Fragment Gallee

Over Fragment Gallee

Historie van Troyen, 15de eeuw, FRAGMENT Gallee. 15de eeuw. 15de eeuw. Toebehorend aan Prof. B. J. Lintelo Baron de Geer van Jutphas, te Utrecht. Werd eerst uitgegeven door Prof. Gallee, in het Tijdschrift voor Nederlandsche Taal en Letterkunde, 1882. * * vergeten stukken, * andere tekst. Nederlandse tekst is uit het origineel van Maerlant. Geschreven en omgezet door Nico Koomen.

1 Pryams soon, Hector die goede,

Reed buten Trogen sonder hoede,

Ende met hem menich ridder koene,

Die harten hadden als lyoene,

5 Die dapper waren ende groot:

Die dilste waren kueninx genoot.

Elck was ghereden als een kueninc

Op een ros dat wael ghinc

Sine grote spronge springende.

10 Dair reedter veel al zingende

Harde wel na hoirre wise.

Hector teed een ros van prise,

Dat hi in herde menich lant

Proefde ende ghedurich vant;

15 Hi en const nyet gemaken moede.

Diere cleder ende goede

Had hi an; rock ende surkoot

Van eenre diere samite root [94]

Ende enen mantel alsoe mede.

Het soude schinen onwaerhede,

Wildic u al te visieren

30 Van hoe meneger manieren

Si waren, ende hoe wel si hem saten.

Hi hadde een scoon hoeft utermaten

Blont, ende enen sconen witten hals daeronder,

Daerop een hoeftbant die een wonder

35 Coste, eer hi gemaket was.

-Sint haddene Eneas

Ende gaddene Ydomen, sire amien,

Die hi creech bi rechter vrien.-

Hector reet voren op Galenteyen.

40 Een ors dat hem wel conste meien

In groten perssen van orlogen.

Hi ende de sine reden in hogen

Jeghen den Grieken ten paerlementen.

Op die rivieren van Clarenten

45 Bleven si houden alle stille,

Daer seide elc andren sinen wille,

Nu willic er u een deel noemen bi namen

Dergere die van buten quamen,

Omdat men hem ende die van binnen

50 Te bat sal moghen onderkinnen:

Aechiles ende Agemoen.

Ayax ende Telamoen,

Tonas ende Menelaus,

Nestor ende Antilogus,

55 Calcas ende Palamedes,

Velyx ende Dyomedes.

Dese ende die se hebben wilden,

Seget ons Darijs dat daer hilden,

Om te ridene te parlemente.

60 Op die riviere van Clarente [95]

Ende een mantel also mede.

20 Het soud u duncken onwairhede,

Woud ict u algader visieren

Van hoe menigher manieren

Si waren, en hoe wel si hem zaten.

Hi hadde een scoon hoeft utermaten

25 Blont enten hals wit daironder;

Een hooftbant opt hooft, die een wonder

Coste, eer hi gemaect was.

-Dairna hadden Eneas

Ende gaffen Dydo, siere amyen,

30 Die hi hadde bi goeder vryen.-

Hector reed op Galenteyen.

Een oros dat hem wel conste meien

In groten persen van oirlogen.

Hi entie sine reden in hogen

35 Jeghen die Grieken te perlemente.

Optie riviere van Clarente

Bleven si houden al stille,

Dair seide elck andren sinen wille,

Ic wilre een deel nomen bi namen

40 Der Gricken, die van buten quamen,

Dat gji hem entie van binnen

Te bat zelt moghen onderkinnen:

Aetchiles ende Agemennoen.

Ayax ende Thelamoen,

45 Thoas ende Menelaus,

Nestor ende Anthilogus,

Calcas ende Pallamedes,

Ulixes ende Dyomedes.

Dese ende die si hebben wilden,

50 Dares zeecht dat si dair hilden,

Die heren een perlemente.

Optie riviere van Clarente [96]

Bleven se houdene alle stille,

Om te visierene haren wille,

Si sagen houden menegen Troyijen.

Mijnher Achilles voer Hector besien,

65 Op een spaens ors van prise.

Hector, die hoefsche ende die wise;

Reet jegen hem gesinnechlike,

Onthier ende deen ten andren quamen.

70 Si ne dorsten hem niet scamen

Van den gelaten dat se toegden,

Na dien dat si gedoegden

Onderlinge, ende hadden nijt;

Sulc als roef ende strijt

75 Maect, soe was manlijc haer gelaet,

Sonder groeten daert soe staet.

Daer deen den andren niet en mint.

Hi es dommer dan een kint,

Groet hine; het ware recht ende sede

80 Dat elc sijn groete meynde mede.

Selc groet den andren, hi ne an hem niet

Der oghen der hi mede siet;

Hi sweghe hondertwerven bet.

Daer prisic hare wet

85 Der Grieken ende der Troyene,

Dat si hem met sconen ondersiene

Becondegen, ende sonder groeten.

Soude nu elc die mesdaet boeten,

De werelt hadde te vele te doene.

90 Dat seet Darijs. Menech Griec coene

Quam Hector te besiene

Ende sine gesellen die Troyijene.

Die Hector sach, hem dochte

Dat hij wel keyser wesen mochte. [97]

Dair zaghen si herde menigen Trogien.

Aetchilles voer Hector besien.

55 Op een Spayns ros van prise.

Hector, die huessche entie wise,

Reet jeghen hem ghesinnichlike,

Ende sijn heren hueschelike;

Aldair si tegader quamen.

60 Si en dursten hem niet scamen

Van den ghelate dat si toochden,

Want si onderlinghe doochden

Groten haet ende groten nijt;

Sulck als orloghe ende strijt,

65 Manlick so was haer ghelaet,

Sonder groeten, dairt so staet,

Dat deen den andren niet en mint.

Hi wair dommer dan een kint

Groet hine; het wair recht ende zede

70 Dat elck sijn groeten minde mede.

Sulck groet den andren, hi en an hem niet

Die oghen, dair hi mede ziet;

Hi sweghe hondertwarven bet.

Hierom prijs ic hoir wet,

75 Der Griecken enter Trogiene

Die hem met sconen ondersiene

Bekondichden al sonder groeten.

Soude elck nu sijn misdaet boeten,

Die werelt had te veel te doene.

80 Dares seit dat menich Griec koene

Quam om Hector te besiene

Ende sijn ghesellen, die Trogiene.

Die Hectoren zaghen, hem dochte

Dat hi wel keyser wesen mochte. [98]

95 Daer ende was ridder die hem geleec.

Si waren allegader bleec

Bi sijnre scoender ghedane.

Hi hadde selke cleder ane,

Diene sierden utermaten,

100 Die hoeghste die voer Troyen saten

Seiden dicke, al stillekine,

Si hadden liever Hector te sine,

Dan van al de werelt here,

Ende te levene emmermere.

105 Dies daghes was hi sere geprijst

Ende dicke metten vinger ghewijst,

Soe minlec was hi ende soe goet,

Ende sijn ghelaet dat hem wel stoet.

Daer warender vele, hadt parlement

110 Gheduert een maent al omtrent,

Si haddent alle geloeft, indien

Dat si Hector mochten besien;

Soe scoene was hi ende soe goet,

In sijn gelaet hem niet en mestoet,

115 Niet dat men gemerken mochte,

Tgeselscap dat hi met hem brochte,

Mochti oec wel met eren togen;

Dar ne was Griec die sijn ogen

Van Hector conste gebringen.

120 Mijnher Achilles conste niet bedwingen,

Hi ne sprac te Hectorewert fellike,

Ende Hector, die des sinnens was rike,

Antworde hem met scoender antworden

Daert vrienden ende viande hoerden.

125 ‘Mijnher Hector ‘sprac Achilles,

‘Mi es lief dat hiertoe comen es,

‘Dat ic u onghewapent sie.

‘En sach u met oghen nie,

‘Ghi ne hadt helm int thoeft gebonden. [99]

85 Dair ware veel,

Priamus zoon, Hector, die goede

Reed buiten Troje zonder hoede,

15505 En met hem menige ridder koen,

Die harten hadden als leeuwen,

Die dapper waren en groot:

Die minste was konings genoot.

Elk was gereden als een koning

15510 Op een strijdpaard dat zeer goed ging,

Deed grote springen al springend.

Daar reden veel ridders al zingend

Erg goed naar hun wijze.

Hector zat op een strijdpaard van prijs,

15515 Dat hij in menig vreemd land

Beproefde en gedurig vond:

Hij kon het niet maken moe;

Dure kleren en duur goed

Had hij aan, rok en overkleed,

15520 Beide van duur satijn rood,

En de mantel als mede. [32]

Het zou u denken onwaarheden

Wilde ik het u allemaal versieren

Van hoe menige manieren

15525 Ze waren en hoe goed ze zaten.

Hij had een schoon hoofd uitermate,

Blond en de hals wit daaronder;

Daar stond een hoofdband op, die wonder

Kostte eer hij gemaakt was:

15530 –Sinds had het Eneas,

En gaf hem Ydonie, zijn geliefde,

Die hij won bij goede vrijen.-

Hector reed op Galenteyen,

Een strijdpaard dat hem wel kon vermeien

15535 In grote groepen van oorlogen.

Hij en de zijne reden in hoge

Tegen die Grieken te spreken.

Op die rivier van Clarentte

Daar bleven ze houden al stil;

15540 Elk zei de anderen zijn wil.

Ik wil er u noemen een deel bij namen

De Grieken die van buiten kwamen,

Omdat men hen en die van binnen

Te beter zal mogen herkennen:

15545 Achilles en Agamemnon,

Ajax en Thelamon,

Thoas en Menelaus,

Nestor en Antigonus,

Calcas en Palamides,

15550 Odysseus en Dyomedes.

Deze en die ze hebben wilden,

Dares zegt ons dat ze hielden

Te rijden te gesprek;

Op die rivier van Clarente,

En een mantel alzo mede

Het zou u onwaarheid lijken

Wilde ik het u allemaal versieren

Van hoe menige vormen

Ze waren en goed ze het hem zaten

Hij had een mooi hoofd uitermate

Blond en de hals wit daaronder

Een hoofdband op het hoofd, die een wonder

Gekost had eer het gemaakt was.

Daarna had het Eneas

Zie vorige.

Bleven ze allen houden stil

Om te versieren hun wil.

Ze zagen stil houden menige van Troje.

Mijnheer Achilles voor om Hector te bezien

Op een Spaans strijdpaard van prijs,

Hector, die hoffelijke en die wijze

Reed tegen hem met zin

Tot hier en de ene tot de andere kwam

70 Ze behoefden zich niet te schamen

van het gelaat dat ze toonden

naar die dat ze gedoogden

Onderling, en hadden nijd

Zulke als roof en strijd

75 Maakt, zo was mannelijk hun gelaat

Zonder groeten, daar het alzo staat

Daar de ene de andere niet mint.

Hij was dommer dan een kind

Groette hij hem, want het was goede zede

80 Dat elk zijn groet meende mede.

Sommige groette de andere, hij meent aan hem niet

De ogen daar hij mee ziet

Hij zweeg honderdmaal beter.

Daar prijs ik hun wet.

85 De Grieken en die van Troje

De Grieken en die van Troje,

Die hen, met verschonen bezien,

Begroette hen zonder groeten,

Zou elk nu de andere zijn misdaad boeten,

De wereld had te veel te doen.

Dat zegt Dares. –Menige Griek koen

90 Kwam daar Hector te bezien

En zijn gezellen die van Troje:

Die Hector zag hij dacht

Dat hij een keizer wezen mocht.

Herhaling.

95 Daar was geen ridder die hem geleek,

Ze waren allemaal bleek

Tegen die schone gedaante.

Hij had ook zulke klederen aan,

Die hem sierden uitermate.

De hoogste die voor Troje zaten,

100 Ze zeiden vaak stilletjes,

(15600) Ze hadden liever Hector te zijn

Dan van al de wereld heer

En ook te leven immermeer

105 Hij was die daag vaak geprezen

En met de vinger nagewezen.

Zo beminnelijk was hij en zo goed

In zijn gelaat dat hem wel stond

Daar waren er veel, had het gesprek

Geduurd een maand al omtrent.

Ze hadden het alle beloofd, indien

Dat ze Hector mochten zien

Zo mooi was hij en zo goed

In zijn gelaat hem niets misstond

Niets dat men merken mocht.

Het gezelschap die hij met hem bracht.

Die mocht hij wel met eren tonen.

Daar was geen Griek die zijn ogen

Van Hector iets kon brengen;

Mijnheer Achilles kon hem niet bedwingen

Hij sprak tot Hector waart fel.

Hector, die was van zinnen rijk

1515 Antwoorde met schone antwoorden

Daar het vrienden en vijanden hoorde.

‘Heer Hector, ‘sprak Achilles,’

‘Me is het lief dat hiertoe gekomen is

‘Dat ik u ongewapend zie.

15620 ‘Ik zag u met de ogen niet

‘Ge had de helm op het hoofd gebonden.

Dat duurt te lang, telkens herhalingen, stop hiermee.

Zie verder: http://www.volkoomen.nl/