Vlaamse rose
Over Vlaamse rose
Fragmenten van de roman van de Vlaamse roos, het gaat om verbloemde seks uit ca 1290 van de Oud Franse roman de la Rose van Guillaume de Lorris en Jean de Meun, Door; Nico Koomen. Uit; https://www.dbnl.org/tekst/_ros001vlaa02_01/_ros001vlaa02_01_0006.php#6
Fragment Ab 1So dat si bleken van verren Jegen die sonne alst varen sterren Dese cierheit ende menege ene Beede van goude ende van steene Mochtemen sien an die ghesmiden Voren achter ende besiden Ende meer dan ic gesegghen can Die ionchere dar ic af began Entie welghedane beede Waren ghecleet van enen cleede Dat was van enen samite roet Wel ghescepen ende groet Al gheuoedert met hermine Al omme gespanget met sabeline Elc adde vp toeft enen hoet Van roden rosen die hem wel stoet Mallic adde andren beuaen Jn sinen armen sonder waen Ende custen mallic anders mont Wel .xl. waruen in corter stont Ende darna songen si dit liedekijn Lief ic bem dijn ende du best mijn Nu doe met mi al dijn geuoech Alsic dit horde ic verdroec [88] Een diep versuchten ic vernam Van mire herten dat al vulquam Dicke pensdic ende dochte God of ic so singhen mochte Metter wareit als dese tuee Sone wildic droeuen nemmermee Mar neenic niet dies ebbic rouwe Die jongelinc entie joncfrouwe Quamen vort den rechten pat Te mi ghereden dar ic sat Ende quedden mi ghemeenlike Met soeter stemmen houeschelike Ende ic andworde hem bi staden God onse here bi siere genaden Laet v beeden lange leuen Jn dese bliscap sonder sneuen Elc dancte mi so hi best mochte Jc pensde dat ware al elfs gedochte Alsic dat wonder al besach Dat an hare gewaden lach Dies ic hem gode noemen horde Doe verbouddic metten worde Ende bat hem dat si rusten quamen Si andworden mi tesamen Ende seiden dat sijt gerne daden Die jongelinc was wel beraden Ende beette neder vp die erde Ende nam die scone vele werde Vriendelike in sine arme beide Ende hiefse bouen vten ghereide Ende settedse in die blomen reene Dar ghinghen wi sitten algemeene [89] Neder in dat scete cruut Ende horden na dat soete luut Vanden voglen menechfout Die rioterden in dat wout Die joncfrouwe scheen goedertiere An hare gedane an hare maniere Dochtesoe mi gheliken hare Daric omme leue in groten vare Ende heuet gheseit scaec ende mat Dies ionstic hare vele te bat Als recht was in allen saken Aldus saten wi ende spraken Harentare van menegher dinc Ten ioncsten sprac die iongelinc Bi gode clerc wart v bequame So wistic gherne vwen name Ende uwe geburte eer ghi mi lijt Ende wanen ghi comt of war ghi rijt Jc seide jonchere so mogedi wale Jc heete minre met groter quale Mine gebuerte moghedi horen Jn vlaendren so wasic geboren Mar hier int lant ebbic ghesijn Min dan .j. iaer een lettelkijn Ende come ghereden van aluerioene Van mire herbergen daric wone Jnt foreest te merghene mi Als eender minre eygin vri Ende haer dienstman toter doet Nu ebbic v geseit al bloet Dies ghi mi vraget hedeneere Nu wistic gherne scone ionchere [90] Dat selue van hu wart v lief Wildijt mi segghen sonder brief Hi seide iaic ouer gherne Sint dats v niet staet tonberne Jc heete jolijs ende anders niet Die scone die ghi hier met mi siet Es geheeten florentine Dor hare hebbic menege pine Ghedoget ende menegen toren Van desen lande sijn wi gheboren Van edelen lieden ende vrien Wanen wi comen willic v lien Wi comen rechte van chyteroene Dats ene stede van oghen doene Dars mijn vrouwe venus die godinne Die haer gebot heuet ande minne Jn die vrouwen sonderlinghe Heuet ghesticht har woninghe Ende hare sone cupido Die god der minnen es also Ende heuet dar ouer sinen ban Niet in die vrouwen mar in die man Daer wonen si met groten loue Binnen haerre beeder houe Hebbic gedient wel .vij. iaer Dat seggic v al ouer waer Dies souden ons oec helpen lyen Dat seggic v bi gode den vrien Vele liede waers te doene Ghereden comen wi van chyteroene Chyteroen es ene campaenge Jn een foreest vp ene montaenge Die so steil es ende so hoghe [91] Dat men cume met enen boghe Daer vp ghescote van dar onder Daer bouen vp es menech wonder Van al der sconede ende rijchede Die wesen mochte in enege stede Daer heuet hare meeste huus Ghefondert mijn vrouwe venus Die godinne es ende coninginne Bouen alre vrouwen minne Ja dat geene es so rike No so machtech in erderike No te porte no te lande Maer wilsoese met haren brande Schieten of met haren strale Soene blijft in der minnen quale Emmermeer salsoe ghenesen Dat moet bi haren sone wesen Dat es mijn here cupido Die god der minnen es also Ende heueter ouer sinen ban Niet vptie vrouwen mar vptie man Ja datter geen es so machtech No so wijs no so bedachtech No so dapper no so sterc Coninc prince leec no clerc Hine moet hem wesen onderdaen Ende sulke wonde van hem ontfaen Dat hem smert spade ende vroe Mijn vrouwe venus ne holper toe Ene halue mile van chyteroen Staet ene borch heet mongeroen Die scone ende hoghe es bouen mate Daer bouen heuet sijn ghesate |
Fragment Ab 1Zodat ze bleken van verre Tegen de zon alsof het waren sterren Deze sierlijkheid en menigeen Beide van goud en van stenen Mocht men zien aan dat gesmede Voor, achter en bezijden En meer dan ik zeggen kan Die jonkheer waarvan ik begon En die welgedane beide Waren gekleed van een kleed Dat was van een rood satijn Goed geschapen en groot Geheel gevoerd met hermelijn Alom omboord met sabel Elk had op het hoofd een hoed Van rode rozen die hem wel stond Manlijk had de andere omvangen In zijn armen, zonder waan En kusten ieder elkaars mond Wel 40 waren erin korte stond En daarna zongen ze dit liedje Lief ik ben dijn en u bent mijn Nu doe met mij al uw gevoeg Toen ik dit hoorde ik kleurde [88] Een diep verzuchten en ik vernam Van mijn hart zodat het geheel vol kwam Vaak peinsde ik en dacht God of ik zo zingen mocht Met de waarheid zoals deze twee Zo wilde ik bedroeven nimmermeer Maar neen ik niet, dus heb ik rouw Die jongeling en die jonkvrouw Kwamen voort het rechte pad Tot mij gereden daar ik zat En spraken me gewoon aan Met lieve stemmen hoffelijk En ik antwoorde hen rustig God onze heer bij zijn genaden Laat u beiden lang leven In deze blijdschap zonder sneven Elk bedankt me zo goed ze konden Ik peinsde dat was alles elven gedrocht Als ik dat wonder al bezag Dat aan hun gewaden lag Dus ik hen god noemen hoorde Toen verstoutte ik met de woorden En bad hen dat ze tot rust kwamen Ze antwoorden mij tezamen En zeiden dat ze het graag deden Die jongeling was goed beraden En steeg af op de aarde En nam die schone veel waar Vriendelijk in zijn beide armen En hief haar boven uit het zadel En zette haar rein in de bloemen Daar gingen we zitten algemeen [89] Neer in dat zoete kruid En hoorden na dat zoete geluid Van de menigvuldige vogels Die maakten vrolijke drukte in dat woud Die jonkvrouw scheen goedertieren Aan haar gedaante, aan haar manieren Dacht ze me zo te gelijken haar Waarom ik leef in groot gevaar En heeft gezegd schaak en mat Dis gun ik haar veel te beter Als recht was in alle zaken Aldus zaten we en spraken Hier en daar van menig ding Ten eerste sprak die jongeling Bij god klerk, was het u bekwaam Zo wist ik graag uw naam En uw geboorte eer ge weggaat En waarvan ge komt of waar ge rijdt Ik zei, jonkheer dat mag je wel Ik heet minder met grote kwaal Mijn geboorte mag je horen In Vlaanderen zo was ik geboren Maar hier in het land ben ik geweest Minder dan een jaar wat En kom gereden van Alverioen Van mijn herberg daar ik woon In het bos te gaan mij Als een minnaar eigen vrij En haar dienstman tot de dood Nu heb ik u gezegd al bloot Dat ge me vroeg heden eer Nu wist ik graag schone jonkheer [90] Datzelfde van u wast het u lief Wil gij het mij zeggen onverbloemd Hij zei, ja ik, zeer graag Sinds omdat ge dan best mag weten Ik heet Jolijs en anders niet Die schone die ge hier met mij ziet Es geheten Florentine Door hare heb ik menige pijn Gedoogd en menige toorn Van dit land zijn we geboren Van edelen lieden en vrijen Waarvan ik kom wil ik u belijden Wij komen recht van Chyteroen Dat is een stad van hoge doen Daar is mijn vrouwe Venus die godin Die haar gebod heeft aan de minne In de vrouwen vooral Heeft gesticht haar woning En haar zoon Cupido Die god der minnen is alzo En heeft daarover zijn rechtsmacht Niet in de vrouwen maar in di man Daar wonen ze met grote lof Binnen hun beider hof Heb ik gediend wel 7 jaar Dat zeg ik u al voor waar Dus zouden ons ook helpen belijden Dat zeg ik u bij god de vrije Vele lieden was het te doen Gereden komen we van Chyteroen Chyteroen is een veld In een bos op een berg Die zo steil is en zo hoog [91] Dat men nauwelijks met een boog Daarop schiet van daar onderen Daarboven op is menig wonder Van alle schoonheid en rijkheid Die er wezen mag in enige plaats Daar heeft haar grootste huis Gefundeerd mijn vrouwe Venus Die godin is en koningin Boven alle vrouwen minne Ja, dat geen is zo rijk Nog zo machtig in aardrijk Noch in de stad, noch te land Maar wil ze met haar brand Schieten of met haar pijlen Zo blijft ze in de minnen kwaal Immermeer, zal ze genezen Dat moet ze bij haar zoon wezen Dat is mijn heer Cupido Die god der minnen es alzo En heeft over zijn rechtsgebied Niet op de vrouwen maar op de mannen Ja, dat er geen is zo machtig Nog zo wijs nog zo bedacht Nog zo dapper nog zo sterk Koning, prins, leek nog klerk Hij moet hem wezen onderdanig En zulke wond van hem ontvangen Dat het hem smart laat en vroeg Mijn vrouwe Venus mede hielp ertoe Ene halve mijl van Chyteroen Staat een burcht die heet Mongeroen Die mooi en hoog is uitermate Daarboven heeft zijn woonplaats |
Mijn here cupido god der minnen [92] Met hem heuet hi daer binnen Menegen riddre van maisnieden Daer hi ouer mach ghebieden Daertoe moneke clerke papen Religieuse portren knapen Garsoene arme ende rike Die hem dienen daghelike Met eren ende met werdecheden Daer hijt ghebiet in allen steden Dus hout hi hof van groten loue Jn sijn huus in sinen houe Hebbic ghedient dat es waer Langher dan .vij. iaer Dats mi worden sere te sure Menege pine ende auenture Es mi ouer sint ghegaen Eer ic so vele adde ghedaen Dat ic ontfinc te minen lone Dese goedertiere dese scone Die ghi hier bi mi sitten siet Mar mine pine clagic niet Sint dat ic hebbe mine werde Die ic vor alle dinc begherde Ende beghere so lanc so meer Nu ne willic droeuen nemmermeer Mar nv willic metten bliden sijn Jc ende mijn soete minnekijn Ende varen spelen ouer al Ouer berch ende ouer dal Met bliscepen al mijn leuen Ende onse here moete gheuen Dat alle die met trouwen minnen Sulken loen moeten ghewinnen Van minnen alsic ebbe ghedaen Sone mocht hem niet bet vergaen j C segghe amen scone jonchere [93] Sint ghi desen groten here Hebt ghedient dus langhe stont So es v wel worden cont Der minnen aert ende hare nature Ende hoe soe werden moet te sure Elken man die wille ghewinnen Ere ende vrome van siere minnen Nu biddic v dor uwe doghet Dat ghi mi segt of ghi moghet Die auenture van vre minnen Jc hope ic sal daer ane bekinnen Wat minne si ende hare maniren Ende hoe jcse sal anthieren Dat ick bliscap af gewinne An hare die jc met trouwen minne j Onchere jolijs gaf mi andworde Ende seide vrient met soeten worde Dese bede wat soes gesciet Sone willic v ontseggen niet Dor geene pine want gi scijnt Van minnen siec ende sere gepijnt Ende mi oec ontfarmt vre quale Nu vernemt mine tale Jc hope het sal v wesen goet Keerdi dar ane vwen moet Jc dancte hem ende hi began Die tale die hier volget an j Nt. .xx.ste jaer van mire ouden Den pointe dat begint verbouden Minne ende te heeschene haren tsens Van iongen lieden hare ende ghens Dat was in meie .xij. daghe Dat beede bosch ende haghe Met groenen loueren sijn beuaen Ende men sach die bloemen staen Van scoenre varwen ouer al [94] Beede vp berge ende int dal Ende alle creaturen blide Waren vanden soeten tide Wasic eens marghins vp gestaen Eer die sonne vp was gegaen Ende ghinc mi meyen in dat gras Jn ene mersch dart scone was Dar vernamic grote deduut Ende reet dor menech soete cruut Dat daer stont vort ende weder Jc ghinc vp ende jc ghinc neder Daer mi de stede best bequam So verre dat ic gaende quam Vp ene riuiere scone ende diep Die wijt was ende sere liep Vptie graueele claer ende reine Een lettel minder dan die seine Jn beeden siden vptien hoeuer Stonden bloemen goeden coeuer Van scoenre varwen meneghertiere Jc ghinc sitten vptie riuiere Ende duoech mine oghen ende mine hande Jc keerde weder vp te lande Met ere naelden seluerijn So bestic die mouwe mijn Vaste ende nauwe an mine hant Lancs der riuieren vpten cant Daer lustelic ende scone was Ghinc ic neder minen pas Merkende die grote sconede Vanden watre ende vander stede Die soeter wesen niet ne mochte So lange ghinghic in dit ghedochte Bider riuieren vp dat sant [95] Daric in minen weghe vant Enen vergier scone ende groene Die rike was van sconen doene Scoenre ne sach nie man Die ter werelt ie lijf ghewan Fier was hi wijt ende ront Al omme ghemuert dar binnen stont Menech scone boem ghegroit Scone ghelouet ende ghebloit Daer vp hordic groet gheclanc Vander voghelinen zanc Die daer songhen inden vergiere Elc ende elc in sine maniere Die muer oec sonder eneghen waen Die den vergier adde omme ghegaen Coste te werkene meneghe marc Hoghe was hi ende starc Ghemaect al bi compassure Beede van goude ende van asure Was hi vertrocken al omtrent Van bouen tote ant fondament Meneghe rikelike pointure Was bescreuen anden mure Behendelike bi mire trouwen Van marbre stonden daer ghehouwen Alomme gaende beelden tiene Die leelic waren in anesiene Ende ondadech ende fel Sijns ambachts was hi meester wel Die so properlike elke figure Conste maken na hare nature Ende bouen hem stont ghescreuen Wat namen men hem soude gheuen [96] Eerste beelde hatie was Dies titel daer voren las Dat soe die altoes beghert Al dat haren viant dert Of mach scaden cleene of groet Ende dicke bringet soene oec ter doet [97] |
Mijn heer Cupido de god der minnen [92] Met hem heeft hij daarbinnen Menige ridder van manschappen Waarover hij mag gebieden Daartoe monniken, klerken en papen Religieuze stads knapen Schildknapen arme en rijke Die hem dienen dagelijks Met eren en met waardigheden Daar hij het gebiedt in alle steden Dus houdt hij hof van grote lof In zijn huis in zijn hof Heb ik gediend, dat is waar Langer dan 7 jaar Dat is me geworden te zuur Menige pijn en avontuur Is me sinds overgegaan Eer ik zo veel had gedaan Dat ik ontving tot mijn loon Deze goedertieren, deze schone Die ge hier bij mij zitten ziet Maar mijn pijn beklaag ik niet Sinds dat ik heb mijn waarde Die ik voor alle ding begeer En begeer hoe langer hoe meer Nu nee wil ik bedroeven nimmermeer Maar ni wil ik met de blijden zijn Ik en mijn lieve beminde En varen spelen overal Over berg en over dal Met blijdschap al mijn leven En onze heer moet geven Dat allen die met trouw minnen Zulk loon moeten gewinnen Van minnen zoals ik heb gedaan Zo mocht het hem niet beter vergaan Ik zeg amen, schone jonkheer [93] Sinds dat ge deze grote heer Hebt gediend aldus lange stonde Zo is u wel geworden bekend Der minnen aart en haar natuur En hoe ze worden moet te zuur Elke man die wil gewinnen Eer en voordeel van zijn minnen Nu bid ik u door uw deugd Dat ge mij zegt als ge mag Het avontuur van uw minnen Ik hoop dat ik daaraan zal bekennen Wat minne is en haar manieren En hoe ik ze zal hanteren Zodat ik er blijdschap van win Aan haar die ik met trouw minne Jonkheer Jolijs gaf me ten antwoord En zei ‘Vriend’ met lieve woorden Deze bede wat zo is geschied Zo wil ik het u niet ontzeggen Door geen pijn want gij schijnt Van minnen ziek en zeer gepijnigd En ook ontfermt me uw kwaal Nu verneem mijn woorden Ik hoop dat het voor u goed zal wezen Keer je daaraan uw gemoed Ik bedankte hem en hij begon De woorden die hierna volgen In het 20ste jaar van mijn ouderdom Het punt dat begint verstouten Minne en te eisen haar accijns Van jonge lieden hier en daar Dat was in mei de 12de dag Dat beide bos en hagen Met groene bladeren zijn bevangen En men zag die bloemen staan Van mooie kleuren overal [94] Beide op bergen en in het dal En alle creaturen blijde Waren van het lieve tijde Was ik eens morgen opgestaan Eer die zon op was gegaan En ging me vermeien in dat gras In een moeras daar het mooi was Dar vernam ik groot plezier En reed door menig zoet kruid Dat daar stond heen en weer Ik ging op en ik ging neer Daar me de plaats het beste bekwam Zo ver dat ik kwam gaan Op een rivier, schoon en diep Die wijd was en zeer liep Op die kiezelstenen helder en rein Een luttel minder dan die zijn Aan beide zijden op die oever Stonden bloemen veelvuldig Van mooie kleuren menigerhande Ik ging zitten bij die rivier En waste mijn ogen en mijn handen Ik keerde weer op het land Met een zilveren naald Zo stak ik mijn mouw Vast en nauw aan mijn hand Langs de rivier aan de kant Daar het lustig en mooi was Ging ik neder mijn pas Merkte die grote schoonheid Van het water en van de plaats Die mooier niet nee wezen mocht Zo lang ging ik in deze gedachten Bij de rivier op dat zand [95] Waarin ik mijn weg vond Een mooie boomgaard en groen Die rijk was van mooie doen Mooier nee zag niemand Die ter wereld ooit lijf kreeg Fier was het wijd en rond Alom gemuurd en daarbinnen stond Menige mooie boom gegroeid Mooi in loof en bloem Waarop ik hoorde groot geluid Van de vogels gezang Die daar zongen in de boomgaard En elk op zijn manier Die muur ook zonder enige waan Die om de boomgaard ging Koste te werken menige mark Hoog was die en sterk Gemaakt met grote nauwkeurigheid Beide van goud en van lazuur Was die overtrokken al omtrent Van boven tot aan het fundament Menige rijke schilderij Was beschreven aan de muur Handig bij mijn trouw Van marmer stonden daar gehouwen Alom gaande beelden tien Die lelijk waren in het aanzien En ondeugdelijk en fel Zijn ambacht was hij meester wel Die zo bijzonder elke figuur Kon maken naar zijn natuur En boven hen stond geschreven Welke naam men hen zou geven [96] Eerste beeld dat die was Diens titel daarvoor deelde mee Dat zo die altijd begeert Al dat hun vijand deert Of mag schaden klein of groot En vaak brengt het ook ter dood. [97] |
Fragment Ab 2. n Arcysus was dats ware dinc Een vriedel iongelinc Ende een die scoenste die men vant Verre ofte bi in enech lant Dies was hi dicke int herte vro Ene edele vrouwe hiet equo Die scone was ende rike Mindene si inhertelike Bouen allen creaturen Dat soe niet mochte geduren Dor sine minne nacht ende dach Die soe droech mar alsoe sach Dat hi van hare niene rochte Was soe in ville ende in ghedochte Dat soe hem bat in stillen rade Omoedelike dat wel dade Ende hi hare liete ghewinnen Hulpe ende troest van siere minnen Ofte neen soe bleue doet Hare pine was so groet Mar narcysus die jonchere Hi verfierde hem so sere Ende verhief hem in sine sconede Jn sine macht in sine rijchede Dat soe hem werdech niet ne dochte Dat soe sine minne sochte Ende ontseide hare sonder beide Die bede die soe hem voren leide Mar als die vrouwe verhorde dat Dat om niet was dat soe bat Houeschelike vp rechte vrouwe Ontfinc hare herte so groten rouwe [98] So groten toren so groet despijt Dat soere om starf in corter tijt Mar eer soe starf bat soe den god Die ouer die minne heft ghebod Dat hi narcysuse moete gheuen Sulke droefheit in sijn leuen Van enegher hopenloser minnen So dat hi sine herte moeste bekinnen Met pinen ende met armoede Hoe onsachte es hem te moede Die sine herte heuet gheleit Dar men hem allen troest ontseit Die bede die de vrouwe bat Was redenlic ende omme dat Dedese god gestade wesen Als wi van hem beeden lesen Als die vrouwe dus wat doet Dat scade was ende iammer groet Gheuiel dar naer vp enen dach Dien ic ghenomen niene mach Dat dese narcysus lose amoer Jn dese stede iaghen voer Als hi plach met sinen honden So verre dat die bracken vonden Enen euer starc ende coene Dien iageden si tote ouer noene Dat hine te velde niene brochte Hi blies hi riep hi reet onsochte So verre dat hi quam ghereden Bi auenturen in der steden Daer hi die fontenne vant Hi beette neder alte hant Ende ghinc hem rusten in die scade [99] an den dorne met groenen blade Dat weder was scone claer ende heet Hi adde gheberst dat hem tsweet Neder liep van groter hitte Hem dorste ende hi ginc te pitte Ende leide sijn hoeft in die fonteine Die claer was zuuer ende reine Dar hi vp tie fonteine lach Sijns selfs gedane hi dar in sach Die scoenre wesen niene mochte Mar siere dulre herten dochte Ouer waer dat adde ghesijn Een ouer cuusch magedijn Dus was hi bi sijns selfs scaden Sere bedrogen ende verraden Hi taster na hine vanter niet Hi seide dicke wats mi gesciet Ne saltu iegen mi niet spreken Al dus began die minne wreken An hem sine ouermoedechede Sijn dangier ende sine fierhede Want hi lach so langhe daer Ende minde in die fonteine claer Dat hi began sijns selfs scade Te minne bi der minnen rade Mar hi mochte van siere minnen Goet no ere no troest gewinnen No bliscap oec in geenen sinne Van rouwen voer hi vten sinne Ende starf dar na in corter wile Vptie fonteine om sulke gile Dus was hi brocht tsinen lone Dat hi die goedertiere scone Van siere minnen liet bederuen Ende troesteloes van rouwen steruen Hi mageden vrouwen ende ioncheren An dit exempel suldi leeren Dat ghi om hue sconeit niet [100] Te hoge ne heft wat soes gesciet Jegen v lief eist arm eist rike None ontsegget onwerdelike Hue minne eist vroe eist spade Daert met omoeden soect genade Doedi des niet dat vant verstaen Gi sullets sulken loen ontfaen Als die scone narcysus dede Die dus verhorde sijns liefs bede n V hort van diere fonteinen vort Dies gi noch niet ebt gehort Soe was leuen end cout Ende claerre dan seluer of gout Nacht ende dach liepen daer vte Tuee scone beken bi condute Dar die beesten te drinkene plagen Jn midden der fonteinen lagen .IJ. scone steene van kerstale Die diere waren dat weetic wale So claer ne sach noit man negeen So weltijt dattie sonne sceen Jn dat water vpdat cristal Togeden si die sconeit al Entie varwe entie ghedane Properlike na minen wane Van algader den vergiere Namelike indie maniere Dattie spiegel te togen pleget Die dinc die men vor hem leget d Jt es die spiegel dats ware dinc Daer narcysus die iongelinc Sijn scone aensichte in besach [101] aer hi sider doet omme lach Dit es die spiegel van vreesen Die vrie herten maket weesen Alser die oghen dus in scouwen Die grote sconeit vanden vrouwen Die menechs mans herte trijnt Ende ongenadelike pijnt Wie dat in desen spiegel siet Hi mach ontuchten swar verdriet Want hi den oghen doet bekinnen Den rechten pat die gaet ter minnen Menegen bringet hi in die noet Ende menegen leuert hi ter doet Dar toe ter glauien enten swerde Alsi dor dier vrouwen werde Tornieren vechten ende iosteren Ende hem seluen affoleren Die beste die vroetste sonder waen Heft hi bi wilen eerst geuaen Ende doet wandelen haer gedachte Alsiere alre meest om wachte Mids der werdecheit vander minnen Die hi hem sent in therte binnen So dat hem niemen mach geraden No met crachte staen in staden Hine bliue doet ofte geuaen Hines so dapper dies mach ontgaen |
Fragment Ab 2.Een Narcissus was, dat is een waar ding Een edele jongeling En een van de mooiste die men vond Ver of nabij in enig land Dus was hij vaak i het hart vrolijk Een edele vrouwe heet Echo Die mooi was en rijk Minden hem zeer hartelijk Boven allen creaturen Zodat ze niet mocht verduren Door zijn minne nacht en dag Die ze droeg, maar toen ze zag Dat hij van haar niets aantrok Was ze in veel gedachten Dat ze hem bad in stille raad Ootmoedig dat wel deed En hij haar liet gewinnen Hulp en troost van zijn minnen Of neen, zo bleef ze dood Haar pijn was zo groot Maar Narcissus die jonkheer Hij maakte zich zo trots En verhief zich in zijn schoonheid In zijn macht, in zijn rijkheid Dat ze hem niet nee waardig dacht Dat ze zijn sine minne zocht En ontzei zich zonder wachten Die bede die ze hem voor legde Maar toen die vrouwe hoorde dat Dat om niet het was dat ze bad Hoffelijke oprechte vrouwe Ontving in haar hart zo’n grote rouw [98] Zo’ grote toorn en zo’n grote wanhoop Zodat ze erdoor stierf in korte tijd Mar eer ze stierf bad ze de god Die over de minne heeft gebod Dat hij Narcissus moet geven Zulke droefheid in zijn leven Van enige hopeloze minnen Zodat hij in zijn hart moest bekennen Met pijnen en met armoede Hoe hard het hem is te moede Die zijn hart heeft geleid Daar men hem alle troost ontzegd Die bede die de vrouwe bad Was redelijk en om dat Deze god gestadig wezen Als we van hen beiden lezen Toen die vrouwe dus was dood Dat schade was en jammer groot Gebeurde daarna op een dag Die ik niet noemen mag Dat deze Narcissus loze geliefde In deze plaats jagen voer Zoals hij plag met zijn honden Zo ver dat de brakken vonden Een ever sterk en koen Die hij jaagt tot over de noen Zodat hij hem niet vellen bracht Hij blies, hij riep, hij reed hard Zo ver zodat hij kwam gereden Bij toeval in de plaats Daar hij een bron vond Hij steeg af al gelijk En ging zich rusten in de schaduw [99] Aan de dorens met groene bladeren Dat weer was mooi helder en heet Hij had dorst omdat hem het zweet Neerliep van grote hitte Hij was dorstig en hij ging naar de put En legde zijn hoofd in die bron Die helder was, zuiver en rein Daar hij op die bron lag Zijn eigen gedaante hij daarin zag Die niet mooier wezen mocht Maar zijn dolle hart dacht Dat het voor waar was geweest Een over kuis maagdje Dus was hij bij zijn eigen schade Zeer bedrogen en verraden Hij tast ernaar, hij vond haar niet Hij zei vaak, wat is me geschied Nee, zal u tegen mij niet spreken Aldus begon die minne te wreken Aan hem zijn overmoed Zijn geweld en zijn fierheid Want hij lag zo lang daar En beminde in die heldere bron Zodat hij begon tot zijn eigen schade Te minne bij de minnen raad Maar hij mocht van zijn minnen Goed, nog eer, nog troost gewinnen Nog blijdschap ook in geen zin Van rouw werd hij uitzinnig En stierf daarna in korte tijd Op die bron om zulke gekheid Dus was hij gebracht tot zijn loon Dat hij die schone goedertieren Van zijn minnen liet bederven En troosteloos van rouw sterven Gij maagden, vrouwen en jonkheren Van dit voorbeeld zal je leren Dat ge om hun schoonheid niet [100] Te hoog nee verheft wat zo het is geschied Tegen uw lief, is het arm, is het rijk Niet ontzegt onwaardig Hun minne, is het vroeg, is het laat Daar het met ootmoed zoekt genade Doe je dat niet, dat zal je verstaan Ge zal zulk loon ontvangen Zoals die schone Narcissus deed Die dus geen acht sloeg op zijn liefs bede Nu hoort van die bron voort Dat ge noch niet hebt gehoord Het stroomde en was koud En helderder dan zilver of goud Nacht en daag liep daaruit Twee schone beken door leidingen Daar die beesten te drinken plagen In het midden der bron lagen 2 mooie stenen van kristal Die duur waren, dat weet ik wel Zo helder zaag nooit een man nee geen Zo welke tijd dat de zon scheen In dat water op dat kristal Toonde die de hele schoonheid En de kleur en de gedaante Proper naar mijn waan Van de hele boomgaard Namelijk in die manier Dat de spiegel te tonen pleegt Dat ding die men ervoor legt Dit is die spiegel, dat is een waar ding Daar Narcissus die jongeling Zijn schone aanzicht in bezag [101] Waardoor hij sinds dood om lag Dit is de spiegel van vrees Die vrije harten maakt wezen Als er de ogen aldus in aanschouwen Die grote schoonheid van de vrouwen Die menig mans hart met kommer vervult En ongenadig pijnigt Wie dat in deze spiegel ziet Hij mag vrezen zwaar verdriet Want het laat de ogen bekennen Het rechte pad die gaat ter minnen Menigeen brengt het in de nood En menigeen levert het ter dood Daartoe met lansen en zwaarden Als ze door die vrouwen waarde Toernooien, vechten en spelen En zichzelf beschadigen De beste, de verstandigste zonder waan Heeft het soms eerst gevangen En laar wandelen hun gedachte Als ze er het allerminste om denken Mits de waardigheid van de minnen Die ze hem zendt het hart binnen Zodat ze niemand mag aanraden Nog met kracht bijstaan Hij blijft dood of gevangen Hij is niet zo dapper die het mag ontgaan |
Want cupido dat verstaet Hi heuet gesait der minnen saet Al omme ende omme die fonteine [102] Dese viertuut nes niet cleine Dar buten heft hi doen setten Sine strecke ende sine netten Mede te vane scone ioncheren Riddren papen clerke heren Vrouwen ioncfrouwen magedine Hine ghert andre vogeline Bi deser reden dat suldi weten Es die fonteine in dietsch geheten Die fonteine vander minnen Want wie so hem besiet dar binnen Hi moet der minnen eygin bliuen Mach haer saet in hem becliuen j N dese fonteine besagic mi Ter suaerre tijt want bedi Jc sach daer sulke sconeit in Die mi benam herte ende sin Van ongeualle ic mi vruchte Dicke beuedic ende suchte Vpten pitte daer ic lach Daric die sconeit binnen sach Want ic sach dat mi mine oghen Hadden verraden ende bedrogen Addic teuoren mi wel bedacht Sine viertuut ende sine cracht Jnne adde mi niet dar in besien No gespiegelt want bi dien Jc wart dar omme geleet int strec Dar mi af quam grot ongerec v Te menegen dinge die ic sach Jn die fonteine dar ic vp lach Vercoes mijn herte enen rosier Die daer stont in dien vergier Die scone was wijt ende groet [103] Geladen al met rosen roet Die florentine te houdene plach Nerenstelike nacht ende dach Met haren vrienden met haren lieden Alsic v namaels sal bedieden Jn des bosscelkijns gheuerde Mar bouen al mijn herte gherde Te ebbene enen rose knop Die die rosier droech inden tsop Die noit met dauwe was ontploken Want hi sceen van soetster roken Dicke pensdic in minen moet Die mochte ebben enen hoet Van sulken rosen als dar waren Hi adde geluckelic geuaren Ende salechlike in alre wijs Om al die rikeit van parijs Die arde groet es vtermaten Sone addic niet gelaten Dat dochte mi in soude gaen Daric sach die rosen staen Doe mi die dulheit adde beuaen Die menegen andren heft ondaen Jc ging vort met sulker vart Den rechten pat ten rosen wart Om ene te pluckene of ic mochte Te hant viel ic in een gedochte Dat ic mi duchte dat berouwen Want het mochte der ioncfrouwen Ende haren lieden wesen suaer Quamic den rosen iet so naer h Jet omme nochtan ne lietic niet Jnne ginc vort wat soes ghesciet [104] Toter hagen van dien rosiere Dar binnen stont die goedertiere Ende nam te haren rosen goem Gherne addic gecust den boem Dar die scone botte vp stoet Roder vele dan enech bloet Mar ic ne dorste dor die waerde Dorne destelen scarpe caerde Die den rosier stonden bi Al omme ende omme werden mi Want si mi so onsache staken Dat ic niet dorste ghenaken Der botten no den bome groene Want ic vreesede te mesdoene Mijn her cupido die coninc Die mi bespiede war dat ic ginc Stont onder den oliuier Ende sach mi staen vorden rosier Dies roke dat mi wel beqcuam Hi sach tehant wel ende vernam Dat ic die botte als teuoren Adde begert ende vercoren Ende hi mindene meer tewaren Dan alle die rosen die daer waren Hi wart tornech ende verbolgen Hine wilde mi niet langer volgen En sette in voruoets ter stede Ene vlieke hiet sconede Ende scoet mi dor die oghe int herte Ene wonde met groter smerte Dat mochtic arme clagen boude Bouen vp thoeft namic een coude Dat mi dor ginc alle die lede Ende viel in onmacht daer ter stede Van vare die mi onder nam [105] Mar doe ic te mi seluen quam Vander onmacht daric in lach Endic mi al omme besach Was mi arde suaer te moede Jc waende vele van minen bloede Ebben geloset mar nenic niet Die scarpe vlieke die sconeit hiet Daric mede was geraect Adde mi die wonde so diep gemaect Dat van mi noit dropel bloets Ne conste gesceeden / al doe voruoets Dedic mine hande anden scichte Ende wanet vte trecken lichte Mar hen mochte also niet wesen Jc lutste ic trac dat scicht met desen So lange dat thout vte brac Ne waer dat yser datter in stac Bleef stekende in mijn herte binnen Soe diepe in const dar vte gewinnen m Jin rouwe mijn anxene ende mijn seer begonsten wassen in lanc so meer Want ic ne wiste medicine No ersatre no rachine Die mine wonde heelen mochte Die mi dede doe onsochte Sonder alleene die rose fijn Dar mi toe droech dat herte mijn Die mi die adde willen gheuen Hi adde mi wel behouden tleuen Weder int rieken of int sien So soete was soe ende mettien Keerdic weder ter rosen waert Die mijn herte adde besuaert [106] |
Want Cupido, dat verstaat Hij heeft gezaaid het minnen zaad Alom en om die bron [102] Deze kracht nee is niet klein Daarnaast heeft hij laten zetten Zijn streken en zijn netten Mee te vangen schone jonkheren Ridders, papen, klerken, heren Vrouwen, jonkvrouwen en maagden Hij begeer geen andere vogeltjes Bij deze reden, dat zal je weten Is die bron in Diets geheten Die bron van der minnen Want wie zo hem beziet daarbinnen Hij moet der minnen eigen blijven Mag haar zaad in hem beklijven In deze bron bezag ik mij Ter zware tijd, want omdat Ik zag daar zulke schoonheid in Die mei benam hart en zin Van ongeval vrees ik me Vaak beefde ik en zuchtte Op de put daar ik lag Daar ik die schoonheid binnen zag Want ik zag dat me mijn ogen Hadden verraden en bedrogen Had ik me tevoren goed bedacht Zijn kracht van de geest en zijn kracht Ik had me niet daarin bezien Nog gespiegeld want daarom Werd ik daarom in een strik gelegd Waarvan me kwam groot ongerede Op te menige dingen die ik zag In die bron waarop ik lag Koos mijn hart een rozenboom Die daar stond in die boomgaard Die mooi was, wijd en groot [103] Geladen al met rode rozen Die florentine te houden plag Vlijtig nacht en dag Met haar vrienden, met haar lieden Zoals ik u later zal aanduiden In dit bosje ver Maar bovenal mijn hart verlangde Te hebben een rozenknop Die de rozenboom droeg in de top Die nooit met dauw was ontloken Want het scheen van zoetste reuk Vaak peinsde ik in mijn gemoed Die mocht hebben een hoed Van zulke rozen als daar waren Hij had gelukkig gevaren En zalig in alle wijze Om al de rijkheid van Parijs Die aarde groot is uitermate Zo had ik het niet gelaten Dat dacht ik me in en zou gaan Daar ik die rozen zag staan Toen me die dolheid had bevangen Die menige andere heeft ontdaan Ik ging voort met zo’n vaart Het rechte pad ten rozen waart Om een te plukken als ik kon Gelijk viel ik in een gedachte Dat ik me duchtte dat berouw Want het mocht de jonkvrouw En haar lieden te zwaar wezen Kwam ik de rozen iets zo nabij Daarom nochtans nee liet ik het niet Ik ging voort zowat er geschiedt [104] Tot de hagen van die rozenboom Daarbinnen stond die goedertieren En nam te haar rozen waar Graag had ik gekust de boom Daar die mooie botten op stonden Veel roder dan enig bloed Maar ik nee dorste door die waarde Dorens, distels en scherpe kaarden Die bij de rozenboom stonden Alom en om werden mij Want ze me zo hard staken Dat ik niet dorste genaken De botten nog de groen boom Want ik vreesde te misdoen Mijn heer Cupido de koning Die me bespiede waar dat ik ging Stond onder de olijf En zag me staan voor de rozenboom Die geur dat me wel bekwam Hij zag gelijk wel en vernam Dat ik die botten als tevoren Had begeerd en uitverkoren En hij minde het meer te waren Dan alle rozen die daar waren Hij werd vertoornd en verbolgen Hij wilde me niet langer volgen En zette in voorvoet ter plaatse Een pijl, heet schoonheid En schoot me door de ogen in het hart Een wonde met grote smart Dat mocht ik arme beklagen boude Boven op het hoofd vernam ik een koude Dat me door alle leden ging En viel in onmacht daar ter stede Van gevaar die me ten onder nam [105] Maar toen ik tot mezelf kwam Van de onmacht waarin ik lag En ik me alom bezag Was me erg zwaar te moede Ik waande veel van mijn bloed Heb gelost, maar neen ik niet Die scherpe pijl die schoonheid heet Waarmee ik was geraakt Had me de wonde zo diep gemaakt Dat van mij nooit een druppel bloed Nee kon scheiden, al deed voorvoet Deed ik mijn handen aan de schicht En waande het licht uit te trekken Maar het mocht alzo niet wezen Ik bewoog, ik trok die schicht met deze Zo lang zodat het hout eruit brak Nee maar, dat ijzer dat erin stak Bleef steken in mijn hart binnen Zo diep, ik kon het daar niet uit winnen Mijn rouw, mijn angst en mijn zeer Begonnen te groeien hoe langer hoe meer Want ik wist geen medicijn No heelmeester nog helend kruid Die mijn wond helen mocht Die me deed toen hard Zonder alleen die fijne roos Daar me toe droeg dat hart van mij Die me had willen geven Het had me wel behouden het leven Weder in het ruiken of in het zien Zo zoet was het en zo meteen Keerde ik weer ter rozen waart Die mijn hart had bezwaard. [106] |
Fragment Bl 1Ende daer na doe dese bede Ende bidt hare orlof op omoet Dattu sonder euelmoet Moges hare ontdecken watti deert Ende wat diin herte ane hare begeert Alstu so vele dan heues gedaen Dattu den orlof heues ontfaen Saltu beghinnen dese tale Ghesinnelike dat radic wale eE dele ioncfrouwe ende scone eE Dor god van den hogen trone Hebt mijns genade ende geeft mi raet Jc sal v seggen minen staet Jc minne v edele joncfrouwe Bede op houescheit ende op trouwe Bouen allen creaturen So vtermaten in can duren Ende hebbe gedaen van ane dien dach Dat ic v eerst met ogen sach Ende wille minnen vort meer an Den tiit dat mi god sleuens Jan Sonder enegen losen waen Joncfrouwe dat heeft mi gedaen Vwe grote scoenheit uwe houeshede Vwe goet gelaet v wetenthede [107] Ende bouen al v volmaecte ioget Die grote cuusheit ende die doget Die ic altoes ane v vernam Jn allen steden daer ic quam Daer ic v horde ofte sach Dat ics v noit dede gewach Sonder nv ioncfrouwe vri Sonder tuiuel dat quam bedi Dat ic vreesde ende dochte Dat ic v verbelgen mochte Dat mi ware te moede swaer Ic segge oec wel ouer waer Dat ics noit ne hadde gewagen Maer dat ict langer ne mochte dragen Dat sware gepeins ioncfrouwe dat ic Dor v gedregen hebbe ene stic Ende sal dragen toter doet Mine helpe god die mi geboet Ende ghi sconc bi uwen rade Ghenade noch biddic genade Ende uwen troest wildine mi geuen Want sonder v magic niet leuen Niet meer dan die visch mach Sonder water enegen dach Dit ne seggic niet bedi Inne weet wel dat ghi bouen mi [108] Sijt so sere in uwer scoenheiden In omoeden ende in edelheiden Dat ic vwes onwerdich ware Dies leuic in groten vare Ne ware die minne altoes waect Ende menegen bloeden coene maect Ende meer den nedren hoge doet minnen Dede mi die coenheit beginnen Ane v te kerne mijn gedochte Ende dat ic minne ane v sochte Vp die hope van uwer genaden Ay ioncfrouwe nv siit beraden Dor god ende dor uwes selfs doget Hoe ghi mi tlijf behouden moget Want ic hebs te doene wale Die grote pine die sware quale Soete lief die mi ane ghinc Doe mi v edele minne vinc Ne mochtic v vertellen niet Mine droeue herte die so ontsiet Dat mire hope een blijf sal wesen Die grote vrese lief van desen Heeft mi brocht in sulken toren Dat ic algader hebbe verloren Rusten slapen eten drinken Dats mi te swaer dat mach mi dinken Wildi mi ter noet begeuen Dor uwen wille ben ic bleuen Sonder bliscap ende delijt [109] a Ende sal wesen toter tijt Dat ghijt mi seluen betren wilt Als ic hope dat ghi noch selt Anders ware mi sware gesciet Nu merct joncfrouwe ende besiet Ende sijt sculdech hoe soet gaet Hier toe te hebne goeden raet Want ic ben in sulken vare Dat seggic v al openbare Waeric coninc van vrankerike Ende van almaengen dies gelike Jc soude v maken coninginne Vor alle vrouwen die ic kinne Jc bidde v volmaecte rene Mine mach genoghen el ne gene Sonder ghi daert al ane staet Mijn sin mijn troest mijn toeuerlaet Mine doet ende mijn lange leuen Bedi ic hebbe v op gegeuen Herte ende sin quite ende vri Nv doet al v gheuoech met mi Jc ben v eigen ende v leen Ghijt mijn bliscap ende mijn ween Ghi mocht mi lichten ende verswaren Ghi sijt die sonne die verclaren Mach mire herten deemsterheit [110] Ghi siit die salue oec godweit Ende die vraie medicine Die sachten mach al mine pine Ende weder geuen al mine gesonde Bi troeste van uwen soeten monde Daer sonder mach ic niet genesen No blide op erterike wesen hH jer omme ben ic tote v comen hH Te clagene als ghi hebt vernomen Tfernoy dat mi int herte swert Als die uwe minne gert Ende uwen troest op recht omoet Also die hert dat water doet Als hi verwaermt es ende moede Ende bidde v des joncfrouwe goede Ghenadelike op rechte trouwe Dat v ontfarme mijn rouwe Ende ghi mi doet in uwer minnen Ende doet mi sniemen dit bekinnen Dor uwe grote houeschede Jc biede v goet lief. lijf ende lede Tuwen dienste ende tuwer ere Ende waer dat ic mi bekere Willic v wesen onderdaen Joncfrouwe wildi dit ontfaen Ende ghi mi uwer minnen iont Ende ghi mi dit wilt maken cont Dat ghi gestade blijft in dien Sone mochte mi lieuer niet gescien [111] So es versacht al mijn verdriet Ende wildi mi oec minnen niet Sone mach mi helpen man noch wijf No al dat heuet ter werelt lijf No huus no stat no lant no haue No lant no goet dat men mi gaue Jnne bliue doet wel haestelike Want bi gode van hemelrike Jn wil van el ne gere minnen Nv no nemmermeer gewinnen Genochte ruste ioie no spel Dat seggic v te voren wel nH V hebbic di hier doen bekinnen nH Hoe du die tale sout beginnen Nv doe aldus het sal di vromen Maer alst te scedene dan es comen Ende du die scone heues gelaten Di sal mescomen vtermaten Heefstu vergeten enich wort Du salt int herte siin testort Ne mach di dan daer niet geuallen Om der valscher wrogers callen Mac dinen keer ende dinen ganc Ouer ende ouer lanc Vor die dore daer si in es |
Fragment Bl 1En daarna doe deze bede En bidt haar verlof op ootmoed Dat u zonder euvelmoed Mag haar vertellen wat je deert En wat uw hart van haar begeert Als u dan zo veel heeft gedaan Dat u het verlof heeft ontvangen Zal u beginnen deze woorden Zinnelijk dat raad ik wel aan Edele jonkvrouw en schone Door god van de hoge troon Heb mij genade en geef me raad Ik zal u mijn staat zeggen Ik minne u edele jonkvrouw Beide op hoffelijkheid en op trouw Boven allen creaturen Zo uitermate ik kan verduren En heb gedaan vanaf die dag Dat ik u eerst met ogen zag En wil minnen voort meer aan De tijd dat mei god leven gunt Zonder enige loze waan Jonkvrouw dat heeft me gedaan Uw grote schoonheid, uw hoffelijkheid Uw goede gelaat, uw kennis [107] En boven alles uw volmaakte jeugd Die grote kuisheid en die deugd Die ik altijd aan u vernam In allen plaatsen daar ik kwam Daar ik u hoorde of zag Dat ik het u nooit deed gewag Uitgezonderd nu jonkvrouw vrij Zonder twijfel dat kwam omdat Dat ik vreesde en dacht Dat ik u verbolgen mocht Zodat het me zwaar te moede was Ik zeg het u wel voor waar Dat ik het nooit nee had gewaagd Maar dat ik het langer nee mocht dragen Dat zware gepeins jonkvrouw dat ik Door u gedragen heb een stuk En zal dragen tot de dood Me helpt god die me gebood En gij schone bij uw raad Genade, noch bid ik genade En uw troost wil ge mij geven Want zonder u mag ik niet leven Niet meer dan de vis mag Zonder water enige dag Dit nee zeg ik niet omdat Ik weet wel dat gij boven mij [108] Zo zeer bent in schoonheid In ootmoed en in edelheid Dat ik u onwaardig ben Dus leef ik in groot gevaar Neen, tenzij de minne altijd waakt En menige blode koen maakt En meer de lage doet minnen Deed me de koenheid beginnen Aan u te keren mijn gedachte En dat ik minne aan u zocht Op de hoop van uw genade Aai jonkvrouw nu wees beraden Door god en door uw eigen deugd Hoe ge mij het lijf behouden mag Want ik heb het te doen wel Die grote pijn, die zware kwaal Zoete lief die me aanging Toen me uw edele minne ving Nee, mocht ik niet vertellen Mijn droevig hart die zo ontziet Dat mijn hoop een blijf zal wezen Die grote vrees lief van dezen Heeft me gebracht in zulke toorn Dat ik allemaal heb verloren Rusten, slapen, eten en drinken Dat is me te zwaar dat mag ik denken Wilde me ter nood begeven Door uw wil ben ik gebleven Zonder blijdschap en vrolijkheid [109] En zal het wezen tot de tijd Dat gij het me zelf verbeteren wil Zoals ik hoop dat ge noch zal Anders was het me moeilijk gegaan Nu merk jonkvrouw en beziet En bent schuldig hoe zo het gaat Hiertoe te hebben goede raad Want ik ben in zulk gevaar Dat zeg ik al openbaar Was ik de koning van Frankrijk En van Duitsland diergelijke Ik zou u maken koningin Voor alle vrouwen die ik ken Ik bid u volmaakte reine Me mag genoegen anders nee geen Uitgezonderd gij waar alles aan staat Mijn zin, mijn troost, mijn toeverlaat Mijn dood en mijn lange leven Daarbij heb ik u opgegeven Hart en zin kwijt en vrij Nu doet al uw gevoeg met mij Ik ben uw eigen en uw leen Git mijn blijdschap en mijn ween Ge mocht me verlichten en verzwaren Ge bent di zon die verlicht Mag mijn hart duisterheid [110] Ge bent de zalf ook god weet En die fraaie medicijn Die verzachten mag al mijn pijn En teruggeven al mijn gezondheid Bij de troost van uw zoete mond Daar zonder mag ik niet genezen Nog blijde op aardrijk wezen Hierom ben ik tot u gekomen Te klagen zoals gij hebt vernomen Het verdriet dat me in het hart zweert Als die uw minne begeert En uw troost op recht ootmoed Alzo het hert dat water doet Als hij verwarmt is en moede En bid u dus goede jonkvrouw Genadig op rechte trouw Dat u ontfermt mijn rouw En ge me doet in uw minnen En doe me dit nieuws dit bekennen Door uw grote hoffelijkheid Ik bied u goede liefde, lijf en leden Tot uw dienst en ter uwer eer En was het dat ik me bekeer Wil ik wezen onderdanig Jonkvrouw, wild je dit ontvangen En ge me uw minnen gunt En ge me dit wilt maken bekend Dat ge gestadig blijft in die Zo mocht me iets liever niet geschieden [111] Dan is verzacht al mijn verdriet En wil je me ook niet minnen Dan mag me helpen man noch wijf Nogal dat heeft ter wereld lijf Nog huis, nog stad, nog land, noch have Nog land, nog goed dat men mij gaf Ik blijf dood wel haastig Want bij god van hemelrijk Ik wil van anders nee geen minnen Nu nog nimmermeer gewinnen Genoegen, rust, vreugde, nog spel Dat zeg ik u tevoren wel Nu heb ik hier laten bekennen Hoe u dat gesprek zou beginnen Nu doe aldus het zal u baten Maar als het te scheiden dan is gekomen En u die schone heeft verlaten U zal miskomen uitermate Heeft u vergeten enig woord U zal in het hart zijn verstoord Nee, mag u dan daar niet gebeuren Om de valse beschuldigers kallen Maak uw keer en uw gang Over en over lang Voor die deur waarin ze is |
Fragment Bj......groete droefheit mijn Ic hebbe ouerlanc ghesijn In dit bedde daer ic ne mach Rustt hebben nacht noch dach mM et sulken rouwe met sulker clage mM et Saltu den nacht al toten dage Ouer liden dat seggic die Kendic der minnen sede nie Maer oftu danne ne moges niet Langer liggen in dit verdriet Du salt op staen ende di gereden Cousen scoyen ende cleeden Eeer du sies die dageraet Ende gaen henen dats mijn raet Stillekine alst ware een dief Ten huus wert daer du heues een lief Als du daer voren comen best So saltu sien oest ende west Of di niemen heuet gesien Ende siestu niet ganc vort mettien Tote du comns ter achter dore Daer saltu stille bliuen vore Of di oec pinet ende doet wee Regen hagle went ende snee [113] ant tasten of si es besloten Sonder horten ende sonder stoten Vintstuse besloten so saltu gaen Ter vorder dore daer saltu staen Ende horken of si alle slapen Here vrouwen ende knapen Slaepen si ende duse hors in wake Die di doet leuen met ongemake Maecke dine clage vor die dore So lude dat die scone hore Ane dijn suchten ende ane dijn carmen Dattu niene macht geharmen No gerusten dor haren wille Die di torment lude ende stille Hare sal ontfarmen diere smerten Si en si alte hart van herten Alstu dan aldus heues gedaen Soutu thuus wert keren saen Maer cusse die porte daer si es inne Eer du gaes dor hare minne Ende emmer wacht hoe soet gescie Datti noch man noch wijf ne sie Daer bi nachte gaen noch keren Oftu wilt wachten haerre eren Dustaen keren dustaen gaen Dustaen waken spreken staen Sal di doen margin dijn vel Onder diin cleet dat wetic wel Dit saltu sniemen wel bekinnen Want die forche van der minnen Ne laet ne genen minre fijn Vet of wel geuarwet sijn Dese geliken niet den gone Die valscer minnen sijn gewone [114] Ende ommegaen met haren liegene Om die vrouwen te bedriegene Met haren valscen buseloren Ende seggen hem dat si verloren Hebben eten ende drinken Doer hare minne daer si omme dinken Nochtan sie ic dat si siin Vetter dan gemeste swijn vV oert soutu wesen goedertiere vV Jegen diins selfs cameriere Coep hare cleeder ofte scoen Of ander scoenheit na hare doen So dat si bidde dine lieue Dat si di in hare herte brieue Ende segge dat si di heeft vonden Goet ende houesche te meneger stonden Dijn lief ende alle diese minnen Ende die hare heimelichede kinnen Saltu vordren in elke stede Ende doen hem ere ende werdichede Daer machti vordeel groet af comen Als die scone heeft vernomen Vter gheburten wat soes ghesciet Ne saltu di verueren niet Want die van vor ogen es Es teer vergheten des siit ghewes Nameliken van den vrouwen Dies mach elc die waerheit scouwen Want si wandel sijn van sinne Ende ongestade ane die minne Heefstu noetsake so groet Dattu moets varen dor die noet Van dinen liue in vremden lande Laet hare bliuen tenen pande Herte ende sin ende dine trouwe Dattu hare wesen sout getrouwe Ende pinen omme weder keren saen Als dine besichede es gedaen Als du dan weder comen best Ganc te hare dat dinct mi best Of eer du leges of eer du sits Of eer du drincs of eer du ...... s So laet oftu waers vererret Dattu so lange heues gemerret Ende soec ontsculdenesse dats mijn raet Ende daer na vrach om haren staet Ende ontdec oec hare den dinen [116] Ende dan genes vander pinen Daer du om hare heues gesiin Nv heefstu die gebode mijn Van minen monde hier gehort Nv vandse di te houden vort Oftu wilt van diere minnen Bliscap ofte goet ghewinnen aA ls ic van der minnen gode aA Hadde gehort al sine gebode Jc seide here nv maect mi wijs Of ghijt gebiet in welker wijs Enich minre gedogen mach Sulke pine nacht ende dach Ende also menegen arbeit Als ghi mi hier hebt geseit Want mi wondert vtermaten Dat seggic v bi caritaten Hoe enege herte waerse hart van stale Mach geduren in sulker quale Jn sulc torment in sulker hellen Alsic v mi doe horen tellen dD er minnen god andworde mi dD Ende seide vrient dat secgic di Hen mach niemen hebben goet Hine besurt dies benic vroet Besurde dinc men sere mint Dan die men lichtelike gewint Dus eest van desen namelike Hen es pine diere gelike Minres pine want niet mee Dat men osen mach die zee Dat si droge soude bliuen Sone mochtmen tellen no bescriuen [117] Alt fernoy dat si gedogen Die om getrouwe minne pogen Sonder enich loes barat Nochtan leefsi hoe soet gaet Jn deser pine in deser noet Die naturlic es so men seget Een mensche die inden carker leget Onder die worme in dien stanc Sonder aet ende sonder dranc Hen ware allene dat men hem geeft Water ende broet daer hi bi leeft Also men den geuangenen pliet Hine sterft om die pine niet Want hi hoept dat hi noch sal Verwinnen al siin ongeual Ende hi int ende sal ontgaen Dus eest mettien die legt geuaen Jn den kerker vander minnen Hi hoept dat hi noch sal gewinnen Int ende bliscap vor die noet Dus weert die hope van hem die doet Die hem geeft troest ende coenheit mede |
Fragment Bj......grote droefheid van mij Ik ben lang geleden geweest In dit bed daar ik nee mag Rust hebben nacht noch dag Met zulke rouw, met zulke klagen Men zal u de nacht al tot de dag Over gaan, dat zeg ik u Kende ik de minnen zede nier Maar als u dan nee niet mag Langer liggen in dit verdriet U zal opstaan en u bereiden Kousen, schoenen en kleden Eer u ziet de dageraad En gaat henen, dat is mijn raad Stilletjes als het ware een dief Ten huis waart daar u hebt een lief Als du daarvoor gekomen bent Zo zal u zien naar het oosten en westen Of u iemand heeft gezien En ziet u niets, ga dan voort meteen Tot u komt ter achterdeur Daar zal u stil blijven voor Of u ook pijnt en doet wee Regen, hagel, wind en sneeuw [113] Aan te tasten of die is gesloten Zonder horten en zonder stoten Vind u ze gesloten zo zal u gaan Ter voordeur en daar zal u staan En horen of ze alle slapen Heren, vrouwen en knapen Slapen ze en u ze hoort in waken Die u laat leven met ongemak Maak uw klagen voor die deur Zo luidt dat die schone het hoort Aan uw zuchten en aan uw kermen Dat u niet mag rusten Nog berusten door haar wil Die uw kwelling luid en stil Haar zal ontfermen uw smarten Tenzij ze is al te hard van hart Als u heu dan aldus heeft gedaan Zou u huiswaarts keren gelijk Maar kus de poort waarin zij is Eer u gaat door haar minne En immer wacht hoe zo het geschiedt Dat je noch man noch wijf nee ziet Daar bij nacht gaan noch keren Als u wil wachten haar eren Dusdanig keren, dusdanig gaan Dusdanig waken, spreken, staan Zal je morgen doen in uw vel Onder uw kleed, dat weet ik wel Dit zal u niemand goed bekennen Want die kracht van de minnen Nee, laat nee geen minnaar fijn Vet of goed geverfd zijn Deze gelijken niet diegene Die valse minnen zijn gewoon [114] En omgaan met hun liegen Om die vrouwen te bedriegen Met hun valse beuzelpraatjes En zeggen hen dat ze verloren Hebben eten en drinken Door haar minne waar ze om denken Nochtans zie ik dat ze zijn Vetter dan gemeste zwijn Voort zou u wezen goedertieren Tegen zelfs uw eigen kamenier Koop voor haar kleren of schoenen Of andere schoonheid naar haar doen Zodat ze bidt uw geliefde Dat ze u in haar hart schrijft En zeg dat ze u heeft gevonden Goed en hoffelijk te menige stonden Uw lief en allen die ze minnen En die haar heimelijkheid kennen Zal u bevorderen in elke stede En doen hem eer en waardigheid Daar mag u groot voordeel van komen Als die schone heeft vernomen Uit het gebeurde wat er zo is geschied Nee, zal u vrezen niet Want die van voor ogen is Is het eerder vergeten, dat is gewis Namelijk van de vrouwen Dus mag elk de waarheid aanschouwen Want ze wankel zijn van zin En ongestadig aan de minne Heef zo’n grote noodzaak Dat u moet varen door de nood Van uw lijf in vreemden landen Laat haar blijven tot een pand Hart en zin en uw trouw Dat u haar wezen zou getrouw En pijnen om terug te keren gelijk Als uw bezigheden zijn gedaan Als u dan teruggekomen bent Ga naar haar, dat lijkt me het beste Of eer u ligt of eer u zit Of eer u drinkt of eer u ...... s Zo gedraag u alsof u was geërgerd Dat u zo lang heeft gedraald En zo ook verontschuldigen, dat is mijn raad En vraag daarna om haar staat En vertel haar ook die van u [116] En dan genees van de pijnen Waarom u om haar bent geweest Nu heeft u mijn geboden Van mijn mond hier gehoord Nu vang ze aan te houden voort Of u wilt van uw minnen Blijdschap of goed gewinnen Zoals ik van de minnen god Had gehoord al zijn geboden Ik zei, heer nu maak me wijs Als gij het gebiedt in welke wijze Enig minne gedogen mach Zulke pijn nacht en dag En alzo menige arbeid Zoals ge me hier hebt gezegd Want me verwondert uitermate Dat zeg ik u bij liefdadigheid Hoe enig hart was ze hard als staal Mag verduren in zulke kwaal In zo’n kwelling, in zulke hel Zoals ik u me hoor vertellen De minnen god antwoorde mij En zei, vriend, dat zeg ik u Hen mag niemand hebben het goed Hij bezuurt het, dus ben ik vroed Bezuurde dingen men zeer bemint Dan die men licht gewint Aldus is het van deze namelijk Hen is pijn diergelijke Minnaars pijn, want niet meer Dat men lozen mag in de zee Zodat ze droog zouden blijven Zo mocht men het vertellen nog beschrijven [117] Al het verdriet dat ze gedogen Die om getrouwe minne pogen Zonder enig loos beraad Nochtans leven ze hoe zo het gaat In deze pijn, in deze nood Die natuurlijk is zo men zegt Een mens die in de kerker ligt Onder die wormen in die stank Zonder eten en zonder drank Hem was alleen dat men hem geeft Water en brood daar hij bij leeft Alzo men den gevangenen pleegt Hij sterft niet vanwege de pijn Want hij hoopt dat hij noch zal Overwinnen al zij ongeval En hij in het eind zal ontgaan Aldus is het met die gevangen ligt In de kerker van de minnen Hij hoopt dat hij noch zal gewinnen En in het einde blijdschap voor die nood Dus weert de hoop van hem de dood Die hem geeft troost en koenheid mede |
Fragment Bu 2 ...... ......... ......... ......... ......... Want wi vinden dus bescreuen Dat meerre profijts doet in dit leuen Quade auenture ende ongeual Dan doet geluc ende goet geual 40 Ende scijnt di dit oec twiuelijc ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... Of hi der rijcheit sonder ware Dan alre eerst mochti merken Hoe dese vriende souden verken 80 Alsi ne weten wat vernaen ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... Hets recht dat dese heeft ongenade Hi was oit valsch ende houaerdich Ongehulpich ende ongenadich Ja dien hi oec meest eren dede [119] ....... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... Want hen es geen so dire scat Van selure of van goude roet Als getrouwe vrient ter noet Want als rijcheit te gaet [120] |
Fragment Bu 2 ...... ......... ......... ......... ......... Want we vinden aldus beschreven Dat meer profijt doet in dit leven Kwade avonturen en ongeval Dan doet geluk en goed geval 40 En schijnt u dit ook twijfelachtig ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... Of hij de rijkheid zonder waren Dan allereerst mocht merken Hoe deze vrienden zouden veranderen 80 Als ze nee weten wat vernaen ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... Het is recht dat deze heeft ongenade Hij was ooit vals en hovaardig Onbehulpzaam en ongenadig Ja, die hij ook de meeste eer deed [119] ....... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... Want hem is geen zo ‘n dure schat Van zilver of van gepolijst goud Als getrouwe vriend ter nood Want als rijkheid vergaat [120] |
Fragment Bu 2...... ......... ......... ......... ......... ............ in gere manieren Maer si hem iegen v verfieren Ende v verraden ende verspreken Ende oec veriagen ende versteken Nochtan verdraget v vriendelike Ende gaet van hem wel houeschelike Ende laetse bliuen in den moet .Ij. dage of viere dat dunct mi goet Ende of die euelmoet gesochte So gebaert ofs v niene rochte Hare vrienscap no min no mere Dat sal v vordren harde sere Want dorpre herten sijn so geheut So meer dat men hem bidt of vlent ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... Eenstrekelike niet vorwert gaen Want hi heuet menegen wederspoet Nv goet gelaet nv euelmoet Bedi moet hi menegen winc Vanden soeken dats ware dinc [121] Als nv volgen als nv vlien Sal hem van minnen goet gescien Dus orcont mi dat herte miin Als dan .iii. dage dan leden sijn Ende ghi waent of cont gheweten Dat gesacht es ende geseten Die euelmoet der drie portiere Gaet weder totem also sciere ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... Als men hare minne te voren leget Ende peinst te hant in haren moet Ja wete god noch benic goet Wetende lieuelic ende scone Sidemeer dat sulke persone Mi pinen minne te voren te leggene So hoe dat metten ontseggene Of metten orloue henen ga Jc weet dat wel alsict versta Dat sine te bet met herten ian Dien versoekere / geualt hem dan Dat minne wel ontfaet ende goet So heeft hi dan daer hi na stoet ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... Die wale wachten niene can Haren moet want nochtan Sine sijn nemmer so ouermodech [122] Maer wildi bidden nerenstelik Ghine sult ontfaen sijn sekerlike En ghine sult vinden ane hem genade Maer wildi doen bi minen rade` Ghine sult bidden nemmer wort Ghine leedt die sake ten ende vort Want si sijn some so gemoet Velsochtise ende ghi niet volstoet Jn uwe bede si souden hem Beromen dies ic seker bem Ende met v hare sceren houden [123] |
Fragment Bu 2...... ......... ......... ......... ......... ............ in geen manieren Maar zei hem tegen u opstaan En u verraden en verspreken En ook verjagen en versteken Nochtans verdraagt u het vriendelijk En gaat van hen wel hoffelijk En laat ze blijven in de moed 2 dage of vier, dat lijkt me goed En of die euvelmoet zocht Zo gebaar of het u niets scheelde Hun vriendschap nog min nog meer Dat zal u bevorderen erg zeer Want dorpse harten zijn zo geaard Zo meer dat men hem bidt of vleit ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... Een streek niet voorwaarts gaan Want hij heeft menige tegenspoed Nu goed gelaat, nu euvelmoet Daarom moet hij menige handigheid Daarvan zoeken, dat is een waar ding [121] Als nu volgen, als nu vlieden Zal hem van minnen goed geschieden Aldus verkondigt dat hart van mij Als dan 3 dagen dan geleden zijn En ge waant of kon het weten Dat het verzacht is en gezeten Die euvelmoet der drie portieren Gat weder tot hen alzo snel ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... Als men hare minne tevoren legt En peinst gelijk in haar gemoed Ja, weet het god, noch ben ik goed Welgemanierd, liefelijk en schoon Sinds meer dat zulke personen Me pijnen minne tevoren te leggen Zo hoe dat met het ontzeggen Of met verlof heen ga Ik weet dat wel zoals ik het versta Dat ze het te beter met het hart gunt Die verzoeker, gebeurt het hem dan Dat minne wel ontvangt en goed Zo heeft hij dan waar hij naar stond ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... Die goed wachten niet kan Haar gemoed moet, want nochtans Ze zijn nimmer zo overmoedig [122] Maar wil je vlijtig bidden Ge zal zeker ontvangen zijn En ge zal vinden aan hem genade Maar wil je het doen bij mijn raad Ge zal nimmer een woord bidden Ge legt die zaak ten einde voort Want ze zijn soms zo gemoed Veel zochten ze en gij het niet volstond In uw bede ze zouden zich Beroemen, dus ben ik zeker En met u hun scherts houden [123] |
Fragment A1Te segne vanden quaden wiue Dat soe v te scerne niene driue Want hets al archede dat soe penst Nochtan soe dect hare ende venst Van buten minne ende goet gelaet Daer soe v herte mede vaet Ende weltijt dat soe wert geware Dat soe v siet na volgen hare Dan eerst sciet soe hare venijn Dat sijn de quaetheden in hare sijn Ende pijnt hare dies nacht ende dach Hoe dat soe v bedriegen mach Ende versuaren mach ende verduwen Dor god nu penst dan om haer scuwen Ende ne pijntse v niet te vane Of gi der doet begert tontgane Bedi hoe scone dat soe scijnt Soe es ene beeste dor venijnt Ane stert an buuc no oec an hoeft Ghenaecti hare ghi sijt beroeft Van uwer gesonden ende wert vergeuen Bi haren venine dat soe can geuen Dies soe verslaet ende oec ontmaect Allen den genen dien soe genaect Bi verranessen also wi lesen Ja sonder nemmermeer ghenesen Want hare venijn dats so jnnech Ende so bitter ende so veninech [124] Dat niemen wel ne can gestelpen No dar iegen ne mach gehelpen No triacle na rachine Mar sin ende trouwe sijn medicine Alle dar iegen gelouets mi Dit ne seggic nochtan niet bedi Dat ic v goede wijf heete verhaten No haer geselscap oec laten Jnne wille wel dat ghise mint Dar ghise der minnen werdich kint Ende ligt bi hare ende winnet dracht Ofs v nature geuet de macht Ende vriendelike vant v te hare gelaten Eertse ende trecse vor bi maten Scoetse ende cleetse cuschelike Ende wint hem tere tamelike Nadien dat ghire te doene vermoget Ende nerenstelike dar na poget Dat si doget ende vroetscap leeren Laetse gaen ende laetse keeren Ombegrepen met goeden lieden Ende laetse gomen vre maisnieden Vre kinder ende vre wonen Of sijs hem onderwinden conen Ende in hues huus bederue lopen Consi ooc copen of vercopen Dar toe mogensi wel versinnen Siedi dat ghire ane moget winnen Consi oec ambacht clene of groet Dat laet hem doen of gijs ebt noet Of spinnen of nayen of laken maken Ende alle hue openbare saken Die niet behoeuen te sine bedect Die radic dat gi hem vertrect [125] Nemmer in nerenst of in spele Ne betrout v in hem te vele Dat ghi hem segt gepens of daet Dat v met rechte te helne staet Bedi v mochter af messcien Ende emmer wacht v oec van dien Alle die daghe dat ghi leuet Dat gi hem lieden niene gheuet Bouen v seluen te groet gebot Wie oec diet dade ware sot Want ons de lettre vor wareit seget Daer twijf de meestrie dreget Soes wederwordech iegen haren man Jn allen sticken die hem gaen an Nemt v seluen dan tuwen ware Tuwen huus dat niet mesfare Ende latet al vp hem niet staen Hoe besech dat si omme gaen Want bedi bi cranker hoede Wert men quite van groten goede Aldus vindict in minen brieue Ende gi die ebt v werde lieue Sijt wel bedocht ende vroet Ende doet hemlieden geselscap goet Ende laet hem weten sonderlinge Alle uwe gheemene dinge Mar emmer sijt in uwer hoede Ende wacht v als doet die vroede Namelike vp ten seluen tijt Dat gi soect an hem delijt [126] Ende ghise helset ende cust Of els iet doet dies v lust Dat si v herte niet uerweeken No om bidden no om smeeken Ende ghi hem vaste suijcht ende helt Hu nauwe gepens wat dat gi stelt Ne doedijs niet wet sonder waen Het mach v lichte te quade vergaen Want wi lesen alsic versta Dat die bose dalida Bi valscen gesmeeke dat soe uerwan Sampsoene haren goeden man Die so sterc was ende so coene Ende so duchtech dars was te doene Ende van leden so wel gewracht Dat hi adde .xij. manne cracht Ende hi bi siere mogenthede Den sterken liebart onderdede Mar dese cracht bi mire wetentscepen Was aldus in hem verscepen So weltijt dat hi sonder ware Siere vlechtine van sinen hare Dat hi siere starchede also houde Quite ende sonder wesen soude Van sulker cracht so wonderde soe Ende lach hem an spade ende vroe Te segne hoe dit wesen mochte Ende hi die hare sijn ingedochte Plach te vertreckene altemale Seide hare wareit sonder hale [127] Ende so ten eersten dat soet wiste Als ene die vul was quader liste Wachte haren point ende haren slach Sijnt geuiel hem vp enen dach Dat hi vp minne ende vp trouwe groet Lach ende sliep in haren scoet Ende soe die emmer seide omt hare Roefden sijn haer met ere scare Ende hi verloes mettien ter stede Sine cracht ende sine bliscap mede Arde grotelike tsinen scaden Aldus was hi bi wiue verraden Bider redenen dat hi hare seide Sine sonderlinge verholenheide Dus es menech man geweset Dar men in boeke noch af leset h Ier omme vindewi van salomone Dat hi seide te sinen sone Een nutte wort in sijn latin O sone seit hi sone mijn Wacht die porte van dinen monde Die bode es van diere herten gronde So machtu scuwen talre tijt Scade lachter pine verwijt Dat daric di belouen wale Dit sermoen ende dese tale Soude elc predeken sonder brief Den dullen mannen die hi adde lief Dat si der bi hem mogen wachten Te segne wiuen al hare gedachten Om scame te scuwene ende leet [128] Nochtan machscien maget wesen leet Sulken wiuen ouden of iongen Die so rasch sijn van haren tongen Dat si verclappen al dat si weten Nu meer dies daric mi vermeten Ende nemen menegen lijf ende ere Nu es weltijt dat ic mi kere Te miere materien van hede eer Hier af ne seggic v nemmeer g Heselle gi ebt jc wane gehort In mijn gedichte dar bet vort Hoe die jalouse dorper quaet Sijn wijf versprect ende hoe hise slaet Ende duingt met pinen menechfoude Die met rechte wesen soude Niet sijn vrouwe mar sijn gegade Van wille van herten ende van rade Ende hi weder hare genoet Beede in liue ende inder doet |
Fragment A1Te zeggen van de kwade wijven Dat ze u niet tot schets drijven Want het is alles ergheid dat ze peinst Nochtans ze bedekt zich en veinst Van buiten minne en goed gelaat Daar ze u hard mee vangt En welke tijd dat ze het werd gewaar Dat ze u ziet navolgen haar Dan eerst schiet ze haar venijn Dat zijn de kwaadheden die in haar zijn En pijnigt zich dus nacht en dag Hoe dat ze u bedriegen mag En verzuren mag en verduwen Door god nu peinst dan om haar te schuwen En nee pijnt ze u niet te vangen Of ge de dood begeert te ontgaan Daarbij hoe schoon dat ze schijnt Ze is een beeste door het venijn Aan staart, aan buik nog ook aan hoofd Genaakt ge haar, ge bent berooft Van uw gezondheid en wordt vergeven Bij haar venijn dat ze kan geven Dus zo verslaat en ook ontmaakt Al diegenen die ze genaakt Bij verraad alzo we lezen Ja zonder nimmermeer te genezen Want haar venijn dat is zo innig En zo bitter en zo venijnig [124] Dat niemand goed nee kan stelpen Nog daartegen nee mag helpen No triakel naar recht Maar zin en trouw zijn medicijnen Alle daartegen geloof me Dit nee zeg ik nochtans niet omdat Dat ik uw goede wijf zeg te haten Nog haar gezelschap ook laten Ik wil dat ge haar mint Daar ge haar de minnen waardig kent En ligt bij haar en wint dracht Of ze uw natuur geeft de macht En vriendelijk vindt u tot haar gelaten Eer haar en trek haar voor bij maten Geef haar schoenen en kleed haar kuis En win haar te eren tamelijk Nadien dat ge er te doen vermag En vlijtig daarnaar poogt Dat ze deugd en kennis leren Laar haar gaan en laat haar verkeren Om begeven met goede lieden En laat haar bezien uw manschappen Uw kinderen en uw wonen Of ze zich onderwinden kunnen En in hun huis durven lopen Kan ze ook kopen of verkopen Daartoe mogen ze wel verzinnen Zie je dat je eraan mag winnen Kan ze ook ambacht klein of groot Dat laat hen doen of gij nood hebt Of spinnen of naaien of laken maken En alle uw openbare zaken Die niet behoeven te zijn bedekt Die raad ik aan dat ge hen verteld [125] Nimmer in ernst of in spel Nee, vertrouwt u in hen te veel Dat ge hen zegt gepeins of daad Dat u met recht te helen staat Omdat u mocht er van misgaan En immer wacht u ook van dien Alle dagen dat ge leeft Dat ge hen lieden niet geeft Boven u zelf te groot gebod Wie ook die het deed was zot Want ons de letter (Bijbel) voor waar zegt Daar het wijf de meester dreigt Zo ze haar man tegenspreekt In alle stukken die hem aangaan Neem u zelf dan goed waar Te uw huis dat het niet misgaat En laat alles niet op hen staan Hoe bezig dat ze omgaan Want omdat bij zwakke hoede Wordt men kwijt van groot goed Aldus vind ik het in mijn brieven En ge die hebt uw lieve waard Wees goed bedacht en verstandig En doe hen goed gezelschap En laat hen vooral weten Al uw gewone dingen Maar immer wees op uw hoede En wacht u zoals doet die verstandige Namelijk op dezelfde tijd Dat ge zoekt aan hen jolijt [126] En ge haar omhelst en kust Of anders iets doet dat u lust Dat ze uw hart niet verweken Nog om bidden, nog om smeken En ge hen hem vast zuigt en houdt Uw nauwe gepeins wat dat ge stelt Nee, doe je het niet, weet zonder waan Het mag u licht ten kwade vergaan Want we lezen zoals ik versta Dat die boze Dalida Bij vals smeken dat ze overwon Samson haar goede man Die zo sterk was en zo koen En zo geducht daar het was te doen En van leden zo goed gewrocht Dat hij had 12 mannenkracht En hij bij zijn mogendheid De sterke leeuw onderdeed Maar deze kracht bij mijn wetenschap Was aldus in hem geschapen Zo welke tijd dat hij zonder was Zijn vlechten van zijn haren Dat hij zijn sterkte alzo hield Kwijt en zonder wezen zou Van zulke kracht zo verwonderde ze En lag hem aan laat en vroeg Te zeggen hoe dit wezen mocht En hij die haar in zijn gedachte Plag te vertellen allemaal Zei haar de waarheid zonder omhaal [127] En zo ten eerste dat ze het wist Als een die vol was kwade listen Wachtte haar punt en haar slag Sinds gebeurde hem op een dag Dat hij op minne en op trouw groot Lag en sliep in haar schoot En zo die het immer zei om het haar Beroofde zijn haar met een schaar En hij verloor meteen ter stede Zijn kracht en zijn blijdschap mede Erg groot tot zijn schade Aldus was hij door een wijf verraden Bij de redenen dat hij haar zei Zijn bijzondere verholenheid Aldus is menig man geweest Daar men in boeken noch van leest Hierom vinden we van Salomon Dat hij zei tot zijn zoon Een nuttig woord in zijn Latijn O zoon, zei hij Wacht de poort van uw mond Die bode is van uw harten grond Zo mag u schuwen te alle tijd Schade, lachen, pijn, verwijt Dat durf ik u wel te beloven Deze sermoen en deze taal Zou elk prediken onverbloemd De dolle mannen die hij had lief Dat ze daarbij zich mogen wachten Te zeggen wijven al hun gedachten Om schaamte te schuwen en leed [128] Nochtans mag het schijnen een maagd leed te wezen Zulke wijven oude of jonge Die ze ras zijn van hun tongen Dat ze verklappen alles dat ze weten Nu meer dat ik durf me te vermeten En nemen menig lijf en eer Nu is het wel tijd dat ik me keer Tot mijn materie van heden eer Hiervan nee zeg ik u nimmer Gezel ge hebt ik waan gehoord In mijn gedicht daar beter voort Hoe die jalousie dorper kwaad Zijn wijf verspreekt en hoe hij haar slaat En dwingt met pijnen menigvuldig Die met recht wezen zou Niet zijn vrouwe maar zijn gade Van wil van harten en van raad En hij weer haar echtgenoot Beide in leven en in de dood |
Niet hare here wat dat geuelle Wat waendi dan wel lieue geselle Als hise hout in dese riote Ende niet ne hout als sine genote Ende hi hare doet dus menech leet Hen si hare vtermaten leet Ende die minne moet faelgieren Tusschen hem beeden in vele manieren Ende te gaen al ende reene Ja soe bi gode van nazareene Want wie die meester wilsijn gescouden Bouen sijn wijf ende here gehouden Hine sal van hare nemmer tuint Met goeder herten sijn gemint Want welken tiden dat bi meestrien Die minres houden hare amien [129] Sonder tuifel also saen Moet die minne te nieute gaen Want minne es so daen van naturen Dat soe niet ne wille geduren Het ne si so sake dat soe si Jn ombeduongene herte vri h Ier bi sietmen gedagelike Si .ij die sijn in huwelike Die teuoren gelieue waren Dat si dicke wers gheuaren Ende dicke hem oec ondergramen Dan die vremde te gader quamen Als hi meester ende here Wesen wille die wilen ere Was onderdanech menechfout Ende hare knecht ende dienstman scout Ende hare sijn lief ende soete minne Moeder vrouwe ende coninginne Ende togede hare menegen houescen tour Doe hise minde par amour Minde / ja in sulker wijs Adsoe geseit mijn soete amijs Ganc ende lanc mi dese dinc Of vbble vor mi ende sprinc Hi adt hare gehaelt of adde gesprongen Beede gehubbelt ende gesongen [130] Ja par auenture eer soe dat wort Adde bracht te vullen vort Want al sine gherte was hoe hi mochte Gedoen dat hare bequame dochte Wanneer dat hise heft getrouwet Ende niet beslut wien dat berouwet So keert dat wiel so dat de gone Die hare te dienne was gewone Eeer hise troude gebiet van hare Hem te dienne recht of soe ware Sine dierne ende anders niet Diere dienstman hi hem wilen hiet Ende cort hare har wandelinge Ende heescht hare redene ende rekeninge Van allen dien daden die soe doet Alsoe dat merct in haren moet Soe wert te handen wel gewes Dat hare ruste al leden es Ende hare bliscap al gedaen Sint soe hare siet dus sere bestaen Van den besten die soe noit vant No noit met minnen hare herte bant Ende wert so suaer van groten rouwe Soene weet hare in wien betrouwen Alsoene siet meester bouen hare Diese hiet lief ende scone care Ende doet hare nu so menegen toren Dat hare rouwet dat soe geboren Noit was van moedre dits ware dinc Arde suarlike es dan die terninc Omme gekeert in hare side Dat mach hare dinken want es soe blide [131] Ofte serech ende ongemoet Het dinct hem quaet ende wat soe doet Ende hi versprecse ende soe vergraemt Ende andwort hem meer dan betaemt Aldus wert deen den andren wreet Dat wilen lief was dats nu leet o M dit geselle mijn so plagen Die ouderinge bi ouden dagen Hem tonderdragene minne vrie Sonder beduanc ende meestrie Ende sine adden oec niet gegeuen Dat vrie leuen dat si dreuen Om alt metael ende al tgout Dat in arabien es int wout Dat vindewi wel vorwar bescreuen Doe waest dan beter ter werelt leuen Dan heden nu vp desen dach No doe oec niemen ne plach Andren te rouene no te slane No vte sire geburten tegnane Om te soekene vremde lande No bedeuarde no met gewande Elc bleef al stille in sine steden No nochtoe adde noit geleden Jason ouer de zeewen breet Die deerste was die noit zee leet Ende eerst visierde scip ende getouwe Bedi dat simpel volc getrouwe Ne wiste niet wat scipuart was No zeilen no roien sijt seker das Want sine dorsten niet bestaen De wilde zeewen sonder waen [132] Van sorgen ende van vreesen groet Sine addens oec negeenen noet Waht si vonden binden lande Spise ende goet so menegerande Dat siere den tijt bi liden mochten Ende anders niet meer sine sochten Alle waersi euen rike Ende onderminden hem vriendelike Ende dreuen bliscap ende goede vrie Nochtoe was sonder symonie Minne ende vrienscap in dat diet Ende deen ne hiesch den andren niet Al was gemeene goet ende quaet Sint quam valscheit ende baraet Die ghierege vrecheit met hem brochten Ende ghere genoechlicheit ne rochten Met desen drien so quam houerde Die hare genoette metter onwerde Ende dar naer haetscap ende nijt Mettesen gramscap ende strijt Sint traecheit ende gulsechede Ende sint onsuuer ledechede Die menegen lachtert ende scort Al dese daden springen vort Armoede vter hellen gronde Dar soe gewoent adde lange stonde Ende dar noch es hare recht wone Dese brochte scalc haren sone Ende dedene hangen ant jubet Naer des lants sede ende wet Om sinen vader hertegebreke [133] Te helpene stelpen sine breke |
Niet haar heer wat dat geviel Wat waande ge dan wel lieve gezel Als hij haar houdt in deze twist En niet nee houdt als zijn echtgenote En hij haar doet dus menig leed Het is haar uitermate leed En die minne moet falen Tussen hen beiden in vele manieren En vergaan te al ten einde rein Ja, zo bij god van Nazareth Want wie die meester wil zijn gescholden Boven zijn wijf en heer gehouden Hij zal van haar nimmer iets Met geen goed zijn bemind Want welke tijden dat bij meesterschap Die minnaars houden hun geliefden [129] Zonder twijfel alzo gelijk Moet die minne te niet gaan Want minne es zodanig van naturen Dat ze niet nee wil verduren Het nee is zo de zaak dat ze is In onbedwongen hart edel Hierbij ziet men dagelijks Zij 2 die zijn in huwelijk Die tevoren gelieven waren Dat ze vaak dwars varen En zich ook vaak vergrammen Dan die vreemde tezamen kwamen Als hij meester en heer Wezen wil die wijlen eer Was onderdanig menigvuldig En haar knecht en dienstman zijn En haar zijn lief en zoete minne Moeder vrouwe en koningin En toonde haar menige hoffelijke toer Toen hij haar par amour Minde, ja in zulke wijze Had ze gezegd mijn zoete geliefde Ga en verlang me dit ding Of huppel voor me en spring Hij had het voor haar gehaald of had gesprongen Beide gehuppeld en gezongen [130] Ja, per avontuur eer ze dat woord Had gebracht te vollen voort Want al zijn verlangen was hoe hij mocht Doen dat haar bekwaam dacht Wanneer dat hij haar heeft getrouwd En niet besluit wie dat berouwt Zo keert dat wiel zodat diegene Die haar te dienen was gewoon Eer hij haar trouwde gebood van haar Hem te dienen recht of ze was Zijn dienaar en anders niet Die eerder dienstman zich soms noemde En kort haar haar wandeling En eist haar reden en rekening Van al die daden die ze doet Alzo dat ze het merkt in haar gemoed Zo wort ze gelijk wel gewis Dat haar rust al geleden is En haar blijdschap al gedaan Sinds ze zich zo ziet zo zeer bestaan Van de beste die ze nooit vond Nog nooit met minnen haar hart bond En werd zo zwaar van grote rouw Zo nee weet ze in wie vertrouwen Als ze hem ziet meester boven haar Die ze noemt lief en schone vriend En doet haar nu zo menige toorn Dat het haar berouwt dat ze geboren Nooit was van moeder, dit is een waar ding Erg zwaar is dan die dobbelsteen Om gekeerd in haar zijde Dat mag ze denken want is ze blijde [131] Of zeer en ontstemd Het lijkt hem kwaad en wat ze doet En hij verspreekt haar en zo vergramd En antwoord hem meer dan betaamt Aldus wordt de ene de andere wreed Dat wijlen lief was, dat is nu leed Omdat dit mijn gezellen zo plagen Die ouderen in oude dagen Hen toedragen minne vrij Zonder dwang en meesterschap En ze had hem ook niet gegeven Dat vrije leven dat ze dreven Om al het metaal en al het goud Dat in Arabië is in het woud Dat vinden we wel voorwaar beschreven Toen was het dan beter ter wereld te leven Dan heden nu op deze dag Nog toen ook niemand nee plag Anderen te beroven nog te slaan No uit zijn geboorteland te gaan Om te zoeken vreemde lande Nog bedevaart, nog met wandelen Elk bleef al stil in zijn plaats Nog noch toe had nooit geleden Jason over de zeen breed Die de eerste was die ooi zee ging En eerst versierde schip en getouw Omdat simpele volk en getrouw Nee wist niet wat scheepvaart was Nog zeilen, nog roeien wat zeker is dat Want ze dorsten het niet bestaan De wilde zeen zonder waan [132] Van zorgen en van grote vrees Ze hadden ook nee geen nood Want ze vonden binnen het land Spijs en goed zo menigerhande Dat ze er de tijd bij doorbrengen mochten En ze niets anders meer zochten Allen waren ze even rijk En beminden zich vriendelijk En dreven blijdschap en goede vriendschap Noch toe was zonder simonie Minne en vriendschap in dat volk En de ene nee eiste van de andere niets Alles was algemeen goed en kwaad Sinds kwam valsheid en beraad Die gierige vrekkigheid met zich brachten En er genoeglijkheid nee mee wrochten Met deze drie zo kwam hovaardigheid Die zich genoot met de onwaarde En daarna haat en nijd Met deze gramschap en strijd Sinds traagheid en gulzigheid En sinds harde ledigheid Die menigeen uitlacht en scheurt Al deze daden springen voort Armoede uit de hellen grond Daar ze gewoond had lange stonde En daar noch is haar rechte wonen Deze bracht schalksheid, haar zoon En liet ze hangen aan de galg Naar de lands zede en wet Om zijn vader harteloosheid [133] Te helpen stelpen zijn gebrek |
Dar na quam mijn vrouwe tauerne Die roef ende stale hilt scouden gerne Eer soe vespren horde of messe Bedi soe es selue vrouwe ende abdesse Der dieue lodders ende mordeneren. Die haer gewin dar in verteren Jn ledecheden in glotternien Ende in sonden ende in ribaudien Ier naer wies weder ende vort Orloge ende sceldinge ende quade discort Jn dese werelt al ouer al Deen ginc rouen dander stal Dat volc dat eer was goedertiere Began doe wandelen sine maniere Ende liet algader sijn eerste leuen Noit sider oec dat staet bescreuen Van quade te doene sine finerden No van sonden sine cesserden Ende werden truffers ende liegers Verraders vechters ende bedriegers Ende gingen mordren ende rouen Die anders mochte comen te bouen Hi nam hem al met siere gewilde [134] Dat hi van hem ebben wilde Ende maecter aue sinen roem Sint hilt hem tfolc ant eyghindoem Tlant dat wilen was gemeene Dies wilde elc ebben sijn deel alleene Sonder enech weder talen Doe gincsi putten ende palen Ende sider geuiel dicke ende gesciede Doe sijt pointen onder hem liede Dat sire omme streden ende vochten Ende some oec metten liue becochten Of haerre lede wordsi sonder Die stercst was dede den cranken tonder Daer pine ende toren vele af quam Als dat tgemeene volc vernam Si pensden dat in haren moet Dat nuttelic ware ende goet Dat si cosen enen man Die haers gebot adde ende ban Ente ghemeente mochte beherden Ende hilden in rusten ende in verden Dat hi de mesdadege liede vinge Dar hise vonde ende hise hinge Ende elken clagre hilde te rachte Waert van dieften of van crachte a Ls dit was die liede quamen Jn ene seker stede te samen Ende coren met gemeenen monden Den strecsten dorpre die si vonden Ende maectene meester ende here [135] Dien daedsi werdechede ende ere Dese suoer hem nu ende echt Elken man te houdene sijn recht Ente bescermene dach ende nacht Den man sijn goet na sire macht Vptie vorwarde dat si hem gauen Haers goets so vele ende haerre hauen Dat hire met eren vp mochte leuen Si daden so ende hi es bleuen Jn dit ambacht langen tijt Dies adden toren ende nijt Dieue ende rouers die dit sagen Ende andre die dar mesdaet plagen Ende daden hem so menegen pant So waer dat hise mesdadech vant Dat hise vermeestren niet ne coeste So dat hi hulpe ebben moeste Beede van cnapen ende van knecsten Die hem souden helpen vechten So weltijt dat hi ware bestaen Hieromme versamenden vele saen Al dat volc arm ende rike Ende setten hem ghemeenlike Elken man na sine rikede Ende leuerden hem te hant dar mede Stoute cnapen ende seriante Ende dartoe lant ende grote rante Also vele dat hem dochte Dat hire hem vp bedragen mochte Wel met eren ende sine liede Dus voer hi wech met sire meisniede [136] Ende nam te lande goeder waer Goetstic ende lange sint dar naer Ende beiagedem al ontrent Herscap meer ende tenement Ende meersde altoes sijn gewin Van desen lieden quam eerst begin Van den princen van erderike Ende van coningen dier gelike Nadien dat wi gescreuen vinden Jn ouden ieesten die wi ombinden d Oe de werelt hier toe was comen Gelijc dat gi hier ebt vernomen So ginc elc gadren jonc ende out Gesteente zeluer ende gout Dat toueren was ombekent Ende daden maken facelment Potte ende nappe rike ende diere Ende ander sconeit meneghertiere Hechtsele gordele diere cronen Met precieusen steenen sconen Ende meriegen hobant wel gedaen Sijnt daetsi penege ende munte slaen Also den volke nutte dochte Dar elc mede copen ende paien mochte Ende vercopen in allen steden Hier na daetsi wapene smeden Suerde kniue ende aucotoene Halsberge coucen. auberioene Curien. helme. ende beckineele Bogen. selscutte ende quareele [137] Ghisarmen. glauien. ende piken Dar elc sinen viant mede dcoet wiken Sint ghingsi grauen ende vesten Ende maecten mure ende starke vesten Dar binnen casteele porten. borghe Want elc die rike was adde sorghe Te verliesene sijn beiach Noit sider oec no nacht no dach Dat si der rikeit ende der hauen Haerre herten minne gauen Newarsi seker no sorgeloes Mar pinen ende vreesen vul altoes Omdat die rikeit diesi wonnen Dar teuoren gelijc der sonnen Ende den winde was gemeene Dat elc adde waest groet of cleene Hilt hi nauwelike ende vaste Die meest andren gaf dat was de baste Entie liefste ins nemers sinne Dus was vercocht eerst goede minne Die oec gemeene teuoren was |
Daarna kwam mijn vrouwe taverne Die roofde en stal, hield graag schulden (heelster) Eer ze vesper hoorde of missen Daarom zo is dezelfde vrouwe en abdis Daar dieven, dobbelaars en moordenaars. Die hun gewin daarin verteren In ledigheid, in gulzigheid En in zonden en in landlopen Hierna groeide weder en voort Oorlog en schelden en kwade twisten In deze wereld al overal De een ging roven, de ander stal Dat volk dat eerder was goedertieren Begon toen te veranderen zijn manieren En liet algeheel zijn eerste leven Nooit sinds ook, dat staat beschreven Van kwaad te doen zich zuiverde Nog van zonden ze verminderden En werden spotters en leugenaars Verraders, vechters en bedriegers En gingen moorden en roven Die anders te boven mochten komen Hij nam van hem alles met zijn geweld [134] Dat hij van hem hebben wilde En maakte er van zijn roem Sinds hield zich het volk aan het eigendom Het land dat wijlen was algemeen Dus wilde elk hebben zijn deel alleen Zonder enig tegenspreken Toen gingen ze putten en palen En sinds gebeurde vaak en geschiede Toen ze die punten onder hen lieden Dat ze er om streden en vochten En soms ook met het lijf bekochten Of worden zonder hun leden Die de sterkste was deed de zwakke ten onder Waar pijn en toorn veel van kwam Toe dat het gewone volk vernam Zei peinsden dat in hun gemoed Dat nuttig was en goed Dat ze kozen een man Die hun gebod had en ban En die de gemeente mocht beheren En hielden in rust en in bescherming Dat hij de misdadige lieden ving Dar hij ze vond en hij ze hing En elke klager hield in het recht Was het van diefstal of van kracht Toen dit was die lieden kwamen In een zekere plaats tezamen En kozen met algemene monden De sterkste dorper die ze vonden En maakten hem meester en heer [135] Die deden ze waardigheid en eer Deze zwoer hem nu en echt Elke man te houden zijn recht En te beschermen dag en nacht De man zijn goed naar zijn macht Op die voorwaarde dat ze hem gaven Van hun goed zo veel en hun have Dat hij er met eren op mocht leven Ze daden zo en hij is gebleven In dit ambacht lange tijd Dus hadden toorn en nijd Dieven en rovers die dit zagen En anderen die daar misdaad plagen En deden hem zo menige pand Zo waar dat hij ze misdadig vond Dat hij ze niet nee overmeesteren kon Zodat hij hulp hebben moest Beide van knapen en van knechten Die hem zouden helpen vechten Zo welke tijd dat hij was bestaan Hierom verzamelden velen gelijk Al dat volk, arm en rijk En zette zich algemeen Elke man naar zijn rijkheid En leverden hem gelijk daarmee Dappere knapen en bedienden En daartoe land en grote rente Alzo veel zodat hij dacht Dat hij er zich op bedragen mocht Wel met eren en zijn lieden Dus voer hij weg met zijn manschappen [136] En nam te lande goed waar Een goed stuk lang sinds daarna En bejaagde zich al omtrent Heerschappij meer en grondgebied En vermeerderde altijd zijn gewin Van deze lieden kwam eerst begin Van de prinsen van aardrijk En van koningen diergelijke Nadien dat we geschreven vinden In ouden verhalen die we ontbinden Toen de wereld hiertoe was gekomen Gelijk dat ge hier hebt vernomen Zo ging elke verzamelen, jong en oud Gesteenten, zilver en goud Dat te voeren was onbekend En lieten maken vaatwerk Potten en nappen, rijk en duur En andere schoonheid menigerhande Sieraden, gordels, dure kronen Met kostbare stenen versieren En menige hoofdband goed gedaan Sinds dat ze penningen en munten slaan Alzo het volk nuttig dacht Dar elk mee kopen en betalen mocht En verkopen in alle steden Hierna dat ze wapens smeden Zwaarden, messen en katoen Halsbergen kousen, kolder Leren kolder, helmen en bekkeneel Bogen, balisten en pijlen [137] Strijdbijlen, lansen en pieken Waar elk zijn vijand mee kon wijken Sinds gingen ze graven en vestigen En maakten muren en sterke vesten Daarbinnen kastelen, poorten, burchten Want elk die rijke was had zorgen Te verliezen zijn bejag Nooit sinds ook nog nacht nog dag Dat ze de rijkheid en de have Hun harten minne gaven Nee, waren ze zeker nog zorgeloos Maar pijnen en vrezen vol altijd Omdat de rijkheid zie ze wonnen Daar tevoren gelijk de zon En de wind was algemeen Dat elk had, was het groot of klein Hield hij nauwelijks vast Die het meest de anderen gaf dat was de beste En de liefste in ieders zin Dus was verkocht eerst goede minne Die ook algemeen was tevoren |
Sulker liede sijt seker das Die hem noch houden an sulke sede Soudemen noch vinden in kerstinede Meer dan dusentech ende drie Dit ne quam van gods gherade nie Neware allene van sdieuels rade [138] Die te vrecheden ende te quade Elken man te radene pliet Om sulke dorpers so nes mi niet Daricse sulc van seden kinne Wel onder copen hare minne Of onder gheuen hem of onder haten Mine roekets tuint bi caritaten m Aer het es iammer bi mire trouwen Van desen edelen sconen vrouwen Biwelken edele minne fijn Verheuen ende gestarct soude sijn Dat si an gifte ende an gewin So vaste keren haren sin Want het es ongehorde sprake Ende ombetamelike sake Dat edel lichame hem soude vercopen Om enech goet dat hi mach hopen e S dan so sake alsic seide ere Dat een cnape sine herte kere An vrouwen an ioncfdrouwen of an maget Die sulke trouwe te hem wert draget Dat soe hare minne in hem al dichte Niet om coeps wille no om gichte Mar purlike omden wille sine Jc radem dat dat hi hem pine Te leerne wijsdom ende conste Mede te behoudene hare wel ionste Ende om te bescermene hem ende hare Weltijt dats te doene ware [139] Dit verlichten ende vordren sere Elken minre eist cnape of here g Heualt oec dat hi heft amie Die scone ende ionc es ende iolie Ende vernemt eist lude of stille Dat soe enen andren minnen wille Of nu altoewert heuet beiaget Een ander lief dat hare wel behaget Hine salse niet dar omme versteken No oec lachtren no verspreken Met fellen verbode dorperlike Mar bidden hare omoedelike Dat soes om sinen wille ombare Ende noch om bet te smeekene hare Gheuiele hem oec in ene stonde Dat hise met enen andren vonde Jn heimeliker stede te werke Wachte hem dat hi niet ne merke Vp hem beeden alte nauwe No hare daer niet vele bescauwe 2 vo b Ende lide recht of hi ware blint Of dommer vele dan .i. kint So dat soe merke in diere gebare Dat hi der daet niet wert geware No hare te wers niet omme ne ian Gheualt oec dat hare enech man Vp minne of anders lettren sinde Jc rade dat hijs hem niet bewinde Te brekene ofte lesene mede Haerre tuier verholenlichede Te siene die dar gescreuen staet [140] Eer hijs orlof van hare ontfaet Wat soet in quade merken mochte Ende wandelen te hem wert hare gedochte 5Nemmermeer sone ebbe oec wille Te gane dar iegen dat soe wille Mar emmer si so willecome Van so wat steden dat soe come Ende keren weder van voet te voet Wanneer dat hare dinct wesen goet Want soene wille niet gehouden wesen Nu vant in hue herte lesen Die redene die ic nu sal scouwen Die gracie ebben wille van vrouwen Hi setse altoes vp hare berume Anders salsoene minnen cume Want ic neme wel vp mijn lijf Es soe sijn lief of oec sijn wijf Ende wilhise wachten so of houden Dat soe haers ne moge gewouden Hi es haerre minnen varinc buten Wat mach dat wachten dan besluten Niet entuint na minen moet Want sonder tuifel es soe goet Van naturen ende van aerde Alne nemt hars niemen waerde Jc weet dat soe har seluen soude [141] Al waer soe inden vronen woude Sonder dorperlike daet Mar sonder tuifel es soe quaet Beede van aerde ende van naturen Al slotemense binnen .vij. muren Soene sal hare niet onthouden mogen Soene sal hare quade tumen togen Ende sal bi enegher bendecheden Doen of pensen dorperheden Jn soe wat steden dat so si Nochtan ne seggict niet bedi Heft .i. man of wijf of kint Ende hise met goeder herten mint Ende hise siet in vremdelicheden Van haren kintschen dullen seden Te nauwer hout hise ende castijt Het mach wel helpen some tijt Dat soes te bet ter doget bekert Die hi hare seget of wijst of leert Gheualt oec dat hi van hare hort Quade niemare of quade wort Wachtem oec wat soes gesciet Dat hi hare mestrouwe niet Ende andworde weder hem of hare Die hem bringen sulke niemare Dat si quade dulheit iagen Want beter wijf si noit ne zagen No vulmaecter in allen trouwen Bedine sal hare niemen wantrouwen No messeggen met quaden vlite Vort radic dat hi niet ne uerwite [142] |
Zulke lieden, wat zeker is dat Die zich noch houden aan zulke zede Zou men noch vinden in christenheid Meer dan duizend en drie Dit nee kwam van Gods aanraden niet Nee, was alleen van de duivels raad [138] Die te vrekkigheid en te kwade Elke man te raden pleegt Om zulke dorpers zo nee is me niet Daar ik zulke van zeden ken Wel onder elkaar kopen hun minne Of onder elkaar geven hem of onder elkaar haten Het kan me niets schelen bij liefdadigheid Maar het is jammer bij mijn trouw Van deze edelen schonenvrouwen Waarbij edele minne fijn Verheven en gesterkt zou zijn Dat ze aan giften en aan gewin Zo vast keren hun zin Want het is ongehoorde taal En onbetamelijke zaak Dat edel lichaam zich zou verkopen Om enig goed dat hij mag hopen Is dan de zaak, zoals ik eerder zei Dat een knaap zijn hart keert An vrouwen aan jonkvrouwen of aan een maagd Die zulke trouw tot hem waart draagt Dat ze haar minne in hem al dicht Niet vanwege kopen wil, nog om gift Maar uur om de wil van hem Ik raad hem dat hij zich pijnigt Te leren wijsheid en kunst Mee te behouden haar goede gunst En om te beschermen hem en haar Welke tijd dat het te doen is [139] Dit verlicht en bevordert zeer Elke minnaar, is het knaap of heer Het gebeurt ook dat hij een geliefde heeft Die schoon en jong is en jolijt En verneemt, is het luid of stil Dat ze een andere minnen wil Of nu al reeds heeft bejaagd Een ander lief dat haar goed behaagt Hij zal haar daarom versteken Nog ook uitlachen nog verspreken Met fel verbod dorps Maar bidden haar ootmoedig Dat ze het zo om zijn wil ontbeert En noch om haar noch beter te smeken Geviel hem ook in een stonde Dat hij haar met een andere vond In heimelijke plaats te werk Wacht hem dat hij niet nee merkt Op hen beiden al te nauw Nog haar daar niet veel aanschouwt En doet recht alsof hij blind was Of veel dommer dan een kind Zodat ze merkt in die gebaren Dat hij de daad niet werd gewaar Nog haar dwars zit niet om nee gunt Gebeurt het ook dat haar enig man Op minne of anders brieven zendt Ik raad aan dat hij zich niet onderwindt Te breken of te lezen mede Hun tweeën verholenheid Te zien wat daar geschreven staat [140] Eer hij verlof van haar ontvangt Wat zo het in het kwade merken mocht En veranderen tot hem waart haar gedachte Nimmermeer zoon, heb ik de wil Te gaan waartegen dat ze wil Maar immer zo is ze welkom Van zowat plaatsen dat ze komt En keren weer van voet te voet of direct Wanneer dat haar goed denkt te wezen Want zo wil ze niet gehouden wezen Nu ga in uw hart overpeinzen Die reden die ik nu zal aanschouwen Die gratie hebben wil van vrouwen Hij laar haar altijd haar bewegingsvrijheid Anders zal ze hem nauwelijks minnen Want ik neem wel op mijn lijf Is ze zijn lief of ook zijn wijf En wil hij haar wachten zo of houden Dat ze zichzelf mag zijn Hij is haar minnen spoedig buiten Wat mag dat wachten dan besluiten Nies naar mijn gemoed Want zonder twijfel is ze goed Van naturen en van aarde Al nee neemt haar niemand voor waardevol Ik weet dat ze zichzelf zou [141] Al was ze helemaal heren geweld Zonder dorpse daad Maar zonder twijfel is ze kwaad Beide van aard en van naturen Al sloot men haar binnen 7 muren Zo zal ze zich niet onthouden mogen Zo zal ze haar kwade luimen tonen En zal met enige handigheid Doen of peinzen dorperheden Is zo welke plaatsen dat ze is Nochtans nee zeg ik het niet daarbij Heft een man of wijf of kind En hij ze met een goed hart bemint En hij ze ziet in bijzonder gedrag Van haar kindse dolle zeden Ternauwernood hij ze kastijdt Het mag wel helpen sommige tijd Dat ze zich te beter ter deugd bekeert Die hij haar zegt of wijst of leert Gebeurt het ook dat hij van haar hoort Slecht nieuws of kwade woorden Wacht hem ook zowat er gebeurt Dat hij haar niet wantrouwt En antwoord weer hem of haar Die hem brengen zulk nieuws Dat ze kwade dolheid jagen Want beter wijf ze nooit nee zagen Nog volmaakter in alle trouw Daarom zal haar niemand wantrouwen Nog verkeerd uitlaten met kwade vlijt |
Haren lac so hoe soet ga No bi gebelghe bluwe no sla Want ic wille dat ghijs getruwet So wie dat wijf castijt of bluwet Om hare te doene met crachte minnen Hi sal int ende dar an so winnen Als dwijf die hare catte vaet Ende sint om hare te tammene slaet Ende sprect toe met arden worden Ende bintse met vasten corden Want mach die catte den bande ontgaen Twijf mach wel messen ant weder vaen Dus eist mettesen nameleke Gheualt hem oec dat soene verspreke Ofte bluwe of sere meshandele Wachtem dat hi niene wandele Sine herte vp hare no clene no groet No geene weder slach no stoet Al wisti ouer wareit wel Dat soe hem scoren soude dat vel Al te sticken met haren clawen Of met groten smetten blawen Mar danke haer dies wel wriendelike Ende segge tote hare houescelike Dat hi sijn wilde emmermere Jn sulker martelien ende in sere Vptie vorwarde dat hare bequame Sijn dienst ende soene te danke name Ja dat hem lieuer dat steruen ware Dan dat leuen sonder hare Wel in rusten ende in ghemake Gheualt oec so dat soene make [143] Gram of tornech om enege daet Ende hise versprect dan ofte slaet Dies soe heft te kintsce maniere Of dies so iegen hem es te fiere Of dat hi dreect te mesmakene Stappans om sinen pais te makene Vanden hem weder dartoe versinnen Dat hi hare spele dat spel van minnen Eer si sceeden vander stede Dar mogen si bet versoenen mede Namelike die arme man Want bedi bi sente jan Den armen man dien mochtsoe laten Om cleene zaken ende saen verhaten Wildi so lanc so meer vercoenen Jn sine mesdaet ende versoenen Den armen man oec sekerlike Behoeft te minne vroedelike Ende te nemene al vorgoet Wat dat men hem messeget of doet Bet dant ne doet den riken Die hare machscien niene wilde wiken No wesen wilde in hare beduanc Om te verdienne haren danc Alse vele als van .ij. euencaue Om toeuerlaet van siere haue Sulc mochte gramen ende uerwerken [144] Bet dan die arme dat machmen merken Die rechte redene wel bescouwe Wilhi oec wesen ongetrouwe Al stillekine sinen lieue Om enege andre die hem gelieue Ende hise te lieue wille verkiesen Nochtan deerste niet verliesen Ende hi den niewen lieue sijn Geuet enegrande sconedekijn Vp niewe vrienscap ende minne Neme teersten goem dat niet verkinne Want soe souts droeuen ende maken clage Wanneer dat soet an dandre sage Ende soudene houden ouer loes Wachtem dat radic wel altoes Dat hi die andre niene doe Totem comen spade no vroe Tere stede daer deerste was gewone Totem te comene om te doene Sinen wille te menegher stonde Want ware dat sake dat deerste vonde Hem ende dandre te gadre dare Het soude hare wegen arde ouersuare Dat dinc ne ware die hare gedochte Nemmermeer vertroesten mochte So tongemake soude soes sijn Want .i. verbolgen euersuijn Dat die iagre heft vonden Ende moede geberst met sinen honden Ouer dicke ende ouer dinne No wulf no bere no liebardinne [145] Daer soe soget hare welpkine Ne pleget so serech niet te sine No so verbeten no so fel No so verborst dat weetic wel Als dwijf dar soe vernemen can Dat hare amijs of hare man Ene niewe vriendinne heft vercoren Ende soe de liefste was teuoren a L ware de sake oec dat soe voere Dat soese te gader niene beuoere So mochte jalous sijn weder saen Mochtsoe geweten of adsoe waen Dat hi verkeuesaect heuet hare Mar hoe dat metten wetene ware Of metten wane wachtem dies Dat hi nemmermee si so ries Dat hise hem iet wantrouwen doe Bi sinen lieue spade of vroe Hine mintse altoes met goeder trouwen Vulmaectelike vor alle vrouwen Ende suere hare dat in dieren heeden Ende eer si vander stede sceeden Spele hare echt der minnen spel Vriendelike dat radic wel Eist bi nachte of bi daghe So es hi quite van haerre claghe Es oec dat sake dat soe hem doet So groten pant dat hi hare moet Mids haerre bendecheit belyen Dat hi ene andre heft tamyen [146] Ende met heft gedaen die daet Onsculdege hem mede dats mijn raet Ende segge hi dedet om hem bescarmen Want soene niet ne liet geharmen Ende soene so vast hilt ende duanc An hare iegen sinen danc Dat hi hare niene conste ontgaen Thuus / doe hi tripot adde gedaen Dat hi dor scande ne conste gelaten Dat rout hem nv arde vtermaten Sint sal hi sueren ende sekeren mede Bi gode ende bi sine kerstinede Dat hem die daet geuiel noit eer Sonder enewarf sonder meer No nemmermeer gescien ne sal |
Voort raad ik aan dat hij niet nee verwijt [142] Haar laten zo hoe het gaat Nog bij verbolgen, ranselt nog slaat Want ik wil dat ge haar vertrouwt Zo wie dat wijf kastijdt of ranselt Om haar met kracht te laten minnen Hij zal in het einde daar zo aan winnen Als een wijf die haar kat vangt En sinds om die te temmen slaat En spreekt toe met harde woorden En bind het met vaste koorden Want mag die kat de banden ontgaan Het wijf mag wel met messen aan het vangen gaan Aldus is het met deze namelijk Gebeurt hem ook dat ze hem tegenspreekt Of ranselt of zeer mishandelt Wacht heem dat hij niet verandert Zijn hart op haar nog klei nog groot Nog geen terugslag, nog stoot Al wis je voor waarheid wel Dat ze hem scheuren zou dat vel Geheel in stukken met haar klauwen Of met groten blauwe smetten Maar bedank haar dus wel vriendelijk En zeg tot haar hoffelijk Dat hij zijn wilde immermeer In zulke martelingen en in zeer Op die voorwaarde dat het haar bekwam Zijn dienst en ze het in dank nam Ja, dat hem liever dat sterven was Dan dat leven zonder haar Wel in rust en in gemak Gebeurt het ook zodat ze zich maakt [143] Gram of vertoornd om enige daad En hij haar bespreekt dan of slaat Dus zo heeft ze kindse manieren Of die zo tegen hem is te fier Of dat hij dreigt te mismaken Gelijk om zijn vrede te maken Van hem weer daartoe verzinnen Dat hij haar speelt dat spel van minnen Eer ze scheiden van de plaats Daar mogen ze beter mee verzoenen Namelijk die arme man Want voorwaar bij Sint Jan De arme man die mocht ze laten Om kleine zaken en gelijk haten Wil je hoe langer hoe meer koener worden In zijn misdaad en verzoenen De armen man ook zeker Behoeft te minne verstandig En te nemen alles voor goed Wat dat men hem miszegt of doet Beter dan het nee doet de rijken Die hen misschien niet wilden wijken Nog wezen wilden in haar bedwang Om te verdienen haar dank Alzo veel van 2 haverdoppen Om toeverlaat van zijn have Zulke mochten vergrammen en verwerken [144] Beter dan die arme, dat mag men merken Die rechte reden goed aanschouwen Wil je ook ontrouw wezen Al stilletjes zijn lieve Om enige andere die hem gelieft En hij haar te liever wil verkiezen Nochtans de eerste niet verliezen En hij den nieuwe liefde van hem Geeft enigerhande schoonheid Op nieuwe vriendschap en minne Neen ten eerste waar dat niet bekennen Want het zou haar bedroeven en klagen maken Wanneer dat ze het aan de andere zag En zou haar houden voor loos Wacht hem, dat raad ik altijd wel aan Dat hij die andere niet doet Tot hem komen laat nog no vroeg Ter plaatse daar de eerste was gewoon Tot hem te komen om te doen Zijn wil te menige stonde Want was het zaak dat de eerste vond Hem en de andere tezamen daar Het zou haar erg zwaar wegen Dat ding nee was die van haar gedachte Nimmermeer vertroosten mocht Zo te ongemak zou ze zijn Want een verbolgen everzwijn Dat die jager heeft gevonden En moe gejaagd met zijn honden Over dik en over dun Nog wolf, nog beer, nog leeuwin [145] Daar ze zoogt haar welpje Nee, pleegt niet zo bezeerd te zijn Nog zo verbeten, nog zo fel Nog zo woedend, dat weet ik wel Als het wijf daar ze vernemen kan Dat haar geliefde of haar man Een nieuwe vriendin heeft gekozen En ze de liefste was tevoren Als was het ook zaak dat ze voer Dat ze tezamen niet bevoer Zo mocht ze jaloers zijn weer gelijk Mocht ze geweten of had ze waan Dat hij ontrouw is geworden haar Maar hoe dat met het weten was Of me het wanen, wacht hem dus Dat hij nimmermeer is zo roekeloos Dat hij haar iets met wantrouwen doet Bij zijn lieve, laat of vroeg Hij bemint haar altijd met goede trouw Volmaakt voor alle vrouwen En zweer haar dat in dure eden En eer ze van de plaats scheiden Speel haar echt de minnen spel Vriendelijk, dat raad ik wel aan Is het bij nacht of bij dag Zo is hij kwijt van haar klagen Is ook de zaak dat ze hem doet Zo’n grote pand dat hij haar moet Mits haar handigheid belijden Dat hij een andere heeft te geliefde [146] En mee heeft gedaan die daad Verontschuldig hem mede, dat is mijn raad En zeg dat hij het deed om zich te beschermen Want ze niet nee liet het rusten En zo ze vast hield en dwong Aan haar tegen zijn wil Zodat hij haar niet kon ontgaan Thuis toen hij minnespel had gedaan Dat hij door schande niet kon laten Dat berouwt hem nu erg uitermate Sinds zal hij het bezuren en verzekeren mede Bij god en bij zijn christenheid Dat hem die daad gebeurde nooit eerder Uitgezonderd eenmaal zonder meer Nog nimmermeer geschieden nee zal |
Worwert meer sijn leuen al Hi sal hem houden vort so wale Ende of soes nemmermeer hort tale Hi wille dat soe hem doe dar achter Aldie pine ende oec dien lachter Die wijf gedoen mach enen man Of die hare herte te doene hem jan Want lieuer ware hem warsoe versonken Of in water doet verdronken Dan hi nemmermeer der nare Willens quame daer soe ware Al ware dat sake dat soene ombode [147] Of bade selue sonder bode Nemmermeer ne sal ghedoghen Dat soe quame vor sine oghen Of daer soe es no nacht no dach Darict met eren belletten mach So sal hi hare gemanc verscuwen Mettien sal hi die gene duwen An hem vaste ende nauwelike Ende helsen ende cussen vriendelike Ende smeeken mede ende solasieres Met soeten worden goedertieren Ende omoede ende ghenaden Met natten oghen van siere mesdaden Sint nemmermeer ne sal gescien Ende hem met herten berouwet van dien Dat hi iegen hare heft mesdaen Ende hi gewillike wille ontfaen Alle die penitentie die soe wille laden Al ware dat sake dat hem soude scaden An sine gesonde ende an sijn leuen Alsijt so verre dan heft gedreuen Dat soe gedaen hem heft aflaet Van dien wanconste ende van dier daet Genende hem dies dat radic wele at hi hare derdewaruen spele Dat spel van minnen wel geraect So es dat soendinc al vulmaect Mar emmer wachtem hoe soet coeme [148] Dat hi hare van hare niene beroeme Want soe mochts droeue ende serech sijn Het sijn oec menege dat wel anscijn Alsi ene maget of vrouwe minnen Ende sine mogen dan gewinnen Haren wille niet van hare Dat sise beniemaren harentare Ende hem beroemen van derre daet Dat weetic wale si doen quaet Sulc beroem dats wareit bloet Dats dorpernie ende sonde groet Ende wie dats pleget eist arme of rike Hi es fel ende dorper sekerlike Dat seggic v in waerre sprake Want bedi al ware dat sake Dat si adden also gedaen Alsi den lieden doen verstaen Nochtan ne souden sijt niet vertrecken Mer altoes helen ende decken Vaste in hare herte binnen Want hets maniere vander minnen Dat soe hare dade wille ontstelen Ende vaste ende nauwelike helen Sonder andren vort vertellen Het ne ware allene dien gesellen Diemen getrouwe ende goet heft vonden Dien machment stille wel vermonden [149] Sonder toren ende sonder scade Bider hoefscher minnen rade v Ort radic hem in goeder trouwen Van allen vrouwen ofte ioncfrouwen Daer hi met wandelt of die hi kint Dat hi die gene die hi mint Ebbe altoes in sine ghedachte Beede bi dage ende bi nachte Ende prijsse ende eerse vor hem allen So warwert dat hem mach geuallen Met allen wille met alre macht Wat dat hi seget of spelet of lacht Of vertoecht in sine gebare Met andren vrouwen dan met hare Daer hi hem ter auenturen niet Ne mach onthouden alsi besiet Haer vriendelic lachen met soeten ogen Die menegen minre doet dogen Ende haer genoegelike tale Dat voeget elken minre wale Dat he gemensam ende mender si Ende goedertiere ende houesch dar bi Ende hi hem tallen den vrouwen doe Hoe so sine herte draget dar toe Ende merghen met hem ende spele Gematelike ende niet te vele Dat hem sijns liefs niet gedinke te min Vort radic hem om sijn gewin Dat hi hem pine om hare houde Ende ouer precieusech houde [150] Ende doe hare emmer te verstane Dat soe si scoenre dan dyane Die ene der scoenster magede was Daric nie iet vele af las Soe saels hem ionnen vele te bat Want sonder tuifel ic seggu dat Dat vrouwe ne leuet vp erderike No so scone no arme no rike No so helege beghine no nonne Die nu bescijnt no mane no sonne Mar es dat sake dat mense prijst Ende doget ende sconeit an hare wijst Soene ebs bliscap ende delijt Stille of lude in eneghe tijt Ende soene verhouerdech der bi Want elke waent geloeft des mi Scone wesen als ene godinne Ende werdech wel dat mense minne Vor alle dandre sonderlinghe Dus sullen scone jongelinghe Die dragen willen minne fijn Pertech ende nerenst sijn Om te behoudene hare amien Sonder duingen ende castien Van haerre mesdaet dat vant verstaen So mogensi gracie van hem ontfaen [151] Ende leuen sachte ende sonder nose Aldus geselle van uwer rose Die precieus es ende goet Ende vaste staet in vwen moet Hebt altoes in hue gedachte Beede bi dage ende bi nachte Ende prijsse ende eerse vor hem allen So waer wert dat v mach geuallen Met allen wille met alre mach So wat dat gi sprect of lacht Of vertoget in uwe gebare Met andren vrouwen dan met hare Dies gi v ter auenturen niet Ne moget onthouden als gi siet Als ghire af sijt in saysinen Suldi v nerenstelike pinen Die te wachtene godeweit Ghelijc dat ic ebbe geseit So wert v bliscap al vulmaect Dar gi lange na ebt gewaect Dit daric seggen sekerlike Dies ionne v god van hemelrike a Men geselle dit moete gescien Andwordic weder ende mettien Danctic hem van sinen rade Ende boet te stane vroe ende spade [152] Te sinen dienste ende te siere ere Ende te volghene siere leere Wie dat ontriede of mochte verbieden Doe namic orlof ende wi scieden a Lsic van hem gesceeden was Ghingic vort int soete gras Ende in die scone bloemekine Ende horde singen die vogheline Die mi met haren sanghe daden Eendeel vergheten mire ongenaden Ende niet algader dat wet vorwaer Want mire herten woech wel suaer Dat mi mijn lieue geselle hiet Int eerste dat hi mi gheriet In goeder vrienscap ende in truwen Dat ic ene stic tijts soude scuwen Dien torre daer die scone in lach Neware mijn herte die nacht ende dach Haers gedochte eenparlike Droech mi darewert so vastelike Dat ic van gherten waende verduinen Mar doch onthildics mi met pinen Ende nam den wech ter rechter hant Dien ic vor mi ghesleghen vant Dien ghingic dore ic seggu dat Omte soekene enen pat De welke was in dietsch geheeten |
Voortaan meer al zijn leven Hij zal zich houden voort zo goed En of ze nimmermeer hoort woorden Hij wil dat ze hem doet daarna Al die pijn en ook dat lachen Die een wijf doen mag een man Of wat haar hart te doen hem gunt Want liever was het hem was ze verzonken Of in water dood verdronken Dan hij nimmermeer daarnaar Willens kwam daar ze was Al was het zaak dat ze hem ontbood [147] Of bad zelf zonder bode Nimmermeer nee zal gedogen Dat ze kwam voor zijn ogen Of waar ze is, nog nacht nog dag Daar ik het met eren beletten mag Zo zal hij haar gezelschap schuwen Meteen zal hij diegene duwen Aan hem vast en nauw En omhelzen en kussen vriendelijk En smeken mede en solaas geven Met zoete woorden goedertieren En ootmoed en genaden Met natte ogen van zijn misdaden Sinds nimmermeer nee zal geschieden En het hem met hart berouwt van dien Dat hij tegen haar heeft misdaan En hij gewillig wil ontvangen Al de penitentie die ze wil laden Al was het zaak dat het hem zou schaden Aan zijn gezondheid en aan zijn leven Als zij het zo ver dan heeft gedreven Dat ze hem aflaat heeft laten doen Van dat ongenoegen en van die daad Verstout zich dus, dat raad ik wel aan Dat hij haar de derde maal speelt Dat spel van minnen goed geraakt Zo is dat verzoen ding geheel volmaakt Maar immer wacht hem hoe zo het komt [148] Dat hij haar van haar niets beroemt Want ze mocht droevig en bezeerd zijn Er zijn ook menige, dat wel schijnt Als ze een maagd of vrouwe minnen En ze mogen dan gewinnen Haar wil niet van haar Dat ze haar opspraak brengen hier en daar En zich beroemen van die daad Dat weet ik wel, ze doen kwaad Zulke beroemen, dat is blote waarheid Dat is dorpsheid en grote zonde En wie dat pleegt, is het arm of rijk Hij is fel en dorps zeker Dat zeg ik u in waren taal Want omdat al was het zaak Dat ze hadden alzo gedaan Als ze den lieden doen verstaan Nochtans nee, zouden zij het niet vertellen Maar altijd verhelen en bedekken Vast in hun hart binnen Want het is een manier van de minnen Dat ze hun daad willen verbergen En vast en nauw verhelen Zonder anderen voortvertellen Het nee was alleen die gezellen Die men getrouw en goed heeft gevonden Die mag men het stil wel vertellen [149] Zonder toorn en zonder schade Bij de hoffelijke minnen raad Voort raad ik hem in goede trouw Van alle vrouwen of jonkvrouwen Daar hij mee wandelt of die hij kent Dat hij diegene die hij mint Altijd heeft in zijn gedachte Beide, bij dag en bij nacht En prijs haar en eer haar voor hen allen Zo werwaarts dat hem mag gevallen Met alle wil, met alle macht Wat dat hij zegt of speelt of lacht Of toont in zijn gebaren Met andere vrouwen dan met haar Daar hij hem ter avonturen niet Nee, mag onthouden als je beziet Haar vriendelijk lachen met lieve ogen Die menige minnaar doet gedogen En haar genoeglijke taal Dat voegt elke minnaar wel Dat hij gemeenzaam en voorkomend is En goedertieren en hoffelijk daarbij En hij zich te alle vrouwen doet Hoe zo zijn hart draagt daartoe En vermaakt zich en speelt Matig en niet te veel Dat hem zijn lief niet denkt te minder Voort raad ik hem om zijn gewin Dat hij zich pijnt om haar te houden En voor kostbaar houdt [150] En laat haar immer verstaan Dat ze mooier dan Diana is Die een der mooiste maagden was Daar ik niets iets veel van las Zo zal ze hem beter gunnen Want zonder twijfel zag ik u dat Dat vrouwe nee leeft op aardrijk Nog zo mooi, nog arm, nog rijk Nog zo heilige begijn, nog non Die nu beschijnt nog maan, nog zon Maar het is zaak dat men ze prijst En deugd en schoonheid aan hen wijst Zo heeft ze blijdschap en jolijt Stil of luid in enige tijd En ze wordt hovaardig daarbij Want elke waant, geloof mij Mooi te ween als een godin En wel waardig dat men ze mint Voor alle de anderen vooral Dus zullen mooie jongelingen Die dragen willen fijne minne Vlug en vlijtig zijn Om te behouden hun geliefde Zonder dwingen en kastijden Van hun misdaad, dat zal je verstaan Zo mogen ze gratie van hem ontvangen [151] En leven zacht en zonder rumoer Aldus gezel van uw roos Die kostbaar is en goed En vaste staat in uw gemoed Hebt altijd in uw gedachte Beide, bij dag en bij nacht En prijs haar en eer haar voor hen allen Zo was het waard dat het u mag gevallen Met alle wil met alle macht Zowat dat ge spreek of lacht Of toont in uw gebaren Met andere vrouwen dan met haar Dus ge u ter avonturen niet New, mag onthouden als ge ziet Als ge er in het bezit er bent in seizoenen Zal ge u vlijtig pijnen Die te wachten, god weet Gelijk dat ik heb gezegd Zo wordt uw blijdschap al volmaakt Daar ge lang naar hebt gewaakt Dit durf ik zeker te zeggen Dus gunt u god van hemelrijk Amen. Gezel dit moet geschieden Antwoorde ik weer en meteen Bedankt ik hem van zijn raad En bood te staan vroeg en laat [152] Tot zijn dienst, tot zijn eer En te volgen zijn leer Wie dat ontraadt of mocht verbieden Toen nam ik verlof en we scheiden Toen ik van hem gescheiden was Ging ik voort in het zoete gras En in die mooie bloempjes En hoorde zingen die vogeltjes Die me met hun zang deden Een deel vergeten mijn ongenade En niet allemaal, weet dat voorwaar Want mijn hart woog wel zwaar Dat me mijn lieve gezel zei In het eerste dat hij me aanraadde In goede vriendschap en in trouw Dat ik een stuk tijd zou schuwen Die toren daar die schone in lag Nee maar mijn hart die nacht en dag Haar gedacht eenparig Droeg me derwaarts zo vast Dat ik van begeerte waande verdwijnen Maar toch onthield ik het met pijnen En nam de weg ter rechterhand Die ik voor me geslagen vond Die ging ik door, ik zeg u dat Om te zoeken een pad Die was in Diets geheten |
Te vele geuen / mar gi sult weten Dat ic dar af was doe wel verre Dies wasic dicke droeue ende erre n Euen ene clene clare fonteine Al pensende om die zuuer reine Quamic verdelike ghegaen [153] Daer besieden sagic staen Onder ene groene linde Ene vrouwe die mi lettel minde Die scone was ende wel bequame Verweende rikeit was hare name Ende stont dar in dat soete cruut Om te gebrukene hare deduut Met haren lieue ende hi met hare Alsic dat sach ic tart bet nare Ende omboet hem beeden goeden dach Teerst dat soe mi met ogen sach Soe loecte vp mi als .i. tyrant Ende vragede weder alte hant Sonder groeten met fellen gedochte Wat ic wilde of wat ic sochte So allene in dien vergiere Ic seide vrouwe godertiere En houesche hier in desen houe Bem ic comen bi orloue Der cuscher maget edelheden Ende come v soeken teser steden Om te biddene vp ghenade Dat ghi mi wijst bi uwen rade Een padelkin gaet dor hue lant Te vele geuen eist genant Vp sulke vorwarde dat ic si Al mijn leuen v eyghin vri Als met te doene al v geuoech Mettesen worde soe verdroech [154] Haren mont verbetenlike Ende seide vrient ghewarlike Mi wondert vtermaten sere Hoe du so coene best nemmermere Mi te biddene clene of groet Ende du mi haets al toter doet Dattu mi haets oec dats anscijn Want noit ne stont dat herte dijn No dijn wille no dijn moet Te gaderne scat of ander goet Ende ebs mi emmer vandi verdreuen Ende al dine ebbinghe woch gegeuen Of in ydelheden vertert Sijnt du mi heues aldus ontwert Ende niet begers die vrienscap mine No weder oec mijn vrient te sine Dadic dan enege dinc dor di Dat ware onrecht dat dinke mi Mar neenic niet alselp mi god No dor bede no dor ghebod No dor ghedreech no miede mede Ne ghehoric dine bede So wien soet torent ofte scade Dat ic di leede tesen pade Dat seggic di al sonder spel Ganc henen dan so doestu wel Ofte neen jc doe di keeren Vter plachen. met onneren Want dijn comen ende dijn gaen Daric bem dat vant verstaen Dat es mi iegen therte vrient Dies hefstu iegen mi verdient a Lsic dit horde ic was in vare Ende nam orlof ende sciet van hare [155] Als een die vtermaten droefde Ende goeder hulpen wel behoefde Sint pindic mi in lanc so mere Te volgene mijns gesellen lere So warwert dat jc mi bekeerde Quade tonge ic altoes eerde Ende diende hare ende oec der quenen Houescelike ende allen den ghenen Die mi ongheionstech waren Dustane wijs dedic te waren Lange tijt mine penitencie In alsulker consciencie Als god wel wiste want ic wrochte Ende een ander mijn herte dochte Die mi van rouwen dween tegadre Noit ne addic gesijn verradre No daer voren no daer naer Sonder doe dat wet vorwaer d Oe mi de minne dus sach verdroeft Ende tallen tiden adde geproeft In mijn vernoy goet ende getrouwe Hem ontfarmde van minen rouwe Ende verbarde hem vor mi al bloet Vor mi in mine meeste noet Om mi te troestene ende hi vragede Hoet mi stont ende hoe mi behagede Ende ic vertrac hem altemale Mijn vernoy ende mine quale Ende altegadre hoet mi stoet Doe seidi tote mi cnape goet Gedincti noch iet mire gebode Ende heuestuse nu in diere node Getrouwelike behouden al [156] Gelijc dat ic di beual Jaic here/nv noemse dan Gherne here/ende ic began s Al mi van minnen goet gescien Dorpernie sal ic vlien Van niemene salic seggen quaet No vertellen sine mesdaet Houeschelike salic groeten Alle de gene die mi gemoeten Ribaudie no dorperhede Ne salic spreken te ghere stede Alle vrouwen salic werden Ende sal mi wachten van houerden Cuusch salic wesen tallen tide Dartoe iolijs ende altoes blide Ende houesch ende milde al mijn leuen Ende teere stede al mijn herte geuen d Oe cupido vernam die tale Hi seide vrient nv horic wale Sint du gedincs miere lessen Ende duse vertrecs dus sonder messen Dat wel bestaet es dattu leues Ende dattu iegen mi oec heues Stille ende lude gewest getrouwe Willic dinen groten rouwe Di verghelden ende dine pine Ende die scone florentine Helpen bringen vten prisoene Ende huen willen mede te doene Ondanc der quader ialousien Die ic geloue sal doen lien Eer ic nemmer van di sceede Dit gelouic di met heede Ende met trouwen gewarlike [157] Dies dankic hem omoedelike Ende wart van minen sorgen sonder Dies ne darf niemen ebben wonder 1 Ettren dedi maken sciere Ende sendetse vte bi messagiere Ouer al om sine man Dar hi hem best getroude an Somen bat hi ende somen geboet Dat si quamen met haesten groet Te sinen houe als heelden coene Te horne wat hi dinct te doene d Ie boden voeren al ouer al Ten genen dar men hem beual Ende doe si quamen daer si souden Ende si geseiden wat si wouden Die lettren die baroene vp braken De welke in desen worden spraken Jc cupido die god der minnen Ver venus sone der godinnen Vwer alre meester ende here Groete v allen met trouwen sere Mine wel lieue onderdane Jc doe v allen te verstane Dat ic van orlogen ende van stride Mi bewane in corten tide Daric uwer hulpen ebbe te doene Alsic dicke bem gewoene Waromme dat ic v ombiede Als minen lieuen getrouwen liede Dat gi te houe comt also saen Als gi mine lettren ebt verstaen So tarnasch ende so beraden Dat gi mi moget staen in staden Rike ende arme clene ende groet [158] |
Te veel geven, maar ge zal weten Dat ik daar af was toen wel ver Dus was ik vaak droevig en geërgerd Een kleine heldere bron Al peinzende om die zuiver reine Kwam ik verdergegaan [153] Daar bezijden zag ik staan Onder een groene linde Een vrouwe die me weinig minde Die mooi was en goed bekwaam Verwaande rijkheid was haar naam En stond daar in dat zoete kruid Om te gebruiken haar genoegen Met haar lieve en hij met haar Toen ik dat zag trad ik dichterbij En ontbood hen beide goede dag Ten eerste dat ze me met ogen zag E keek naar mij als een tiran En vroeg weer al gelijk Zonder groeten met felle gedachte Wat ik wilde of wat ik zocht Zo alleen in die boomgaard Ik zei, vrouwe goedertieren En hoffelijk in deze hof Ben ik gekomen bij verlof De kuise maagd edelheden En kom u bezoeken te deze plaats Om te bidden op genade Dat ge me wijst bij uw raad Een padje dat gaat door uw land Te veel geven is het genaamd Op zulke voorwaarde dat ik ben Al mijn leven uw eigen vrij Als met te doen al uw gevoeg Met deze woorden zo vertrok [154] Haar mond verbeten En zei, vriend waarlijk Me verwondert uitermate zeer Hoe u zo koen bent nimmermeer Me te bidden klein of groot En u me haat al tot de dood Dat u me haat ook, dat is in schijn Want nooit nee stond dat hart van u Nog uw wil, nog uw moed Te verzamelen schat of ander goed En heb je immer van u verdreven En al uw zaken weggegeven Of in ijdelheden verteerd Sinds u me heeft aldus onwaardig En niet begeert de vriendschap van mij Nog weer ook mijn vriend te zijn Deed ik dan enig ding door u Dat was onrecht, dat denk ik Maar neen ik niet, alzo helpt me god Nog door bede, nog door gebod Nog door gedreig, nog loon mede Nee, verhoor ik uw bede Zo wie het zo vertoornt of schade Dat ik u leidde tot dit pad Dat zeg ik u al zonder spel Ga henen, dan zo doe je goed Of neen, ik laat je keren Uit de plek met oneer Want uw komen en uw gaan Daar ik ben, dat zal je verstaan Dat is me tegen het hart vriend Dat heeft u tegen mij verdiend Toen ik dit hoorde was ik in gevaar En nam verlof en scheidde van haar [155] Als een die uitermate bedroefde En goede hulp wel behoefde Sinds pijnigde ik me hoe lang hoe meer Te volgen zijn gezel zijn leer Zo werwaarts dat ik me bekeerde Kwade tongen ik altijd eerde En diende haar en ook de kween Hoffelijk en al diegenen Die me ongunstig waren Dusdanige wijze deed ik te waren Lange tijd mijn penitentie In al zulke gewetenszaak Als god wel wist want ik wrocht Aan een ander mijn hart dacht Die me van rouw kwijnde tezamen Nooit nee was ik een verrader geweest Nog daarvoor, nog daarna Uitgezonderd toen dat, weet voorwaar Toen me de minne dus zag bedroefd En te allen tijde had beproefd In mijn verdriet goed en getrouw Zich ontfermde van mijn rouw En openbaar zich voor mij al bloot Voor mij in mijn grootste nood Om me te troosten en hij vroeg Hoe het met me stond en hoe het me behaagde En ik vertelde het hem allemaal Mijn verdriet en mijn kwaal En allemaal hoe het met me stond Toen zei tot me die goede knaap Gedenk noch iets van mijn gebod En heeft u die nu in uw nood Getrouw behouden al [156] Gelijk dat ik u beval Ja, ik heer, nu noem ze dan Graag heer, en ik begon Zal me van minnen goed geschieden Dorpsheid zal ik vlieden Van niemand zal ik kwaad zeggen Nog vertellen zijn misdaad Hoffelijk zal ik groeten Al diegene die me ontmoeten Rabauwen nog dorpsheid Nee, zal ik spreken te geen stede Alle vrouwen zal ik waren En zal me wachten van hovaardigheid Kuis zal ik wezen te alle tijden Daartoe jolijt en altijd blijde En hoffelijk en mild al mijn leven En te ene plaats al mijn hart geven Toen Cupido vernam die taal Hij zei, vriend nu hoor ik wel Sinds u gedenkt mijn lessen En u ze vertrekt dus zonder missen Dat het goed besteed is dat u leeft En dat u tegen mij ook heeft Stil luis en trouw geweest Wil ik uw grote rouw U vergelden en uw pijn En die mooie Florentine Helpen brengen uit de gevangenis En er uw wil mee te doen Ondanks de kwade jaloezie Die ik geloof zal doen belijden Eer ik nimmer van u schei Dit beloof ik eden En met trouw gewaar [157] Dus bedankte ik hem ootmoedig En werd van mijn zorgen zonder Dus nee behoeft niemand te hebben wonder Brieven liet ik snel maken En zond ze uit bij een boodschapper Over alom zijn man Daar hij zich het beste aan vertrouwde Zo men hen bad en zo men gebood Dat ze kwamen met grote haast Tot zijn hof als koene helden Te horen wat hij denkt te doen Die boden voeren al overal Tot diegene daar men hen beval En toen ze kwamen daar ze zouden En ze zeiden wat ze wilden Die brieven de baronnen openbraken Die in deze woorden spraken Ik, Cupido, de god der minnen Vrouw Venus zoon, de godin Uw aller meester en heer Groet u allen met trouw zeer Mijn wel lieve onderdanen Ik laat u allen verstaan Dat ik van oorlogen en van strijden Me waan in korte tijden te doen Daar ik uw hulp heb te doen Zoals ik vaak gewoon ben Waarom dat ik u ontbied Als mijn lieve getrouwe lieden Dat ge tot mijn hof komt alzo gelijk Als ge mijn brieven hebt verstaan Zo te harnas en zo beraden Dat ge me mag bijstaan Rijk en arm, klein en groot [158] |
So wanneer dat ics ebbe noet Of ghi mine vrienscap wilt behouden God si met v god moet vs wouden Teerste dat si dat gebot vernamen Te houe dat si alle quamen v Er ydelhede die gardeniere Quam voren metter meester baniere Darnaest so quam edelhede Milteit vriheit ende rijchede Coenheit ere ende houeschede Der naer delijt ende simpelhede Gheselscap omoet gedoechsamhede Dar na wel helen volgede mede Dar tenden volgedem hant an hant Abstinencie ende valsch samblant Die helege liede scenen beede Jn ghedanen ende oec in cleede d Esen valsch samblante wan Baraet .i. ongetrouwe man Ander valscher ypocrisien Die hi hilt te siere amien De welke hare quateit binnen heelt Ende mids dien van buten steelt Der liede herten dies seker sijt Ende in hare ordenlic abijt Verraet noch elker dagelike Menech lantscap ende menech rike a Ls cupido heuet vernomen Dat scone volc dat te hem es comen [159] Hi was in hogen ende blide Ende riepse vor hem sonder bide Ende hietse willecome wesen Si groettene weder ende hi mettesen Bat hi hem maken een gestille Ende seidem al sinen wille m Ine vriende seidi ende mine baroene Om ialousien onder te doene Die onsen minre tormentert Alte vtermaten ende affolert Ebbic v allen doen comen hier Dies soe iegen mi es alte fier Ende te houerdech enen deel Ende heuet mi emmer desen casteel Om mi te torene vp doen rechten Ende bewaren met haren wechten Ende doen begrachten ende omlijtsen Dar toe bemuren ende hordijtsen Ommi te scadene ende te torne Ende iegen minen vrient te sporne Hi heuet dar binnen gehouden lange In vangenessen scone ontfange Metter scoenre florentinen Jn groter sorghen ende in pinen [160] De welke sonderlinghe sijn Vte vercorne vriende mijn Dies bem ic droeue ende tongemake Vtermaten ende si dat sake Dat icse vte ne moge gewinnen No met crachte no met minnen Jc wane nemmermeer hier achter Die scade uerwinnen no dien lachter Bi ghere dinc die mach geuallen Waromme dat ic bidde v allen Dat gi met minen vernoie v laet Ende vte gaet ende mi beraet Hoe wi onse here best ordineren Mogen ende batalgeren Vptie van minnen met crachte te veruarne Ende meest te quetsene ente suarne d Ie baroene alle vte ghingen Hem te beradene vp dese dingen In haren rade waersi wander Deen seide een dander een ander Ten ioncsten vielsi in een acort Ende mettien seluen quaemsi vort Ende seiden here bi uwer genaden Van dien dies gi ons hiet beraden So ebwi onsen raet geslegen Ende sijn alle in een gedregen Bi acorde van al huen lieden Die v gherne ten besten rieden Sonder van rikeden here allene [161] Die heft gesuoren stoc ende stene Dat soe hare nemmer hier toe binde No des orloges onderwinde Om desen armen minre fijn Te lossene vter qualen sijn Want soe seit soe es hem gehat Vtermaten ende omme dat Dies hi noit ne adde moet Tegaderne scat of ander goet Sinen tijt te ledene mede Dits al dat hi hare noit mesdede Ende dits nochtan meest sijn verlies Hets waer soe liet wel selue dies Dat hise versochte teenen tiden Ende bat hare of hi mochte liden Te vele geuen den dieren pat Mar hi was arm doe hijs hare bat Bi deser redenen soe hem ontseide Dar af den inganc ende tgeleide Sonder enege ander mesdaet Nu merct dan here ende verstaet Sonder hare ebben wi vonden In onsen rade nv ten stonden Dat wi v alle gemeenlike Helpen willen deghenlike Ende doen algader dat ghi gebied Onghebeden ende onghemiedt Toten stortene onse bloet Ende micken here oft v dinct goet Te makene sulke ene ordinanche Dat valsch samblant ende abstinanche [162] Die vorste porte sullen bestaen Ende v doet leueren ofte gheuaen Quade tonge ende arghertiere Ende allegader hare saudeniere Wie soes blide es ofte verbolgen Dese .ij. so sullen volghen Voet an voet in een geleede Houescheit ende miltheit beede Ende sullen togen hare meestrien Jegen der quader jalousien Dar bouen best gedaen te sine De welke welgedane fine Met hare hout dar int prisoen Ende heft so vaste in hare bandoen Dat soe hare cume bekeren dorre Die ander porte met haren torre Entie wide diepe grachten Sullen slichten met haren crachten Wel helen ende soete delijt Ende scamelhede vintsise int crijt Die dese porte heft in hoeden Ende soese iegen hem wille hoeden Sulsi met scanden doen rumen thof [163] Of leueren v heren thoeft dar of So wat dat hare gesciet dar nare Hier naest sal comen iegen vare Coenheit van herten die noit ne vlo Ghewapent ende bewarent so Dat hise sal rouen vanden liue Vp dat hi lange in plachen bliue Ende hi hem setten wille ter were Sijnt sullen comen met haren here Vriheit ende jammer die goedertiere Ende sullen varen vp dangiere Ende sine porte destruweren Dus sullen wi here ordineren Onse volc ende onse bataelge Dus wert gewonnen sonder faelge [164] |
Zo wanneer dat ik ze nodig heb Als ge mijn vriendschap wilt behouden God is met u, god moet u willen Ten eerste dat ze dat gebod vernamen Te hof dat ze allen kwamen Voor ijdelheid de tuinman Kwam tevoren met de grootste banier Daarnaast zo kwam edelheid Mildheid, vrijheid en rijkheid Koenheid, eer en hoffelijkheid Daarna jolijt en eenvoudigheid Gezelschap, ootmoed en gedoogzaamheid Daarna verhelen volgde mede Daar ten einde volgde hem hand aan hand Abstinentie en valse schoon voordoen Die heilige lieden schenen beide In gedaante en ook in kleden Deze valse schoon voordoen won Beraad, een ontrouwe man Ander valse hypocrisie Die hij hield tot zijn geliefde Die haar kwaliteit binnen verheelt En mits dien van buiten steelt De lieden harten, dus zeker is En in haar ordelijke habijt Verraad noch elke dag Menig landschap en menig rijk Toen Cupido heeft vernomen Dat mooi volk dat tot hem is gekomen [159] Hij was verheugd en blijde En riep ze voor hem zonder te wachten En zei ze welkom te wezen Ze begroetten hem weer en hij met deze Bad hij hen een stilte te maken En zei hen al zijn wil Mijn vriend, zei hij, en mijn baronnen Om jaloezie onder te doen Die onze mindere kwelt Al te uitermate en beschadigt Heb ik u allen hier laten komen Die zo tegen mij is al te fier En te hovaardig een deel En heeft me immer dit kasteel Om me de toren op laten richten En bewaren met haar wachten En laten begrachten en omlijsten Daartoe bemuren en omschansen Om te schaden en te toorn En tegen mijn vriend te verzetten Hij heeft daarbinnen gehouden lang In gevangenis schonen ontvangen Met de mooie Florentine In groter zorgen en in pijnen [160] Die bijzonder zijn Uitverkoren vriend van mij Dus ben ik droevig en te ongemak Uitermate en is het zaak Dat ik haar nee mag gewinnen Nog met kracht, nog met minnen Ik waan nimmermeer hierna De schade overwinnen nog dat lachen Bij geen ding dat mag gebeuren Waarom dat ik bid u allen Dat ge met mijn verdriet u laadt En uit gaat en me beraadt Hoe we ons leger het beste ordineren Mogen en strijden Op die van binnen met kracht bang te maken En meest te kwetsen en te bestoken De baronnen gingen allen uit Zich te beradene op deze dingen In hun raad waren ze veranderlijk De een zei een en de ander een ander Tenslotte vielen ze in een akkoord En met die kwamen ze voort En zeiden, heer bij uw genade Van dien dat ge ons zei te beraden Zo hebben we onze raad geslagen En zijn allen overeengekomen Bij akkoord van al hun lieden Die u graag ten beste aanraden Zonder van rijkheid heer alleen [161] Die heeft gezworen stok en stenen Dat ze zich nimmer hiertoe bindt Nog de oorlog onderwindt Om deze arme minnaar fijn Te verlossen uit zijn kwaal Want zo zegt ze, ze is van hem gehaat Uitermate en omdat Dat hij nooit had de moed Te verzamelen schat of ander goed Zijn tijd te lijden mede Dit is al dat hij haar ooit misdeed En dit is nochtans meest zijn verlies Het is waar ze belijden wel zelf dit Dat hij haar verzocht te ene tijd En bad haar of hij mocht belijden Te veel begeven het dure pad Maar hij was arm toen hij het haar bad Om deze redenen ze hem ontzei Waarvan de ingang en het geleide Zonder enige andere misdaad Nu merk dan heer en versta Zonder haar hebben we gevonden In onze raad nu ten stonden Dat we u allen algemeen Helpen willen degelijk En doen allemaal dat ge gebied Ongebeden en zonder loon Tot het storten van ons bloed En mikken heer of u het doend denkt Te maken zulke ordinantie Dat valse schoon voordoen en abstinentie [162] Die voorste poort zullen bestaan En u doet leveren of gevangen Kwade tongen en verdorvenheid En allemaal hun soldaten Wie zo is blijde of verbolgen Deze 2 zo zullen volgen Voet aan voet in een geleide Hoffelijkheid en mildheid beide En zullen tonen hun meesterschap Tegen de kwade jaloezie Daarboven het beste gedaan te zijn Die welgedane fijne Met hen houdt daar in de gevangenis En heeft haar vast in hun banden Dat ze haar nauwelijks omkeren durven Die ander poort met haar toren En die wijde diepe grachten Zullen slechten met hun krachten Wel helen en zoete jolijt En schamelheid vindt ze hen in het krijt Die deze poort heeft in hoeden En zo ze tegen hen willen behoeden Zal ze met schande de hof laten ruimen [163] Of leveren u de heer zijn hoofd daarvan Zowat dat haar geschied daarna Hierna zal komen tegen varen Koenheid van hart die nooit nee vloog Gewapend en uitgerust zo Dat hij ze zal roven van het lijf Opdat hij lang in plicht blijft En hij zich zetten wil te verweer Sinds zullen komen met hun leger Vrijheid en jammer die goedertieren En zullen varen op het gevaar En zijn poort vernielen Aldus zullen we het leger ordineren Ons volk en onze strijd Dus werd gewonnen zonder falen [164] |
Fragment Bl 2Die bede houesche waren ende wijs Ende vele van manieren wisten Sone mochten si bi ghere listen Tswijfs herte daer toe brigen No met crachte no met bedwingen Dat si bi wilen dinc anders dade Dan si selue worde te rade So wien so lief ende betrouwe Want elke es haerre herten vrouwe Bander side siin si dat wet te voren Bi naturen vri geboren Niet dat ene eens wesen al Ende haren wille laten sal Ende doen algader siin gebod Nature en es oec niet sot Dat si doet werden marioene Allene om enen robetsoene Na mire besten wetenscepen Maer sonder twiuel si heeft gescepen Elken man na dien latine Elken wiue gemene te sine Ende elc wijf elken man gemene Niet te wesene eens allene Alle die daghe die si sal leuen Hier bouen heeft si hem gegeuen Orlof te doene al dat si willen [165] Sonder helen ende verstillen Ja sonder dat cracht ende recht verbiet Dit segt die wet die ons verbiet Dat weten wale some die clerke Maer nv es die heilege kerke Met haren gebode hier iegen comen Ende heeft hem dese vriheit genomen Ende elken heet hebben siin proper wijf Die niet wille leden suuer lijf Ende die wille hebben te huwen Om sonden ende om keefsdoem te scuwene Daer toe gramscap ende nijt Sceldinge slachtinge ende strijt Ende naturelike vruchte te winne Ende de te voedene ende te minne Met betren nerenste onder hem beden Dan of si waren messcien versceden Ende ontbonden van haren trouwen Om dat dit merken dan die vrouwen Dat hare vriheit dus wert verloren Die bi naturen hem soude siin geboren So pinen si hem vele te meer Vri te wesene nv als eer Ende volgen haers selfs wille gerne So wie dat hem verbiet of werne Of wien dat scat oec of vroemt Daer dicke menich vernoy af coemt Ende quam hier vormaels dies es menich dach Eer men huwelic te doene plach [16] Doe tfolc algader was gemene Want elkerlijc waest groet of clene Wilde hebben die hem bequame Vpdatse hem starker niene name Ende lietse wildi also saen Als sine genochte was gedaen Dat die menege dicke becochten Hier omme streden ende vochten Ende lieten hare voedinge gaen te quiste Van sulken discorde van sulken twiste Mochtic v menich exempel setten Waendi v niet te lange letten Eer ic die tale brochte ten ende En doch ten minsten dat ic vende Jn ouden iesten noch gescreuen Dat willic v te kennen geuen h Ier vormaels bi elenen tiden Was menich orloge ende striden Dor haren wille na minen wane Tusschen die grieken entie troiane Daer menich ridder goet om starf Ende gedochden menich warf Anxene pine swaer verdriet Maer dese en was die eerste niet Noch die achterste oec sal wesen Daer groet vernoy af es geresen Die menege die hare herte binden [167] Met wijfs minne ende haers bewinden Daer die menege bi verriesen Ende menich waruen daer omme verliesen Siele ende lijf al eest te swaer Ende sullen verliesen noch hier naer Sal dese werelt iet lange duren Nv neemt v goem dan van naturen Hoe wonderlike cracht si heeft In elke creature die leeft a een siet dat wilde vogeliin Eest merle listre of teriin Dat inden woude es geuaen Ende sint in muten wart gedaen Daerment hout wel tederlike Ende voet wel delicieulike Het singet het maket van buten feeste Recht alst ware in dien foreeste Daert siins selfs gebruken mochte Nochtan so doet hem so onsochte Dat sire vriheit es comen af Die hem nature wilen gaf Dat laet siin eten ende stert [168] Somen tiden ende loept vertert Binnen al omtrent die mute Ende soect tgat te vliegene vte Weder in dat grone wout Daert sijns selfs mach hebben gewout Jn sine vriheit als dies gelike Eest metten vrouwen namelike Men machse nemmer so nauwe houden So wel gecleet so wel geuouden Sine soeken wech dits ongelogen Hoe si harre vriheit vercoueren mogen Eest openbaerlic ofte stille Te vorderne haren vrien wille Hen doe sonderlinge gracie Hier af seget ons dus oracie Die vele' wiste van vrouwen dade Die ene scare sette vter stade Si soude weder springen daer in Die oec wel merct in sinen sin Elker tiere creature Kert weder gerne in hare nature |
Fragment Bl 2Die beide hoffelijk waren en wijs En veel van manieren wisten Zo mochten ze bij die listen Het wijf haar hart daartoe brengen Nog met kracht, nog met bedwingen Dat ze bij wijlen anders deed Dan ze wordt zelf te rade Zo wie het aangenaam mag zijn Want elk is haar harten vrouwe Aan de andere zijde zijn ze dat, weet tevoren Bij naturen vrijgeboren Niet dat een er wezen zal En al hun wil laten zal En doen allemaal zijn gebod Natuur is ook niet zot Dat ze doet worden marionetten Alleen om een verzoening Naar mijn beste wetenschap Maar zonder twijfel heeft ze geschapen Elke man naar het Latijn Elke wijf algemeen te zijn En elk wijf elke man algemeen Niet te wezen een alleen Alle dagen die ze zal leven Hierboven heeft ze hem gegeven Verlof te doen al dat ze willen [165] Zonder helen en geheimhouden Ja, zonder dat kracht en recht verbiedt Dit zegt die wet die ons verbiedt Dat weten wel sommige klerken Maar nu is die heilige kerk Met haar gebod hiertegen gekomen En heeft hen deze vrijheid ontnomen En elke zegt te hebben zijn proper wijf Die niet wil leiden zwaar lijf En die wil hebben te huwen Om zonden en om overspel te schuwen Daartoe gramschap en nijd Schelden, slachten en strijd En natuurlijk vrucht te winnen En de te voeden en te minnen Met betere ernst onder hen beiden Dan of ze waren misschien gescheiden En ontbonden van hun trouw Om dat dit merken dan die vrouwen Dat haar vrijheid aldus werd verloren Die van naturen hem zouden zijn aangeboren Zo pijnen ze zich veel te meer Vrij te wezen nu zoals eerder En volgen graag hun eigen wil Zo wie dat hen verbiedt of weert Of wie dat schaadt of voordelig is Daar vaak menig verdriet van komt En kwam hier voormaals, dat is menig dag Eer men huwelijk te doen plag [16] Toen het volk allemaal was algemeen Want elk was het, groot of klein Wilde hebben die hem bekwam Opdat ze hem sterker niet namen En liet ze hun wil alzo gelijk Als zijn genoegen was gedaan Dat menigeen vaak bekochten Hierom streden en vochten En lieten hun voeding gaan te verkwisten Van zulke tweedracht, van zulke twist Mocht ik u menig voorbeeld zetten Waande u niet te lang letten Eer ik die taal volbracht ten einde En toch ten minsten dat ik vond In ouden verhalen noch geschreven Dat wil ik u te kennen geven Hier voormaals bij geleden tijden Was menige oorlog en strijd Door har wil naar mijn waan Tussen de Grieken en de Trojanen Daar menige goede ridder om stierf En gedoogden menigmaal Angst en pijn met zwaar verdriet Maar deze was de eerste niet Noch de laatste ook zal wezen Daar groot verdriet van is gerezen Menigeen die hun harten binden [167] Met wijven minne en hun bewinden Daar menigeen daarbij dol worden En menigmaal daarom verliezen Ziel en lijf, al is het te zwaar En zullen verliezen noch hierna Zal deze wereld iets lang duren Nu neemt u waar dan van naturen Hoe wonderlijke kracht ze heeft In elke creatuur die leeft En bezie dat wilde vogeltje Is het een merel of sijsje Dat in het woud is gevangen En sinds in een kooi werd gedaan Daar men houdt wel teder En voedt wel heerlijk Het zingt, het maakt van buiten feest Recht alsof het was in dat bos Daar het zijn eigen baas wezen mocht Nochtans zo doet het hem zo hard Dat zijn vrijheid is weggenomen Die hem de natuur wijlen gaf Dat het laat zijn eten en staart [168] Sommige tijden en loopt verteerd Binnen al omtrent die kooi En zoekt het gat om uit te vliegen Weer in dat groene woud Daar het zichzelf mag zijn In zijn vrijheid, als diergelijke Is het met de vrouwen namelijk Men mag ze nimmer zo nauw houden Zo goed gekleed, zo goed gevoed Ze zoeken een weg, dit is niet gelogen Hoe ze hun vrijheid verkrijgen mogen Is het openbaar of stil Te bevorderen hun vrije wil Hen doe bijzondere gratie Hiervan zegt ons het orakel Die veel wist van vrouwen daden Die een schaar zette uit de plaats Het zou daarin weer springen Die ook wel merkt in zijn zin Elk dieren creatuur Keert weer graag in zijn natuur |
Dat en wilse laten niet dies seker sijt No dor gelof no dor arbijt [169] No dor crachte no dor violente No dor wijsdoem no dor sciente Hen doe die hulpe van onsen here Dat soude met rechte onsculdegen sere Venuse ende oec andre vrouwen Of si breken ede ende trouwen Ende bouen haren man mesdoen Naturen crachte si doet hem doen Die alle erdsche dinge berect Ende meer dan .c. ossen trect So weldich es si ende so crachtich Hi soude oec wesen herde machtich Ende vele van behendicheden connen Die bi naturen niene werden verwonnen Want men vint diet wel verstaet Dat hare cracht vor leringe gaet d Ie een niewe voelinc vole name Alse sniemen alst vander moeder quame Ende hielt bi nachte ende bi dage Daert ghene merie en sage Dies het ware comen te sinen iaren Ende ledent dan daer merien waren Daert noit en gene hadde gesien Het soude beginnen eerstwarf mettien Daerwaert te wrenscene ende te neyene [170] Ende loepter vp ende weder te pleiene Ende breket vut sleders hant Breidel haeltre ofte bant Om te soekene siin deliit Dus eest metten vrouwen some tijt Die dien bant van huwelike Hout ende bint so nauwelike Dat si haers en mogen gewouden Ende hem an enen moten houden Die daghe die si bede leuen Die vriheit die hem es ontbleuen Soudsi bider minnen rade Gerne vercouren had siis stade Met enen andren wien lief of leet Al soudsi breken trouwe ende eet Maer sulke sijn dies trecken achter Dor scame ende dor der werelt lachter Sulke van scamen sulke om vaer Van pinen diere mochte naer Comen . omme niewet el Dit wetic bi mi seluen wel Want doe ic was van uwer maten Haddict van scanden niet gelaten Jc hadde wonders meer gewrocht So menich warf wasic versocht Van menegen sconen iongelingen Die tote mi quamen ende ghingen Ende ontfarmelic op mi saghen Ende mi van minnen te biddene plagen [171] Also si some connen wele Ende mi verhogeden met haren spele Dat mi so dor bequame dochte Dat ict vertellen niene mochte i C en neme vte clerc no moneke Ridders porters no canoneke So wat abite dat si dragen Die comen sijn te haren dagen Sine souden meer der vrouwen roeken Dan si doen ane hem versoeken Minne ende dienst te voren lecgen Maer dat si duchten dwedersecgen Ende haerre begerten wanen faelgieren Maer kendensi der wiue manieren Of hare herten ende hare ghedochten Sine souden hem een twint niet dochten Sine souden versoeken blidelike Ende siin ontfaen also haestelike Daer siis bi wilen minste vermoeden Menich huwelic na miin beuroeden Soude men oec breken achter lande Ouer ere ende ouer scande Dan soudemen laten sijt wijs daer of No dor trouwe no dor gelof No dor gedreech no dor gebod Hen ware somech keytijf of sot Die so verwonnen ware van minnen Dat hi ware ene wilde minnen [172] Ende die niet laten om el ne gene Maer sulker minres alsic mene Die hem dus vaste met minnen binden Soudemen ic wane lettel vinden Vp dat ic noch ware int saysoen In soude met meerre luste doen Haer herte verroren ende verwandelen Moesten si een stic met mi wandelen n Ature ons meestert ende verwint Die onser herten ghenochte mint Bi den welken ver venus was Te min te blamerne sijt seker das Ouer minne die si began Een goetstic vulcanus bare man Micte daerom bede stille ende openbare [173] So dat hijs niet wart geware Dat erde hem bi daghe ende bi nachte Ten ionxsten dede bi mene wachte Dat hise bede tegader vant Jn enen bedde ende altehant Togede hise den goden die doe waren Dier omme loegen ende hilden sceren Ende maectent wide ende side mare Dies was vulcane te moede sware Dat hi swoer te meneger stont Hi liet hem costen hondert pont Ende hijs den goden niene hadde gewagen Want dese .ij. alsi versage |
Dat wil ze niet laten, wat zeker is Nog door geloof, nog door habijt [169] Nog door kracht, nog door geweld Nog door wijsheid, nog door wetenschap Hen doet de hulp van onze heer Dat zou met recht zeer verontschuldigen Venus en ook andere vrouwen Of ze breken eed en trouw En boven hun man misdoen Naturen kracht ze doet hen doen Die alle aardse dinge breekt En meer dan 100 ossen trekt Zo geweldig is ze en zo krachtig Het zou ook wezen erg machtig En veel van handigheden kunnen Die van naturen niet worden overwonnen Want men vindt die het wel verstaan Dat haar kracht voor leren gaat Die een nieuw veulen vol nam Als ze net van de moeder kwam En hield het bij nacht en bij dag Daar het geen merrie zag Dus als het was gekomen tot zijn jaren En leiden het dan daar waar merries waren Daar het nooit geen had gezien Het zou beginnen eerste maal meteen Derwaarts tochtig te worden en te hinniken [170] En loop erop en weer te plegen En breekt uit de leiders hand Breidel, halter of band Om te zoeken zijn jolijt Aldus is het met de vrouwen sommige tijd Die de band van huwelijk Houdt en bindt zo nauw Dat ze zich mogen beschikken En hem aan een moeten houden Die dagen die ze beide leven Die vrijheid die hem is gebleven Zou ze bij de minnen raad Graag terugkrijgen had ze tijd Met een andere, wie lief of leed Al zou ze breken trouw en eed Maar zulke zijn er die trekken terug Door schaamte en door het lachen van de wereld Zulke van schaamte en zulke van gevaar Van pijnen die re mochten na Komen, nergens anders om Dit weet ik van mijzelf wel Want toen ik was van uw maten Had ik het van schande niet gelaten Ik had wonderen meer gewrocht Zo menigmaal was ik verzocht Van menige schone jongelingen Die tot mij kwamen en gingen En ontfermend op mij zagen En me van minnen te bidden plagen [171] Alzo zij sommigen kunnen wel En me verhoogden met hun spel Dat me zo alleraangenaamst dachten Dat ik het niet vertellen kon Ik neem er uit kleren nog monniken Ridders, burgers nog kanunniken Zowat habijt dat ze dragen Die gekomen zijn te hun dagen Ze zouden meer belangstelling hebben in vrouwen Dan ze doen en aan hen verzoeken Minne en dienst tevoren leggen Maar dat ze duchten te weerspreken En hun begeerten wanen te falen Maar kenden ze de wijven manieren Of hun harten en hune gedachten Ze zouden zich vrijwel niets denken Ze zouden verzoeken blijde En alzo haastig worden ontvangen Daar ze het soms het minste vermoeden Menig huwelijk, naar mijn bevroeden Zou men ook breken achter lande Over eer en over schande Dan zou men het laten, wees wijs daarvan Nog door trouw, nog door geloof Nog door gedreig, nog door gebod Het waren sommigen ware ellendige of zot Die zo overwonnen waren van minnen Dat het was een wilde minnen [172] En die het niet laten om anders nee geen Maar zulke minnaars, zoals ik bedoel Die zich aldus vast met minnen binden Zou men, waan ik, weinig vinden Opdat ik noch was in het seizoen Ik zou het met meer lust doen Hun harten bevroren en veranderden Moesten ze een stuk met mij wandelen Natuur ons overmeestert en overwint Die onze harten genoegen mint Waarbij vrouw Venus was Te minder te blameren, wat zeker is Over minne die ze begon Een goed stuk met Vulcanus har man Mikte daarom, beide stil en openbaar [173] Zodat hij het niet werd gewaar Dat ergerde hem bij dag en bij nacht Tenslotte deed hij menige wacht Zodat hij ze beide tezamen vond In een bed en gelijk Toonde hij ze de goden die toen waren Die er om lachten en scherts hielden En maakten het groter en zeiden verhalen Dus was Vulcanus zwaar te moede Zodat hij zwoer te menige stond Hij liet het hem kosten honderd pond En hij het de goden niet had gewagen |
Dat si den lachter dor comen waren Noit sider twint sone wildsi sparen Sine daden te gader al open doren Dat si stolinghe daden te voren Doe droefde vulcanus vtermaten Hem ware lieuer haddi gelaten Dat bedde te nopene doe hi sach [174] at deen in sanders arme lach Hine hadde wederkeert ter vaert Vter cameren ende hadde gebaert Als niet hadde gewesen van dien Dan dat hijt dede den goeden sien Die wijdden ende bredden sine lachter Haddi nemmermeer daer achter Begert te hebne raet of daet Of goet samblant of goet gelaet Van venuse der scoenre vrouwen Hier op souden die gene scouwen Die siin wijf of oec sijn lief Hoet ende wacht als een dief Dies hise ducht van andren man Ende met sire dulre .m. wacht dan Doet hi so vele dat hise beuart Met haren amise sijt dies gewart [175] Sine sal te bet niet doen daer naer Maer vele te wers dat wet vorwaer Ende nemmermeer na die wile Dat hise dus voert met sire ghile Ne sal hise te pointe vaen No goet gelaet van hare ontfaen Grote dulheit es dan met allen Dus in ialousien vallen Want ialousie die maecte al gader Es ene der onsalechster qualen Die der ialousien minres herten Torment met sorgen ende met smerten Ende doet leuen met arbeide Maer dese daer ic v eerst af seide Die haren amijs tijt andre amien Sal wachten sulker ialousien Die toget sise buten in gelike Ende claget haer seluen geuensdelike Om te verledene dien musaert Met haerre bedriegeliker aert Ende ane hare te haelne te bat Ic weet oec wel die waerheit te bat So sine meer aldus versoect Ende maect gelaet dat si sijns roect Ende sine begerte ende sinen sinne Meer sullen bernen in hare minne Dies en darf si twiflen niet Es oec dat sake dat hem gesciet Ende hine gewerdege tonsculdegene hem [176] Ende seget om hare te makene grem Dat hi een lief heuet bouen hare Vertoge hare droue in hare gebare Maer wachte hare dats hare niet int herte ga Ne gene droefheit maer segge daer na Maer vrient ende lief vor al dat leuet Sint dat v herte geworpt mijns heuet Ende mint enen andren bouen mi Scone of lelic wie so soe si So hebdi mi te sere gehoent God ne laet v niet ongeloent Als hi en sal hen doe geluc Sint ghi mi doet sulken tuc Ende iegen mi oec maect dus vremde So eest tijt dat ic mi tu verwende So salic oec ghewaerliken Metten seluen salic mi wrenken Ende sal enen andren amijs beiagen Ende saels v genen orlof vragen Hoe naer dat dan mire herten gaet Als dan die gene dit verstaet Hi sal in swaren pointe siin Ende meer besorget int herte siin Dan hi was mint hise twint Want man die wijf met herten mint Ne mach van sinen lieue niet horen [177] Sonder tale sonder toren Ende hine wane van hare wesen Te hant gelaten ende mettesen Sal hem dese weder versoeten [178] |
Want deze twee toen ze zagen Dat ze het lachen doorgekomen waren Nooit sinds wilden ze iets sparen Ze deden het tezamen al open door Dat ze ongemerkt deden tevoren Toen bedroefde Vulcanus uitermate Het was hen liever had hij het gelaten Bij dat bed te komen toen hij ze zag [174] Dat de een en de anders zijn armen lag Hij was teruggekeerd ter vaart Uit de kamer en had gebaard Alsof er niets had geweest van die Dan dat hij het deed het goede zien Die verbreden en broeden zijn lachen Had hij nimmermeer daarna Begeert te hebben raad of daad Of goed voorkomen of goed gelaat Van Venus de mooie vrouwe Hierop zouden diegene aanschouwen Die zijn wijf of ook zijn lief Hoedt en wacht als een dief Dies hij ze gedoogt van een andere man En met zijn dolheid 1000 maal wacht dan Doet hij zo veel dat hij ze bewaart Met haar geliefde, wees dus gewaarschuwd [175] Ze zal te beter niet doen daarna Maar veel te dwars, weet dat voorwaar En nimmermeer na die tijd Dat hij haar dus voort met zijn spotten Nee, zal hij haar te punt vangen Nog goed gelaat van haar ontvangen Grote dolheid is het dan met allen Aldus in jaloezie te vallen Want jaloezie die maakt het allemaal Is een der hardste kwalen Die der jaloezie minnaars harten Kwelt met zorgen en met smarten En doet leven met kwelling Maar deze daar ik u eerst van zei Die haar geliefde ruilt voor andere geliefde Zal wachten zulke jaloezie Die toont ze buiten dergelijk En beklaagt zichzelf geveinsd Om te verleiden die domoor Met haar bedrieglijke aard En aan haar te halen te beter Ik weet ook wel de waarheid te beter Zo ze hem meer aldus verzoekt En maakt gelaat dat ze hem raakt En zijn begeerte en zijn zin Meer zullen branden in haar minne Dus behoef niet te twijfelen Is het ook zaak dat hem geschiedt En hij zich gewaardigt zich te verontschuldigen [176] En zegt om haar gram te maken Dat hij een lief heeft boven haar Vertoont haar droefheid in haargebaren Maar wacht haar dat het haar niet in het hart gaat Nee, geen droefheid, maar zeg daarna Maar vriend en lief voor al dat leeft Sinds dat uw hart mij verworpen heeft En mint een anderen boven mij Mooi of lelijk, wie zo het is Zo heb je me te veel gehoond God nee laat het u niet onbeloond Als hij hen geluk zal doen Sinds ge me doet zulk stuk En tegen mij ook maakt aldus vriendschap Zo is het tijd dat ik me tot u wendt Zo zal ik ook zeker Met dezelfde zal ik me wreken En zal een andere geliefde bejagen En zal u geen verlof vragen Hoe naar dat dan mijn hart gaat Als dan diegene dit verstaat Die zal in een zwaar punt zijn En meer bezorgt in zijn hart Dan hij was mint hij haar iets Want een man die een wijf met hart bemint Nee, mag van zijn lieve niet horen [177] Zonder woorden en zonder toorn En hij waant van haar te wezen Gelijk verlaten en met deze Zal hem deze weer verzoeten [178] |
Fragment Bl 3Dat ware te lettel bi mire trouwe Maer ghi sult hebben bi sente symoen Wanten surcoet roc ende scoen Wel gescepen na uwen doene Wildi brunet ofte groene Geuoedert wel na uwer ghise Enen pelse van goeden grise Met warmen mouwen ende met groten Daer toe warme dicke boeten Die beste die ic vinden moge Segdi mi niemare die mi doge Van hare daer ic mi om versla Mettesen seget si dat ic ga Vp dien torre daer mi die soete Heeft gemaect te sprekene moete Met hare so wien dat comt te banen Ende eer si sceden wille van danen Dede si mi op trouwen verstaen Te welker dore ic in soude gaen Harde vriendelike ende gherne Vrient seit si ene fauce posterne Es ane den torre beneden bachten Comt al dat in ic sal v wachten Ende salse v openen sonder wanc Aldaer es die behendelicste in ganc Ende die geswaselicste sonder waen Dese dore en was ondaen Dies es langer dan een jaer Jc seide vrouwe bi sente omaer Dit wisen cost mi .c. pont Wel mi gedochte ter seluer stont [179] Miins liefs gesellen die mi hiet Genoech gelouen die mi rier So hoet metten gelden ghinge Jc dede also namondelinge Als dat die quade abreye horde Si was blide van dien worde Ende haeste haer ende ghinc vore Ende ic volgede hare toter dore Die si mi wijsde al onuernomen Alsic vore die dore ben comen Hadsi van binnen mi ondaen Ende heeft se aenkerre laten staen Doe wasic blide ende trac daer binnen Ende sloetse toe die god der minnen Ghinc met mi ende al siin here Sonder enege weder were Ende geloefde mi bi te staen Jegen die kuusce wel gedaen Geuielt so dat ics hadde noet Dies danct ic hem met ioien groet Dien hogen steger ic doe op clam Met groter haesten ende alsic quam Bouen in die ouerste sale Vandic daer die scone smale Metten houescen sconen ontfange Dien ic hadde begert so lange Of ic was blide dar niemen vragen Ten iersten dat si mi versagen Stonden si op wel houeschelike Jegen mi ende vriendelike Hieten si mi willecome wesen [180] c groetse weder ende mettesen Nam si mine hant in haer hant Die witter was dan .j. rauen cant Ende leedde mi beuaen met minnen Tote in hare camere binnen Die scone was van hogen doene Vp die versche biesen groene Ghingen wi sitten vor een bedde Jc daer dies leggen wel mijn wedde Dat geen so diere was int lant Si began ende seide te hant Jonchere seit si van uwen hoede Dien ghi mi sendet dor uwe goede Moet hebben groten danc Jc seide joncfrouwe al sonder wanc Ghine sijt mi clene no grof Sculdech te dankene daer of Neware ic mach v danken mere Van uwer hoefscheit ende van uwer ere Die ghi mi ioncfrouwe daet daer ane Dat ghine werdeget tontfane Ende wet dat gewaerlike Jc en hebbe dinc op erderike Het en si uwe ende tuwen gebode Vor alle die leuen onder gode Ende waer dat sake dat ict doen mochte Dienst die v bequame dochte Dien soudic doen wien quaet of goet Om te stortene mijn bloet Dan willic laten om geen verdriet Of ghi hier af oec twiuelt iet [181] So proeft mi doch in eneger maniere Ende ic v oec ter noet faelgiere Sone moetic hebben nemmermere Ruste goet bliscap no ere Van goede van lichame ende van leden God moetu lonen uwe hoefscheden Sprac die scone al des gelike Seggic v weder gewaerlike En es dienst no dinc en gene Jn dese werelt groet no clene Die satelic ende eerlic ware Jnne soudse stille ende openbare Daer ghise begeret doen dor v Tallen tiden ende nv Jn hebbe dinc en gene so goet Die v beuiele in uwen moet Ghine mochter ouer gebieden wale Alst uwe ware al tenen male Ghelijc mi seluen in allen sinne Jn goeder vrienscap ende in minne Sonder heesch ende weder bot Jc seide ioncfrouwe dit lone v god Dat ic v ben dus sonderlinge Sint ghi orloeft mi vwe dinge Ghelijc dat ghi iet beghiet Sone willic langer beiden niet [182] Taneuaerde dinc die behort te v 1 vo b Want ghi hier bi v hebt al nv Sulke dinc in uwer geleeste Daer mijn herte meerre feeste Ende meerre ioie maken soude Haddicse dan van alden goude Dat alexander die coninc hilt Doe hi leefde in sire gewilt Of enich ander verre of bi Mettesen so verhaestic mi Ende nam die goedertiere fine Vriendelic in den arme mine Om te plucke hare rose fijn Met te vervulne den wille mijn Want bedi ic waende wale Ane hare sachte simple tale Ende ane haer meinderlic gelaet Dat verwandelt waer hare raet Ende dat lichtelike soude siin gedaen Maer het ghinc anders sonder waen So doet oec vele dat riese pensen Gaet dicke anders dan sijt vensen Soe deed mi want doe ic die rose Plucken waende sonder nose Ende ic mine hande daerwert boet Riep si dangiere diet mi verboet Daer toe scamelheden ende vare Die op mi riepen ware ware Vliet henen vte quaet pautenier Die duuel brochte v weder hier Die v weder vte sal leden Ende doen met lachtre henen sceden [183] Ghine maect v wech van voet te voet Dies ghebreect oec lettel goet Wine souden v uwe hersenen clouen Of van den liefsten lede rouen Ne lieten wiis seluen dor gode niet Hets al om niet dat ghi spiet Aldus ne suldi ons niet versotten Ghi siit der scoenre rose botten Ten naesten dat ghire nemmermere Comen sult bi eneghen kere Hoe lettel of vele dat v hande Mettien so namen bede mijn hande Met crachte ende stakense achter waert Jc was droue ende sere veruaert Want icse sach gemeenlike Verbolgen so nerenstelike Sine wisten wesen van wat voeren Si clageden si vlieken ende si swoeren Stoc ende stene sante ende santinnen Aldat ic daer ane soude winnen Jc mocht in enen wetsteen knopen Daer na began mi sorge nopen d Oe sprac die scone maget gestade Te mi bi deser drier rade Segt mi seit si quaet verradre Wildi mi scenden al te gadre En trouwen ia ghi dat sie ic wale Qualic verstondi mine tale [184] |
Fragment Bl 3Dat was te weinig bij mijn trouw Maar ge zal hebben bij Sint Simon Want het overkleed, rok en schoen Wel geschapen naar uw doen Wil je bruine of groene Gevoerd wel naar uw verlangen Een pels van goed grijs Met warme mouwen en met grote Daartoe warme dikke laarzen De beste die ik vinden mag Zeg je nieuws dat me deugt Van haar daar ik me om versla Hiermee zegt ze dat ik ga Op die toren daar me die zoete Heeft gemaakt te spreken moeten Met haar zo wie dat komt te schaden En eer ze scheiden wil er vandaan Liet ze me op trouw verstaan Te welke deur is zou gaan Erg vriendelijk en graag Vriend, zei ze, een blind achterdeurtje Is aan de toren beneden ten achter Komt al dat in ik zal u wachten En zal het u openen zonder probleem Aldaar is de handigste ingang En die geheimste zonder waan Deze deur was geopend Dat is langer dan een jaar Ik zei de vrouw bij Sint Omarus Dit wijzen kost me 100 pond Wel ik dacht terzelfder stond [179] Mijn lieve gezel die me zei Genoeg te geloven die met aanraadde Zo hoe het met het vergelden ging Ik deed alzo precies Als dat die kwade koppelaarster hoorde Ze was blijde van die woorden En haastte haar en ging voor En ik volgde haar tot de deur Die ze me wees al ongenoemd Toen ik voor die deur ben gekomen Had ze die van binnen me geopend En heeft ze een kaars laten staan Toen was ik blijde en trok daarbinnen En sloot het dicht de god der minnen Ging met mij en al zijn leger Zonder enige tegenspraak En beloofde me bij te staan Tegen die kuise goed gedaan Geviel het zodat ik nood had Dus bedankte ik hem met grote vreugde Die hoge steiger ik toen opklom Met grote haast en toen ik kwam Boven in de overste zaal Vond ik daar die schone smalle Met het hoffelijkste mooi ontvangen Die ik had begeerd zo lang Of ik was blijde behoeft niemand te vragen Ten eerste dat ze me zag Stond ze op wel hoffelijk Tegen mij en vriendelijk Zei ze me welkom te wezen [180] Ik groette weer en met deze Nam ze mijn hand in haar hand Die witter was dan een ivoren tand En leidde me bevangen met minnen Tot in haar kamer binnen Die mooi was van hoge doen Op die verse groene biezen Gingen we zitten voor een bed Ik durf dus wel te leggen mijn wedde Dat er geen zo duur was in het land Ze begon en zei gelijk Jonkheer, zei ze, van uw hoede Die ge mij zond door uw goedheid Moet hebben grote dank Ik zei, jonkvrouw al zonder wanklank Ge bent me klein nog groot Schuldig te bedanken daarvan Nee, tenzij ik u mag bedanken meer Van uw hoffelijkheid en van uw eer Die ge mij jonkvrouw daar deed aan Dat ge gewaardigt te ontvangen En weet dat zeker Ik heb geen ding op aardrijk Het is de uwe en tot uw gebod Voor allen die leven onder god En was het zaak dat ik het doen mocht Dienst die u bekwaam dacht Die zou ik die, was het kwaad of goed Om te storten mijn bloed Dan wil ik laten om geen verdriet Als ge hieraan iets twijfelt [181] Zo beproef met toch op enige manier En als ik u ter nood faal Zo moet ik hebben nimmermeer Rust, goede blijdschap nog eer Van goed, van lichaam en van leden God moet u belonen uw hoffelijkheid Sprak die schone al dergelijk Zeg ik u weer zeker Er is dienst nog geen ding In deze wereld groot nog klein Die betamelijk en eerlijk was Ik zou het stil en openbaar Daar ge het begeert doen door u Te allen tijde en nu Ik heb geen ding zo goed Die u beviel in uw gemoed Ge mocht er over gebieden wel Alsof het de uwe was al te enen maal Gelijk me zelf in alle zin In goede vriendschap en in minne Zonder eis en weder gebod Ik zei, jonkvrouw dit beloont u god Dat ik u ben dus bijzonder Sinds ge veroorlooft me uw ding Gelijk dat ge iets begeert Zo wil ik niet langer wachten [182] Te aanvaarden ding die tot u behoort Want ge hierbij u hebt al nu Zulke ding in uw beschikking Waarvan mijn hart vermeerdert feest En meer vreugde maken zou Had ik het dan van al het goud Dat Alexander die koning hield Toen hij leefde in zijn geweld Of enige andere, ver of nabij Met deze zo haastte ik me En nam die fijne goedertieren Vriendelijk in mijn armen Om te plukken haar fijne roos Mee te vervullen mijn wil Want omdat ik wel waande Aan haar zachte eenvoudige woorden En aan haar beminnelijk gelaat Dat verandert was haar raad En dat het licht zou zijn gedaan Maar het ging anders zonder waan Zo doet ook veel dat ellendig peinzen Gaat vaak anders dan zij het veinzen Zo deed ze mij, want toen ik die roos Plukken waande zonder strijd En ik mijne hand derwaarts bood Riep ze gevaar, die het me verbood Daar toe beschaamdheid en gevaar Die op me riepen waar, waar Vliedt henen weg, kwade landloper De duivel bracht u weer hier Die u weer uit zal leiden En doen met lachen henen scheiden [183] Ge maakt u weg direct Dus ontbreekt u ook weinig goede We zouden u uw hersens kloven Of van de liefste leden roven Nee, lieten wij dat door god niet Het is al om niet dat ge bespiedt Aldus nee zal je ons niet verzotten Ge bent de schone roos botten Ten naasten, zodat gij er nimmermeer Komen zal bij enige terugkeer Hoe weinig of veel dat het u onaangenaam is Meteen zo nam ze beide mijn handen Met kracht en staken ze achteruit Ik was droevig en zeer bang Want ik zag haar algemeen Verbolgen zo ernstig Ze niet wist wat te doen Ze klaagde, ze vloekte en ze zwoer Stok en stenen, sinten en santinnen Al dat ik daaraan zou winnen Mocht ik in een wetsteen knopen Daarna begon de zorgen te nopen Toen sprak die schone maagd gestadig Tot mij bij deze drie raad Zeg me, zei ze, kwade verrader Wilde he me schenden al tegelijk En trouw, ja gij, dat zie ik wel Slecht verstond je mijn woorden [184] |
Hoe ic v op in eren boet Al dat ic hadde clene ende groet Want mire herten niene rochte Ende naemt die ic vort brochte Simpelike na den sin No die verstannesse die was daer in Dats ane uwe dade wel anscijn Daer oec die vriende te gader sijn Ende deen den andren dor hare rede Biet sinen dienst of scoenheit mede Dats te verstane in goeder wise Na dien dat seggen ons die wise Al neest niet sonderlinge vermont Dat ghi mine tale dan els verstont Dan mine meninge was ic daer inne Dat quam bi uwen rumen sinne Ofte neen ghi sijt ghewone Bi costumen dus te doene Ende conterfeit den vroeden sot Jc en ben so dul niet wete god Dat ic v mine rose bode [185] Jc soudse v bieden oec wel node Want het ne ware godeweit No weder ere no houescheit Dat icse v bode ende ghise wout Of dat ghise mi oec bidden sout Of nemen sonder eesch of bede Als ghi mi bood nv hier ter stede Al uwen dienst ende al v goet Wat peinsdi in uwen moet Daeddi dat om mi te hoenne Ende om uwe loesheit te verscoenne Die ghi peinset int herte binnen Op sulken tekine van minnen Om mi te rouene die rose mijn Mi dinke ia ghi dats anschijn Ane uwe dade sonder waen Hadde uwe begerte oec vort gegaen So haddi mi al op ontheert Maer neen ghi niet god sijs geheert Die ter noet te helpene pliet Al dat ghi pijnt dats om niet Die rose ne wert v nemmermere Al soude van torne ende van sere [186] V herte breken in .c. sticken Daer wert en dordi nemmeer micken Dies sijt seker ende wijs Maer mict te rumene dit porprijs Met haesten eer ghi doet iet el So doedi vroetscap ende wel Ter ander tijt maectic v scu Dor ene mesdaet so salic nv Al v leuen sonder waen Gaet elre nv v hoenre vaen Hier en begeric uwes comens twint Wel was si van sinne kint Die sulken ries hier comen dede Bi haren rade bi haerre bede Maer si niet kinde v gedochte Doe si v comst an mi versochte Hadsi te uoren wel ghewiste V quade ghelaet v arger list Sine hads mi dorren raden nie Al te sere bedrogic mie Dat ic v alte vriendelic ontfinc Ende in mine camere met v ghinc Ende togede v vriendelic gelaet Daer ghi na minen lachter staet Ende hebt gedaen oec tander stont Mi es ghesciet als die den hont Roit ouer twater met scepe want [187] Als hine heeft geset ant lant Hi bast vp hem ende wilne biten Andren verscat sone wilhi quiten Dat mach hi winnen ane sine wel daet Aldus so wint hi die den quaet Eert hi doet hem lachter weder Nv maect v henen ende gaet neder Den graet van vrienscepen ende van minnen Of ic roepe hier sulken binnen Die v hoefdelike af sal steken Al soude v thersen coppijn breken Ouer wanech sot fel tyran Quaet smekre ongetrouwe man Wat hebbic iegen v mesdaen Dat ghi mi hebt verhaet dus saen Ende ghi mi dus loselike wilt verraden Ende berouen te minen scaden Die werde rose botte fijn Daer al ane staet die weluaert mijn Hoe dorsti wesen nie so coene Dat te peinsen of te doene Daer ghi mine herte mede onthuecht Ende ic v hebbe sulke duecht Ende sulke houescheit nv gedaen Dat ic v hebbe hier ontfaen Jc hebbe v gemaect te sprekene stade Buten ialousien rade Ende alle mire vriende wille Die om ons spien lude ende stille Ende ons souden doden te waren Mochten si mi dus bi v beuaren [188] Ende boet v dienst ende scoenheit mede Daer ic dulheit groet ane dede Want om dit selue dat ic ane v Hebbe gedaen eer dan nv Sal mine vancnesse si siin vernouwet Dat ghi mi nemmermeer en scouwet Na v wien soet comt te banen Mettien sprongen hare die tranen Van erren moede vute beden ogen Doe mochtics niet gedogen Ende vel vor hare op mine knien Ende ane spracse aldus mettien AY edele ioncfrouvwe mijns genade Van deser groter ouerdade Willic tuwert bliuen al Es si groet of es si smal Die dulheit die ic hebbe gedaen Die dede mi minnen cracht bestaen Die mijn herte dwanc daer toe Mits uwer scoenheit ware so hoe Dat dauenturen comen sijn Emmer sijn die sculden mijn Ende niemens el volmaecte soete Bedi eest recht dat icse boete Te uwen wille godeweit Dies benic altoes gereit Vp sulke vorwaerde ioncfrouwe goet Dat ghi nu uwen euelen moet Ende uwe wan conste wilt vergeuen Jc wille mi wachten al mijn leuen [189] Te vechtene of te doene sake Daer ghi omme moget sijn tongemake Jn deser wijs ende bouen al desen Willic getrouweliker wesen V eygijn dienst man al mijn lijf Vp sulke vorwarde scone wijf Dat ghi v iegen mi gemaet Ende mi verholenlike laet Met v bliuen geuaen hier bouen |
Hoe ik u op in eren aanbood Al dat ik had, klein en groot Want mijn hart geen acht op sloeg En nam het die ik voortbracht Simpel naar de zin Nog die bedoeling dat erin was Dat was aan uw daden wel in schijn Daar ook de vrienden tezamen zijn En de een de andere door haar rede Biedt zijn dienst of schoonheid mede Dat is te verstaan in goede wijze Na dien dat zeggen ons de wijze Al nee is het niet bijzonder vermomd Dat ge mijn woorden dan anders verstond Dan mijn mening was ik daarin Dat kwam bij uw onbeschaafde zin Of neen, ge bent gewoon Bij gewoonte aldus te doen En de verstandige zot afschildert Ik ben zo dol niet, weet god Dat ik u mijn roos aanbood [185] Ik zou het u aanbieden ook wel node Want het nee was, god weet Nog weer eer, nog hoffelijkheid Dat ik het u aanbood en gij het wilde Of dat ge het me ook bidden zou Of nemen zonder eis of bede Zoals ge mij aanbood nu ter stede Al uw dienst en al uw goed Wat peinsde je in uw gemoed Deed je dat om mij te honen En om uw loosheid te verschonen Die ge peinst in het hart vanbinnen Op zulke tekens van minnen Om me te beroven mijn roos Me lijkt ja, dat is in schijn Aan uw daden zonder waan Was uw begeerte ook voortgegaan Zo had je me geheel onteerd Maar neen, gij niet god is geerd Die ter nood te helpen pleegt Al dat ge pijnt dat is om niet Die roos nee wordt u nimmermeer Al zou je van toorn en van zeer [186] Uw hart breken in 100 stukken Derwaarts durf je nimmer mikken Dat ben je zeker en wijs Maar mik te ruimen deze ruimte Met haast eer ge iets anders doet Zo doe je verstandig en goed Ter andere tijd maakte ik u schuw Door een misdaad zo zal ik nu Al uw leven zonder waan Ga elders nu uw hoenders vangen Hier begeer ik uw komst niets Wel was ze van zinnen kind Die zo’n gek hier komen deed Bij haar raad, bij haar bede Maar ze niet uw gedachte kende Toen ze uw komst aan mij verzocht Had ze tevoren wel geweten Uw kwade gelaat, uw erge list Ze had het me niet durven aanraden Al te zeer bedroog ik mij Dat ik u al te vriendelijk ontving En in mijn kamer met u ging En toonde u vriendelijk gelaat Daar gij naar mijn uitlachen staat En hebt gedaan ook ten andere stonde Mij is geschied als die de hond Roeit over het water met schepen, want [187] Als hij die heeft gezet aan het land Hij bast op hem en wil hem bijten Ander veergeld zo wil hij hem kwijt Dat mag hij winnen aan zijn weldaad Aldus zo wint hij die het kwaad Eer hij het doet hem uitlachten weder Nu maakt u henen en gaat neder De graad van vriendschap en van minnen Of ik roep hier zulke binnen Die u hals over de kop af zullen steken Al zou u de hersenkop breken Verwaande zot, felle tiran Kwade smeker, ontrouwe man Wat heb ik tegen u misdaan Dat ge mij hebt gehaat, aldus gelijk En ge mij dus loos wilt verraden En beroven tot mijn schade Die waardige fijne rozenknop Daar al mijn welvaart aan staat Hoe durfde je te wezen niet zo koen Dat te peinzen of te doen Daar ge mijn hart mee bedroefd En ik u heb zulke deugd En zulke hoffelijkheid nu gedaan Dat ik u hier heb ontvangen Ik heb u gemaakt te spreken ter plaatse Buiten jaloezie raad En alle wil van mijn vrienden Die om ons bespieden luid en stil En ons zouden doden te waren Mochten ze mij aldus bij u bevaren [188] En bood u dienst en schoonheid mede Daar grote dolheid aan deed Want om ditzelfde dat ik aan u Heb gedaan eer dan nu Zal mijn gevangenis zijn vernauwd Zodat ge mij nimmermeer aanschouwt Na u wie zo komt ter baan Meteen sprongen haar de tranen Van geërgerd gemoed uit beide ogen Toen mocht ik het niet gedogen En viel voor haar op mijn knieën En sprak haar aan aldus meteen Aai edele jonkvrouw, mijn genade Van deze grote overdaad Wil ik tot u waar blijven al Is het groot of is het smal Die dolheid die ik heb gedaan Dat deed me mijn minnen kracht bestaan Die mijn hart dwong daartoe Mits uw schoonheid was zo hoe Dat de avonturen gekomen zijn Immer is het mijn schuld En niemand anders volmaakte zoete Daarom is het recht dat ik ze boete Ter uw wil, god weet Dus ben ik altijd gereed Op zulke voorwaarde goede jonkvrouw Dat ge nu uw euvele gemoed En uw verstoring wilt vergeven Ik wil me wachten al mijn leven [189] Te vechten of te doen zaken Daar ge om mag zijn te ongemak Op deze wijze en boven al deze Wil ik ic getrouw wezen Uw eigen dienst man al mijn lijf Op zulke voorwaarde mooi wijf Dat ge tegen mij matigt En me verholen laat Met u blijven gevangen hier boven |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en : http://www.volkoomen.nl/