Vlaamse rose

Over Vlaamse rose

Fragmenten van de roman van de Vlaamse roos, het gaat om verbloemde seks uit ca 1290 van de Oud Franse roman de la Rose van Guillaume de Lorris en Jean de Meun, Door; Nico Koomen. Uit; https://www.dbnl.org/tekst/_ros001vlaa02_01/_ros001vlaa02_01_0006.php#6

Fragment Ab 1

So dat si bleken van verren

Jegen die sonne alst varen sterren

Dese cierheit ende menege ene

Beede van goude ende van steene

Mochtemen sien an die ghesmiden

Voren achter ende besiden

Ende meer dan ic gesegghen can

Die ionchere dar ic af began

Entie welghedane beede

Waren ghecleet van enen cleede

Dat was van enen samite roet

Wel ghescepen ende groet

Al gheuoedert met hermine

Al omme gespanget met sabeline

Elc adde vp toeft enen hoet

Van roden rosen die hem wel stoet

Mallic adde andren beuaen

Jn sinen armen sonder waen

Ende custen mallic anders mont

Wel .xl. waruen in corter stont

Ende darna songen si dit liedekijn

Lief ic bem dijn ende du best mijn

Nu doe met mi al dijn geuoech

Alsic dit horde ic verdroec [88]

Een diep versuchten ic vernam

Van mire herten dat al vulquam

Dicke pensdic ende dochte

God of ic so singhen mochte

Metter wareit als dese tuee

Sone wildic droeuen nemmermee

Mar neenic niet dies ebbic rouwe

Die jongelinc entie joncfrouwe

Quamen vort den rechten pat

Te mi ghereden dar ic sat

Ende quedden mi ghemeenlike

Met soeter stemmen houeschelike

Ende ic andworde hem bi staden

God onse here bi siere genaden

Laet v beeden lange leuen

Jn dese bliscap sonder sneuen

Elc dancte mi so hi best mochte

Jc pensde dat ware al elfs gedochte

Alsic dat wonder al besach

Dat an hare gewaden lach

Dies ic hem gode noemen horde

Doe verbouddic metten worde

Ende bat hem dat si rusten quamen

Si andworden mi tesamen

Ende seiden dat sijt gerne daden

Die jongelinc was wel beraden

Ende beette neder vp die erde

Ende nam die scone vele werde

Vriendelike in sine arme beide

Ende hiefse bouen vten ghereide

Ende settedse in die blomen reene

Dar ghinghen wi sitten algemeene [89]

Neder in dat scete cruut

Ende horden na dat soete luut

Vanden voglen menechfout

Die rioterden in dat wout

Die joncfrouwe scheen goedertiere

An hare gedane an hare maniere

Dochtesoe mi gheliken hare

Daric omme leue in groten vare

Ende heuet gheseit scaec ende mat

Dies ionstic hare vele te bat

Als recht was in allen saken

Aldus saten wi ende spraken

Harentare van menegher dinc

Ten ioncsten sprac die iongelinc

Bi gode clerc wart v bequame

So wistic gherne vwen name

Ende uwe geburte eer ghi mi lijt

Ende wanen ghi comt of war ghi rijt

Jc seide jonchere so mogedi wale

Jc heete minre met groter quale

Mine gebuerte moghedi horen

Jn vlaendren so wasic geboren

Mar hier int lant ebbic ghesijn

Min dan .j. iaer een lettelkijn

Ende come ghereden van aluerioene

Van mire herbergen daric wone

Jnt foreest te merghene mi

Als eender minre eygin vri

Ende haer dienstman toter doet

Nu ebbic v geseit al bloet

Dies ghi mi vraget hedeneere

Nu wistic gherne scone ionchere [90]

Dat selue van hu wart v lief

Wildijt mi segghen sonder brief

Hi seide iaic ouer gherne

Sint dats v niet staet tonberne

Jc heete jolijs ende anders niet

Die scone die ghi hier met mi siet

Es geheeten florentine

Dor hare hebbic menege pine

Ghedoget ende menegen toren

Van desen lande sijn wi gheboren

Van edelen lieden ende vrien

Wanen wi comen willic v lien

Wi comen rechte van chyteroene

Dats ene stede van oghen doene

Dars mijn vrouwe venus die godinne

Die haer gebot heuet ande minne

Jn die vrouwen sonderlinghe

Heuet ghesticht har woninghe

Ende hare sone cupido

Die god der minnen es also

Ende heuet dar ouer sinen ban

Niet in die vrouwen mar in die man

Daer wonen si met groten loue

Binnen haerre beeder houe

Hebbic gedient wel .vij. iaer

Dat seggic v al ouer waer

Dies souden ons oec helpen lyen

Dat seggic v bi gode den vrien

Vele liede waers te doene

Ghereden comen wi van chyteroene

Chyteroen es ene campaenge

Jn een foreest vp ene montaenge

Die so steil es ende so hoghe [91]

Dat men cume met enen boghe

Daer vp ghescote van dar onder

Daer bouen vp es menech wonder

Van al der sconede ende rijchede

Die wesen mochte in enege stede

Daer heuet hare meeste huus

Ghefondert mijn vrouwe venus

Die godinne es ende coninginne

Bouen alre vrouwen minne

Ja dat geene es so rike

No so machtech in erderike

No te porte no te lande

Maer wilsoese met haren brande

Schieten of met haren strale

Soene blijft in der minnen quale

Emmermeer salsoe ghenesen

Dat moet bi haren sone wesen

Dat es mijn here cupido

Die god der minnen es also

Ende heueter ouer sinen ban

Niet vptie vrouwen mar vptie man

Ja datter geen es so machtech

No so wijs no so bedachtech

No so dapper no so sterc

Coninc prince leec no clerc

Hine moet hem wesen onderdaen

Ende sulke wonde van hem ontfaen

Dat hem smert spade ende vroe

Mijn vrouwe venus ne holper toe

Ene halue mile van chyteroen

Staet ene borch heet mongeroen

Die scone ende hoghe es bouen mate

Daer bouen heuet sijn ghesate

Fragment Ab 1

Zodat ze bleken van verre

Tegen de zon alsof het waren sterren

Deze sierlijkheid en menigeen

Beide van goud en van stenen

Mocht men zien aan dat gesmede

Voor, achter en bezijden

En meer dan ik zeggen kan

Die jonkheer waarvan ik begon

En die welgedane beide

Waren gekleed van een kleed

Dat was van een rood satijn

Goed geschapen en groot

Geheel gevoerd met hermelijn

Alom omboord met sabel

Elk had op het hoofd een hoed

Van rode rozen die hem wel stond

Manlijk had de andere omvangen

In zijn armen, zonder waan

En kusten ieder elkaars mond

Wel 40 waren erin korte stond

En daarna zongen ze dit liedje

Lief ik ben dijn en u bent mijn

Nu doe met mij al uw gevoeg

Toen ik dit hoorde ik kleurde [88]

Een diep verzuchten en ik vernam

Van mijn hart zodat het geheel vol kwam

Vaak peinsde ik en dacht

God of ik zo zingen mocht

Met de waarheid zoals deze twee

Zo wilde ik bedroeven nimmermeer

Maar neen ik niet, dus heb ik rouw

Die jongeling en die jonkvrouw

Kwamen voort het rechte pad

Tot mij gereden daar ik zat

En spraken me gewoon aan

Met lieve stemmen hoffelijk

En ik antwoorde hen rustig

God onze heer bij zijn genaden

Laat u beiden lang leven

In deze blijdschap zonder sneven

Elk bedankt me zo goed ze konden

Ik peinsde dat was alles elven gedrocht

Als ik dat wonder al bezag

Dat aan hun gewaden lag

Dus ik hen god noemen hoorde

Toen verstoutte ik met de woorden

En bad hen dat ze tot rust kwamen

Ze antwoorden mij tezamen

En zeiden dat ze het graag deden

Die jongeling was goed beraden

En steeg af op de aarde

En nam die schone veel waar

Vriendelijk in zijn beide armen

En hief haar boven uit het zadel

En zette haar rein in de bloemen

Daar gingen we zitten algemeen [89]

Neer in dat zoete kruid

En hoorden na dat zoete geluid

Van de menigvuldige vogels

Die maakten vrolijke drukte in dat woud

Die jonkvrouw scheen goedertieren

Aan haar gedaante, aan haar manieren

Dacht ze me zo te gelijken haar

Waarom ik leef in groot gevaar

En heeft gezegd schaak en mat

Dis gun ik haar veel te beter

Als recht was in alle zaken

Aldus zaten we en spraken

Hier en daar van menig ding

Ten eerste sprak die jongeling

Bij god klerk, was het u bekwaam

Zo wist ik graag uw naam

En uw geboorte eer ge weggaat

En waarvan ge komt of waar ge rijdt

Ik zei, jonkheer dat mag je wel

Ik heet minder met grote kwaal

Mijn geboorte mag je horen

In Vlaanderen zo was ik geboren

Maar hier in het land ben ik geweest

Minder dan een jaar wat

En kom gereden van Alverioen

Van mijn herberg daar ik woon

In het bos te gaan mij

Als een minnaar eigen vrij

En haar dienstman tot de dood

Nu heb ik u gezegd al bloot

Dat ge me vroeg heden eer

Nu wist ik graag schone jonkheer [90]

Datzelfde van u wast het u lief

Wil gij het mij zeggen onverbloemd

Hij zei, ja ik, zeer graag

Sinds omdat ge dan best mag weten

Ik heet Jolijs en anders niet

Die schone die ge hier met mij ziet

Es geheten Florentine

Door hare heb ik menige pijn

Gedoogd en menige toorn

Van dit land zijn we geboren

Van edelen lieden en vrijen

Waarvan ik kom wil ik u belijden

Wij komen recht van Chyteroen

Dat is een stad van hoge doen

Daar is mijn vrouwe Venus die godin

Die haar gebod heeft aan de minne

In de vrouwen vooral

Heeft gesticht haar woning

En haar zoon Cupido

Die god der minnen is alzo

En heeft daarover zijn rechtsmacht

Niet in de vrouwen maar in di man

Daar wonen ze met grote lof

Binnen hun beider hof

Heb ik gediend wel 7 jaar

Dat zeg ik u al voor waar

Dus zouden ons ook helpen belijden

Dat zeg ik u bij god de vrije

Vele lieden was het te doen

Gereden komen we van Chyteroen

Chyteroen is een veld

In een bos op een berg

Die zo steil is en zo hoog [91]

Dat men nauwelijks met een boog

Daarop schiet van daar onderen

Daarboven op is menig wonder

Van alle schoonheid en rijkheid

Die er wezen mag in enige plaats

Daar heeft haar grootste huis

Gefundeerd mijn vrouwe Venus

Die godin is en koningin

Boven alle vrouwen minne

Ja, dat geen is zo rijk

Nog zo machtig in aardrijk

Noch in de stad, noch te land

Maar wil ze met haar brand

Schieten of met haar pijlen

Zo blijft ze in de minnen kwaal

Immermeer, zal ze genezen

Dat moet ze bij haar zoon wezen

Dat is mijn heer Cupido

Die god der minnen es alzo

En heeft over zijn rechtsgebied

Niet op de vrouwen maar op de mannen

Ja, dat er geen is zo machtig

Nog zo wijs nog zo bedacht

Nog zo dapper nog zo sterk

Koning, prins, leek nog klerk

Hij moet hem wezen onderdanig

En zulke wond van hem ontvangen

Dat het hem smart laat en vroeg

Mijn vrouwe Venus mede hielp ertoe

Ene halve mijl van Chyteroen

Staat een burcht die heet Mongeroen

Die mooi en hoog is uitermate

Daarboven heeft zijn woonplaats

Mijn here cupido god der minnen [92]

Met hem heuet hi daer binnen

Menegen riddre van maisnieden

Daer hi ouer mach ghebieden

Daertoe moneke clerke papen

Religieuse portren knapen

Garsoene arme ende rike

Die hem dienen daghelike

Met eren ende met werdecheden

Daer hijt ghebiet in allen steden

Dus hout hi hof van groten loue

Jn sijn huus in sinen houe

Hebbic ghedient dat es waer

Langher dan .vij. iaer

Dats mi worden sere te sure

Menege pine ende auenture

Es mi ouer sint ghegaen

Eer ic so vele adde ghedaen

Dat ic ontfinc te minen lone

Dese goedertiere dese scone

Die ghi hier bi mi sitten siet

Mar mine pine clagic niet

Sint dat ic hebbe mine werde

Die ic vor alle dinc begherde

Ende beghere so lanc so meer

Nu ne willic droeuen nemmermeer

Mar nv willic metten bliden sijn

Jc ende mijn soete minnekijn

Ende varen spelen ouer al

Ouer berch ende ouer dal

Met bliscepen al mijn leuen

Ende onse here moete gheuen

Dat alle die met trouwen minnen

Sulken loen moeten ghewinnen

Van minnen alsic ebbe ghedaen

Sone mocht hem niet bet vergaen

j C segghe amen scone jonchere [93]

Sint ghi desen groten here

Hebt ghedient dus langhe stont

So es v wel worden cont

Der minnen aert ende hare nature

Ende hoe soe werden moet te sure

Elken man die wille ghewinnen

Ere ende vrome van siere minnen

Nu biddic v dor uwe doghet

Dat ghi mi segt of ghi moghet

Die auenture van vre minnen

Jc hope ic sal daer ane bekinnen

Wat minne si ende hare maniren

Ende hoe jcse sal anthieren

Dat ick bliscap af gewinne

An hare die jc met trouwen minne

j Onchere jolijs gaf mi andworde

Ende seide vrient met soeten worde

Dese bede wat soes gesciet

Sone willic v ontseggen niet

Dor geene pine want gi scijnt

Van minnen siec ende sere gepijnt

Ende mi oec ontfarmt vre quale

Nu vernemt mine tale

Jc hope het sal v wesen goet

Keerdi dar ane vwen moet

Jc dancte hem ende hi began

Die tale die hier volget an

j Nt. .xx.ste jaer van mire ouden

Den pointe dat begint verbouden

Minne ende te heeschene haren tsens

Van iongen lieden hare ende ghens

Dat was in meie .xij. daghe

Dat beede bosch ende haghe

Met groenen loueren sijn beuaen

Ende men sach die bloemen staen

Van scoenre varwen ouer al [94]

Beede vp berge ende int dal

Ende alle creaturen blide

Waren vanden soeten tide

Wasic eens marghins vp gestaen

Eer die sonne vp was gegaen

Ende ghinc mi meyen in dat gras

Jn ene mersch dart scone was

Dar vernamic grote deduut

Ende reet dor menech soete cruut

Dat daer stont vort ende weder

Jc ghinc vp ende jc ghinc neder

Daer mi de stede best bequam

So verre dat ic gaende quam

Vp ene riuiere scone ende diep

Die wijt was ende sere liep

Vptie graueele claer ende reine

Een lettel minder dan die seine

Jn beeden siden vptien hoeuer

Stonden bloemen goeden coeuer

Van scoenre varwen meneghertiere

Jc ghinc sitten vptie riuiere

Ende duoech mine oghen ende mine hande

Jc keerde weder vp te lande

Met ere naelden seluerijn

So bestic die mouwe mijn

Vaste ende nauwe an mine hant

Lancs der riuieren vpten cant

Daer lustelic ende scone was

Ghinc ic neder minen pas

Merkende die grote sconede

Vanden watre ende vander stede

Die soeter wesen niet ne mochte

So lange ghinghic in dit ghedochte

Bider riuieren vp dat sant [95]

Daric in minen weghe vant

Enen vergier scone ende groene

Die rike was van sconen doene

Scoenre ne sach nie man

Die ter werelt ie lijf ghewan

Fier was hi wijt ende ront

Al omme ghemuert dar binnen stont

Menech scone boem ghegroit

Scone ghelouet ende ghebloit

Daer vp hordic groet gheclanc

Vander voghelinen zanc

Die daer songhen inden vergiere

Elc ende elc in sine maniere

Die muer oec sonder eneghen waen

Die den vergier adde omme ghegaen

Coste te werkene meneghe marc

Hoghe was hi ende starc

Ghemaect al bi compassure

Beede van goude ende van asure

Was hi vertrocken al omtrent

Van bouen tote ant fondament

Meneghe rikelike pointure

Was bescreuen anden mure

Behendelike bi mire trouwen

Van marbre stonden daer ghehouwen

Alomme gaende beelden tiene

Die leelic waren in anesiene

Ende ondadech ende fel

Sijns ambachts was hi meester wel

Die so properlike elke figure

Conste maken na hare nature

Ende bouen hem stont ghescreuen

Wat namen men hem soude gheuen [96]

Eerste beelde hatie was

Dies titel daer voren las

Dat soe die altoes beghert

Al dat haren viant dert

Of mach scaden cleene of groet

Ende dicke bringet soene oec ter doet [97]

Mijn heer Cupido de god der minnen [92]

Met hem heeft hij daarbinnen

Menige ridder van manschappen

Waarover hij mag gebieden

Daartoe monniken, klerken en papen

Religieuze stads knapen

Schildknapen arme en rijke

Die hem dienen dagelijks

Met eren en met waardigheden

Daar hij het gebiedt in alle steden

Dus houdt hij hof van grote lof

In zijn huis in zijn hof

Heb ik gediend, dat is waar

Langer dan 7 jaar

Dat is me geworden te zuur

Menige pijn en avontuur

Is me sinds overgegaan

Eer ik zo veel had gedaan

Dat ik ontving tot mijn loon

Deze goedertieren, deze schone

Die ge hier bij mij zitten ziet

Maar mijn pijn beklaag ik niet

Sinds dat ik heb mijn waarde

Die ik voor alle ding begeer

En begeer hoe langer hoe meer

Nu nee wil ik bedroeven nimmermeer

Maar ni wil ik met de blijden zijn

Ik en mijn lieve beminde

En varen spelen overal

Over berg en over dal

Met blijdschap al mijn leven

En onze heer moet geven

Dat allen die met trouw minnen

Zulk loon moeten gewinnen

Van minnen zoals ik heb gedaan

Zo mocht het hem niet beter vergaan

Ik zeg amen, schone jonkheer [93]

Sinds dat ge deze grote heer

Hebt gediend aldus lange stonde

Zo is u wel geworden bekend

Der minnen aart en haar natuur

En hoe ze worden moet te zuur

Elke man die wil gewinnen

Eer en voordeel van zijn minnen

Nu bid ik u door uw deugd

Dat ge mij zegt als ge mag

Het avontuur van uw minnen

Ik hoop dat ik daaraan zal bekennen

Wat minne is en haar manieren

En hoe ik ze zal hanteren

Zodat ik er blijdschap van win

Aan haar die ik met trouw minne

Jonkheer Jolijs gaf me ten antwoord

En zei ‘Vriend’ met lieve woorden

Deze bede wat zo is geschied

Zo wil ik het u niet ontzeggen

Door geen pijn want gij schijnt

Van minnen ziek en zeer gepijnigd

En ook ontfermt me uw kwaal

Nu verneem mijn woorden

Ik hoop dat het voor u goed zal wezen

Keer je daaraan uw gemoed

Ik bedankte hem en hij begon

De woorden die hierna volgen

In het 20ste jaar van mijn ouderdom

Het punt dat begint verstouten

Minne en te eisen haar accijns

Van jonge lieden hier en daar

Dat was in mei de 12de dag

Dat beide bos en hagen

Met groene bladeren zijn bevangen

En men zag die bloemen staan

Van mooie kleuren overal [94]

Beide op bergen en in het dal

En alle creaturen blijde

Waren van het lieve tijde

Was ik eens morgen opgestaan

Eer die zon op was gegaan

En ging me vermeien in dat gras

In een moeras daar het mooi was

Dar vernam ik groot plezier

En reed door menig zoet kruid

Dat daar stond heen en weer

Ik ging op en ik ging neer

Daar me de plaats het beste bekwam

Zo ver dat ik kwam gaan

Op een rivier, schoon en diep

Die wijd was en zeer liep

Op die kiezelstenen helder en rein

Een luttel minder dan die zijn

Aan beide zijden op die oever

Stonden bloemen veelvuldig

Van mooie kleuren menigerhande

Ik ging zitten bij die rivier

En waste mijn ogen en mijn handen

Ik keerde weer op het land

Met een zilveren naald

Zo stak ik mijn mouw

Vast en nauw aan mijn hand

Langs de rivier aan de kant

Daar het lustig en mooi was

Ging ik neder mijn pas

Merkte die grote schoonheid

Van het water en van de plaats

Die mooier niet nee wezen mocht

Zo lang ging ik in deze gedachten

Bij de rivier op dat zand [95]

Waarin ik mijn weg vond

Een mooie boomgaard en groen

Die rijk was van mooie doen

Mooier nee zag niemand

Die ter wereld ooit lijf kreeg

Fier was het wijd en rond

Alom gemuurd en daarbinnen stond

Menige mooie boom gegroeid

Mooi in loof en bloem

Waarop ik hoorde groot geluid

Van de vogels gezang

Die daar zongen in de boomgaard

En elk op zijn manier

Die muur ook zonder enige waan

Die om de boomgaard ging

Koste te werken menige mark

Hoog was die en sterk

Gemaakt met grote nauwkeurigheid

Beide van goud en van lazuur

Was die overtrokken al omtrent

Van boven tot aan het fundament

Menige rijke schilderij

Was beschreven aan de muur

Handig bij mijn trouw

Van marmer stonden daar gehouwen

Alom gaande beelden tien

Die lelijk waren in het aanzien

En ondeugdelijk en fel

Zijn ambacht was hij meester wel

Die zo bijzonder elke figuur

Kon maken naar zijn natuur

En boven hen stond geschreven

Welke naam men hen zou geven [96]

Eerste beeld dat die was

Diens titel daarvoor deelde mee

Dat zo die altijd begeert

Al dat hun vijand deert

Of mag schaden klein of groot

En vaak brengt het ook ter dood. [97]

Fragment Ab 2.

n Arcysus was dats ware dinc

Een vriedel iongelinc

Ende een die scoenste die men vant

Verre ofte bi in enech lant

Dies was hi dicke int herte vro

Ene edele vrouwe hiet equo

Die scone was ende rike

Mindene si inhertelike

Bouen allen creaturen

Dat soe niet mochte geduren

Dor sine minne nacht ende dach

Die soe droech mar alsoe sach

Dat hi van hare niene rochte

Was soe in ville ende in ghedochte

Dat soe hem bat in stillen rade

Omoedelike dat wel dade

Ende hi hare liete ghewinnen

Hulpe ende troest van siere minnen

Ofte neen soe bleue doet

Hare pine was so groet

Mar narcysus die jonchere

Hi verfierde hem so sere

Ende verhief hem in sine sconede

Jn sine macht in sine rijchede

Dat soe hem werdech niet ne dochte

Dat soe sine minne sochte

Ende ontseide hare sonder beide

Die bede die soe hem voren leide

Mar als die vrouwe verhorde dat

Dat om niet was dat soe bat

Houeschelike vp rechte vrouwe

Ontfinc hare herte so groten rouwe [98]

So groten toren so groet despijt

Dat soere om starf in corter tijt

Mar eer soe starf bat soe den god

Die ouer die minne heft ghebod

Dat hi narcysuse moete gheuen

Sulke droefheit in sijn leuen

Van enegher hopenloser minnen

So dat hi sine herte moeste bekinnen

Met pinen ende met armoede

Hoe onsachte es hem te moede

Die sine herte heuet gheleit

Dar men hem allen troest ontseit

Die bede die de vrouwe bat

Was redenlic ende omme dat

Dedese god gestade wesen

Als wi van hem beeden lesen

Als die vrouwe dus wat doet

Dat scade was ende iammer groet

Gheuiel dar naer vp enen dach

Dien ic ghenomen niene mach

Dat dese narcysus lose amoer

Jn dese stede iaghen voer

Als hi plach met sinen honden

So verre dat die bracken vonden

Enen euer starc ende coene

Dien iageden si tote ouer noene

Dat hine te velde niene brochte

Hi blies hi riep hi reet onsochte

So verre dat hi quam ghereden

Bi auenturen in der steden

Daer hi die fontenne vant

Hi beette neder alte hant

Ende ghinc hem rusten in die scade [99]

an den dorne met groenen blade

Dat weder was scone claer ende heet

Hi adde gheberst dat hem tsweet

Neder liep van groter hitte

Hem dorste ende hi ginc te pitte

Ende leide sijn hoeft in die fonteine

Die claer was zuuer ende reine

Dar hi vp tie fonteine lach

Sijns selfs gedane hi dar in sach

Die scoenre wesen niene mochte

Mar siere dulre herten dochte

Ouer waer dat adde ghesijn

Een ouer cuusch magedijn

Dus was hi bi sijns selfs scaden

Sere bedrogen ende verraden

Hi taster na hine vanter niet

Hi seide dicke wats mi gesciet

Ne saltu iegen mi niet spreken

Al dus began die minne wreken

An hem sine ouermoedechede

Sijn dangier ende sine fierhede

Want hi lach so langhe daer

Ende minde in die fonteine claer

Dat hi began sijns selfs scade

Te minne bi der minnen rade

Mar hi mochte van siere minnen

Goet no ere no troest gewinnen

No bliscap oec in geenen sinne

Van rouwen voer hi vten sinne

Ende starf dar na in corter wile

Vptie fonteine om sulke gile

Dus was hi brocht tsinen lone

Dat hi die goedertiere scone

Van siere minnen liet bederuen

Ende troesteloes van rouwen steruen

Hi mageden vrouwen ende ioncheren

An dit exempel suldi leeren

Dat ghi om hue sconeit niet [100]

Te hoge ne heft wat soes gesciet

Jegen v lief eist arm eist rike

None ontsegget onwerdelike

Hue minne eist vroe eist spade

Daert met omoeden soect genade

Doedi des niet dat vant verstaen

Gi sullets sulken loen ontfaen

Als die scone narcysus dede

Die dus verhorde sijns liefs bede

n V hort van diere fonteinen vort

Dies gi noch niet ebt gehort

Soe was leuen end cout

Ende claerre dan seluer of gout

Nacht ende dach liepen daer vte

Tuee scone beken bi condute

Dar die beesten te drinkene plagen

Jn midden der fonteinen lagen

.IJ. scone steene van kerstale

Die diere waren dat weetic wale

So claer ne sach noit man negeen

So weltijt dattie sonne sceen

Jn dat water vpdat cristal

Togeden si die sconeit al

Entie varwe entie ghedane

Properlike na minen wane

Van algader den vergiere

Namelike indie maniere

Dattie spiegel te togen pleget

Die dinc die men vor hem leget

d Jt es die spiegel dats ware dinc

Daer narcysus die iongelinc

Sijn scone aensichte in besach [101]

aer hi sider doet omme lach

Dit es die spiegel van vreesen

Die vrie herten maket weesen

Alser die oghen dus in scouwen

Die grote sconeit vanden vrouwen

Die menechs mans herte trijnt

Ende ongenadelike pijnt

Wie dat in desen spiegel siet

Hi mach ontuchten swar verdriet

Want hi den oghen doet bekinnen

Den rechten pat die gaet ter minnen

Menegen bringet hi in die noet

Ende menegen leuert hi ter doet

Dar toe ter glauien enten swerde

Alsi dor dier vrouwen werde

Tornieren vechten ende iosteren

Ende hem seluen affoleren

Die beste die vroetste sonder waen

Heft hi bi wilen eerst geuaen

Ende doet wandelen haer gedachte

Alsiere alre meest om wachte

Mids der werdecheit vander minnen

Die hi hem sent in therte binnen

So dat hem niemen mach geraden

No met crachte staen in staden

Hine bliue doet ofte geuaen

Hines so dapper dies mach ontgaen

Fragment Ab 2.

Een Narcissus was, dat is een waar ding

Een edele jongeling

En een van de mooiste die men vond

Ver of nabij in enig land

Dus was hij vaak i het hart vrolijk

Een edele vrouwe heet Echo

Die mooi was en rijk

Minden hem zeer hartelijk

Boven allen creaturen

Zodat ze niet mocht verduren

Door zijn minne nacht en dag

Die ze droeg, maar toen ze zag

Dat hij van haar niets aantrok

Was ze in veel gedachten

Dat ze hem bad in stille raad

Ootmoedig dat wel deed

En hij haar liet gewinnen

Hulp en troost van zijn minnen

Of neen, zo bleef ze dood

Haar pijn was zo groot

Maar Narcissus die jonkheer

Hij maakte zich zo trots

En verhief zich in zijn schoonheid

In zijn macht, in zijn rijkheid

Dat ze hem niet nee waardig dacht

Dat ze zijn sine minne zocht

En ontzei zich zonder wachten

Die bede die ze hem voor legde

Maar toen die vrouwe hoorde dat

Dat om niet het was dat ze bad

Hoffelijke oprechte vrouwe

Ontving in haar hart zo’n grote rouw [98]

Zo’ grote toorn en zo’n grote wanhoop

Zodat ze erdoor stierf in korte tijd

Mar eer ze stierf bad ze de god

Die over de minne heeft gebod

Dat hij Narcissus moet geven

Zulke droefheid in zijn leven

Van enige hopeloze minnen

Zodat hij in zijn hart moest bekennen

Met pijnen en met armoede

Hoe hard het hem is te moede

Die zijn hart heeft geleid

Daar men hem alle troost ontzegd

Die bede die de vrouwe bad

Was redelijk en om dat

Deze god gestadig wezen

Als we van hen beiden lezen

Toen die vrouwe dus was dood

Dat schade was en jammer groot

Gebeurde daarna op een dag

Die ik niet noemen mag

Dat deze Narcissus loze geliefde

In deze plaats jagen voer

Zoals hij plag met zijn honden

Zo ver dat de brakken vonden

Een ever sterk en koen

Die hij jaagt tot over de noen

Zodat hij hem niet vellen bracht

Hij blies, hij riep, hij reed hard

Zo ver zodat hij kwam gereden

Bij toeval in de plaats

Daar hij een bron vond

Hij steeg af al gelijk

En ging zich rusten in de schaduw [99]

Aan de dorens met groene bladeren

Dat weer was mooi helder en heet

Hij had dorst omdat hem het zweet

Neerliep van grote hitte

Hij was dorstig en hij ging naar de put

En legde zijn hoofd in die bron

Die helder was, zuiver en rein

Daar hij op die bron lag

Zijn eigen gedaante hij daarin zag

Die niet mooier wezen mocht

Maar zijn dolle hart dacht

Dat het voor waar was geweest

Een over kuis maagdje

Dus was hij bij zijn eigen schade

Zeer bedrogen en verraden

Hij tast ernaar, hij vond haar niet

Hij zei vaak, wat is me geschied

Nee, zal u tegen mij niet spreken

Aldus begon die minne te wreken

Aan hem zijn overmoed

Zijn geweld en zijn fierheid

Want hij lag zo lang daar

En beminde in die heldere bron

Zodat hij begon tot zijn eigen schade

Te minne bij de minnen raad

Maar hij mocht van zijn minnen

Goed, nog eer, nog troost gewinnen

Nog blijdschap ook in geen zin

Van rouw werd hij uitzinnig

En stierf daarna in korte tijd

Op die bron om zulke gekheid

Dus was hij gebracht tot zijn loon

Dat hij die schone goedertieren

Van zijn minnen liet bederven

En troosteloos van rouw sterven

Gij maagden, vrouwen en jonkheren

Van dit voorbeeld zal je leren

Dat ge om hun schoonheid niet [100]

Te hoog nee verheft wat zo het is geschied

Tegen uw lief, is het arm, is het rijk

Niet ontzegt onwaardig

Hun minne, is het vroeg, is het laat

Daar het met ootmoed zoekt genade

Doe je dat niet, dat zal je verstaan

Ge zal zulk loon ontvangen

Zoals die schone Narcissus deed

Die dus geen acht sloeg op zijn liefs bede

Nu hoort van die bron voort

Dat ge noch niet hebt gehoord

Het stroomde en was koud

En helderder dan zilver of goud

Nacht en daag liep daaruit

Twee schone beken door leidingen

Daar die beesten te drinken plagen

In het midden der bron lagen

2 mooie stenen van kristal

Die duur waren, dat weet ik wel

Zo helder zaag nooit een man nee geen

Zo welke tijd dat de zon scheen

In dat water op dat kristal

Toonde die de hele schoonheid

En de kleur en de gedaante

Proper naar mijn waan

Van de hele boomgaard

Namelijk in die manier

Dat de spiegel te tonen pleegt

Dat ding die men ervoor legt

Dit is die spiegel, dat is een waar ding

Daar Narcissus die jongeling

Zijn schone aanzicht in bezag [101]

Waardoor hij sinds dood om lag

Dit is de spiegel van vrees

Die vrije harten maakt wezen

Als er de ogen aldus in aanschouwen

Die grote schoonheid van de vrouwen

Die menig mans hart met kommer vervult

En ongenadig pijnigt

Wie dat in deze spiegel ziet

Hij mag vrezen zwaar verdriet

Want het laat de ogen bekennen

Het rechte pad die gaat ter minnen

Menigeen brengt het in de nood

En menigeen levert het ter dood

Daartoe met lansen en zwaarden

Als ze door die vrouwen waarde

Toernooien, vechten en spelen

En zichzelf beschadigen

De beste, de verstandigste zonder waan

Heeft het soms eerst gevangen

En laar wandelen hun gedachte

Als ze er het allerminste om denken

Mits de waardigheid van de minnen

Die ze hem zendt het hart binnen

Zodat ze niemand mag aanraden

Nog met kracht bijstaan

Hij blijft dood of gevangen

Hij is niet zo dapper die het mag ontgaan

Want cupido dat verstaet

Hi heuet gesait der minnen saet

Al omme ende omme die fonteine [102]

Dese viertuut nes niet cleine

Dar buten heft hi doen setten

Sine strecke ende sine netten

Mede te vane scone ioncheren

Riddren papen clerke heren

Vrouwen ioncfrouwen magedine

Hine ghert andre vogeline

Bi deser reden dat suldi weten

Es die fonteine in dietsch geheten

Die fonteine vander minnen

Want wie so hem besiet dar binnen

Hi moet der minnen eygin bliuen

Mach haer saet in hem becliuen

j N dese fonteine besagic mi

Ter suaerre tijt want bedi

Jc sach daer sulke sconeit in

Die mi benam herte ende sin

Van ongeualle ic mi vruchte

Dicke beuedic ende suchte

Vpten pitte daer ic lach

Daric die sconeit binnen sach

Want ic sach dat mi mine oghen

Hadden verraden ende bedrogen

Addic teuoren mi wel bedacht

Sine viertuut ende sine cracht

Jnne adde mi niet dar in besien

No gespiegelt want bi dien

Jc wart dar omme geleet int strec

Dar mi af quam grot ongerec

v Te menegen dinge die ic sach

Jn die fonteine dar ic vp lach

Vercoes mijn herte enen rosier

Die daer stont in dien vergier

Die scone was wijt ende groet [103]

Geladen al met rosen roet

Die florentine te houdene plach

Nerenstelike nacht ende dach

Met haren vrienden met haren lieden

Alsic v namaels sal bedieden

Jn des bosscelkijns gheuerde

Mar bouen al mijn herte gherde

Te ebbene enen rose knop

Die die rosier droech inden tsop

Die noit met dauwe was ontploken

Want hi sceen van soetster roken

Dicke pensdic in minen moet

Die mochte ebben enen hoet

Van sulken rosen als dar waren

Hi adde geluckelic geuaren

Ende salechlike in alre wijs

Om al die rikeit van parijs

Die arde groet es vtermaten

Sone addic niet gelaten

Dat dochte mi in soude gaen

Daric sach die rosen staen

Doe mi die dulheit adde beuaen

Die menegen andren heft ondaen

Jc ging vort met sulker vart

Den rechten pat ten rosen wart

Om ene te pluckene of ic mochte

Te hant viel ic in een gedochte

Dat ic mi duchte dat berouwen

Want het mochte der ioncfrouwen

Ende haren lieden wesen suaer

Quamic den rosen iet so naer

h Jet omme nochtan ne lietic niet

Jnne ginc vort wat soes ghesciet [104]

Toter hagen van dien rosiere

Dar binnen stont die goedertiere

Ende nam te haren rosen goem

Gherne addic gecust den boem

Dar die scone botte vp stoet

Roder vele dan enech bloet

Mar ic ne dorste dor die waerde

Dorne destelen scarpe caerde

Die den rosier stonden bi

Al omme ende omme werden mi

Want si mi so onsache staken

Dat ic niet dorste ghenaken

Der botten no den bome groene

Want ic vreesede te mesdoene

Mijn her cupido die coninc

Die mi bespiede war dat ic ginc

Stont onder den oliuier

Ende sach mi staen vorden rosier

Dies roke dat mi wel beqcuam

Hi sach tehant wel ende vernam

Dat ic die botte als teuoren

Adde begert ende vercoren

Ende hi mindene meer tewaren

Dan alle die rosen die daer waren

Hi wart tornech ende verbolgen

Hine wilde mi niet langer volgen

En sette in voruoets ter stede

Ene vlieke hiet sconede

Ende scoet mi dor die oghe int herte

Ene wonde met groter smerte

Dat mochtic arme clagen boude

Bouen vp thoeft namic een coude

Dat mi dor ginc alle die lede

Ende viel in onmacht daer ter stede

Van vare die mi onder nam [105]

Mar doe ic te mi seluen quam

Vander onmacht daric in lach

Endic mi al omme besach

Was mi arde suaer te moede

Jc waende vele van minen bloede

Ebben geloset mar nenic niet

Die scarpe vlieke die sconeit hiet

Daric mede was geraect

Adde mi die wonde so diep gemaect

Dat van mi noit dropel bloets

Ne conste gesceeden / al doe voruoets

Dedic mine hande anden scichte

Ende wanet vte trecken lichte

Mar hen mochte also niet wesen

Jc lutste ic trac dat scicht met desen

So lange dat thout vte brac

Ne waer dat yser datter in stac

Bleef stekende in mijn herte binnen

Soe diepe in const dar vte gewinnen

m Jin rouwe mijn anxene ende mijn seer

begonsten wassen in lanc so meer

Want ic ne wiste medicine

No ersatre no rachine

Die mine wonde heelen mochte

Die mi dede doe onsochte

Sonder alleene die rose fijn

Dar mi toe droech dat herte mijn

Die mi die adde willen gheuen

Hi adde mi wel behouden tleuen

Weder int rieken of int sien

So soete was soe ende mettien

Keerdic weder ter rosen waert

Die mijn herte adde besuaert [106]

Want Cupido, dat verstaat

Hij heeft gezaaid het minnen zaad

Alom en om die bron [102]

Deze kracht nee is niet klein

Daarnaast heeft hij laten zetten

Zijn streken en zijn netten

Mee te vangen schone jonkheren

Ridders, papen, klerken, heren

Vrouwen, jonkvrouwen en maagden

Hij begeer geen andere vogeltjes

Bij deze reden, dat zal je weten

Is die bron in Diets geheten

Die bron van der minnen

Want wie zo hem beziet daarbinnen

Hij moet der minnen eigen blijven

Mag haar zaad in hem beklijven

In deze bron bezag ik mij

Ter zware tijd, want omdat

Ik zag daar zulke schoonheid in

Die mei benam hart en zin

Van ongeval vrees ik me

Vaak beefde ik en zuchtte

Op de put daar ik lag

Daar ik die schoonheid binnen zag

Want ik zag dat me mijn ogen

Hadden verraden en bedrogen

Had ik me tevoren goed bedacht

Zijn kracht van de geest en zijn kracht

Ik had me niet daarin bezien

Nog gespiegeld want daarom

Werd ik daarom in een strik gelegd

Waarvan me kwam groot ongerede

Op te menige dingen die ik zag

In die bron waarop ik lag

Koos mijn hart een rozenboom

Die daar stond in die boomgaard

Die mooi was, wijd en groot [103]

Geladen al met rode rozen

Die florentine te houden plag

Vlijtig nacht en dag

Met haar vrienden, met haar lieden

Zoals ik u later zal aanduiden

In dit bosje ver

Maar bovenal mijn hart verlangde

Te hebben een rozenknop

Die de rozenboom droeg in de top

Die nooit met dauw was ontloken

Want het scheen van zoetste reuk

Vaak peinsde ik in mijn gemoed

Die mocht hebben een hoed

Van zulke rozen als daar waren

Hij had gelukkig gevaren

En zalig in alle wijze

Om al de rijkheid van Parijs

Die aarde groot is uitermate

Zo had ik het niet gelaten

Dat dacht ik me in en zou gaan

Daar ik die rozen zag staan

Toen me die dolheid had bevangen

Die menige andere heeft ontdaan

Ik ging voort met zo’n vaart

Het rechte pad ten rozen waart

Om een te plukken als ik kon

Gelijk viel ik in een gedachte

Dat ik me duchtte dat berouw

Want het mocht de jonkvrouw

En haar lieden te zwaar wezen

Kwam ik de rozen iets zo nabij

Daarom nochtans nee liet ik het niet

Ik ging voort zowat er geschiedt [104]

Tot de hagen van die rozenboom

Daarbinnen stond die goedertieren

En nam te haar rozen waar

Graag had ik gekust de boom

Daar die mooie botten op stonden

Veel roder dan enig bloed

Maar ik nee dorste door die waarde

Dorens, distels en scherpe kaarden

Die bij de rozenboom stonden

Alom en om werden mij

Want ze me zo hard staken

Dat ik niet dorste genaken

De botten nog de groen boom

Want ik vreesde te misdoen

Mijn heer Cupido de koning

Die me bespiede waar dat ik ging

Stond onder de olijf

En zag me staan voor de rozenboom

Die geur dat me wel bekwam

Hij zag gelijk wel en vernam

Dat ik die botten als tevoren

Had begeerd en uitverkoren

En hij minde het meer te waren

Dan alle rozen die daar waren

Hij werd vertoornd en verbolgen

Hij wilde me niet langer volgen

En zette in voorvoet ter plaatse

Een pijl, heet schoonheid

En schoot me door de ogen in het hart

Een wonde met grote smart

Dat mocht ik arme beklagen boude

Boven op het hoofd vernam ik een koude

Dat me door alle leden ging

En viel in onmacht daar ter stede

Van gevaar die me ten onder nam [105]

Maar toen ik tot mezelf kwam

Van de onmacht waarin ik lag

En ik me alom bezag

Was me erg zwaar te moede

Ik waande veel van mijn bloed

Heb gelost, maar neen ik niet

Die scherpe pijl die schoonheid heet

Waarmee ik was geraakt

Had me de wonde zo diep gemaakt

Dat van mij nooit een druppel bloed

Nee kon scheiden, al deed voorvoet

Deed ik mijn handen aan de schicht

En waande het licht uit te trekken

Maar het mocht alzo niet wezen

Ik bewoog, ik trok die schicht met deze

Zo lang zodat het hout eruit brak

Nee maar, dat ijzer dat erin stak

Bleef steken in mijn hart binnen

Zo diep, ik kon het daar niet uit winnen

Mijn rouw, mijn angst en mijn zeer

Begonnen te groeien hoe langer hoe meer

Want ik wist geen medicijn

No heelmeester nog helend kruid

Die mijn wond helen mocht

Die me deed toen hard

Zonder alleen die fijne roos

Daar me toe droeg dat hart van mij

Die me had willen geven

Het had me wel behouden het leven

Weder in het ruiken of in het zien

Zo zoet was het en zo meteen

Keerde ik weer ter rozen waart

Die mijn hart had bezwaard. [106]

Fragment Bl 1

Ende daer na doe dese bede

Ende bidt hare orlof op omoet

Dattu sonder euelmoet

Moges hare ontdecken watti deert

Ende wat diin herte ane hare begeert

Alstu so vele dan heues gedaen

Dattu den orlof heues ontfaen

Saltu beghinnen dese tale

Ghesinnelike dat radic wale

eE dele ioncfrouwe ende scone

eE Dor god van den hogen trone

Hebt mijns genade ende geeft mi raet

Jc sal v seggen minen staet

Jc minne v edele joncfrouwe

Bede op houescheit ende op trouwe

Bouen allen creaturen

So vtermaten in can duren

Ende hebbe gedaen van ane dien dach

Dat ic v eerst met ogen sach

Ende wille minnen vort meer an

Den tiit dat mi god sleuens Jan

Sonder enegen losen waen

Joncfrouwe dat heeft mi gedaen

Vwe grote scoenheit uwe houeshede

Vwe goet gelaet v wetenthede [107]

Ende bouen al v volmaecte ioget

Die grote cuusheit ende die doget

Die ic altoes ane v vernam

Jn allen steden daer ic quam

Daer ic v horde ofte sach

Dat ics v noit dede gewach

Sonder nv ioncfrouwe vri

Sonder tuiuel dat quam bedi

Dat ic vreesde ende dochte

Dat ic v verbelgen mochte

Dat mi ware te moede swaer

Ic segge oec wel ouer waer

Dat ics noit ne hadde gewagen

Maer dat ict langer ne mochte dragen

Dat sware gepeins ioncfrouwe dat ic

Dor v gedregen hebbe ene stic

Ende sal dragen toter doet

Mine helpe god die mi geboet

Ende ghi sconc bi uwen rade

Ghenade noch biddic genade

Ende uwen troest wildine mi geuen

Want sonder v magic niet leuen

Niet meer dan die visch mach

Sonder water enegen dach

Dit ne seggic niet bedi

Inne weet wel dat ghi bouen mi [108]

Sijt so sere in uwer scoenheiden

In omoeden ende in edelheiden

Dat ic vwes onwerdich ware

Dies leuic in groten vare

Ne ware die minne altoes waect

Ende menegen bloeden coene maect

Ende meer den nedren hoge doet minnen

Dede mi die coenheit beginnen

Ane v te kerne mijn gedochte

Ende dat ic minne ane v sochte

Vp die hope van uwer genaden

Ay ioncfrouwe nv siit beraden

Dor god ende dor uwes selfs doget

Hoe ghi mi tlijf behouden moget

Want ic hebs te doene wale

Die grote pine die sware quale

Soete lief die mi ane ghinc

Doe mi v edele minne vinc

Ne mochtic v vertellen niet

Mine droeue herte die so ontsiet

Dat mire hope een blijf sal wesen

Die grote vrese lief van desen

Heeft mi brocht in sulken toren

Dat ic algader hebbe verloren

Rusten slapen eten drinken

Dats mi te swaer dat mach mi dinken

Wildi mi ter noet begeuen

Dor uwen wille ben ic bleuen

Sonder bliscap ende delijt [109]

a Ende sal wesen toter tijt

Dat ghijt mi seluen betren wilt

Als ic hope dat ghi noch selt

Anders ware mi sware gesciet

Nu merct joncfrouwe ende besiet

Ende sijt sculdech hoe soet gaet

Hier toe te hebne goeden raet

Want ic ben in sulken vare

Dat seggic v al openbare

Waeric coninc van vrankerike

Ende van almaengen dies gelike

Jc soude v maken coninginne

Vor alle vrouwen die ic kinne

Jc bidde v volmaecte rene

Mine mach genoghen el ne gene

Sonder ghi daert al ane staet

Mijn sin mijn troest mijn toeuerlaet

Mine doet ende mijn lange leuen

Bedi ic hebbe v op gegeuen

Herte ende sin quite ende vri

Nv doet al v gheuoech met mi

Jc ben v eigen ende v leen

Ghijt mijn bliscap ende mijn ween

Ghi mocht mi lichten ende verswaren

Ghi sijt die sonne die verclaren

Mach mire herten deemsterheit [110]

Ghi siit die salue oec godweit

Ende die vraie medicine

Die sachten mach al mine pine

Ende weder geuen al mine gesonde

Bi troeste van uwen soeten monde

Daer sonder mach ic niet genesen

No blide op erterike wesen

hH jer omme ben ic tote v comen

hH Te clagene als ghi hebt vernomen

Tfernoy dat mi int herte swert

Als die uwe minne gert

Ende uwen troest op recht omoet

Also die hert dat water doet

Als hi verwaermt es ende moede

Ende bidde v des joncfrouwe goede

Ghenadelike op rechte trouwe

Dat v ontfarme mijn rouwe

Ende ghi mi doet in uwer minnen

Ende doet mi sniemen dit bekinnen

Dor uwe grote houeschede

Jc biede v goet lief. lijf ende lede

Tuwen dienste ende tuwer ere

Ende waer dat ic mi bekere

Willic v wesen onderdaen

Joncfrouwe wildi dit ontfaen

Ende ghi mi uwer minnen iont

Ende ghi mi dit wilt maken cont

Dat ghi gestade blijft in dien

Sone mochte mi lieuer niet gescien [111]

So es versacht al mijn verdriet

Ende wildi mi oec minnen niet

Sone mach mi helpen man noch wijf

No al dat heuet ter werelt lijf

No huus no stat no lant no haue

No lant no goet dat men mi gaue

Jnne bliue doet wel haestelike

Want bi gode van hemelrike

Jn wil van el ne gere minnen

Nv no nemmermeer gewinnen

Genochte ruste ioie no spel

Dat seggic v te voren wel

nH V hebbic di hier doen bekinnen

nH Hoe du die tale sout beginnen

Nv doe aldus het sal di vromen

Maer alst te scedene dan es comen

Ende du die scone heues gelaten

Di sal mescomen vtermaten

Heefstu vergeten enich wort

Du salt int herte siin testort

Ne mach di dan daer niet geuallen

Om der valscher wrogers callen

Mac dinen keer ende dinen ganc

Ouer ende ouer lanc

Vor die dore daer si in es

Fragment Bl 1

En daarna doe deze bede

En bidt haar verlof op ootmoed

Dat u zonder euvelmoed

Mag haar vertellen wat je deert

En wat uw hart van haar begeert

Als u dan zo veel heeft gedaan

Dat u het verlof heeft ontvangen

Zal u beginnen deze woorden

Zinnelijk dat raad ik wel aan

Edele jonkvrouw en schone

Door god van de hoge troon

Heb mij genade en geef me raad

Ik zal u mijn staat zeggen

Ik minne u edele jonkvrouw

Beide op hoffelijkheid en op trouw

Boven allen creaturen

Zo uitermate ik kan verduren

En heb gedaan vanaf die dag

Dat ik u eerst met ogen zag

En wil minnen voort meer aan

De tijd dat mei god leven gunt

Zonder enige loze waan

Jonkvrouw dat heeft me gedaan

Uw grote schoonheid, uw hoffelijkheid

Uw goede gelaat, uw kennis [107]

En boven alles uw volmaakte jeugd

Die grote kuisheid en die deugd

Die ik altijd aan u vernam

In allen plaatsen daar ik kwam

Daar ik u hoorde of zag

Dat ik het u nooit deed gewag

Uitgezonderd nu jonkvrouw vrij

Zonder twijfel dat kwam omdat

Dat ik vreesde en dacht

Dat ik u verbolgen mocht

Zodat het me zwaar te moede was

Ik zeg het u wel voor waar

Dat ik het nooit nee had gewaagd

Maar dat ik het langer nee mocht dragen

Dat zware gepeins jonkvrouw dat ik

Door u gedragen heb een stuk

En zal dragen tot de dood

Me helpt god die me gebood

En gij schone bij uw raad

Genade, noch bid ik genade

En uw troost wil ge mij geven

Want zonder u mag ik niet leven

Niet meer dan de vis mag

Zonder water enige dag

Dit nee zeg ik niet omdat

Ik weet wel dat gij boven mij [108]

Zo zeer bent in schoonheid

In ootmoed en in edelheid

Dat ik u onwaardig ben

Dus leef ik in groot gevaar

Neen, tenzij de minne altijd waakt

En menige blode koen maakt

En meer de lage doet minnen

Deed me de koenheid beginnen

Aan u te keren mijn gedachte

En dat ik minne aan u zocht

Op de hoop van uw genade

Aai jonkvrouw nu wees beraden

Door god en door uw eigen deugd

Hoe ge mij het lijf behouden mag

Want ik heb het te doen wel

Die grote pijn, die zware kwaal

Zoete lief die me aanging

Toen me uw edele minne ving

Nee, mocht ik niet vertellen

Mijn droevig hart die zo ontziet

Dat mijn hoop een blijf zal wezen

Die grote vrees lief van dezen

Heeft me gebracht in zulke toorn

Dat ik allemaal heb verloren

Rusten, slapen, eten en drinken

Dat is me te zwaar dat mag ik denken

Wilde me ter nood begeven

Door uw wil ben ik gebleven

Zonder blijdschap en vrolijkheid [109]

En zal het wezen tot de tijd

Dat gij het me zelf verbeteren wil

Zoals ik hoop dat ge noch zal

Anders was het me moeilijk gegaan

Nu merk jonkvrouw en beziet

En bent schuldig hoe zo het gaat

Hiertoe te hebben goede raad

Want ik ben in zulk gevaar

Dat zeg ik al openbaar

Was ik de koning van Frankrijk

En van Duitsland diergelijke

Ik zou u maken koningin

Voor alle vrouwen die ik ken

Ik bid u volmaakte reine

Me mag genoegen anders nee geen

Uitgezonderd gij waar alles aan staat

Mijn zin, mijn troost, mijn toeverlaat

Mijn dood en mijn lange leven

Daarbij heb ik u opgegeven

Hart en zin kwijt en vrij

Nu doet al uw gevoeg met mij

Ik ben uw eigen en uw leen

Git mijn blijdschap en mijn ween

Ge mocht me verlichten en verzwaren

Ge bent di zon die verlicht

Mag mijn hart duisterheid [110]

Ge bent de zalf ook god weet

En die fraaie medicijn

Die verzachten mag al mijn pijn

En teruggeven al mijn gezondheid

Bij de troost van uw zoete mond

Daar zonder mag ik niet genezen

Nog blijde op aardrijk wezen

Hierom ben ik tot u gekomen

Te klagen zoals gij hebt vernomen

Het verdriet dat me in het hart zweert

Als die uw minne begeert

En uw troost op recht ootmoed

Alzo het hert dat water doet

Als hij verwarmt is en moede

En bid u dus goede jonkvrouw

Genadig op rechte trouw

Dat u ontfermt mijn rouw

En ge me doet in uw minnen

En doe me dit nieuws dit bekennen

Door uw grote hoffelijkheid

Ik bied u goede liefde, lijf en leden

Tot uw dienst en ter uwer eer

En was het dat ik me bekeer

Wil ik wezen onderdanig

Jonkvrouw, wild je dit ontvangen

En ge me uw minnen gunt

En ge me dit wilt maken bekend

Dat ge gestadig blijft in die

Zo mocht me iets liever niet geschieden [111]

Dan is verzacht al mijn verdriet

En wil je me ook niet minnen

Dan mag me helpen man noch wijf

Nogal dat heeft ter wereld lijf

Nog huis, nog stad, nog land, noch have

Nog land, nog goed dat men mij gaf

Ik blijf dood wel haastig

Want bij god van hemelrijk

Ik wil van anders nee geen minnen

Nu nog nimmermeer gewinnen

Genoegen, rust, vreugde, nog spel

Dat zeg ik u tevoren wel

Nu heb ik hier laten bekennen

Hoe u dat gesprek zou beginnen

Nu doe aldus het zal u baten

Maar als het te scheiden dan is gekomen

En u die schone heeft verlaten

U zal miskomen uitermate

Heeft u vergeten enig woord

U zal in het hart zijn verstoord

Nee, mag u dan daar niet gebeuren

Om de valse beschuldigers kallen

Maak uw keer en uw gang

Over en over lang

Voor die deur waarin ze is

Fragment Bj

......groete droefheit mijn

Ic hebbe ouerlanc ghesijn

In dit bedde daer ic ne mach

Rustt hebben nacht noch dach

mM et sulken rouwe met sulker clage

mM et Saltu den nacht al toten dage

Ouer liden dat seggic die

Kendic der minnen sede nie

Maer oftu danne ne moges niet

Langer liggen in dit verdriet

Du salt op staen ende di gereden

Cousen scoyen ende cleeden

Eeer du sies die dageraet

Ende gaen henen dats mijn raet

Stillekine alst ware een dief

Ten huus wert daer du heues een lief

Als du daer voren comen best

So saltu sien oest ende west

Of di niemen heuet gesien

Ende siestu niet ganc vort mettien

Tote du comns ter achter dore

Daer saltu stille bliuen vore

Of di oec pinet ende doet wee

Regen hagle went ende snee [113]

ant tasten of si es besloten

Sonder horten ende sonder stoten

Vintstuse besloten so saltu gaen

Ter vorder dore daer saltu staen

Ende horken of si alle slapen

Here vrouwen ende knapen

Slaepen si ende duse hors in wake

Die di doet leuen met ongemake

Maecke dine clage vor die dore

So lude dat die scone hore

Ane dijn suchten ende ane dijn carmen

Dattu niene macht geharmen

No gerusten dor haren wille

Die di torment lude ende stille

Hare sal ontfarmen diere smerten

Si en si alte hart van herten

Alstu dan aldus heues gedaen

Soutu thuus wert keren saen

Maer cusse die porte daer si es inne

Eer du gaes dor hare minne

Ende emmer wacht hoe soet gescie

Datti noch man noch wijf ne sie

Daer bi nachte gaen noch keren

Oftu wilt wachten haerre eren

Dustaen keren dustaen gaen

Dustaen waken spreken staen

Sal di doen margin dijn vel

Onder diin cleet dat wetic wel

Dit saltu sniemen wel bekinnen

Want die forche van der minnen

Ne laet ne genen minre fijn

Vet of wel geuarwet sijn

Dese geliken niet den gone

Die valscer minnen sijn gewone [114]

Ende ommegaen met haren liegene

Om die vrouwen te bedriegene

Met haren valscen buseloren

Ende seggen hem dat si verloren

Hebben eten ende drinken

Doer hare minne daer si omme dinken

Nochtan sie ic dat si siin

Vetter dan gemeste swijn

vV oert soutu wesen goedertiere

vV Jegen diins selfs cameriere

Coep hare cleeder ofte scoen

Of ander scoenheit na hare doen

So dat si bidde dine lieue

Dat si di in hare herte brieue

Ende segge dat si di heeft vonden

Goet ende houesche te meneger stonden

Dijn lief ende alle diese minnen

Ende die hare heimelichede kinnen

Saltu vordren in elke stede

Ende doen hem ere ende werdichede

Daer machti vordeel groet af comen

Als die scone heeft vernomen

Vter gheburten wat soes ghesciet

Ne saltu di verueren niet

Want die van vor ogen es

Es teer vergheten des siit ghewes

Nameliken van den vrouwen

Dies mach elc die waerheit scouwen

Want si wandel sijn van sinne

Ende ongestade ane die minne

Heefstu noetsake so groet

Dattu moets varen dor die noet

Van dinen liue in vremden lande

Laet hare bliuen tenen pande

Herte ende sin ende dine trouwe

Dattu hare wesen sout getrouwe

Ende pinen omme weder keren saen

Als dine besichede es gedaen

Als du dan weder comen best

Ganc te hare dat dinct mi best

Of eer du leges of eer du sits

Of eer du drincs of eer du ...... s

So laet oftu waers vererret

Dattu so lange heues gemerret

Ende soec ontsculdenesse dats mijn raet

Ende daer na vrach om haren staet

Ende ontdec oec hare den dinen [116]

Ende dan genes vander pinen

Daer du om hare heues gesiin

Nv heefstu die gebode mijn

Van minen monde hier gehort

Nv vandse di te houden vort

Oftu wilt van diere minnen

Bliscap ofte goet ghewinnen

aA ls ic van der minnen gode

aA Hadde gehort al sine gebode

Jc seide here nv maect mi wijs

Of ghijt gebiet in welker wijs

Enich minre gedogen mach

Sulke pine nacht ende dach

Ende also menegen arbeit

Als ghi mi hier hebt geseit

Want mi wondert vtermaten

Dat seggic v bi caritaten

Hoe enege herte waerse hart van stale

Mach geduren in sulker quale

Jn sulc torment in sulker hellen

Alsic v mi doe horen tellen

dD er minnen god andworde mi

dD Ende seide vrient dat secgic di

Hen mach niemen hebben goet

Hine besurt dies benic vroet

Besurde dinc men sere mint

Dan die men lichtelike gewint

Dus eest van desen namelike

Hen es pine diere gelike

Minres pine want niet mee

Dat men osen mach die zee

Dat si droge soude bliuen

Sone mochtmen tellen no bescriuen [117]

Alt fernoy dat si gedogen

Die om getrouwe minne pogen

Sonder enich loes barat

Nochtan leefsi hoe soet gaet

Jn deser pine in deser noet

Die naturlic es so men seget

Een mensche die inden carker leget

Onder die worme in dien stanc

Sonder aet ende sonder dranc

Hen ware allene dat men hem geeft

Water ende broet daer hi bi leeft

Also men den geuangenen pliet

Hine sterft om die pine niet

Want hi hoept dat hi noch sal

Verwinnen al siin ongeual

Ende hi int ende sal ontgaen

Dus eest mettien die legt geuaen

Jn den kerker vander minnen

Hi hoept dat hi noch sal gewinnen

Int ende bliscap vor die noet

Dus weert die hope van hem die doet

Die hem geeft troest ende coenheit mede

Fragment Bj

......grote droefheid van mij

Ik ben lang geleden geweest

In dit bed daar ik nee mag

Rust hebben nacht noch dag

Met zulke rouw, met zulke klagen

Men zal u de nacht al tot de dag

Over gaan, dat zeg ik u

Kende ik de minnen zede nier

Maar als u dan nee niet mag

Langer liggen in dit verdriet

U zal opstaan en u bereiden

Kousen, schoenen en kleden

Eer u ziet de dageraad

En gaat henen, dat is mijn raad

Stilletjes als het ware een dief

Ten huis waart daar u hebt een lief

Als du daarvoor gekomen bent

Zo zal u zien naar het oosten en westen

Of u iemand heeft gezien

En ziet u niets, ga dan voort meteen

Tot u komt ter achterdeur

Daar zal u stil blijven voor

Of u ook pijnt en doet wee

Regen, hagel, wind en sneeuw [113]

Aan te tasten of die is gesloten

Zonder horten en zonder stoten

Vind u ze gesloten zo zal u gaan

Ter voordeur en daar zal u staan

En horen of ze alle slapen

Heren, vrouwen en knapen

Slapen ze en u ze hoort in waken

Die u laat leven met ongemak

Maak uw klagen voor die deur

Zo luidt dat die schone het hoort

Aan uw zuchten en aan uw kermen

Dat u niet mag rusten

Nog berusten door haar wil

Die uw kwelling luid en stil

Haar zal ontfermen uw smarten

Tenzij ze is al te hard van hart

Als u heu dan aldus heeft gedaan

Zou u huiswaarts keren gelijk

Maar kus de poort waarin zij is

Eer u gaat door haar minne

En immer wacht hoe zo het geschiedt

Dat je noch man noch wijf nee ziet

Daar bij nacht gaan noch keren

Als u wil wachten haar eren

Dusdanig keren, dusdanig gaan

Dusdanig waken, spreken, staan

Zal je morgen doen in uw vel

Onder uw kleed, dat weet ik wel

Dit zal u niemand goed bekennen

Want die kracht van de minnen

Nee, laat nee geen minnaar fijn

Vet of goed geverfd zijn

Deze gelijken niet diegene

Die valse minnen zijn gewoon [114]

En omgaan met hun liegen

Om die vrouwen te bedriegen

Met hun valse beuzelpraatjes

En zeggen hen dat ze verloren

Hebben eten en drinken

Door haar minne waar ze om denken

Nochtans zie ik dat ze zijn

Vetter dan gemeste zwijn

Voort zou u wezen goedertieren

Tegen zelfs uw eigen kamenier

Koop voor haar kleren of schoenen

Of andere schoonheid naar haar doen

Zodat ze bidt uw geliefde

Dat ze u in haar hart schrijft

En zeg dat ze u heeft gevonden

Goed en hoffelijk te menige stonden

Uw lief en allen die ze minnen

En die haar heimelijkheid kennen

Zal u bevorderen in elke stede

En doen hem eer en waardigheid

Daar mag u groot voordeel van komen

Als die schone heeft vernomen

Uit het gebeurde wat er zo is geschied

Nee, zal u vrezen niet

Want die van voor ogen is

Is het eerder vergeten, dat is gewis

Namelijk van de vrouwen

Dus mag elk de waarheid aanschouwen

Want ze wankel zijn van zin

En ongestadig aan de minne

Heef zo’n grote noodzaak

Dat u moet varen door de nood

Van uw lijf in vreemden landen

Laat haar blijven tot een pand

Hart en zin en uw trouw

Dat u haar wezen zou getrouw

En pijnen om terug te keren gelijk

Als uw bezigheden zijn gedaan

Als u dan teruggekomen bent

Ga naar haar, dat lijkt me het beste

Of eer u ligt of eer u zit

Of eer u drinkt of eer u ...... s

Zo gedraag u alsof u was geërgerd

Dat u zo lang heeft gedraald

En zo ook verontschuldigen, dat is mijn raad

En vraag daarna om haar staat

En vertel haar ook die van u [116]

En dan genees van de pijnen

Waarom u om haar bent geweest

Nu heeft u mijn geboden

Van mijn mond hier gehoord

Nu vang ze aan te houden voort

Of u wilt van uw minnen

Blijdschap of goed gewinnen

Zoals ik van de minnen god

Had gehoord al zijn geboden

Ik zei, heer nu maak me wijs

Als gij het gebiedt in welke wijze

Enig minne gedogen mach

Zulke pijn nacht en dag

En alzo menige arbeid

Zoals ge me hier hebt gezegd

Want me verwondert uitermate

Dat zeg ik u bij liefdadigheid

Hoe enig hart was ze hard als staal

Mag verduren in zulke kwaal

In zo’n kwelling, in zulke hel

Zoals ik u me hoor vertellen

De minnen god antwoorde mij

En zei, vriend, dat zeg ik u

Hen mag niemand hebben het goed

Hij bezuurt het, dus ben ik vroed

Bezuurde dingen men zeer bemint

Dan die men licht gewint

Aldus is het van deze namelijk

Hen is pijn diergelijke

Minnaars pijn, want niet meer

Dat men lozen mag in de zee

Zodat ze droog zouden blijven

Zo mocht men het vertellen nog beschrijven [117]

Al het verdriet dat ze gedogen

Die om getrouwe minne pogen

Zonder enig loos beraad

Nochtans leven ze hoe zo het gaat

In deze pijn, in deze nood

Die natuurlijk is zo men zegt

Een mens die in de kerker ligt

Onder die wormen in die stank

Zonder eten en zonder drank

Hem was alleen dat men hem geeft

Water en brood daar hij bij leeft

Alzo men den gevangenen pleegt

Hij sterft niet vanwege de pijn

Want hij hoopt dat hij noch zal

Overwinnen al zij ongeval

En hij in het eind zal ontgaan

Aldus is het met die gevangen ligt

In de kerker van de minnen

Hij hoopt dat hij noch zal gewinnen

En in het einde blijdschap voor die nood

Dus weert de hoop van hem de dood

Die hem geeft troost en koenheid mede

Fragment Bu 2

...... ......... ......... ......... .........

Want wi vinden dus bescreuen

Dat meerre profijts doet in dit leuen

Quade auenture ende ongeual

Dan doet geluc ende goet geual

40 Ende scijnt di dit oec twiuelijc

......... ......... ......... ......... .........

......... ......... ......... ......... .........

Of hi der rijcheit sonder ware

Dan alre eerst mochti merken

Hoe dese vriende souden verken

80 Alsi ne weten wat vernaen

......... ......... ......... ......... .........

......... ......... ......... ......... .........

Hets recht dat dese heeft ongenade

Hi was oit valsch ende houaerdich

Ongehulpich ende ongenadich

Ja dien hi oec meest eren dede [119]

....... ......... ......... ......... .........

......... ......... ......... ......... .........

Want hen es geen so dire scat

Van selure of van goude roet

Als getrouwe vrient ter noet

Want als rijcheit te gaet [120]

Fragment Bu 2

...... ......... ......... ......... .........

Want we vinden aldus beschreven

Dat meer profijt doet in dit leven

Kwade avonturen en ongeval

Dan doet geluk en goed geval

40 En schijnt u dit ook twijfelachtig

......... ......... ......... ......... .........

......... ......... ......... ......... .........

Of hij de rijkheid zonder waren

Dan allereerst mocht merken

Hoe deze vrienden zouden veranderen

80 Als ze nee weten wat vernaen

......... ......... ......... ......... .........

......... ......... ......... ......... .........

Het is recht dat deze heeft ongenade

Hij was ooit vals en hovaardig

Onbehulpzaam en ongenadig

Ja, die hij ook de meeste eer deed [119]

....... ......... ......... ......... .........

......... ......... ......... ......... .........

Want hem is geen zo ‘n dure schat

Van zilver of van gepolijst goud

Als getrouwe vriend ter nood

Want als rijkheid vergaat [120]

Fragment Bu 2

...... ......... ......... ......... .........

............ in gere manieren

Maer si hem iegen v verfieren

Ende v verraden ende verspreken

Ende oec veriagen ende versteken

Nochtan verdraget v vriendelike

Ende gaet van hem wel houeschelike

Ende laetse bliuen in den moet

.Ij. dage of viere dat dunct mi goet

Ende of die euelmoet gesochte

So gebaert ofs v niene rochte

Hare vrienscap no min no mere

Dat sal v vordren harde sere

Want dorpre herten sijn so geheut

So meer dat men hem bidt of vlent

......... ......... ......... ......... .........

......... ......... ......... ......... .........

Eenstrekelike niet vorwert gaen

Want hi heuet menegen wederspoet

Nv goet gelaet nv euelmoet

Bedi moet hi menegen winc

Vanden soeken dats ware dinc [121]

Als nv volgen als nv vlien

Sal hem van minnen goet gescien

Dus orcont mi dat herte miin

Als dan .iii. dage dan leden sijn

Ende ghi waent of cont gheweten

Dat gesacht es ende geseten

Die euelmoet der drie portiere

Gaet weder totem also sciere

......... ......... ......... ......... .........

......... ......... ......... ......... .........

Als men hare minne te voren leget

Ende peinst te hant in haren moet

Ja wete god noch benic goet

Wetende lieuelic ende scone

Sidemeer dat sulke persone

Mi pinen minne te voren te leggene

So hoe dat metten ontseggene

Of metten orloue henen ga

Jc weet dat wel alsict versta

Dat sine te bet met herten ian

Dien versoekere / geualt hem dan

Dat minne wel ontfaet ende goet

So heeft hi dan daer hi na stoet

......... ......... ......... ......... .........

......... ......... ......... ......... .........

Die wale wachten niene can

Haren moet want nochtan

Sine sijn nemmer so ouermodech [122]

Maer wildi bidden nerenstelik

Ghine sult ontfaen sijn sekerlike

En ghine sult vinden ane hem genade

Maer wildi doen bi minen rade`

Ghine sult bidden nemmer wort

Ghine leedt die sake ten ende vort

Want si sijn some so gemoet

Velsochtise ende ghi niet volstoet

Jn uwe bede si souden hem

Beromen dies ic seker bem

Ende met v hare sceren houden [123]

Fragment Bu 2

...... ......... ......... ......... .........

............ in geen manieren

Maar zei hem tegen u opstaan

En u verraden en verspreken

En ook verjagen en versteken

Nochtans verdraagt u het vriendelijk

En gaat van hen wel hoffelijk

En laat ze blijven in de moed

2 dage of vier, dat lijkt me goed

En of die euvelmoet zocht

Zo gebaar of het u niets scheelde

Hun vriendschap nog min nog meer

Dat zal u bevorderen erg zeer

Want dorpse harten zijn zo geaard

Zo meer dat men hem bidt of vleit

......... ......... ......... ......... .........

......... ......... ......... ......... .........

Een streek niet voorwaarts gaan

Want hij heeft menige tegenspoed

Nu goed gelaat, nu euvelmoet

Daarom moet hij menige handigheid

Daarvan zoeken, dat is een waar ding [121]

Als nu volgen, als nu vlieden

Zal hem van minnen goed geschieden

Aldus verkondigt dat hart van mij

Als dan 3 dagen dan geleden zijn

En ge waant of kon het weten

Dat het verzacht is en gezeten

Die euvelmoet der drie portieren

Gat weder tot hen alzo snel

......... ......... ......... ......... .........

......... ......... ......... ......... .........

Als men hare minne tevoren legt

En peinst gelijk in haar gemoed

Ja, weet het god, noch ben ik goed

Welgemanierd, liefelijk en schoon

Sinds meer dat zulke personen

Me pijnen minne tevoren te leggen

Zo hoe dat met het ontzeggen

Of met verlof heen ga

Ik weet dat wel zoals ik het versta

Dat ze het te beter met het hart gunt

Die verzoeker, gebeurt het hem dan

Dat minne wel ontvangt en goed

Zo heeft hij dan waar hij naar stond

......... ......... ......... ......... .........

......... ......... ......... ......... .........

Die goed wachten niet kan

Haar gemoed moet, want nochtans

Ze zijn nimmer zo overmoedig [122]

Maar wil je vlijtig bidden

Ge zal zeker ontvangen zijn

En ge zal vinden aan hem genade

Maar wil je het doen bij mijn raad

Ge zal nimmer een woord bidden

Ge legt die zaak ten einde voort

Want ze zijn soms zo gemoed

Veel zochten ze en gij het niet volstond

In uw bede ze zouden zich

Beroemen, dus ben ik zeker

En met u hun scherts houden [123]

Fragment A1

Te segne vanden quaden wiue

Dat soe v te scerne niene driue

Want hets al archede dat soe penst

Nochtan soe dect hare ende venst

Van buten minne ende goet gelaet

Daer soe v herte mede vaet

Ende weltijt dat soe wert geware

Dat soe v siet na volgen hare

Dan eerst sciet soe hare venijn

Dat sijn de quaetheden in hare sijn

Ende pijnt hare dies nacht ende dach

Hoe dat soe v bedriegen mach

Ende versuaren mach ende verduwen

Dor god nu penst dan om haer scuwen

Ende ne pijntse v niet te vane

Of gi der doet begert tontgane

Bedi hoe scone dat soe scijnt

Soe es ene beeste dor venijnt

Ane stert an buuc no oec an hoeft

Ghenaecti hare ghi sijt beroeft

Van uwer gesonden ende wert vergeuen

Bi haren venine dat soe can geuen

Dies soe verslaet ende oec ontmaect

Allen den genen dien soe genaect

Bi verranessen also wi lesen

Ja sonder nemmermeer ghenesen

Want hare venijn dats so jnnech

Ende so bitter ende so veninech [124]

Dat niemen wel ne can gestelpen

No dar iegen ne mach gehelpen

No triacle na rachine

Mar sin ende trouwe sijn medicine

Alle dar iegen gelouets mi

Dit ne seggic nochtan niet bedi

Dat ic v goede wijf heete verhaten

No haer geselscap oec laten

Jnne wille wel dat ghise mint

Dar ghise der minnen werdich kint

Ende ligt bi hare ende winnet dracht

Ofs v nature geuet de macht

Ende vriendelike vant v te hare gelaten

Eertse ende trecse vor bi maten

Scoetse ende cleetse cuschelike

Ende wint hem tere tamelike

Nadien dat ghire te doene vermoget

Ende nerenstelike dar na poget

Dat si doget ende vroetscap leeren

Laetse gaen ende laetse keeren

Ombegrepen met goeden lieden

Ende laetse gomen vre maisnieden

Vre kinder ende vre wonen

Of sijs hem onderwinden conen

Ende in hues huus bederue lopen

Consi ooc copen of vercopen

Dar toe mogensi wel versinnen

Siedi dat ghire ane moget winnen

Consi oec ambacht clene of groet

Dat laet hem doen of gijs ebt noet

Of spinnen of nayen of laken maken

Ende alle hue openbare saken

Die niet behoeuen te sine bedect

Die radic dat gi hem vertrect [125]

Nemmer in nerenst of in spele

Ne betrout v in hem te vele

Dat ghi hem segt gepens of daet

Dat v met rechte te helne staet

Bedi v mochter af messcien

Ende emmer wacht v oec van dien

Alle die daghe dat ghi leuet

Dat gi hem lieden niene gheuet

Bouen v seluen te groet gebot

Wie oec diet dade ware sot

Want ons de lettre vor wareit seget

Daer twijf de meestrie dreget

Soes wederwordech iegen haren man

Jn allen sticken die hem gaen an

Nemt v seluen dan tuwen ware

Tuwen huus dat niet mesfare

Ende latet al vp hem niet staen

Hoe besech dat si omme gaen

Want bedi bi cranker hoede

Wert men quite van groten goede

Aldus vindict in minen brieue

Ende gi die ebt v werde lieue

Sijt wel bedocht ende vroet

Ende doet hemlieden geselscap goet

Ende laet hem weten sonderlinge

Alle uwe gheemene dinge

Mar emmer sijt in uwer hoede

Ende wacht v als doet die vroede

Namelike vp ten seluen tijt

Dat gi soect an hem delijt [126]

Ende ghise helset ende cust

Of els iet doet dies v lust

Dat si v herte niet uerweeken

No om bidden no om smeeken

Ende ghi hem vaste suijcht ende helt

Hu nauwe gepens wat dat gi stelt

Ne doedijs niet wet sonder waen

Het mach v lichte te quade vergaen

Want wi lesen alsic versta

Dat die bose dalida

Bi valscen gesmeeke dat soe uerwan

Sampsoene haren goeden man

Die so sterc was ende so coene

Ende so duchtech dars was te doene

Ende van leden so wel gewracht

Dat hi adde .xij. manne cracht

Ende hi bi siere mogenthede

Den sterken liebart onderdede

Mar dese cracht bi mire wetentscepen

Was aldus in hem verscepen

So weltijt dat hi sonder ware

Siere vlechtine van sinen hare

Dat hi siere starchede also houde

Quite ende sonder wesen soude

Van sulker cracht so wonderde soe

Ende lach hem an spade ende vroe

Te segne hoe dit wesen mochte

Ende hi die hare sijn ingedochte

Plach te vertreckene altemale

Seide hare wareit sonder hale [127]

Ende so ten eersten dat soet wiste

Als ene die vul was quader liste

Wachte haren point ende haren slach

Sijnt geuiel hem vp enen dach

Dat hi vp minne ende vp trouwe groet

Lach ende sliep in haren scoet

Ende soe die emmer seide omt hare

Roefden sijn haer met ere scare

Ende hi verloes mettien ter stede

Sine cracht ende sine bliscap mede

Arde grotelike tsinen scaden

Aldus was hi bi wiue verraden

Bider redenen dat hi hare seide

Sine sonderlinge verholenheide

Dus es menech man geweset

Dar men in boeke noch af leset

h Ier omme vindewi van salomone

Dat hi seide te sinen sone

Een nutte wort in sijn latin

O sone seit hi sone mijn

Wacht die porte van dinen monde

Die bode es van diere herten gronde

So machtu scuwen talre tijt

Scade lachter pine verwijt

Dat daric di belouen wale

Dit sermoen ende dese tale

Soude elc predeken sonder brief

Den dullen mannen die hi adde lief

Dat si der bi hem mogen wachten

Te segne wiuen al hare gedachten

Om scame te scuwene ende leet [128]

Nochtan machscien maget wesen leet

Sulken wiuen ouden of iongen

Die so rasch sijn van haren tongen

Dat si verclappen al dat si weten

Nu meer dies daric mi vermeten

Ende nemen menegen lijf ende ere

Nu es weltijt dat ic mi kere

Te miere materien van hede eer

Hier af ne seggic v nemmeer

g Heselle gi ebt jc wane gehort

In mijn gedichte dar bet vort

Hoe die jalouse dorper quaet

Sijn wijf versprect ende hoe hise slaet

Ende duingt met pinen menechfoude

Die met rechte wesen soude

Niet sijn vrouwe mar sijn gegade

Van wille van herten ende van rade

Ende hi weder hare genoet

Beede in liue ende inder doet

Fragment A1

Te zeggen van de kwade wijven

Dat ze u niet tot schets drijven

Want het is alles ergheid dat ze peinst

Nochtans ze bedekt zich en veinst

Van buiten minne en goed gelaat

Daar ze u hard mee vangt

En welke tijd dat ze het werd gewaar

Dat ze u ziet navolgen haar

Dan eerst schiet ze haar venijn

Dat zijn de kwaadheden die in haar zijn

En pijnigt zich dus nacht en dag

Hoe dat ze u bedriegen mag

En verzuren mag en verduwen

Door god nu peinst dan om haar te schuwen

En nee pijnt ze u niet te vangen

Of ge de dood begeert te ontgaan

Daarbij hoe schoon dat ze schijnt

Ze is een beeste door het venijn

Aan staart, aan buik nog ook aan hoofd

Genaakt ge haar, ge bent berooft

Van uw gezondheid en wordt vergeven

Bij haar venijn dat ze kan geven

Dus zo verslaat en ook ontmaakt

Al diegenen die ze genaakt

Bij verraad alzo we lezen

Ja zonder nimmermeer te genezen

Want haar venijn dat is zo innig

En zo bitter en zo venijnig [124]

Dat niemand goed nee kan stelpen

Nog daartegen nee mag helpen

No triakel naar recht

Maar zin en trouw zijn medicijnen

Alle daartegen geloof me

Dit nee zeg ik nochtans niet omdat

Dat ik uw goede wijf zeg te haten

Nog haar gezelschap ook laten

Ik wil dat ge haar mint

Daar ge haar de minnen waardig kent

En ligt bij haar en wint dracht

Of ze uw natuur geeft de macht

En vriendelijk vindt u tot haar gelaten

Eer haar en trek haar voor bij maten

Geef haar schoenen en kleed haar kuis

En win haar te eren tamelijk

Nadien dat ge er te doen vermag

En vlijtig daarnaar poogt

Dat ze deugd en kennis leren

Laar haar gaan en laat haar verkeren

Om begeven met goede lieden

En laat haar bezien uw manschappen

Uw kinderen en uw wonen

Of ze zich onderwinden kunnen

En in hun huis durven lopen

Kan ze ook kopen of verkopen

Daartoe mogen ze wel verzinnen

Zie je dat je eraan mag winnen

Kan ze ook ambacht klein of groot

Dat laat hen doen of gij nood hebt

Of spinnen of naaien of laken maken

En alle uw openbare zaken

Die niet behoeven te zijn bedekt

Die raad ik aan dat ge hen verteld [125]

Nimmer in ernst of in spel

Nee, vertrouwt u in hen te veel

Dat ge hen zegt gepeins of daad

Dat u met recht te helen staat

Omdat u mocht er van misgaan

En immer wacht u ook van dien

Alle dagen dat ge leeft

Dat ge hen lieden niet geeft

Boven u zelf te groot gebod

Wie ook die het deed was zot

Want ons de letter (Bijbel) voor waar zegt

Daar het wijf de meester dreigt

Zo ze haar man tegenspreekt

In alle stukken die hem aangaan

Neem u zelf dan goed waar

Te uw huis dat het niet misgaat

En laat alles niet op hen staan

Hoe bezig dat ze omgaan

Want omdat bij zwakke hoede

Wordt men kwijt van groot goed

Aldus vind ik het in mijn brieven

En ge die hebt uw lieve waard

Wees goed bedacht en verstandig

En doe hen goed gezelschap

En laat hen vooral weten

Al uw gewone dingen

Maar immer wees op uw hoede

En wacht u zoals doet die verstandige

Namelijk op dezelfde tijd

Dat ge zoekt aan hen jolijt [126]

En ge haar omhelst en kust

Of anders iets doet dat u lust

Dat ze uw hart niet verweken

Nog om bidden, nog om smeken

En ge hen hem vast zuigt en houdt

Uw nauwe gepeins wat dat ge stelt

Nee, doe je het niet, weet zonder waan

Het mag u licht ten kwade vergaan

Want we lezen zoals ik versta

Dat die boze Dalida

Bij vals smeken dat ze overwon

Samson haar goede man

Die zo sterk was en zo koen

En zo geducht daar het was te doen

En van leden zo goed gewrocht

Dat hij had 12 mannenkracht

En hij bij zijn mogendheid

De sterke leeuw onderdeed

Maar deze kracht bij mijn wetenschap

Was aldus in hem geschapen

Zo welke tijd dat hij zonder was

Zijn vlechten van zijn haren

Dat hij zijn sterkte alzo hield

Kwijt en zonder wezen zou

Van zulke kracht zo verwonderde ze

En lag hem aan laat en vroeg

Te zeggen hoe dit wezen mocht

En hij die haar in zijn gedachte

Plag te vertellen allemaal

Zei haar de waarheid zonder omhaal [127]

En zo ten eerste dat ze het wist

Als een die vol was kwade listen

Wachtte haar punt en haar slag

Sinds gebeurde hem op een dag

Dat hij op minne en op trouw groot

Lag en sliep in haar schoot

En zo die het immer zei om het haar

Beroofde zijn haar met een schaar

En hij verloor meteen ter stede

Zijn kracht en zijn blijdschap mede

Erg groot tot zijn schade

Aldus was hij door een wijf verraden

Bij de redenen dat hij haar zei

Zijn bijzondere verholenheid

Aldus is menig man geweest

Daar men in boeken noch van leest

Hierom vinden we van Salomon

Dat hij zei tot zijn zoon

Een nuttig woord in zijn Latijn

O zoon, zei hij

Wacht de poort van uw mond

Die bode is van uw harten grond

Zo mag u schuwen te alle tijd

Schade, lachen, pijn, verwijt

Dat durf ik u wel te beloven

Deze sermoen en deze taal

Zou elk prediken onverbloemd

De dolle mannen die hij had lief

Dat ze daarbij zich mogen wachten

Te zeggen wijven al hun gedachten

Om schaamte te schuwen en leed [128]

Nochtans mag het schijnen een maagd leed te wezen

Zulke wijven oude of jonge

Die ze ras zijn van hun tongen

Dat ze verklappen alles dat ze weten

Nu meer dat ik durf me te vermeten

En nemen menig lijf en eer

Nu is het wel tijd dat ik me keer

Tot mijn materie van heden eer

Hiervan nee zeg ik u nimmer

Gezel ge hebt ik waan gehoord

In mijn gedicht daar beter voort

Hoe die jalousie dorper kwaad

Zijn wijf verspreekt en hoe hij haar slaat

En dwingt met pijnen menigvuldig

Die met recht wezen zou

Niet zijn vrouwe maar zijn gade

Van wil van harten en van raad

En hij weer haar echtgenoot

Beide in leven en in de dood

Niet hare here wat dat geuelle

Wat waendi dan wel lieue geselle

Als hise hout in dese riote

Ende niet ne hout als sine genote

Ende hi hare doet dus menech leet

Hen si hare vtermaten leet

Ende die minne moet faelgieren

Tusschen hem beeden in vele manieren

Ende te gaen al ende reene

Ja soe bi gode van nazareene

Want wie die meester wilsijn gescouden

Bouen sijn wijf ende here gehouden

Hine sal van hare nemmer tuint

Met goeder herten sijn gemint

Want welken tiden dat bi meestrien

Die minres houden hare amien [129]

Sonder tuifel also saen

Moet die minne te nieute gaen

Want minne es so daen van naturen

Dat soe niet ne wille geduren

Het ne si so sake dat soe si

Jn ombeduongene herte vri

h Ier bi sietmen gedagelike

Si .ij die sijn in huwelike

Die teuoren gelieue waren

Dat si dicke wers gheuaren

Ende dicke hem oec ondergramen

Dan die vremde te gader quamen

Als hi meester ende here

Wesen wille die wilen ere

Was onderdanech menechfout

Ende hare knecht ende dienstman scout

Ende hare sijn lief ende soete minne

Moeder vrouwe ende coninginne

Ende togede hare menegen houescen tour

Doe hise minde par amour

Minde / ja in sulker wijs

Adsoe geseit mijn soete amijs

Ganc ende lanc mi dese dinc

Of vbble vor mi ende sprinc

Hi adt hare gehaelt of adde gesprongen

Beede gehubbelt ende gesongen [130]

Ja par auenture eer soe dat wort

Adde bracht te vullen vort

Want al sine gherte was hoe hi mochte

Gedoen dat hare bequame dochte

Wanneer dat hise heft getrouwet

Ende niet beslut wien dat berouwet

So keert dat wiel so dat de gone

Die hare te dienne was gewone

Eeer hise troude gebiet van hare

Hem te dienne recht of soe ware

Sine dierne ende anders niet

Diere dienstman hi hem wilen hiet

Ende cort hare har wandelinge

Ende heescht hare redene ende rekeninge

Van allen dien daden die soe doet

Alsoe dat merct in haren moet

Soe wert te handen wel gewes

Dat hare ruste al leden es

Ende hare bliscap al gedaen

Sint soe hare siet dus sere bestaen

Van den besten die soe noit vant

No noit met minnen hare herte bant

Ende wert so suaer van groten rouwe

Soene weet hare in wien betrouwen

Alsoene siet meester bouen hare

Diese hiet lief ende scone care

Ende doet hare nu so menegen toren

Dat hare rouwet dat soe geboren

Noit was van moedre dits ware dinc

Arde suarlike es dan die terninc

Omme gekeert in hare side

Dat mach hare dinken want es soe blide [131]

Ofte serech ende ongemoet

Het dinct hem quaet ende wat soe doet

Ende hi versprecse ende soe vergraemt

Ende andwort hem meer dan betaemt

Aldus wert deen den andren wreet

Dat wilen lief was dats nu leet

o M dit geselle mijn so plagen

Die ouderinge bi ouden dagen

Hem tonderdragene minne vrie

Sonder beduanc ende meestrie

Ende sine adden oec niet gegeuen

Dat vrie leuen dat si dreuen

Om alt metael ende al tgout

Dat in arabien es int wout

Dat vindewi wel vorwar bescreuen

Doe waest dan beter ter werelt leuen

Dan heden nu vp desen dach

No doe oec niemen ne plach

Andren te rouene no te slane

No vte sire geburten tegnane

Om te soekene vremde lande

No bedeuarde no met gewande

Elc bleef al stille in sine steden

No nochtoe adde noit geleden

Jason ouer de zeewen breet

Die deerste was die noit zee leet

Ende eerst visierde scip ende getouwe

Bedi dat simpel volc getrouwe

Ne wiste niet wat scipuart was

No zeilen no roien sijt seker das

Want sine dorsten niet bestaen

De wilde zeewen sonder waen [132]

Van sorgen ende van vreesen groet

Sine addens oec negeenen noet

Waht si vonden binden lande

Spise ende goet so menegerande

Dat siere den tijt bi liden mochten

Ende anders niet meer sine sochten

Alle waersi euen rike

Ende onderminden hem vriendelike

Ende dreuen bliscap ende goede vrie

Nochtoe was sonder symonie

Minne ende vrienscap in dat diet

Ende deen ne hiesch den andren niet

Al was gemeene goet ende quaet

Sint quam valscheit ende baraet

Die ghierege vrecheit met hem brochten

Ende ghere genoechlicheit ne rochten

Met desen drien so quam houerde

Die hare genoette metter onwerde

Ende dar naer haetscap ende nijt

Mettesen gramscap ende strijt

Sint traecheit ende gulsechede

Ende sint onsuuer ledechede

Die menegen lachtert ende scort

Al dese daden springen vort

Armoede vter hellen gronde

Dar soe gewoent adde lange stonde

Ende dar noch es hare recht wone

Dese brochte scalc haren sone

Ende dedene hangen ant jubet

Naer des lants sede ende wet

Om sinen vader hertegebreke [133]

Te helpene stelpen sine breke

Niet haar heer wat dat geviel

Wat waande ge dan wel lieve gezel

Als hij haar houdt in deze twist

En niet nee houdt als zijn echtgenote

En hij haar doet dus menig leed

Het is haar uitermate leed

En die minne moet falen

Tussen hen beiden in vele manieren

En vergaan te al ten einde rein

Ja, zo bij god van Nazareth

Want wie die meester wil zijn gescholden

Boven zijn wijf en heer gehouden

Hij zal van haar nimmer iets

Met geen goed zijn bemind

Want welke tijden dat bij meesterschap

Die minnaars houden hun geliefden [129]

Zonder twijfel alzo gelijk

Moet die minne te niet gaan

Want minne es zodanig van naturen

Dat ze niet nee wil verduren

Het nee is zo de zaak dat ze is

In onbedwongen hart edel

Hierbij ziet men dagelijks

Zij 2 die zijn in huwelijk

Die tevoren gelieven waren

Dat ze vaak dwars varen

En zich ook vaak vergrammen

Dan die vreemde tezamen kwamen

Als hij meester en heer

Wezen wil die wijlen eer

Was onderdanig menigvuldig

En haar knecht en dienstman zijn

En haar zijn lief en zoete minne

Moeder vrouwe en koningin

En toonde haar menige hoffelijke toer

Toen hij haar par amour

Minde, ja in zulke wijze

Had ze gezegd mijn zoete geliefde

Ga en verlang me dit ding

Of huppel voor me en spring

Hij had het voor haar gehaald of had gesprongen

Beide gehuppeld en gezongen [130]

Ja, per avontuur eer ze dat woord

Had gebracht te vollen voort

Want al zijn verlangen was hoe hij mocht

Doen dat haar bekwaam dacht

Wanneer dat hij haar heeft getrouwd

En niet besluit wie dat berouwt

Zo keert dat wiel zodat diegene

Die haar te dienen was gewoon

Eer hij haar trouwde gebood van haar

Hem te dienen recht of ze was

Zijn dienaar en anders niet

Die eerder dienstman zich soms noemde

En kort haar haar wandeling

En eist haar reden en rekening

Van al die daden die ze doet

Alzo dat ze het merkt in haar gemoed

Zo wort ze gelijk wel gewis

Dat haar rust al geleden is

En haar blijdschap al gedaan

Sinds ze zich zo ziet zo zeer bestaan

Van de beste die ze nooit vond

Nog nooit met minnen haar hart bond

En werd zo zwaar van grote rouw

Zo nee weet ze in wie vertrouwen

Als ze hem ziet meester boven haar

Die ze noemt lief en schone vriend

En doet haar nu zo menige toorn

Dat het haar berouwt dat ze geboren

Nooit was van moeder, dit is een waar ding

Erg zwaar is dan die dobbelsteen

Om gekeerd in haar zijde

Dat mag ze denken want is ze blijde [131]

Of zeer en ontstemd

Het lijkt hem kwaad en wat ze doet

En hij verspreekt haar en zo vergramd

En antwoord hem meer dan betaamt

Aldus wordt de ene de andere wreed

Dat wijlen lief was, dat is nu leed

Omdat dit mijn gezellen zo plagen

Die ouderen in oude dagen

Hen toedragen minne vrij

Zonder dwang en meesterschap

En ze had hem ook niet gegeven

Dat vrije leven dat ze dreven

Om al het metaal en al het goud

Dat in Arabië is in het woud

Dat vinden we wel voorwaar beschreven

Toen was het dan beter ter wereld te leven

Dan heden nu op deze dag

Nog toen ook niemand nee plag

Anderen te beroven nog te slaan

No uit zijn geboorteland te gaan

Om te zoeken vreemde lande

Nog bedevaart, nog met wandelen

Elk bleef al stil in zijn plaats

Nog noch toe had nooit geleden

Jason over de zeen breed

Die de eerste was die ooi zee ging

En eerst versierde schip en getouw

Omdat simpele volk en getrouw

Nee wist niet wat scheepvaart was

Nog zeilen, nog roeien wat zeker is dat

Want ze dorsten het niet bestaan

De wilde zeen zonder waan [132]

Van zorgen en van grote vrees

Ze hadden ook nee geen nood

Want ze vonden binnen het land

Spijs en goed zo menigerhande

Dat ze er de tijd bij doorbrengen mochten

En ze niets anders meer zochten

Allen waren ze even rijk

En beminden zich vriendelijk

En dreven blijdschap en goede vriendschap

Noch toe was zonder simonie

Minne en vriendschap in dat volk

En de ene nee eiste van de andere niets

Alles was algemeen goed en kwaad

Sinds kwam valsheid en beraad

Die gierige vrekkigheid met zich brachten

En er genoeglijkheid nee mee wrochten

Met deze drie zo kwam hovaardigheid

Die zich genoot met de onwaarde

En daarna haat en nijd

Met deze gramschap en strijd

Sinds traagheid en gulzigheid

En sinds harde ledigheid

Die menigeen uitlacht en scheurt

Al deze daden springen voort

Armoede uit de hellen grond

Daar ze gewoond had lange stonde

En daar noch is haar rechte wonen

Deze bracht schalksheid, haar zoon

En liet ze hangen aan de galg

Naar de lands zede en wet

Om zijn vader harteloosheid [133]

Te helpen stelpen zijn gebrek

Dar na quam mijn vrouwe tauerne

Die roef ende stale hilt scouden gerne

Eer soe vespren horde of messe

Bedi soe es selue vrouwe ende abdesse

Der dieue lodders ende mordeneren.

Die haer gewin dar in verteren

Jn ledecheden in glotternien

Ende in sonden ende in ribaudien

Ier naer wies weder ende vort

Orloge ende sceldinge ende quade discort

Jn dese werelt al ouer al

Deen ginc rouen dander stal

Dat volc dat eer was goedertiere

Began doe wandelen sine maniere

Ende liet algader sijn eerste leuen

Noit sider oec dat staet bescreuen

Van quade te doene sine finerden

No van sonden sine cesserden

Ende werden truffers ende liegers

Verraders vechters ende bedriegers

Ende gingen mordren ende rouen

Die anders mochte comen te bouen

Hi nam hem al met siere gewilde [134]

Dat hi van hem ebben wilde

Ende maecter aue sinen roem

Sint hilt hem tfolc ant eyghindoem

Tlant dat wilen was gemeene

Dies wilde elc ebben sijn deel alleene

Sonder enech weder talen

Doe gincsi putten ende palen

Ende sider geuiel dicke ende gesciede

Doe sijt pointen onder hem liede

Dat sire omme streden ende vochten

Ende some oec metten liue becochten

Of haerre lede wordsi sonder

Die stercst was dede den cranken tonder

Daer pine ende toren vele af quam

Als dat tgemeene volc vernam

Si pensden dat in haren moet

Dat nuttelic ware ende goet

Dat si cosen enen man

Die haers gebot adde ende ban

Ente ghemeente mochte beherden

Ende hilden in rusten ende in verden

Dat hi de mesdadege liede vinge

Dar hise vonde ende hise hinge

Ende elken clagre hilde te rachte

Waert van dieften of van crachte

a Ls dit was die liede quamen

Jn ene seker stede te samen

Ende coren met gemeenen monden

Den strecsten dorpre die si vonden

Ende maectene meester ende here [135]

Dien daedsi werdechede ende ere

Dese suoer hem nu ende echt

Elken man te houdene sijn recht

Ente bescermene dach ende nacht

Den man sijn goet na sire macht

Vptie vorwarde dat si hem gauen

Haers goets so vele ende haerre hauen

Dat hire met eren vp mochte leuen

Si daden so ende hi es bleuen

Jn dit ambacht langen tijt

Dies adden toren ende nijt

Dieue ende rouers die dit sagen

Ende andre die dar mesdaet plagen

Ende daden hem so menegen pant

So waer dat hise mesdadech vant

Dat hise vermeestren niet ne coeste

So dat hi hulpe ebben moeste

Beede van cnapen ende van knecsten

Die hem souden helpen vechten

So weltijt dat hi ware bestaen

Hieromme versamenden vele saen

Al dat volc arm ende rike

Ende setten hem ghemeenlike

Elken man na sine rikede

Ende leuerden hem te hant dar mede

Stoute cnapen ende seriante

Ende dartoe lant ende grote rante

Also vele dat hem dochte

Dat hire hem vp bedragen mochte

Wel met eren ende sine liede

Dus voer hi wech met sire meisniede [136]

Ende nam te lande goeder waer

Goetstic ende lange sint dar naer

Ende beiagedem al ontrent

Herscap meer ende tenement

Ende meersde altoes sijn gewin

Van desen lieden quam eerst begin

Van den princen van erderike

Ende van coningen dier gelike

Nadien dat wi gescreuen vinden

Jn ouden ieesten die wi ombinden

d Oe de werelt hier toe was comen

Gelijc dat gi hier ebt vernomen

So ginc elc gadren jonc ende out

Gesteente zeluer ende gout

Dat toueren was ombekent

Ende daden maken facelment

Potte ende nappe rike ende diere

Ende ander sconeit meneghertiere

Hechtsele gordele diere cronen

Met precieusen steenen sconen

Ende meriegen hobant wel gedaen

Sijnt daetsi penege ende munte slaen

Also den volke nutte dochte

Dar elc mede copen ende paien mochte

Ende vercopen in allen steden

Hier na daetsi wapene smeden

Suerde kniue ende aucotoene

Halsberge coucen. auberioene

Curien. helme. ende beckineele

Bogen. selscutte ende quareele [137]

Ghisarmen. glauien. ende piken

Dar elc sinen viant mede dcoet wiken

Sint ghingsi grauen ende vesten

Ende maecten mure ende starke vesten

Dar binnen casteele porten. borghe

Want elc die rike was adde sorghe

Te verliesene sijn beiach

Noit sider oec no nacht no dach

Dat si der rikeit ende der hauen

Haerre herten minne gauen

Newarsi seker no sorgeloes

Mar pinen ende vreesen vul altoes

Omdat die rikeit diesi wonnen

Dar teuoren gelijc der sonnen

Ende den winde was gemeene

Dat elc adde waest groet of cleene

Hilt hi nauwelike ende vaste

Die meest andren gaf dat was de baste

Entie liefste ins nemers sinne

Dus was vercocht eerst goede minne

Die oec gemeene teuoren was

Daarna kwam mijn vrouwe taverne

Die roofde en stal, hield graag schulden (heelster)

Eer ze vesper hoorde of missen

Daarom zo is dezelfde vrouwe en abdis

Daar dieven, dobbelaars en moordenaars.

Die hun gewin daarin verteren

In ledigheid, in gulzigheid

En in zonden en in landlopen

Hierna groeide weder en voort

Oorlog en schelden en kwade twisten

In deze wereld al overal

De een ging roven, de ander stal

Dat volk dat eerder was goedertieren

Begon toen te veranderen zijn manieren

En liet algeheel zijn eerste leven

Nooit sinds ook, dat staat beschreven

Van kwaad te doen zich zuiverde

Nog van zonden ze verminderden

En werden spotters en leugenaars

Verraders, vechters en bedriegers

En gingen moorden en roven

Die anders te boven mochten komen

Hij nam van hem alles met zijn geweld [134]

Dat hij van hem hebben wilde

En maakte er van zijn roem

Sinds hield zich het volk aan het eigendom

Het land dat wijlen was algemeen

Dus wilde elk hebben zijn deel alleen

Zonder enig tegenspreken

Toen gingen ze putten en palen

En sinds gebeurde vaak en geschiede

Toen ze die punten onder hen lieden

Dat ze er om streden en vochten

En soms ook met het lijf bekochten

Of worden zonder hun leden

Die de sterkste was deed de zwakke ten onder

Waar pijn en toorn veel van kwam

Toe dat het gewone volk vernam

Zei peinsden dat in hun gemoed

Dat nuttig was en goed

Dat ze kozen een man

Die hun gebod had en ban

En die de gemeente mocht beheren

En hielden in rust en in bescherming

Dat hij de misdadige lieden ving

Dar hij ze vond en hij ze hing

En elke klager hield in het recht

Was het van diefstal of van kracht

Toen dit was die lieden kwamen

In een zekere plaats tezamen

En kozen met algemene monden

De sterkste dorper die ze vonden

En maakten hem meester en heer [135]

Die deden ze waardigheid en eer

Deze zwoer hem nu en echt

Elke man te houden zijn recht

En te beschermen dag en nacht

De man zijn goed naar zijn macht

Op die voorwaarde dat ze hem gaven

Van hun goed zo veel en hun have

Dat hij er met eren op mocht leven

Ze daden zo en hij is gebleven

In dit ambacht lange tijd

Dus hadden toorn en nijd

Dieven en rovers die dit zagen

En anderen die daar misdaad plagen

En deden hem zo menige pand

Zo waar dat hij ze misdadig vond

Dat hij ze niet nee overmeesteren kon

Zodat hij hulp hebben moest

Beide van knapen en van knechten

Die hem zouden helpen vechten

Zo welke tijd dat hij was bestaan

Hierom verzamelden velen gelijk

Al dat volk, arm en rijk

En zette zich algemeen

Elke man naar zijn rijkheid

En leverden hem gelijk daarmee

Dappere knapen en bedienden

En daartoe land en grote rente

Alzo veel zodat hij dacht

Dat hij er zich op bedragen mocht

Wel met eren en zijn lieden

Dus voer hij weg met zijn manschappen [136]

En nam te lande goed waar

Een goed stuk lang sinds daarna

En bejaagde zich al omtrent

Heerschappij meer en grondgebied

En vermeerderde altijd zijn gewin

Van deze lieden kwam eerst begin

Van de prinsen van aardrijk

En van koningen diergelijke

Nadien dat we geschreven vinden

In ouden verhalen die we ontbinden

Toen de wereld hiertoe was gekomen

Gelijk dat ge hier hebt vernomen

Zo ging elke verzamelen, jong en oud

Gesteenten, zilver en goud

Dat te voeren was onbekend

En lieten maken vaatwerk

Potten en nappen, rijk en duur

En andere schoonheid menigerhande

Sieraden, gordels, dure kronen

Met kostbare stenen versieren

En menige hoofdband goed gedaan

Sinds dat ze penningen en munten slaan

Alzo het volk nuttig dacht

Dar elk mee kopen en betalen mocht

En verkopen in alle steden

Hierna dat ze wapens smeden

Zwaarden, messen en katoen

Halsbergen kousen, kolder

Leren kolder, helmen en bekkeneel

Bogen, balisten en pijlen [137]

Strijdbijlen, lansen en pieken

Waar elk zijn vijand mee kon wijken

Sinds gingen ze graven en vestigen

En maakten muren en sterke vesten

Daarbinnen kastelen, poorten, burchten

Want elk die rijke was had zorgen

Te verliezen zijn bejag

Nooit sinds ook nog nacht nog dag

Dat ze de rijkheid en de have

Hun harten minne gaven

Nee, waren ze zeker nog zorgeloos

Maar pijnen en vrezen vol altijd

Omdat de rijkheid zie ze wonnen

Daar tevoren gelijk de zon

En de wind was algemeen

Dat elk had, was het groot of klein

Hield hij nauwelijks vast

Die het meest de anderen gaf dat was de beste

En de liefste in ieders zin

Dus was verkocht eerst goede minne

Die ook algemeen was tevoren

Sulker liede sijt seker das

Die hem noch houden an sulke sede

Soudemen noch vinden in kerstinede

Meer dan dusentech ende drie

Dit ne quam van gods gherade nie

Neware allene van sdieuels rade [138]

Die te vrecheden ende te quade

Elken man te radene pliet

Om sulke dorpers so nes mi niet

Daricse sulc van seden kinne

Wel onder copen hare minne

Of onder gheuen hem of onder haten

Mine roekets tuint bi caritaten

m Aer het es iammer bi mire trouwen

Van desen edelen sconen vrouwen

Biwelken edele minne fijn

Verheuen ende gestarct soude sijn

Dat si an gifte ende an gewin

So vaste keren haren sin

Want het es ongehorde sprake

Ende ombetamelike sake

Dat edel lichame hem soude vercopen

Om enech goet dat hi mach hopen

e S dan so sake alsic seide ere

Dat een cnape sine herte kere

An vrouwen an ioncfdrouwen of an maget

Die sulke trouwe te hem wert draget

Dat soe hare minne in hem al dichte

Niet om coeps wille no om gichte

Mar purlike omden wille sine

Jc radem dat dat hi hem pine

Te leerne wijsdom ende conste

Mede te behoudene hare wel ionste

Ende om te bescermene hem ende hare

Weltijt dats te doene ware [139]

Dit verlichten ende vordren sere

Elken minre eist cnape of here

g Heualt oec dat hi heft amie

Die scone ende ionc es ende iolie

Ende vernemt eist lude of stille

Dat soe enen andren minnen wille

Of nu altoewert heuet beiaget

Een ander lief dat hare wel behaget

Hine salse niet dar omme versteken

No oec lachtren no verspreken

Met fellen verbode dorperlike

Mar bidden hare omoedelike

Dat soes om sinen wille ombare

Ende noch om bet te smeekene hare

Gheuiele hem oec in ene stonde

Dat hise met enen andren vonde

Jn heimeliker stede te werke

Wachte hem dat hi niet ne merke

Vp hem beeden alte nauwe

No hare daer niet vele bescauwe

2 vo b Ende lide recht of hi ware blint

Of dommer vele dan .i. kint

So dat soe merke in diere gebare

Dat hi der daet niet wert geware

No hare te wers niet omme ne ian

Gheualt oec dat hare enech man

Vp minne of anders lettren sinde

Jc rade dat hijs hem niet bewinde

Te brekene ofte lesene mede

Haerre tuier verholenlichede

Te siene die dar gescreuen staet [140]

Eer hijs orlof van hare ontfaet

Wat soet in quade merken mochte

Ende wandelen te hem wert hare gedochte

5Nemmermeer sone ebbe oec wille

Te gane dar iegen dat soe wille

Mar emmer si so willecome

Van so wat steden dat soe come

Ende keren weder van voet te voet

Wanneer dat hare dinct wesen goet

Want soene wille niet gehouden wesen

Nu vant in hue herte lesen

Die redene die ic nu sal scouwen

Die gracie ebben wille van vrouwen

Hi setse altoes vp hare berume

Anders salsoene minnen cume

Want ic neme wel vp mijn lijf

Es soe sijn lief of oec sijn wijf

Ende wilhise wachten so of houden

Dat soe haers ne moge gewouden

Hi es haerre minnen varinc buten

Wat mach dat wachten dan besluten

Niet entuint na minen moet

Want sonder tuifel es soe goet

Van naturen ende van aerde

Alne nemt hars niemen waerde

Jc weet dat soe har seluen soude [141]

Al waer soe inden vronen woude

Sonder dorperlike daet

Mar sonder tuifel es soe quaet

Beede van aerde ende van naturen

Al slotemense binnen .vij. muren

Soene sal hare niet onthouden mogen

Soene sal hare quade tumen togen

Ende sal bi enegher bendecheden

Doen of pensen dorperheden

Jn soe wat steden dat so si

Nochtan ne seggict niet bedi

Heft .i. man of wijf of kint

Ende hise met goeder herten mint

Ende hise siet in vremdelicheden

Van haren kintschen dullen seden

Te nauwer hout hise ende castijt

Het mach wel helpen some tijt

Dat soes te bet ter doget bekert

Die hi hare seget of wijst of leert

Gheualt oec dat hi van hare hort

Quade niemare of quade wort

Wachtem oec wat soes gesciet

Dat hi hare mestrouwe niet

Ende andworde weder hem of hare

Die hem bringen sulke niemare

Dat si quade dulheit iagen

Want beter wijf si noit ne zagen

No vulmaecter in allen trouwen

Bedine sal hare niemen wantrouwen

No messeggen met quaden vlite

Vort radic dat hi niet ne uerwite [142]

Zulke lieden, wat zeker is dat

Die zich noch houden aan zulke zede

Zou men noch vinden in christenheid

Meer dan duizend en drie

Dit nee kwam van Gods aanraden niet

Nee, was alleen van de duivels raad [138]

Die te vrekkigheid en te kwade

Elke man te raden pleegt

Om zulke dorpers zo nee is me niet

Daar ik zulke van zeden ken

Wel onder elkaar kopen hun minne

Of onder elkaar geven hem of onder elkaar haten

Het kan me niets schelen bij liefdadigheid

Maar het is jammer bij mijn trouw

Van deze edelen schonenvrouwen

Waarbij edele minne fijn

Verheven en gesterkt zou zijn

Dat ze aan giften en aan gewin

Zo vast keren hun zin

Want het is ongehoorde taal

En onbetamelijke zaak

Dat edel lichaam zich zou verkopen

Om enig goed dat hij mag hopen

Is dan de zaak, zoals ik eerder zei

Dat een knaap zijn hart keert

An vrouwen aan jonkvrouwen of aan een maagd

Die zulke trouw tot hem waart draagt

Dat ze haar minne in hem al dicht

Niet vanwege kopen wil, nog om gift

Maar uur om de wil van hem

Ik raad hem dat hij zich pijnigt

Te leren wijsheid en kunst

Mee te behouden haar goede gunst

En om te beschermen hem en haar

Welke tijd dat het te doen is [139]

Dit verlicht en bevordert zeer

Elke minnaar, is het knaap of heer

Het gebeurt ook dat hij een geliefde heeft

Die schoon en jong is en jolijt

En verneemt, is het luid of stil

Dat ze een andere minnen wil

Of nu al reeds heeft bejaagd

Een ander lief dat haar goed behaagt

Hij zal haar daarom versteken

Nog ook uitlachen nog verspreken

Met fel verbod dorps

Maar bidden haar ootmoedig

Dat ze het zo om zijn wil ontbeert

En noch om haar noch beter te smeken

Geviel hem ook in een stonde

Dat hij haar met een andere vond

In heimelijke plaats te werk

Wacht hem dat hij niet nee merkt

Op hen beiden al te nauw

Nog haar daar niet veel aanschouwt

En doet recht alsof hij blind was

Of veel dommer dan een kind

Zodat ze merkt in die gebaren

Dat hij de daad niet werd gewaar

Nog haar dwars zit niet om nee gunt

Gebeurt het ook dat haar enig man

Op minne of anders brieven zendt

Ik raad aan dat hij zich niet onderwindt

Te breken of te lezen mede

Hun tweeën verholenheid

Te zien wat daar geschreven staat [140]

Eer hij verlof van haar ontvangt

Wat zo het in het kwade merken mocht

En veranderen tot hem waart haar gedachte

Nimmermeer zoon, heb ik de wil

Te gaan waartegen dat ze wil

Maar immer zo is ze welkom

Van zowat plaatsen dat ze komt

En keren weer van voet te voet of direct

Wanneer dat haar goed denkt te wezen

Want zo wil ze niet gehouden wezen

Nu ga in uw hart overpeinzen

Die reden die ik nu zal aanschouwen

Die gratie hebben wil van vrouwen

Hij laar haar altijd haar bewegingsvrijheid

Anders zal ze hem nauwelijks minnen

Want ik neem wel op mijn lijf

Is ze zijn lief of ook zijn wijf

En wil hij haar wachten zo of houden

Dat ze zichzelf mag zijn

Hij is haar minnen spoedig buiten

Wat mag dat wachten dan besluiten

Nies naar mijn gemoed

Want zonder twijfel is ze goed

Van naturen en van aarde

Al nee neemt haar niemand voor waardevol

Ik weet dat ze zichzelf zou [141]

Al was ze helemaal heren geweld

Zonder dorpse daad

Maar zonder twijfel is ze kwaad

Beide van aard en van naturen

Al sloot men haar binnen 7 muren

Zo zal ze zich niet onthouden mogen

Zo zal ze haar kwade luimen tonen

En zal met enige handigheid

Doen of peinzen dorperheden

Is zo welke plaatsen dat ze is

Nochtans nee zeg ik het niet daarbij

Heft een man of wijf of kind

En hij ze met een goed hart bemint

En hij ze ziet in bijzonder gedrag

Van haar kindse dolle zeden

Ternauwernood hij ze kastijdt

Het mag wel helpen sommige tijd

Dat ze zich te beter ter deugd bekeert

Die hij haar zegt of wijst of leert

Gebeurt het ook dat hij van haar hoort

Slecht nieuws of kwade woorden

Wacht hem ook zowat er gebeurt

Dat hij haar niet wantrouwt

En antwoord weer hem of haar

Die hem brengen zulk nieuws

Dat ze kwade dolheid jagen

Want beter wijf ze nooit nee zagen

Nog volmaakter in alle trouw

Daarom zal haar niemand wantrouwen

Nog verkeerd uitlaten met kwade vlijt

Haren lac so hoe soet ga

No bi gebelghe bluwe no sla

Want ic wille dat ghijs getruwet

So wie dat wijf castijt of bluwet

Om hare te doene met crachte minnen

Hi sal int ende dar an so winnen

Als dwijf die hare catte vaet

Ende sint om hare te tammene slaet

Ende sprect toe met arden worden

Ende bintse met vasten corden

Want mach die catte den bande ontgaen

Twijf mach wel messen ant weder vaen

Dus eist mettesen nameleke

Gheualt hem oec dat soene verspreke

Ofte bluwe of sere meshandele

Wachtem dat hi niene wandele

Sine herte vp hare no clene no groet

No geene weder slach no stoet

Al wisti ouer wareit wel

Dat soe hem scoren soude dat vel

Al te sticken met haren clawen

Of met groten smetten blawen

Mar danke haer dies wel wriendelike

Ende segge tote hare houescelike

Dat hi sijn wilde emmermere

Jn sulker martelien ende in sere

Vptie vorwarde dat hare bequame

Sijn dienst ende soene te danke name

Ja dat hem lieuer dat steruen ware

Dan dat leuen sonder hare

Wel in rusten ende in ghemake

Gheualt oec so dat soene make [143]

Gram of tornech om enege daet

Ende hise versprect dan ofte slaet

Dies soe heft te kintsce maniere

Of dies so iegen hem es te fiere

Of dat hi dreect te mesmakene

Stappans om sinen pais te makene

Vanden hem weder dartoe versinnen

Dat hi hare spele dat spel van minnen

Eer si sceeden vander stede

Dar mogen si bet versoenen mede

Namelike die arme man

Want bedi bi sente jan

Den armen man dien mochtsoe laten

Om cleene zaken ende saen verhaten

Wildi so lanc so meer vercoenen

Jn sine mesdaet ende versoenen

Den armen man oec sekerlike

Behoeft te minne vroedelike

Ende te nemene al vorgoet

Wat dat men hem messeget of doet

Bet dant ne doet den riken

Die hare machscien niene wilde wiken

No wesen wilde in hare beduanc

Om te verdienne haren danc

Alse vele als van .ij. euencaue

Om toeuerlaet van siere haue

Sulc mochte gramen ende uerwerken [144]

Bet dan die arme dat machmen merken

Die rechte redene wel bescouwe

Wilhi oec wesen ongetrouwe

Al stillekine sinen lieue

Om enege andre die hem gelieue

Ende hise te lieue wille verkiesen

Nochtan deerste niet verliesen

Ende hi den niewen lieue sijn

Geuet enegrande sconedekijn

Vp niewe vrienscap ende minne

Neme teersten goem dat niet verkinne

Want soe souts droeuen ende maken clage

Wanneer dat soet an dandre sage

Ende soudene houden ouer loes

Wachtem dat radic wel altoes

Dat hi die andre niene doe

Totem comen spade no vroe

Tere stede daer deerste was gewone

Totem te comene om te doene

Sinen wille te menegher stonde

Want ware dat sake dat deerste vonde

Hem ende dandre te gadre dare

Het soude hare wegen arde ouersuare

Dat dinc ne ware die hare gedochte

Nemmermeer vertroesten mochte

So tongemake soude soes sijn

Want .i. verbolgen euersuijn

Dat die iagre heft vonden

Ende moede geberst met sinen honden

Ouer dicke ende ouer dinne

No wulf no bere no liebardinne [145]

Daer soe soget hare welpkine

Ne pleget so serech niet te sine

No so verbeten no so fel

No so verborst dat weetic wel

Als dwijf dar soe vernemen can

Dat hare amijs of hare man

Ene niewe vriendinne heft vercoren

Ende soe de liefste was teuoren

a L ware de sake oec dat soe voere

Dat soese te gader niene beuoere

So mochte jalous sijn weder saen

Mochtsoe geweten of adsoe waen

Dat hi verkeuesaect heuet hare

Mar hoe dat metten wetene ware

Of metten wane wachtem dies

Dat hi nemmermee si so ries

Dat hise hem iet wantrouwen doe

Bi sinen lieue spade of vroe

Hine mintse altoes met goeder trouwen

Vulmaectelike vor alle vrouwen

Ende suere hare dat in dieren heeden

Ende eer si vander stede sceeden

Spele hare echt der minnen spel

Vriendelike dat radic wel

Eist bi nachte of bi daghe

So es hi quite van haerre claghe

Es oec dat sake dat soe hem doet

So groten pant dat hi hare moet

Mids haerre bendecheit belyen

Dat hi ene andre heft tamyen [146]

Ende met heft gedaen die daet

Onsculdege hem mede dats mijn raet

Ende segge hi dedet om hem bescarmen

Want soene niet ne liet geharmen

Ende soene so vast hilt ende duanc

An hare iegen sinen danc

Dat hi hare niene conste ontgaen

Thuus / doe hi tripot adde gedaen

Dat hi dor scande ne conste gelaten

Dat rout hem nv arde vtermaten

Sint sal hi sueren ende sekeren mede

Bi gode ende bi sine kerstinede

Dat hem die daet geuiel noit eer

Sonder enewarf sonder meer

No nemmermeer gescien ne sal

Voort raad ik aan dat hij niet nee verwijt [142]

Haar laten zo hoe het gaat

Nog bij verbolgen, ranselt nog slaat

Want ik wil dat ge haar vertrouwt

Zo wie dat wijf kastijdt of ranselt

Om haar met kracht te laten minnen

Hij zal in het einde daar zo aan winnen

Als een wijf die haar kat vangt

En sinds om die te temmen slaat

En spreekt toe met harde woorden

En bind het met vaste koorden

Want mag die kat de banden ontgaan

Het wijf mag wel met messen aan het vangen gaan

Aldus is het met deze namelijk

Gebeurt hem ook dat ze hem tegenspreekt

Of ranselt of zeer mishandelt

Wacht heem dat hij niet verandert

Zijn hart op haar nog klei nog groot

Nog geen terugslag, nog stoot

Al wis je voor waarheid wel

Dat ze hem scheuren zou dat vel

Geheel in stukken met haar klauwen

Of met groten blauwe smetten

Maar bedank haar dus wel vriendelijk

En zeg tot haar hoffelijk

Dat hij zijn wilde immermeer

In zulke martelingen en in zeer

Op die voorwaarde dat het haar bekwam

Zijn dienst en ze het in dank nam

Ja, dat hem liever dat sterven was

Dan dat leven zonder haar

Wel in rust en in gemak

Gebeurt het ook zodat ze zich maakt [143]

Gram of vertoornd om enige daad

En hij haar bespreekt dan of slaat

Dus zo heeft ze kindse manieren

Of die zo tegen hem is te fier

Of dat hij dreigt te mismaken

Gelijk om zijn vrede te maken

Van hem weer daartoe verzinnen

Dat hij haar speelt dat spel van minnen

Eer ze scheiden van de plaats

Daar mogen ze beter mee verzoenen

Namelijk die arme man

Want voorwaar bij Sint Jan

De arme man die mocht ze laten

Om kleine zaken en gelijk haten

Wil je hoe langer hoe meer koener worden

In zijn misdaad en verzoenen

De armen man ook zeker

Behoeft te minne verstandig

En te nemen alles voor goed

Wat dat men hem miszegt of doet

Beter dan het nee doet de rijken

Die hen misschien niet wilden wijken

Nog wezen wilden in haar bedwang

Om te verdienen haar dank

Alzo veel van 2 haverdoppen

Om toeverlaat van zijn have

Zulke mochten vergrammen en verwerken [144]

Beter dan die arme, dat mag men merken

Die rechte reden goed aanschouwen

Wil je ook ontrouw wezen

Al stilletjes zijn lieve

Om enige andere die hem gelieft

En hij haar te liever wil verkiezen

Nochtans de eerste niet verliezen

En hij den nieuwe liefde van hem

Geeft enigerhande schoonheid

Op nieuwe vriendschap en minne

Neen ten eerste waar dat niet bekennen

Want het zou haar bedroeven en klagen maken

Wanneer dat ze het aan de andere zag

En zou haar houden voor loos

Wacht hem, dat raad ik altijd wel aan

Dat hij die andere niet doet

Tot hem komen laat nog no vroeg

Ter plaatse daar de eerste was gewoon

Tot hem te komen om te doen

Zijn wil te menige stonde

Want was het zaak dat de eerste vond

Hem en de andere tezamen daar

Het zou haar erg zwaar wegen

Dat ding nee was die van haar gedachte

Nimmermeer vertroosten mocht

Zo te ongemak zou ze zijn

Want een verbolgen everzwijn

Dat die jager heeft gevonden

En moe gejaagd met zijn honden

Over dik en over dun

Nog wolf, nog beer, nog leeuwin [145]

Daar ze zoogt haar welpje

Nee, pleegt niet zo bezeerd te zijn

Nog zo verbeten, nog zo fel

Nog zo woedend, dat weet ik wel

Als het wijf daar ze vernemen kan

Dat haar geliefde of haar man

Een nieuwe vriendin heeft gekozen

En ze de liefste was tevoren

Als was het ook zaak dat ze voer

Dat ze tezamen niet bevoer

Zo mocht ze jaloers zijn weer gelijk

Mocht ze geweten of had ze waan

Dat hij ontrouw is geworden haar

Maar hoe dat met het weten was

Of me het wanen, wacht hem dus

Dat hij nimmermeer is zo roekeloos

Dat hij haar iets met wantrouwen doet

Bij zijn lieve, laat of vroeg

Hij bemint haar altijd met goede trouw

Volmaakt voor alle vrouwen

En zweer haar dat in dure eden

En eer ze van de plaats scheiden

Speel haar echt de minnen spel

Vriendelijk, dat raad ik wel aan

Is het bij nacht of bij dag

Zo is hij kwijt van haar klagen

Is ook de zaak dat ze hem doet

Zo’n grote pand dat hij haar moet

Mits haar handigheid belijden

Dat hij een andere heeft te geliefde [146]

En mee heeft gedaan die daad

Verontschuldig hem mede, dat is mijn raad

En zeg dat hij het deed om zich te beschermen

Want ze niet nee liet het rusten

En zo ze vast hield en dwong

Aan haar tegen zijn wil

Zodat hij haar niet kon ontgaan

Thuis toen hij minnespel had gedaan

Dat hij door schande niet kon laten

Dat berouwt hem nu erg uitermate

Sinds zal hij het bezuren en verzekeren mede

Bij god en bij zijn christenheid

Dat hem die daad gebeurde nooit eerder

Uitgezonderd eenmaal zonder meer

Nog nimmermeer geschieden nee zal

Worwert meer sijn leuen al

Hi sal hem houden vort so wale

Ende of soes nemmermeer hort tale

Hi wille dat soe hem doe dar achter

Aldie pine ende oec dien lachter

Die wijf gedoen mach enen man

Of die hare herte te doene hem jan

Want lieuer ware hem warsoe versonken

Of in water doet verdronken

Dan hi nemmermeer der nare

Willens quame daer soe ware

Al ware dat sake dat soene ombode [147]

Of bade selue sonder bode

Nemmermeer ne sal ghedoghen

Dat soe quame vor sine oghen

Of daer soe es no nacht no dach

Darict met eren belletten mach

So sal hi hare gemanc verscuwen

Mettien sal hi die gene duwen

An hem vaste ende nauwelike

Ende helsen ende cussen vriendelike

Ende smeeken mede ende solasieres

Met soeten worden goedertieren

Ende omoede ende ghenaden

Met natten oghen van siere mesdaden

Sint nemmermeer ne sal gescien

Ende hem met herten berouwet van dien

Dat hi iegen hare heft mesdaen

Ende hi gewillike wille ontfaen

Alle die penitentie die soe wille laden

Al ware dat sake dat hem soude scaden

An sine gesonde ende an sijn leuen

Alsijt so verre dan heft gedreuen

Dat soe gedaen hem heft aflaet

Van dien wanconste ende van dier daet

Genende hem dies dat radic wele

at hi hare derdewaruen spele

Dat spel van minnen wel geraect

So es dat soendinc al vulmaect

Mar emmer wachtem hoe soet coeme [148]

Dat hi hare van hare niene beroeme

Want soe mochts droeue ende serech sijn

Het sijn oec menege dat wel anscijn

Alsi ene maget of vrouwe minnen

Ende sine mogen dan gewinnen

Haren wille niet van hare

Dat sise beniemaren harentare

Ende hem beroemen van derre daet

Dat weetic wale si doen quaet

Sulc beroem dats wareit bloet

Dats dorpernie ende sonde groet

Ende wie dats pleget eist arme of rike

Hi es fel ende dorper sekerlike

Dat seggic v in waerre sprake

Want bedi al ware dat sake

Dat si adden also gedaen

Alsi den lieden doen verstaen

Nochtan ne souden sijt niet vertrecken

Mer altoes helen ende decken

Vaste in hare herte binnen

Want hets maniere vander minnen

Dat soe hare dade wille ontstelen

Ende vaste ende nauwelike helen

Sonder andren vort vertellen

Het ne ware allene dien gesellen

Diemen getrouwe ende goet heft vonden

Dien machment stille wel vermonden [149]

Sonder toren ende sonder scade

Bider hoefscher minnen rade

v Ort radic hem in goeder trouwen

Van allen vrouwen ofte ioncfrouwen

Daer hi met wandelt of die hi kint

Dat hi die gene die hi mint

Ebbe altoes in sine ghedachte

Beede bi dage ende bi nachte

Ende prijsse ende eerse vor hem allen

So warwert dat hem mach geuallen

Met allen wille met alre macht

Wat dat hi seget of spelet of lacht

Of vertoecht in sine gebare

Met andren vrouwen dan met hare

Daer hi hem ter auenturen niet

Ne mach onthouden alsi besiet

Haer vriendelic lachen met soeten ogen

Die menegen minre doet dogen

Ende haer genoegelike tale

Dat voeget elken minre wale

Dat he gemensam ende mender si

Ende goedertiere ende houesch dar bi

Ende hi hem tallen den vrouwen doe

Hoe so sine herte draget dar toe

Ende merghen met hem ende spele

Gematelike ende niet te vele

Dat hem sijns liefs niet gedinke te min

Vort radic hem om sijn gewin

Dat hi hem pine om hare houde

Ende ouer precieusech houde [150]

Ende doe hare emmer te verstane

Dat soe si scoenre dan dyane

Die ene der scoenster magede was

Daric nie iet vele af las

Soe saels hem ionnen vele te bat

Want sonder tuifel ic seggu dat

Dat vrouwe ne leuet vp erderike

No so scone no arme no rike

No so helege beghine no nonne

Die nu bescijnt no mane no sonne

Mar es dat sake dat mense prijst

Ende doget ende sconeit an hare wijst

Soene ebs bliscap ende delijt

Stille of lude in eneghe tijt

Ende soene verhouerdech der bi

Want elke waent geloeft des mi

Scone wesen als ene godinne

Ende werdech wel dat mense minne

Vor alle dandre sonderlinghe

Dus sullen scone jongelinghe

Die dragen willen minne fijn

Pertech ende nerenst sijn

Om te behoudene hare amien

Sonder duingen ende castien

Van haerre mesdaet dat vant verstaen

So mogensi gracie van hem ontfaen [151]

Ende leuen sachte ende sonder nose

Aldus geselle van uwer rose

Die precieus es ende goet

Ende vaste staet in vwen moet

Hebt altoes in hue gedachte

Beede bi dage ende bi nachte

Ende prijsse ende eerse vor hem allen

So waer wert dat v mach geuallen

Met allen wille met alre mach

So wat dat gi sprect of lacht

Of vertoget in uwe gebare

Met andren vrouwen dan met hare

Dies gi v ter auenturen niet

Ne moget onthouden als gi siet

Als ghire af sijt in saysinen

Suldi v nerenstelike pinen

Die te wachtene godeweit

Ghelijc dat ic ebbe geseit

So wert v bliscap al vulmaect

Dar gi lange na ebt gewaect

Dit daric seggen sekerlike

Dies ionne v god van hemelrike

a Men geselle dit moete gescien

Andwordic weder ende mettien

Danctic hem van sinen rade

Ende boet te stane vroe ende spade [152]

Te sinen dienste ende te siere ere

Ende te volghene siere leere

Wie dat ontriede of mochte verbieden

Doe namic orlof ende wi scieden

a Lsic van hem gesceeden was

Ghingic vort int soete gras

Ende in die scone bloemekine

Ende horde singen die vogheline

Die mi met haren sanghe daden

Eendeel vergheten mire ongenaden

Ende niet algader dat wet vorwaer

Want mire herten woech wel suaer

Dat mi mijn lieue geselle hiet

Int eerste dat hi mi gheriet

In goeder vrienscap ende in truwen

Dat ic ene stic tijts soude scuwen

Dien torre daer die scone in lach

Neware mijn herte die nacht ende dach

Haers gedochte eenparlike

Droech mi darewert so vastelike

Dat ic van gherten waende verduinen

Mar doch onthildics mi met pinen

Ende nam den wech ter rechter hant

Dien ic vor mi ghesleghen vant

Dien ghingic dore ic seggu dat

Omte soekene enen pat

De welke was in dietsch geheeten

Voortaan meer al zijn leven

Hij zal zich houden voort zo goed

En of ze nimmermeer hoort woorden

Hij wil dat ze hem doet daarna

Al die pijn en ook dat lachen

Die een wijf doen mag een man

Of wat haar hart te doen hem gunt

Want liever was het hem was ze verzonken

Of in water dood verdronken

Dan hij nimmermeer daarnaar

Willens kwam daar ze was

Al was het zaak dat ze hem ontbood [147]

Of bad zelf zonder bode

Nimmermeer nee zal gedogen

Dat ze kwam voor zijn ogen

Of waar ze is, nog nacht nog dag

Daar ik het met eren beletten mag

Zo zal hij haar gezelschap schuwen

Meteen zal hij diegene duwen

Aan hem vast en nauw

En omhelzen en kussen vriendelijk

En smeken mede en solaas geven

Met zoete woorden goedertieren

En ootmoed en genaden

Met natte ogen van zijn misdaden

Sinds nimmermeer nee zal geschieden

En het hem met hart berouwt van dien

Dat hij tegen haar heeft misdaan

En hij gewillig wil ontvangen

Al de penitentie die ze wil laden

Al was het zaak dat het hem zou schaden

Aan zijn gezondheid en aan zijn leven

Als zij het zo ver dan heeft gedreven

Dat ze hem aflaat heeft laten doen

Van dat ongenoegen en van die daad

Verstout zich dus, dat raad ik wel aan

Dat hij haar de derde maal speelt

Dat spel van minnen goed geraakt

Zo is dat verzoen ding geheel volmaakt

Maar immer wacht hem hoe zo het komt [148]

Dat hij haar van haar niets beroemt

Want ze mocht droevig en bezeerd zijn

Er zijn ook menige, dat wel schijnt

Als ze een maagd of vrouwe minnen

En ze mogen dan gewinnen

Haar wil niet van haar

Dat ze haar opspraak brengen hier en daar

En zich beroemen van die daad

Dat weet ik wel, ze doen kwaad

Zulke beroemen, dat is blote waarheid

Dat is dorpsheid en grote zonde

En wie dat pleegt, is het arm of rijk

Hij is fel en dorps zeker

Dat zeg ik u in waren taal

Want omdat al was het zaak

Dat ze hadden alzo gedaan

Als ze den lieden doen verstaan

Nochtans nee, zouden zij het niet vertellen

Maar altijd verhelen en bedekken

Vast in hun hart binnen

Want het is een manier van de minnen

Dat ze hun daad willen verbergen

En vast en nauw verhelen

Zonder anderen voortvertellen

Het nee was alleen die gezellen

Die men getrouw en goed heeft gevonden

Die mag men het stil wel vertellen [149]

Zonder toorn en zonder schade

Bij de hoffelijke minnen raad

Voort raad ik hem in goede trouw

Van alle vrouwen of jonkvrouwen

Daar hij mee wandelt of die hij kent

Dat hij diegene die hij mint

Altijd heeft in zijn gedachte

Beide, bij dag en bij nacht

En prijs haar en eer haar voor hen allen

Zo werwaarts dat hem mag gevallen

Met alle wil, met alle macht

Wat dat hij zegt of speelt of lacht

Of toont in zijn gebaren

Met andere vrouwen dan met haar

Daar hij hem ter avonturen niet

Nee, mag onthouden als je beziet

Haar vriendelijk lachen met lieve ogen

Die menige minnaar doet gedogen

En haar genoeglijke taal

Dat voegt elke minnaar wel

Dat hij gemeenzaam en voorkomend is

En goedertieren en hoffelijk daarbij

En hij zich te alle vrouwen doet

Hoe zo zijn hart draagt daartoe

En vermaakt zich en speelt

Matig en niet te veel

Dat hem zijn lief niet denkt te minder

Voort raad ik hem om zijn gewin

Dat hij zich pijnt om haar te houden

En voor kostbaar houdt [150]

En laat haar immer verstaan

Dat ze mooier dan Diana is

Die een der mooiste maagden was

Daar ik niets iets veel van las

Zo zal ze hem beter gunnen

Want zonder twijfel zag ik u dat

Dat vrouwe nee leeft op aardrijk

Nog zo mooi, nog arm, nog rijk

Nog zo heilige begijn, nog non

Die nu beschijnt nog maan, nog zon

Maar het is zaak dat men ze prijst

En deugd en schoonheid aan hen wijst

Zo heeft ze blijdschap en jolijt

Stil of luid in enige tijd

En ze wordt hovaardig daarbij

Want elke waant, geloof mij

Mooi te ween als een godin

En wel waardig dat men ze mint

Voor alle de anderen vooral

Dus zullen mooie jongelingen

Die dragen willen fijne minne

Vlug en vlijtig zijn

Om te behouden hun geliefde

Zonder dwingen en kastijden

Van hun misdaad, dat zal je verstaan

Zo mogen ze gratie van hem ontvangen [151]

En leven zacht en zonder rumoer

Aldus gezel van uw roos

Die kostbaar is en goed

En vaste staat in uw gemoed

Hebt altijd in uw gedachte

Beide, bij dag en bij nacht

En prijs haar en eer haar voor hen allen

Zo was het waard dat het u mag gevallen

Met alle wil met alle macht

Zowat dat ge spreek of lacht

Of toont in uw gebaren

Met andere vrouwen dan met haar

Dus ge u ter avonturen niet

New, mag onthouden als ge ziet

Als ge er in het bezit er bent in seizoenen

Zal ge u vlijtig pijnen

Die te wachten, god weet

Gelijk dat ik heb gezegd

Zo wordt uw blijdschap al volmaakt

Daar ge lang naar hebt gewaakt

Dit durf ik zeker te zeggen

Dus gunt u god van hemelrijk

Amen. Gezel dit moet geschieden

Antwoorde ik weer en meteen

Bedankt ik hem van zijn raad

En bood te staan vroeg en laat [152]

Tot zijn dienst, tot zijn eer

En te volgen zijn leer

Wie dat ontraadt of mocht verbieden

Toen nam ik verlof en we scheiden

Toen ik van hem gescheiden was

Ging ik voort in het zoete gras

En in die mooie bloempjes

En hoorde zingen die vogeltjes

Die me met hun zang deden

Een deel vergeten mijn ongenade

En niet allemaal, weet dat voorwaar

Want mijn hart woog wel zwaar

Dat me mijn lieve gezel zei

In het eerste dat hij me aanraadde

In goede vriendschap en in trouw

Dat ik een stuk tijd zou schuwen

Die toren daar die schone in lag

Nee maar mijn hart die nacht en dag

Haar gedacht eenparig

Droeg me derwaarts zo vast

Dat ik van begeerte waande verdwijnen

Maar toch onthield ik het met pijnen

En nam de weg ter rechterhand

Die ik voor me geslagen vond

Die ging ik door, ik zeg u dat

Om te zoeken een pad

Die was in Diets geheten

Te vele geuen / mar gi sult weten

Dat ic dar af was doe wel verre

Dies wasic dicke droeue ende erre

n Euen ene clene clare fonteine

Al pensende om die zuuer reine

Quamic verdelike ghegaen [153]

Daer besieden sagic staen

Onder ene groene linde

Ene vrouwe die mi lettel minde

Die scone was ende wel bequame

Verweende rikeit was hare name

Ende stont dar in dat soete cruut

Om te gebrukene hare deduut

Met haren lieue ende hi met hare

Alsic dat sach ic tart bet nare

Ende omboet hem beeden goeden dach

Teerst dat soe mi met ogen sach

Soe loecte vp mi als .i. tyrant

Ende vragede weder alte hant

Sonder groeten met fellen gedochte

Wat ic wilde of wat ic sochte

So allene in dien vergiere

Ic seide vrouwe godertiere

En houesche hier in desen houe

Bem ic comen bi orloue

Der cuscher maget edelheden

Ende come v soeken teser steden

Om te biddene vp ghenade

Dat ghi mi wijst bi uwen rade

Een padelkin gaet dor hue lant

Te vele geuen eist genant

Vp sulke vorwarde dat ic si

Al mijn leuen v eyghin vri

Als met te doene al v geuoech

Mettesen worde soe verdroech [154]

Haren mont verbetenlike

Ende seide vrient ghewarlike

Mi wondert vtermaten sere

Hoe du so coene best nemmermere

Mi te biddene clene of groet

Ende du mi haets al toter doet

Dattu mi haets oec dats anscijn

Want noit ne stont dat herte dijn

No dijn wille no dijn moet

Te gaderne scat of ander goet

Ende ebs mi emmer vandi verdreuen

Ende al dine ebbinghe woch gegeuen

Of in ydelheden vertert

Sijnt du mi heues aldus ontwert

Ende niet begers die vrienscap mine

No weder oec mijn vrient te sine

Dadic dan enege dinc dor di

Dat ware onrecht dat dinke mi

Mar neenic niet alselp mi god

No dor bede no dor ghebod

No dor ghedreech no miede mede

Ne ghehoric dine bede

So wien soet torent ofte scade

Dat ic di leede tesen pade

Dat seggic di al sonder spel

Ganc henen dan so doestu wel

Ofte neen jc doe di keeren

Vter plachen. met onneren

Want dijn comen ende dijn gaen

Daric bem dat vant verstaen

Dat es mi iegen therte vrient

Dies hefstu iegen mi verdient

a Lsic dit horde ic was in vare

Ende nam orlof ende sciet van hare [155]

Als een die vtermaten droefde

Ende goeder hulpen wel behoefde

Sint pindic mi in lanc so mere

Te volgene mijns gesellen lere

So warwert dat jc mi bekeerde

Quade tonge ic altoes eerde

Ende diende hare ende oec der quenen

Houescelike ende allen den ghenen

Die mi ongheionstech waren

Dustane wijs dedic te waren

Lange tijt mine penitencie

In alsulker consciencie

Als god wel wiste want ic wrochte

Ende een ander mijn herte dochte

Die mi van rouwen dween tegadre

Noit ne addic gesijn verradre

No daer voren no daer naer

Sonder doe dat wet vorwaer

d Oe mi de minne dus sach verdroeft

Ende tallen tiden adde geproeft

In mijn vernoy goet ende getrouwe

Hem ontfarmde van minen rouwe

Ende verbarde hem vor mi al bloet

Vor mi in mine meeste noet

Om mi te troestene ende hi vragede

Hoet mi stont ende hoe mi behagede

Ende ic vertrac hem altemale

Mijn vernoy ende mine quale

Ende altegadre hoet mi stoet

Doe seidi tote mi cnape goet

Gedincti noch iet mire gebode

Ende heuestuse nu in diere node

Getrouwelike behouden al [156]

Gelijc dat ic di beual

Jaic here/nv noemse dan

Gherne here/ende ic began

s Al mi van minnen goet gescien

Dorpernie sal ic vlien

Van niemene salic seggen quaet

No vertellen sine mesdaet

Houeschelike salic groeten

Alle de gene die mi gemoeten

Ribaudie no dorperhede

Ne salic spreken te ghere stede

Alle vrouwen salic werden

Ende sal mi wachten van houerden

Cuusch salic wesen tallen tide

Dartoe iolijs ende altoes blide

Ende houesch ende milde al mijn leuen

Ende teere stede al mijn herte geuen

d Oe cupido vernam die tale

Hi seide vrient nv horic wale

Sint du gedincs miere lessen

Ende duse vertrecs dus sonder messen

Dat wel bestaet es dattu leues

Ende dattu iegen mi oec heues

Stille ende lude gewest getrouwe

Willic dinen groten rouwe

Di verghelden ende dine pine

Ende die scone florentine

Helpen bringen vten prisoene

Ende huen willen mede te doene

Ondanc der quader ialousien

Die ic geloue sal doen lien

Eer ic nemmer van di sceede

Dit gelouic di met heede

Ende met trouwen gewarlike [157]

Dies dankic hem omoedelike

Ende wart van minen sorgen sonder

Dies ne darf niemen ebben wonder

1 Ettren dedi maken sciere

Ende sendetse vte bi messagiere

Ouer al om sine man

Dar hi hem best getroude an

Somen bat hi ende somen geboet

Dat si quamen met haesten groet

Te sinen houe als heelden coene

Te horne wat hi dinct te doene

d Ie boden voeren al ouer al

Ten genen dar men hem beual

Ende doe si quamen daer si souden

Ende si geseiden wat si wouden

Die lettren die baroene vp braken

De welke in desen worden spraken

Jc cupido die god der minnen

Ver venus sone der godinnen

Vwer alre meester ende here

Groete v allen met trouwen sere

Mine wel lieue onderdane

Jc doe v allen te verstane

Dat ic van orlogen ende van stride

Mi bewane in corten tide

Daric uwer hulpen ebbe te doene

Alsic dicke bem gewoene

Waromme dat ic v ombiede

Als minen lieuen getrouwen liede

Dat gi te houe comt also saen

Als gi mine lettren ebt verstaen

So tarnasch ende so beraden

Dat gi mi moget staen in staden

Rike ende arme clene ende groet [158]

Te veel geven, maar ge zal weten

Dat ik daar af was toen wel ver

Dus was ik vaak droevig en geërgerd

Een kleine heldere bron

Al peinzende om die zuiver reine

Kwam ik verdergegaan [153]

Daar bezijden zag ik staan

Onder een groene linde

Een vrouwe die me weinig minde

Die mooi was en goed bekwaam

Verwaande rijkheid was haar naam

En stond daar in dat zoete kruid

Om te gebruiken haar genoegen

Met haar lieve en hij met haar

Toen ik dat zag trad ik dichterbij

En ontbood hen beide goede dag

Ten eerste dat ze me met ogen zag

E keek naar mij als een tiran

En vroeg weer al gelijk

Zonder groeten met felle gedachte

Wat ik wilde of wat ik zocht

Zo alleen in die boomgaard

Ik zei, vrouwe goedertieren

En hoffelijk in deze hof

Ben ik gekomen bij verlof

De kuise maagd edelheden

En kom u bezoeken te deze plaats

Om te bidden op genade

Dat ge me wijst bij uw raad

Een padje dat gaat door uw land

Te veel geven is het genaamd

Op zulke voorwaarde dat ik ben

Al mijn leven uw eigen vrij

Als met te doen al uw gevoeg

Met deze woorden zo vertrok [154]

Haar mond verbeten

En zei, vriend waarlijk

Me verwondert uitermate zeer

Hoe u zo koen bent nimmermeer

Me te bidden klein of groot

En u me haat al tot de dood

Dat u me haat ook, dat is in schijn

Want nooit nee stond dat hart van u

Nog uw wil, nog uw moed

Te verzamelen schat of ander goed

En heb je immer van u verdreven

En al uw zaken weggegeven

Of in ijdelheden verteerd

Sinds u me heeft aldus onwaardig

En niet begeert de vriendschap van mij

Nog weer ook mijn vriend te zijn

Deed ik dan enig ding door u

Dat was onrecht, dat denk ik

Maar neen ik niet, alzo helpt me god

Nog door bede, nog door gebod

Nog door gedreig, nog loon mede

Nee, verhoor ik uw bede

Zo wie het zo vertoornt of schade

Dat ik u leidde tot dit pad

Dat zeg ik u al zonder spel

Ga henen, dan zo doe je goed

Of neen, ik laat je keren

Uit de plek met oneer

Want uw komen en uw gaan

Daar ik ben, dat zal je verstaan

Dat is me tegen het hart vriend

Dat heeft u tegen mij verdiend

Toen ik dit hoorde was ik in gevaar

En nam verlof en scheidde van haar [155]

Als een die uitermate bedroefde

En goede hulp wel behoefde

Sinds pijnigde ik me hoe lang hoe meer

Te volgen zijn gezel zijn leer

Zo werwaarts dat ik me bekeerde

Kwade tongen ik altijd eerde

En diende haar en ook de kween

Hoffelijk en al diegenen

Die me ongunstig waren

Dusdanige wijze deed ik te waren

Lange tijd mijn penitentie

In al zulke gewetenszaak

Als god wel wist want ik wrocht

Aan een ander mijn hart dacht

Die me van rouw kwijnde tezamen

Nooit nee was ik een verrader geweest

Nog daarvoor, nog daarna

Uitgezonderd toen dat, weet voorwaar

Toen me de minne dus zag bedroefd

En te allen tijde had beproefd

In mijn verdriet goed en getrouw

Zich ontfermde van mijn rouw

En openbaar zich voor mij al bloot

Voor mij in mijn grootste nood

Om me te troosten en hij vroeg

Hoe het met me stond en hoe het me behaagde

En ik vertelde het hem allemaal

Mijn verdriet en mijn kwaal

En allemaal hoe het met me stond

Toen zei tot me die goede knaap

Gedenk noch iets van mijn gebod

En heeft u die nu in uw nood

Getrouw behouden al [156]

Gelijk dat ik u beval

Ja, ik heer, nu noem ze dan

Graag heer, en ik begon

Zal me van minnen goed geschieden

Dorpsheid zal ik vlieden

Van niemand zal ik kwaad zeggen

Nog vertellen zijn misdaad

Hoffelijk zal ik groeten

Al diegene die me ontmoeten

Rabauwen nog dorpsheid

Nee, zal ik spreken te geen stede

Alle vrouwen zal ik waren

En zal me wachten van hovaardigheid

Kuis zal ik wezen te alle tijden

Daartoe jolijt en altijd blijde

En hoffelijk en mild al mijn leven

En te ene plaats al mijn hart geven

Toen Cupido vernam die taal

Hij zei, vriend nu hoor ik wel

Sinds u gedenkt mijn lessen

En u ze vertrekt dus zonder missen

Dat het goed besteed is dat u leeft

En dat u tegen mij ook heeft

Stil luis en trouw geweest

Wil ik uw grote rouw

U vergelden en uw pijn

En die mooie Florentine

Helpen brengen uit de gevangenis

En er uw wil mee te doen

Ondanks de kwade jaloezie

Die ik geloof zal doen belijden

Eer ik nimmer van u schei

Dit beloof ik eden

En met trouw gewaar [157]

Dus bedankte ik hem ootmoedig

En werd van mijn zorgen zonder

Dus nee behoeft niemand te hebben wonder

Brieven liet ik snel maken

En zond ze uit bij een boodschapper

Over alom zijn man

Daar hij zich het beste aan vertrouwde

Zo men hen bad en zo men gebood

Dat ze kwamen met grote haast

Tot zijn hof als koene helden

Te horen wat hij denkt te doen

Die boden voeren al overal

Tot diegene daar men hen beval

En toen ze kwamen daar ze zouden

En ze zeiden wat ze wilden

Die brieven de baronnen openbraken

Die in deze woorden spraken

Ik, Cupido, de god der minnen

Vrouw Venus zoon, de godin

Uw aller meester en heer

Groet u allen met trouw zeer

Mijn wel lieve onderdanen

Ik laat u allen verstaan

Dat ik van oorlogen en van strijden

Me waan in korte tijden te doen

Daar ik uw hulp heb te doen

Zoals ik vaak gewoon ben

Waarom dat ik u ontbied

Als mijn lieve getrouwe lieden

Dat ge tot mijn hof komt alzo gelijk

Als ge mijn brieven hebt verstaan

Zo te harnas en zo beraden

Dat ge me mag bijstaan

Rijk en arm, klein en groot [158]

So wanneer dat ics ebbe noet

Of ghi mine vrienscap wilt behouden

God si met v god moet vs wouden

Teerste dat si dat gebot vernamen

Te houe dat si alle quamen

v Er ydelhede die gardeniere

Quam voren metter meester baniere

Darnaest so quam edelhede

Milteit vriheit ende rijchede

Coenheit ere ende houeschede

Der naer delijt ende simpelhede

Gheselscap omoet gedoechsamhede

Dar na wel helen volgede mede

Dar tenden volgedem hant an hant

Abstinencie ende valsch samblant

Die helege liede scenen beede

Jn ghedanen ende oec in cleede

d Esen valsch samblante wan

Baraet .i. ongetrouwe man

Ander valscher ypocrisien

Die hi hilt te siere amien

De welke hare quateit binnen heelt

Ende mids dien van buten steelt

Der liede herten dies seker sijt

Ende in hare ordenlic abijt

Verraet noch elker dagelike

Menech lantscap ende menech rike

a Ls cupido heuet vernomen

Dat scone volc dat te hem es comen [159]

Hi was in hogen ende blide

Ende riepse vor hem sonder bide

Ende hietse willecome wesen

Si groettene weder ende hi mettesen

Bat hi hem maken een gestille

Ende seidem al sinen wille

m Ine vriende seidi ende mine baroene

Om ialousien onder te doene

Die onsen minre tormentert

Alte vtermaten ende affolert

Ebbic v allen doen comen hier

Dies soe iegen mi es alte fier

Ende te houerdech enen deel

Ende heuet mi emmer desen casteel

Om mi te torene vp doen rechten

Ende bewaren met haren wechten

Ende doen begrachten ende omlijtsen

Dar toe bemuren ende hordijtsen

Ommi te scadene ende te torne

Ende iegen minen vrient te sporne

Hi heuet dar binnen gehouden lange

In vangenessen scone ontfange

Metter scoenre florentinen

Jn groter sorghen ende in pinen [160]

De welke sonderlinghe sijn

Vte vercorne vriende mijn

Dies bem ic droeue ende tongemake

Vtermaten ende si dat sake

Dat icse vte ne moge gewinnen

No met crachte no met minnen

Jc wane nemmermeer hier achter

Die scade uerwinnen no dien lachter

Bi ghere dinc die mach geuallen

Waromme dat ic bidde v allen

Dat gi met minen vernoie v laet

Ende vte gaet ende mi beraet

Hoe wi onse here best ordineren

Mogen ende batalgeren

Vptie van minnen met crachte te veruarne

Ende meest te quetsene ente suarne

d Ie baroene alle vte ghingen

Hem te beradene vp dese dingen

In haren rade waersi wander

Deen seide een dander een ander

Ten ioncsten vielsi in een acort

Ende mettien seluen quaemsi vort

Ende seiden here bi uwer genaden

Van dien dies gi ons hiet beraden

So ebwi onsen raet geslegen

Ende sijn alle in een gedregen

Bi acorde van al huen lieden

Die v gherne ten besten rieden

Sonder van rikeden here allene [161]

Die heft gesuoren stoc ende stene

Dat soe hare nemmer hier toe binde

No des orloges onderwinde

Om desen armen minre fijn

Te lossene vter qualen sijn

Want soe seit soe es hem gehat

Vtermaten ende omme dat

Dies hi noit ne adde moet

Tegaderne scat of ander goet

Sinen tijt te ledene mede

Dits al dat hi hare noit mesdede

Ende dits nochtan meest sijn verlies

Hets waer soe liet wel selue dies

Dat hise versochte teenen tiden

Ende bat hare of hi mochte liden

Te vele geuen den dieren pat

Mar hi was arm doe hijs hare bat

Bi deser redenen soe hem ontseide

Dar af den inganc ende tgeleide

Sonder enege ander mesdaet

Nu merct dan here ende verstaet

Sonder hare ebben wi vonden

In onsen rade nv ten stonden

Dat wi v alle gemeenlike

Helpen willen deghenlike

Ende doen algader dat ghi gebied

Onghebeden ende onghemiedt

Toten stortene onse bloet

Ende micken here oft v dinct goet

Te makene sulke ene ordinanche

Dat valsch samblant ende abstinanche [162]

Die vorste porte sullen bestaen

Ende v doet leueren ofte gheuaen

Quade tonge ende arghertiere

Ende allegader hare saudeniere

Wie soes blide es ofte verbolgen

Dese .ij. so sullen volghen

Voet an voet in een geleede

Houescheit ende miltheit beede

Ende sullen togen hare meestrien

Jegen der quader jalousien

Dar bouen best gedaen te sine

De welke welgedane fine

Met hare hout dar int prisoen

Ende heft so vaste in hare bandoen

Dat soe hare cume bekeren dorre

Die ander porte met haren torre

Entie wide diepe grachten

Sullen slichten met haren crachten

Wel helen ende soete delijt

Ende scamelhede vintsise int crijt

Die dese porte heft in hoeden

Ende soese iegen hem wille hoeden

Sulsi met scanden doen rumen thof [163]

Of leueren v heren thoeft dar of

So wat dat hare gesciet dar nare

Hier naest sal comen iegen vare

Coenheit van herten die noit ne vlo

Ghewapent ende bewarent so

Dat hise sal rouen vanden liue

Vp dat hi lange in plachen bliue

Ende hi hem setten wille ter were

Sijnt sullen comen met haren here

Vriheit ende jammer die goedertiere

Ende sullen varen vp dangiere

Ende sine porte destruweren

Dus sullen wi here ordineren

Onse volc ende onse bataelge

Dus wert gewonnen sonder faelge [164]

Zo wanneer dat ik ze nodig heb

Als ge mijn vriendschap wilt behouden

God is met u, god moet u willen

Ten eerste dat ze dat gebod vernamen

Te hof dat ze allen kwamen

Voor ijdelheid de tuinman

Kwam tevoren met de grootste banier

Daarnaast zo kwam edelheid

Mildheid, vrijheid en rijkheid

Koenheid, eer en hoffelijkheid

Daarna jolijt en eenvoudigheid

Gezelschap, ootmoed en gedoogzaamheid

Daarna verhelen volgde mede

Daar ten einde volgde hem hand aan hand

Abstinentie en valse schoon voordoen

Die heilige lieden schenen beide

In gedaante en ook in kleden

Deze valse schoon voordoen won

Beraad, een ontrouwe man

Ander valse hypocrisie

Die hij hield tot zijn geliefde

Die haar kwaliteit binnen verheelt

En mits dien van buiten steelt

De lieden harten, dus zeker is

En in haar ordelijke habijt

Verraad noch elke dag

Menig landschap en menig rijk

Toen Cupido heeft vernomen

Dat mooi volk dat tot hem is gekomen [159]

Hij was verheugd en blijde

En riep ze voor hem zonder te wachten

En zei ze welkom te wezen

Ze begroetten hem weer en hij met deze

Bad hij hen een stilte te maken

En zei hen al zijn wil

Mijn vriend, zei hij, en mijn baronnen

Om jaloezie onder te doen

Die onze mindere kwelt

Al te uitermate en beschadigt

Heb ik u allen hier laten komen

Die zo tegen mij is al te fier

En te hovaardig een deel

En heeft me immer dit kasteel

Om me de toren op laten richten

En bewaren met haar wachten

En laten begrachten en omlijsten

Daartoe bemuren en omschansen

Om te schaden en te toorn

En tegen mijn vriend te verzetten

Hij heeft daarbinnen gehouden lang

In gevangenis schonen ontvangen

Met de mooie Florentine

In groter zorgen en in pijnen [160]

Die bijzonder zijn

Uitverkoren vriend van mij

Dus ben ik droevig en te ongemak

Uitermate en is het zaak

Dat ik haar nee mag gewinnen

Nog met kracht, nog met minnen

Ik waan nimmermeer hierna

De schade overwinnen nog dat lachen

Bij geen ding dat mag gebeuren

Waarom dat ik bid u allen

Dat ge met mijn verdriet u laadt

En uit gaat en me beraadt

Hoe we ons leger het beste ordineren

Mogen en strijden

Op die van binnen met kracht bang te maken

En meest te kwetsen en te bestoken

De baronnen gingen allen uit

Zich te beradene op deze dingen

In hun raad waren ze veranderlijk

De een zei een en de ander een ander

Tenslotte vielen ze in een akkoord

En met die kwamen ze voort

En zeiden, heer bij uw genade

Van dien dat ge ons zei te beraden

Zo hebben we onze raad geslagen

En zijn allen overeengekomen

Bij akkoord van al hun lieden

Die u graag ten beste aanraden

Zonder van rijkheid heer alleen [161]

Die heeft gezworen stok en stenen

Dat ze zich nimmer hiertoe bindt

Nog de oorlog onderwindt

Om deze arme minnaar fijn

Te verlossen uit zijn kwaal

Want zo zegt ze, ze is van hem gehaat

Uitermate en omdat

Dat hij nooit had de moed

Te verzamelen schat of ander goed

Zijn tijd te lijden mede

Dit is al dat hij haar ooit misdeed

En dit is nochtans meest zijn verlies

Het is waar ze belijden wel zelf dit

Dat hij haar verzocht te ene tijd

En bad haar of hij mocht belijden

Te veel begeven het dure pad

Maar hij was arm toen hij het haar bad

Om deze redenen ze hem ontzei

Waarvan de ingang en het geleide

Zonder enige andere misdaad

Nu merk dan heer en versta

Zonder haar hebben we gevonden

In onze raad nu ten stonden

Dat we u allen algemeen

Helpen willen degelijk

En doen allemaal dat ge gebied

Ongebeden en zonder loon

Tot het storten van ons bloed

En mikken heer of u het doend denkt

Te maken zulke ordinantie

Dat valse schoon voordoen en abstinentie [162]

Die voorste poort zullen bestaan

En u doet leveren of gevangen

Kwade tongen en verdorvenheid

En allemaal hun soldaten

Wie zo is blijde of verbolgen

Deze 2 zo zullen volgen

Voet aan voet in een geleide

Hoffelijkheid en mildheid beide

En zullen tonen hun meesterschap

Tegen de kwade jaloezie

Daarboven het beste gedaan te zijn

Die welgedane fijne

Met hen houdt daar in de gevangenis

En heeft haar vast in hun banden

Dat ze haar nauwelijks omkeren durven

Die ander poort met haar toren

En die wijde diepe grachten

Zullen slechten met hun krachten

Wel helen en zoete jolijt

En schamelheid vindt ze hen in het krijt

Die deze poort heeft in hoeden

En zo ze tegen hen willen behoeden

Zal ze met schande de hof laten ruimen [163]

Of leveren u de heer zijn hoofd daarvan

Zowat dat haar geschied daarna

Hierna zal komen tegen varen

Koenheid van hart die nooit nee vloog

Gewapend en uitgerust zo

Dat hij ze zal roven van het lijf

Opdat hij lang in plicht blijft

En hij zich zetten wil te verweer

Sinds zullen komen met hun leger

Vrijheid en jammer die goedertieren

En zullen varen op het gevaar

En zijn poort vernielen

Aldus zullen we het leger ordineren

Ons volk en onze strijd

Dus werd gewonnen zonder falen [164]

Fragment Bl 2

Die bede houesche waren ende wijs

Ende vele van manieren wisten

Sone mochten si bi ghere listen

Tswijfs herte daer toe brigen

No met crachte no met bedwingen

Dat si bi wilen dinc anders dade

Dan si selue worde te rade

So wien so lief ende betrouwe

Want elke es haerre herten vrouwe

Bander side siin si dat wet te voren

Bi naturen vri geboren

Niet dat ene eens wesen al

Ende haren wille laten sal

Ende doen algader siin gebod

Nature en es oec niet sot

Dat si doet werden marioene

Allene om enen robetsoene

Na mire besten wetenscepen

Maer sonder twiuel si heeft gescepen

Elken man na dien latine

Elken wiue gemene te sine

Ende elc wijf elken man gemene

Niet te wesene eens allene

Alle die daghe die si sal leuen

Hier bouen heeft si hem gegeuen

Orlof te doene al dat si willen [165]

Sonder helen ende verstillen

Ja sonder dat cracht ende recht verbiet

Dit segt die wet die ons verbiet

Dat weten wale some die clerke

Maer nv es die heilege kerke

Met haren gebode hier iegen comen

Ende heeft hem dese vriheit genomen

Ende elken heet hebben siin proper wijf

Die niet wille leden suuer lijf

Ende die wille hebben te huwen

Om sonden ende om keefsdoem te scuwene

Daer toe gramscap ende nijt

Sceldinge slachtinge ende strijt

Ende naturelike vruchte te winne

Ende de te voedene ende te minne

Met betren nerenste onder hem beden

Dan of si waren messcien versceden

Ende ontbonden van haren trouwen

Om dat dit merken dan die vrouwen

Dat hare vriheit dus wert verloren

Die bi naturen hem soude siin geboren

So pinen si hem vele te meer

Vri te wesene nv als eer

Ende volgen haers selfs wille gerne

So wie dat hem verbiet of werne

Of wien dat scat oec of vroemt

Daer dicke menich vernoy af coemt

Ende quam hier vormaels dies es menich dach

Eer men huwelic te doene plach [16]

Doe tfolc algader was gemene

Want elkerlijc waest groet of clene

Wilde hebben die hem bequame

Vpdatse hem starker niene name

Ende lietse wildi also saen

Als sine genochte was gedaen

Dat die menege dicke becochten

Hier omme streden ende vochten

Ende lieten hare voedinge gaen te quiste

Van sulken discorde van sulken twiste

Mochtic v menich exempel setten

Waendi v niet te lange letten

Eer ic die tale brochte ten ende

En doch ten minsten dat ic vende

Jn ouden iesten noch gescreuen

Dat willic v te kennen geuen

h Ier vormaels bi elenen tiden

Was menich orloge ende striden

Dor haren wille na minen wane

Tusschen die grieken entie troiane

Daer menich ridder goet om starf

Ende gedochden menich warf

Anxene pine swaer verdriet

Maer dese en was die eerste niet

Noch die achterste oec sal wesen

Daer groet vernoy af es geresen

Die menege die hare herte binden [167]

Met wijfs minne ende haers bewinden

Daer die menege bi verriesen

Ende menich waruen daer omme verliesen

Siele ende lijf al eest te swaer

Ende sullen verliesen noch hier naer

Sal dese werelt iet lange duren

Nv neemt v goem dan van naturen

Hoe wonderlike cracht si heeft

In elke creature die leeft

a een siet dat wilde vogeliin

Eest merle listre of teriin

Dat inden woude es geuaen

Ende sint in muten wart gedaen

Daerment hout wel tederlike

Ende voet wel delicieulike

Het singet het maket van buten feeste

Recht alst ware in dien foreeste

Daert siins selfs gebruken mochte

Nochtan so doet hem so onsochte

Dat sire vriheit es comen af

Die hem nature wilen gaf

Dat laet siin eten ende stert [168]

Somen tiden ende loept vertert

Binnen al omtrent die mute

Ende soect tgat te vliegene vte

Weder in dat grone wout

Daert sijns selfs mach hebben gewout

Jn sine vriheit als dies gelike

Eest metten vrouwen namelike

Men machse nemmer so nauwe houden

So wel gecleet so wel geuouden

Sine soeken wech dits ongelogen

Hoe si harre vriheit vercoueren mogen

Eest openbaerlic ofte stille

Te vorderne haren vrien wille

Hen doe sonderlinge gracie

Hier af seget ons dus oracie

Die vele' wiste van vrouwen dade

Die ene scare sette vter stade

Si soude weder springen daer in

Die oec wel merct in sinen sin

Elker tiere creature

Kert weder gerne in hare nature

Fragment Bl 2

Die beide hoffelijk waren en wijs

En veel van manieren wisten

Zo mochten ze bij die listen

Het wijf haar hart daartoe brengen

Nog met kracht, nog met bedwingen

Dat ze bij wijlen anders deed

Dan ze wordt zelf te rade

Zo wie het aangenaam mag zijn

Want elk is haar harten vrouwe

Aan de andere zijde zijn ze dat, weet tevoren

Bij naturen vrijgeboren

Niet dat een er wezen zal

En al hun wil laten zal

En doen allemaal zijn gebod

Natuur is ook niet zot

Dat ze doet worden marionetten

Alleen om een verzoening

Naar mijn beste wetenschap

Maar zonder twijfel heeft ze geschapen

Elke man naar het Latijn

Elke wijf algemeen te zijn

En elk wijf elke man algemeen

Niet te wezen een alleen

Alle dagen die ze zal leven

Hierboven heeft ze hem gegeven

Verlof te doen al dat ze willen [165]

Zonder helen en geheimhouden

Ja, zonder dat kracht en recht verbiedt

Dit zegt die wet die ons verbiedt

Dat weten wel sommige klerken

Maar nu is die heilige kerk

Met haar gebod hiertegen gekomen

En heeft hen deze vrijheid ontnomen

En elke zegt te hebben zijn proper wijf

Die niet wil leiden zwaar lijf

En die wil hebben te huwen

Om zonden en om overspel te schuwen

Daartoe gramschap en nijd

Schelden, slachten en strijd

En natuurlijk vrucht te winnen

En de te voeden en te minnen

Met betere ernst onder hen beiden

Dan of ze waren misschien gescheiden

En ontbonden van hun trouw

Om dat dit merken dan die vrouwen

Dat haar vrijheid aldus werd verloren

Die van naturen hem zouden zijn aangeboren

Zo pijnen ze zich veel te meer

Vrij te wezen nu zoals eerder

En volgen graag hun eigen wil

Zo wie dat hen verbiedt of weert

Of wie dat schaadt of voordelig is

Daar vaak menig verdriet van komt

En kwam hier voormaals, dat is menig dag

Eer men huwelijk te doen plag [16]

Toen het volk allemaal was algemeen

Want elk was het, groot of klein

Wilde hebben die hem bekwam

Opdat ze hem sterker niet namen

En liet ze hun wil alzo gelijk

Als zijn genoegen was gedaan

Dat menigeen vaak bekochten

Hierom streden en vochten

En lieten hun voeding gaan te verkwisten

Van zulke tweedracht, van zulke twist

Mocht ik u menig voorbeeld zetten

Waande u niet te lang letten

Eer ik die taal volbracht ten einde

En toch ten minsten dat ik vond

In ouden verhalen noch geschreven

Dat wil ik u te kennen geven

Hier voormaals bij geleden tijden

Was menige oorlog en strijd

Door har wil naar mijn waan

Tussen de Grieken en de Trojanen

Daar menige goede ridder om stierf

En gedoogden menigmaal

Angst en pijn met zwaar verdriet

Maar deze was de eerste niet

Noch de laatste ook zal wezen

Daar groot verdriet van is gerezen

Menigeen die hun harten binden [167]

Met wijven minne en hun bewinden

Daar menigeen daarbij dol worden

En menigmaal daarom verliezen

Ziel en lijf, al is het te zwaar

En zullen verliezen noch hierna

Zal deze wereld iets lang duren

Nu neemt u waar dan van naturen

Hoe wonderlijke kracht ze heeft

In elke creatuur die leeft

En bezie dat wilde vogeltje

Is het een merel of sijsje

Dat in het woud is gevangen

En sinds in een kooi werd gedaan

Daar men houdt wel teder

En voedt wel heerlijk

Het zingt, het maakt van buiten feest

Recht alsof het was in dat bos

Daar het zijn eigen baas wezen mocht

Nochtans zo doet het hem zo hard

Dat zijn vrijheid is weggenomen

Die hem de natuur wijlen gaf

Dat het laat zijn eten en staart [168]

Sommige tijden en loopt verteerd

Binnen al omtrent die kooi

En zoekt het gat om uit te vliegen

Weer in dat groene woud

Daar het zichzelf mag zijn

In zijn vrijheid, als diergelijke

Is het met de vrouwen namelijk

Men mag ze nimmer zo nauw houden

Zo goed gekleed, zo goed gevoed

Ze zoeken een weg, dit is niet gelogen

Hoe ze hun vrijheid verkrijgen mogen

Is het openbaar of stil

Te bevorderen hun vrije wil

Hen doe bijzondere gratie

Hiervan zegt ons het orakel

Die veel wist van vrouwen daden

Die een schaar zette uit de plaats

Het zou daarin weer springen

Die ook wel merkt in zijn zin

Elk dieren creatuur

Keert weer graag in zijn natuur

Dat en wilse laten niet dies seker sijt

No dor gelof no dor arbijt [169]

No dor crachte no dor violente

No dor wijsdoem no dor sciente

Hen doe die hulpe van onsen here

Dat soude met rechte onsculdegen sere

Venuse ende oec andre vrouwen

Of si breken ede ende trouwen

Ende bouen haren man mesdoen

Naturen crachte si doet hem doen

Die alle erdsche dinge berect

Ende meer dan .c. ossen trect

So weldich es si ende so crachtich

Hi soude oec wesen herde machtich

Ende vele van behendicheden connen

Die bi naturen niene werden verwonnen

Want men vint diet wel verstaet

Dat hare cracht vor leringe gaet

d Ie een niewe voelinc vole name

Alse sniemen alst vander moeder quame

Ende hielt bi nachte ende bi dage

Daert ghene merie en sage

Dies het ware comen te sinen iaren

Ende ledent dan daer merien waren

Daert noit en gene hadde gesien

Het soude beginnen eerstwarf mettien

Daerwaert te wrenscene ende te neyene [170]

Ende loepter vp ende weder te pleiene

Ende breket vut sleders hant

Breidel haeltre ofte bant

Om te soekene siin deliit

Dus eest metten vrouwen some tijt

Die dien bant van huwelike

Hout ende bint so nauwelike

Dat si haers en mogen gewouden

Ende hem an enen moten houden

Die daghe die si bede leuen

Die vriheit die hem es ontbleuen

Soudsi bider minnen rade

Gerne vercouren had siis stade

Met enen andren wien lief of leet

Al soudsi breken trouwe ende eet

Maer sulke sijn dies trecken achter

Dor scame ende dor der werelt lachter

Sulke van scamen sulke om vaer

Van pinen diere mochte naer

Comen . omme niewet el

Dit wetic bi mi seluen wel

Want doe ic was van uwer maten

Haddict van scanden niet gelaten

Jc hadde wonders meer gewrocht

So menich warf wasic versocht

Van menegen sconen iongelingen

Die tote mi quamen ende ghingen

Ende ontfarmelic op mi saghen

Ende mi van minnen te biddene plagen [171]

Also si some connen wele

Ende mi verhogeden met haren spele

Dat mi so dor bequame dochte

Dat ict vertellen niene mochte

i C en neme vte clerc no moneke

Ridders porters no canoneke

So wat abite dat si dragen

Die comen sijn te haren dagen

Sine souden meer der vrouwen roeken

Dan si doen ane hem versoeken

Minne ende dienst te voren lecgen

Maer dat si duchten dwedersecgen

Ende haerre begerten wanen faelgieren

Maer kendensi der wiue manieren

Of hare herten ende hare ghedochten

Sine souden hem een twint niet dochten

Sine souden versoeken blidelike

Ende siin ontfaen also haestelike

Daer siis bi wilen minste vermoeden

Menich huwelic na miin beuroeden

Soude men oec breken achter lande

Ouer ere ende ouer scande

Dan soudemen laten sijt wijs daer of

No dor trouwe no dor gelof

No dor gedreech no dor gebod

Hen ware somech keytijf of sot

Die so verwonnen ware van minnen

Dat hi ware ene wilde minnen [172]

Ende die niet laten om el ne gene

Maer sulker minres alsic mene

Die hem dus vaste met minnen binden

Soudemen ic wane lettel vinden

Vp dat ic noch ware int saysoen

In soude met meerre luste doen

Haer herte verroren ende verwandelen

Moesten si een stic met mi wandelen

n Ature ons meestert ende verwint

Die onser herten ghenochte mint

Bi den welken ver venus was

Te min te blamerne sijt seker das

Ouer minne die si began

Een goetstic vulcanus bare man

Micte daerom bede stille ende openbare [173]

So dat hijs niet wart geware

Dat erde hem bi daghe ende bi nachte

Ten ionxsten dede bi mene wachte

Dat hise bede tegader vant

Jn enen bedde ende altehant

Togede hise den goden die doe waren

Dier omme loegen ende hilden sceren

Ende maectent wide ende side mare

Dies was vulcane te moede sware

Dat hi swoer te meneger stont

Hi liet hem costen hondert pont

Ende hijs den goden niene hadde gewagen

Want dese .ij. alsi versage

Dat wil ze niet laten, wat zeker is

Nog door geloof, nog door habijt [169]

Nog door kracht, nog door geweld

Nog door wijsheid, nog door wetenschap

Hen doet de hulp van onze heer

Dat zou met recht zeer verontschuldigen

Venus en ook andere vrouwen

Of ze breken eed en trouw

En boven hun man misdoen

Naturen kracht ze doet hen doen

Die alle aardse dinge breekt

En meer dan 100 ossen trekt

Zo geweldig is ze en zo krachtig

Het zou ook wezen erg machtig

En veel van handigheden kunnen

Die van naturen niet worden overwonnen

Want men vindt die het wel verstaan

Dat haar kracht voor leren gaat

Die een nieuw veulen vol nam

Als ze net van de moeder kwam

En hield het bij nacht en bij dag

Daar het geen merrie zag

Dus als het was gekomen tot zijn jaren

En leiden het dan daar waar merries waren

Daar het nooit geen had gezien

Het zou beginnen eerste maal meteen

Derwaarts tochtig te worden en te hinniken [170]

En loop erop en weer te plegen

En breekt uit de leiders hand

Breidel, halter of band

Om te zoeken zijn jolijt

Aldus is het met de vrouwen sommige tijd

Die de band van huwelijk

Houdt en bindt zo nauw

Dat ze zich mogen beschikken

En hem aan een moeten houden

Die dagen die ze beide leven

Die vrijheid die hem is gebleven

Zou ze bij de minnen raad

Graag terugkrijgen had ze tijd

Met een andere, wie lief of leed

Al zou ze breken trouw en eed

Maar zulke zijn er die trekken terug

Door schaamte en door het lachen van de wereld

Zulke van schaamte en zulke van gevaar

Van pijnen die re mochten na

Komen, nergens anders om

Dit weet ik van mijzelf wel

Want toen ik was van uw maten

Had ik het van schande niet gelaten

Ik had wonderen meer gewrocht

Zo menigmaal was ik verzocht

Van menige schone jongelingen

Die tot mij kwamen en gingen

En ontfermend op mij zagen

En me van minnen te bidden plagen [171]

Alzo zij sommigen kunnen wel

En me verhoogden met hun spel

Dat me zo alleraangenaamst dachten

Dat ik het niet vertellen kon

Ik neem er uit kleren nog monniken

Ridders, burgers nog kanunniken

Zowat habijt dat ze dragen

Die gekomen zijn te hun dagen

Ze zouden meer belangstelling hebben in vrouwen

Dan ze doen en aan hen verzoeken

Minne en dienst tevoren leggen

Maar dat ze duchten te weerspreken

En hun begeerten wanen te falen

Maar kenden ze de wijven manieren

Of hun harten en hune gedachten

Ze zouden zich vrijwel niets denken

Ze zouden verzoeken blijde

En alzo haastig worden ontvangen

Daar ze het soms het minste vermoeden

Menig huwelijk, naar mijn bevroeden

Zou men ook breken achter lande

Over eer en over schande

Dan zou men het laten, wees wijs daarvan

Nog door trouw, nog door geloof

Nog door gedreig, nog door gebod

Het waren sommigen ware ellendige of zot

Die zo overwonnen waren van minnen

Dat het was een wilde minnen [172]

En die het niet laten om anders nee geen

Maar zulke minnaars, zoals ik bedoel

Die zich aldus vast met minnen binden

Zou men, waan ik, weinig vinden

Opdat ik noch was in het seizoen

Ik zou het met meer lust doen

Hun harten bevroren en veranderden

Moesten ze een stuk met mij wandelen

Natuur ons overmeestert en overwint

Die onze harten genoegen mint

Waarbij vrouw Venus was

Te minder te blameren, wat zeker is

Over minne die ze begon

Een goed stuk met Vulcanus har man

Mikte daarom, beide stil en openbaar [173]

Zodat hij het niet werd gewaar

Dat ergerde hem bij dag en bij nacht

Tenslotte deed hij menige wacht

Zodat hij ze beide tezamen vond

In een bed en gelijk

Toonde hij ze de goden die toen waren

Die er om lachten en scherts hielden

En maakten het groter en zeiden verhalen

Dus was Vulcanus zwaar te moede

Zodat hij zwoer te menige stond

Hij liet het hem kosten honderd pond

En hij het de goden niet had gewagen

Dat si den lachter dor comen waren

Noit sider twint sone wildsi sparen

Sine daden te gader al open doren

Dat si stolinghe daden te voren

Doe droefde vulcanus vtermaten

Hem ware lieuer haddi gelaten

Dat bedde te nopene doe hi sach [174]

at deen in sanders arme lach

Hine hadde wederkeert ter vaert

Vter cameren ende hadde gebaert

Als niet hadde gewesen van dien

Dan dat hijt dede den goeden sien

Die wijdden ende bredden sine lachter

Haddi nemmermeer daer achter

Begert te hebne raet of daet

Of goet samblant of goet gelaet

Van venuse der scoenre vrouwen

Hier op souden die gene scouwen

Die siin wijf of oec sijn lief

Hoet ende wacht als een dief

Dies hise ducht van andren man

Ende met sire dulre .m. wacht dan

Doet hi so vele dat hise beuart

Met haren amise sijt dies gewart [175]

Sine sal te bet niet doen daer naer

Maer vele te wers dat wet vorwaer

Ende nemmermeer na die wile

Dat hise dus voert met sire ghile

Ne sal hise te pointe vaen

No goet gelaet van hare ontfaen

Grote dulheit es dan met allen

Dus in ialousien vallen

Want ialousie die maecte al gader

Es ene der onsalechster qualen

Die der ialousien minres herten

Torment met sorgen ende met smerten

Ende doet leuen met arbeide

Maer dese daer ic v eerst af seide

Die haren amijs tijt andre amien

Sal wachten sulker ialousien

Die toget sise buten in gelike

Ende claget haer seluen geuensdelike

Om te verledene dien musaert

Met haerre bedriegeliker aert

Ende ane hare te haelne te bat

Ic weet oec wel die waerheit te bat

So sine meer aldus versoect

Ende maect gelaet dat si sijns roect

Ende sine begerte ende sinen sinne

Meer sullen bernen in hare minne

Dies en darf si twiflen niet

Es oec dat sake dat hem gesciet

Ende hine gewerdege tonsculdegene hem [176]

Ende seget om hare te makene grem

Dat hi een lief heuet bouen hare

Vertoge hare droue in hare gebare

Maer wachte hare dats hare niet int herte ga

Ne gene droefheit maer segge daer na

Maer vrient ende lief vor al dat leuet

Sint dat v herte geworpt mijns heuet

Ende mint enen andren bouen mi

Scone of lelic wie so soe si

So hebdi mi te sere gehoent

God ne laet v niet ongeloent

Als hi en sal hen doe geluc

Sint ghi mi doet sulken tuc

Ende iegen mi oec maect dus vremde

So eest tijt dat ic mi tu verwende

So salic oec ghewaerliken

Metten seluen salic mi wrenken

Ende sal enen andren amijs beiagen

Ende saels v genen orlof vragen

Hoe naer dat dan mire herten gaet

Als dan die gene dit verstaet

Hi sal in swaren pointe siin

Ende meer besorget int herte siin

Dan hi was mint hise twint

Want man die wijf met herten mint

Ne mach van sinen lieue niet horen [177]

Sonder tale sonder toren

Ende hine wane van hare wesen

Te hant gelaten ende mettesen

Sal hem dese weder versoeten [178]

Want deze twee toen ze zagen

Dat ze het lachen doorgekomen waren

Nooit sinds wilden ze iets sparen

Ze deden het tezamen al open door

Dat ze ongemerkt deden tevoren

Toen bedroefde Vulcanus uitermate

Het was hen liever had hij het gelaten

Bij dat bed te komen toen hij ze zag [174]

Dat de een en de anders zijn armen lag

Hij was teruggekeerd ter vaart

Uit de kamer en had gebaard

Alsof er niets had geweest van die

Dan dat hij het deed het goede zien

Die verbreden en broeden zijn lachen

Had hij nimmermeer daarna

Begeert te hebben raad of daad

Of goed voorkomen of goed gelaat

Van Venus de mooie vrouwe

Hierop zouden diegene aanschouwen

Die zijn wijf of ook zijn lief

Hoedt en wacht als een dief

Dies hij ze gedoogt van een andere man

En met zijn dolheid 1000 maal wacht dan

Doet hij zo veel dat hij ze bewaart

Met haar geliefde, wees dus gewaarschuwd [175]

Ze zal te beter niet doen daarna

Maar veel te dwars, weet dat voorwaar

En nimmermeer na die tijd

Dat hij haar dus voort met zijn spotten

Nee, zal hij haar te punt vangen

Nog goed gelaat van haar ontvangen

Grote dolheid is het dan met allen

Aldus in jaloezie te vallen

Want jaloezie die maakt het allemaal

Is een der hardste kwalen

Die der jaloezie minnaars harten

Kwelt met zorgen en met smarten

En doet leven met kwelling

Maar deze daar ik u eerst van zei

Die haar geliefde ruilt voor andere geliefde

Zal wachten zulke jaloezie

Die toont ze buiten dergelijk

En beklaagt zichzelf geveinsd

Om te verleiden die domoor

Met haar bedrieglijke aard

En aan haar te halen te beter

Ik weet ook wel de waarheid te beter

Zo ze hem meer aldus verzoekt

En maakt gelaat dat ze hem raakt

En zijn begeerte en zijn zin

Meer zullen branden in haar minne

Dus behoef niet te twijfelen

Is het ook zaak dat hem geschiedt

En hij zich gewaardigt zich te verontschuldigen [176]

En zegt om haar gram te maken

Dat hij een lief heeft boven haar

Vertoont haar droefheid in haargebaren

Maar wacht haar dat het haar niet in het hart gaat

Nee, geen droefheid, maar zeg daarna

Maar vriend en lief voor al dat leeft

Sinds dat uw hart mij verworpen heeft

En mint een anderen boven mij

Mooi of lelijk, wie zo het is

Zo heb je me te veel gehoond

God nee laat het u niet onbeloond

Als hij hen geluk zal doen

Sinds ge me doet zulk stuk

En tegen mij ook maakt aldus vriendschap

Zo is het tijd dat ik me tot u wendt

Zo zal ik ook zeker

Met dezelfde zal ik me wreken

En zal een andere geliefde bejagen

En zal u geen verlof vragen

Hoe naar dat dan mijn hart gaat

Als dan diegene dit verstaat

Die zal in een zwaar punt zijn

En meer bezorgt in zijn hart

Dan hij was mint hij haar iets

Want een man die een wijf met hart bemint

Nee, mag van zijn lieve niet horen [177]

Zonder woorden en zonder toorn

En hij waant van haar te wezen

Gelijk verlaten en met deze

Zal hem deze weer verzoeten [178]

Fragment Bl 3

Dat ware te lettel bi mire trouwe

Maer ghi sult hebben bi sente symoen

Wanten surcoet roc ende scoen

Wel gescepen na uwen doene

Wildi brunet ofte groene

Geuoedert wel na uwer ghise

Enen pelse van goeden grise

Met warmen mouwen ende met groten

Daer toe warme dicke boeten

Die beste die ic vinden moge

Segdi mi niemare die mi doge

Van hare daer ic mi om versla

Mettesen seget si dat ic ga

Vp dien torre daer mi die soete

Heeft gemaect te sprekene moete

Met hare so wien dat comt te banen

Ende eer si sceden wille van danen

Dede si mi op trouwen verstaen

Te welker dore ic in soude gaen

Harde vriendelike ende gherne

Vrient seit si ene fauce posterne

Es ane den torre beneden bachten

Comt al dat in ic sal v wachten

Ende salse v openen sonder wanc

Aldaer es die behendelicste in ganc

Ende die geswaselicste sonder waen

Dese dore en was ondaen

Dies es langer dan een jaer

Jc seide vrouwe bi sente omaer

Dit wisen cost mi .c. pont

Wel mi gedochte ter seluer stont [179]

Miins liefs gesellen die mi hiet

Genoech gelouen die mi rier

So hoet metten gelden ghinge

Jc dede also namondelinge

Als dat die quade abreye horde

Si was blide van dien worde

Ende haeste haer ende ghinc vore

Ende ic volgede hare toter dore

Die si mi wijsde al onuernomen

Alsic vore die dore ben comen

Hadsi van binnen mi ondaen

Ende heeft se aenkerre laten staen

Doe wasic blide ende trac daer binnen

Ende sloetse toe die god der minnen

Ghinc met mi ende al siin here

Sonder enege weder were

Ende geloefde mi bi te staen

Jegen die kuusce wel gedaen

Geuielt so dat ics hadde noet

Dies danct ic hem met ioien groet

Dien hogen steger ic doe op clam

Met groter haesten ende alsic quam

Bouen in die ouerste sale

Vandic daer die scone smale

Metten houescen sconen ontfange

Dien ic hadde begert so lange

Of ic was blide dar niemen vragen

Ten iersten dat si mi versagen

Stonden si op wel houeschelike

Jegen mi ende vriendelike

Hieten si mi willecome wesen [180]

c groetse weder ende mettesen

Nam si mine hant in haer hant

Die witter was dan .j. rauen cant

Ende leedde mi beuaen met minnen

Tote in hare camere binnen

Die scone was van hogen doene

Vp die versche biesen groene

Ghingen wi sitten vor een bedde

Jc daer dies leggen wel mijn wedde

Dat geen so diere was int lant

Si began ende seide te hant

Jonchere seit si van uwen hoede

Dien ghi mi sendet dor uwe goede

Moet hebben groten danc

Jc seide joncfrouwe al sonder wanc

Ghine sijt mi clene no grof

Sculdech te dankene daer of

Neware ic mach v danken mere

Van uwer hoefscheit ende van uwer ere

Die ghi mi ioncfrouwe daet daer ane

Dat ghine werdeget tontfane

Ende wet dat gewaerlike

Jc en hebbe dinc op erderike

Het en si uwe ende tuwen gebode

Vor alle die leuen onder gode

Ende waer dat sake dat ict doen mochte

Dienst die v bequame dochte

Dien soudic doen wien quaet of goet

Om te stortene mijn bloet

Dan willic laten om geen verdriet

Of ghi hier af oec twiuelt iet [181]

So proeft mi doch in eneger maniere

Ende ic v oec ter noet faelgiere

Sone moetic hebben nemmermere

Ruste goet bliscap no ere

Van goede van lichame ende van leden

God moetu lonen uwe hoefscheden

Sprac die scone al des gelike

Seggic v weder gewaerlike

En es dienst no dinc en gene

Jn dese werelt groet no clene

Die satelic ende eerlic ware

Jnne soudse stille ende openbare

Daer ghise begeret doen dor v

Tallen tiden ende nv

Jn hebbe dinc en gene so goet

Die v beuiele in uwen moet

Ghine mochter ouer gebieden wale

Alst uwe ware al tenen male

Ghelijc mi seluen in allen sinne

Jn goeder vrienscap ende in minne

Sonder heesch ende weder bot

Jc seide ioncfrouwe dit lone v god

Dat ic v ben dus sonderlinge

Sint ghi orloeft mi vwe dinge

Ghelijc dat ghi iet beghiet

Sone willic langer beiden niet [182]

Taneuaerde dinc die behort te v

1 vo b Want ghi hier bi v hebt al nv

Sulke dinc in uwer geleeste

Daer mijn herte meerre feeste

Ende meerre ioie maken soude

Haddicse dan van alden goude

Dat alexander die coninc hilt

Doe hi leefde in sire gewilt

Of enich ander verre of bi

Mettesen so verhaestic mi

Ende nam die goedertiere fine

Vriendelic in den arme mine

Om te plucke hare rose fijn

Met te vervulne den wille mijn

Want bedi ic waende wale

Ane hare sachte simple tale

Ende ane haer meinderlic gelaet

Dat verwandelt waer hare raet

Ende dat lichtelike soude siin gedaen

Maer het ghinc anders sonder waen

So doet oec vele dat riese pensen

Gaet dicke anders dan sijt vensen

Soe deed mi want doe ic die rose

Plucken waende sonder nose

Ende ic mine hande daerwert boet

Riep si dangiere diet mi verboet

Daer toe scamelheden ende vare

Die op mi riepen ware ware

Vliet henen vte quaet pautenier

Die duuel brochte v weder hier

Die v weder vte sal leden

Ende doen met lachtre henen sceden [183]

Ghine maect v wech van voet te voet

Dies ghebreect oec lettel goet

Wine souden v uwe hersenen clouen

Of van den liefsten lede rouen

Ne lieten wiis seluen dor gode niet

Hets al om niet dat ghi spiet

Aldus ne suldi ons niet versotten

Ghi siit der scoenre rose botten

Ten naesten dat ghire nemmermere

Comen sult bi eneghen kere

Hoe lettel of vele dat v hande

Mettien so namen bede mijn hande

Met crachte ende stakense achter waert

Jc was droue ende sere veruaert

Want icse sach gemeenlike

Verbolgen so nerenstelike

Sine wisten wesen van wat voeren

Si clageden si vlieken ende si swoeren

Stoc ende stene sante ende santinnen

Aldat ic daer ane soude winnen

Jc mocht in enen wetsteen knopen

Daer na began mi sorge nopen

d Oe sprac die scone maget gestade

Te mi bi deser drier rade

Segt mi seit si quaet verradre

Wildi mi scenden al te gadre

En trouwen ia ghi dat sie ic wale

Qualic verstondi mine tale [184]

Fragment Bl 3

Dat was te weinig bij mijn trouw

Maar ge zal hebben bij Sint Simon

Want het overkleed, rok en schoen

Wel geschapen naar uw doen

Wil je bruine of groene

Gevoerd wel naar uw verlangen

Een pels van goed grijs

Met warme mouwen en met grote

Daartoe warme dikke laarzen

De beste die ik vinden mag

Zeg je nieuws dat me deugt

Van haar daar ik me om versla

Hiermee zegt ze dat ik ga

Op die toren daar me die zoete

Heeft gemaakt te spreken moeten

Met haar zo wie dat komt te schaden

En eer ze scheiden wil er vandaan

Liet ze me op trouw verstaan

Te welke deur is zou gaan

Erg vriendelijk en graag

Vriend, zei ze, een blind achterdeurtje

Is aan de toren beneden ten achter

Komt al dat in ik zal u wachten

En zal het u openen zonder probleem

Aldaar is de handigste ingang

En die geheimste zonder waan

Deze deur was geopend

Dat is langer dan een jaar

Ik zei de vrouw bij Sint Omarus

Dit wijzen kost me 100 pond

Wel ik dacht terzelfder stond [179]

Mijn lieve gezel die me zei

Genoeg te geloven die met aanraadde

Zo hoe het met het vergelden ging

Ik deed alzo precies

Als dat die kwade koppelaarster hoorde

Ze was blijde van die woorden

En haastte haar en ging voor

En ik volgde haar tot de deur

Die ze me wees al ongenoemd

Toen ik voor die deur ben gekomen

Had ze die van binnen me geopend

En heeft ze een kaars laten staan

Toen was ik blijde en trok daarbinnen

En sloot het dicht de god der minnen

Ging met mij en al zijn leger

Zonder enige tegenspraak

En beloofde me bij te staan

Tegen die kuise goed gedaan

Geviel het zodat ik nood had

Dus bedankte ik hem met grote vreugde

Die hoge steiger ik toen opklom

Met grote haast en toen ik kwam

Boven in de overste zaal

Vond ik daar die schone smalle

Met het hoffelijkste mooi ontvangen

Die ik had begeerd zo lang

Of ik was blijde behoeft niemand te vragen

Ten eerste dat ze me zag

Stond ze op wel hoffelijk

Tegen mij en vriendelijk

Zei ze me welkom te wezen [180]

Ik groette weer en met deze

Nam ze mijn hand in haar hand

Die witter was dan een ivoren tand

En leidde me bevangen met minnen

Tot in haar kamer binnen

Die mooi was van hoge doen

Op die verse groene biezen

Gingen we zitten voor een bed

Ik durf dus wel te leggen mijn wedde

Dat er geen zo duur was in het land

Ze begon en zei gelijk

Jonkheer, zei ze, van uw hoede

Die ge mij zond door uw goedheid

Moet hebben grote dank

Ik zei, jonkvrouw al zonder wanklank

Ge bent me klein nog groot

Schuldig te bedanken daarvan

Nee, tenzij ik u mag bedanken meer

Van uw hoffelijkheid en van uw eer

Die ge mij jonkvrouw daar deed aan

Dat ge gewaardigt te ontvangen

En weet dat zeker

Ik heb geen ding op aardrijk

Het is de uwe en tot uw gebod

Voor allen die leven onder god

En was het zaak dat ik het doen mocht

Dienst die u bekwaam dacht

Die zou ik die, was het kwaad of goed

Om te storten mijn bloed

Dan wil ik laten om geen verdriet

Als ge hieraan iets twijfelt [181]

Zo beproef met toch op enige manier

En als ik u ter nood faal

Zo moet ik hebben nimmermeer

Rust, goede blijdschap nog eer

Van goed, van lichaam en van leden

God moet u belonen uw hoffelijkheid

Sprak die schone al dergelijk

Zeg ik u weer zeker

Er is dienst nog geen ding

In deze wereld groot nog klein

Die betamelijk en eerlijk was

Ik zou het stil en openbaar

Daar ge het begeert doen door u

Te allen tijde en nu

Ik heb geen ding zo goed

Die u beviel in uw gemoed

Ge mocht er over gebieden wel

Alsof het de uwe was al te enen maal

Gelijk me zelf in alle zin

In goede vriendschap en in minne

Zonder eis en weder gebod

Ik zei, jonkvrouw dit beloont u god

Dat ik u ben dus bijzonder

Sinds ge veroorlooft me uw ding

Gelijk dat ge iets begeert

Zo wil ik niet langer wachten [182]

Te aanvaarden ding die tot u behoort

Want ge hierbij u hebt al nu

Zulke ding in uw beschikking

Waarvan mijn hart vermeerdert feest

En meer vreugde maken zou

Had ik het dan van al het goud

Dat Alexander die koning hield

Toen hij leefde in zijn geweld

Of enige andere, ver of nabij

Met deze zo haastte ik me

En nam die fijne goedertieren

Vriendelijk in mijn armen

Om te plukken haar fijne roos

Mee te vervullen mijn wil

Want omdat ik wel waande

Aan haar zachte eenvoudige woorden

En aan haar beminnelijk gelaat

Dat verandert was haar raad

En dat het licht zou zijn gedaan

Maar het ging anders zonder waan

Zo doet ook veel dat ellendig peinzen

Gaat vaak anders dan zij het veinzen

Zo deed ze mij, want toen ik die roos

Plukken waande zonder strijd

En ik mijne hand derwaarts bood

Riep ze gevaar, die het me verbood

Daar toe beschaamdheid en gevaar

Die op me riepen waar, waar

Vliedt henen weg, kwade landloper

De duivel bracht u weer hier

Die u weer uit zal leiden

En doen met lachen henen scheiden [183]

Ge maakt u weg direct

Dus ontbreekt u ook weinig goede

We zouden u uw hersens kloven

Of van de liefste leden roven

Nee, lieten wij dat door god niet

Het is al om niet dat ge bespiedt

Aldus nee zal je ons niet verzotten

Ge bent de schone roos botten

Ten naasten, zodat gij er nimmermeer

Komen zal bij enige terugkeer

Hoe weinig of veel dat het u onaangenaam is

Meteen zo nam ze beide mijn handen

Met kracht en staken ze achteruit

Ik was droevig en zeer bang

Want ik zag haar algemeen

Verbolgen zo ernstig

Ze niet wist wat te doen

Ze klaagde, ze vloekte en ze zwoer

Stok en stenen, sinten en santinnen

Al dat ik daaraan zou winnen

Mocht ik in een wetsteen knopen

Daarna begon de zorgen te nopen

Toen sprak die schone maagd gestadig

Tot mij bij deze drie raad

Zeg me, zei ze, kwade verrader

Wilde he me schenden al tegelijk

En trouw, ja gij, dat zie ik wel

Slecht verstond je mijn woorden [184]

Hoe ic v op in eren boet

Al dat ic hadde clene ende groet

Want mire herten niene rochte

Ende naemt die ic vort brochte

Simpelike na den sin

No die verstannesse die was daer in

Dats ane uwe dade wel anscijn

Daer oec die vriende te gader sijn

Ende deen den andren dor hare rede

Biet sinen dienst of scoenheit mede

Dats te verstane in goeder wise

Na dien dat seggen ons die wise

Al neest niet sonderlinge vermont

Dat ghi mine tale dan els verstont

Dan mine meninge was ic daer inne

Dat quam bi uwen rumen sinne

Ofte neen ghi sijt ghewone

Bi costumen dus te doene

Ende conterfeit den vroeden sot

Jc en ben so dul niet wete god

Dat ic v mine rose bode [185]

Jc soudse v bieden oec wel node

Want het ne ware godeweit

No weder ere no houescheit

Dat icse v bode ende ghise wout

Of dat ghise mi oec bidden sout

Of nemen sonder eesch of bede

Als ghi mi bood nv hier ter stede

Al uwen dienst ende al v goet

Wat peinsdi in uwen moet

Daeddi dat om mi te hoenne

Ende om uwe loesheit te verscoenne

Die ghi peinset int herte binnen

Op sulken tekine van minnen

Om mi te rouene die rose mijn

Mi dinke ia ghi dats anschijn

Ane uwe dade sonder waen

Hadde uwe begerte oec vort gegaen

So haddi mi al op ontheert

Maer neen ghi niet god sijs geheert

Die ter noet te helpene pliet

Al dat ghi pijnt dats om niet

Die rose ne wert v nemmermere

Al soude van torne ende van sere [186]

V herte breken in .c. sticken

Daer wert en dordi nemmeer micken

Dies sijt seker ende wijs

Maer mict te rumene dit porprijs

Met haesten eer ghi doet iet el

So doedi vroetscap ende wel

Ter ander tijt maectic v scu

Dor ene mesdaet so salic nv

Al v leuen sonder waen

Gaet elre nv v hoenre vaen

Hier en begeric uwes comens twint

Wel was si van sinne kint

Die sulken ries hier comen dede

Bi haren rade bi haerre bede

Maer si niet kinde v gedochte

Doe si v comst an mi versochte

Hadsi te uoren wel ghewiste

V quade ghelaet v arger list

Sine hads mi dorren raden nie

Al te sere bedrogic mie

Dat ic v alte vriendelic ontfinc

Ende in mine camere met v ghinc

Ende togede v vriendelic gelaet

Daer ghi na minen lachter staet

Ende hebt gedaen oec tander stont

Mi es ghesciet als die den hont

Roit ouer twater met scepe want [187]

Als hine heeft geset ant lant

Hi bast vp hem ende wilne biten

Andren verscat sone wilhi quiten

Dat mach hi winnen ane sine wel daet

Aldus so wint hi die den quaet

Eert hi doet hem lachter weder

Nv maect v henen ende gaet neder

Den graet van vrienscepen ende van minnen

Of ic roepe hier sulken binnen

Die v hoefdelike af sal steken

Al soude v thersen coppijn breken

Ouer wanech sot fel tyran

Quaet smekre ongetrouwe man

Wat hebbic iegen v mesdaen

Dat ghi mi hebt verhaet dus saen

Ende ghi mi dus loselike wilt verraden

Ende berouen te minen scaden

Die werde rose botte fijn

Daer al ane staet die weluaert mijn

Hoe dorsti wesen nie so coene

Dat te peinsen of te doene

Daer ghi mine herte mede onthuecht

Ende ic v hebbe sulke duecht

Ende sulke houescheit nv gedaen

Dat ic v hebbe hier ontfaen

Jc hebbe v gemaect te sprekene stade

Buten ialousien rade

Ende alle mire vriende wille

Die om ons spien lude ende stille

Ende ons souden doden te waren

Mochten si mi dus bi v beuaren [188]

Ende boet v dienst ende scoenheit mede

Daer ic dulheit groet ane dede

Want om dit selue dat ic ane v

Hebbe gedaen eer dan nv

Sal mine vancnesse si siin vernouwet

Dat ghi mi nemmermeer en scouwet

Na v wien soet comt te banen

Mettien sprongen hare die tranen

Van erren moede vute beden ogen

Doe mochtics niet gedogen

Ende vel vor hare op mine knien

Ende ane spracse aldus mettien

AY edele ioncfrouvwe mijns genade

Van deser groter ouerdade

Willic tuwert bliuen al

Es si groet of es si smal

Die dulheit die ic hebbe gedaen

Die dede mi minnen cracht bestaen

Die mijn herte dwanc daer toe

Mits uwer scoenheit ware so hoe

Dat dauenturen comen sijn

Emmer sijn die sculden mijn

Ende niemens el volmaecte soete

Bedi eest recht dat icse boete

Te uwen wille godeweit

Dies benic altoes gereit

Vp sulke vorwaerde ioncfrouwe goet

Dat ghi nu uwen euelen moet

Ende uwe wan conste wilt vergeuen

Jc wille mi wachten al mijn leuen [189]

Te vechtene of te doene sake

Daer ghi omme moget sijn tongemake

Jn deser wijs ende bouen al desen

Willic getrouweliker wesen

V eygijn dienst man al mijn lijf

Vp sulke vorwarde scone wijf

Dat ghi v iegen mi gemaet

Ende mi verholenlike laet

Met v bliuen geuaen hier bouen

Hoe ik u op in eren aanbood

Al dat ik had, klein en groot

Want mijn hart geen acht op sloeg

En nam het die ik voortbracht

Simpel naar de zin

Nog die bedoeling dat erin was

Dat was aan uw daden wel in schijn

Daar ook de vrienden tezamen zijn

En de een de andere door haar rede

Biedt zijn dienst of schoonheid mede

Dat is te verstaan in goede wijze

Na dien dat zeggen ons de wijze

Al nee is het niet bijzonder vermomd

Dat ge mijn woorden dan anders verstond

Dan mijn mening was ik daarin

Dat kwam bij uw onbeschaafde zin

Of neen, ge bent gewoon

Bij gewoonte aldus te doen

En de verstandige zot afschildert

Ik ben zo dol niet, weet god

Dat ik u mijn roos aanbood [185]

Ik zou het u aanbieden ook wel node

Want het nee was, god weet

Nog weer eer, nog hoffelijkheid

Dat ik het u aanbood en gij het wilde

Of dat ge het me ook bidden zou

Of nemen zonder eis of bede

Zoals ge mij aanbood nu ter stede

Al uw dienst en al uw goed

Wat peinsde je in uw gemoed

Deed je dat om mij te honen

En om uw loosheid te verschonen

Die ge peinst in het hart vanbinnen

Op zulke tekens van minnen

Om me te beroven mijn roos

Me lijkt ja, dat is in schijn

Aan uw daden zonder waan

Was uw begeerte ook voortgegaan

Zo had je me geheel onteerd

Maar neen, gij niet god is geerd

Die ter nood te helpen pleegt

Al dat ge pijnt dat is om niet

Die roos nee wordt u nimmermeer

Al zou je van toorn en van zeer [186]

Uw hart breken in 100 stukken

Derwaarts durf je nimmer mikken

Dat ben je zeker en wijs

Maar mik te ruimen deze ruimte

Met haast eer ge iets anders doet

Zo doe je verstandig en goed

Ter andere tijd maakte ik u schuw

Door een misdaad zo zal ik nu

Al uw leven zonder waan

Ga elders nu uw hoenders vangen

Hier begeer ik uw komst niets

Wel was ze van zinnen kind

Die zo’n gek hier komen deed

Bij haar raad, bij haar bede

Maar ze niet uw gedachte kende

Toen ze uw komst aan mij verzocht

Had ze tevoren wel geweten

Uw kwade gelaat, uw erge list

Ze had het me niet durven aanraden

Al te zeer bedroog ik mij

Dat ik u al te vriendelijk ontving

En in mijn kamer met u ging

En toonde u vriendelijk gelaat

Daar gij naar mijn uitlachen staat

En hebt gedaan ook ten andere stonde

Mij is geschied als die de hond

Roeit over het water met schepen, want [187]

Als hij die heeft gezet aan het land

Hij bast op hem en wil hem bijten

Ander veergeld zo wil hij hem kwijt

Dat mag hij winnen aan zijn weldaad

Aldus zo wint hij die het kwaad

Eer hij het doet hem uitlachten weder

Nu maakt u henen en gaat neder

De graad van vriendschap en van minnen

Of ik roep hier zulke binnen

Die u hals over de kop af zullen steken

Al zou u de hersenkop breken

Verwaande zot, felle tiran

Kwade smeker, ontrouwe man

Wat heb ik tegen u misdaan

Dat ge mij hebt gehaat, aldus gelijk

En ge mij dus loos wilt verraden

En beroven tot mijn schade

Die waardige fijne rozenknop

Daar al mijn welvaart aan staat

Hoe durfde je te wezen niet zo koen

Dat te peinzen of te doen

Daar ge mijn hart mee bedroefd

En ik u heb zulke deugd

En zulke hoffelijkheid nu gedaan

Dat ik u hier heb ontvangen

Ik heb u gemaakt te spreken ter plaatse

Buiten jaloezie raad

En alle wil van mijn vrienden

Die om ons bespieden luid en stil

En ons zouden doden te waren

Mochten ze mij aldus bij u bevaren [188]

En bood u dienst en schoonheid mede

Daar grote dolheid aan deed

Want om ditzelfde dat ik aan u

Heb gedaan eer dan nu

Zal mijn gevangenis zijn vernauwd

Zodat ge mij nimmermeer aanschouwt

Na u wie zo komt ter baan

Meteen sprongen haar de tranen

Van geërgerd gemoed uit beide ogen

Toen mocht ik het niet gedogen

En viel voor haar op mijn knieën

En sprak haar aan aldus meteen

Aai edele jonkvrouw, mijn genade

Van deze grote overdaad

Wil ik tot u waar blijven al

Is het groot of is het smal

Die dolheid die ik heb gedaan

Dat deed me mijn minnen kracht bestaan

Die mijn hart dwong daartoe

Mits uw schoonheid was zo hoe

Dat de avonturen gekomen zijn

Immer is het mijn schuld

En niemand anders volmaakte zoete

Daarom is het recht dat ik ze boete

Ter uw wil, god weet

Dus ben ik altijd gereed

Op zulke voorwaarde goede jonkvrouw

Dat ge nu uw euvele gemoed

En uw verstoring wilt vergeven

Ik wil me wachten al mijn leven [189]

Te vechten of te doen zaken

Daar ge om mag zijn te ongemak

Op deze wijze en boven al deze

Wil ik ic getrouw wezen

Uw eigen dienst man al mijn lijf

Op zulke voorwaarde mooi wijf

Dat ge tegen mij matigt

En me verholen laat

Met u blijven gevangen hier boven

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en : http://www.volkoomen.nl/