij de voorgenoemde heren en Selyadone die deed haar relaas bij bevel van de jonge keizerin Eresebia die haar de last gegeven had. Selyadone die groette de koning Lodewijk van Frankrijk en zei met zoetmondige woorden; o koning van Frankrijk, machtige prins en gij koning Evac van Aragon wil hier beide aanvaarden uw verdienden prijs die gij heerlijk en goed verdiend hebt naar het berechten der ouders, heren en prinsen, vrouwen en maagden en ze bidden u dat uw eerbarheid gelieven zal het in dank te nemen dat men u presenteert ter uw eren en ter uw liefde. Toen dan de koning Lodewijk van Frankrijk aanhoorde die zoetmondige woorden van zijn gelieve verblijde zijn hart en hij stond op en lachte op haar en hij naam haar vriendelijk in zijn armen en zei; o Selyadone lief, al kwamen alle Gods engelen tot mij zo mochten ze mij niet zo welkom wezen als gij mij bent en datzelfde dat ik verdiend mag hebben in het toernooi en met steken of met slaan naar wapen recht daartoe heb ik beraadslaagd mijn deel u daarvan te schenken en dat uit goede liefde die ik u draag in eerbaarheid zonder dorpsheid. Toen zei Evac; o koning en prins, ter liefde van u en de mooie maagd Selyadone zo ben ik gezind haar te schenken mijn deel van dezelfde prijs en dat ter liefde van u. De koning Lodewijk die bedankte de koning Evac zeer hartelijk van zijn goeder gunst. De maagd Selyadone die bedankte beide de koningen uitermate zeer van de giften en ze was zeer verblijd. Aldus zo was elk begiftigd naar zijn waarden en naar zijn staat. De keizerin Eresebia zei; gij heren, gij prinsen en gij machtige mannen die u in het toernooi goed gehad en gekweten hebben. en dat ter liefde van zijn komst van mijn mans vader. Mijn eerwaardige heren volgt mij al tezamen bij dn hertog van Limburg en bij de graaf van Athene en de keizer, mijn man, wij willen allerhande genoegens hanteren die men bedenken maar naar de aard van edelheid en bedrijven alle solaas en jolijt die de harten begeren. Aldus zo volgden de voorgenoemde heren de jonge keizerin Eresebia ter maaltijd bij de andere heren daar ze goed getrakteerd waren alzo het zulke heren wel betaamt. |
Hoe dat die calijffe van baldac beclaechde dat groote verlies /schade/ ende lachtere dat hem die kerstenen gedaen hadden voor constantinobelen. daer alle sijn vrienden verslaghen waren. ende hoe hi dat wreken woude. Dat. C.VIIJ. capittel. Die calijffe van baldac. O Ver maers dijn instrumenten Ghy als serpenten Met groten riguere tons wert iaecht Wy hebben vele dootteliker prenten Ghehadt in renten den standaert ghi verradelic op ons draecht Hoeresoons schippers sidi nu versaecht Volcanus wapene en hout niet tegen metten stert van scorpio zijn wi geplaecht Van saturnus als ons victorie vertraecht want de griecken hebbent al tonder geslegen Ic verwoede mocht ic mijns willen plegen Tot wraken ben ic noch gheneghen Tover dincken doet mi vererren So dat ic al griecken sonder langer merren Noch sal inden calluwen gront af berren Die coninc caspus sone van lybra O calijffe edel machtich soudaen Syt te vreden ende en wilt u niet verslaen Flauscus sone coninc van galylee Voecht en regent der rooder zee cleopatrin den ruese machtich zonder gelike Willen constantinobele bringhen in versike En wreken die schade cleen ende groot Dat alle ons maghen sijn bleven doot Door een meyssen die wy wilden hebben Sullen sy becopen bi mamets rebben Die eresebia des keysers dochtere Sal ic noch hebben. Die calijffe van baldac Dies is my te sochtere Dat ghi ghewillich sijt dat te wreken Ghenen bijstant en staet u te gebreken Gout silvers sal ic elcken te vullen geven Ic en scheede van u niet al soudicker om flauwen En daer laten dleven Ic en sal wrake hebben my wel verstaet Vander mesdaet Cleopatrin die ruese O princelic saet. opclimmende graet Wy werden alle u toe verlaet Die stadt te winnen met onser macht. Wi sullen subtijlheyt doen gaen voor cracht Ons vrienden versmacht. int tormenteren Die schade sal ic hem doen restoureren Want meest die macht van heydenisse Heefter dlijf ghelaten Die coninc caspus sone. Dat en is gheen misse Die soudaen van babilonien verheven Mijn vader caspus machtich beseven Jae. XL. coninghen hoort wat ic verhale Sijnder wel bleven iae bi ghetale Sonder alle dandere om ons verdullen Desen lachtere dat wi wreken sullen En leveren u het landt calijffe en heere In dijnen handen Des conincx sone van capadocien En vermet u niet te seere Ghy ionc coninc heere van lybera Aent werc slaet mi de vromicheit gha Niet aen die woorden. want die conqueste Leyt inde daet. elc doe sijn beste Want vele vermetens dat is blamelic Wint ghy die stadt het is u vramelic Mer ic duchte eert werc geaventuert wert Dat si u al te sterc bemuert wert Al meendyse also met crachte te winnen Niet ic consenteert u wel te beginnen Tis messelic oft coyen hasen vinghen Cleopatrin die ruese. Ic versage mi luttel van sulcken dinghen Coninc heere ende prince machtich Die goet willighe die is alte crachtich die voor sinen prince dwerc doet met luste Sidy versaecht blijft in u ruste En neemt een taerge van seven mijlen So sidi voor gaverloten bescut en pijlen Si en worden verrudert noch verionckert Die metten kerc ulen bliven verdonckert als mi werken van eren plech te beslechten Ghy hadt liever te slapen dan te vechten Her coninc wat wildy u onder winden Des conincx sone van capadocien Dat soudy in u schotele wel vinden En dade den calijffe bi den oppersten god Wat meendy ionc coninc verwaent sot En cleopatrin soudy mi also vereenen 130 Dat ic my so soude laten vercleenen dat ic het werc niet en soude dorven bestaen Jae ic certeyn mer wi sullen ontfaen Sulc loon als dander gehat hebben daer voren Dats dlijf verloren inden toren Dits den noot. en dexploot Datter af comen sal Cleopatrin die ruese. Ic bliver voren doot Oft ic crijge dlant met corten sermoene Die calijffe van baldac. Nu pooghen wy ons te schepe te spoene Ent tbeste te doene. strijt als lyoene By baten croene. pijnt mi te bevroene Connen wi dlant van griecken winnen Ic sal u eeuwelic daer omme beminnen Dus gawy ons bereeden ongespaert En reysen wy te griecken waert ALDUS reysden si nae dlant van griecken toe ende meenden dat wel te winnen. mer si en wisten niet dat alle die edelen daer in noch vergadert waren ende wel op haer hoede al en wisten si vander comsten niet. want si waren in groter vruecht ende in groter blijscap die haest verstoort wert vanden sarasinen die int landt quamen bernen ende blaken. als si te lande quamen al dat si vonden dat sloeghen si doot. ende sy staken al omme het vier in. ende verberndent al dat si cryghen mochten so dattet arm landt volc en wiste waer bliven. een deel vluchten si na ander nobole. dander nae constantinobele ende quamen daer claghen die schade ende den lachtere die hem gheschiet was. Die keiser ende die edele dit horende waren seer tonvreden. ende sy ordineerden eenen heraut die aen hem reysen soude om te horen waer omme dat si daer quamen die fortse doende. Die heraut nam den last aen ende hi reedt bi den calijffe. die sijn heyr ghesleghen hadde tusschen ander nobelen ende hie havene van constantinobele. si saghen den heraut comen ende si reden hem teghen ende vingen hem ende vraechden van waer dat hi quam ende wat sijn begheren was. Doen seyde die heraut ghi heren leyt mi bi uwen oppersten daer sal ic u mijnen last ontbinden wat mijn begheren is ende mijns heren begheren die keysere van griecken ende alle sijn familie. Als si dit hoorden vanden heraut so brochten si hem bi den calijffe der heydenen. ende als hi daer bi quam so groete hi hem nae sijn tale. ende hy gaf den calijffe eenen brief daer in stont des keisers meninghe ende alder heeren sin die bi hem waren. Die calijffe aenveerde den brief ende seyde wie is die man dien my sendt. die heraut seyde. die ionghe keyser van griecken. die coninc van vrancrijc. die coninc van armenien. die coninc van arragoen. ende demofoen des soudaens broeder van babilonien. Die calijffe dit horende was seer verwondert dat alle die heeren noch al daer waren mit haren volcke. ende hi dede den brief lesen daer in ghescreven stont. Ic keyser van griecken voecht ende regent verwonder my seer waer bi dat ghi so stout ende so koene sijt te comen in mijn landt branden ende roven sonder mijn weten. oft my te ontsegghen dwelc verraders daet is. ende gheen edelder lieden daet. mer tsijn vileyns daden. Aldus ic keysere van griecken ontbiede u dat ghi ruymt mijn landen ende mijn palen. ende restoreert die schade die ghi ghedaen hebt. oft neen waer dat ghijt laet ic salt u doen doen ende u so onthalen als ic gedaen hebbe u voor vaders. die ick vele metter hant int velt verslaghen hebbe. Als dit die calijffe hoorde so ontstac hi van thorne ende seyde. en leest niet meer het is ghenoch ghelesen. ic en wils niet meer horen ende seyde totten heraut. gaet ende segt uwen meester den keysere dat ick hem ontbiede dat hi mi lant ende crone over gheve ende stae tot mijnder ghenaden. ende versoene daer mede ons alder ouders dye hier bleven sijn int landt. want ic en sal tot ghenen daghen op houwen ic en hebbe dat keyserrijc in mijnder ghewelt ende ooc den keysere. ende alle die heeren die hem helpen ende bijstandt doen. want ick en ben hier niet ghecomen om haest weder om te keeren ic en hebbe mijnen wille van dit lant van griecken. ende tot eenen sekeren litteken so geef ic u ende neemt daer dien dussinc die gheef ic u. ende doeter uwen wille mede. ende doet u bootschap wel. Die heraut bedancte den calijffe ende seyde. here al u beveel sal 131 gedaen sijn. ende daer met schiet hi van hem lieden ende reedt weder omme nae constantinobelen. ende die sarasinen bleven in haer perc. ende si deden hem wel sterck begraven op aventuer wat hem gheboeren mochte vanden kerstenen princen die daer bi malcanderen seer sterc waren binnen der stadt. Aldus stelden si haer schaerwake om wel bevrijt te sijn van allen qualen der kerstenen heeren. |
Hoe dat de kalief van Baldach beklaagde dat grote verlies, schade, en lachten dat hem de christenen gedaan hadden voor Constantinopel daar al zijn vrienden verslagen waren en hoe hij dat wreken wilde. Dat 108ste kapittel. De kalief van Baldach. O Voorzie in uw instrumenten gij als serpenten met grote strengheid tot ons werd gejaagd. Wij hebben vele dodelijke prenten gehad in renten van de standard gij verraderlijk op ons draagt, hoerenzoon schippers ben je nu bang. Vulcanus wapen houdt het niet tegen, met de staart van Scorpio zijn wij geplaagd. Van Saturnus als ons victorie vertraagd want de Grieken hebben alles ten onder geslagen. Ik verwoede mocht ik mijn wil plegen. Tot wraken ben ik noch genegen te over denken doet mij verergeren zodat ik al Griekenland zonder lange dralen noch zal in de kale grond afbranden. De koning Caspus, zoon van Lybra; O kalief, edele machtige sultan, wees tevreden en wit u niet verslaan. Flauscus, zoon koning van Galilea voogd en regent der rode zee. Cleopatrin, de machtige reus zonder gelijke wil Constantinopel brengen in verzuchten. En wreken die schade klein en groot Dat al onze verwanten zijn dood gebleven. Door een meisje die wij wilden hebben zullen ze bekopen bij Mohammed ribben die Eresebia de keizers dochter zal ik noch hebben. De kalief van Baldach; dus is mij te achter dat gij gewillig dat te wreken zal. Geen bijstand staat u te ontbreken, goud, zilver zal ik elk te vullen geven. Ik scheid van u niet al sou ik erom flauwvallen en daar laten het leven. Ik zal wraak hebben versta me wel van de misdaad. Cleopatrin de reus: O prinselijk zaad, opklimmende graad wij worden allen u toe verlaat die stad te winnen met onzer macht. Wij zullen subtielheid voor kracht laten gaan. Onze vrienden versmachten in de kwellingen en die schade zal ik hem laten herstellen. Want meest de macht van heidenen heeft er het lijf gelaten. De koning Caspus zijn zoon dat is een gemis, de sultan van Babyloni verheven, mijn vader Caspus machtig beseft. Ja, 40 koningen, hoort wat ik verhaal zijn wel gebleven ja bij getal, zonder alle de anderen om ons te dollen. Deze lachen dat wij wreken zullen en leveren u het land kalief en heer in uw handen. Des koning zoon van Cappadocië; vermeet u niet te zeer gij jonkheer koning heer van Libra. Aan het werk slaat mij de dapperheid, niet aan de woorden want de verovering ligt in de daad en elk doet zijn best want veel te vermeten dat is te blaam. Wint ge de stad het is u betamelijk. Maar is vrees eer het werk geavontuurd wordt dat het u al te sterk ommuurd wordt. Al meende jet het alzo met kracht te winnen en niet stem ik u toe goed wel te beginnen. Het is onzeker of koeien hazen vingen. Cleopatrin de reus; ik voorzag mij luttel van zulke dingen koning heer en prins machtig die goedwillige die is al te krachtig die voor zijn prins het werk doet met lust. Ben je bang blijf in uw rust en neem een suikerwerk van zeven mijlen zo ben je voor werpspiesen beschut en pijlen. Zo word je niet vermoeid noch bezeert die met de kerkuilen blijven verdonkerd als mijn werken van eren plag te beslechten. Gij had liever te slapen dan te vechten. Heer koning wat wil je u onder winden. De koningszoon van Cappadocië dat zou je in uw schotel wel vinden deed niet de kalief bij de oppersten god. Wat meen je jonkheer koning verwaande zot en Cleopatrin zou mij alzo vereren dat ik mij zo zou laten verkleinen dat ik het werk niet zou durven bestaan. Ja ik zeker, maar wij zullen ontvangen zulk loon als de anderen gehad hebben daarvoor. Dat is het lijf verloren in toorn dat is de nood en het exploot dat ervan komen zal. Cleopatrin de reus; ik blij ervoor dood of ik krijg dat land in korte sermoen. De kalief van Baldach; nu pogen we ons te scheep te spoeden en het beste te doen, strijdvaardig als leeuwen bij baten kronen pijnt mij te bevroeden. Kunnen wij dat land van Griekenland winnen, ik zal u eeuwig daarom beminnen. Dus gaan we ons bereiden zonder sparen en reizen we te Griekenland waart. ALDUS reisden ze naar het land van Griekenland toe en meenden dat wel te winnen. Maar ze wisten niet dat alle edelen daarin noch verzameld waren en goed op hun hoede al wisten ze van de toekomst niet want ze waren in grote vreugde en in grote blijdschap die gauw verstoord werd van de Saracenen die in het land kwamen branden en blaken toen ze te land kwamen alles dat ze vonden dat sloegen ze dood en ze staken alom het vuur in en verbranden alles dat ze krijgen mochten zodat het arme landvolk niet wist waar te blijven. Een deel vluchtte naar Hadrianopel en de anderen naar Constantinopel en kwamen daar klagen de schade en het lachen die hen geschied was. De keizer en de edelen die dit hoorde waren zeer ontevreden en ze ordineerden een heraut die naar hen reizen zou om te horen waarom dat ze daar kwamen die kracht te doen. De heraut nam den last aan en hij reedt bij de kalief die zijn leger geslagen had tussen Hadrianopel en de haven van Constantinopel. Ze zagen de heraut komen en ze reden hem tegen en vingen hem en vroegen va waar dat hij kwam en wat zijn begeren was. Toen zei de heraut; gij heren, leid mij bij uw opperste, daar zal ik u mijn last ontbinden wat mijn begeren is en mijn heren begeren is, de keizer van Griekenland en al zijn familie. Toen ze dit hoorden van de heraut zo brachten ze hem bij de kalief der heidenen en toen hij daarbij kwam zo groette hij hem in zijn taal en hij gaf de kalief een brief waarin stond de keizers mening en aller heren zin die bij hem waren. De kalief aanvaarde de brief en zei; wie is die man dien mij zendt. De heraut zei; de jonge keizer van Griekenland, de koning van Frankrijk, de koning van Armeni, de koning van Aragon en Demofoen de sultan broeder van Babyloni. De kalief die dit hoorde was zeer verwonderd dat alle heren noch aldaar waren met hun volk en hij liet de brief lezen waarin geschreven stond. Ik keizer van Griekenland, voogd en regent verwonder mij zeer waarbij dat gij zo dapper en zo koene bent te komen in mijn land branden en roven zonder mijn weten of mij te ontzeggen, wat verraders daad is en geen edele lieden daar. Maar het zijn boeven daden. Aldus ik keizer van Griekenland ontbied u dat gij ruimt mijn landen en mijn palen en herstel de schade die gij gedaan hebt. Of neen waar dat gij het laat ik zal het u doen en u zo onthalen als ik gedaan heb uw voorvaders die ik velen met de hand in het veld verslagen heb. Toen dit die kalief hoorde zo ontstak hij van toorn en ze; leest niet meer, het is genoeg gelezen, ik wil het niet meer horen en zei tot den heraut; gaat en zeg uw meester de keizer dat ik hem ontbied dat hij zijn land en kroon overgeeft en staat tot mijn genaden en verzoen daarmee onze alle ouders die hier gebleven zijn in het land. Want ik zal tot geen dagen ophouden, ik heb dat keizerrijk in mijn geweld en ook de keizer en alle heren die hem helpen en bijstand doen. Want ik ben hier niet gekomen om gauw wederom te keren, ik heb mijn wil van dit land van Griekenland en tot een zekere teken zo geef ik u en neem daar uw penning, die geef ik u en doe er uw wil mee en doe uw boodschap goed. De heraut bedankte d kalief en zei; heer, al u bevel zal gedaan zijn en daarmee scheidde hij van hen en reedt wederom naar Constantinopel en de Sarasijnen bleven in hun perk en ze lieten zich wel sterk ingraven op avontuur wat hen gebeuren mocht van de christen prinsen die daar bij elkaar zeer sterk waren binnen de stad. Aldus stelden ze hun scharen waak om o goed bevrijd te zijn van allen kwalen der christenheren. |
Hoe die heraut quam bi den keysere ende bi alle die ander princen. ende wat tijdinghe dat hi hem lieden brochte vanden calijffe. [37] Dat. C.IX. capittel. ALS die heraut een langhe wijle ghereden hadde so quam hi voor die stadt van constantinobele daer hi vant den keyser. ende alle die ander coninghen hertoghen ende graven daer hi sinen last te kennen gaf den keyser segghende. hoe die calijffe van baldac begheerde dlant ende die keyserlike crone ende die keyser ende die keyserinne tot sijnder ghenaden. ende dat in beteringhe van sinen vrienden die hier bleven sijn voor die stadt. want hi gesworen hadde niet eer te ruymen hy en hadde dat lant tot sinen wille. ende tot een litteeken gaf hi mi desen goudenen dussinc dat ic die bootschape wel doen soude. nu weet ghi den sin der heydenen ende haer voornemen. Doen vraechde heyndric van lymborch die keyser waer si neer gheslaghen waren. Die heraut seyde heer keysere aen dese side vander stadt van ander nobelen in die delinghe tusschen die havene van constantinobelen recht achter die boschage Als dat die keyser hoorde so was hi verblijt ende seide ghij heren te samen wat nu te rade. hoe sullent wi nu aen setten om dye sarasinen best te bedwinghen ende wt te rechten. ghi heeren ende ghy kerstenen princen allen te samen. ic bidde u nu dat ghi my by wilt staen met rade ende met dade. Daer op dat die coninc van vrancrijc antwoorde ende seyde. hoort keyser ende heren mijnen bijstant ende mynen raet en sal u niet ghebreken. mer sal u doen so ic voor ende nae gedaen hebbe naest mijnder macht. Die ander coninghen heeren ende princen die seiden ooc dier ghelike dat si bi hem leven ende sterven wouden ende doen so si voor ende nae gedaen hadden. Dies hem die keyserlike maiesteyt seer bedanckte alsoot wel reden was. Doen sprac demofoen ghi heeren te samen wildy wercken bi mijnen rade ende mi volgen. ic sal u in deser nacht leveren in handen meest alle die scheepen van den calijffe. die nu ligghen in ons haven van constantinobelen ende dat bi subtijlheden. Die keiser ende sijn heeren die hoorden hier nae ende si seiden. her demofoen riddere wi hebben u ghevonden goet ende ghetrouwe. nae uwen raet ende na uwen sin so willen wy doen ende dat volbringen naest onser macht. Als demofoen dat hoorde so seide hi. ghi heren ic sal nemen een quantiteyt van onsen volcke ende gaen daer mede tot aen die schepen. ic can wel sarasijns. ende si sullen meenen dat ic come vanden calijffe. ende ic sal segghen ic ben hier gesent in deser nacht om die scheepen te bewarene. want ic weet wel dat si niet vele lieden van gheweer in die scheepen en laten. ende als ick in twee oft in drien ben so sal icse mannen nae mijnen sin. Ende als den dach verbaert comt dan achter aen. ende gelaet u oft ghy ons bestormen wout. ende dan sullen wy u in laten ende worpen alle die sarasinen over boort. ende mannen die scheepen so en hebben die sarasinen gheen wijcken. Die keyser ende sijn heeren docht dit seer goet sin sijn. ende si lieten demofoen gewerden die met hem nam amynijus sinen neve. ende VI. oft acht hondert mannen van sinen lieden die kersten waren gewoorden ter liefden van demofoen ende die namen orlof ende si ghinghen ter poorten wte. want den avent quam op die hant ende het begonste te donckeren seere. Als si een lange wijle ghegaen hadden so quamen si lancx twater so verre dat si die scheepen saghen. si riepen daer aen in sarasijnscher spraken dat si boten bringhen souden ende halense te scheepe Die andere die dat hoorden omdat si spraken goet sarasynnoys en wisten anders niet ten was van haren volcke. ende si quamen om dit volck in te halene Als si bi hem lieden quamen twas donckere si en hadden gheen kennisse. 132 so seyde demofoen ende amynijus sijn neve. Siet kinderen die calijffe heeft ons hier ghesonden om dat wi die scheepen bewaren souden. oft die kersten heeren u eenighen oploop deden. Die heyden dochten dattet goet sin was. ende si voerden demofoen in des calijffes crake met twee hondert van sinen mannen van wapenen. ende si voerden amynijus sinen neve in des ruesens schepe. ende voort al die andere deelden si in die stercste scepen dier waren Ende aldus creghen si die schepen bi liste in also men horen sal eert eynde nemen sal. Dat. C.X. capittel. [38] |
Hoe de heraut kwam bij de keizer en bij alle andere prinsen en wat tijding dat hij hen bracht van de kalief. [37] Dat 109de kapittel. TOEN de heraut een lange tijd gereden had zo kwam hij voor de stad van Constantinopel waar hij vond de keizer en alle andere koningen, hertogen en graven daar hij zijn last te kennen gaf en zei tot de keizer hoe de kalief van Baldach het land begeerde en de keizerlijke kroon en de keizer en de keizerin tot zijn genade en dat in verbetering van zijn vrienden die hier gebleven zijn voor di stad. Want hij had gezworen niet eerder te ruimen, hij had dat land tot zijn wil en tot een teken gaf hij mij deze gouden penning dat ik de bootschape goed doen zou. Nu weet gij de zin der heidenen en hun voornemen. Toen vroeg Hendrik van Limburg de keizer waar ze neergeslagen waren. De heraut zei; heer keizer, aan deze zijde van de stad van Hadrianopel in de del tussen de haven van Constantinopel, recht achter dat bosje. Toen dat de keizer hoorde zo was hij verblijd en zei gij heren tezamen, wat nu te rade, hoe zullen wij het nu aan zetten om de Sarasijnen het beste te bedwingen en uit te rechten. Gij heren en gij christen prinsen allen tezamen. Ik bid u nu dat gij mij bij wit staan met raad en met daad. Waarop dat de koning van Frankrijk antwoorde en zei; hoort keizer en heren, mijn bijstand en mijn raad zal u niet ontbreken, maar zal u doen zo ik voor en nagedaan heb naar mijn macht. De andere koningen, heren en prinsen die zeiden ook diergelijke dat ze bij hem leven en sterven wilden en doen zo ze voor en nagedaan hadden. Dus hen de keizerlijke majesteit zeer bedankte alzo het wel reden was. Toen sprak Demofoen; gij heren tezamen, wil je werken bij mijn raad en mij volgen, ik zal u in deze nacht leveren in handen meest alle schepen van de kalief die nu liggen in onze haven van Constantinopel en dat subtiel. De keizer en zijn heren die hoorden hierna en ze zeiden; heer Demofoen ridder, wij hebben u gevonden goed en getrouw, naar uw raad en naar uw zin zo willen wij doen en dat volbrengen naar onze macht. Toen Demofoen dat hoorde zo zei hij; gij heren, ik zal nemen een kwantiteit van ons volk en gaan daarmee tot aan de schepen. Ik ben wel een Sarasijn en ze zullen menen dat ik kom van de kalief en ik zal zeggen, ik ben hier gezonden in deze nacht om de schepen te bewaren want ik weet wel dat ze niet veel lieden van geweer in de schepen laten en als ik in twee of in drie ben zo zal ik ze overmannen naar mijn zin. En als de dag zich openbaart kom dan achterna en gelaat u of ge ons bestormen wilde en dan zullen wij u in laten en werpen alle Sarasijnen over boord en overmannen die schepen, zo hebben di Sarasijnen geen wijken. De keizer en zijn heren dachten dit zeer goede zin te zijn en ze lieten Demofoen geworden die met hem nam Amynyus, zijn neef, en zes of acht honderd mannen van zijn lieden die christen waren geworden ter liefde van Demofoen en die namen verlof en ze gingen ter poorten uit. want de avond kwam op de hand en het begon te donkeren zeer. Toen ze een lange tijd gegaan hadden zo kwamen ze langs het water zo ver dat ze de schepen zagen en ze riepen daaraan in de in Saraceense taal dat ze boten brengen zouden en halen ze te scheep. De anderen die dat hoorden omdat ze goed Saraceens spraken wisten anders niet, het was van hun volk en ze kwamen om dit volk in te halen. Toen ze bij hen kwamen, het was donker en ze hadden geen herkenning, zo zei Demofoen en Amynyus, zijn neef, ziet kinderen, de kalief heeft ons hier gezonden omdat wij die schepen bewaren zouden of de christenheren u enige oploop deden. De heidenen dachten dat het goede zin was en ze voerden Demofoen in de kraak van de kalief met twee honderd van zijn mannen van wapens en ze voerden Amynyus, zijn neef, in het schip van de reus en voort alle andere verdeelden ze in de sterkste schepen die er waren. En aldus kregen ze de schepen met list in alzo men horen zal eer het einde nemen zal. |
NU etsijtes coninc van armenien het is tijt dat wi in die were sijn om te doen dat demofoen ons bevolen heeft. Daer op dat etsijtes die coninc antwoorde. o keyser ende here wat ic u ter liefden doen mach daer ben ic tot allen tijden bereet toe. ende dat ter liefden van uwer suster margrieta. die ic oyt van ionghen kijnde bemint hebbe in goeder reynicheyt. ende ick wilde wel dat so verre gecomen was dat icse maken mochte een coninginne van armenien also verre alst u ende uwen vader beliefde ende uwer vrou moeder altoos in eeren ende in duechden. Daer op dat die keyser heyndric antwoorde ende seyde. hoort etsijtes vrient ende broedere ic belove u hier mogen wy die payiennen verdriven ende tonder doen margrieta mijn suster tot eenen wive. op en dyen dat sijs ghewillich is. ende ic sal mijnen vader ende moeder daer af informeren In welcker antwoorde dat etsijtes seer verblijt was. ende dacht in hem selven feyten van wapenen te doen dats die heydenen ghewaer werden souden. ende aldus al coutende so quamen si in haer roeybargen ende galyoten ende galeyen ende voeren tot aen die scheepen om te bestormene. Als si daer bi quamen so sachse demofoen comen. ende hi stac sinen standaert ten scheepe wt ende amynijus dier ghelike ende voort alle die ander capiteynen. Als die keyser dit sach ende etsijtes so waren si seer blijde. ende voeren vast aen die ander cleen schepen die si in namen ende worpen die heydenen al over boort Demofoen dit siende dede ooc der ghelike. ende alle die ander capyteynen. aldus creghen si met subtijlheden alle die schepen in by sonder een cleen scheepken dat aent lant roeyde. ende tvolc liep nae theyr van den calijffe toe om te claghene dat groote verlies ende schade die daer geschiet was. Die keyser/ etsijtes ende demofoen die quamen al bi een in des calijffen schip dat seer costelic was. want daer was veel goets in. ende dat was demofoen geschoncken om sijn subtijle vromicheits wille die hy daer bewesen hadde. Ende si worpen alle die standaerden vanden heydenen af. ende stakender des keisers standaerden op ende der kerstenen standaerden Daer bedreven si groot ghescreye. die trompetten ende claretten die ghinghen op. een yeghelijc was blijde vanden ghewinne vanden scheepen. Die mare was ter stont in die stadt gedraghen der keyserinnen ende den hertoghe van limborch. die welcke hertoghe op sadt ende die coninc van vrancrijc ende vele mannen van wapenen om te siene oft waer was. Daer si aldus rijdende sijn nae die scheepen. so comen hem een deel heydenen teghen metten ionghen coninc van lybra. ende si meenden een sprinck reyse te doen. die hertoghe voorsachse ende die coninc van vrancrijc. ende si reden inden hoop. Die coninc van lybra siende dese heeren ende dat den hoop so groot was. so deysde hi ende weeck achternae tbosch toe. mer vele lieden vanden sinen bleven daer doot geslaghen ende ghevanghen. Aldus keerden die heeren weder om ende quamen in die stadt daer sy wel ontfanghen waren van heeren ende vrouwen. ende si hadden vernomen dattet waer was datse die schepen in hadden die de keiser ende sijn heeren metter vloet brochten in die havene van constantinobelen. daerse die heeren ende vrouwen al quamen besien. want si noyt schoonder vloote en saghen. daer lieten si die schepen ligghen driven op haren anckere al wel gemant. Ende die keyser/ etsijtes demofoen ende 33 amynijus die quamen in die stadt van constantinobele daer si heerlic ontfanghen waren elc nae sijnder weerden van heeren ende van vrouwen Ende daer waren die ghevanghen ghebrocht bi den keysere/ etsijtes ende demofoen diese onder vraechden hoe sterc dat die sarasinen waren ende wie datse waren. Die amerael van den coninc van lybra die seyde. ghy heeren allen den hoop onser sarasinen was twee hondert duysent sterc. Inden iersten ons calijffe van baldac is met sijnder macht hondert duysent sterc. Die coninc van lybra. XXX. duysent. Die coninc van capadocien. XXX. duysent sterc. Cleopatrin die ruse. XL. duysent sterc. ende dese sijn ghedisponeert te samen om wrake te hebben van haren vrienden die hier bleven sijn. mer die coninc caspus sone heeft hem lieden gheseyt. dat si luttel profijts daer aen doen sullen alst merckelic aent schijn heeft gheweest. Aldus ghi heeren al te samen weet ghi alle die waerheit ende allet opsedt ende die sterckte onser lieden. Die keyser heyndric van lymborch seide. hoort payiene oft ic u op u ghelove liet int heyr gaen totten calijffe. ende dat ghi hem seydet dat hi quam lossen sijn scheepen omme te varen weder in sijn landt. ende dat hy bidde dat ic hem dat consenteren wilde ende mi voort eeuwelic onderdanich te sijn. ende mi hier af een antwoort bringhen wat sijns sin is. Wildy my dit beloven ende cloppen op uwen tant ten sal u niet ontprofijtelick sijn. Daer op die amerael antwoorde her keyser ende ghi princen te samen. ic wil u dat sweren by al onse goden ende u dat cloppen op mijnen tandt weder bi u te comene ende u bootschap wel ende vastelic te voldoen als man van eeren. ende ic belove ende sweer u sulcken woorden daer te vermanen die u ende alle die uwe sullen profijteren Ende ic cloppe hier op mijnen tandt als dat ic als een goet heyden man weder by u comen sal. ende u bootschap doen als een goet sarasijn is schuldich van doen Aldus nam hi orlof aen heyndrick ende aen alle sijn heeren ende hi ghinc doen sijn bootschape. Heyndric die keyser/ etsijtes/demofoen/ die hertoghe van lymborch des keysers vader. ende die grave van athenen bleven al te samen bi een om te ordineren der heydenen verdriet ende daer nae schieden si van malcanderen. |
Nu Etschijtes, koning van Armenië, het is tijd dat wij in de weer zijn om te doen dat Demofoen ons bevolen heeft. Dat 110de kapittel. [38] Waarop dat Etschijtes de koning antwoorde.; o keizer en heer, wat ik u ter liefde doen mag daar ben ik tot alle tijden gereed toe en dat ter liefde van uw zuster Margriet; die ik ooit van jong kind af bemind hebbe in goede reinheid en ik wilde wel dat het zo ver gekomen was dat ik haar maken mocht een koningin van Armeni, alzo ver als het u en uw vader beliefde en uw vrouw moeder altijd in eren en in deugden. Waarop dat de keizer Hendrik antwoorde en zei; hoort Etschijtes vriend en broeder, ik beloof u, hier mogen we de heidenen verdrijven en ten onder doen en Margriet, mijn zuster, tot een wijf opdien dat ze er gewillig toe is en ik zal mijn vader en moeder daarvan informeren. In welk antwoord dat Etschijtes zeer verblijd was en dacht in zichzelf feiten van wapen te doen dat het de heidenen gewaarworden zouden. En aldus al koutende zo kwamen ze roeibargen en galjoenen en galeien voeren tot aan de schepen om te bestormen. Toen ze daarbij kwamen zo zagen ze Demofoen komen en hij stak zijn standaard ten scheep uit en Amynyus diergelijke en voort alle ander kapiteins. Toen de keizer dit zag en Etschijtes zo waren ze zeer blijde en voeren vast aan de andere kleine schepen die ze innamen en wierpen de heidenen al over boord. Demofoen die dit zag deed ook dergelijke en alle andere kapiteins. Aldus kregen ze subtiel alle schepen in zonder dan een klein scheepje dat naar het land roeide en het volk liep en liep naar het leger van de kalief toe om te beklagen dat grote verlies en schade die daar geschied was. Die keizer, Etschijtes en Demofoen die kwamen al bijeen in het schip van de kalief dat zeer kostbaar was want daar was veel goed in en dat was Demofoen geschonken vanwege zijn subtiele dapperheid die hij daar bewezen had. En ze wierpen alle standaarden van de heidenen af en staken er de keizers standaarden op en de christenen standaarden. Daar bedreven ze groot lawaai, de trompetten en klaroenen die gingen op en iedereen was blijde van het gewin van de schepen. Dat bericht was terstond in de stad gedragen der keizerin en de hertog van Limburg. Die hertog zat op en de koning van Frankrijk en vele mannen van wapens om te zien of het waar was. Daar ze aldus reden naar de schepen zo kwam hen een deel heidenen tegen met de jonge koning van Libra en ze meenden een plundertocht te doen, de hertog zag ze en de koning van Frankrijk en ze reden in de hoop. De koning van Libra zag deze heren en dat de hoop zo groot was zo deinsde hij en week achteruit naar het bos toe. Maar vele lieden van de zijne bleven daar dood geslagen en gevangen. Aldus keerden de heren wederom en kwamen in de stad daar ze goed ontvangen waren van heren en vrouwen en ze hadden vernomen dat het waar was dat ze de schepen in hadden die de keizer en zijn heren met de vloot brachten in di haven van Constantinopel daar ze de heren en vrouwen allen al kwamen bezien want ze zagen nooit een mooiere vloot. Daar lieten ze de schepen liggen drijven op hun ankers alle goed bemand. En de keizer, Etschijtes, Demofoen en Amynyus die kwamen in de stad van Constantinopel daar ze heerlijk ontvangen waren, elk naar zijn waarde, van heren en van vrouwen. En daar waren de gevangenen gebracht bij de keizer, Etschijtes en Demofoen, die ze ondervroegen hoe sterk dat die Sarasijnen waren en wie dat ze waren. De admiraal van dn koning van Libra die zei; gij heren de hele hoop van onze Sarasijnen was twee honderd duizend sterk. Als eerste onze kalief van Baldach is met zijn macht honderd duizend sterk. De koning van Libra 30 000. De koning van Cappadocië 30 000 sterk. Cleopatrin de reus 40 000 sterk en deze zijn gedisponeerd tezamen om wraak te hebben van hun vrienden die hier gebleven zijn. Maar de zoon van koning Caspus zoon heeft he gezegd dat ze luttel profijt daaraan doen zullen zoals het merkelijk in schijn heeft geweest. Aldus gij heren alle tezamen, weet gij alle waarheid en alle opzet en de sterkte van onze lieden. De keizer Hendrik van Limburg zei; hoort heiden, of ik u op uw belofte liet in het leger gaan tot de kalief en dat gij hem zegt dat hij kwam inlossen zijn schepen om weer te varen in zijn land en dat hij bidt dat ik hem dat toestemmen wilde en mij voort eeuwig onderdanig te zijn en mij hiervan een antwoord brengen wat zijn zin is. Wil ge mij dit beloven en kloppen op uw tand, het zal u zeer profijtelijk zijn. Waarop de admiraal antwoorde; heer keizer en gij prinsen tezamen, ik wil u dat zweren bij al onze goden en u dat kloppen op mijn tand weer bij u te komen en uw boodschap goed en vast te voldoen als man van eren en ik beloof en zweer u zulke woorden daar te vermanen die u en al de uwen zullen profiteren. En ik klop hier op mijn tand als dat ik als een goede heiden man weer bij u komen zal en uw boodschap doen zoals een goede Sarasijn is schuldig is te doen. Aldus nam hij verlof aan Hendrik en aan zijn heren en hij ging doen zijn boodschap. Hendrik de keizer, Etschijtes, Demofoen, de hertog van Limburg, de keizers vader, en de graaf van Athene bleven allen tezamen bijeen om te ordineren de heidenen verdriet en daarna scheiden ze van elkaar. |
Hoe die amerael quam bi den calijffe ende bi alle sijn heren. ende hoe hi sijn woorden dede voor alle sijn princen daer hem die keiser heyndric mede belast hadde. Dat. C.XI. capittel. ALS die amerael aldus vanden heeren den keiser ende sijn princen ghescheyden was. so is hi ghecomen int heyr bi den calijffe. ende hi groete die heren al te samen nae sijnder wet dat was mamet nykebus ende balentroen iupitrin ende met allen haer goden daer si aen geloven. daer met groete hi den calijffe ende voort alle die ander die bi hem waren Die calijffe ende die ander coninghen ende heeren die daer tegenwoordich stonden hieten hem feesteliken willecome. ende si vraechden hem hoe hi stont metten keyser ende met sinen lieden Daer op dat die amerael antwoorde ende seyde. ortsa ghi heeren ghi princen te samen. wildy horen mijn woorden ende den last der kerstenen heeren die sal ic u verclaren op dat ghi mi audiencie gheven wilt van horen. ende swijghen totter tijt dat ic volseyt sal hebben ende verclaert den last des keysers ende alle sijn heeren. Doen sprac di coninc van lybra het is reden ende recht datmen u ghehoor geeft ende gheven sal tot dat ghi volseyt hebt. Die coninc van capadocien seyde ooc dier ghelike. ende so deden alle die ander princen/ soudanen/ ameralen/ potestaten dier bi waren. Ende die ruese cleopatrin seyde her calijffe sijn redene moet ghehoort wesen. ende also moghen wi weten die meninghe der kerstenen heeren ende wat haren sin is. Die calijffe van baldac antwoorde daer op ende seyde. ortsa heer amerael laet luyden dijne voys. laet clincken dijne redenen. ende also moghen wi verstaen den sin der kerstenen. ende ic bevele datter nyemant so koene en si die spreke op sinen hals voor hi sijn woort volvoert heeft. Daer op dat si al te samen antwoorden ende seyden wy sijns wel te vreden. aldus so begonste die amerael sijn reden te wysene ende tontdecken daer hem heyndric die keiser ende alle die ander 134 kerstenen princen mede belast hadden ende hy seyde. heer calijffe van baldac daer is die keyser van griecken recht oor van lymborch die u ontbiet met sinen edelen coninghen hertoghen ende graven baenrootsen ridders ende excuwiers. als dat ghy penninghen soecken soudt omme te lossen u schepen ende u lieden die si u af ghevanghen ende feyteliken ghenomen hebben ende doet hem manschap goet ende getrouwe te sijn ende laten u afgoderije. ende lossen u scheepen iae wilt ghi weder in u rijcke seylen. want haer lieder macht ende subtijlheit die is u veel te groot om weder te staen. aldus her calijffe siet self in tijts toe eer dat si u over vallen met macht ende met haer groot subtijlheyt. also si ons over vallen hebben ende ons afgheworpen hebben. Wilt ghi wel ende wijsselick doen heer calijffe so kiest dat ghewin ende verlicht die schade. ende over merct wel die woorden van des conincx caspus sone die u gheseit heeft dat ghi luttel profijts daer aen doen soudt. al soot ooc wel aen ons ghebleken heeft Daer met liet die amerael sijn woorden ende hi seide. ghi heeren neemt raedt ende gheeft mi hier op een cort antwoorde. want ic moet haesteliken wederom also ic ghesworen ende belooft hebbe nae onse wet daer weder om te comen ende hem lieden hier op een cort antwoort te brenghene. Als die calijffe aldus dese woorden verstaen hadde. so wert hy roepende ende briesschende als een verwoet lybaert ende hy seyde. wat meent die keyser heyndrick met sinen verraders dat wi kijnderen sijn. hi heeft ons verradelic bestoten ende niet feytelic. ende verradelic ons schepen afghetrocken. ende daer nae mijn volck verslaghen ende ghevanghen dat ic wreken sal eer ic van hier scheyen sal. ende ick en ben hier niet ghecomen om te vlyen noch hier niet ghecomen om bedwonghen te werden ende hem onderdanich te sijn. mer ic ben hier ghecomen om wrake te nemene vanden gheslachte der sarasinen die hier ghebleven sijn voor constantinobelen. ofte selve daer voor bliven metten live. Doen seyde die ruese cleopatrin wat meent die keyser met sinen excuwiers dat wi vervaert sijn. ende dat om tverlies van onsen scheepen neen wi niet. ons sullen corts ander schepen op die hant comen daer wi mede sullen bewaert sijn ende cracht van volcke. aldus en is ons gheenen noot dat wi hem onderdanich sullen sijn ofte eenighe oetmoet doen. Gaet ende segt hem aldus dat wi begheren dat hi u ende alle die ander ghevanghen stellen ende setten willen ter rantsoenen. dat ghelt sal ghesonden werden om u allen te verlossen. Voort so segt hem meer dat hi hem selven reede ende dat verteren wille om ons te senden die ghene die ons verradeliken bespronghen hebben Daer op die coninc caspus sone antwoorde ende seyde. siet wel toe hoghe vermeten dat daelt wel. en acht die kerstenen niet te cleyne. want si sijn machtich. ic hebt wel beseven ende segt dat ict u gheseyt hebbe dat dit orloghe noch qualic vergaen sal. ghi sulter mede varen also ic u ghespelt hebbe. als dit die calijffe ende die ander soudanen ende ameralen hoorden so antwoorden sy wi en sijn noch niet vervaert. laet vry comen datter of comen mach. wi sullen ooc thonen dat wi noch macht hebben. ende die ghene die vervaert sijn die reysen thuys waert ende en gheven niemant quaden moet. Die calijffe seyde ortsa mijn heeren mijn edele mannen. wi sijn ghedisponeert te samen bi een te leven ende te sterven ist niet also. Si seyden alle iaet. ende dat u gheschiet dat sal ons gheboeren. wi sijn al te samen ghewillich te wreken dat lijden ende die tormenten die si den onsen beraden hebben. Doen seyde die calijffe. gaet ende segt den keysere wilt hi ons yet dat hy ons come besoecken ende besien wat wy doen. wy hebben spijse bereet teghen sijn comste. wi begheren ende versoecken teghem hem te slaene van heden over den derden dach. ende bescheyen hem ure ende tijt dats tusschen twee sonne schijnen sullen wy hem op tvelt van constantinobelen verwachten met allen sijnder macht ende met alle sijnder hulpen draecht hem dese mare ende tydinge. Die amerael seide. siet toe dat u niet en berouwe. ende dat u niet te leede en vergae. niet te mijn ic sal hem die tijdinghe draghen. ende si sullender in verblijden als sijt horen. ende daer met schiet die amerael van hem lieden. ende hi reysde bi die kersten princen. also hi 135 ghesworen ende belooft hadde. ende hielt sijn trouwe. Die calijffe ende die ander coninghen/ heren/ soudanen/ ende ameralen ghinghen ordineren haer volc tot scharen. daer si die kerstenen mede bestoten ende bevechten wouden. Si maecten vijf scharen van volcke. ende een yeghelijc schaer was. XXX. duysent sterck. ende si deelden hem lieden in viven op dat velt daer den strijt geschien soude. Ende die calijffe ende cleopatrin stonden te samen met haer bataelge in die midde weghen. al dus proefden si twee daghen lanc haer lieder sterckte. ende omme haer ordene te stellene om die kerstenen heeren ende princen te nieute te doen. ende also dat heylighe kersten ghelove onder die voeten te brenghen. dat anders comen sal metter hulpen gods eert vol eyndt werdt so salmen horen der payiennen schade/ schande/ lachtere ende verdriet dat si vercreghen van die kersten princen. |
Hoe de admiraal kwam bij de kalief en bij al zijn heren en hoe hij zijn woorden deed voor alle zijn prinsen waarmee hem de keizer Hendrik belast had. Dat 111de kapittel. TOEN de admiraal aldus van de heren, de keizer en zijn prinsen gescheiden was zo is hij gekomen in het leger bij de kalief en hij groette de heren alle tezamen naar zijn wet, dat was Mohammed, Nykebus en Balentroen, Jupiter en met al hun goden dar ze aan geloven. Daarmee groette hij de kalief en voort alle anderen die bij hem waren. De kalief en de andere koningen en heren die daar tegenwoordig waren zeiden hem feestelijk welkom en ze vroegen hem hoe hij stond met de keizer en met zijn lieden. Waaroo dat de admiraal antwoorde en zei; welaan gij heren gij prinsen tezamen, willen jullie horen mijn woorden en de last der christenheren, die zal ik u verklaren opdat gij mij audintie geven wil van horen en zwijgen tot de tijd dat ik uitgesproken zal hebben en verklaart de last der keizer en al zijn heren. Toen sprak de koning van Libra; het is reden en recht dat men u gehoor geeft en geven zal totdat gij uitgepraat bent. De koning van Cappadoci zei ook diergelijke en zo deden alle andere prinsen, sultans, admiralen, potestaten die erbij waren. En de reus Cleopatrin zei; heer kalief, zijn reden moet gehoord wezen en alzo mogen wij weten de mening der christenheren en wat hun zin is. De kalief van Baldach antwoorde daarop en zei; welaan heer admiraal, laat luiden uw stem, laat klinken uw redenen en alzo mogen wij verstaan de zin der christenen en ik beveel dat er niemand zo koen is die spreekt op zijn hals voor hij zijn woord volvoert heeft. Waarop dat ze allen tezamen antwoorden en zeiden; wij zijn goed tevreden, aldus zo begon de admiraal zijn reden te wijzen en te verklaren wat hem Hendrik de keizer en alle andere christen prinsen mee belast hadden en hij zei; heer kalief van Baldach, daar is de keizer van Griekenland rechte erfgenaam van Limburg die u ontbied met zijn edelen, koningen, hertogen en graven baanderheren, ridders en uitvoerders als dat ge penningen zoeken zou om in te lossen uw schepen en u lieden die ze u afgevangen en feitelijk genomen hebben en doe hem goede en trouwe manschap te zijn en laten uw afgoderij en inlossen uw schepen, ja wilt gij weer in uw rijk zeilen, want hun macht en subtielheid die is u veel te groot om te weerstaan, aldus heer kalief, ziet zelf op tijd toe eer dat ze u overvallen met macht en met hun grote subtielheid alzo ze ons overvallen hebben en ons afgeworpen hebben. Wil gij goed en wijs doen heer kalief, zo kiest dat gewin en verlicht de schade en bemerk wel de woorden van de zoon van koning Caspus die u gezegd heeft dat gij luttel profijt daaraan doen zou, alzo het ook wel aan ons gebleken is. Daarmee liet de admiraal zijn woorden en hij zei; gij heren, neemt raad en geef mij hierop een kort antwoord want ik moet haastig wederom alzo ik gezworen en beloofd heb naar onze wet daar wederom te komen en hen hierop een kort antwoord te brengen. Toen de kalief aldus deze woorden verstaan had zo begon hij te roepen en te briesen als een verwoede leeuw en hij zei; wat meent die keizer Hendrik met zijn verraders dat wij kinderen zijn, hij heeft ons verraderlijk aangevallen en niet feitelijk en verraderlijk onze schepen afgetrokken en daarna mijn volk verslagen en gevangen dat ik wreken zal eer ik van hier scheiden zal en ik en ben hier niet gekomen om te vlieden noch hier niet gekomen om bedwongen te worden en hem onderdanig te zijn. Maar ik ben hier gekomen om wraak te nemen van het geslacht der Sarasijnen die hier gebleven zijn voor Constantinopel of zelf daardoor blijven met het lijf. Toen zei de reus Cleopatrin, wat bedoelt de keizer met zijn uitvoerders dat wij bang zijn en dat om het verlies van onze schepen, neen wij niet, wij zullen gauw andere schepen aan de hand komen waarmee wij zullen bewaard zijn en kracht van volk. Aldus is het ons geen nood dat wij hem onderdanig zullen zijn of enige ootmoed doen. Gaat en zeg hem aldus dat wij begeren dat hij u en alle andere gevangen stellen en zetten willen ter losgeld. Dat geld zal gezonden worden om u allen te verlossen. Voort zo zeg hem meer dat hij zichzelf bereidt en dat verteren wil om ons te zenden diegene die ons verraderlijk besprongen hebben. Waarop de zoon van Caspus antwoorde en zei; zie goed toe hoe hoog vermeten dat daalt wel en acht de christenen niet te klein want ze zijn machtig. Ik heb het wel beseft en zeg dat ik het u gezegd heb dat deze oorlog noch kwalijk vergaan zal. Gij zal er mee gaan alzo ik u voorspeld heb. Toen dit de kalief en de andere sultans en admiralen hoorden zo antwoorden ze; wij zijn noch niet bang, laat ervan komen dat ervan komen mag, wij zullen ook tonen dat wij noch macht hebben en diegene die bang zijn die reizen naar huis en geven niemand een kwaad gemoed. De kalief zie; welaan mijn heren, mijn edele mannen wij zijn gedisponeerd tezamen bijeen te leven en te sterven, is het niet alzo. Ze zeiden allen, ja het, en dat u geschiet dat zal ons geschieden. Wij zijn allen tezamen gewillig te wreken dat lijden en de kwellingen die ze de onze beraden hebben. Toen zei de kalief; gaat en zeg de keizer, wil hij iets van ons dat hij ons komt bezoeken en bezien wat we doen. We hebben spijs bereid tegen zijn komst. Wij begeren en verzoeken tegen hem te slaan van heden over de derden dag en bescheiden hem uur en tijd, dat is tussen twee zonneschijns zullen we hem op het veld van Constantinopel verwachten met al zijn macht en met al zijn hulp, draag hem dit bericht en tijding. De admiraal zei; ziet toe dat het u niet berouwt en dat het u niet te leed vergaat. Niettemin ik zal hem die tijding dragen en ze zullen er in verblijden als zij het horen en daarmee scheidde de admiraal van hen en hij reisde bij de christen prinsen alzo hij gezworen en beloofd had en hield zijn trouw. De kalief en de andere koningen, heren, sultans en admiralen gingen ordineren hun volk tot scharen waarmee ze de christenen mede aanstoten en bevechten wilden. Ze maakten vijf scharen van volk en elke schaar was 30 000 sterk en ze verdeelden zich in vijven op dat veld daar de strijd geschieden zou. En d kalief en Cleopatrin stonden tezamen met hun bataljon in de midden weg. Aldus beproefden ze twee dagen lang hun sterkte en om hun orde te stellen om de christenheren en prinsen te niet te doen en alzo dat heilige christen geloof onder de voeten te brengen. Dat anders komen zal met de hulp van god eer het geindigd wordt zo zal men horen de heidenen schade, schande, lachen en verdriet dat ze verkregen van die christen prinsen. |
Hoe die amerael quam aenden keyser heyndric ende aen alle sijn heeren hem brenghende dantwoorde vanden sarasinen der heydenscher honden. daer sy al te samen om blijde waren. Dat. C.XIIJ. capittel. ALS die amerael quam in constantinobelen der stadt so ghinck hi eens gans tot des keysers pallays. daer hy weerdelic ontfangen was om dat si aen sagen dat hi sijn trouwe hielt ende weder omme quam. Hi groete den keyser ende alle sijn heeren elc nae haerder weerden ende nae sijn ghijse. als mit mamet ende ternogant die goden waren van haren ghelove. Daer die keiser op antwoorde ende hi seyde. die goden sijn al van cleender cracht. by dat christus iesus is ons behouder der werelt dyet al geschapen heeft elc nae sinen wille. hi is ende hi sal eewelic sijn. mer u goden die sijn al verganckelic. met dien seide die keiser dat laet ic varen. wye wel doet die sal wel hebben. mer verclaert ons hoe dat ghi gevaren hebt onder die sarasijnsche. ende wat antwoordt dat ghi brenegt ons lancxse te horen. Doen sprac die amerael keyser ende heere verleent mi audiencie ick sal u verclaren den laste vanden calijffe van baldac ende voort cleopatrin ende alle die ander coninghen wat haers sins ende meninghe is. Doen sprack die keyser her amerael spreect cloeckelic. ende ontdect ons haren last ende meninghe wat si voren hebben. nyemant en sal u verstoren van uwer redenen. mer verstaen ende horen den last ende woorden dijns heeren. Doen begoste die amerael cloeckelic sijn woort te voeren ende hy seyde. her keyser heere pylaer des landts van griecken. ic hebbe volbrocht in den iersten al u begheren ende al uwen last ghelijc ghi mi bevolen hadt. daer op dat si gheantwoort hebben ende mi belast hebben u te segghene dat si niet en sijn ghesint te doene dat ghene dat u begheren is. want si ghesonden hebben weder over in heydenisse om ander scheepen. ende om ander volc. ooc so meenen si u corteliken te verwachten hier buyten opt velt van constantinobelen. om teghen u kersten te vechten eenen staenden strijt. op en dyen dat ghi daer toe geneghen sijt. ende si meenen ende hopen aen alle ons goden dat si u tonder ende neder werpen sullen met haerder machte. ende verlossen also die ghene die hier ghevanghen sijn. ende nemen haer scheepen ende goet weder. ende werpen ende vernielen die stadt van constantinobelen inden caluwen gront. want si wter maten seer sterck sijn. aldus over siet keyser ende heere wat dat u sins is. ende wat ghy doen oft laten wilt. Die keiser heyndric die dese woorden hoorde vonden amerael seyde. ic verblijde my seere in die tijdinghe die ghi mi brencgt. ende ic hope aen god almachtich. ende meene op dat myn vrienden al te samen ghewillich sijn. ende daer toe den moet hebben dat ic die vermalendijde honden comen sal te velde. ende toghen daer mijn keyserlike macht ende veriaghen also die onghelovighe partye der heydenen. die versmaders sijn der kerstenen wet. Doen seyde etsijtes ende demofoen wi sweeren ende gheloven u heer keyser dat wy u daer toe sullen behulpelic sijn nae ons wterste macht. ende des gelijcx seyde die coninc lodewijc van vrancrijc. ende evac die coninc van arragoen. ende voort die oude grave van athenen. ende die oude hertoghe van lymborch. Aldus ghinghen si te samen 136 banckenteren eten ende drincken met alle die heeren ende vrouwen die daer waren. Ende daer nae dat die maeltijt ghedaen was so ghinc een yeghelic wandelen. die een int vergier. die ander in den boomgaert. Etsijtes die coninc van armenien ende margrieta van lymborch die ghinghen in die sale to samen sprekende van minnen ende van houwene. daer si beyde wel toe ghesint waren so dat etsijtes seide. o margrieta lief ware dese strijt ghepasseert. so sal ic u maken bi der gracien gods. ende by consente uwes vaders ende moeders een gheweldighe coninghinne van armenien. ende u trouwen tot eenen wetteliken wive. ende u biedende alle eere ende weerde. Daer op dat margrieta antwoorde ende seyde. o etsijtes riddere ende gheweldich coninc in armenien landt ic danc u seer der eeren ende der weerdicheyt die ghi mi biet. ic kenne my selven te nedergheboren om te comen tot sulcker eeren ende weerden als ghi my biet. Aldus sal ic gaen bidden god almachtich schepper hemelrycx ende aertrycx. ende sijn lieve moeder ende alle sancten ende sanctinnen dat si u lieden laten seghe ende victorie vercrijghen omme te vechten teghen die onghelovighe honden. die ons benijden ende beleghen hebben cleen tot haerder baten. Doen seyde etsijtes. o margrieta lief nu hoor ic wel dat ghi sorge draghet voor die gheene die ghy bemint. u doecht is streckende ende u edel fame boven alle ander maechden die nu leven. wt welcker causen ghi sijt mi medecine ende balsame der herten gesonde. u doecht die can verwinnen alle quaetheyt. Met deser redenen ende andere woorden so ghinghen si inden vergier daer die ander waren. die al daer bedreven alderhande manieren van ghenoechten van schakene van mornijfelen/ van ticketacken/ vanden hase te iaghene/ ende vanden steen te werpene ende van alles datter edelheyt aen gaet bedreven si daer. Die keyser heyndric met sinen ouden vadere ende die grave van athenen ende meer ander oude edele mannen saghen dese ghenoechte aen. ende hadden daer in eenen groten moet. dat die edele mannen so wel te vreden waren. ende si bedreven die ghenoechte om dies wille dat si souden bevechten haer vianden. Die keyser heyndric seyde. o vader heere hoe sullen wijt ordineren ende ons bataelge stellen om ons vianden te bevechtene. die ons gaerne verdriven ende verminderen souden. Doen sprac die hertoghe van lymborch. siet heyndric sone ic ben een oudt man ende ic hebbe in menige bataelge geweest ende mijn oude lijf ghewaecht teghen gods vianden. ende ick ben also ghemoveert ende also ghesint also verre alst u allen belieft so sal ic ten nacht mit den coninck lodewijc van vrancrijcke die schaer wake houden buyten der stadt. ende die heydenen sal ic eenen toere doen daer si hem luttel voor wachten sullen. Aldus mijn beminde sone ende ghi heeren al te samen sijt te vreden ende laet mi ghewerden. voor siet u stede wel ende besedt u mueren. ende verwacht onser teghen ons weder keeren. Die keyser antwoorde ende seyde. o hertoghe mijn wtvercoren vader siet wel voor u. die payiennen der heydenscher honden sijn listich ende seer machtich van volcke ic vreese oft si u yet mesdeden. ofte dat ghi hinder oft schade mocht lijden. ende ooc voor u her coninc lodewijc. Daer op die coninc lodewijc antwoorde ende seyde sijt te vreden. ende laet ons ghewerden wi sullent wel maken. god is alle dinc machtich. ende hi sal ons by staen mit sijnder overvloedigher gracien. Doen seyde margrieta van lymborch. o vader heere ic sorghe oft u yet messchien mochte. ic bidde u wilt toch te huys bliven. ende latet den ionghers doen die ionc ende lustich sijn. laet die die sarasinen bestormen ende bevechten ende blijft te huys. ic biddes u op vaderlike minne. Doen sprac die hertoge o margrieta mijn schoon dochter sijt gerust gaet bi uwer moedere ende uwer suster die keiserinne eresebia ende weest u vermakende met solaesheden in genoechten. ende en sorcht voor ons niet. ende laet god voor ons sorghen die wi sijn vianden begheren te nyeuten te doene. ende daer op te wrekene den thoren den lachtere die si hem daghelicx doen. ende ons ghelove versmaden. Doen seide die keiser heyndrick. o vader heere nae dien dat ghijer aen wilt. so sal ick acouters senden van achtere die u gade slaen sullen om te weten hoe ghy varen sult. dat docht hem lieden seer goet. 137 ende die hertoge ende die coninc lodewijc ginghen hem ghereeden om die sarasinen eenen thoer te doene. ende dat gans stil ende secretelick also men noch wel horen sal. |
Hoe de admiraal kwam aan de keizer Hendrik en aan al zijn heren en bracht hen het antwoord van de Sarrazin, de heidense honden daar ze alle tezamen blijde om waren. Da 113de kapittel. TOEN de admiraal kwam in Constantinopel de stad zo ging hij een gang tot de keizers paleis waar hij waardig ontvangen was omdat ze aanzagen dat hij zijn trouw hield en wederom kwam. Hij groette de keizer en al zijn heren, elk naar zijn waarde en naar zijn eis als met Mohammed en Ternogant die goden waren van hun geloof. Daar de keizer op antwoorde en hij zei; de goden zijn al van kleine kracht bij dat Jezus Christus onze behouder der wereld is die alles geschapen heeft, lek naar zijn wil. Hij is en hij zal eeuwig zijn, maar uw goden die zijn allen vergankelijk. Met die zei de keizer; dat laat ik varen, wie goed doet die zal het goed hebben, maar verklaar ons hoe dat gij gevaren hebt onder de Saracenen en wat antwoordt dat gij ons brengt, laat het horen. Toen sprak de admiraal; keizer en heer verleen mij audiëntie, ik zal u verklaren de laste van de kalief van Baldach en voort Cleopatrin en alle andere koningen wat hun zin en mening is. Toen sprak de keizer; heer admiraal, spreek kloek en verklaar ons hun last en mening wat ze voor hebben, niemand zal u verstoren van uw redenen, maar verstaan en horen de last en woorden van uw heren. Toen begon de admiraal kloek zijn woord te voeren en hij zei, heer keizer, heer pilaar van het land van Griekenland, ik heb volbracht als eerste al uw begeren en al uw last gelijk gij mij bevolen had, waarop op dat ze geantwoord hebben en mij belast hebben u te zeggen dat ze niet gezind zijn te doen datgene dat uw begeren is. Want ze hebben gezonden weer over in heidense om ander schepen en om ander volk, ook zo menen ze u gauw te verwachten hier buiten op het veld van Constantinopel om tegen uw christenen te vechten een staande strijd op dien dat gij daartoe genegen bent en ze menen en hopen aan al onze goden dat ze u ten onder en neer werpen zullen met hun macht en verlossen alzo diegene die hier gevangen zijn en nemen hun schepen en goed weer en werpen en vernielen de stad van Constantinopel in de kale grond, want ze zijn uitermate zeer sterk. Aldus overziet keizer en heer wat dat uw zin is en wat ge doen of laten wilt. De keizer Hendrik die deze woorden hoorde zei tot de admiraal; ik verblijde mij zeer in die tijding die gij mij brengt en ik hoop aan god almachtig en neem op mij dat mij vrienden alle tezamen gewillig zijn en daartoe de moed hebben dat ik die vermaledijde honden komen zal te velde en tonen daar mijn keizerlijke macht en verjagen alzo die ongelovige partij der heidenen, die versmaden de christen wet. Toen zeiden Etschijtes en Demofoen; wij zweren en beloven u heer keizer dat wij u daartoe zullen behulpzaam zijn nar onze uiterste macht en desgelijks zei de koning Lodewijk van Frankrijk en Evac de koning van Aragon en voort de oude graaf van Athene en de oude hertog van Limburg. Aldus gingen ze tezamen banketteren, eten en drinken met alle heren en vrouwen die daar waren. En daarna dat de maaltijd gedaan was zo ging iedereen wandelen, de ene in de tuin en de andere in de boomgaard. Etschijtes, de koning van Armenië, en Margriet van Limburg die gingen in de zaal tezamen sprekende van minnen en van huwen waar ze beide goed toe gezind waren zodat Etschijtes zei; o Margriet lief, was deze strijd gepasseerd zo zal ik u maken bij der gratie Gods en met toestemming van uw vader en moeder een geweldige koningin van Armenië en u trouwen tot een wettig wijf en u bieden alle eer en waarde. Waarop dat Margriet antwoorde en zei; o Etschijtes, ridder en geweldig koning in Armeni land, ik dank u zeer de eer en de waardigheid die gij mij biedt. Ik ken me zelf te laag geboren om te komen tot zulke eer en waarden als gij mij biedt. Aldus zal ik gaan bidden god almachtig, schepper van hemelrijk en aardrijk en zijn lieve moeder en alle sinten en santinnen dat ze u laten zege en victorie verkrijgen om te vechten tegen de ongelovige honden die ons benijden en belegerd hebben klein tot hun baten. Toen zei Etschijtes; o Margriet lief, nu hoor ik wel dat gij zorgdraagt voor diegene die gij bemint. Uw deugd strekt en uw edele faam boven alle andere maagden die nu leven. Uit die oorzaak bent ge mij medicijn en balsem van het hart gezonden. Uw deugd die kan overwinnen alle kwaadheid. Met deze redenen en andere woorden zo gingen ze in de tuin daar de anderen waren die aldaar bedreven allerhande manieren van genoegens, van schaken, van murmelen, van tiktakken, van de haas te jagen en van de stenen te werpen en van alles dat de edelheid aangaat bedreven ze daar. De keizer Hendrik met zijn oude vader en de graaf van Athene en meer andere oude edele mannen zagen deze genoegens aan en hadden daarin een groot gemoed dat de edele mannen zo goed tevreden waren en ze bedreven de genoegens vanwege dat ze zouden bevechten hun vijanden. De keizer Hendrik zei; o vader heer, hoe zullen wij het ordineren en ons bataljon stellen om onze vijanden te bevechten die ons graag verdrijven en verminderen zouden. Toen sprak de hertog van Limburg; ziet Hendrik zoon, ik ben een oude man en ik heb in menige slag geweest en mijn oude lijf gewaagd tegen Gods vijanden en ik ben alzo gemotiveerd en alzo gezind alzo ver als het u allen belieft zo zal ik vannacht met de koning Lodewijk van Frankrijk de schaar wake houden buiten de stad en die heidenen zal ik een toer doen daar ze zich luttel voor wachten zullen. Aldus mijn beminde zoon en gij heren alle tezamen, wees tevreden en laat mij geworden. Voorzie uw plaats goed en bezet uw muren en verwacht de onze tegen ons wederkeren. De keizer antwoorde en zei; o hertog, mijn uitverkoren vader, kijk goed uit, de heidenen der heidense honden zijn listig en zeer machtig van volk, ik vrees of ze u iets misdeden of dat gij hinder of schade mocht lijden en ook voor u, heer koning Lodewijk. Waarop de koning Lodewijk antwoorde en zei; weest tevreden en laat ons geworden, wij zullen het wel maken. God is alle dingen machtig en hij zal ons bijstaan met zijn overvloedige gratin. Toen zei Margriet van Limburg; o vader heer, ik bezorg of u iets misgaan mocht, ik bid u, wil toch thuisblijven en laat het de jongeren doen die jong en lustig zijn, laat die de Saracenen bestormen en bevechten en blijft thuis, ik bid het u op vaderlijke minne. Toen sprak de hertog; o Margriet, mijn schoondochter, wees gerust gaat bij uw moeder en uw zuster de keizerin Eresebia en gaat u vermaken met solaas in genoegens en bezorg voor ons niet en laat god voor ons zorgen die wij zijn vijanden begeren te niet te doen en daarop te wreken de toorn en het lachen die ze hem dagelijks doen en ons geloof versmaden. Toen zei de keizer Hendrik; o vader heer, na dien dat gij eraan wil, zo zal ik boogschutters zenden van achter die u gadeslaan zullen om te weten hoe het u gaan zal. Dat dacht hen zeer goed en de hertog en de koning Lodewijk gingen zich bereiden om die Saracenen een toer te doen en dat gans stil en geheim alzo men noch wel horen zal. |
Hoe dat die hertoghe ende die coninc lodewijc toghen bi nachte ter poorten wt met haren volcke. om te cranckene die sarasinen dier luttel op wachten. Dat. C.XIIIJ. capittel. [ 39 ] ALS die coninc ende die hertoge ter poorten wt waren ghereden. ende dat met haren volcke. so sonden si eenen verspier wt om te weten waer die heydenen laghen ende wat si bedreven Dese verspier reet so verre dat hi quam aent velt daer die sarasinen waren. hi bant sijn paert aen eenen boom wten weghe staen. ende hi ghinc te voet ende quam aent velt daer die heydenen die schaerwake hielden. Hi sloop al heymelic datmen sijns niet ghewaer en werde so verre dat hi sach dat cleopatrin die ruese die wake hadde. ende die coninc van capadocien. ende si waren wel sterck. VI. duysent mannen. Als die verspier dit oversien hadde. so liep hi weder om daer hi sijn paert ghebonden hadde. ende sadt daer op ende reedt weder bi den coninc ende by den hertoghe van limborch. Als hi bi hem lieden ghecomen was. so vraechden si hem hoet daer stont. ende wat hi ghehoort ende gesien hadde. Doen seyde die verspier ghi heeren ende vorsten ghy sult weten hoe dat die schaerwake van die sarasinen ende heidensche honden hier seer by leyt aent velt van andernobele aent hanghen vanden berghe. Daer is inden iersten die ruese cleopatrin ende die machtighe coninc van capadocien. die twee sijn hooftsmannen vander waken dat heb ic verhoort aen die tale der sarasinnen die ic wel verstont. ende haren hoop vanden volcke hoorde ic hem lieden overslaen. ic sach hem ende ic hoordese spreken mer si en saghen mi niet. Doen vraechde die hertoghe van limborch hoe sterc sijn si wel van volcke. hebt ghi dat verstaen laet ons dat weten. Die verspier antwoorde ghi heeren in als sijn si wel sterc over die. VI. duysent. ic hebbe den hoop wel over ghesien ende ghemerckt haer lieden stercte. mer si ligghen vele in haer ruste. ende also vele te badt en sijn si mer te bestoten. oft te bevechten ter wijlen dat si in rusten sijn. want het is haren iersten slaep. Als dat die hertoghe hoorde so seyde hi ic wil inden hope slaen der sarasinen ende proeven haer macht. Coninc lodewijc seide ic sal aen die een side in slaen. ende ghi aen die ander side. ende wi sullen een riergaerde stellen op aventuer daer wi op wijken sullen. Dien raet docht den hertoghe seer goet. ende achtervolchde den raet van den coninc lodewijc. Aldus so reden si voort tot dat si quamen aenden hoop der payiennen daer si van twee siden in reden. ende si lieten die riergaerde achter op hem lieden wachtende. Die coninc van vrancrijc met sinen volcke sloech vele payiennen doot. eer sy die mare ende tijdinghe hadden wie si waren. Die hertoghe aen dander side dede ooc des gelijcx. ende sloecht al doot met sinen volcke dat hem teghen quam. Aldus liepen die payiennen verstroyt ende si en wisten niet wie si waren Ten laetsten vernaemt die coninc van capadocien ende cleopatrin die ruese die hem op stelden ende quamen teghen den hoop Die coninc van vrancrijc quam die coninc van capadocien aen die hy so seer sloech dat hy vanden paerde viel. des conincx van vrancrijc aertsiers namen den coninc van capadocien op ende si bonden hem op een paert. ende si voerden hem nae die stadt van constantinobelen Cleopatrin dye ruese vernam dyt ende hi sloech sijn ors met sporen. ende reedt op den hertoghe al slaende met sinen volcke om den hertoghe te verlasten. Mer die hertoghe wist ooc wat. ende hy stelde hem cloeckelic ter weer al was hi oudt. ende hy sloech vromelic op den ruese. si gaven malcanderen menighen harden slach. so dat die ruese so moede wert dat hy hem stelde ter vlucht. Als dat sijn lieden saghen so vloden si hem gelijc nae. Die kersten dat siende volchden si hem dapperlic van achter aen ende si sloeghender vele doot. eer si van haer lieden schieden. ende si namen alle haer bussen die si daer bi hem hadden. ende vele ghevanghen 138 voerden si mede nae die stadt van constantinobelen. Die acouters die die keyser wt ghesonden hadde quamen wederomme ende brochten die keyser heyndrick die tijdinghe hoe die heeren ghevaren hadden. Daer was grote blijschap ende vruecht. si stelden hem te paerde. ende si reden die heeren teghen met schoonen state om hem lieden te ontfanghen. Die keysere ontfinc den hertoghe van lymborch sinen vader eerliken. ende den coninc lodewijc van vrancrijc. Daer schoncken si hem lieden die coninc van capadocien als prijsonier ende een ghevangen man sinen wille daer mede te doen wat hem belieft. ende wel vier hondert ander gevanghen die die kerstenen princen al gevanghen hadden. ende voort haer lieder artelsrije vanden turcken die si hem berooft hadden. Aldus wast al verblijt dat in die stadt was. ende si reden te hoven daerse die vrouwen ende macchden feesteliken hieten willecome. elc nae verdiente ende weerde. Dit was inden morghen stont ende die heeren waren verflaeut ende vermoeyt si ghinghen hem rusten. Die vrouwen deden hem reeden een schoon bancket teghen dat si op staen souden. om te verversene die vermoyde leden Aldus waren die maechden ende die vrouwen besich elc om die sine te vermaken ende te thoeven. |
Hoe dat de hertog en de koning Lodewijk trokken bij nacht ter poort uit met hun volk om te krenken de Saracenen die er luttel op wachten. Dat 114de kapittel. [ 39 ] TOEN de koning en de hertog ter poort uit waren gereden en dat met hun volk zo zonden ze een verspieder uit om te weten waar de heidenen lagen en wat ze bedreven. Deze verspieder reed zo ver dat hij kwam aan het veld daar de Saracenen waren. Hij bond zijn paard aan een boom die uit de weg stond en hij ging te voet en kwam aan het veld daar di heidenen de schaar wake hielden. Hij sloop al heimelijk dat men hem niet gewaarwerd en zo ver dat hij zag dat Cleopatrin de reus die wake had en de koning van Cappadoci en ze waren wel sterk 6 000 mannen. Toen de verspieder dit overzien had zo liep hij wederom daar hij zijn paard gebonden had en zat daarop en reedt weer bij de koning en bij de hertog van Limburg. Toen hij bij hen gekomen was zo vroegen ze hem hoe het daar stond en wat hij gehoord en gezien had. Toen zei de verspieder; gij heren en vorsten ge zal weten hoe dat de schaar wake van de Sarasijnen en heidense honden hier zeer bij ligt aan het veld van Hadrianopel aan de overhang van de berg. Daar is als eerste de reus Cleopatrin en die machtige koning van Cappadoci, die twee zijn hoofdmannen van de waken dat heb ik gehoord aan de taal der Saracenen die ik wel verstond en hun hoop van volk hoorde ik hen verslaan, ik zag hen en ik hoorde ze spreken, maar ze zagen mij niet. Toen vroeg de hertog van Limburg, hoe sterk zijn ze wel van volk, heb je dat verstaan, laat ons dat weten. Die verspieder antwoorde; gij heren; al zijn ze wel sterk over d 6 000, ik heb de hoop wel over gezien en gemerkt hun sterkte, maar ze liggen veel in hun rust en alzo veel te beter en zijn ze meer aan te stoten of te bevechten terwijl dat ze in rust zijn want het is hun eerste slaap. Toen dat de hertog hoorde zo zei hij; ik wil in de hoop slaan der Sarasijnen en beproeven hun macht. Koning Lodewijk zei; ik zal aan de ene zijde inslaan en gij aan de andere zijde en wij zullen een aanval stellen op avontuur waar wij op wijken zullen. Die raad dacht de hertog zeer goed en achtervolgde de raad van de koning Lodewijk. Aldus zo reden ze voort totdat ze kwamen aan een hoop der heidenen waar ze van twee zijden inreden en ze lieten de achter garde achter op hen wachten. De koning van Frankrijk met zijn volk sloeg vele heidenen dood eer ze het bericht en tijding hadden wie ze waren. De hertog aan de andere zijde deed ook dergelijks en sloeg alles dood met zijn volk dat hem tegenkwam. Aldus liepen de heidenen verstrooid en ze wisten niet wie ze waren Tenslotte vernam het de koning van Cappadoci en Cleopatrin de reus die zich opstelden en kwamen tegen dn hoop. De koning van Frankrijk kwam de koning van Cappadocië aan die hij zo zeer sloeg zodat hij van het paard viel. De koning van Frankrijk boogschutters namen de koning van Cappadoci op en ze bonden hem op een paard en ze voerden hem naar de stad van Constantinopel. Cleopatrin de reus vernam dit en hij sloeg zijn paard met sporen en reedt op de hertog al slaande met zijn volk om de hertog te overlasten. Maar de hertog wist ook wat en hij stelde zich kloek te verweer al was hij oud en hij sloeg dapper op de reus. Ze gaven elkaar menige harden slag zodat de reus zo moede werd dat hij zich stelde ter vlucht. Toen dat zijn lieden zagen zo vloden ze hem gelijk na. De christen die dat zagen volgden hen dapper van achter aan en ze sloegen er vele dood eer ze van hun lieden scheiden en ze namen al hun bussen die ze daarbij zich hadden en vele gevangenen voerden ze mede naar de stad van Constantinopel. Die bewaarders die de keizer uitgezonden had kwamen wederom en brachten de keizer Hendrik de tijding hoe de heren gedaan hadden. Daar was grote blijdschap en vreugde, ze stelden zich te paard en ze reden de heren tegen met mooie staat om hen te ontvangen. De keizer ontving de hertog van Limburg, zijn vader, fatsoenlijk en de koning Lodewijk van Frankrijk. Daar schonken ze hem de koning van Cappadocië als prisonier en een gevangen man zijn wil daarmee te doen wat hem belief ten wel vier honderd andere gevangenen die de christen prinsen al gevangen hadden en voort hun artillerie van de Turken die ze hen beroofd hadden. Aldus waren allen verblijd dat in die stad was en ze reden te hof daar ze de vrouwen en maagden feestelijk welkom heten, elk naar verdienste en waarde. Dit was in de morgenstond en de heren waren verflauwd en vermoeid en gingen zich rusten. De vrouwen deden hen bereiden een mooi banket tegen dat ze opstaan zouden om te verversen die vermoeide leden. Aldus waren die maagden en di vrouwen bezig elk om de zijne te vermaken en te hoven. |
Hoe cleopatrin vlachtende quam by den calijffe. ende hoe die calijffe daer om thierde ende ontstelt was. Dat. C.XV. capittel. CLEOPATRIN vluchtende seer mesmaect. is hy ghecomen int heyr vanden calijffe met vele ghevluchter mannen ghewont ende gequetsts. Die calijffe vraechde hoe comt ghi aldus. wat schuylter ende wat is u geschiet. ende waer is die coninck van capadocien. Daer op cleopatrin antwoorde ende seyde doot oft ghevanghen. ende al sijn volc verslaghen. ende ic veriaccht wten velde. ende mijn volc vermoort ende veriaecht. ghewont ende gequetsts. deen oerenloos. dander handeloos. die derde voeteloos. die vierde doot, ende ic ghewont. Doen seyde die calijffe bi den bloede. ende bi den dermen ic sal verwoeden wie sijnse die u desen swaren schade beraden hebben. Doen seide eleopatrin het was een oudt grieck met eenen groten langhen baerde. ende die coninc lodewijc van vroncrijc die heeft gevanghen die coninc van capadocien. ende af gheslaghen al ons machte. ende den ouden grijsaert heeft my veriaecht ende verdreven. ende myn volck ganselic af geslaghen. ende berooft al ons artelerije. ende ter stadt inghevoert met gheweldigher handt ende hi seide voort heer calijfe wat raet so gheeft ghi lieden ons nu Doen seiden die ander heeren ende by sonder des conincx caspus sone. heer calijffe wat ist dat ghi daer toe segt. ende ist niet also comen ghelijc ic u gheseyt hebbe. dunct u dat ick lieghe. siet wel toe si sullen ons allen noch te cote driven. ende dat bi haer der lieden subtijlheyt. Die calijffe dit horende achtent seer cleene ende hi seide ic sal den kersten heeren ende princen strijt ende velt leveren also ic belooft hebbe. Alle die ander heeren ende princen die daer waren by den calijffe waren die allen wel te vreden. ende aldus so stelden si hem lieden al te samen in die wapen. teghen den claren dach van morghen dat si strijt ende velt leveren souden den kerstenen heeren ende princen. Sy maecten haer perc bereet ende om groevent daer si op wijcken souden hadt van noden gheweest. Ter wijlen dat die heydenen te rade waren so ontwaeckten die kersten heeren ende princen diese bevochten hadden. ende die vrouwen hadden haer bancket ghercet. Daer haelden si die heren ende die princen ende deden hem goede chiere aen van al dat ghene dat hem lieden van node ende behoeflic was. ende dat der herten medesinael was ende si waren vrolic. Ter wylen dat si aten ende droncken so maecte die keyser heyndric gereetschape met sijn ander heren ende edele mannen die hi hem waren om strijt ende velt te leveren der satasinen ende der heydenscher honden. |
Hoe Cleopatrin al vluchtende kwam bij de kalief en hoe de kalief daarom tierde en ontsteld was. Dat 155de kapittel. CLEOPATRIN vluchtte zeer mismaakt en hij is gekomen in het leger van de kalief met vele gevluchte mannen gewond en gekwetsts. De kalief vroeg; hoe komt gij aldus, wat schuilt er en wat is u geschied en waar is de koning van Cappadocië. Waarop Cleopatrin antwoorde en zei; dood of gevangen en al zijn volk verslagen en ik ben verjaagd uit het veld en mijn volk vermoord en verjaagt, gewond en gekwetsts, de ene zonder oren en de andere handeloos, de derde voetenloos, de vierde dood en ik gewond. Toen zei de kalief; bij het bloede en bij de darmen, ik zal waanzinnig worden, wie zijn ze die u deze zware schade beraden hebben. Toen zei Cleopatrin het was een oude Griek met een grote lange baard en de koning Lodewijk van Frankrijk die heeft gevangen de koning van Cappadocië en afgeslagen al onze machte en de oude grijsaard heeft mij verjaagt en verdreven en mijn volk gans afgeslagen en berooft al onze artillerie en ter stad ingevoerd geweldiger hand en hij zei voort heer kalief welke raad zo geeft gij ons nu. Toen zeiden de andere heren en vooral de zoon van koning Caspus; heer kalief, wat is het dat gij daartoe zegt en is het niet alzo gekomen gelijk ik u gezegd heb. Denkt u dat ik lieg, kijk goed uit, ze zullen ons allen noch tot armoede drijven en dat door hun subtiele werken. De kalief die dit hoorde achtte het zeer kleine en hij zei; ik zal de christenheren en prinsen strijd en veld leveren alzo ik beloofd heb. Alle andere heren en prinsen die daar waren bij de kalief waren allen goed tevreden en aldus zo stelden ze zich allen tezamen in de wapens tegen de heldere dag van morgen dat ze strijd en veld leveren zouden de christenenheren en prinsen. Ze maakten hun perk gereed en omgroeven het daar ze op wijken zouden als het nodig was. Terwijl dat de heidenen te rade waren zo ontwaakten de christenheren en prinsen die ze bevochten hadden en de vrouwen hadden hun banket gereed. Daar haalden het de heren en de prinsen en deden zich goede sier van al datgene dat hen van node en behoeftig was en dat de harten medicinaal was en ze waren vrolijk. Terwijl dat ze aten en dronken zo maakte de keizer Hendrik gereedschap met zijn andere heren en edele mannen die bij hem waren om strijd en veld te leveren de Saracenen en de heidense honden. |
Hoe die keyser heyndric ende die hertoghe sijn vader met alle sijn anderen heeren des smorghens ter poorten wt toghen. om strijt ende velt te leveren den calijffe ende alle sijn ander heeren. Dat. C.XVI. capittel. ALS den claren dach aen quam so tooch die keyser heyndrick met den hertoghe sijn vadere. ende met alle sijn ander heeren met groter macht van volcke ter poorten wt. om strijt ende velt te leveren den calijffe ende alle sijn ander heeren alst beroepen was. Ende als si ter poorten wt waren ghetoghen so stelden si haer volc in goeder ordinancie om te strijden teghen die payiennen Ende als si in goeder ordinancie ghestelt waren. so reden sy in des calijffes heyr met machte. Ende etsijtes die quam teghen den coninc van tartarien te slaen. ende die coninc stac etsijtes met eenen so swaren steke dat hy noyt sulcken swaren steke en ghevoelde. Maer etsijtes die vercloecte hem ende hi peynsde in hem selven dat moet ghewroken sijn. ende hi verhief sijn sweert ende gaf den coninc eenen slach dat hem dochte dat hem den hemel drayde. daer so vochten si beyde een langhe wijle. Evac vacht teghen den soudaen van damast ende si sloeghen malcanderen dapperlick op haer lijf. Ende die coninc van vrancrijc vacht teghen die amerael van tartarijen. Die keyser heyndric ende sijn vader vochten teghen den calijffe ende den groten ruese so dat dit vechten gheduerde wel drie uren lanc. Etsijtes dus vechtende teghen die coninc van tartarien soude verlast gheweest hebben van sijn ertsiers mer evac die wert dit siende ende hy liet den soudaen van damast varen ende hy sloech met sinen volcke op die ertsiers die etsijtes verlasten wilden so dat sy daer alle meesten deel doot bleven. ende etsijtes die sloech den coninc van tartarien dat hi viel van sinen paerde doot. dies die sarasinen seer bedroeft waren van sijnder doot. Doen so quam die ionghe coninc caspus aen gheslaghen mit sinen volcke. ende hi quam ghereden op demofoen ende hi seide. ghi bekeert verradere sidy daer die vernoyeert ende verlochent sijt aen der kerstenen wet hier sal ic wreken den lachtere die schande ende die blame die ghi onsen god bewesen hebt. ende die doot van mijnen vadere die ghi verradelick vermoort hebt aldus stelt u om te verweren. Demofoen horende die woorden van desen sarasijn den ionghen caspus hief op sijn sweert ende hi sloech op den coninc caspus eenen groten slach dat hem dochte den hemel waghen so dat hi bicans vanden paerde ghevallen was. ende als hi bequam so nam hy sijn sweert ende sloech op demofoen also vervaerlic eenen slach dat elc int sien verwonderen mochte. Demofoen en faelgierde ooc niet van sinen slaghen. ende hi sloech so dapperlich dat die coninc caspus viel van sinen paerde ende daer wert hi doot geslaghen vanden kerstenen ende alle sijn mede pleghers die met hem waren. Die keyser heyndric ende sijn vader die coninc van vrancrijck ende evac die coninc van arragoen vochten vast teghens haer partye te weten teghen den calijffe van baldac. die soudaen van damast. die amerael ende veel ander machtighe turcken die daer waren met groter macht om die kerstenen te schenden ende te vernielen. Mer god gaf die gracie ende die victorie dat alle die turcken daer meest verslagen bleven. dies die kerstenen seer verblijt waren vander groter victorien die hem god toe sandt Die heeren ende die vrouwen waren al vol blijschappen vander zeghen die si hadden want die kerstenen daer vercregen een overvloeyende rijcdom van ghelde ende van ghesteenten ende menigherhande costelike gouden laken met menich ander costelick iuweel die si met hem lieden ghebracht hadden. Ende die ghene die erm van goede waren. die werden rijck van dat ghene dat si daer overvloedeliken vonden in haer logijsen. Die clocken vander stadt waren al te samen gheluyt van grooter blijschappen. Ende daer was bedreven grote triumphe ende dat ter eeren gods. ende eenen schonen dienst gedaen daer die heren ende vrouwen hem devoteliken toe voechden Aldus was daer elc in groter blijschappen ende in vruechden. ende sonder linghe margrieta van lymborch om dat etsijtes hem so vromelic ghehadt hadde inder bataelgen so verre comen datmen sprac vanden huwelike van etsijtes ende van margrieten heyndricx suster. |
Hoe de keizer Hendrik en de hertog, zijn vader, met al zijn anderen heren ‘s morgens ter poorten uittrokken om strijd en veld te leveren de kalief en al zijn andere heren. Dat 116de kapittel. TOEN de heldere dag aankwam zo trok de keizer Hendrik met de hertog, zijn vader, en met al zijn andere heren met grote macht van volk ter poorten uit om strijd en veld te leveren de kalief en al zijn andere heren zoals het beroepen was. En ten ze ter poorten uit waren getrokken zo stelden ze hun volk in goede ordinantie om te strijden tegen de heidenen. En toen ze in goeder ordinantie gesteld waren zo reden ze in het leger van de kalief met macht. En Etschijtes die kwam tegen de koning van de Tartaren te slaan en die koning stak Etschijtes met een zo’n zware steek dat hij nooit zo’n zware steel voelde. Maar Etschijtes die verkloekte zich en hij peinsde in zichzelf dat moet gewroken zijn en hij verhief zijn zwaard en gaf de koning een slag zodat hij dacht dat hem den hemel draaide. Daar zo vochten ze beide een lange tijd. Evac vocht tegen de sultan van Damascus en ze sloegen elkaar dapper op hun lijf. En de koning van Frankrijk vocht tegen de admiraal van de Tartaren. De keizer Hendrik en zijn vader vochten tegen de kalief en de grote reus zodat dit vechten duurde wel drie uren lang. Etschijtes die aldus vocht tegen de koning van de Tartaren zou overlast geweest zijn van zijn boogschutters, maar Evac die werd dit gewaar en hij liet de sultan van Damascus gaan en hij sloeg met zijn volk op de boogschutters die Etschijtes overlasten wilden zodat ze daar voor het meeste deel dood bleven en Etschijtes die sloeg de koning van de Tartaren zodat hij viel van zijn paard dood, dus waren de Saracenen zeer bedroefd van zijn dood. Toen zo kwam de jonge koning Caspus aangeslagen met zijn volk en hij kwam gereden op Demofoen en hij zei; gij bekeerde verrader, ben je daar die vernederd en verloochend bent aan de der christen wet, hier zal ik wreken het lachen en de schande en de blaam die gij onze god bewezen hebt en die dood van mijn vader die gij verraderlijk vermoord hebt, aldus stel u om te verweren. Demofoen hoorde die woorden van deze Sarrazin, de jonge Caspus, en hief op zijn zwaard en hij sloeg op de koning Caspus een grote slag zodat die dacht de hemel te bewegen zodat hij bijna van het paard gevallen was en ton hij bekwam zo nam hij zijn zwaard en sloeg op Demofoen alzo vervaarlijke slag dat elk in het zien zich verwonderen mocht. Demofoen faalde ook niet van zijn slagen en hij sloeg zo dapper dat de koning Caspus viel van zijn paard en daar werd hij dood geslagen van de christenen en al zijn medeplegers die met hem waren. De keizer Hendrik en zijn vader, de koning van Frankrijk en Evac, de koning van Aragon, vochten vast tegen hun partij, te weten tegen de kalief van Baldach, de sultan van Damascus, de admiraal en veel andere machtige Turken die daar waren met grote macht om de christenen te schenden en te vernielen. Maar god gaf de gratie en die victorie dat alle Turken daar meest verslagen bleven. Dus de christenen zeer verblijd waren van de grote victorie die hen god toe zond. De heren en de vrouwen waren al vol blijdschappen van de zege die ze hadden, want de christenen daar verkregen een overvloeiende rijkdom van geld en van gesteenten en menigerhande kostbare gouden laken met menige ander kostbaar juweel die ze met zich gebracht hadden. En diegene die arm van goed waren die werden rijk van datgene dat ze daar overvloedig vonden in hun logies. De klokken van de stad waren alle tezamen geluid van grote blijdschappen. En daar was bedreven grote triomf en dat ter eren Gods en een mooie dienst gedaan daar de heren en vrouwen zich devoot toe voegden. Aldus was daar elk in grote blijdschap en in vreugden en vooral Margriet van Limburg omdat Etschijtes zich zo dapper gehad had in de slag en is zo ver gekomen dat men sprak van het huwelijk van Etschijtes en van Margariet, Hendriks zuster. |
Hoe die grave van Athenen dat houwelijc maecte. ende margrieta begheerde voor etsijtes sinen sone in duechden ende in eeren. Dat. C.XVIJ. capittel. ALS den dienst der heyligher kersten kercke gedaen was ende dat elck ghebeden hadde voor sinen vrient dier ghebleven waren voor dat kersten gheloove van die sarazijnen. so ghinc die keyser heyndric te hove met sinen vader ende die grave van athenen. die coninc van vrancrijck ende die coninc van arragoen volchden hem van achtere. ende daer nae etsijtes die coninc van armenien ende demofoen ende hertoghen ende graven ende die ander princen ridders ende exkuwiers al met haren state Daer nae quam heyndricx moedere metter iongher keyserinnen ende met margrieta van lymborch. ende veel ander vrouwen ende maechden elc nae sinen staet. Die heren ontfinghen die vrouwen in die sale ende deden hem eere ende reverencie alsoot wel betamelic was. Die keyser heyndric ghinc sitten ter tafelen ende sijn vader. daer nae alle die ander heeren ende vrouwen stelden hem te sittene elc nae sinen staet alsoot costumelic is tot alsulcken hoven van eeren. Daer waren die heeren ende die vrouwen ghedient van alderhande gherichten die daer planteyt waren. si aten ende si droncken ende maecten goede chiere. Als si aldus aten ende vrolic waren so sprac die grave van athenen totten keyser heyndric ende seide mijn keyser ende mijn heere ic brenghe u eenen vroliken dronc ende ic bidde u voor uwen vader ende u vrou moeder. ende ic bidde u dat ghi my consenteren wilt een bede die ic aen u begheren sal behouwen eere ende eedt. Die keyser ende sijn vader die antwoorde soetelic. heer grave dat wachten wi vriendelick op alsulcken condicie als voor verclaert is eere ende eedt behouwen. wi consenteren u die bede die ghi begheren sult ter eeren van alle goede kerstenen die hier vergadert sijn. ende op dese condicie so droncken si elc eenen vroliken dronc. Ende als si ghedroncken hadden so seide des keysers vader die hertoghe van limborch. heer grave van athenen wat is die bede die ghi aen mi ende aen mijnen sone begheert sulc mach si wesen si en sal u niet ontseyt sijn aldus bid op laet horen wat u bede wesen sal. Die grave seide ghi heeren ende princen ende die overste van desen lande ic danc u seer dat ick sal ghehoort sijn. Ende aldus bi orlove so sal ic beghinnen ter presentacien van alle dese machtighe eerweerdighe lieven heeren alle gader. ortsa heer keyser heyndrick ende u beminde vader hertoghe otto al te voren ghenoemt. ende sijnder weerdigher beminde vrouwen der hertoginnen van limborch u is al te samen wel kennelijc hoe dat mijn sone etsijtes die coninc van armenien met allen sijnder macht u trouweliken by gestaen heeft in allen bataelghen ende in allen nooden ende sijn lijf oock dicwijls in perikel des doots ghestelt heeft om te stercken ende te onderhouden dat salighe kersten ghelove. ter liefden van god almachtich schepper hemelrijcx ende aertrycx ende van u ende ooc voort ter eeren margrieten van lymborch uwer weerdigher dochter daer hi vele om gheleden heeft ende haer bi ghestaen heeft in allen noden daer si in gheweest is. dies niet te minne wat hy gedaen heeft in uwen dienst ende inden dienst van gode ende ter eeren van haer. hi soude noch duysent werf meer om u ende om gods willen doen ende des gelijcx ooc noch door haer. aldus so spreke ic als sijn vader wten monde van hem als sijn prokeruer ende taelman aen u eerweerdighe heeren al te samen beghereude ende oetmoedeliken biddende om die over schone maecht margrieta van lymborch u dochter des keisers heyndricx suster om te nemen teenen wetteliken wive also verre alst u belieft ende uwer ghenaden. hi salse maken een gheweldighe coninghinne van armenien. Dit is die begheerte van mi ende van mijnen sone den coninck etsijtes hier sittende in uwer presencien so haken wy van u eerweerdighe heeren om te hebben een goede antwoorde. Als die hertoghe van lymborch dit hoorde so seyde hi ortsa keyser heyndric wat segt ghy hier toe ende hoe sidy gemoveert het is waer hy heeft u vele vrientschappen ghedaen ende veel eeren bewesen ende ghetrouwelic bi ghestaen metten live in al uwen nooden. aldus mijn weerdighe dochter margrieta u suster is hi wel weerdich. want hijse wel verdient heeft met wercken ende met daden. aldus beminde sone heer keiser heeft hi uwen wille ende consent hi heeft ooc den mijnen. Als 141 dit die keyser heyndric van sinen vadere den hertoghe hoorde so was hi self seer blijde dat hi daer mede te vreden was ende seide. O eerweerdighe vader heer ick kent altemael hi heeft mi menighen getrouwen bistant ghedaen. aldus nae dien dat ghijt te vreden sijt so ben icker ooc in ghepayt ende wel mede te vreden met ganser herten behouweliken dattet mijnder suster margrieten lief is. ende si daer toe gheneycht is dat houwelijc met hem aen te gaen. Ter stont so was daer die overschone maecht margrieten gevraecht hoe si ghesint ende beraden was ofte si etsijtes die coninc van armenien hebben wilde in houweliken state tot eenen ghetrouden man. dit vraechde haer haer beminde vader ende haer weerdighe moeder die hertoghinne. Daer margarieta van limborch op antwoorde ende seyde. o eerweerdighe vader heere ende mijn wtvercoren lieve moeder ende keyser heyndrick beminde broeder in al dat gheen daer mi eer ende duecht in gheleghen mach sijn daer ben ic met ganser herten wel toe bereyt ende u tallen tijden ende alle mijn leven lanck onderdanich ende tuwer begheerten te sijn. ende soude ic ooc schier oft morghen eenen man trouwen. so en begheer ic ghenen anderen. dan die om mijnen wille dicwils sijn lijf ghewaecht ende in aventueren gheset heeft in stormen ende in strijden. Die vrienden al te samen dit horende haer soetmondighe tale die seer ghenoechliken om horen was verblijden inden gheeste omdat si haer vader ende moeder aldus ghehoorsaemliken eerende was. Ende etsijtes die coninc was wtnemende blijde ende hy schoot op van groter blijschappen ende van grooter reyner vierigher liefden die hi haer langhen tijt int herte ghedraghen hadde ende seide. o margarieta van limborch ghi sijt mijn hope mijn troost ende mijn toeverlaet Doen nam hi eenen alten costeliken gouden rinck met eenen dierbaren steene die welcke hi stack margrieten aen haren vinger aen die rechterhant. aldus o mijn wtvercoren weerde bloeme boven alle vrouwen. die nu ter tijt op die aerde leven. siet daer voor allen u weerdighe lieve vrienden. ende voor alle dese grote machtighe eerweerdighe heeren al te samen so presenteer ic u daer mijn trouwe als voor mijn eyghen echte wijf. Doen sprac die over schone margrieta weder om tot etsijtes den coninc mit blijder herten ende met een teeken van liefden hout daer ooc etsijtes weerde vrient mijn kersten trouwe des ghelijcx. daer waren si doe te samen int herte verblijt so wel margrieta als etsijtes. want si beide langhen tijt hier nae verlangt hebben den dach te comen dat si te samen in houweliken state ende met tghebot der heyligher kercken vergaderen mochten. ende dat met consente ende toe laten haer beyder lieder ouders ende vrienden. daer sy god af loofden ende dancten. des ghelijcx so waren ooc alle die ander heeren ende vrouwen verblijt elc bi sonder om dat die brulocht ende dat houwelic so godlic ende eendrachtelic toe gheslaghen was van beyde siden harer alder lieven vrienden. Doe men gheten ende ghedroncken hadden so ghinghen alle die machtighe heeren ende weerdighe vrouwen wandelen in den vergier ende boomgaert. daer bedreven si alderhande ghenoechten die men verdencken conde tsi van eten ende van drincken van hoveren ende van bancketeren. Sy speelden op herpen op luyten op sanctorien ende fluyten op alderhande instrumenten den speele aen gaende. sy songhen ooc muysike alsomen in alsulcken hoven van eeren costumelic pleech te doen. Die iongers worpen den steen. ende sommighe caetsten. ende die sommighe cartten ende sommighe spraken haer amoruese toe van liefden die ontsteken waren met venus brant. Etsijtes die brudegom ende margrieta die bruyt bedreven onderlinge seer grote ghenoechte ende spraken altemet van liefden die si malcanderen int herte ghedraghen hadden langhen tijt Die keyser heyndric ende sijn vader die hertoghe ende die coninghen metten anderen ouders waren te hove in die sale te rade om haer dooden in te halen ende om eerliken doen begraven die daer int velt ghebleven waren vanden payiennen den heydenscher honden. dier wel doot laghen verslaghen over. XXX. duysent. behalven die hem selven verdroncken hadden van groten anxte des doots ende waenden also ontloopen ende ontgaen die vrome strijbaerlike mannen handen 142 der kerstenen. die overmits godes gracie vercreghen overvloedige victorie dat sise al te samen versloegen Ende die op tvelt verslaghen waren die begroef men in ses ofte acht grote putten die die kersten daer groeven Mer die kersten die daer verslaghen waren brochten sy eerliken in die stadt ende begroevense op tgewijde seer devoteliken elck nae haerder weerden. ende si lieten daer misse over doene alsoot wel behoorlijcken was. want si al te samen ghestorven waren voort heylighe kersten ghelove gode ter eeren. |
Hoe de graaf van Athene dat huwelijk maakte en Margriet begeerde voor Etschijtes, zijn zoon, in deugden en in eren. Dat 117de kapittel. TOEN de dienst der heilige christenkerk gedaan was en dat elk gebeden had voor zijn vrienden die er gebleven waren voor dat christen geloof van de Sarasijnen zo ging de keizer Hendrik te hof met zijn vader en de graaf van Athene. De koning van Frankrijk en de koning van Aragon volgden hem van achter en daarna Etschijtes, de koning van Armenië, en Demofoen en hertogen en graven en de ander prinsen ridders en uitvoerders allen met hun staat. Daarna kwam Hendriks moeder met de jonge keizerin en met Margriet van Limburg en veel andere vrouwen en maagden, elk naar zijn staat. De heren ontvingen de vrouwen in de zaal en deden hen eer en reverentie alzo het wel betamelijk was. De keizer Hendrik ging zitten ter tafel en zijn vader, daarna alle andere heren en vrouwen stelden zich te zitten, elk naar zijn staat alzo het gebruikelijk is in al zulke hoven van eren. Daar waren de heren en de vrouwen bediend van allerhande gerechten die daar plenty waren. Ze aten en ze dronken en maakten goede sier. Toen ze aldus aten en vrolijk waren zo sprak de graaf van Athene tot keizer Hendrik en zei; mijn keizer en mijn heer, ik breng u een vrolijke dronk en ik bid u voor uw vader en uw vrouw moeder en ik bid u dat gij mij toestemmen wil een bede die ik aan u begeren zal behouden eer en eed. De keizer en zijn vader die antwoorde lieflijk; heer graaf, dat wachten wij vriendelijk, op al zulke conditie als voor verklaard is, eer en eed behouden, wij stemmen toe u die bede die gij begeren zal ter ere van alle goede christenen die hier verzameld zijn en op deze conditie zo dronken ze elk een vrolijke dronk. En toen ze gedronken hadden zo zei de keizers vader, de hertog van Limburg, heer graaf van Athene wat is de bede die gij aan mij en aan mijn zoon begeert, zulke mag het wezen het zal u niet ontzegd worden, aldus bid op en laat horen wat uw bede wezen zal. De graaf zei; gij heren en prinsen en de overste van deze landen, ik dank u zeer dat ik zal gehoord zijn. En aldus bij verlof zo zal ik beginnen ter presentatie van al deze machtige eerwaardige lieve heren allemaal. welaan heer keizer Hendrik en u beminde vader hertog Otto, al tevoren genoemd, en zijn waardige beminde vrouw, de hertogin van Limburg, u is al tezamen wel bekend hoe dat mijn zoon Etschijtes, de koning van Armeni, met al zijn macht u trouw bijgestaan heeft in alle slagen en in alle noden en zijn lijf ook vaak in perikel des doods gesteld heeft om te sterken en te onderhouden dat zalige christen geloof ter liefde van god almachtig schepper van hemelrijk en aardrijk en van u en ook voort ter eren Margariet van Limburg, u waardige dochter, daar hij veel om geleden heeft en haar bijgestaan heeft in allen noden daar ze in geweest is. Dus al niettemin wat hij u gedaan heeft in uw dienst en in de dienst van god en ter ere van haar, hij zou noch duizendmaal meer om u en om Gods wil doen en desgelijks ook noch door haar. Aldus zo spreek ik als zijn vader uit de mond van hem als zijn procureur en tolk aan u eerwaardige heren allen tezamen en begeer en bid ootmoedig om die over mooie maagd Margriet van Limburg, uw dochter en de keizer Hendriks zuster .om te nemen tot een wettig wijf alzo ver als het u belieft en uw genaden. Hij zal haar maken een geweldige koningin van Armenië. Dit is de begeerte van mij en van mijn zoon, de koning Etschijtes, die hier zit in uw presentatie en zo haken wij van u eerwaardige heer om te hebben een goed antwoord. Toen de hertog van Limburg dit hoorde zo zei hij; welaan keizer Hendrik, wat zegt gij hiertoe en hoe ben je gemotiveerd, het is waar, hij heeft u vele vriendschap gedaan en veel eren bewezen en getrouw bijgestaan met het lijf in al uw noden. Aldus mijn waardige dochter Margriet, uw zuster, is hij wel waardig want hij heeft haar wel verdiend met werken en met daden. Aldus beminde zoon heer keizer, heeft hij uw wil en toestemming, hij heeft ook de mijne. Toen dit de keizer Hendrik van zijn vader de hertog hoorde zo was hij vanzelf zeer blijde dat hij daarmee tevreden was en zei; O eerwaardige vader heer, ik beken het allemaal, hij heeft mij menige getrouwe bijstand gedaan. Aldus nadien dat gij bent zo bent zo ben ik er ook mee gepaaid en wel mee tevreden met ganse hart behalve dat het mijn zuster Margariet lief is en ze daartoe geneigd is dat huwelijk met hem aan te gaan. Terstond zo was daar die overschone maagd Margariet gevraagd hoe ze gezind en beraden was of ze Etschijtes, de koning van Armenië, hebben wilde in huwelijkse staat tot een getrouwde man, dit vroeg haar haar beminde vader en haar eerwaardige moeder de hertogin. Daar Margariet van Limburg op antwoorde en zei; o eerwaardige vader heer en mijn uitverkoren lieve moeder en keizer Hendrik, beminde broeder, in al datgene daar mij eer en deugd in gelegen mag zijn daar ben ik met ganse hart wel toe bereid en u te allen tijde en al mijn leven lang onderdanig en ter uwer begeerten te zijn. En zou ik ook schier of morgen een man trouwen en begeer ik geen andere dan die vanwege mij vaak zijn lijf gewaagd en i avonturen gezet heeft in bestormen en in strijden. De vrienden alle tezamen die dit hoorde haar liefelijke woorden die zeer genoeglijk om te om horen was verblijden zich in de geest omdat ze haar vader en moeder aldus gehoorzaam eerde. En Etschijtes, de koning, was uitnemend blijde en hij schoot op van grote blijdschap en van grote reine vurige liefde die hij haar lange tijd in het hart gedragen had en zei; o Margariet van Limburg, gij bent mijn hoop, mijn troost en mijn toeverlaat. Toen nam hij een al te kostbare gouden ring met een dure steen die hij stak Margariet aan haar vinger aan de rechterhand. Aldus o mijn uitverkoren waardige bloem boven alle vrouwen die nu ter tijd op de aarde leven, ziet daar voor allen uw waardige lieve vrienden en voor allen deze grote machtige eerwaardige heren alle tezamen zo presenteer ik u daar mijn trouw als voor mijn eigen echte wijf. Toen sprak die over mooie Margriet wederom tot Etschijtes de koning met blijde hart en met een teken van liefde, hou daar ook Etschijtes, waardige vriend, mijn christen trouw. Desgelijks daar waren ze toen tezamen in het hart verblijd, zo wel Margriet als Etschijtes. Want ze hadden beiden lange tijd hiernaar verlangd dat de dag zou komen dat ze tezamen in huwelijkse staat en met het gebod der heilige kerk verzamelen mochten en dat met toestemming en toe laten van hun beider ouders en vrienden. Daar ze god van loofden en bedankten. Desgelijks zo waren ook alle andere heren en vrouwen verblijd, elk vooral omdat de bruiloft en dat huwelijk en eendrachtig toegeslagen was van beide zijden en hun alle lieve vrienden. Toen men gegeten en gedronken hadden zo gingen alle machtige heren en waardige vrouwen wandelen in de tuin en boomgaard. Daar bedreven ze allerhande genoegens die men bedenken mocht, hetzij van eten en van drinken, van hoven en van banketteren. Ze speelden op harpen, op luiten, op zingen en fluiten, op allerhande instrumenten het speel aangaande, ze zongen ook muziek alzo men in zulke hoven van eren gebruikelijk plag te doen. De jongere wierpen de steen en sommige kaatsten en sommige kaarten en sommige spraken hun geliefde toe van liefde die ontstoken waren met Venus brand. Etschijtes, de bruidegom, en Margriet, de bruid, bedreven onderling zeer grote genoegens en spraken altemet van liefde die ze elkaar in het hart gedragen hadden lange tijd. De keizer Hendrik en zijn vader de hertog en de koningen met de andere ouderen waren te hof in die zaal te rade om hun doden in te halen en om fatsoenlijk te laten begraven die daar in het veld gebleven waren van de heidenen, de heidense honden die er wel dood lagen verslagen over 30 000, behalve die zichzelf verdronken hadden van grote angst des doods en waanden alzo te ontkomen en ontgaan de dappere strijdbare mannen handen der christenen die overmits Gods gratie verkregen overvloedige victorie zodat ze hen alle tezamen versloegen. En die op het veld verslagen waren die begroef men in zes of acht grote putten die de christen daar groeven. Maar de christen die daar verslagen waren brachten ze fatsoenlijk in de stad en begroeven zee op het gewijde zeer devoot, elk naar zijn waarde en ze lieten daar missen over doen alzo het wel behoorlijk was want ze waren alle tezamen gestorven voor het heilige christen geloof, god ter eren. |
Hoe etsijtes die coninc van armenien ghetrout was met margrieten van lymborch. ende hoe die brulocht ghehouden was met groter eeren. [ 40 ] Dat. C.XVIII. capittel. ALS hem den claren dach verbaren ghinck ende die weerdighe heren ende die edele vrouwen ontwect ende ontspronghen waren wten slaepe. so was die bruydegom etsijtes die coninc hem selven habijtuerende ende naersteliken cleedende met schonen costeliken habijten. te weten in schoonen gouden lakenen. ende alle sijn heren ende ionckers in gouden paltrocken root fluweel kermosijn daer over om een versieren van sijnder weerdiger bruylocht een rode fluweele carmosine bonette met witte plumagien tot vijftighen toe dwelc seer schoon ende ghenoechlic om te sien was ende plesant voor die weerdige heren ende edele vrouwen die daer vergadert waren. Doen hi ter kercken waert ginc om sijn weerde bruyt te trouwen. so volchden hem inden iersten achter aen die coninc lodewijc van vrancrijc. ende daer nae die keyser heyndric van griecken met sinen weerdighen vader den hertoghe van lymborch. ende daer nae die coninc evac van arragoen. ende daer nae demofoen ende voort alle die ander heeren ende princen alsoot sulcken state wel toe behoort. Ende een yegelijc heer bisonder hadde sinen staet achter hem volgende op haer alder costelicste toe ghemaect een yeghelic nae sijnder weerden ende grootheyt des heeren dien si volchden Die bruyt met haren state die was wel so costelic toe ghemaeckt van habijte ende van costeliker chierragien die sy aen haer lijf draghende was. want margrieta was ooc in gouden lakenen ghecleet mit eenen schonen witten silveren mantele daer over vol fabelen. haer camerieren die waren al in groen fluweel carmosijn seer costelic dat eens herten lust was om te sien. Haer vrouwen die volchden van achter aen seer costeliken ghehabijtueert met menigerhande chierragie die mi te lanc waren om scriven. Inden iersten so volchde haer die keyserinne eresebia met haren state so costeliken dattet een ertsche paradijs was om te aensiene daer nae so volchde die hertoghinne van lymborch haer werde moedere met haren state. daer na volchde die gravinne van Athenen des bruydegoms moeder seer costelic met haren state. ende daer nae so volchden voort alle die ander vrouwen coninghinnen hertoghinnen ende gravinnen. een yeghelic op sijn costelicste ende nae haer lieder state wt wijsende. dwelc mi te lanc rijsen soude om te verhalen hoe elc ghehabytuweert was om tcostelicste. ende aldus so laet ic dat bliven. Ende sal u verhalen voort als si ter kercken quamen ende ghetrout waren als man ende wijf behoorlic is. so wasser een schoon misse ghedaen gode ter eeren ende ter salicheit vanden bruydegom ende der bruyt Als den dienst gods ghedaen was so bliesen die basunen ende die trompetten ende veel ander instrumenten. ende die bruydegom ende die bruyt ghinghen te hove waert daer alle dinc bereet was so costeliken alsmen int herte van eenighen sterffeliken mensche verdencken mochte. Die bruydegom ontfinc sijn bruyt margrieta wel ende chierlick met grooter eeren ende met groter weerden nae die costume vanden hove. Daer ghinghen si sitten ter tafelen elck nae sinen staet. die bruyt voor ende haer moeder die gravinne nae. daer nae die keiserinne eresebia. ende voort aen alle die ander vrouwen coninghinnen hertoghinnen ende gravinnen elc nae haren staet Die keyser heyndric diende sijn suster die bruyt voor. Die vader die hertoge van lymborch ende die ander coninghen ende heeren saten al te samen mit 143 schonen state ter maeltijt Die dienaers dienden hem lieden van als planteyt. daer was van als bereet also men wel peynsen mach dat in sulcken heeren hove dient daermen eere te doene heeft. si maecten al te samen ionc ende oudt goede chiere ende waren vol blijschappen ende vol ghenoechten. ende so moeten wi allen oock Die speellieden speelden een ghenoechlic speel die sanghers die songhen daer een ghenoechliken sanck. daer en ghebrac gheen vruecht noch melodye daer wasser ghenoech van alles datmen verdencken ende versieren mochte. Als die heeren princen ende vrouwen ionck ende oudt wel gheten ende ghedroncken hadden so seyde die bruydegom etsijtes die coninc dat sijt in dancke nemen souden hi soudt noch verbeteren ende. XL. daghen open hof houden ter eeren van sijnden bruyt ende van haren lieven vrienden. Die hem te samen grote eere spraken ende hem seer bedancten der eeren die hy hem lieden bewijsende was Als doe die maeltijt op ghedaen was so dancten ende loofden sy god van al dat gheen dat hy hem lieden verleendt hadde. Ende als die gracie gheseit was so ghinghen si dansen ende spelen ende si dansten alder hande hofdansen. ende men bedreeffer ooc menighe schone mommerijen dwelc alte lanc soude rijsen om te verhalen. aldus so laet ic dat bliven om lancheits wille. Die bruyt ende die bruydegom waren te samen ghedaen in een schoon camer. ende die maechden bleven by der bruyt tot des anderen daechs toe dat hijse besliep. Daer af en wil ic niet scriven ende ic laet dat vaten. mer wil verhalen hoe dat alle die weerdighe heren orlof namen aenden keyser heyndric ende si vertrocken elc tot sinen lande daer si thuys hoorden. Die coninc van vrancrijc reysde nae sijn landt. ende evack die coninc trock nae arragoen. Die hertoghe van lymborch reysde met sijnder vrouwen ooc nae sijn landt. Die keyser heyndric sijn sone voorsach sijn vader ende moeder van seer costeliken rijcdome dat my onmoghelic waer om te bescriven. Demofoen die bleef bi etsijtes ende by ysonia sijn wijf als een goet kersten mensche. Aldus schieden alle dese edele heeren van malcanderen met groter vruecht. ende si dancten gode dat si so langhe gheleeft hadden dat si gods lachtere ghewrooken hadden ende ghesont weder keerden nae haer landen. Etsijtes ende margrieta leefden salichliken inden houweliken state ende si storven salichliken. so moeten wi allen. ende nae dit leven versamen in dat eeuwighe leven. Dat ons wil gheven die vader die sone ende die heylighe gheest. Amen. Gheprint Tantwerpen. Bi mi Willem vorsterman. ..en die Camer poorte. in den gulden eenhoren. Int iaer ....eeren. M. CCCCC ende. XVI. Den iersten dach van ..... er. |
Hoe Etschijtes, de koning van Armenië, getrouwd was met Margariet van Limburg en hoe de bruiloft gehouden was met grote eren. [ 40 ] Dat 118de kapittel. TOEN zich de heldere dag openbaarde werden de waardige heren en de edele vrouwen gewekt en sprongen op uit hun slaap. Zo was de bruidegom Etschijtes de koning, die zichzelf in het habijt stelde en zich vlijtig kleedde met mooie kostbare habijt, te weten in mooie gouden laken en al zijn heren en jonkers in gouden paltrokken root fluweel karmozijn daarover om te versieren van zijn waardige bruiloft een rode fluwelen karmozijnen bonnet met witte pluimen tot vijftig toe war zeer mooi en genoeglijk om te zien was en plezierig voor de waardige heren en edele vrouwen die daar verzameld waren. Toen hij ter kerke waart ging om zijn waardige bruid te trouwen zo volgden hem als eerste er achter aan de koning Lodewijk van Frankrijk en daarna de keizer Hendrik van Griekenland met zijn waardige vader, de hertog van Limburg, en daarna de koning Evac van Aragon en daarna Demofoen en voort alle andere heren en prinsen, alzo het zulke staat wel toe behoort. En elke heer vooral had zijn staat achter hem en volgde op zijn aller kostbaarste toegemaakt en elk naar zijn waarde en grootheid der heren dien ze volgden. Die bruid met haar staat die was wel zo kostbaar toegemaakt van habijten en van kostbare sieraden die ze aan hun lijf droegen. Want Margriet was ook in gouden laken gekleed met een mooie witten zilveren mantel daarover vol fabelen. Haar kameniersters die waren al in groen fluweel karmozijn, zeer kostbaar dat het een harten lust was om te zien. Haar vrouwen die volgden van achter aan met zeer kostbare habijten en met menigerhande sieraden die me te lang waren om te schrijven. Als eerste zo volgde haar de keizerin Eresebia met haar staat en zo kostbare dat het een aards paradijs was om te aanzien. Daarna zo volgde de hertogin van Limburg, haar waardige moeder met haar staat, daarna volgde de gravin van Athene, de bruidegom moeder, zeer kostbaar met haar staat. Daarna zo volgden voort alle andere vrouwen, koninginnen, hertoginnen en gravin, elk op zijn kostbaarste en naar hu staat wat me te duren zou om te verhalen hoe elk gekleed was op het kostbaarste en aldus zo laat ik dat blijven. En zal u verhalen voort als ze ter kek kwamen en getrouwd waren als man en wijf behoorlijk is. Zo was er een mooie mis gedaan god ter eren en ter zaligheid van de bruidegom en de bruid. Toen de dienst Gods gedaan was zo bliezen de bazuinen en de trompetten en veel andere instrumenten en de bruidegom en de bruid gingen te hof waart waar alle dinge bereid waren en zo kostbare als men in het hart van enige sterfelijke mens bedenken mocht. De bruidegom ontving zijn bruid Margriet goed en sierlijk met grote eren en met grote waarde naar het gebruik van de hof. Daar gingen ze zitten ter tafel, elk naar zijn staat, de bruid voor en haar moeder di gravin na. Daarna de keizerin Eresebia en voort aan alle andere vrouwen, koninginnen, hertoginnen en gravinnen, elk naar zijn staat. De keizer Hendrik bediende zijn zuster de bruid voor. De vader, de hertog van Limburg, en de andere koningen en heren zaten alle tezamen met mooie staat ter maaltijd. Die dienaars bedienden hen van alles plenty, daar was van alles bereid alzo men wel peinzen mag dat in zulk heren hof dient daar men eer te doen heeft. Ze maakten alle tezamen jong en oud goede sier en waren vol blijdschappen en vol genoegens en zo moeten wij allen ook. De speellieden speelden een genoeglijk spel, de zangers die zongen daar een genoeglijke zang. Daar ontbrak geen vreugde, noch melodie, daar was er genoeg van alles dat men bedenken en versieren mocht. Toen de heren prinsen en vrouwen jong en oud goed gegeten en gedronken hadden zo zei de bruidegom Etschijtes, de koning, dat zij het in dank nemen zouden, hij zou het noch verbeteren en 40 dagen open hof houden ter eren van zijn bruid en van haar lieve vrienden. Die hem tezamen grote eer spraken en hem zeer bedankten der eren die hij hen bewezen had. Toen de maaltijd opgedaan was zo bedankten en loofden ze god van al datgeen dat hij hen verleend had. Toen de gratie gezegd was zo gingen ze dansen en spelen en ze dansten allerhande hofdansen en men bedreef er ook menige mooie mommerijen wat al te lang zou rijzen om te verhalen, aldus zo laat ik dat blijven vanwege de lengte. De bruid en de bruidegom waren tezamen gedaan in een mooie kamer en die maagden bleven bij de bruid tot de volgende dag toe dat hij haar besliep. Daarvan wil ik niet schrijven en ik laat dat varen, maar wil verhalen hoe dat al die waardige heren verlof namen aan de keizer Hendrik en ze elk vertrok naar zijn land daar ze thuishoorden. De koning van Frankrijk reisde naar zijn land en Evac de koning trok naar Aragon. De hertog van Limburg reisde met zijn vrouw ook naar zijn land. De zoon van keizer Hendrik voorzag zijn vader en moeder van zeer kostbare rijkdom dat mij onmogelijk was om te beschrijven. Demofoen die bleef bij Etschijtes en bij Ysonia zijn wijf als een goed christen mens. Aldus scheiden al deze edele heren van elkaar met grote vreugde en ze dankten god dat ze zo lang geleefd hadden dat ze Gods lachen gewroken hadden en gezond terug keerden naar hun landen. Etschijtes en Margriet leefden zalig in de huwelijkse staat en ze stierven zalig. Zo moeten wij allen en na dit leven verzamelen in dat eeuwige leven. Dat ons wil geven de vader, de zoon en de heilige geest. Amen. Geprint te Antwerpen. Bij mij Willem Vorsterman. ..en de Camer poorte. in de gulden eenhoren. In het jaar ....heren. 1516. De eerste dag van ..... er. |
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/