Lantsloot vander Haghedochte

Over Lantsloot vander Haghedochte

Lanceloet, Lancelot van de grot, een Arthur roman met Walewein, liefde van Merlijn en ridders van de ronde tafel, uit; https://www.dbnl.org/tekst/_lan002lant02_01/_lan002lant02_01_0001.php Bewerkt door Nico Koomen. Moeilijk verhaal om erin te komen, er ontbreken teveel pagina’s.

[a1ra]

Sijn name was merlijn

Dar ghi of [h]ebt ghehort algad[er]

Achter sinen ouder vader

Alst so v[ort] was gheuaren

5 Dat mer[lij]n quam te .xij. iaren

Begonde [h]i slachten ende tieren

Na sijns vader manieren

Ende .i. deel na siere moeder

Hi was wiser ende vroeder

10 Van allen dinghen die souden ghescien

Dan iemen diemen hadde ghesien

Ende oec in [al] sijn doen

Men voerden den coninc vterpandragoen

[E]nde al[st] quam dar naer

15 Jnne weet ouer hoe menech iaer

Dat die hertoghe starf

Tintageel ende bedarf

Bi verranesse van vterpandragoene

Ende bi merlins doene

20 Om dat yguerne die coninghinne

Droech vterpandragoens minne

Doe ghinc hem merlin bekeren

Darmen vele an mochte leren

Jnt foreest ende in den wouden

25 Dar in ghinc hi hem onthouden

Hi was bedriegher ende loos

Dat was sine zede altoos

Want sine nature keerde algader

Na den duuel sinen vader

30 Ende hi conste meer liste

Dan enech man doe wiste

Mar hi was loos ende onghetrowe

Jn clene bartanien was .i. ioncfrowe

Die ymeine was ghenant

35 En was ghene scoenre int lant

Si minde zere merline

Ende hi hare dat was anschine

Dicke wile quam hi te hare

Ende nam hars goeden ware

40 Beide bi daghe ende bi nachte

Ende si hilt hare wel in die wachte

Ende si vraghede hem wi hi ware

Ende merlijn seidet hare

[Doe] seide die ioncfrou dat si soude

45 [Doen al] da[t] hi woude

[I]n dien dat hi hare vroet make

Van ere dinc van ere sake

Ende wise van siere behendichede

Merlijn diet gherne dede

50 Want hi die ioncfrowe minde

So dat hem dochte dat hi ontsinde

Wat wildi dat ic v wise dan

[1rb] Sprac merlin die uele can

Jc segt v sprac die ioncfrowe

55 Wat ic v bidde op trouwe

Dat ghi mi wijst die waerhede

Hoe men mach sluten ene stede

Met worden die hebben sulke cracht

Sonder slotel ende ander macht

60 Datse niemen ontsluten moghe

Sonder die gone diere toe doghe

Ende die de selue wort can

Js het wijf ofte man

Ende hoemen mach beduellen

65 Enen man ende met slape uellen

Dat hi ontwaken niene mach

No ouer nacht no ouer dach

Toter wilen dat ment ondoet

Des moeti mi maken vroet

70 Ende hoe wildi weten dat

Sprac merlin dar hi sat

Minne seit si ic segt v algader

Jc wilt doen dur minen vader

Gheuielt dat ic vwen wille dade

75 Weder vroe ofte spade

Ent dan mijn vader wiste

Bi enegherande liste

Hi soude mi scire nemen tleuen

Bidien moet di mi raet gheuen

80 Hoe dat ics mi mach verweren

Ende scuwen het mochte mi deren

Ende nemet wel ware des

Dattet gherechte trowe es

Ende dat gi mi niene lieghet

85 Met vwen worden ende bedrieget

Dadijt oec sijt seker dies

Dar an laghe v verlies

Jnne dade nemmer vwen wille

Weder lude ofte stille

90 Doe wijsdijt hare algader

Te doene slapen haren vader

Ofte enen andren man

Die si woude ende die sies an

Bidien so was hi selue .i. sot

95 Dat hi leerde har sluten .i. slot

Met worden sonder pine

Was het dore ofte scrine

Was het kerke ofte port

Biden worden diere toe hort

100 Dit was hare te horne lief

Ende si screeft al in enen brief

Want sie conste selue scriuen

Ende liet hare gheen wort ontbliuen

Ende tallen tiden dat si vernam

[1va] 105. Dat merlin tote hare quam

Dede sine slapen metten brieue

Ende hi waende wesen met sinen lieue

Mar en mochte niet ghescien

Si wachte hare so wel van dien

110 Dat si behilt hare suuerhede

Ende hi hare anders niet en dede

Dan hi ghinc ende keerde

Biden worden die hi hare leerde

Waneer dat hi van hare sciet

115 Ende sine dane gaen liet

Waendhi seker sijn van desen

Dat hi met hare hadde ghewesen

Ende omme dat hi tierde .i. luttelkijn

Nader vrowe die moeder sijn

120 So sliep hi als .i. ander doet

Mar ghi moghets wel sijn vroet

Had hi ghetiert algader

Na den duuel sinen vader

Sone mochte hi slapen niet

125 Want gheen duuel slapens pliet

So langhe leerde si ende vernam

An hem doe hi tote har quam

Dat sine sloet in ene haghe

Binnen der uren van enen daghe

130 Met crachte van worden

Die ten woude behorden

Dat strecte an cornvaelge

Dar so bleef hi sonder faelge

So dat niemen van hem ne wiste

135 Meer bi enegherande liste

Want dat wout was harde groot

Dar sine met worden in besloot

Tusschen cornvalge ende sorloos

Ne vantmen niet dan wout altoos

140 Die ghene diene dus besloot

Jn den foreeste dat was groot

Dat was die lantslote brochte

Ghedraghen in die haghedochte

Ende si hilten so werdelike

145 Dat men in gheen coningrike

Vonden ne hadde gheen kint

Van allen dinghen bet ghemint

Entie vrowe was allene niet

Dar ghi of horet d[i]t bediet

150 Si hadde vrowen ende ioncfrowen

Die lantslote dicke bescouwen

Ende teersten dat hi quam so vort

Dedemenre alser toe behort

Hem hebben .i. vroeden maghethoghe

155 Die hem scieten leerde metten boghe

Ende menegherande ander spel

[1vb] Dat hi vernam ende leerde wel

Men leerde hem doen ende laten

Ende spreken oec te maten

160 Ende alrehande houesschede

Ende menegherande scone zede

Dar hi hem mede scone gheliet

Ende niemen en wiste hoe hi hiet

Dene hieten scone vondelinc

165 Ende dander conincs kint

Mar die ioncfrou diene dar brochte

Ende diere an leide al har ghedochte

Ende in haren sin vercoos

Si hieten scone wise altoos

170 Dus was lantsloot daer

Metter ioncfrou .iij. iaer

Ende wes meer dan .i. ander dede

Binnen .v. iaren in enegher stede

Dat kint was so ouer scone

175 Het mochte met rechte draghen crone

Die ioncfrowe diene hadde te houden

Si bedroech hare al in wouden

Ende in groten foreesten

Aldus segghen ons die walsche ieesten

180 Ende die haghedochte was el niet

Dar ghi of hebt ghehort tbediet

Dan al gader touerien

Salmen der rechter waerheit lien

Beneden den berghe .i. luttelkijn

185 Dar die coninc ban sinen fijn

Hadde ghenomen doe hi bleef doot

Dar stont een ghesate groot

Van husen ende van zalen

Die wel rikelijc mochten betalen

190 Dat was der ioncfrowen al

Beneden berghe in een dal

Dar die haghedochte stoet

Nv verstaet ic maecs v vroet

Dar liep .i. scone riuiere

195 Vol van vische meneghertiere

Mochtemer vinden die si sochte

Ende diere an leide sijn ghedochte

Der ioncfrowen woninghen ende har ghesaten

Stonden so bendelike vtermaten

200 Menne mochte v lichte niet ghedieden

Dar si woende ende hare lieden

Biwilen alst har goet dochte

Ende sies anders niet ghedochte

Dus bleef lantsloot in haerre hoeden

205 Ende bediede altoos in goeden

Hier latic staen te deser vre

Van lantslote die auenture

Hoe claudas coninc boerds kindre venc

[4 dubbelbladen ontbreken?]

[a2ra] Van der coninghinne van benewijc

210 Ende van gaunes so ghelijc

Die in den closter waren begheuen

Ende leiden .i. swaer leuen

Alse ten conincliken closter staet

Nv hort hoe dese redene gaet

[a1ra]

Zijn naam was Merlijn

Daar ge allemaal van hebt gehoord

Naar zijn grootvader

Toen het zo voort kwam gegaan

5 Dat Merlijn kwam te 12 jaren

Begon hij te gelijken en tieren

Naar zijn vaders manieren

En een deel naar zijn moeder

Hij was wijzer en bekend

10 Van alle dingen die zouden gescheiden

Dan iemand die men kende

En ook in al zijn doen

Men voerde hem naar koning Uterpandragon

En toen het kwam daarna

15 Ik weet niet over hoeveel jaar

Dat de hertog stierf

En Tintagel bedierf

Door verraad van Uterpandragon

En bij Merlijns doen

20 Omdat Yguerne de koningin

Droeg Uterpandragon ‘s minne

Toen ging Merlijn zich bekeren

Daar men veel van mocht leren

In het bos en in de wouden

25 Daar hij inging zich te onthouden

Hij was een bedrieger en loos

Dat was zijn zede altijd

Want zijn natuur keerde helemaal

Naar de duivel zijn vader

30 En hij kon meer listen

Dan enig man toen wiste

Maar hij was loos en ontrouw

In klein Bretagne was een jonkvrouw

Die Ymeine was genaamd

35 Er was geen mooiere in het land

Ze minde zeer Merlijn

En hij haar dat was te zien

Dikwijls kwam hij tot haar

En nam haar goed waar

40 Beide bij dag en bij nacht

En ze hield zich op haar hoede

En ze vroeg hem wie hij was

En Merlijn zei het haar

Toen zei die jonkvrouw dat ze zou

45 Doen alles dat hij wilde

Indien dat hij haar bekend maakte

Van een ding, van een zaak

En onderwijzen van zijn handigheid

Merlijn die het graag deed

50 Want hij de jonkvrouw beminde

Zodat hij dacht dat hij uitzinnig werd

Wat wil je dat ik u onderwijs dan

Sprak Merlijn die veel kan

Ik zeg het u, sprak die jonkvrouw

55 Wat ik bid u op trouw

Dat ge mij onderwijst de waarheid

Hoe men mag sluiten een plaats

Met woorden die hebben zulke kracht

Zonder sleutel en andere macht

60 Zodat het niemand openen mag

Uitgezonderd diegene die ertoe deugen

En die dezelfde woorden kan

Is het wijf of man

En hoe men mag bedwelmen

65 Een man en met slaap vellen

Dat hij niet kan ontwaken

Nog over nacht nog over dag

Tot de tijd dat men het opent

Dat moet ge me bekend maken

70 En waarom wil dat je weten

Sprak Merlijn daar hij zat

Minne zei ze, ik zeg het u allemaal

Ik wil het doen door mijn vader

Gebeurde het dat ik uw wil deed

75 Was het vroeg of laat

En het dan mijn vader wist

Bij enigerhande list

Hij zou me snel het leven nemen

Daarom moet ge me die raad geven

80 Hoe dat ik me mag verweren

En schuwen, het mocht me deren

En neem goed waar dus

Dat het echte trouw is

En dat gij mij niet beliegt

85 Met uw woorden en bedriegt

Deed je ook zeker dat

Daaraan lag uw verlies

Ik deed nimmer uw wil

Nog overluid of stil

90 Toen onderwees hij het haar allemaal

Te laten slapen haar vader

Of een andere man

Die ze wilde en die ze aanziet

Daarom zo was hij zelf een zot

95 Dat hij leerde haar sluiten een slot

Met woorden zonder pijn

Was het deur of schrijn

Was het kerk of poort

Met de woorden die ertoe horen

100 Dit was haar te horen lief

En ze schreef alles in een brief

Want ze kon zelf schrijven

En liet haar geen woord wegblijven

En te alle tijden dat ze vernam

105. Dat Merlijn tot haar kwam

Liet ze hem slapen met die brief

En hij waande te wezen met zijn geliefde

Maar het mocht niet geschieden

Ze behoedde zich zo goed van die

110 Dat ze behield haar zuiverheid

En hij bij haar niets anders deed

Dan hij ging en keerde

Bij de woorden die hij haar leerde

Wanneer dat hij van haar scheidde

115 En ze hem vandaan gaan liet

Waande hij zeker te zijn van deze

Dat hij met haar was geweest

En omdat hij een beetje aardde

Naar de vrouw zijn moeder

120 Zo sliep hij zoals een ander doet

Maar ge mag wel bekend zijn

Was hij geaard helemaal

Naar de duivel zijn vader

Zo mocht hij niet slapen

125 Want geen duivel pleegt te slapen

Zo lang leerde ze en vernam

Van hem toen hij naar haar kwam

Dat ze hem opsloot in een haag

Binnen de uren van een dag

130 Met kracht van woorden

Die tot een woud behoorden

Dat strekte aan Cornwall

Daar zo bleef hij zonder falen

Zodat niemand van hem iets wist

135 Maar bij enigerhande list

Want dat woud was erg groot

Daar ze hem met woorden in besloot

Tussen Cornwall en Sorlois

Nee, vond men altijd niets anders dan woud

140 Diegene die dus was opgesloten

In het woud dat was groot

Dat was die Lancelot bracht

Gedragen in die grot

En ze hield hem zo waardig

145 Dat men in geen koninkrijk

Gevonden had nee geen kind

Van alle dingen beter gemind

En die vrouw was niet alleen

Daar ge van hoorde die het betreft

150 Ze had vrouwen en jonkvrouwen

Die Lancelot vaak aanschouwen

En ten eerste dat hij zo kwam voort

Deed men ertoe zoals het behoort

Hem heeft een verstandige hoge maagd

155 Die hem schieten leerde met de boog

En menigerhande ander spel

Dat hij vernam en leerde goed

Men leerde hem doen en laten

En spreken ook fatsoenlijk

160 En allerhande hoffelijkheid

En menigerhande mooie zede

Daar hij hem mee mooi gedroeg

En niemand wist hoe hij heette

De ene noemde hem mooie vondeling

165 En het ander koningskind

Maar de jonkvrouw die hem daar bracht

En die er al haar gedachte aan legde

En in haar geest verkoos

Ze noemde hem altijd mooie wijze

170 Dus was Lancelot daar

Met de jonkvrouw 3 jaar

En groeide meer dan een ander deed

Binnen 5 jaren in enige plaats

Dat kind was zo uiterst mooi

175 Het mocht met recht dragen kroon

De jonkvrouw die hem had op te voeden

Ze gedroeg zich geheel in wouden

En in grote bossen

Aldus zeggen ons de Waalse verhalen

180 En die grot was niets anders

Daar ge van hebt gehoord de verklaring

Dan allemaal toverij

Zal men de rechte waarheid belijden

Beneden de berg iets

185 Daar de koning Ban zijn einde

Had genomen toen hij dood bleef

Daar stond een grote behuizing

Van huizen en van zalen

Die wel rijkelijk mochten betalen

190 Dat was alles van de jonkvrouw

Beneden de berg in een dal

Daar die grot stond

Nu begrijp het, ik maak het u bekend

Daar liep een mooie rivier

195 Vol van menigerhande vissen

Mocht men er vinden die ze zocht

En die eraan legde zijn gedachte

De jonkvrouw woningen en haar behuizing

Stonden zo uitermate handig

200 Men kon het u niet gemakkelijk aanduiden

Daar ze woonde en haar lieden

Soms als het haar goed dacht

En ze niets anders dacht

Dus bleef Lancelot in haar hoede

205 En bediende altijd in het goede

Hier laat ik het staan in dit uur

Van Lancelot het avontuur.

Hoe Claudas koning Boerdՠs kinderen ving

[4 dubbelbladen ontbreken?]

Van de koningin van Benewijc

210 En van Gaunes zo gelijk

Die in het klooster waren begeven

En leidden een zwaar leven

Zoals het tot een koninklijk klooster staat

Nu hoort hoe dit verhaal gaat.

215. Hoe .i. monic den coninginnen maecte cont

Dat hare kindre leueden ende waren gesont

Die auenture die hier comt in

Seghet ons no meer no min

Dan dattie coninghinne van benewijc

220 Ende har suster also ghelijc

Leiden .i. salich leuen

Ten closter dar si waren begheuen

Hem bequam wel die stede

Ende al die voere mede

225 Van den clostre ende van den vrouwen

Ende dienden gode met trouwen

Die closter die wart cortelike

Biden .ij. coninghinnen rike

Want meneghe vrowe begaf har daer

230 Eer quam tenden dat iaer

Dier in brochten groten scat

Dur gode ende omme dat

Datter die vrowen waren begheuen

Ende leiden een salich leuen

235 Die coninghinne van benewijc

Si ghinc elker daghelijc

Dar toe ende andre nonnen mede

Opten berch ter zeluer stede

Dar har man doot bleef

240 Dar si dicke rouwe dreef

Ende alsi keerde van der stede

Ghinc si ter haghedochten mede

Dar si har kint verloos

Des so plach si altoos

245 Ende seide menech scone ghebede

Dat god dur sijn omoedichede

Die ziele moeste betalen

Ende in hemelrike halen

Want si waende dat hi ware doot

250 Har scone sone lantsloot

Nv moghedi horen wat si plach

Emmer opten maendach

Dede si misse singhen twe

Ter zeluer stede no min no meer

255 Dar har man begrauen lach

Dat was opten maendach

Ouer hem ende ouer har kint

Dat si sere hade ghemint

Tenen stonden was si ghegaen

260 Optie haghedochte staen

[2rb] Dar si haren rouwe dreef

Ende ene langhe wile bleef

Dus doghede si meneghe pine

Een monic van swarter ordine

265 Quam dar ghereden ter stede

Dar si dede har ghebede

Hi had ene svarte couele an

Hem volghede achter .i. ionc man

Doe hi sach hare onghedout

270 Hadhijs wonder menechfout

Dattie coninghine dreef

Die cume in haren sinne bleef

Hi groetse met sconen worden

Ende alle die hare toe behorden

275 Hi besachse meer allene

Dan al dandre ghemene

Dur dat si hem dochte so scone

Ende wert van groten lone

Doe sprac si weder so si eerst mach

280 Here seit si salighen dach

Gheue v god ende onse vrouwe

Hi vraechde har wes si den rouwe

Dreue also menechfout

Entie grote onghedout

285. Also began hise doe claghen

Het was .i. man van ouden daghen

Hi hadde gheweest ridder goet

Dar te voren alst hem so stoet

Dat hi der wapine mochte pleghen

290 Ende alse hise hadde ghedreghen

So langhe dat hi was .i. out man

Doe begaf hi hem vort an

Tenen closter van sinte augustine

Hi doghede dur gode grote pine

295 Hi hadde die armsceden groot

Al waren si van vleessche bloot

Ende dartoe alle sine lede

Jnt ansichte ende te menegher stede

Mochtemen scouwen liteikijn

300 Dar hi ghewont hadde ghesijn

Die goede man die daer was comen

Alse hi wel hadde vernomen

Den rouwe ende dat seer

Dat si dreef in lanc so meer

305 Van benewijc die coninghinne

Doe sprac hi met soeten sinne

Vrouwe seit hi en sittet niet

Dat ghi der voeren pliet

Sijt wijf ofte man

310 Die hem begheuet ende keerter an

Hi moet doen vte siere herte

Allen rouwe ende alle smerte

[2va] En ware allene om sine sonden

So langhe dat hi heft onderuonde[n]

315 Die coninghinne dat si hem seide

Al vut enduut die waerheide

Hoe si hadde haren man verloren

Bi ongheualle daer te voren

Dar omme dreef si niet .i. twint

320 Het was algader om har kint

Dat si verloos sine wiste hoe

Om sulke sake droeuet soe

Dat telde si den goeden man

Dar si uele mercte an

325 Bi al dien dat hare dochte

Dat hi wel goet man wesen mochte

Vrouwe seide doe die goede man

Een deel hebdiere recht an

Alte vele hadde si verloren

330 An vrenden die hare toe horen

Ghine sijt allene niet

Daers den meneghen an messciet

Diere scade of hebben ghenomen

Mar sider dattet dus es comen

335 Moetijt helen ende verdraghen

Wat holper omme langhe clagen

Want die ordine wille

Datmen verdraghet ende svighet stille

Van ouder saken die gheuel

340 Ende houden die ordine wel

Ende sijt des seker ende ghewes

Dat v kint noch leuende es

Ende harde wel te ghemake

Van alrehande sake

345 Ende also scone van siere ouden

Alse of ghine selue hadt gehouden

Alse dit die coninghinne horde

Versuchte si metten worde

.vij. warue al in een

350 Van bliscepen eer si ghefeen

Ende alsi doe te talen quam

Van der bliscap die si vernam

Leide si doe har hande te gader

Te gode wart onsen vader

355 Ende si seide edel here

Jc bid v dur die gods ere

Dat ghi mi segt die waerhede

Bi vwer rechter kerstinede

Ofte lantsloot noch leuet

360 Dar mijn herte omme heuet

Sulc droefheit ende sulc seer

Jnne mochten vertellen nemmermeer

Vrouwe seit hi sijt onvervaert

Jnne hebbe die waerheit niet ghespart

[2vb] 365. Jc weet wel dat v leuet

Ende alle sinen wille heuet

Van des den daghe toe behort

Jc hebbe gheweten ende verhort

An diene daghelijcs sien

370 Ende gheselscap met hem plien

Ay here seit si waer ist dan

Vraechde si den goeden man

Mocht ict sien of spreken

Dat mi doet mijn herte breken

375 Mijn scone kint lantsloot

So ware mine bliscap groot

Jof van verren darwart sien

Mochtet mi also ghescien

Ay here helpt mi daer toe

380 Dur vwe doghet of ghi weet hoe

Dat bat si hem menech warf

Dur onsen here die noit verstarf

Wat dat si bat ende verspoen

Hi seide hine mochts niet doen

385 Si mochte wel seker sijn dar of

Want hi verlore sijn ghelof

Mar ic ben wel seker das

Dat hi in groter bliscap was

So uele hijs mi ondecte

390 Ende vormi vertrecte

Dat ic die rechte wareit weet

Om te stelpene v leet

Ende om te coelne vwen rouwe

So bringhics v nimare vrowe

395 Ay here sprac die coninghinne

Segt mj dur die gods minne

Of hi es in siere viande lant

Of wiene heuet in die hant

Vrouwe seit hi neen hi niet

400 Hi troest se wel ende behiet

Hi es sinen vianden verre

Ghine durftes niet sijn erre

Ouer hem hebben si ghene macht

Hi es dar toe te wel ghewacht

405 Ende behoet van sinen vrient

Die hem daghelix dient

Des was die vrouwe verhuecht

Ende bat hem dur sine duecht

Dat hi in den closter quame

410 Ende saghe ende vername

Hare voere ende hare sede

Ende haren closter mede

Of hi iet kende van den vrouwen

Des maende sine bi siere trouwen

415 Die goede man was sciere beraden

Ende seide dat hijt gherne dade

[1 blad + 6 katernen + 2 bladen ontbreken?]

215. Hoe een monnik de koningin bekend maakte

Dat haar kind leefden en gezond was.

Het avontuur dat hier begint

Zegt ons min of meer

Dan dat de koningin van Benewijc

220 En haar zuster alzo gelijk

Leiden een zalig leven

Ter klooster daar ze waren begeven

Hen bekwam goed die plaats

En alle handelswijze mede

225 Van het klooster en van de vrouwen

En dienden God met trouw

Dar klooster die werd gauw

Van de 2 koninginnen rijk

Want menige vrouwe begaf zich daar

230 Eer dat jaar ten einde kwam

Die er in brachten grote schat

Voor God en omdat

Dat er die vrouwen waren begeven

En leiden een zalig leven

235 De koningin van Benewijc

Ze ging elke dag

Daartoe en andere nonnen mede

Op de berg terzelfder plaats

Daar haar man dood bleef

240 Daar ze vaak rouw dreef

En als ze keerde van de plaats

Ging ze ter grot mede

Daar ze haar kind verloor

Dat zo plag ze altijd

245 En zei menig mooi gebed

Dat God door zijn ootmoed

De ziel moest betalen

En in hemelrijk halen

Want ze waande dat hij dood was

250 Haar mooie zoon Lancelot

Nu mag ge horen was ze plag

Immer op de maandag

Liet ze twee missen zingen

Terzelfder plaats min of meer

255 Daar haar man begraven lag

Dat was op de maandag

Over hem en over haar kind

Dat ze zeer had bemind

Te ene tijd was ze gegaan

260 Op die grot staan

Daar ze haar rouw dreef

En een lange tijd bleef

Dus gedoogde ze menig smart

Een monnik van de zwarte orde

265 Kwam daar gereden ter plaats

Daar ze haar gebed deed

Hij had een zwarte kapmantel aan

Hem volgde na een jonge man

Toen hij haar ongeduld zag

270 Had hij menigvuldige verwondering

Dat de koningin dreef

Die nauwelijks bij haar positieve bleef

Hij groette haar met mooie woorden

En allen die haar toebehoorden

275 Hij bezag haar meer alleen

Dan al de anderen algemeen

Doordat ze hem dacht zo mooi

En waardin van groot loon

Toen sprak ze weer zo gauw ze kon

280 Heer, zei ze, zalige dag

Geeft u God en onze vrouwe

Hij vroeg haar waarom ze de rouw

Dreef alzo menigvuldig

En het grote ongeduld

285. Alzo begon ze hem toen klagen

Het was een man van oude dagen

Hij was een goede ridder geweest

Daar tevoren toen het hem zo stond

Dat hij de wapens mocht plegen

290 En hij had ze gedragen

Zo lang totdat hij een oude man was

Toen begaf hij hem voortaan

Tot een klooster van Saint Augustine

Hij gedoogde door God grote pijn

295 Hij had de armharnas groot

Al waren ze van vlees bloot

En daartoe al zijn leden

In het aanzicht en te menige plaats

Mocht men littekens aanschouwen

300 Daar hij gewond was geweest

Die goede man die daar was gekomen

Toen hij goed had vernomen

De rouw en de pijn

Dat ze dreef hoe langer hoe meer

305 Van Benewijc de koningin

Toen sprak hij met lieflijke geest

Vrouwe, zei hij, zie je niet

Dat gij daarvoor pleegt

Is het wijf of man

310 Die hem begeeft en keert er aan

Hij moet doen uit zijn hart

Alle rouw en alle smart

Tenzij het was alleen om zijn zonden

Zo lang totdat hij het heeft ondervonden

315 De koningin dat ze hem zei

Al geheel en volledig de waarheid

Hoe ze haar man had verloren

Door ongeval daar tevoren

Daarom dreef ze niets

320 Het was allemaal om haar kind

Dat ze verloor en ze wist niet hoe

Om die zaak bedroefde ze zo

Dat vertelde ze de goede man

Daar ze veel aan merkte

325 Bij al dien dat ze dacht

Dat hij wel goede man wezen mocht

Vrouwe, zei toen die goede man

Een deel heb je er recht aan

Al e veel had ze verloren

330 Aan vrienden die haar toebehoren

Ge bent het niet alleen

Daar is aan menigeen mis gegaan

Die er schade van hebben genomen

Maar sinds dat het aldus is gekomen

335 Moet gij het verhelen en verdragen

Wat helpt het er lang om te klagen

Want de orde wil

Dat men het verdraagt en zwijgt stil

Van oude zaken die gevielen

340 En hou die orde goed

En wees dus zeker en gewis

Dat uw kind nog levend is

En erg goed te gemak

Van allerhande zaken

345 En alzo mooi van zijn ouderdom

Alsof ge hem zelf had gehouden

Toen dit de koningin hoorde

Verzuchtte ze met die woorden

Zeven maal al ineen

350 Van blijdschap eer ze bijkwam

En toen ze tot spreken kwam

Van de blijdschap die ze vernam

Legde ze toen haar handen tezamen

Te God waart onze Vader

355 En ze zei; edele heer

Ik bid u door de Goddelijke eer

Dat ge me de waarheid zegt

Bij uw rechte christelijkheid

Of Lancelot nog leeft

360 Waar mijn hart om heeft

Zoՠn droefheid en zoՠn pijn

Ik mocht het vertellen nimmermeer

Vrouwe, zei hij, wees niet bang

Ik heb de waarheid niet gespaard

365. Ik weet wel dat hij leeft

En al zijn wil heeft

Van dat de dag toebehoort

Ik heb geweten en gehoord

Aan die hem dagelijks zien

370 En gezelschap met hem plegen

Ay heer, zei ze, waar is het dan

Vroeg ze de goede man

Mocht ik hem zien of spreken

Dat laat me mijn hart breken

375 Mijn mooie kind Lancelot

Dan was mijn blijdschap groot

Of van verre derwaarts zien

Mocht het me alzo geschieden

Ay heer, help me daartoe

380 Door uw deugd als ge weet hoe

Dat bad ze hem menig maal

Door onze Heer die nooit stierf

Wat dat ze bad en beschimpte

Hij zei hij mocht het niet doen

385 Ze mocht wel zeker zijn daarvan

Want hij verloor zijn gelofte

Maar ik ben wel zeker dat

Dat hij in grote blijdschap was

Zoveel hij het mij verhaalde

390 En voor mij vertelde

Dat ik de rechte waarheid weet

Om te stelpen uw leed

En om te koelen uw rouw

Zo breng ik u nieuws vrouwe

395 Aai heer, sprak de koningin

Zeg me door de Gods minne

Of hij is zijn vijanden land

Of wie hem heeft in de hand

Vrouwe, zei hij, neen hij niet

400 Hij troostte haar goed en zei

Hij is ver van zijn vijanden

Ge behoeft om hem niet wanhopig te zijn

Over hem hebben ze geen macht

Hij is daartoe goed bewaakt

405 En behoed van zijn vriend

Die hem dagelijks dient

Dus was de vrouw verheugd

En bad hem door zijn deugd

Dat hij in het klooster kwam

410 En zag en vernam

Haar doen en haar zede

En haar klooster mede

Of hij iets kende van de vrouwen

Dus vermaande ze hem bij zijn trouw

415 De goede man was snel beraden

En zei dat hij het graag deed

[1 blad + 6 katernen + 2 bladen ontbreken?]

[bra] Behout hem god sine ghesonde

Ende porren in corter stonde

En dade hem noot of ander sake

420 Des was die ioncfrou te gemake

Doe siet hem seggen horde

Si nam orlof metten worde

An den ridder ende voer vort

Van hare latic staen die wort

Behoudt hem God zijn gezondheid

En besloot al gauw

Of deed hem nood of andere zaken

420 Dus was de jonkvrouw te gemak

Toen ze het hem zeggen hoorde

Ze nam verlof met die woorden

Aan de ridder en ging voort

Van haar laat ik staan de woorden

425 Die ridder ne lette niet

Doe die ioncfrowe van hem sciet

Ende voer wech dat hi mochte

Alse die auenture sochte

Ende quam ghereden bet opten dach

430 Dur .i. wout dar sijn wech lach

Dar quam iegen hem in sijn ghemoet

Beide tors ende te voet

Liede bi groten scaren

In die middelt quam gheuaren

435 Een groot die hadde brocht

An sijns paerts stert geknocht

Enen man met ere line

Dien hi dede grote pine

Want sine oghen waren verbonden

440 Ende sine hande te dien stonden

Ghelijc dat menne doden wilde

Die ridder metten witten scilde

Quam ghereden die dat sach

Hem dochte dat hi op ghenen dach

445 Ghenen scoenren ne hadde gesien

Met sinen ogen dan dien

[22 verzen ontbreken]

[b3b] Arturs wijf van minen goede

Desen laster ende dese armoede

Diemen mj doet alse gi siet

450 Inne hebs verdient niet

Nochtan salmen mj doden saen

Ware die maeltijt ghedaen

Metten ridder den gi hier siet

Hine wils mj verdragen niet

455 Doe seide die witte ridder saen

Here het is domheit gedaen

Na dien dat hi loghent des

Ende hi der coninghinnen man es

Ghine daet hem vonnesse daer of

460 Hebben. inder coninghinnen hof

Van des dat gi op hem wilt staden

En holpe niet dat sies mj baden

Sprac die ridder diene hadde geuaen

Ic sal hem thouet of slaen

465 Inne lietes niet dur man die leuet

No kerstendoem ontfaen heuet

No dat ic hem ander vonnesse doe

Dan in mijn hof ic seg v hoe

Hi heft mj lasterlike ghevoert

470 Ende mijn vrouwe mijn wijf verhoert

Des heuet si har lijf verloren

Ende hi sals hebben sulken toren

Eer hi van mj sal sceiden

Hem sullen alle wijf verleiden

475 Ic salne noch tauont doden

Inne lates mj niet verbloden

[22 verzen ontbreken]

425 De ridder nee draalde niet

Toen de jonkvrouw van hem scheidde

En voer weg dat hij mocht

Als die avonturen zocht

En kwam gereden later op de dag

430 Door een woud daar zijn weg lag

Daar kwam hem tegen in zijn ontmoeting

Beide te paard en te voet

Lieden met grote scharen

In het midden kwam gegaan

435 Een grote die had gebracht

Aan de staart van zijn paard geknoopt

Een man met een lijn

Die hij deed grote pijn

Want zijn ogen waren verbonden

440 En zijn handen te die stonden

Gelijk dat men hem doden wilde

De ridder met het witte schild

Kwam gereden die dat zag

Hij dacht dat hij op geen dag

445 Geen mooiere had gezien

Met zijn ogen dan die

[22 verzen ontbreken]

Arthur’s wijf van mijn goed

Deze laster en deze armoede

Die men mij doet zoals ge ziet

450 Ik heb het niet verdiend

Nochtans zal men mij gelijk doden

Was de maaltijd gedaan

Met de ridder die ge hier ziet

Hij wil mij niet vrij laten

455 Toen zei de witte ridder gelijk

Heer, het is domheid gedaan

Nadien dat hij loochent dit

En hij de koningin man is

Ge laat hem vonnis daarvan

460 Hebben in de koningin hof

Van dit dat gij op hem wil vastmaken

Het helpt niet dat ze het me baden

Sprak die ridder die hem had gevangen

Ik zal hem het hoofd afslaan

465 Ik liet het niet door een man die leeft

Nog christenheid ontvangen heeft

Nog dat ik hem ander vonnis doe

Dan in mijn hof en ik zeg u hoe

Hij heeft mij lasterlijk gevoerd

470 En mijn vrouw, mijn wijf, overspel gedaan

Dus heeft ze haar lijf verloren

En hij zal zoՠn toorn hebben

Eer hij van mij zal scheiden

Hij zal alle wijven verleiden

475 Ik zal hem noch vanavond doden

Ik laat me niet bang maken

[22 verzen ontbreken]

[b3va] Dar die line an was geknocht

Dar die gevanghene mede was brocht

Doe stac hi tsuert in sine scede

480 Si vinghen te haren speren bede

Ghene ridders ende staken

Alse die gerne souden gheraken

Die grote ridder miste al

Entie witte hadde sulc gheual

485 Dat hi den groten ridder stac

Sijn spere ne booch no ne brac

Dore entore den lichame

Hi viel al wast hem ombequame

Ter erden ende sijn herte brac

490 Die steke dede hem sulc ongemac

Dat hi starf sulc was sijn gheual

Sine liede waren ontwapent al

Sine waenden hebben gheen ruwaert

Nv waren si so sere vervaert

495 Alsi den ridder saghen hem derde

Sine sochten neghenen verde

Si ghingen vlien bi groten scaren

Darwart dat si comen waren

Har here bleef ter erden doot

500 Dur dat hi was so groot

Hi hadde becoft sine ommate

Die witte ridder reet siere strate

Metten ghenen die was gevaen

Nv hopet hi dat hi sal ontgaen

505 Ende dancte den ridder sere

Diepelike der groter ere

[22 verzen ontbreken]

Daar de lijn aan was geknoopt

Daar de gevangene mede was gebracht

Toen stak hij de zwaard in zijn schede

480 Ze vingen tot hun speren beide

Die ridders en staken

Als die graag zouden raken

De grote ridder miste geheel

En die witte had zoՠn geluk

485 Dat hij de grote ridder stak

Zijn speer boog of brak niet

Door en door het lichaam

Hij viel al was het hem onbekwaam

Ter aarde en zijn hart brak

490 Die steek deed hem zoՠn ongemak

Dat hij stierf zo was zijn geval

Zijn lieden waren allen ongewapend

Ze waanden geen bescherming te hebben

Nu waren ze zo zeer bang

495 Toen ze de ridder hem zagen deren

Ze zochten nee geen verdediging

Ze gingen vlieden met grote scharen

Derwaarts waarvan ze gekomen waren

Hun heer bleef ter aarde dood

500 Doordat hij zo groot was

Hij had bekocht zijn onbeschaamdheid

De witte ridder reed zijn straat

Met diegene die was gevangen

Nu hoopt hij dat hij zal ontkomen

505 En bedankte de ridder zeer

Diep de grote eer

[22 verzen ontbreken]

[b3vb] Op dien dach was ghesciet

Ende vragede den ridder hoe hi hiet

Dat hine hare noemen mochte

510 Die dat wonder dur hare wrochte

Die witte ridder antworde gaf

Ende seide dat hi optien dach

Niet ne mach weten sinen name

Mar oft hem els bequame

515 Dat hi ter vrouwen varen wilde

So segt hare teiken van minen scilde

Dar bi sal sine bekennen

Ende die ridders vander binnen

Hi seide here dat loue ic wel

520 Ic dancs v ende nieman el

Naest gode dat ic ben ontgaen

Van hem die mj hadde geuaen

Si scieden doe met deser tale

Die gone voer neder in enen dale

525 Dar hi sach enen casteel staende

Dar hi toeuerlaet bewaende

Die witte ridder voer van daer

Ende quam cortelike dar naer

Dar hi ene porte vant

530 Staende in .i. plein lant

Voren an ene scone zale

Dar stont ene ioncfrowe die wale

Sanc. ende scone was

In die porte vor tpalas

535 Dit heuet die ridder gehort

Die dar quam ende reet vort

[22 verzen en 13 bladen ontbreken?]

Op die dag was geschied

En vroeg de ridder hoe hij heette

Dat hij haar noemen mocht

510 Die dat wonder door haar wrocht

De witte ridder gaf antwoord

En zei dat hij op die dag

Niet nee mag weten zijn naam

Maar als het hem anders geschikt is

515 Dat hij ter vrouwe gaan wilde

Zo zeg haar het teken van mijn schild

Daarbij zal ze hem herkennen

En de ridders van er binnen

Hij zei, heer dat beloof ik wel

520 Ik bedank u en niemand anders

Naast God dat ik ontkomen ben

Van hem die mij had gevangen

Ze scheiden toen met deze woorden

Diegene voer neder in een dal

525 Daar hij een kasteel zag staan

Daar hij toeverlaat waande

De witte ridder voer vandaar

En kwam gauw daarna

Daar hij een poort vond

530 Staande in vlak land

Voor aan een mooie zaal

Daar stond een jonkvrouw die goed

Zong en mooi was

In de poort voor het paleis

535 Dit heeft die ridder gehoord

Die daar kwam en reed voort

[22 verzen en 13 bladen ontbreken?]

[c4ra] Dat hi des nachts ware sijn gast

In enen casteel goet ende vast

Si souden des morghens riden

540 Wilde hi dien nacht met hem onbiden

Ter steden daer hi hem behiet

Doene wilde hijs ontsegghen niet

Si voeren ter herbergen beide

Die witte in sanders gheleide

545 Entie sciltknapen entie ioncfrouwe

Dien nacht waren si sonder rouwe

Met bliscepen ende met spele

Alle te samene in die zele

Hier ne seghet die auenture niet

550 Van dat hem meer es ghesciet

Op dese wile noch op dese vre

Hier kere ic weder te arture

Dat hij ‘s nachts zijn gast was

In een kasteel goed en vast

Ze zouden ‘s morgens rijden

540 Wilde hij die nacht met hem doorbrengen

Ter plaatse daar hij hem zei

Toen wilde hij het niet ontzeggen

Ze voeren ter herberg beide

Die witte in de andere zijn geleide

545 En de schildknapen en de jonkvrouw

Die nacht waren ze zonder rouw

Met blijdschap en met spelen

Alle tezamen in die zaal

Hier nee zegt het avontuur niet

550 Van dat hem meer is geschied

Op deze tijd noch op dit uur

Hier keer ik weer tot Arthur.

Nv suldi horen op dese vre

Hoe galet ontseide arture

555. Die coninc ende sine lieden

Eer si van den foreeste scieden

Hadden si venisoens genoech

Dat ment op somers vor hem droech

Ende keerden weder altemale

560 Tot [carde]loot in die zale

Teersten dattie coninc sat

Ouer taflen ende hi at

Quam .i. ridder in gheuaren

Dar des conincs liede waren

565 Die gewapent was ter core

Hi beette vor die borch dore

Ende quam ghegaen vor den coninc

Dar die menege ten etene vinc

Van diere saten in die zale

570 Die ridder begonste sine tale

Vor den coninc ende seide

Al sonder enech ander gheleide

Here mj heuet hier ghesant

Die beste die leuet in enech lant

575 Ende meerre eren es ghewone

Dat es der scoenre gaiande sone

Sine doghet die es groot

Selue hiet hi galioot

Hi onbiedet v dat gi v lant

580 Houden moet van siere hant

[A]lso v[err]e alset gaet

Hier toe nes anders gheen raet

Ende [e]s nv [co]ninc ne gheen

In ertrike nietmer een

585 [H]ine moet hem wesen onderdaen

[E]nde van hem sijn goet ontfaen

Of verliesent altemale

Wildi volghen siere tale

[4rb] Ende houden sijn ghebod

590 Hine leuet niet sonder god

Dien hi vor v sal eren

Wildi v te hem bekeren

Dit onbiet hi v ende doet vraghen

Hine wil niet crone draghen

595 Vor hijt al beduonghen heuet

Dat in al die werelt leuet

Doe seide die coninc inne weet

Van mj wordet hem onghereet

Te vorderne al sinen wille

600 Hier of mach hi wel suighen stille

Inne achte niet van sinen ghebode

Mijn lant houde ic van gode

Ende van el ne ghenen man

Ic salt beurien vort an

605 Inne achte op hem niet .i. aes

Hi was dul ende duaes

Dat hi v harwart heuet ghesent

Omme alsulc .i. couent

Here seide hi dats mj leet

610 Ic ben wel seker ende weet

Dat gi sult v lant verliesen

Ende lichte meerren scade kiesen

An vwe man an vwe vrient

Ic rade v dat gi minen here dient

615 Ende weset hem onderdaen

Artur ne wilds niet verstaen

Doe seide die gone so wil ic al

Segghen datmen mj beual

Mijn here onbiet v dat hi sal

620 Hetne beneme hem ongeual

Comen binnen vwen lande

Beide met roue ende met brande

Hine laet v enen casteel niet staen

Ende mach hi v seluen ghevaen

625 Ghi sijt verloren tallen daghen

Dit so moghediere an beiagen

Dit wetic wel also helpe mj god

Dat gi ontsegt sijn ghebod

Mijn here sal hier comen snemen

630 Ende v die coninghinne nemen

Want men heuet hem dicke gheseit

Dat in al kerstenheit

Ne es also scone wijf

Bidien begheret hi hare lijf

635 Doe seide die coninc vrient laet staen

V baraet ic sal ontgaen

Vwen here ende sijn dreghen

Inne wane niet dat ic sal sijn so veghen

Dat hi mj sal moghen deren

640 Ic sal mj wel iegen hem verweren

[4va] Mijn lant wort hem onghereet

Wonne hijt ooc het ware mj leet

Met desen corten si hare tale

Die ridder keerde vter zale

645 Die de botscap hadde ghedaen

Hi sat op sijn ors saen

Hi was ghereden wel ter cure

Ay seide hi quade auenture

Est here dat v nv naect

650 Met desen hi hem dane maect

Ende voer van diere steden

Tote tween riddren die sijns onbeden

Doe vragede die coninc waleweine

Ende minen here yweine

655 Of si kenden galiote

Hi vraghets meneghen ghenote

Sie seiden alle rechte vort

Dat siere tale of hadden gehort

Mar sine kendene niet

660 Noch den ridder die dane sciet

Sine wisten wie hi mochte sijn

Doe seide her galgantijn

Hi hadde menech lant dur reden

Ende wiste van vele zeden

665 Hi hadde galiote ghesien

Ende was wel seker van dien

Dat hi langer ende scoenre ware

Beide van hude ende van hare

Dan enech ridder diemen vant

670 Ende verwender in enech lant

Wel ghemint van sinen lieden

Men mochter wonder of bedieden

Hi heuet meer ghewonnen binnen sinen liue

Dan ieman die nv van wiue

675 Jn ertrike es gheboren

Des wane ic seker sijn te voren

Hi es houesch ende goedertiere

Sijn ghelaet ende sine maniere

Es eens anders ridders wert

680 Des ghenes die v lant begert

Ende wes bode hier was comen

Jc hebt dicke wel vernomen

Mar daer omme ne seg ict niet

Dat ic wil dat ghine ontsiet

685 Noch dat hi macht iegen v heuet

Of enech man die nv leuet

Bi den here die ons gheboot

Mi ware lieuer ware ic doot

Dan v die laster soude ghescien

690 Dat gi beduonghen waert van dien

Dar v botscap of es comen

Ende niemare of hebt vernomen

[4vb] Met desen leiden si die tale

Neder ende sueghen altemale

695 Van deser sake van deser dinc

Doe seide die here die coninc

Hi wilde des ander dages varen

Metten ghenen die daer waren

Jaghen in dat foreest

700 Dar hi bewaende wildes meest

Alse hi misse hadde gehort

Alst comen ware so vort

Die nacht waren si te samen daer

Des hem die dach verbaerde claer

705 Doe stont op die coninc

Omme te volbrenghene sine dinc

Dar hi hem te voren of vermat

Dat hi varen soude vter stat

Omme te iaghene in dat wout

710 Si ghereiden hem ionc ende out

Die metten coninc te ridene plagen

Tallen stonden alse hi voer iaghen

Die coninc horde des morghens vroe

Misse ende menech man dar toe

715 Doe voeren si ter iacht waert

Van desen latic staen die vaert

Hoe si van der borch scieden

Die coninc artur ende sine lieden

Dese tale so latic

720 Jc sal v tellen van hem .i. stic

Die de vergaderinghe verwan

Hort hier van den seluen man

Nu zal je horen op dit uur

Hoe Galioot ontzei Arthur.

555. De koning en zijn lieden

Eer ze van het bos scheiden

Hadden ze wildbraad genoeg

Dat men het op pakpaarden voor hem droeg

En keerden weer allemaal

560 Te Carmeloet in de zaal

En ten eerste dat de koning zat

Aan tafel en hij at

Kwam er een ridder binnen

Daar de konings lieden waren

565 Die gewapend waren ter keuze

Hij steeg af voor de burcht deur

En kwam gegaan voor de koning

Daar menigeen te eten begon

Van die er zaten in die zaal

570 De ridder begon zijn verhaal

Voor de koning en zei

Al zonder enige ander geleide

Heer, ik ben hier gezonden

De beste die leeft in enig land

575 En meer eer is gewoon

Dat is de zoon van de mooie Gaiand

Zijn deugd die is groot

Zelf heet hij Galjoot

Hij ontbied u dat gij uw land

580 Houden moet van zijn hand

Alzo ver als het gaat

Hiertoe nee is geen andere raad

En er is nu nee geen koning

In aardrijk niet meer een

585 Hij moet hem onderdanig wezen

En van hem zijn goed ontvangen

Of het helemaal verliezen

Wil ge volgen zijn woorden

En houden zijn gebod

590 Hij leeft niet uitgezonderd God

Die hij voor u zal eren

Wilde ge u tot hem bekeren

Dit ontbied hij u en laat vragen

Hij wil geen kroon dragen

595 Voor hij alles bedwongen heeft

Dat in de hele wereld leeft

Toen zei de koning, ik weet

Van mij wordt het hem ongeschikt

Te bevorderen al zijn wil

600 Hiervan mag hij wel stil zwijgen

Ik acht niets van zijn gebod

Mijn land houd ik van God

En van anders geen man

Ik zal het dragen voortaan

605 Ik acht op hem niets

Hij is dol en dwaas

Dat hij u hierheen heeft gezonden

Om al zo’n voorwaarde

Her, zei hij, dat is me leed

610 Ik ben wel zeker en weet

Dat gij uw land zal verliezen

En licht meer schade kiezen

Aan uw mannen, aan uw vrienden

Ik raad u aan dat ge mijn heer dient

615 En hem wezen onderdanig

Arthur nee wilde het niet verstaan

Toen ze diegene, dan wil ik alles

Zeggen dat men mij beval

Mijn heer ontbied u dat hij zal

620 Tenzij hem beneemt ongeval

Komen binnen uw land

Beide met roven en met branden

Hij laat u geen kasteel staan

En kan hij u zelf vangen

625 Ge bent verloren te alle dagen

Dit zo mag je er aan bejagen

Dit weet ik wel alzo helpt mij God

Dat ge ontzegt zijn gebod

Mijn heer zal hier spoedig komen

630 En u de koningin nemen

Want men heeft hem vaak gezegd

Dat in geheel christenheid

Niet is alzo mooi wijf

Daarom begeert hij haar lijf

635 Toen zei de koning, vriend laat staan

Uw bedrog zal ik ontgaan

Uw heer en zijn dreigen

Ik waan niet dat ik zo onbeheerd zal zijn

Dat hij mij zal mogen deren

640 Ik zal me goed tegen hem verweren

Mijn land wordt hem ongeschikt

Won hij het ook het was me leed

Met dit kortten ze hun woorden

De ridder keerde uit de zaal

645 Die de boodschap had gedaan

Hij zat gelijk op zijn paard

Hij was gereden zoals men het wenst

Al zei hij een slecht verhaal

Is het leger dat u nu naakt

650 Met deze hij hem vandaan maakt

En voer van die plaats

Tot twee ridders die op hem wachtten

Toen vroeg de koning Walewein

En mijn heer Ywein

655 Of ze kenden Galioot

Hij vroeg het menige gelijke

Ze zeiden allen recht voort

Dat ze er woorden van hadden gehoord

Maar ze kende hem niet

660 Noch de ridder die vandaan scheidde

Ze wisten niet wie hij mocht zijn

Toen zei heer Galgantijn

Hij had menig land doorreden

En wist van vele zeden

665 Hij had Galioot gezien

En was wel zeker van die

Dat hij langer en mooier was

Beide van huid en van haar

Dan enige ridder die men vond

670 En weelderiger in enig land

Goed bemind van zijn lieden

Men mocht er wonder van aanduiden

Hij heeft meer gewonnen binnen zijn leven

Dan iemand die nu van wijven

675 In aardrijk is geboren

Dat waan ik zeker zijn tevoren

Hij is hoffelijk en goedertieren

Zijn gelaat en zijn manieren

Is een andere ridder waard

680 Diegene die uw land begeert

En waarom de bode hier was gekomen

Ik heb het vaak wel vernomen

Maar daarom nee, zeg ik het niet

Dat ik wil dat ge hem ontziet

685 Noch dat hij macht tegen u heeft

Of enige man die nu leeft

Bij de Heer die ons gebood

Mij was het liever was ik dood

Dan u die laster zou geschieden

690 Dat gij bedwongen werd van die

Daar u de boodschap van is gekomen

En nieuws van hebt vernomen

[4vb] Met deze legden ze het gesprek

Neer en zwegen allemaal

695 Van deze zaak en van dit ding

Toen zei de heer de koning

Hij wilde de volgende dag gaan

Met diegene die daar waren

Jagen in dat bos

700 Daar hij waande het meest wild

Als hij de mis had gehoord

Als het zo voort was gekomen

Die nacht waren ze tezamen daar

Dat hen de dag helder openbaarde

705 Toen stond de koning op

Om te volbrengen zijn ding

Daar hij hem tevoren van vermat

Dat hij gaan zou uit de stad

Om te jagen in dat woud

710 Zo bereiden zich jong en oud

Die met de koning te rijden plagen

Te alle stonden als hij voer jagen

De koning hoorde ‘s morgens vroeg

Mis en menige man daartoe

715 Toen voeren ze ter jacht waart

Van deze laat ik de vaart staan

Hoe ze van de burcht scheiden

De koning Arthur en zijn lieden

Dit verhaal zo laat ik

720 Ik zal u vertellen van hem een stuk

Die de verzameling overwon

Hoort hier van dezelfde man.

Hoe lantsloots ors int water ran

Ende hoe .ij. ruesen verwan

725. Alse die ridder met siere cracht

Hadde verwonnen ende onderbracht

Die vergaderinge algader

Dancte hijs gode onsen vader

Dat hi sijns moeste pleghen

730 Ende hi tes ridders huus hadde ghelegen

Met eren ende met minnen

Die vore diere coninghinnen

Sculdich te bliuene was

Wilde hi niet vergheten das

735 Hine stont op des morgens vroe

Ende ghereide hem dartoe

Met sinen wapinen met sinen ghegaren

Hi nam orlof an diere waren

Alse die te lettene niene begherde

740 Ende volgede sinen werde

Daer hine leden wilde

Mar die ridder milde

Liet sine sciltknechte daer

Ende die ioncfrowe die blont haer

[1 dubbelblad ontbreekt]

Hoe Lancelot’ s paard in het water sprong.

En hoe hij 2 reuzen overwon.

725. Toen de ridder met zijn kracht

Had overwonnen en onderbracht

De verzameling allemaal

Bedankte hij het God onze vader

Dat hij het zijne moest plegen

730 En hij te ridders huis had gelegen

Met eren en met minnen

Die voor die koningin

Schuldig te blijven was

Wilde hij niet vergeten dat

735 Hij stond op ‘s morgens vroeg

En bereidde hem daartoe

Met zijn wapens met zijn uitrusting

Hij nam verlof aan die er waren

Als die te letten niet begeerden

740 En volgde zijn waard

Daar hij hem leiden wilde

Maar die milde ridder

Liet zijn schildknecht daar

En de jonkvrouw die blond haar

[1 dubbelblad ontbreekt]

[c5ra] 745. Hoet metten ridder was comen

Ende dat hem ghepense hadde benomen

Sine herte ende sinen sin

Altemale meer no min

Omme siere vrouwen der coninghinnen

750 Doe ledese her ywein daer binnen

Dar die coninghinne lach

Tere venstren ende vut sach

Hi seide hare ende dede verstaen

Dattene dani[u]net hadde gevaen

755 Den ridder die daer te voren

Nalics hadde sijn lijf verloren

In dat water datter liep

Ende daer sie an gode omme riep

Doe sprac arturs wijf die vrouwe

760 Here dani[u]net bi vwer trouwe

Hoe quamedi ne helets niet

An den ridder dien men hier siet

Vrouwe antworde dani[u]net

Hine keerde ter were niet .i. let

765 Teerste dat ickene hadde bestaen

Liet hi hem sonder were vaen

Alse .i. versaghet man

Doe seide ywein [ic bevelene dan]

Her daniunet tuwer [ghenaden]

770 Mi ware leet quame hi [te scaden]

Ende gi hem dadet [meerre toren]

Dan hi hadde [verdient hier voren]

Doe hi in dat water [lach]

Die vrouwe [mercte ende besach]

775 Den ridder ende hi [dochte hare]

Die scoenste die[n] si nie ware

Met haren oghen hadde ghesien

Die vrouwe [.... mettien]

Den ridder [dien brochte daer]

780 Si maendene [of hi wiste waer]

Dattie ridder [was gheboren]

Ende of hine [iet kende daer te voren]

Die [dulle ridder sprac neen ic niet]

Anders [dan ghiere alle siet]

785 Alse die [witte ridder horde]

Der vrouwen [sprake ende worde]

Kende [hise bi hare tale]

Hi sloech [sijn houet op altemale]

Ende besachse [met groten ghere]

790 Hi hadde vor hem brocht [sijn] spere

Ende hi helt dwers [vor] sijn herte

Die van minnen [doghet smerte]

Dur siere vrouwen [der coninghinnen]

Dat hi was al [tenden sinnen]

795 Dat hi dat [spere vallen liet]

Ter erden nochtan ne [mercte his] niet

[5rb] Vte siere hant wel ghereet

Ende tyser van haren clede sneet

Een groot stuc dat vor hem lach

800 Doe seide ywein doe hi dat sach

Vrouwe dese ridder is tongemake

Dats openbare bi eneger sake

Datne weti[c wat] hem es ghesciet

Dat hi hem aldus vanghen liet

805 Den alre blodesten die nv leuet

Entie ne ghenen sin ne heuet

Ende dat hi sijn spere liet vallen

Dus ter erden vor ons allen

Dat dede hem emmer suaer verdriet

810 [Noch ne] sprac hi iegen v niet

Ic sal hem vragen wie hi es

Wil hi mi berechten des

Bi der trouwen die gi sijt sculdich mj

Sprac her ywein wie si di

815 Ic soudt weten harde gerne

Mine staets niet wel tonberne

Die ridder sach al omme hem

Ende hi antworde here ic ben

Een ridder dat mogedi wel sien

820 Mijn her ywein sprac mettien

Tote hem dien hi sach vor hem staen

Ende seide nv sidi hier gheuaen

Mar ic heb v in mijn gheleiden

Waneer dat gi van hier wilt sceiden

825 Ghi moget varen daert v voeghet

Oft v hier niet ne ghenoeget

Daer gi ghebiet vwer straten

Ghine duruet dur hem niet laten

Die v hier brochte gheuaen

830 Mar wi souden gherne verstaen

Ic entie ghene die hier sijn inne

Ende mijn vrouwe die coninghinne

Wane gi sijt ende waer gi vaert

Ende hoe dat gi gheheten waert

835 Voeghet v ende waert v wille

Entie andre sueech al stille

Hine sprac noch mar .i. wort

Ic ne mach v niet berechten vort

Dit was al dat hi daer seide

840 Mijn her ywein sprac sonder beide

Vrouwe ic hebbene in mijn gheleiden

Wildi ic latene hene sceiden

Iegen den ghenen diene hier brochte

Die vrouwe loech ende dochte

845 Si soudene versoenen wel

Die meneghe helter omme sijn spel

Ende loegher omme sere

Dat die ridder was vten kere

[5va] Bi al dat si consten verstaen

850 Mijn her ywein lede wech saen

Den ridder den graet neder

Ende gaf hem sijn spere weder

Hi wijsde hem waer hi sach

Die brugge die ouer twater lach

855 Dar hi te voren ouer leet

Hi seide dattie ridder reet

Al die rechte herstrate voren

Dien hi waende hebben verloren

Tenden woude dat daer lach

860 Ende dat men[n]e daer riden sach

Doe scieden si bi deser sake

Die ridder was sere tongemake

Van minnen ende hadde therte suaer

Dur des wille dat hi was so naer

865 Siere vrouwen der coninghinne

Met pinen leuede hi in sinen sinne

So sere hadde hi sijn sins vergheten

Nv was hi weder op gheseten

Optat ors dat hi liet staen

870 Doe hi in die borch quam gegaen

Tenden ander bruggen voet

Hi voer wech met groter spoet

Ten woude wart sonder sparen

Daer sijn werd was in gheuaren

875 Ende her ywein ghenc altehant

Ter herbergen daer hi vant

Staende sijn ouer scone paert

Hi sat op ende volgede ter vaert

Den ridder die daer voer voren

880 Mijn her ywein reet sonder sporen

Ende volgede den ridder milde

Omme dat hi weten wilde

Warwart hi varen soude

Dander quam binden woude

885 Die daer sinen wert sochte

Toter wilen dat hem dochte

Op enen berch staen .i. spere

Dat gehelpich was ter were

Met enen blakenden ponioene

890 Doe voer darwart die ridder coene

Omme te wetene niemare

Wes dat spere ware

Ende wiet opten berch brochte

Het was die ridder dien hi sochte

895 Hi quam iegen sinen gast weder

Ghedalet den berch neder

Doe sie quamen te gemoete

Daerne was ander ghiene groete

Dan si hem fellike onder saghen

900 Die wert begonste den ridder vragen

[5vb] Waer omme hi hem volgede daer

Ende hem comen durste so naer

Doe sprac die ridder [onuer]uaert

Ic wil vwe wapine ende v paert

905 Dat es dat ic an v beghere

Ende die andre verrechte sine spere

Ende seide dat hi hem niet ne gaue

Een penewart van siere haue

Si trecten achter haestelike

910 Ende omme haelden [.......]telike

Die wert stac sinen gast so

Dat hi sijns speres wart onvro

Ende het alte stucken brac

Ende die ridder den waert weder stac

915 Ende gheraectene so wel

Dat hi van den orse vel

Ende keerde die voete opwaert

Die goede ridder nam dat paert

Dat hi vor hem staende sach

920 Ende brocht sinen wert d[ae]r hi lach

Hi hiet hem dat hiere op sate

Die fel was sere vtermate

Hi gaf hem goeden orl[of]

Ende keerde weder in sijn hof

925 Wacht v vort van quaden zeden

Ende van alre dorperheden

Oppe dat latic v varen

Ic sal v leuen nv hier sparen

Doe seide die ridder diere lach

930 Bi al dat god gheleesten mach

Aldus ne sciede ic van v heden

Ware ic also wel alse gi ghereden

Ic soude v doden of gi mj

Of gi sijt van herten vri

935 So betet neder nv ter erden

Laet ons becorten metten suerden

Dien strijt die wi hebben bestaen

Of gi sult mj [.....] ontgaen

Nemmermeer [ne beja]gedi lof

940 Doe bete hi t[er] erden of

Jegen den ghenen die daer lach

Ende hi spranc op alse hi dat sach

Si trecten die suerde bede

Met haesticheden vter scede

945 Alse die ghene die vechten wilden

Si deckeden hem met haren scilden

Si ondersloeghen hem ende staken

Lange wile eer si meer spraken

Met suaerden die waren scarp

950 Harlijc sinen scilt warp

Dicke wile vor sijn ansichte

Ende ondersloeghen hem ghedichte

[8 bladen ontbreken?]

745. Hoe het met de ridder was gekomen

En dat hem gepeins had benomen

Zijn hart en zijn geest

Allemaal meer of min

Om zijn vrouwe de koningin

750 Toen leidde ze heer Ywein daar binnen

Daar de koningin lag

Ter venster en naar buiten keek

Hij zei haar en liet verstaan

Dat ge hem dan niet had gevangen

755 De ridder die daar tevoren

Bijna zijn lijf had verloren

In dat water dat er liep

En daar ze aan God om riep

Toen sprak Arthurՠs wijf, die vrouwe

760 Heer, dat niet bij uw trouw

Hoe kwam ge hier, nee verheel het niet

Aan de ridder die men hier ziet

Vrouwe, antwoordde hij, dat niet

Hij keerde te verweer niet een lid

765 Ten eerste dat ik het had bestaan

Liet hij hem zonder verweer vangen

Als een bange man

Toen zei Ywein, ik beval hem dan

Heer, dan aan u tot uw genade

770 Mij was het leed kwam hij tot schade

En ge hem deed meer toorn

Dan hij had verdiend hier tevoren

Toen hij in dat water lag

De vrouwe merkte en zag

775 De ridder en hij dacht ze

De mooiste die ze nergens

Met haar ogen had gezien

De vrouwe .... meteen

De ridder die hem bracht daar

780 Ze maande hem of hij wist waar

Dat de ridder was geboren

En of hij hem iets kende daar tevoren

De dolle ridder sprak, neen ik niet

Anders dan ge hier allen ziet

785 Toen de witte ridder hoorde

De vrouw haar taal en woorden

Herkende hij haar bij haar taal

Hij sloeg zijn hoofd op helemaal

En bezag haar met groot verlangen

790 Hij had voor hem gebracht zijn speer

En hij hield het dwars voor zijn hart

Die van minnen gedoogt smart

Door zijn vrouwe de koningin

Dat hij was bijna uitzinnig

795 Zodat hij de speer liet vallen

Ter aarde, nochtans nee merkte hij het niet

Uit zijn hand goed gereed

En het ijzer van haar kleed sneed

Een groot stuk dat voor hem lag

800 Toen zei Ywein toen hij dat zag

Vrouwe, deze ridder is te ongemak

Dat is openbaar door enige zaak

Dat nee weet ik wat hem is geschied

Dat hij hem aldus vangen liet

805 De aller bangste die nu leeft

En die geen geest nee heeft

En dat hij zijn speer liet vallen

Aldus ter aarde vor ons allen

Dat deed hem immer het zware verdriet

810 Noch nee sprak hij tegen u niet

Ik zal hem vragen wie hij is

Wil hij mij berichten dit

Bij de trouw die gij mij schuldig bent

Sprak heer Ywein, wie ben je

815 Ik zou het erg graag weten

Me staat het niet goed te ontberen

De ridder zag al om hem

En hij antwoordde; heer ik ben

Een ridder dat kan je wel zien

820 Mijn heer Ywein sprak meteen

Tot hem die hij voor hem zag staan

En zei, nu ben je hier gevangen

Maar ik heb u in mijn geleide

Wanneer dat ge van hier wil scheiden

825 Ge mag gaan daar het u voegt

Als het u hier niet nee genoegt

Daar ge gaat uw straat

Ge behoeft het door hem niet te laten

Die u hier bracht gevangen

830 Maar wij zouden graag verstaan

Ik en diegene die hier binnen zijn

En mijn vrouwe de koningin

Waarvan ge bent en waarheen ge gaat

En hoe dat ge genoemd werd

835 Voegt het u en was het uw wil

En de andere zweeg geheel stil

Hij sprak noch maar 1 woord

Ik nee mag het u niet voortbrengen

Dit was alles dat hij daar zei

840 Mijn heer Ywein sprak zonder te wachten

Vrouwe, ik heb hem in mijn geleide

Wilde ik hem heen laten gaan

Tegen diegene die hem hier bracht

De vrouwe lachte en dacht

845 Ze zouden wel verzoenen

Want menigeen hield er om zijn spel

En lachte er zeer om

Dat die ridder was uitzinnig

Door alles dat ze konden verstaan

850 Mijn heer Ywein leidde gelijk weg

De ridder de trap neder

En gaf hem zijn speer weer

Hij wees hem waar hij zag

De brug die over het water lag

855 Daar hij tevoren over ging

Hij zei dat die ridder reed

Al de rechte legerstraat voor

Die hij waande te hebben verloren

Naar het woud dat daar lag

860 En dat men hem daar rijden zag

Toen scheidden ze met deze zaak

De ridder was zeer te ongemak

Van minnen en had het hart zwaar

Doordat hij was zo nabij

865 Zijn vrouwe de koningin

Met pijn leefde hij in zijn geest

Zo zeer had hij zijn geest vergeten

Nu was hij weer opgezeten

Op dat paard dat hij liet staan

870 Toen hij in de burcht kwam te gaan

Tot de andere brug te voet

Hij voer weg met grote spoed

Ter woud waart zonder sparen

Daar zijn waard in was gegaan

875 En heer Ywein ging gelijk

Ter herberg daar hij vond

Staan zijn uiterst mooie paard

Hij zat op en volgde ter vaart

De ridder die daarvoor voer

880 Mijn heer Ywein reed zonder sporen

En volgde de milde ridder

Omdat hij weten wilde

Werwaarts hij gaan zou

De ander kwam in het woud

885 Die daar zijn waard zocht

Tot de tijd dat hij dacht

Op een berg staan een speer

Dat behulpzaam was te verweer

Met een blikkerende wimpel

890 Toen voer derwaarts de koene ridder

Om nieuws te weten

Wiens speer dat was

En wie het op de berg had gebracht

Het was de ridder die hij zocht

895 Hij kwam tegen zijn gast weer

Afgedaald van de berg neer

Toen ze tegemoet kwamen

Daar nee was van de ander geen groet

Dan ze zich fel bekeken

900 De waard begon de ridder te vragen

Waarom hij hem daar volgde

En bij hem zo dichtbij durfde te komen

Toen sprak de ridder onvervaard

Ik wil uw wapens en uw paard

905 Dat is dat ik van u begeer

En de andere richtte zijn speer

En zei dat hij het hem niet gaf

Iets van zijn have

Ze trokken haastig achteruit

910 En omhaalden .......telike

De waard stak zijn gast zo

Dat hij van zijn speer droevig werd

En het geheel in stukken brak

En de ridder de waard weer stak

915 En raakte hem zo goed

Zodat hij van het paard viel

En keerde de voeten omhoog

De goede ridder nam dat paard

Dat hij voor hem zag staan

920 En bracht het zijn waard daar hij lag

Hij zei hem dat hij er op zat

Die uitermate zeer fel was

Hij gaf hem goed verlof

En keerde weer in zijn hof

925 Wacht u voort van kwade zeden

En van alle schandelijkheden

Op dat laat ik u gaan

Ik zal uw leven nu hier sparen

Toen zei de ridder die er lag

930 Bij alles dat God beschikken mag

Aldus nee scheid ik van u heden

Had ik alzo goed als gij gereden

Ik zou u doden of gij mij

Of gij bent van hart edel

935 Zo stijg neer nu ter aarde

Laat het ons bekorten met de zwaarden

Die strijd die we hebben bestaan

Of ge zal me ..... ontgaan

Nimmermeer nee bejaag je lof

940 Toen steeg hij af ter aarde

Tegen diegene die daar lag

En hij sprong op toen hij dat zag

Ze trokken beide hun zwaarden

Met haast uit de schede

945 Als diegene die vechten wilden

Ze bedekten zich met hun schilden

Ze sloegen elkaar en staken

Lange tijd eer ze meer spraken

Met zwaarden die scherp waren

950 Harlijc zijn schild wierp

Dikwijls voor zijn aanzicht

En sloeg hem vaak

[8 bladen ontbreken?]

[d6ra] Doe ment mj verstanden dede

Noch moester .i. ander wesen mede

955 Die arsatre sonder ersatrie

Doe seide die ghene bi sente marie

Doe hi arturs tale verstoet

Hier of sal ic v maken vroet

Bet dan hijt v heuet ghespellet

960 Dien gi den droom van eersten vertellet

Des sijt here al onueruaert

God selue dats die liebaert

Ende die v berechte van dien

Hi waendene int water hebben ghesien

965 Nietmeer ne moghe wi wesen

Buter werelt ende ghenesen

Dan die visch nacht no dach

Vten watre wesen mach

Die v dit te voren brochte

970 Dat hem die liebart int water dochte

Hi was besondicht sekerlike

Hi haddene wel in hemelrike

Gehesien. ne waren die sonden

Dar hi mede was ghebonden

975 Bidien ware .i. man van sonden

Claerlike wel onbonden

Hi soude harde uele sien

Des hem nv niet mach ghescien

Sijt seker des si waren in sonden

980 Die clerke die v dit onbonden

Nochtan waren si van sinne vroet

Sijt seker des die diet verstoet

Alne wisten si niet wat spellede

Wantse hare sonden beduellede

985 Die liebaert spellet god

Sekerlike sonder spod

Dat wil ic v gheleesten

Die liebaert es here bouen allen be[e]sten

Also es god van hemelrike

990 Here bouen al ertrike

Nv heb ic v here coninc gheseit

Van den liebaerde die waerheit

Wat hi spellet ende wat hi es

Des sijt seker ende ghewes

995 Doe vragede echter die coninc

Ay here berecht mj van ere dinc

Dat v lone sente marie

Wat die ersatre sonder ersatrie

Bediet. here dur vwe omoet

1000 Jc souts gerne wesen vroet

Doe antworde hi den coninc

Ay here dits ene vremde dinc

Te meer dat ic v besie

Alse uele te dulre dinct gi mie

[6rb] 1005. Dat gi dit niet ne verstaet

Ghi hebt harde kranken raet

Ghi mochtet verstaen wel ende horen

Bi den exemple van hier te voren

Dat ic v van den liebaert seide

1010 Die auenturen onderuolgen hem beide

Mar ic heb v so uele berecht

Jc sal v des bet bevroeden echt

Niet dur vwen wille allene

Mar dur die werelt al ghemene

1015 Dat siere op merken sullen

Beide die vroeden entie dullen

Die aersatre bediet god mede

Want men vint in ghene stede

Ersatre sonder salue ne ghene

1020 Sonder onsen here god allene

Ende alle die ersaters die leuen

God onse here heuet hem ghegeuen

Den sin daer si bi werken

Die ons allen moete ghesterken

1025 Ende dat si kennen alle saken

Dar men salue of mach maken

Ende die stene also ghelike

Die men vint in ertrike

Dar cracht an leghet groot of clene

1030 Dat es bi onsen here allene

Al consten si den licham ghenesen

Het moeste al bi gode wesen

Dar si die v[r]oetscap nemen an

Mar ic seg v dat nieman can

1035 Die ziele ghenesen van haren sonden

Dat siere of wert ontbonden

Ende suuer ende rene

Sonder onse here god allene

Hi mach onbinden ende ghenesen

1040 Hier bi so mach god wel wesen

Ersater sonder ersatrien

Doe seide die coninc ic wils wel lyen

Dat gi segt dat es waer

Echt sprac die goede man daer naer

1045 Wanneer dat .i. man steruet

Entie licham bederuet

Berouwet hem sine misdaet

Eer die ziele vten lichame gaet

Ende onsen here gode minnet

1050 Met goeder herten ende kinnet

Al ware hi die besondichste die leuet

In dien dat hi berounesse heuet

Ende te bichten gaet

Fraeilike van siere misdaet

1055 God brenct die ziele te siere hant

Ende bescermet se iegen den viant

[6va] Hine doeter anders niet an

Hi gheselt wel enen man

Ende die ziele also ghelike

1060 Ende brinct te sinen hemelrike

Sonder salue ende stene

Ende andre arsatrie ne ghene

Mar die hier ersatrien plien

Alsi ene wonde hebben besien

1065 Of ander euel dat dert den man

Si moeten dat cruut soeken dan

Dar si den man bi ghenesen

Sal hi gheganset wesen

Ende also hiere al heuet toe gedaen

1070 Wat dat hi can verstaen

Datten sieken coemt te baten

Wilne hem die doot niet laten

Sie nemet wel den lichame

Est hem lief of bequame

1075 Die ersatre ne macht niet weren

Sine salue ne diet niet .ij. peren

Die gone moet sijn lijf begheuen

Mar god lanct den man sijn leuen

Ende geuet hem ghesonde

1080 Ende doetene leuen tote[r] stonde

Dat hi hemelrike verdient

Het doet goet wesen gods vrient

Nv heb ic v here coninc vertellet

Wat des [.ij.] saken spellet

1085 Die ersatre entie [liebaert]

Dar gi so of waert vervaert

Doe seide die coninc god lone v here

Ghi be[rec]ht mj no min no mere

Dan alle waerhede

1090 Dat god dur sine omoedichede

Vwe ziele moete betalen

Ende te sinen rike halen

Hoe gerne soudic sien

Dat gi mj berecht van dien

1095 Wat die bloeme spellet

Ghi hebt mj uele ghetellet

Dat ic kenne ende het is waer

Sprac die coninc inne quam nie daer

Dat ic enege bloeme sach

1100 Die manne raet gheuen mach

Want sine connen niet spreken

Bi wat saken bi wat treken

Mach wesen die raet van der bloemen

Inne horde noit noemen

1105 Doe antworde die goede man

Jc sals v berechten dan

Hoe bloeme mach gheuen raet

Want het al an die bloeme staet

[6vb] Dat ic hebbe gheseit en[de] seggen sa[l]

1110 Die bloeme si beslutet al

Ersatre ende liebaert

Jc ben te segghene onveruaert

H[o]e die bloeme spreken can

D[a]r leghet uele dogeden an

1115 Alse gi hier moget scouwen

Die bloeme draghet crone bouen allen vrouwen

Ende bouen alle die nv leuen

Ende onder gode best raet can geuen

Van hare quam die vrucht allene

1120 Daer alle dinc groot ende clene

Bi leuet ende es onthouden

Si es met rechte bloeme ghescouden

Si voet ziele ende lichame

Van hem daert hare es bequame

1125 Ende dies hier verdienen can

Es het wijf ofte man

Sal ic v der wareit lyen

Ende die voede in der preierien

Hem .v.m. tere scaren

1130 Daer die .xij. manden waren

Vervollet van den relieue

Dit vintmen noch ghescreuen in brieue

S[al] ic v die wareit bedieden

H[ets] die vrucht dar die israelsche lieden

1135 Bi waren onthou[d]en .xv. iaer

In die woestine dat was waer

D[ar si] leueden te diere vre

A[ldu]s seget die scrifture

B[i d]er heliger ingle spise

1140 In der maniere in der wise

Leueden si ende waren daer

In der woestine .xv. iaer

Het was die vrucht daer ioseph die vrie

Die was van den lande van abaromatie

1145 Waren onthouden ende sine ghesellen

Sal ic v die wareit tellen

Optie wile dat si vernamen

Ende van premissione quamen

Jn dat vremde lant

1150 Daer se god hadde ghesant

Bi siere bede bi siere macht

Want hi hadde wel die cracht

Het es die bloeme daer die kerke

Bi es gheleert ende scone gewerke

1155 Het es die bloeme sijt seker das

Daer god of gheboren was

D[ie em]mermeer sal gheduren

J[egen] gewonte van naturen

S[i] es der werelt toeuerlaet

1160 Ende mach verdingen onse mesdaet

[7 bladen + 3 katernen + 3 bladen ontbreken?]

Toen men het mij liet verstaan

Noch moest er een andere mede wezen

955 De arts zonder geneesmiddelen

Toen zei diegene; bij Sint Maria

Toen hij Arturs taal verstond

Hiervan zal ik u bekend maken

Beter dan hij het u heeft gespeld

960 Die gij de droom als eerste vertelde

Dus wees heer, geheel niet bang

God zelf dat is de leeuw

En die u berichtte van die

Hij waande hem in het water te hebben gezien

965 Niet meer nee mogen we wezen

Buiten de wereld en genezen

Dan de vissen nacht nog dag

Uit het water wezen mag

Die u dit tevoren bracht

970 Dat hij de leeuw in het water dacht

Hij had gezondigd zeker

Hij had hem wel in hemelrijk

Gezien, tenzij die zonden

Daar hij mede was gebonden

975 Omdat hij was een man van zonden

Duidelijk goed ontbonden

Hij zou erg veel zien

Dat hem nu niet mag geschieden

Wees zeker dat ze waren in zonden

980 De klerk die u dit verklaarde

Nochtans was hij van geest verstandig

Wees zeker dus die het verstond

Al nee wist hij niet wat hij voorspelde

Want zijn zonden hem bedwelmde

985 Die leeuw betekent God

Zeker zonder spot

Dat wil ik u mededelen

De leeuw is heer boven alle beesten

Alzo God is van hemelrijk

990 Heer boven het gehele aardrijk

Nu heb ik u heer koning gezegd

Van de leeuw de waarheid

Wat hij voorspelt en wat hij is

Dus wees zeker en gewis

995 Toen vroeg echter de koning

Ay heer, bericht mij van een ding

Dat Sint Maria u beloont

Wat de dokter zonder geneesmiddelen

Betekend, heer door uw ootmoed

1000 Ik zou het graag willen weten

Toen antwoordde hij de koning

Ay heer, dit is een vreemd ding

Te meer dat ik u bezie

Alzo veel te dol lijkt ge mij

1005. Dat gij dit niet nee verstaat

Gij hebt erg zwakke raad

Gij mocht het wel verstaan en horen

Bij het voorbeeld van hier tevoren

Dat ik u van de leeuw zei

1010 De avonturen volgen hen beide

Maar ik heb u zoveel bericht

Ik zal het u echt beter laten verstaan

Niet door uw wil alleen

Maar door de wereld algemeen

1015 Dat ze er op merken zullen

Beide de verstandige en de dommen

De dokter betekent God mede

Want men vindt in geen plaats

Dokter zonder zalf nee geen

1020 Uitgezonderd onze heer God alleen

En alle dokters die leven

God onze heer heeft hen gegeven

De geest daar ze bij werken

Die ons allen moeten versterken

1025 En dat ze kennen alle zaken

Daar men zalf van mag maken

En de edelstenen alzo gelijk

Die men vindt in aardrijk

Daar kracht aan ligt groot of klein

1030 Dat is bij onze Heer alleen

Al konden ze het lichaam genezen

Het moest alles door God wezen

Daar ze de kennis van aannemen

Maar ik zeg u dat niemand kan

1035 De ziel genezen van haar zonden

Dat ze er van wordt ontbonden

En zuiver en rein

Uitgezonderd onze heer God alleen

Hij mag ontbinden en genezen

1040 Hierbij zo mag God wel wezen

Dokter zonder geneesmiddelen

Toen zei de koning, ik wil het wel belijden

Dat gij zegt dat is waar

Echt sprak die goede man daarna

1045 Wanneer dat een man sterft

En het lichaam bederft

Berouwt hem zijn misdaad

Eer de ziel uit het lichaam gaat

En onze heer God mint

1050 Met goed hart en erkent

Al was hij de zondigste die leeft

Indien dat hij berouw heeft

En te biechten gaat

Eerlijk van zijn misdaad

1055 God brengt de ziel naar zijn hand

En beschermt het tegen de vijand

Hij doet er niets anders aan

Hij geselt wel een man

En de ziel alzo gelijk

1060 En brengt het naar zijn hemelrijk

Zonder zalf en stenen

En andere dokters nee geen

Maar die hier geneeskunst plegen

Als ze een wond hebben bezien

1065 Of ander euvel dat deert de man

Ze moeten dat kruid zoeken dan

Daar ze de man mee genezen

Zal hij genezen wezen

En alzo hij er heeft toegedaan

1070 Wat dat hij kan verstaan

Dat het de zieke komt te baten

Wil nee hem de dood niet laten

Ze neemt wel het lichaam

Is het hem lief of bekwaam

1075 Die dokter nee mag het niet verweren

Zijn zalf dient tot niets

Diegene moet zijn lijf begeven

Maar God verlengt de man zijn leven

En geeft hem gezondheid

1080 En laat hem leven tot de stonde

Dat hij hemelrijk verdient

Het doet goed te wezen Gods vriend

Nu heb ik u heer koning vertelt

Wat dus die twee zaken voorspelt

1085 De dokter en de leeuw

Daar ge zo bang van was

Toen zei de koning, God beloont het u heer

Gij bericht me nog min of meer

Dan alle waarheid

1090 Dat God door zijn ootmoed

Uw ziel moet betalen

En tot zijn rijk halen

Hoe graag zou ik zien

Dat gij mij bericht van die

1095 Wat die bloem voorspelt

Ge hebt mij veel vertelt

Dat ik ken en het is waar

Sprak de koning, ik kwam niet daar

Dat ik enige bloem zag

1100 Die mannen raad geven mag

Want ze kunnen niet spreken

Bij wat zaken, bij wat streken

Mag wezen de raad van de bloemen

Ik hoorde het nooit noemen

1105 Toen antwoordde die goede man

Ik zal het u berichten dan

Hoe bloemen raad mogen geven

Want het al aan die bloemen staat

[6vb] Dat ik heb gezegd en zeggen zal

1110 De bloemen, ze omsluiten alles

Dokter en leeuw

Ik ben te zeggen onvervaard

Hoe de bloemen spreken kunnen

Daar ligt vele deugden aan

1115 Zoals ge hier mag aanschouwen

De bloem draagt kroon boven alle vrouwen

En boven allen die nu leven

En onder God het beste raad kan geven

Van haar kwam die vrucht alleen

1120 Daar alle dingen groot en klein

Van leven en worden onderhouden

Ze is met recht bloem gescholden

Ze voedt zielen en lichamen

Van hen daar het haar bekwaam is

1125 En die het hier verdienen kan

Is het wijf of man

Zal ik u de waarheid belijden

En die voedde in de vlaktes

Hem 5000 te ene schaar

1130 Daar de 12 manden waren

Gevuld met de overblijfsels

Dit vindt men noch geschreven in brieven

Zal ik u de waarheid aanduiden

Het is de vrucht daar de Isralisch lieden

1135 Bij waren onthouden 40 jaar

In de woestijn, dat was waar

Daar ze van leefden te die tijd

Aldus zegt ons de Schrift

Bij de heilige engelen spijs

1140 In die manier en in die wijze

Leefden ze en waren daar

In de woestijn 40 jaar

Het was die vrucht daar Jozef die edele

Die was van het land van Arimatea

1145 Waren onthouden en zijn gezellen

Zal ik u de waarheid vertellen

Op de tijd dat ze vernamen

En van het land van belofte kwamen

In dat vreemde land

1150 Daar God ze had gezonden

Bij zijn bede en nij zijn macht

Want hij had wel de kracht

Het is de bloem daar de kerk

Bij is geleerd en mooie gemaakt is

1155 Het is de bloem wat zeker is

Daar God van geboren was

Die immermeer zal duren

Tegen gewoonte van natuur

Het is de wereld toeverlaat

1160 En mag vrijpleiten onze misdaad

[7 bladen + 3 katernen + 3 bladen ontbreken?]

[e7ra] Des hi es ghenesen ende ghesont

Siene wilde niet om .M. pont

Dat hi noch bedorue

Ende van sinen wonden storue

1165 Ende si die ioncfrouwe mede

Late daer ter seluer stede

Des si niemare heft vernomen

Of har lief sal weder comen

Ende iaet malichte in corten tiden

1170 Dar hare herte of sal verbliden

Dit louede die vrouwe van rostoc wel

Doe quam op .i. rosside snel

Een knape in ghereden

Met groter haesticheden

1175 Hi brochte enen scilt

Die hem an den hals hilt

Ende was dur steken ende dur houwen

Te meneger stede dat mochtmen scouwen

Hine brochte niet die helft daer

1180 Mar in somiger stede was hi claer

So dat si some waren vroet

Wat teikene daer ane stoet

[30 verzen ontbreken]

Dus is hij genezen en gezond

Ze wilde niet om 1000 pond

Dat hij noch bedierf

En van zijn wonden stierf

1165 En is de jonkvrouw mede

Laat daar terzelfder plaats

Dus ze nieuws heeft vernomen

Of haar lief zal weer komen

En ja het gebeurde al gauw

1170 Daar haar hart van zal verblijden

Dit loofde de vrouwe van Rostoc wel

Toen kwam op een snel paard

Een knaap in gereden

Met grote haast

1175 Hij bracht een schild

Die hij aan de hals hield

En was doorstoken en doorhouwen

Te menige plaats dat mocht men aanschouwen

Hij bracht niet de helft daar

1180 Maar in sommige plaatsen was het helder

Zodat sommigen bekend waren

Wat teken daaraan stond

[30 verzen ontbreken]

[e7rb] Ende mijn here gaf hem die sine

Noch ist an desen scilt an scine

1185 Dattene mijn here walewein droech

Dit es liteiken genoech

Hi es te meneger stede dur houwen

Ende dur steken als men mach scouwen

Alse daer in den camp gheuel

1190 Noch mogedijt hier an merken wel

Dese redene ende dese tale

Verstonden si allegader wale

Die gone die daer behorden

Die vrouwe van rostoc was van worden

1195 Ende van hare seluen so ontsteken

Sine mochte .i. wort niet spreken

Ende teerst dat si was becomen

Sprac si god moete mj verdoemen

Of ic nemmermeer verblide

1200 Toter wilen ende toter tide

Vor dat ic den ridder sal sien

Ende seker wesen van dien

Dat hijt es ende niemn el

Die miere herten voecht so wel

1205 [...............]

[29 verzen ontbreken]

En mijn heer gaf hem de zijne

Noch blijkt het aan dit schild

1185 Dat het mijn heer Walewein droeg

Dit is teken genoeg

Het is te menige plaats doorhouwen

En doorstoken zoals men mag aanschouwen

Zoals daar in het kampen gebeurde

1190 Noch mag ge hieraan goed merken

Deze reden en deze woorden

Verstonden ze allemaal wel

Diegene die daar behoorden

De vrouwe van Rostoc was van woorden

1195 En van zichzelf zo ontstoken

Zo kon geen woord spreken

En ten eerste dat ze was bijgekomen

Sprak ze, God moet mij verdoemen

Of ik nimmermeer verblijde

1200 Tot de wijl en tot de tijd

Voordat ik de ridder zal zien

En zeker wezen van die

Dat hij het is en niemand anders

Die mijn hart zo goed voegt

1205 [...............]

[29 verzen ontbreken]

[e7va] Dat het was walewein die here

Die mj behilt in mine ere

Twi ne hadde hijt mj met alre cracht

Ouer dach ende ouer nacht

1210 Onboden ende laten weten

Des ne sal ic niet vergeten

Die bode wilde keren weder

Ouer hoge ende ouer neder

Ne wilde hi daer niet langer dagen

1215 Doe dede hem die coninc vragen

Of hi den scilt daer wilde laten

Here seide hi god moete mj verwaten

Of ickene hier liete om enige haue

Al vondic man die se mj gaue

1220 Mijn here heuet mj so beuolen

Bernen moetic al te colen

Sprac van rostoc die vrouwe

Dur die ere ende dur die trouwe

Die mj die here heft gedaen

1225 Of mj sijn scilt sal ontgaen

Dien hi droech te siere side

Si dedene neme ende was blide

[...............]

[29 verzen ontbreken]

[e7va] Dat het was Walewein die heer

Die mij behield in mijn eer

Waarom nee had hij het mij met alle kracht

Over dag en over nacht

1210 Ontboden en laten weten

Dat nee zal ik niet vergeten

De bode wilde terug keren

Over hoge en over lage neer

Nee wilde hij daar niet langer dagen

1215 Toen liet hem de koning vragen

Of hij het schild daar wilde laten

Heer, zei hij, God moet mij verwijten

Of ik het hier liet om enige have

Al vond ik de man die het me gaf

1220 Mijn heer heeft me zo bevolen

Branden moet ik geheel tot kool

Sprak van Rostoc die vrouwe

Door de eer en door de trouw

Die mij die heer heeft gedaan

1225 Of mij zijn schild zal ontgaan

Die hij droeg op zijn zijde

Ze liet het nemen en was blijde

[...............]

[29 verzen ontbreken]

[e7vb] Dien nach dat was sijn gedochte

1230 Ende daer lach hi harde sochte

Ende hadde aet ende dranc

Dar was gepijnt om sinen danc

Des morgens doe hi dane voer

Bemaendene die abt ende besuoer

1235 Of hi daer omme betren quame

Hi hadde verstaen sinen name

Dat hi daer blidelike in vare

Ende hi den closter niet ne spare

Hi beualse altemale

1240 Gode ende porrede metter tale

Van daer voer hi also vort

Dat hi quam bi ere port

Die hiet cabenijn

Dar bi lach tconincrike fijn

1245 Dat arture behorde meest

Daer bi stont .i. scone foreest

Ende ene riuiere diep ende wijt

Eer hi hadde gevaren iet lange tijt

Quam ene ioncfrouwe in har gemoet

1250 Dier har leuen wale stoet

[30 verzen + 5 bladen + 29 verzen ontbreken?]

Die nacht dat was zijn gedachte

1230 En daar lag hij erg zacht

En had eten en drank

Daar was moeite gedaan om zijn dank

Գ Morgens toen hij vandaan ging

Vermaande hem de abt en bezwoer

1235 Of hij daar om verbeteren kwam

Hij had verstaan zijn naam

Dat hij daar blijde in komt

En hij het klooster niet nee spaarde

Hij beval ze allemaal

1240 God en porde met de woorden

Vandaar voer hij alzo voort

Dat hij kwam bij een poort

Die heet Cabenijn

Daarbij lag het edele koninkrijk

1245 Dat meest tot Arthur behoorde

Daarbij stond een mooi bos

En een rivier diep en wijd

Eer hij had gereden iets lange tijd

Kwam een jonkvrouw in zijn ontmoeting

1250 Die haar leven goed ging

[30 verzen + 5 bladen + 29 verzen ontbreken?]

[f8ra] Doe trac her walewein tswerd

Ende dander lach alse die niet ne begerd

Op te stane hem was so wee

1255 Hem dochte hine mochte nietmee

Want hi hadde sinen arm te broken

Ende seide gi sijt wel gewroken

Edel ridder ic beghere genaden

Ghi moget mj van den liue scaden

1260 Begerdijs ende ist v wille

Al sloegedi mj ic lage stille

Mi es te moede so onsochte

Al wildic vechten inne mochte

Doe seide her walewein ic late v leuen

1265 Wildi mj vwe trouwe geuen

Te vaerne dar ic v hete

Ende verlate v deser vete

Dats te arturs houe ter coninginnen

So mogedi hene sceiden met minnen

1270 Anders nemic v tleuen

So wil ic v mine trouwe geuen

Sprac die ridder die daer lach

Dat ic ne spare niet enen dach

[29 verzen ontbreken]

[f8ra] Toen trok heer Walewein het zwaard

En de ander lag als die niet nee begeert

Op te staan, het was hem zo pijnlijk

1255 Hij dacht hij mocht niet meer

Want hij had zijn arm gebroken

En zei, ge bent goed gewroken

Edele ridder, ik begeer genade

Ge mag me van het lijf beschadigen

1260 Begeerde gij het en is het uw wil

Al sloeg ge mij en ik lag stil

Me is te moede zo hard

Al wilde ik vechten, ik kan het niet

Toen zei heer Walewein, ik laat u leven

1265 Wilde je uw trouw geven

Te gaan daar ik u zeg

En laat u deze vete

Dat is tot Arthurՠs hof ter koningin

Dan mag je heen scheiden met minnen

1270 Anders neem ik u het leven

Dan wil ik u mijn trouw geven

Sprak de ridder die daar lag

Dat ik nee spaar niet een dag

[29 verzen ontbreken]

[8rb] T[er ..............]

1275 Dar hi den camp verwan

Jegen seguradese den starken man

Suldi v leueren gevaen

Ende alse gi dat hebt gedaen

So gaet te haren drussate

1280 Ende groetene mj vtermate

Dat swerd dat hem hinc beneuen

Dat hem die ioncfrou hadde gegeuen

Dat gaf hi den ridder ende hiet

Of gi daer enigen ridder siet

1285 Te houe die estor es ghenant

So geuet hem in sine hant

Ende of ghine niewer ne saget

Ic bid v dat gi om hem vraget

Ende segt dat hem die ridder sent

1290 Dur sinen wille op .i. prosent

Die seguradesse verwan

Daer leghet uele dogeden an

Dit was die ridder die daer lach

Ende die te voren op enen dach

1295 Tes coninc arturs houe was comen

Ende dien gi mj horet nomen

[29 verzen ontbreken]

Ter ..............

1275 Daar hij het kamp overwon

Tegen Seguradesse de sterke man

Zal u gevangen leveren

En als ge dat hebt gedaan

Zo ga tot haar drost

1280 En groet hem van mij uitermate

Dat zwaard dat hem hing benevens

Dat hem de jonkvrouw had gegeven

Dat gaf hij de ridder en zei

Als ge daar enige ridder ziet

1285 Te hof die Hestor is genoemd

Zo geef het in zijn hand

En als ge hem nergens nee ziet

Ik bid u dat gij om hem vraagt

En zeg hem dat hem de ridder zend

1290 Door zijn wil op een present

Die Seguradesse overwon

Daar ligt vele deugden aan

Dit was de ridder die daar lag

En die tevoren op een dag

1295 Te koning Arthur ‘s hof was gekomen

En die gij mij hoorde noemen

[29 verzen ontbreken]

[f8va] [..............] g[h]e[sc]ien

Van des males dat ic ridder ware

Eer ic quame in hare gheuare

1300 Doen had ic auenture .i. stic

So verre ende so vort dat ic

Bet met hare was gehort

Ende si verstont mine wort

Bet dan si hadde gedaen

1305 Ende seide wildic anegaen

Ene auenture ende beghinnen

Daer mede mochticse gewinnen

In dien dat icse volbrochte

Die auenture die si ane mj sochte

1310 Ende ic seide ic waers ghereet

Al te doene dat ic weet

Dat si begerde in houescheden

Doe hiet si mi comen hier ter steden

Hier vergaderen .vij. weghe

1315 Ende mochtic ghecrigen den zeghe

Jegen alle die gone die hier liden

Entie om auenture riden

Mochtic dat ghelucke ghewinnen

Dan alreerst soude si mj minnen

[29 verzen ontbreken]

..............geschieden

Van deze keer dat ik een ridder was

Eer ik kwam tot haar gegaan

1300 Toen had ik een deel avonturen

Zo ver en zo voort zodat ik

Beter van haar was gehoord

En ze verstond mijn woorden

Beter dan ze had gedaan

1305 En zei, wilde ik aangaan

Een avontuur en beginnen

Waarmee ik haar mocht winnen

Indien dat ik het volbracht

Dat avontuur dat ze aan me verzocht

1310 En ik zei, ik ben gereed

Alles te doen dat ik weet

Dat ze begeerde in hoffelijkheid

Toen zei ze me te komen hier ter plaatse

Hier komen 7 wegen tezamen

1315 En mocht ik de zege krijgen

Tegen al diegene die hier voorbij gaan

En die om avontuur rijden

Mocht ik dat geluk winnen

Dan allereerst zou ze mij minnen

[29 verzen ontbreken]

[f8vb] 1320En[de] g[i..............]

Ende wanen gi brinct desen scilt

Ende waer gi vaert ende wa[t] gi wilt

Si seide ridder gi sijt gaer

Jnne berechts v [d]it iaer

1325 Van al des gi mj [v]raget

Ende of gi niet sijt versaget

Ridet dane gi mj comen siet

Machlichte gi sullets weten iet

Eer gi dane sciet met minnen

1330 Ende ic vare ter coninginnen

Arturs wijf op dese stont

Doe seide die ridder diere was gewont

Joncfrowe dur v edelhede

Doet wel ende laet mj varen mede

1335 Goet gheselscap ende dachcortinge

Behort wel te minen din[g]e

Jc ben gewont ende gram

Mi es lief dat ic an v quam

Nv laet ons varen onder ons beiden

1340 Tote arturs houe eer wi sceiden

Dat v lieue moete ghescien

Ende si antworde hem met dien

[6 bladen + 5 verzen ontbreken?]

1320 En hij..............

En waarvan brengt ge dit schild

En waarheen je gaat en wat ge wilt

Ze zei ridder, ge bent gereed

Ik bericht het u dit jaar

1325 Van alles dat ge mij vraagt

En als ge niet bang bent

Rijd dan tot ge me komen ziet

Misschien zal ge iets weten

Eer ge vandaan scheidt met minnen

1330 En ik ga ter koningin

Arturs wijf op deze stond

Toen zei de ridder die er was gewond

Jonkvrouw, door uw edelheid

Doe goed en laat me meegaan

1335 Goed gezelschap en tijdverdrijf

Behoort wel tot mijn ding

Ik ben gewond en gram

Me is lief dat ik aan u kwam

Nu laat ons gaan onder ons beiden

1340 Tot Arthurՠs hof eer we scheiden

Dat u liefde moet geschieden

En ze antwoordde hem met die

[6 bladen + 5 verzen ontbreken?]

[g9ra] Meer dan hi hem van hem seluen dede

1345 Dat hi hem behelt lijf ende lede

Want hi seide hi hadde sijn wijf

Vele lieuer dan sijn lijf

Doe seide hestor hi wilde varen

Ende nam orlof an diere waren

1350 Doe suoer die ridder in diren eden

Eer hine dan liete sceden

Hi verlore eer sijn goet algader

Dat hem verstarf van sinen vader

Eer soude hi weten sinen name

1355 Ende hi die sine waert hem bequame

Ende ander vrienscap ende andre tale

Souden si delen in die zale

So lange bat hi hem ende besuoer

Dat hi metten ridder voer

1360 In dien casteel ende alsire quamen

Inne mochte v lichte niet bi namen

Ghenoemen die ere entie werdichede

Die men hestore dede

Beide met daden ende met talen

1365 Si ghingene alle wel onthalen

Die ridder vragede om hestors name

Dat hine hem seide waert hem bequame

Ende wane hi quame ende wie hi ware

Hi soude gerne weten niemare

1370 Doe nomede hem hestor algader

Sinen name ende sinen vader

Wie hi was ende hoe hi hiet

Hine wilds hem helen niet

Ende dat hi van logers gheboren ware

1375 Ende voere hare entare

Om enen ridder dien hi sochte

Ende gerne vonde of hi mochte

Alse hi den riddre hadde gheseit

Des hi hem vragede die wareit

1380 Vragede hi den werd om die ioncfrouwe

Die hi vant in groten rouwe

Wie si ware ende hoe si hiet

Ende twi si hare so sere mesliet

Ende wes mense wilde voeren van daer

1385 Doe sprac die werd ic seg v waer

Van deser dinc algader

Bi gode onsen rechten vader

Die ioncfrou es mijn wijf

Jc minse ghelijc mijns selues lijf

[15 verzen ontbreken

Meer dan hij hem van zichzelf deed

1345 Dat hij hem behield lijf en leden

Want hij zei, hij had zijn wijf

Veel liever dan zijn lijf

Toen zei Hestor, hij wilde gaan

En nam verlof aan die er waren

1350 Toen zwoer die ridder in duren eden

Eer hij hem vandaan liet scheiden

Hij verloor eerder al zijn goed

Dat hem verstierf van zijn vader

Eerder zou hij weten zijn naam

1355 En hij de zijne was het hem bekwaam

En andere vriendschap en andere woorden

Zouden ze delen in de zaal

Zo lang bad hij hem en bezwoer

Dat hij met de ridder voer

1360 In dat kasteel en toen ze er kwamen

Ik mocht u niet licht met namen

Noemen die eer en waardigheid

Die men Hestor deed

Beide met daden en met woorden

1365 Ze gingen allen goed onthalen

De ridder vroeg om Hestorՠs naam

Dat hij hem zei was het hem bekwaam

En waarvan hij kwam en wie hij was

Hij zou graag nieuws weten

1370 Toen noemde hem Hestor allemaal

Zijn naam en zijn vader

Wie hij was en hoe hij heette

Hij wilde het hem niet verhelen

En dat hij van Logers geboren was

1375 En voer hier en daar

Om een ridder die hij zocht

En graag vond als hij kon

Toen hij de ridder had gezegd

Dus vroeg hij hem de waarheid

1380 Vroeg hij de waard om de jonkvrouw

Die hij vond in grote rouw

Wie ze was en hoe ze heette

En waarom ze zich zo zeer misdroeg

En waarom men ze wilde voeren vandaar

1385 Toen sprak de waard; ik zeg u waar

Van dit ding allemaal

Bij God onze rechte vader

Die jonkvrouw is mijn wijf

Ik bemin haar gelijk mijn eigen lijf

[15 verzen ontbreken]

[g9rb] 1390. [ɉ] groot

[5 verzen ontbreken]

[..............]e

E[..............]

Die [i]onc[f]rou [........]orde

Sine wilde ne ghenen man kiesen

1395 No dur winnen no dur verliesen

Die men hare te voren brochte

En ware dat hare dochte

Dat si haren eet behilde

Ende sine te manne hebben wilde

1400 Dus bleef si te huwene menegen dach

Om dat si nerghent ne sach

Man die hare betame

Ende die hadde sulken name

Also alse har vader hiet

1405 Eer hi vander werelt sciet

Sint horde si mijns gewagen

Sulken lieden die mj sagen

Ende si gauen mj groten lof

Alne was ic niet werdich der of

1410 Ende seiden dat ic goet ridder ware

Dus brochten si niemare te hare

Sonder valsch ende loos

So verre dat si mi vercoos

Ende behiet mj hare minne

1415 Ende ic dede se in minen sinne

Andre scout ne had ic van hare

Als vor hare maghe quam niemare

Dat wi dus droegen ouer een

Ic ende sie onder ons tween

1420 Si wilden hare nemen algader

Dat hare bestarf van haren vader

[6 verzen ontbreken]

1390. ɉ]root

[5 verzen ontbreken]

..............e

E..............

De jonkvrouw........hoorde

Ze wilde nee geen man kiezen

1395 Nog door winnen nog door verliezen

Die men haar tevoren bracht

En was het dat ze dacht

Dat ze haar eed behield

En ze niet tot man hebben wilde

1400 Dus bleef ze te huwen menige dag

Omdat ze nergens nee zag

Man die haar betaamde

En die had zoՠn naam

Alzo als haar vader heette

1405 Eer hij van de wereld scheidde

Sinds hoorde ze van mij gewagen

Sommige lieden die mij zagen

En ze gaven mij grote lof

Al nee was ik er niet waardig van

1410 En zeiden dat ik een goede ridder was

Dus brachten ze nieuws tot haar

Zonder valsheid en loos

Zo ver dat ze mij verkoos

En zei mij haar minne

1415 En ik deed haar in mijn zin

Andere schuld had ik niet van haar

Toen voor haar verwanten het nieuws kwam

Dat we dus overeenkwamen

Ik en zijn onder ons tween

1420 Ze wilden haar nemen allemaal

Dat haar bestierf van haar vader

[6 verzen ontbreken]

[g9va] O[..............]

L[..............]

E[..............]

1425 D[..............]

J[..............]

E[..............]

N[..............]

M[..............]

1430 V[..............]

D[..............]

Al[s ............]

No[c.............]

Inn[..............]

1435 Mar [..............]

Waer[b.............]

Ende wi[.............]

Ende sulk[............]

Om sine [........ hi] dede

1440 Doe dit algader was leden

Ende wi hier quamen ghereden

Waren si blide die wi hier vonden

Si waenden wel ten seluen stonden

Haue ende goet hebben verloren

1445 Doe brochten si der ioncfrowen te voren

Ende rieden hare dat si mj name

Dat soude wesen hare vrame

Si ghebaerde alst har leet ware

Nochtan liet si verstriden hare

1450 Ende dede dat men hare riet

Siene liets dur hare maghe niet

Alsie hare dus hadde bekeert

Helden si se ouer gonneert

Die ghene daer si of was gheboren

1455 Ende onboden hare te voren

Dat si se onteren souden

Ende mj brenghen ter moude

Noch heb ics mj gewacht al

Danc hebbe god ende goet geual

1460 Ende si die mj stonden te staden

Doe ic bi wilen was verladen

Huden hadden si mj gewacht

Ende quamen hier met harre cracht

Dar ic sat in .i. bat

1465 Ende ne peinsde niet om dat

Jc was ghequetst dat wisten si wel

Van enen perde dat op mj vel

[5 verzen ontbreken]

O..............

L..............

E.............

1425 D..............

J..............

E.............

N.............

M............

1430 V..............

D..............

Als ............

Noc.............

Inn..............

1435 Mar..............

Waer b.............

En wi............

En zulk............

Om zijn........ hij deed

1440 Doe dit allemaal was geleden

En wij hier kwamen gereden

Waren ze blijde die wij hier vonden

Ze waanden wel terzelfder stonden

Have en goed hebben verloren

1445 Toen brachten ze de jonkvrouw tevoren

En raden haar aan dat ze mij nam

Dat zou tot haar baat wezen

Ze gebaarde alsof het haar leed was

Nochtans liet ze zich overtuigen

1450 En deed dat men haar aanraadde

Zie liet het niet door haar verwanten

Toen ze zich aldus had veranderd

Hielden ze haar voor vervloekt

Diegene waar ze van was geboren

1455 En ontboden haar tevoren

Dat ze haar onteren zouden

En mij brengen ter modder

Noch heb ik me gewacht al

Dank heeft God en goed geluk

1460 En zij die mij bijstonden

Toen ik soms was verladen

Heden hadden ze mij bewaakt

En kwamen hier met hun kracht

Daar ik zat in een bad

1465 En nee peinsde niet om dat

Ik was gekwetst, dat wisten ze wel

Van een paard dat op mij viel

[5 verzen ontbreken]

[g9vb] Dat sie emmer te homissen gaet

1470 Wine peinsden om gheen baraet

Doe quamen si met harre lagen

Teersten dat si se saghen

Si riepen helpe ende warens gram

So verre dat mj te voren quam

1475 Ende ic ne wilde niet langer baden

Ende scoot an mine gewaden

Ende wapende mj met haestichede

Ende .ij. ridders die icker hadde mede

Nv mogedi horen op wat

1480 Dat mine viande daden dat

Dat si dus mijn wijf vingen

Si wildenre mj mede ghebringen

Ende dan slaen ofte vaen

Eer dat ic hem soude ontgaen

1485 Dit was al hare ghedochte

Ende ic haeste mj als ic eerst mochte

Ende quam tote hem gevaren

Ende .ij. ridders die met mj waren

Jc begonste op hem vechten

1490 Ende wilde mijn wijf berechten

Ende si werden hem of si conden

Dit herden wi langhe stonden

Sine mochten mj niet wech bringen

Want inne wildes niet gehingen

1495 Doe peinsden si enen raet mettien

Ende senden mijn wijf wech met hem drien

Ende vermanden mj so onsochte

Dat ic hare volgen niet ne mochte

Jc moest ghedogen wast quaet of goet

1500 Doe quamedi here in hare gemoet

Ende namet se hem bi vwer doghet

God die es der werelde voget

Hi lones v met groten lone

Ende spanne vwer zielen crone

1505 Ten ionxten dage daer god sal doemen

Ende late v te siere genaden coemen

Ende den ridder dien gi dodet daer

Weet dat wel ouer waer

Hi was die beste van desen lande

1510 Nv heb ic vele meerre viande

Dan ic hadde hier te voren

Dur dat hi heft sijn lijf verloren

Mar sint dat es ghesciet

Wine moghens leuende maken niet

[7 bladen + 2 katernen + 7 bladen ontbreken?]

[h10ra] 1515 Si waren met bliscepen te gader

Alst kint metten vader

Dat ze immer te Hoogmis gaat

1470 We peinsden om geen bedrog

Toen kwamen ze met hun hinderlagen

Ten eersten dat ze hen zagen

Ze riepen help en waren gram

Zo ver dat het mij tevoren kwam

1475 En ik nee wilde niet langer baden

En schoot aan mijn gewaden

En wapende met met haast

En 2 ridders die ik er had mede

Nu mag je horen op wat

1480 Dat mijn vijanden deden dat

Dat ze dus mijn wijf vingen

Ze wilden mij mede brengen

En dan slaan of vangen

Eer dat ik hen zou ontgaan

1485 Dit was al hun gedachte

En ik haastte me zo gauw ik kon

En kwam tot hen gegaan

En 2 ridders die met mij waren

Ik begon op hen te vechten

1490 En wilde mijn wijf helpen

En ze verweerden hen zoals ze konden

Dit hielden we vol lange stonden

Ze mochten mij niet weg brengen

Want ik wilde het niet toestaan

1495 Toen peinsden ze meteen een raad

En zonden mijn wijf weg met hen drie

En overmanden mij zo hard

Dat ik hun niet volgen mocht

Ik moest het gedogen, was het kwaad of goed

1500 Toen kwam de heer in hun ontmoeting

En nam ze haar met uw deugd

God die is de voogd van de wereld

Hij beloont het u met groot loon

En spant uw ziel de kroon

1505 Ten jongste dag daar God zal verdoemen

En laat u tot zijn genade komen

En de ridder die gij doodde daar

Weet dat wel voor waar

Hij was de beste van dit land

1510 Nu heb ik veel meer vijanden

Dan ik had hier tevoren

Doordat hij zijn lijf heeft verloren

Maar sinds het is geschied

We mogen hem niet levend maken

[7 bladen + 2 katernen + 7 bladen ontbreken?]

1515 Ze waren met bljdschap tezamen

Als het kind met de vader.

Hoe walewein voer ende hestor mede

Te sorlois in die stede

Hier comt .i. andre redene in

1520 Nv mogedi horen dit beghin

Doe walewein hadde verwonnen

Ens hem god hadde geionnen

Dien ridder dien hi daer vant

Was .i. bode wech ghesant

1525 Te sorlois in die stede

Nv mogedi horen wat hiere dede

Hi brochte niemare galiote

Ende sinen gheselle lantslote

Dat dien riddre van der cautsiede

1530 Sulke auenture ghesciede

Dattene .i. ridder verwan

So dat hi werden moeste sijn man

Anders hadde hi verloren tleuen

Ne hadde hi hem niet op ghegheuen

1535 Doe vrag[ede] galioot om niemare

Of hi wiste wie hi ware

Die bode seide neen ic niet

[29 verzen ontbreken]

Hoe Walewein voer en Hestor mede

Te Sorlois in die stad.

Hier begint een ander verhaal

1520 Nu mag je horen dit begin

Toen Walewein had overwonnen

En het hem God had gegund

De ridder die hij daar vond

Was een bode weg gezonden

1525 Te Sorlois in die stad

Nu mag je horen wat hij er deed

Hij bracht Galioot nieuws

En zijn gezel Lancelot

Dat de ridder van de kasseien (straatweg)

1530 Zoՠn avontuur geschiedde

Dat hem een ridder overwon

Zodat hij zijn man moest worden

Anders had hij verloren het leven

Nee, had hij zich niet overgegeven

1535 Toen vroeg Galioot om nieuws

Of hij wist wie hij was

De bode zei, neen ik niet

[29 verzen ontbreken]

[h10rb] Dusghedaen was sijn ghedochte

Ende sende wech alse hi eerst mochte

1540 Enen ridder ten torne waert

Ende bat hem dat hi niet ne spaert

No dur verlies no dur ghewin

Hine vare ten torne no meer no min

Daermen die tolne hilt

1545 Ende voert spere ende scilt

Ende hout die vsage

Van den torne ende dat passage

Ende hijt ne liete dur ghene noot

Te doene dat hi hem gheboot

1550 Hi wapende hem ende voer met liste

Dats lantsloot niet ne wiste

Dur dat hem galioot verboot

Ende voer wech m[et haesten] groot

Hi voerde scilt spere ende brant

1555 Ende quam ten torne daer hi vant

Scone bodscap ende blide

Ende waren versoent van haren stride

Die ridder groete alse hi daer quam

Die hi daer vant ende vernam

1560 [...............]

[29 verzen ontbreken]

Dusdanig was zijn gedachte

En zond weg zo gauw hij kon

1540 Een ridder ter toren waart

En bad hem dat hij niet nee spaart

Nog door verlies nog door gewin

Hij gaat naar de toren min of meer

Daar men de tol hield

1545 En voer speer en schild

En houdt de gewoontes

Van de toren en die passage

En hij het nee liet door geen nood

Te doen dat hij hem gebood

1550 Hij wapende hem en voer met list

Zodat Lancelot het niet nee wist

Doordat hem Galioot verbood

En voer weg met grote haast

Hij voerde schild, speer, en zwaard

1555 En kwam te toren daar hij vond

Mooie en blijde boodschap

En waren verzoend van hun strijd

De ridder groette toen hij daar kwam

Die hij daar vond en vernam

1560 [...............]

[29 verzen ontbreken]

[h10va] Ende souden keren cortelike

Weder in arturs rike

Die ridder seide hi daet gerne

Des hem niet stonde tonberne

1565 Ende voer wech in corter stont

Nochtan was hi sere gewont

Ter coninginnen ende seide hare

Die bodscap entie niemare

Die hare walewein onboot

1570 Beide clene ende groot

Des verhogede die vrouwe

Ende haddes bliscap sonder rouwe

Doe si die niemare hadde gehort

Ende si seit der ioncfrouwen vort

1575 Die hestor met h[ar]e liet

Doe hi tacht[erst va]n hare sciet

Si was blide van den worde

Doe si van hestore horde

Dat hi was blide ende ghesont

1580 Dan si was op eneghe stont

So wel behaghets der ioncfrouwen

Want si minde met goeder trouwen

[...............]

[29 verzen ontbreken]

En zouden gauw keren

Weer in Arthurՠs rijk

De ridder zei dat hij het graag deed

Dus hem stond niets te ontberen

1565 En ging gauw weg

Nochtans was hij zeer gewond

Ter koningin en zei haar

De boodschap en het nieuws

Die haar Walewein ontbood

1570 Beide klein en groot

Dus verheugde die vrouwe

En had blijdschap zonder rouw

Toen ze het nieuws had gehoord

En ze zei het de jonkvrouw voort

1575 Die Hestor met haar liet

Toen hij laatst van haar scheidde

Ze was blijde van de woorden

Toen ze van Hestor hoorde

Dat hij was blijde en gezond

1580 Dan ze was op enige stond

Zo goed behaagde het de jonkvrouw

Want ze minde met goede trouw

[...............]

[29 verzen ontbreken]

[h10vb] Hier beghint dese tale

1585 Galioot verstont wale

Dat lantsloot was tongemake

Dur die dinc dur die sake

Dat hine vacht none tornierde

Ende hi alle daghe vierde

1590 Ende peinsde hi soudene leden

Daer hi niet ne mochte sceden

Van hem en ware bi sinen wille

Ende soude .i. stic wesen stille

Toter wilen dat hi vername

1595 Andre niemare ende si hem quame

Nv hadde galioot ene ueste

Die alre scoonste entie beste

Die hi hadde in al sijn lant

Die was lantslote al onbecant

1600 Daer dedene galioot met hem varen

So dat siere beide waren

Alse lieue ghesellen

Die ueste daer ic v of sal tellen

Sie was in enen busch g[hestae]n

1605 Ende met watre al omme beuaen

[...............]

[29 verzen + 4 bladen + 38 verzen ontbreken?]

Hier begint dit verhaal

1585 Galioot verstond wel

Dat Lancelot was te ongemak

Door dat ding, door die zaak

Dat hij niet vocht nog toernooide

En hij alle dagen vierde

1590 En peinsde hij zou hem leiden

Daar hij niet nee mocht scheiden

Van hem tenzij bij zijn wil

En zou een stuk stil wezen

Tot de tijd dat hij vernam

1595 Ander nieuws en ze hem kwam

Nu had Galioot een vesting

De aller mooiste en de beste

Die hij had in al zijn land

Die was Lancelot geheel onbekend

1600 Daar liet hem Galioot met hem gaan

Zodat ze er beide waren

Als lieve gezellen

De vesting waarvan ik u zal vertellen

Zo stond in een bos

1605 En met water alom bevangen

[...............]

[29 verzen + 4 bladen + 38 verzen ontbreken?]

[j11ra] Wi souden ons metten coninc kere[n]

Ende helpen te siere eren

Eer wi sceiden van den pleine

1610 Dit ghenoegede waleweine

Ende sinen ghesellen alle

Ende proeueden hare geualle

Si keerden hem iegen arture

Doe traect volc van den mure

1615 Die coninc was sciere verdreuen

Doene lantsloot hadde begeuen

Ende walewein ende sine ghesellen

Daer wi of spreken ende tellen

Des was [d]ie coninc droeue vterm[aten]

1620 Hi moeste keren tot vor die zaten

[142 verzen ontbreken]

We zouden ons met de koning keren

En helpen tot zijn eren

Eer we scheiden van de vlakte

1610 Dit vergenoegde Walewein

En al zijn gezellen

En beproefden hun geluk

Ze keerden hen tegen Arthur

Toen trok het volk van de muur

1615 De koning was snel verdreven

Toen Lancelot het had verlaten

En Walewein en zijn gezellen

Daar we van spreken en vertellen

Dus was de koning uitermate droevig

1620 Hij moest keren tot voor die zaten

[142 verzen ontbreken]

[j11vb] [Binnen] der nacht of hise minde

[Si sou]de hem senden so gehinde

[Enen] garsoen diene soude

[Leden] daer hi wesen woude

1625 [Des w]as die coninc harde vr[o]

[Dat si] ghelouet hem also

[Ende seide] hare dat hi soude

[Comen] seder dat siet woude

[Ende kee]rde weder in sijn here

1630 [Hi wa]ende warden buter were

[Van bl]iscepen dat hem so soude comen

[Alse hi] orlof hadde genomen

[Keerde] hi te sinen paulioene

[Daer hi] vant sine baroene

[1 blad ontbreekt]

Binnen de nacht of hij haar minde

Ze zouden hem zenden zo nabij

Een bediende die hem zou

Leiden daar hij wezen wilde

1625 Dus was de koning erg vrolijk

Dat ze hem beloofden alzo

En zei haar dat hij zou

Komen sinds dat ze het wilde

En keerde weer in zijn leger

1630 Hij waande af te wachten zonder verweer

Van blijdschap dat het hem zo zou komen

Toen hij verlof had genomen

Keerde hij tot zijn paviljoen

Daar hij zijn baronnen vond

[1 blad ontbreekt]

[k12ra] 1635. Doene was] d[ae]r gheen l[ang]er beiden

Die her[en daden he]m ghereiden

Die [porren] wilden metten daghe

Hem ware leet dat mense saghe

Doe si hare wapinen hadden an

1640 Doe ne sach [men] nie so sconen man

Alsi waren onder hem tween

Si ondercusten hem al in een

Elc iegen sijn lief eer si scieden

Jnne mochtet al niet niet bedieden

1645 Ende leueden sonder rouwe

Van malohaut die vrouwe

Doe si den scilt beloken sach

Dar si of hadde gehort gewach

Sprac si toter coninghinne

1650 Nv sie ic wel ende bekinne

Dat v die beste ridder mint

Diemen weet ende bekint

Ende edel ende scone

Jane droech sijn vader crone

1655 Sprac genievre die coninginne

Tis wel recht dat ickene minne

Galioot begonste vraghen

Van den scilde dien si daer sagen

Wat datter ane lach

1660 Hi hads daer gehort gewach

Doe seide van malohaut die vrouwe

Here bi miere rechter trouwe

Die scilt was hier ghesent te clouen

Van beneden toter bouen

1665 Ende es versament alse gi siet

Dit ne bediedet anders niet

Dan lantsloot soude wesen

Van arturs maisniede ende ute ghelesen

Dit was der coninginnen gevoech

1670 Si antworde ende loech

Dat galioot niet hadde vernomen

Ic hope het salre toe comen

Dit was gehert so langhe

Si moesten porren bi beduange

1675 Si saghen den dach verbaren

Ende ne dursten niet langer sparen

Si corten hare tale

Ende ondersekerden altemale

Dat si versamen souden daer

1680 Opten eersten nacht daer naer

Des gauen die heren hare trouwen

Ende scieden van den vrouwen

Sie voeren wech sonder respijt

Ende quamen weder wel te tijt

1685 Binnen der tente daer walewein lach

Eer dat mense horde ofte sach

[12rb] Ende ghingen te bedde in dier gebare

Joftes algader niet ne ware

1635. Toen was er geen langer wachten

Die heren gingen zich bereiden

Die porren wilden met de dag

Hem was het leed dat men ze zag

Toen ze hun wapens aan hadden

1640 Toen nee zag men niet zoՠn mooie man

Als zij waren onder hen twee

Ze kusten hen elkaar

Elk tegen zijn lief eer ze scheiden

Ik kon alles niet aanduiden

1645 En leefden zonder rouw

Van Malohaut die vrouwe

Toen ze het schild gesloten zag

Daar ze van had horen gewagen

Sprak ze tot de koningin

1650 Nu zie ik wel en beken

Dat u de beste ridder bemint

Die men weet en bekent

En edel en mooi

Ja, nee, droeg zijn vader kroon

1655 Sprak Genievre de koningin

Het is wel recht dat ik hem bemin

Galioot begon te vragen

Van het schild die ze daar zagen

Wat dat er mee was

1660 Hij had het daar horen gewagen

Toen zei van Malohaut die vrouwe

Heer bij mijn rechte trouw

Dat schild was hier gezonden in kloven

Van beneden tot boven

1665 En is verzameld zoals ge ziet

Dit nee betekent niets anders

Dan het van Lancelot zou wezen

Van Arthurՠs manschappen en uitgelezen

Dit was de koninginnen gevoeg

1670 Ze antwoordde en lachte

Dat Galioot het niet had vernomen

Ik hoop het zal er van komen

Dit was gehard zo lang

Ze moesten porren bij bedwang

1675 Zo zagen de dag openbaren

En nee durfden niet langer sparen

Ze korten hun gesprek

En verzekerden zich allemaal

Dat ze verzamelen zouden daar

1680 Op de eerste nacht daarna

Dus gaven de heren hun trouw

En scheiden van de vrouwen

Ze voeren weg zonder respijt

En kwamen weer wel op tijd

1685 Binnen de tent daar Walewein lag

Eer dat men ze hoorde of zag

[12rb] En gingen te bed in die manier

Of het allemaal niets was

Hoe walewein hestor ende galioot

1690 Gheuanghen worden ende lantsloot

Nv latic bliuen dese dinc

Ende telle v van den coninc

Die in die roke was gevaen

Als die van binnen hadden verstaen

1695 Dat hem die scone dach verbaerde

Achter den uelde ende verclaerde

Namen si des conincs scilt

Ende hinghene daer hi hilt

Ten cartelen vutwaert

1700 Des int here menich veruaert

Ende sijns neuen daer bi

Daer riepen owach owi

Vans conincs lieden int here

Si waenden warden vter were

1705 Ende her walewein te voren

Men mochte sine kele horen

Bouen allen diere waren

Ende omme sinen oem mesbaren

Mar lantsloot troestene sere

1710 Ende suoer bi gode onsen here

Wi sullen den coninc verlossen wel

Al waren si binnen noch also fel

Nv houdes v an mine woort

Of daer wert wonder omme ghestoort

1715 Met deser tale no meer no min

Quam die ioncfrouwe gereden in

Die hem gewiset hadde arture

Optie wile ende optie vre

Dat si .iv. versament waren

1720 Ende an hem quamen gevaren

Nv vermaende die ioncfrouwe

Den .iv. heren van harre trouwe

Die si hare gauen optie vre

Doe si hem wijsde arture

1725 Ende van hare scieden in .i. plein

Doe seide her walewein

Joncfrou dur genaden

Wine hebbens nv ghene staden

Te horne na vwe sake

1730 Wi sin sere tongemake

Want die coninc es gevaen

Wine mogher niet toe staen

Verdraghets ons dur genade

Si seide wildi werken bi rade

1735 Jc sal v vroet maken

Bi wat niemaren ende bi wat saken

Dat gi den coninc sult gewinnen

Ende ontgaen van daer binnen

[12va] Si hebben gedreghen ouer een

1740 Die daer sijn in den steen

Dat menne sal voeren in yrlant

Ende dit nes noch niemene becant

Diet v mochte bringen te voren

Jc sal v seggen wildijt horen

1745 Si hebben in yrlant die cracht

Vele beter entie macht

Ende sijnre bet bekent

Vele dan hier omtrent

Moghen si den coninc bringen daer

1750 Hi ware v te haelne suaer

Ende ic weet die wile entie vre

Dat si sullen porren met arture

Dien si hebben geuaen daer binnen

Ende suldine emmermeer gewinnen

1755 Dat sal bi minen rade wesen

Alsi den wech hebben ghelesen

Omte rumene dit lant

Ende dat v es onbecant

Jc zal v leden alle viere

1760. Daer gine moghet lossen sciere

Des waren si blide ende vro

Ende si ghelouet hem also

Optie tijt dat hare goet dochte

Voer si met hem daer si se brochte

1765 Tere passage bider veste

Ende seide hem dat waert beste

Dat si den coninc daer vorstoeden

Si soudens wesen sonder hoeden

Die gone die daer sijn binnen

1770 Dat gi die passage sult winnen

Dus was daer dat couent gemaect

Alsi ten passage quamen geraect

Daer sise alle viere hadde gheleidet

Si sprac sijt hier ende onbeidet

1775 Jc sal scire weder keren

Ghi sult den coninc verlosen met eren

Ghi sultene scire bringen sien

Ende si gheloueden hare van dien

Ende peinsden dattet ware trouwe

1780 Doe ghinc dane die ioncfrouwe

Ende ouer ene corte wile

Datmen mochte ene halue mile

Riden. horden si met luder kele

Helpe roepen harde vele

1785 Ende si saghen ter vesten waert

Vte porren harde menech paert

Daer liede op saten

Wel gewapint vtermaten

Ende saghen comen in den rinc

1790 Enen ghelijc den coninc

[12vb] Enen ge[wapin]den [ma]n

Dies conincs [w]api[n]en hadde an

Ende enen andren in [dier] gebare

Als oft sijn neue ware

1795 Ghene .ij. die si daer brochten

Si sloeghen sere ende vochten

Optie ghene die bi hem waren

Ghelijc of si wilden ontfaren

Ende si hem verwerden ouer noot

1800 Dit versaghen si alle. ende lantsloot

Waende dat die coninc ware

Dat daer quam in diere ghebare

Dit hadde lantsloot vercoren

Ende sloech met sporen voren

1805 Hi waende den coninc staen te staden

Die hem dochte so sere verladen

Ende si grepene onder hem twee[n]

Daer deen die coninc van sceen

Ende worpen lantslote neder

1810 Eer hi hem verrechten mochte weder

No hem dandre quamen te staden

Was hi also sere verladen

Des hi selden gewone was

Hets wonder groot dat hijs ghenas

1815 Ende trecten binnen der uesten

En quam hem niet ten besten

Ende daden hem sine wapine uut

Toten hemde ende toter huut

Ende seiden men soude hem thouet of slaen

1820 Hine sekerde te bliuene geuaen

Lantsloot sprac dat doe ic wel

Jnne beghere niewet el

Jc hadde lieuer doot te sine

Dan mj dese laster es anschine

1825 Si namen enen andren man

Ende daden hem lantsloots wapine an

Van siere langhe van siere grote

Alse hi hem best ghenote

Ende ghingen die porte ontsluten

1830 Ende stuerden den gonen daer buten

Daer sine .iij. ghesellen waren

Hem uolgede menich moederbaren

Ende hi seide sijts sonder hoede

Ghesellen onse dinc gaet alte goede

1835 Sijt te gemake ende hout v stille

Wi sullen den coninc tonsen wille

Hebben. die pais es ghemaect

Die andre hilden hare swerde al naect

Si waenden hebben goet gheleide

1840 Ende stakense weder in die sceide

Des waren si blide ende vro

Ende waren omme bringhet so

[3 dubbelbladen ontbreken]

Hoe Walewein, Hestor en Galioot

1690 Gevangen worden en Lancelot

Nu laat ik dit ding blijven

En vertel u van de koning

Die in die rook was gevangen

Toen die van binnen hadden verstaan

1695 Dat hen de mooie dag openbaarde

Achter de velden en verhelderde

Namen ze het schild van de koning

En hing het daar hij het hield

Ten kartelen buiten

1700 Dus in het leger werd menigeen bang

En zijn neven daarbij

Daar riepen; o wee, o wie

Van konings lieden in het leger

Ze waanden worden zonder verweer

1705 En heer Walewein tevoren

Men mocht zijn keel horen

Boven allen die er waren

En om zijn oom misbaren

Maar Lancelot troostte hem zeer

1710 En zwoer bij God onze heer

We zullen de koning wel verlossen

Al waren ze binnen noch alzo fel

Nu houd u aan mijn woord

Of daar wordt wonder om gestoord

1715 Met deze woorden min of meer

Kwam die jonkvrouw ingereden

Die hen Arthur had gewezen
Op die tijd en op dat uur

Dat zij 4 verzameld waren

1720 En naar hem kwam gegaan

Nu vermaande die jonkvrouw

De 4 heren van haar trouw

Die ze haar gaven op dat uur

Toen ze hen Arthur wees

1725 En van haar scheiden in de vlakte

Toen zei heer Walewein

Jonkvrouw, door genade

We hebben nu geen tijd

Te horen naar uw zaak

1730 We zijn zeer te ongemak

Want de koning is gevangen

We mogen het niet toestaan

Verdraag het ons door genade

Ze zei; wil je je met raad werken

1735 Ik zal u bekend maken

Bij wat nieuws en bij welke zaken

Dat ge de koning zal winnen

En ontgaan van daar binnen

[12va] Ze zijn overeen gekomen

1740 Die daar zijn in het kasteel

Dat men hem zal voeren in Ierland

En dit nee is noch niemand bekend

Die het u tevoren mocht brengen

Ik zal het u zeggen wilde ge het horen

1745 Ze hebben in Ierland de kracht

Veel beter en de macht

En zijn er beter bekend

Veel beter dan hier omtrent

Mogen ze de koning daar brengen

1750 Hij was te halen zwaar

En ik weet de tijd en het uur

Dat ze zullen porren met Arthur

Die ze hebben gevangen daar binnen

En zal je hem immermeer winnen

1755 Dat zal bij mijn raad wezen

Als ze de weg hebben gelezen

Om te ruimen dit land

En dat onbekend is

Ik zal u leiden alle vier

1760. Daar gem hem snel mag verlossen

Dus waren ze blijde en vrolijk

En ze beloofden hen alzo

Op de tijd dat haar goed dacht

Voer ze met hen daar ze hen bracht

1765 Tot een passage bij de vesting

En zei hen dat was het beste

Dat ze de koning daar vonden

Ze zouden wezen zonder hoede

Diegene die daar binnen zijn

1770 Dat ge de passage zal winnen

Dus was daar die afspraak gemaakt

Toen ze aan de passage raakten

Daar ze hen alle vier had geleid

Zo sprak, wees hier en wacht

1775 Ik zal snel terug keren

Gij zal de koning verlossen met eren

Ge zal hem snel zien brengen

En ze geloofden haar van dat

En peinsden dat het trouw was

1780 Toen ging vandaan de jonkvrouw

En na een korte tijd

Dat men mocht een halve mijl

Rijden hoorden ze met luide keel

Help roepen erg veel

1785 En ze zagen ter vesting waart

Uitgaan menig paard

Daar lieden op zaten

Uitermate goed gewapend

En zagen komen in de ring

1790 Een gelijk de koning

Een gewapende man

Die konings wapens aan had

En een andere in die gebaren

Alsof het zijn neef was

1795 Die 2 die ze daar brachten

Ze sloegen zeer en vochten

Op diegene die bij hen waren

Gelijk of ze wilden ontkomen

En ze zich verweerden door nood

1800 Dit zagen ze allen en Lancelot

Waande dat het de koning was

Dat daar kwam in die gebaren

Dit had Lancelot uitgekozen

En sloeg met sporen voren

1805 Hij waande de koning bij te staan

Die hem dacht zo zeer verladen

En ze grepen hem onder hen twee

Daar de een de koning van scheen

En wierpen Lancelot neer

1810 Eer hij hem oprichten mocht weer

Voor hem de anderen te hulp kwamen

Was hij alzo zeer verladen

Dat hij zelden gewoon was

Het is een groot wonder dat hij ervan genas

1815 En trokken hem binnen de vesting

En het kwam hem niet ten besten

En deden hem zijn wapens af

Tot het hemd en tot de huid

En zeiden; men zou hem het hoofd afslaan

1820 Hij verzekerde gevangen te blijven

Lancelot sprak, dat doe ik wel

Ik begeer niets anders

Ik was liever dood geweest

Dan mij deze laster aankomt

1825 Ze namen een andere man

En deden hem Lancelotՠs wapens aan

Van zijn lengte en van zijn grootte

Zoals hij hem het beste geleek

En gingen de poort openen

1830 En stuurden diegene daar buiten

Daar zijn 3 gezellen waren

Hem volgde menige mensenkind

En hij zei, wees zonder hoede

Gezellen ons ding gaat al te goed

1835 Wees op uw gemak en houd u stil

We zullen de koning tot onze wil

Hebben, de vrede is gemaakt

De anderen hielden hun zwaarden al bloot

Ze waanden te hebben goede geleide

1840 En staken ze weer in de schede

Dus waren ze blijde en vrolijk

En waren omringd zo

[3 dubbelbladen ontbreken]

[k13a] D[at hise den] torn wijsde

D[ie men te] re[c]hte prijsde

1845 Omme dat [hi] was so vaste

Daer binnen laghen felle [gaste]

Die den torn souden wach[ten]

Omme die mate van hem [achten]

Ende nieman ne mochte die [baelge] gewinnen

1850 Ende den torn die[re] stont binnen

Die was ghesp[erret] ende so beraden

En halp niet dat siere toe daden

Ende ke[e]rden weder in die zale

Met[te]n coninc altemale

1855 E[nde dr]onghen den kercwarder also

Dat hi [blide] was ende vro

Dat hi hem die ioncfrowe wizede

Sine achten niet dat hise prizede

Hi ghinc alse in hare genade

1860 Ende ledese in ene kemenade

Daer si die ioncfrouwe vonden

Ende hadde hars amijs wonden

Ghedaen binden ende duaen

Het [was] langhe ouer hem gegaen

1865 Wantene lantsloot doot liet

Te voren doe hi van hem sciet

Hi nam di vrouwe bi den hare

Ende gheliet hem in diere ghebare

Alse hi hare thooft of wilde slaen

1870 Ende hi seide hets met v gedaen

Puten dochter quade valande

Dat gi den hoghesten van den lande

Wilt verraden ende doden

Jc ne laets mj niet [verblo]den

1875 Het ne sal v cos[ten v leuen]

Si bat dat men [hare soude] gheuen

Ghenaden d[ur] g[ode diese ghe]boot

Jane hebd[i minen am]ijs [doot]

Ende scade ber[a]den [ende lachter]

1880 So uele onder eer [e]nde [ac]hter

Jnne mach[s nemmermeer] ghe[nese]n

Ende hi sprac [ten m]ach niet wesen

Nv hebt core [ende ki]est

Eer dat gi v lijf verliest

1885 Wildi ons leueren die ueste

Behoudet lijf dat dunct mj tbeste

Ne wildijs niet anegaen

So sal ic v thouet of slaen

Bi ridderscepe ende bi al dien

1890 Dat goet man soude plien

Alse si sach dat hi se dregede

Ende seide dat sie uegede

Was si harde sere veruaert

Ende ghinc met hem ten torne waert

[13rb] 1895. Ende si riep lude ondoet latin

Si seiden sine dadens meer no min

Si souden den torn houden

Ende niet verliesen bi haren scouden

Die hem beuolen was te voren

1900 Hi sprac so hebdi thouet verloren

Te hare. ende hief die ghisaerne

Ende si riep owi wachaerne

Ondoet den torn behout mj tleuen

Hi es mijn. ic wilne op gheuen

1905 Alsi saghen hare noot

Die hare dede lantsloot

Ondaden si den torn sciere

Ende ne maectens niet diere

Ende ontwapinden hem altemale

1910 Sonder meerre weder tale

Die coninc gaf hem orlof

Dat si rumeden dat hof

Behouden lijf ende lede

Ende gaf hem goeden vrede

1915 Dus hadden si torn ende zale

Ende datter was altemale

Ende mijn her walewein voer uut

Ende makede .i. groot gheluut

Dat die casteel gewonnen ware

1920 Hi makede int here die niemare

Doe trecten si alle binnen der uesten

Hare dinc verghenc al ten besten

Des mochten si lantslote louen

Si sochtene beneden ende bouen

1925 Alse die blide waren vter mate

Mettien quam keie die drussate

Jn enen diepen kelnare

Daer sach hi ende wart geware

Waer ene ioncfrouwe ghespannen sat

1930 Die dicken onsen here bat

Dat hi corten moeste har leuen

Ende sulken zeghe gheuen

Dat si quame van daer inne

Si waende worden vten sinne

1935 Van pinen ende van vare

Keie die drussate vragede hare

Wat ware dat si meende

Dat si droeue was ende weende

Ende si dedet hem verstaen

1940 Ende seide dat si ware gevaen

Ende .iij. iaer hadde gewesen

Siene wanets nemmermeer genesen

Eer si worde vten sinne

Dat dede die ioncfrou van daer inne

1945 Die se also hadde gheuaen

Ende siene hadde anders niet mesdaen

[13va] Dan si stont in gheens prijs

Die was der ioncfrouwen amijs

Ende hi met hare hadde gewesen

1950 Sie ne waende des rouwen niet genesen

Siene weet mj wat eischen el

Dan mj auenture met hem gheuel

Nochtan ne mach ic niet gedoen

Jnne moet steruen in dit prisoen

1955 Her Keie sprac ghine sult niet

Hets al anders hier ghesciet

Camille heuet den casteel verloren

Ghi moghet van hare wonder horen

Hare liede ligghen verslegen

1960 Achter uelde ende achter wegen

Ende achter thof in die zale

Menne can gheweten bi getale

No bi namen bekinnen

Ende die coninc es hier binnen

1965 Met menegen man nv ter vre

Die behoren tote arture

Ende sal v laten gaen

Alse dit die ioncfrou hadde verstaen

Sone was nie so blide wijf

1970 Die onder gode hadde lijf

Ende seide dats hem god lonen moete

Hi ontspien hare die voete

Ende brocht se op in den zale

Daer was tale ende weder tale

1975 Ende bliscap menichfoude

Onder ionghe ende onder oude

Doe seide sie diere was geuaen

Ende dedet den coninc verstaen

Ende hiet hem dat men soeke

1980 Der ioncfrouwen busse ende hare boeke

Mach sie se wech bringhen

Ende mens hare wil gehingen

Si weet so uele van touerien

Sal ic v der wareit lyen

1985 Si sal wel die zee vloet

Doen lopen daer die casteel stoet

Ende al verdrenken datter es binnen

Mach si hare salue gewinnen

Die es in bussen ende in vaten

1990 Si weet touerien uele vtermaten

Doe wiste die ioncfrou enen stoc

Die was gemaket als .i. bloc

Daer helichdoem in ware

Ende seide den coninc niemare

1995 Dat daer die cokelie in was

Die ioncfrou bedochte hare das

Dat sie se daer in plach te doene

Doe quamen .i. deel ghere baroene

[13vb] Ende rieden den co[ninc dat]

2000 Ende vonden si[ere binnen wat]

Dat ment b[e]rne in een [gloet]

Dat dochte den heren wesen goet

Men brac d[en] bloc ende vant also

Doe st[ac men] hout an ende stro

2005 [Ende verbernedet] sciere

Altemale in den v[iere]

Ende alse dit cam[ille] sach

Dat altemale in gloede lach

Hare salue ende h[are] boeke

2010 Si sprac inne roeke

Welken tijt dat ic sterue

Ende mijns liues derue

Dat ic dus uele hebbe ver[loren]

Si ghinc tere venstern [vor]en

2015 Die was van hoghen ge[werke]

Alst ware ene kerke

Ende liet hare uallen of

Vter venstren in dat hof

Op hare leuen ne achte si niet

2020 Aldus die ioncfrou dane sciet

Die vrouwe daer binnen hadde ghewesen

Ende die andre was ghenesen

Doe quam her walewein gegaen

Die te voren was gheuaen

2025 Toten coninc ende seide

Here bi miere man waerhede

Ic ben seker des te voren

Dat wi lantslote hebben verloren

Galioot salne ontleden

2030 Ende behen[delike] henen sceden

Ic segt v [daer ics seker b]en

Hi begh[ert tghesel]scap van hem

Meer [dan van eneghen] man

Die on[der gode nie lijf ge]wan

2035 Mar ic segghe [dat ic v rade]

Omme te bes[cuw]ene meerre scade

Here [coninc gi sult mi] doen sueren

Ende seght [ghine willets niet] onberen

Ende keien dien drus[sate]

2040 Ende segt dat hijs niet ne late

Ende her ywein mede

Ende doeter omme vwe bede

Dat wi den casteel wachten

Bi daghe ende bi nachten

2045 Datter nieman uut ne coemt

Vor dat hi sinen namen noemt

Van den gonen die sijn hier binnen

Ende dat hi late bekinnen

Dat nieman ne rumet d[i]t hof

2050 Hine hebbes vwen orlof

[1 blad + x verzen ontbreken]

Dat hij ze de toren wees

Die men terecht prees

1845 Omdat het zo vast was

Daarbinnen lagen felle gasten

Die de toren zouden bewaken

Om de maten van hen achten

En niemand nee mocht die verschansing winnen

1850 En de toren die er stond binnen

Die was versperd en zo beraden

Het helpt niet dat ze er toe deden

En keerden weer in de zaal

Met de koning allemaal

1855 En drongen de gevangenisbewaarder alzo

Dat hij blijde was en vrolijk

Dat hij hem de jonkvrouw wees

Ze achtte het niet dat hij haar prees

Hij ging als in haar genade

1860 En leidde ze in een kamer

Daar ze de jonkvrouw vonden

En had haar geliefde wonden

Laten binden en wassen

Het was lang over hem gegaan

1865 Want Lancelot liet hem voor dood

Tevoren toen hij van hem scheidde

Hij nam de vrouw bij de haren

En gedroeg zich in die gebaren

Alsof hij haar het hoofd wilde afslaan

1870 En hij zei, het is met u gedaan

Hoeren dochter, kwade duivelin

Dat ge de hoogste van het land

Wilde verraden en doden

Ik nee laat me niet bang maken

1875 Het nee zal u kosten uw leven

Ze bad dat men haar zou geven

Genade door God die ze gebood

Ja nee, heb je mijn geliefde gedood

En schade beraden en schande

1880 Zo veel zonder eer en achting

Ik mag nimmermeer genezen

En hij sprak; het mag niet wezen

Nu hebt keus en kies

Eer dat ge uw lijf verliest

1885 Wilde ge ons leveren de vesting

Behouden het lijf dat lijkt me het beste

En wilde je het niet aangaan

Dan zal ik u het hoofd afslaan

Bij ridderschap en al omdat

1890 Dat een goede man zou plegen

Toen ze zag dat hij haar dreigde

En zei dat ze toegaf

Was ze zeer erg bang

En ging met hem te toren waart

[13rb] 1895. En ze riep luid, open, laat in

Ze zeiden, ze deden het niet meer of min

Ze zouden de toren houden

En niet verliezen door haar schuld

Die hen bevolen was tevoren

1900 Hij sprak, dan heb je het hoofd verloren

Tot haar en hief de strijdbijl

En ze riep, o wee mij arme

Open de toren en behoud mij het leven

Het is van mij, ik wil het opgeven

1905 Toen ze haar nood zagen

Die haar deed Lancelot

Openden ze snel de toren

En nee maakten het zich niet moeilijk

En ontwapenden hen allemaal

1910 Zonder meer tegenspraak

De koning gaf hen verlof

Dat ze ruimden die hof

Behouden lijf en leden

En gaf hen goede vrede

1915 Dus hadden ze toren en de zaal

En dat er was allemaal

En mijn heer Walewein voer uit

En maakte groot lawaai

Dat het kasteel gewonnen was

1920 Hij bracht in het leger dat nieuws

Toen trokken ze allen binnen de vesting

Hun ding verging alle ten beste

Dus mochten ze Lancelot loven

Ze zochten hem beneden en boven

1925 Als die uitermate blijde waren

Meteen kwam Keye de drost

In een diepe kelder

Daar zag hij en werd gewaar

Waar een jonkvrouw gespannen zat

1930 Die vaak onze Heer bad

Dat hij korten moest haar leven

En zulke zegen geven

Dat ze ontkwam van daarin

Ze waande uitzinnig te worden

1935 Van pijn en van gevaar

Keye de drost vroeg haar

Wat het was dat ze bedoelde

Dat ze droevig was en weende

En ze liet het hem verstaan

1940 En zei dat ze gevangen was

En 3 jaar was geweest

Ze waande nimmermeer genezen

Eer ze uitzinnig wordt

Dat deed die jonkvrouw van daar in

1945 Die ze alzo had gevangen

En ze had niets anders misdaan

[13va] Dan ze stond in die zijn prijs

Die was de geliefde van de jonkvrouwen

En hij met haar was geweest

1950 Ze waande niet van de rouw te genezen

Ze weet niets anders van me te eisen

Dan mijn avontuut met hem gebeurde

Nochtans nee mag ik het niet doen

Ik moet in deze gevangenis sterven

1955 Heer Keye sprak, dat zal je niet

Het is geheel anders hier geschied

Camille heeft het kasteel verloren

Ge mag van haar wonder horen

Haar lieden liggen verslagen

1960 Achter velden en achter wegen

En achter de hof in de zaal

Men kan niet weten welk getal

Nog bij namen bekennen

En de koning is hierbinnen

1965 Met menige man nu ter ure

Die behoren tot Arthur

En zal u laten gaan

Toen dit de jonkvrouw had verstaan

Zo was er niet zoՠn blij wijf

1970 Die onder God had lijf

En zei dat God hem belonen moet

Hij ontbond haar de voeten

En bracht haar op in de zaal

Daar was woord en weerwoord

1975 En blijdschap menigvuldig

Onder jonge en onder oude

Toen zei die er was gevangen

En liet het de koning verstaan

En zei hem dat men zoekt

1980 De jonkvrouw bussen en haar boeken

Mag ze die wegbrengen

En men het haar wil toestaan

Ze weet zo veel van toverij

Zal ik u de waarheid belijden

1985 Ze zal wel de zee vloed

Laten lopen daar het kasteel stond

En alles verdrinken dat er binnen is

Mag ze haar zalf gewinnen

Die is in bussen en in vaten

1990 Ze weet uitermate veel toverij

Toen wist de jonkvrouw een stok

Die was gemaakt als een blok

Daar heiligdom in was

En zei de koning nieuws

1995 Dat daar de toverij in was

De jonkvrouw bedacht zich dat

Dat ze het daarin plag te doen

Toen kwamen er een deel van die baronnen

[13vb] En raden de koning aan dat

2000 En vonden ze er binnen wat

Dat men het verbrandt in een gloed

Dat dacht de heren wezen goed

Men brak het blok en vond het alzo

Toen stak met hout aan en stro

2005 En verbrandde het snel

Allemaal in het vuur

En toen Camille dit zag

Dat het allemaal in gloed lag

Haar zalf en haar boeken

2010 Ze sprak; mij een zorg

Welke tijd dat ik sterf

En mijn leven bederf

Dat ik aldus veel heb verloren

Ze ging ter venster voor

2015 Die was van hoge werken

Alsof het een kerk was

En liet haar eraf vallen

Uit het venster in de hof

Op haar leven nee achtte ze niet

2020 Aldus de jonkvrouw vandaan scheidde

Die vrouwe van daar binnen was geweest

En de andere was genezen

Toen kwam heer Walewein gegaan

Die tevoren was gevangen

2025 Tot de koning en zei

Heer, bij mijn mannelijke waarheid

Ik ben zeker dus tevoren

Dat we Lancelot hebben verloren

Galioot zal hem ontleden

2030 En handig henen scheiden

Ik zeg het u daar ik zeker van ben

Hij begeert het gezelschap van hem

Meer dan van enige man

Die onder God niet lijf won

2035 Maar ik zeg u dat ik u aanraadt

Om te schuwen meer schade

Heer koning gij zal me laten zweren

En zeg gij wil het niet ontberen

En Keye de drost

2040 En zeg dat hij het niet nee laat

En heer Ywein mede

En doe er om uw bede

Dat we het kasteel bewaken

Bij dag en bij nacht

2045 Dat er niemand nee uitkomt

Voordat hij zijn naam noemt

Van diegenen die zijn hier binnen

En dat hij laat bekennen

Dat niemand nee ruimt deze hof

2050 Hij heeft uw verlof

[1 blad + x verzen ontbreken]

[l14ra] Dan ic vertellen mochte met worde[n]

Daer waren die heren sere verheue[n]

Ende van der tafelronde ghescreuen

Beide lantsloot ende galioot

2055 Ende worden des conincs genoot

Ende hestor die was die derde

[...............]

[y + 104 + x verzen ontbreken]

Dan ik vertellen mocht met woorden

Daar waren de heren zeer verheven

En van de tafelronde geschreven

Beide Lancelot en Galioot

2055 En worden de konings gelijke

En Hestor die was de derde

[...............]

[y + 104 + x verzen ontbreken]

[l14vb] [Ende] omme sinen gesellen algader

[De]s morghens alsemen sach

2060 [Ve]rbaren den sconen dach

[Gh]ereiden si hem ende voeren vort

[Vt]en castele ende vter port

[Ende] vonden die wondre in hare vaert

[...............]

[y + 87 verzen ontbreken]

[folio M+N/O/P15rb]

2065. [Da]t ic v hierna sal [t]ellen

En om al zijn gezellen

ճ Morgens toen men zag

2060 Opklaren de mooie dag

Bereiden ze zich en voeren voort

Uit het kasteel en uit de poort

En vonden de wonderen in hun vaart

[...............]

[y + 87 verzen ontbreken]

[folio M+N/O/P15rb]

2065. Dat ik u hierna zal vertellen

[Aventure] ende wo[n]der gr[oot]

[Ende oec van galioots doot]

[Die] auenture die [ic] liet

[Die] wil ic nv vertellen niet

2070 [Ende] es ene niewe tale

[Die]men met rechte horet wale

[Doe voeren] wech die .ii. ghesellen

[Daer sal ic] meer of tellen

[Deen an s]anders side

2075 [Galioot w]as vro ende blide

[An dener sid]e was hi onvro

[Dattet] comen was also

[Dattie co]ninc lantslote onthelt

Ende hadden b]uten siere ghewelt

2080 [An dander] side was hi blide

[Dat hi lantsloot] hadde bi siere side

[35 verzen ontbreken]

Avonturen en grote wonderen

En ook van de dood van Galioot

Het avontuur dat ik liet

Die wil ik nu niet vertellen

2070 Er is een nieuw verhaal

Die men met recht wel hoort

Toen voeren weg die 2 gezellen

Daar zal ik meer van vertellen

De ene aan de ander zijn zijde

2075 Galioot was vrolijk en blijde

Aan de ene zijde was hij droevig

Dat het alzo gekomen was

Dat de koning Lancelot onthield

En had hem buiten zijn macht

2080 Aan de andere zijde was hij blijde

Dat hij Lancelot had bij zijn zijde

[35 verzen ontbreken]

[fol. M+N/O/P15va]

Dat hi bi groten beduang[e]

Arture te dienste moeste [staen]

Ende wesen onderdaen

2085 Dat moeste die meneghe b[egomen]

Nv waren die saken so ve[rre comen]

Dat lantsloot hadde des v[erdient]

Dat Galioot was so wel [sijn vrient]

Dat hi eer core te steruen

2090 Dan lantsloots te deruen

Dus voeren si wech [onder hem beiden]

Ende .iiij. sciltknapen [in haer gheleiden]

In swaren ghepeins[e bevaen]

Also alsic v mach doen ver[staen]

2095 Lantsloot vererrede

Dat hi der coninginnen ve[rrede]

Ende an dander side van ere [sake]

Dat galioot was tongem[ake]

[52 verzen ontbreken]

[fol. M+N/O/P15va]

Dat hij bij grote bedwang

Arthur te dienst moest staan

En wezen onderdanig

2085 Dat moest menigeen bezien

Nu waren de zaken zo ver gekomen

Dat Lancelot had dus verdiend

Dat Galioot was zo wel zijn vriend

Dat hij eerder koos te sterven

2090 Dan Lancelot te derven

Dus voeren ze weg onder hen beiden

En 4 schildknapen in hun geleide

In zware gepeins bevangen

Alzo als ik u mag laten verstaan

2095 Lancelot vertoornde

Dat hij de koningin vertoornde

En aan de andere zijde van een zaak

Dat Galioot was te ongemak

[52 verzen ontbreken]

[[q16ra] Alsi tforeest waren leden

2100 Quamen si op ene steen roedse ghereden

Die so quaet te ridene was

Hets wonder dats enich paert ghenas

Daer laghen stene clene ende groot

Voren vo[er] her galioot

2105 Dat suare ghepeins daer hi was in

Benam hem so sinen sin

Dat hi hem niet vorwachte wel

Sijn paert snaf ende hi vel

[Op] enen onneffe[n]en steen

2110 [He]m scoot thooft tusschen die been

[Ende d]ede h[e]m sulc onghemac

[Dat d]ie hals brac

Ende galioot vel so onsochte

[D]at hi hem verrechten niet ne mochte

2115 [Hi] lach in ommacht optie erde

[E]nde hem so uele derde

[S]o dat lantsloot

[W]aende dat hi ware doot

[E]nde beite bi hem ter stede

2120 [M]et so groter haestichede

[D]attet siere herten derde

[D]oe die ander lach ter erde

[H]i riep owi wach arme

[E]nde namene in sine arme

2125 [E]nde hine roerde hant no voet

[A]lse dit lantsloot verstoet

[W]aende hi dat hi ware doot

[E]nde hi hads den rouwe so groot

[D]at hi uel in ommacht

2130 [E]nde verlo[o]s so sine cracht

[H]ine mochte gehouden lit ne gheen

[H]i vel op enen scarpen steen

[M]et sinen vorhouede

[D]at hem tfel clouede

2135 [Al] toten bene

[Op]ten scarpen stene

[Du]s laghen si beide daer ghestrect

[Ende] onsochte gherect

[Die] sciltknapen quamen naer

2140 [E]nde vondense beide daer

[G]elijc of si waren doot

[De]s hadden si den rouwe so groot

[Sine] wisten wesen in wat ghehare

[Deen] nam den andren bi den hare

2145 [D]at sijt nalics trecten uut

[Daer] was van rouwen sulc gheluut

[D]at galioot eerst bequam

[D]oe hi dat grote luut vernam

[Hine] bedochte hem seluen niet

2150 [Hine] wiste wat hem was ghesciet

[16rb] Hi hadde vergheten dat hem derde

Hi knielde neder optie erde

Te lantslote dien hi op nam

Ende lantsloot bequam

2155 Soudic v al vertellen

Van den tween ghesellen

Hoe deen dur den andren mesliet

Jnne quame ten ende niet

Die here galioot hi bant

2160 Die wonde die hi an sinen gheselle vant

Die onsachte was bereit

.i. sciltknape brochte .i. paert gheleit

Si saten op ende voeren vort

Wat holper omme langhe wort

2165 Galioot hadde sinen toren

Sere vergheten van daer te voren

Omme lantsloots onghemac

Dat hem sere int herte stac

Ende si voeren spreken onderlinghe

2170 Weder ende vort van haren dinghe

Ende her lantsloot seide

Lieue gheselle hets dorperheide

Dat hem hoghe man meslatet

Ende niet ghematet

2175 Ghepeins doet menegen man vergheten

Dat hi met rechte soude weten

Ende comets in groter scaden

Edel here sijt wel beraden

Ende nemet so in vwe herte niet

2180 Dat gi horet ende siet

Dus so troestene lantsloot

Dat was ene dinc die niet besloot

Hi seide tferlies daer hi was in

Soude hem benemen sinen sin

2185 Alse een man trect achterwaert

Ende hi dan mesfaert

Ende verliest dat hem ghenoeget

Ende siere herten voeghet

Machmen te rechte meer claghen

2190 Dan hi ware van kintschen dagen

Dat machmen an mj bekinnen

Jonghe ioghet mach uele verwinnen

God hadde mi bi siere genaden

Jn miere ioghet uele eren beraden

2195 Mijn lant was meerre dan nv die drie

Gheselle dat verloos ic bi die

Nochtan claghe ic dit niet

Jegen dat suare verdriet

Gheselle dat wi moeten sceiden

2200 Vor onse doot onder ons beiden

Dat ist dat ic meest vruchte

Ende doet pensen ende versuchte

[16va] God hadde mi ghegheuen

Al minen wille ende verheuen

2205 Ende die al heuet dat hi beghert

Ende so dat hem niet ne dert

Jn desen liue in ertrike

Hi mochte wel wes[en] mijn ghelike

Na dat mi dit was ghegheuen

2210 Begonste ic dolen ende sneuen

Ende hebbe uele meer verloren

Dan ic bliscepen hadde te voren

Ende verliese in lanc so meer

Met rechte es mi mijn herte seer

2215 Van ghepense ende van scaden

Daer ic mede ben verladen

Alse dit lantsloot horde

Sine ontfarmelike worde

Die hi dede ende seide

2220 Ende hoe hi clagede sine arbeide

Doe bat hi hem dur genade

Dat hi hem seggen soude in rade

Wattet ware dat hem derde

Daer hi so omme verterde

2225 Sine herte ende sijn lijf

Hi ware dommer dan .i. wijf

Die niet ne weet wat si seghet

Die ghene die dier voeren pleget

En dade hem grote noot

2230 Jc bids u sprac her lantsloot

Dur den here die ons gewrochte

Dat gi mj segt v gedochte

Mochtic v gehelpen met auenturen

Die soudic gerne dur v gheduren

2235 Ende auen[tur]en mijn leuen

Of ic soude v bate gheuen

Dier gi of sijt tongemake

Dur gode ondect mj vwe sake

Galioot antworde sciere

2240 Ghi bemanet mj so dire

Jnne wils v weder seggen niet

Dat ic doghe suaer verdriet

Ende tghepeins hare entare

Dat comt al van enen vare

2245 Des ic hebbe suaren toren

Mi heuet ghedromet hier te voren

.ij. waruen so onsochte

Al wildic wel inne mochte

Verhoghen eer ic weet wat spellet

2250 V ende gode moet sijn ghetellet

Sint dat ghijt wilt horen

Mj dochte dat ic was hier te voren

Op enen dach ende op .i. vre

Metten coninc arture

[16vb] 2255. Ende hoe dat .i. serpent quam

Des ic veruaert ben ende gram

[...............]

Ende dede mi grote [...]e

Dat serpent dat eislike dier

2260 Scoot op mj vlamme ende vier

Ende verbrande der mede

Al mine wapine ende mine lede

So dat icker onblide was

Ende nemmermeer ne ghenas

2265 [Hi]er omme heb ic [........]

Ende op den andren nacht

Dochte mj god gheuen [waen]

Dat ic in minen [lijf bevaen]

Hadde .ij. herten euen g[root]

2270 Ende euen ghelike ende euen ghe[noot]

Dit dochte mj daer ic lach

Ende alsic mj omme sach

Haddic verloren die ene

Doe dochte mj al ghemene

2275 Mine borst ende mine lede

Ende daer na starf ic mede

Mar eer ic starf daer te voren

Die herte die ic hadde verlo[ren]

Dochte mj comen .i. liebaer[t]

2280 Nam se ende liep te woude waert

Met andren diren met andren beesten

Die lopen achter dien foreesten

Hier omme ben ic in [d]ole

Ende berne als ene cole

2285 Toter wilen dat ic weet

Wattet spellet lief of leet

Doe sprac lant[sloot desen dro]m[e]

Here ne houtet [.....]

Het es truffe ende anders niet

2290 Daer gi v of ontsiet

Droom es al ghedua[s]

Ghi sijt dul ontsiedj v [das]

Inne ben niet sprac galioot

Bi den here die [ons] gheboot

2295 Jc houder mine her[te an]

Ende ic duchte ene[n man]

Sal mj leet van drome ghescien

Dat sal mj co[men van dien]

No nemmermeer [so]e wardi[c blide]

2300 Toter wilen ende toter [tide]

Dat ic hebbe enen clerc [vernomen]

Die mj spelle[n can die dromen]

Ende seghen watter ane [leghet]

Dar ic bi dus b[en ontweghet]

2305 Ende in ghepeinse so [groot]

Here antworde Lan[tsloot]

[10 bladen + 3 katernen + 4 bladen ontbreken?]

Toen ze door het bos waren gegaan

2100 Kwamen ze op een steenrots gereden

Die zo slecht te rijden was

Het is een wonder dat er enig paard door kon

Daar lagen stenen klein en groot

Voor voer heer Galioot

2105 Dat zware gepeins daar hij in was

Benam hem zo zijn geest

Dat hij niet goed oplette

Zijn paard sneefde en hij viel

Op een oneffen steen

2110 Hem schoot het hoofd tussen de benen

En deed hem zoՠn ongemak

Dat hij de hals brak

En Galioot viel zo hard

Dat hij zich niet oprichten mocht

2115 Hij lag in onmacht op de aarde

En hem zoveel deerde

Zodat Lancelot

Waande dat hij was dood

En steeg bij hem af ter plaatse

2120 Met zoՠn grote haast

Dat het zijn hart deerde

Toen de ander ter aarde lag

Hij riep, o wie, o wee arme

En nam hem in zijn armen

2125 En hij verroerde hand nog voet

Toen dit Lancelot verstond

Waande hij dat hij dood was

En hij had zoՠn grote rouw

Zodat hij in onmacht viel

2130 En verloor zijn kracht

Hij mocht nee geen lid houden

Hij viel op een scherpe steen

Met zijn voorhoofd

Zodat hem het vel kloofde

2135 Al tot het been

Op die scherpe steen

Dus lagen ze beide daar gestrekt

En hard geraakt,

De schildknapen kwamen nabij

2140 En vonden ze beide daar

Gelijk of ze dood waren

Dus hadden ze de rouw zo groot

Ze wisten niet te wezen in wat harnas

De ene nam de anderen bij het haar

2145 Zodat ze het nauwelijks uittrokken

Daar was van rouw zoՠn geluid

Dat Galioot eerst bijkwam

Toen hij dat grote geluid vernam

Hij dacht van zichzelf niet

2150 Hij wist niet was hem was geschied

Hij had vergeten dat hem deerde

Hij knielde neer op de aarde

Tot Lancelot die hij opnam

En Lancelot bijkwam

2155 Zou ik u alles vertellen

Van de twee gezellen

Hoe de een door de andere jammerde

Ik kwam niet ten einde

De heer Galioot hij verbond

2160 De wonde die hij aan zijn gezel vond

Die snel was verzorgd

Een schildknaap bracht een paard geleid

Ze zaten op en voeren voort

Wat helpt het lange woorden

2165 Galioot had zijn toorn

Zeer vergeten van daar tevoren

Om Lancelotՠs ongemak

Dat hem zeer in het hart stak

En ze voeren spreken onderling

2170 Weder en voort van hun ding

En heer Lancelot zei,

Lieve gezel, het is onbetamelijk

Dat een hoge man zich misdroeg

En niet gematigd

2175 Gepeins laat menige man vergeten

Dat hij met recht zou weten

En komt het in grote schaden

Edele heer, wees goed beraden

En neem het niet zo in uw hart

2180 Dat ge hoort en ziet

Dus zo troostte hij Lancelot

Dat was een ding die niets besloot

Hij zei, het verlies daar hij in was

Zou hem benemen zijn zin

2185 Als een man achteruit trekt

En hij dan mis gaat

En verliest dat hem vergenoegt

En zijn hart voegt

Mag men terecht meer klagen

2190 Dan hij was van kindse dagen

Dat mag men aan mij bekennen

Jonge jeugd mag veel overwinnen

God had me bij zijn genaden

In mijn jeugd veel eer beraden

2195 Mijn land was meer dan nu die drie

Gezellen dat ik daardoor verloor

Nochtans beklaag ik dit niet

Tegen dat zware verdriet

Gezel dat we moeten scheiden

2200 Voor onze dood onder ons beiden

Dat is het dat ik het meest vrees

En doet peinzen en verzuchten

God had me gegeven

Al mijn wil en verheven

2205 En die alles heeft dat hij begeert

En zo dat hem niets nee deert

In dit leven in aardrijk

Hij mocht wel wezen mijn gelijke

Na dat me dit was gegeven

2210 Begon ik te dolen en sneven

En heb veel meer verloren

Dan ik blijdschap had tevoren

En verlies ik hoe langer hoe meer

Met recht is mijn hart droevig

2215 Van gepeins en van schaden

Daar ik mede ben verladen

Toen Lancelot dit hoorde

Zijn ontfermende woorden

Die hij deed en zei

2220 En hoe hij beklaagde zijn arbeid

Toen bad hij hem door genade

Dat hij hem in raad zeggen zou

Wat het was dat hem deerde

Waarom hij zo verteerde

2225 Zijn hart en zijn lijf

Hij was dommer dan een wijf

Die niet nee weet wat ze zegt

Diegene die er voor pleegt

Tenzij deed hem grote nood

2230 Ik bid het u, sprak heer Lancelot

Door de Heer die ons wrocht

Dat gij mij zegt uw gedachte

Mocht ik u helpen met avonturen

Die zou ik graag door u verduren

1235 En avonturen mijn leven

Of ik zou u baat geven

Daar ge van te ongemak bent

Door God zeg me uw zaak

Galioot antwoordde snel

2240 Ge vermaant me zo duur

Ik wil het u niet tegenspreken

Dat ik gedoog zwaar verdriet

En het gepeins hier en daar

Dat komt al van een gevaar

2245 Dus heb ik zware toorn

Ik heb gedroomd hier tevoren

2 maal zo hard

Al wilde ik we, ik mocht niet

Verheugen eer ik weet wat het voorspelt

2250 U en God moet het zijn verteld

Sinds dat gij het wilt horen

Ik dacht dat ik was hier tevoren

Op een dag en op een uur

Met de koning Arthur

2255. En hoe dat een serpent kwam

Dus was ik bang en gram

...............

En deed me grote ...e

Dat serpent dat ijselijke dier

2260 Schoot op mij vlammen en vuur

En verbrandde daarmede

Al mijn wapens en mijn leden

Zodat ik droevig was

En nimmermeer nee genas

2265 Hierom heb ik ........

En op de andere nacht

Dacht ik God me geven waande

Dat ik in mijn lijf bevangen

Had 2 herten even groot

2270 En even gelijk en even dezelfde

Dit leek me daar ik lag

En toen ik om me heen keek

Had ik verloren die ene

Toen dacht ik algemeen

2275 Mijn borst en mijn leden

En daarna stierf ik mede

Maar eer ik stierf daar tevoren

Dat hert die ik had verloren

Dacht me een leeuw te komen

2280 Nam ze en liep te woud waart

Met andere dieren met andere beesten

Die lopen achter dat bos

Hierom ben ik aan het dolen

En brandt als een kool

2285 Tot de tijd dat ik weet

Wat hert voorspelt, lief of leed

Toen sprak Lancelot, deze dromen

Heer, nee hou het.....

Het is verzinsels en niets anders

2290 Daar ge u van ontziet

Droom is al gedaas

Ge bent dol ontzie je dat

Ik ben niet, sprak Galioot

Bj de heer die ons gebood

2295 Ik hou er mijn hart aan

En ik vrees een man

Zal me leed van dromen geschieden

Dat zal me komen van die

Nog nimmermeer zo word ik blijde

2300 Tot de wijl en tot de tijd

Dat ik een klerk heb vernomen

Die me voorspellen kan die dromen

En zeggen wat er aan ligt

Daar ik dus onzeker in ben

2305 En in gepeins zo groot

Heer, antwoordde Lancelot

[10 bladen + 3 katernen + 4 bladen ontbreken?]

[r17a] Die hertoghe was te hem wart fel

Ende hi conste scermen wel

Also alst hem daer wel sceen

2310 Hi clouede den derden thouet ontween

Doe was die vierde so sere verladen

Dat hi den hertoge bat ghenaden

Alse diet gheuecht nietmeer begherde

Hi warp sinen scilt ter erde

2315 Ende leide te gader sine hande

Ende seide here het ware scande

Sloeghedi mj al sonder were

Na dien dat ic ghenaden ghere

Die hertoghe seide dat waert

2320 Neen ic niet sijts onueruaert

Doe quam dat uolc van binnen

Toe ghelopen in allen sinnen

Ende hadden bliscap ende spel

Datten hertoge verghinc so wel

2325 Si prijsden sere sine auenture

Doe ghinc die ioncfrou aldure

In enen bongart dien si vant

Entie hertoge volghede hare te hant

Ende ghingen den bongaert al dure

2330 Die ghewaerde ene langhe vre

Doe saghen si bliken ene veste

Die hem dochte die beste

Die hi binnen langhen hadde ghesien

Ende hi horde mettien

2335 Blasen harde meneghen horen

Bouen optie borch daer voren

Hi was in menegen ghedochte

Wat wonder het wesen mochte

Dat hi daer hoorde in scine

2340 Blasen so meneghe busine

Doe sach hi volcs een groot deel

Comen vte dien casteel

Beide ridders ende knapen

Clerke seriante ende papen

2345 Vrouwen ende ioncfrouwen

Diemen daer uele mochte scouwen

Hare grote bliscap ende har spel

Ne mochtic v niet vertellen wel

Si quamen blidelike ter vloghe

2350 Ende onthaelden dien hertoghe

Bet dan ic gheseggen mochte

Al leidicker an mijn ghedochte

Hine sagher ouden no ionghen

Sine dansten ende spronghen

2355 Ende onthaeldene te stride

Ende waren alle blide

Na dien hertoge quam .i. seriant

Die brochte dat scermeghewant

[17rb] Van hem diere verwonnen waren

2360 Ende liet al den andren baren

Inne mochtu niet ghemaken vroet

Hoe menich prosent hoe menich goet

Men daer den hertoghe boot

Hine begherets clene no groot

2365 Hi seide dat hijs niet ne rochte

Elc peinsde alse hi best mochte

Den hertoge tontfane wel

Ende seiden die auenture was so fel

Daer hise vte hadde ghebrocht

2370 Datse die meneghe hadde becocht

God hadde hem ghewesen hout

Doe quam die here die was so out

Die ten castele behorde

Dat hi wel na none sach no ne horde

2375 Ende seide hi ware ghereet

Dur te behoudene sinen eet

Dien hi hadde gheseit ende ghesuoren

Langhe wile daer te voren

Die breken soude den suaren pant2380

Hi soude hem op gheuen sijn lant

Ende warder of sijn man algader

Dats hem verstarf van sinen vader

Ende bat den hertoge dat hijt ontfaet

Versuoere hi hem het ware quaet

2385 Die hertoge seide hi dade gherne

Des hem niet ne stonde tonberne

Ende ontfinc die manscap der of

Cortelike nam hi orlof

Mar eer hi dane sciet

2390 Vraghede hi hoe die casteel hiet

Men wils hem helen niet

Ende seide dat hi pintadeel hiet

Doe vragheden si omme shertogen name

Dat hine seide waert hem bequame

2395 Hi seide dat hiere niet omme loghe

Hi hiete galescascin. die hertoge

Alst doch so vort was comen

Dat hi orlof hadde ghenomen

Voer hi wech alse hi eerst mochte

2400 Metter ioncfrouwen diene ghebrochte

Ende alsi waren verre voren

Vraghede hi hare ende wilde horen

Waer omme dattie .iiij. vochten

Hi was in menegen ghedochten

2405 Si seide siene wilds hem niet bedieden

Toter wilen dat si scieden

Dan soude hiere of in corten tiden

Weder verdroeuen ofte verbliden

Dus voeren si onder hem drien

2410 Tote nader noene ende hebben versien

[17va] Enen casteel die scone sceen

Si voeren wech al in een

Die sciltknape ende sijn here

Entie ioncfrouwe si voeren sere

2415 Des si quamen vor dien casteel

Si waren vermoeiet een deel

Van ridene. ende elcs paert

Doe sach die hertoge in waert

Ende sach den casteel open staen

2420 Het was daer binnen also ghedaen

Alse[t] ware der hellen gront

So suart wast binnen dat daer stont

Ende daer uut quam een stanc

Die hare herte duanc

2425 Die ioncfrou quam ter porten gheuaren

Si beite entie met hare waren

Die stanc maecte hem tlijf te sure

Ene kerke stont daer biden mure

Daer ene plaetse bi lach

2430 Daer wast claer alse die dach

Mar het waser binnen also ghedaen

Als offer noit man hadde ghegaen

Doe wijsde si hem ene auenture

Tender kerken binnen enen mure

2435 Daer ene porte stont an

Ende si seide ware hi sulc man

Dat hi die porte mochte ghewinnen

Ende comen daer binnen

Tenen outare die daer stoet

2440 So mochte hi wel wesen vroet

Mochte hi die auenture ontstaen

Ende metten liue ontgaen

Ghine durft vort an

Duchten ghenen erdschen man

2445 No den doloreusen tor

Al quame diere noch int spor

Sijt seker deser vorworden

Die hertoge ende si alle horden

Wenen. ende hande slaen

2450 Van lieden diere laghen gheuaen

Die casteel entie capelle

Was donkenre binnen dan die helle

Mar also alsic v hebbe gheseit

Was ene grote clareit

2455 Omme die kerke die daer stoet

Doe wilde die hertoge wesen vroet

Wane die claerheit quam

Diemen omme die capelle vernam

Ent elre so donker was

2460 Hi ware gherne vroet das

Ende wane quame die grote stanc

Seide siet hem hi wists hare danc

[17vb] Hi ware gherne berecht der of

Waer bi dat in dat hof

2465 Ende in dien casteel ende in die capelle

Donkerre ware dan in die helle

Si seide here ic maecs v vroet

Daer die selue capelle stoet

Was ene ermitage hier te voren

2470 Des moghedi die wareit horen

Ende alse die goede lieden

Van der warelt scieden

Die hier begrauen sijn

Daer gi siet dat sonne scijn

2475 Daer omme es daer die claerheit

Dur dat si daer waren gheleit

Sint quamt also voort

Dat dermitage was te stoort

Ende te broken. ende veriaghet

2480 Een heilich man diere hadde ghedaghet

Die dede dit ghestichte maken

Alse hijt best conste gheraken

Die here van den castele

Was vol van reuele

2485 Hem ne rochte wat hi dede

None sparde ghene quaethede

Op enen goeden vriedachs nacht

Hadde hi hier ene ioncfrouwe ghebracht

Ende lagher bi in die capelle

2490 Doe quam die duuel vter helle

Ende proeueder an sine cracht

Hi dodese optien nacht

Ende heuet ghesaket te sinen dele

Wat dat behort te desen castele

2495 Nune magher nieman comen binnen

Hine blijft doot of moet ontsinnen

Hets meneghen ridder worden te sure

Mochti comen binnen enen mure

Te brekene dese auenture

2500 Die den menegen es worden te sure

No nemmermeer wert si te broken

Hets vorseit ende vorsproken

Vor die beste ridder coemt

Dien men in die warelt noemt

2505 Die machse breken ende niement el

Ende inne ben seker niet wel

Of ghijt sijt ofne sijt

Toter wilen ende toter tijt

Dat ghijt here hebt gheproeft

2510 Jc ben om dese dinc bedroeft

Ende hebbe gheweset des es lanc

Ende ic seg v dat dese stanc

Comet van hem tween

Die hier dus ruket al in een

[1 dubbelblad ontbreekt]

De hertog was tot hem waart fel

En hij kon goed schermen

Alzo zoals het hem daar wel scheen

2310 Hij kloofde het derde hoofd in twee

Toen was de vierde zo zeer verladen

Dat hij de hertog bad genade

Als die het gevecht niet meer begeerde

Hij wierp zijn schild ter aarde

2315 En legde tezamen zijn handen

En zei; heer het was schande

Sloeg ge mij al zonder verweer

Nadien dat ik genade begeer

De hertog zei, dat is waar

2320 Neen ik niet, wees niet bang

Toen kwam dat volk van binnen

Toe gelopen in alle zinnen

En hadden blijdschap en spel

Dat het de hertog zo goed verging

2325 Ze prezen zeer zijn avontuur

Toen ging de jonkvrouw al door

In een boomgaard die ze vond

En de hertog volgde haar gelijk

En gingen de boomgaard geheel door

2330 Die duurde een lang uur

Toen zagen ze blijken een vesting

Die hen dacht de beste

Die hij lang niet had gezien

En hij hoorde meteen

2335 Blazen erg veel horens

Boven op die burcht daarvoor

Hij was in velerhande gedachten

Wat wonder het wezen mocht

Dat hij daar hoorde in schijn

2340 Blazen zo menige bazuin

Toen zag hij een groot deel volk

Komen uit dat kasteel

Beide ridders en knapen

Kleren, bedienden en papen

2345 Vrouwen en jonkvrouwen

Die men daar veel mocht aanschouwen

Hun grote blijdschap en hun spel

Nee, kan ik niet goed vertellen

Ze kwamen blijde aanvliegen

2350 En onthaalden de hertog

Beter dan ik zeggen kan

Al legde ik er mijn gedachte aan

Hij zag er geen ouden nog jongen

Ze dansten en sprongen

2355 En onthaalden hem te strijden

En waren alle blijde

Na die hertog kwam een bediende

Die bracht de schermuitrusting

Van hen die er overwonnen waren

2360 En liet al de anderen tonen

Ik mocht het u niet bekend maken

Hoe menig present, hoe menig goed

Men daar de hertog bood

Hij begeerde het klein nog groot

2365 Hij zei dat hij het hem niets kon schelen

Elk peinsde zo goed hij kon

De hertog goed te ontvangen

En zeiden dat avontuur was zo fel

Daar hij ze uit had gebracht

2370 Dat het menigeen had bekocht

God had hem behouden geweest

Toen kwam die heer en die was zo oud

Die ten kasteel behoorde

Dat hij bijna niets zag nog nee hoorde

2375 En zei, hij was gereed

Door te behouden zijn eed

Die hij had gezegd en gezworen

Lange tijd daar tevoren

Die breken zou het zware pand

2380 Hij zou hem opgeven zijn land

En werd er van helemaal zijn man

Dat hem verstierf van zijn vader

En bad de hertog dat hij het ontvangt

Ontzei hij het hem dat was kwaad

2385 De hertog zei, hij deed het graag

Dus stond hem niets te ontberen

En ontving de manschap daarvan

Al gauw nam hij verlof

Maar eer hij vandaan scheidde

2390 Vroeg hij hoe het kasteel heette

Men wilde het hem niet verhelen

En zei dat het Pintadeel heet

Toen vroegen ze om de naam van de hertog

Dat hij het hen zei was het hem bekwaam

2395 Hij zei dat hij er niet om loog

Hij heette Galescascin die hertog

Toen het toch zo voort was gekomen

Dat hij verlof had genomen

Voer hij weg zo gauw hij kon

2400 Met de jonkvrouw die hem bracht

En toen ze ver voor waren

Vroeg hij haar en wilde horen

Waarom dat die 4 vochten

Hij was in menige gedachten

2405 Ze zei, ze wilde het hem niet aanduiden

Tot de tijd dat ze scheiden

Dan zou je hiervan al gauw

Weer bedroeven of verblijden

Dus voeren ze onder hen drie

2410 Tot na de noen en hebben gezien

Een kasteel die mooi scheen

Ze voeren weg al gelijk

De schildknaap en zijn heer

En de jonkvrouw ze voeren zeer

2415 Zodat ze kwamen voor dat kasteel

Ze waren vermoeid een deel

Van rijden en elk zijn paard

Toen keek de hertog naar binnen

En zag het kasteel open staan

2420 Het was daar binnen alzo gedaan

Alsof het de grond van de hel was

Zo zwart was het binnen dat daar stond

En daaruit kwam een stank

Die hun hart bedwong

2425 De jonkvrouw ging naar de poort

Ze steeg af en die met haar waren

De stank maakte hen het lijf te zuur

Een kerk stond daar bij de muur

Daar een plaats bij lag

2430 Daar was het helder als de dag

Maar het was er binnen alzo gedaan

Alsof er nooit man was gegaan

Toen wees ze hem een avontuur

Ter kerk binnen een muur

2435 Daar een poort aan stond

En ze zei, was hij zoՠn man

Dat hij die poort mocht winnen

En komen daarbinnen

Tot een altaar die daar stond

2440 Dan mocht hij wel verstandig wezen

Mocht hij dat avontuur doorstaan

En met het lijf ontgaan

Ge nee durft voortaan

Duchten geen aardse man

2445 Nog de Doloreuse toren

Al kwamen die er noch in de weg

Wees zeker van deze voorwaarden

De hertog en zij allen hoorden

Wenen en handen slaan

2450 Van lieden die er lagen gevangen

Dat kasteel en die kapel

Was donkerder binnen dan de hel

Maar alzo zoals ik u heb gezegd

Was een grote helderheid

2455 Om de kerk die daar stond

Toen wilde de hertog bekend wezen

Waarvan die helderheid kwam

Die men om die kapel vernam

En het elders zo donker was

2460 Hij was graag bekend van dat

En waarvan kwam die grote stank

Zei ze het hem hij wist haar dank

Hij was graag daarvan bericht

Waarbij in die hof

2465 En in dat kasteel en in die kapel

Donkerder was dan in de hel

Ze zei, heer, ik maak het u bekend

Daar dezelfde kapel stond

Was een hermitage hier tevoren

2470 Dus mag je de waarheid horen

En toen de goede lieden

Van de wereld scheidden

Die hier begraven zijn

Daar ge ziet de zonneschijn

2475 Daarom is daar die helderheid

Doordat ze daar waren gelegd

Sinds kwam het alzo voort

Dat de hermitage was verstoord

En gebroken en verjaagd

2480 Een heilige man die er had gedaagd

Die liet dit gesticht maken

Zoals hij het beste kon geraken

De heer van het kasteel

Was vol van strijd

2485 Hem kon het niet schelen wat hij deed

Nog spaarde geen kwaadheid

Op een Goede Vrijdag nacht

Had hij hier een jonkvrouw gebracht

En lag erbij in de kapel

2490 Toen kwam de duivel uit de hel

En beproefde er aan zijn kracht

Hij doodde ze op die nacht

En heeft verzorgd tot zijn deel

Wat dat behoort tot dit kasteel

2495 Nu nee mag er niemand binnen komen

Hij blijft dood of wordt onzinnig

Het is menige ridder te zuur geworden

Mocht hij komen binnen een muur

Te breken dit avontuur

2500 Die menigeen te zuur is geworden

Nog nimmermeer werd het gebroken

Het is voorzegt en voorsproken

Voor de beste ridder komt

Die men in de wereld noemt

2505 Die mag het breken en niemand anders

En ik ben niet goed zeker

Of gij het bent of niet bent

Tot de wijl en tot de tijd

Dat gij het heer hebt beproefd

2510 Ik ben om dit ding bedroefd

En ben het geweest aldus lang

En ik zeg u dat deze stank

Komt van hen twee

Dat het hier aldus overal ruikt

[1 dubbelblad ontbreekt]

[r18ra] 2515. Waest openbaer ofte stille

D[ur] her waleweins wille

Die so hadde gherumet tlant

Doe brochte niemare meliant

Dat hi lantslote sach

2520 Ende waer dat hine liet op enen dach

Ende dat hi waleweine sochte

Alse die te keerne niet ne rochte

Toter wi[l]en enter stonde

Dat hine wiste ende vonde

2525 Ende quam[e] in sierde vaerde

Ende her ywein metten liebaerde

Die sochtene also ghelike

Ende d[u]rreden menich rike

Hare entare weder ende ghens

2530 Entie hertoghe van clarens

Die sochte waleweine mede

In menich lant in meneger stede

Dus voeren die heren onder hem drien

Elc sonderlinghe om waleweine spien

2535 Des brochte niemare meliant

Den coninc arture daer hine vant

Ende [dat] lantslote ware

Niewelics comen niemare

Dattene carados hadde gheuaen

2540 Die meneghe ondaet hadde gedaen

Ende luttel dogheden was ghewone

Walewein arturs suster sone

Ende gheuoert in siere welt

Ende waer dat menne helt

2545 Hier omme soeken siene hare entare

O[m t]e vereischene niemare

Alse die coninc dit verhorde

Hi was van meliants worde

Beide droeue ende blide

2550 Sijn herte was in groten stride

Hi was blide van der niemare

Dat sine sochten hare entare

Die alre beste van sinen houe

E[ntie] van den meesten loue

2555 Ende h[op]ede dat sine souden vinden

Sint dat sijs hem bewinden

An dander side was hi veruaert

D[at hin]e w[i]ste waerwaert

Dat her walewein was ontweghet

2560 Alse her meliant hadde gheseghet

D[es was de]s conincs droefheit groot

M[ar] al int hooft her galioot

H[i was] droeuer uele allene

Dan alle die andre ghemene

2565 Omme lantslote was al sijn vaer

Dat hi was wech hine wiste waer

[18rb] Ende omme waleweine mede

Was groot sine serichede

Ende meerre dan men hem sach toghen

2570 Hem liepen die trane vten oghen

Ende waende warden vten sinne

Die coninc onboot die coninginne

Ende seide hare die niemare

Har herte was in groten vare

2575 Om waleweine ende om lantslote

Ende om die twee andre ghenote

Die heren waleweine sochten

Ende vinden souden of si mochten

Har herte was in grote horeest

2580 Ende omme lantslote meest

Dat was die slotel van harre herte

Dur hem hadde si die meeste smerte

Dat hi hadde gherumet thof

Sonder haren orlof

2585 Si was te barteert ende so ondaen

Dat si niene mochte staen

Ende moeste gaen sitten neder

Si peinsde vort ende weder

Die coninc troestese sere

2590 Ende bat hare dur die gods ere

Dat si hare seluen vertroost

Walewein wert wel verloost

Hi waende dat alle hare vare

Om waleweine ware

2595 Die coninc. mar neent niet

Dat si weende ende hare mesliet

Het was om lantslote dien si minde

So dat har dochte dat si ontsinde

Ende sere was tenden rade

2600 Si ghinc in ene kemenade

Ende bat gode met droeuen worden

So dat die coninc ende menech horden

Ende marien der maghet soete

Dat hi nemmermeer ne moete

2605 Keren. sulc dien si meende

Si ghinc bet vort ende weende

Ende galioot hi uolghede hare

Hi wiste wel dat hare mesbare

Waren omme lantslote

2610 Ende hare droefheit grote

Daer si omme was tenden rade

Alse hi quam in die kemenade

Sach hi se ligghen in ommachte

Ende hadde verloren hare crachte

2615 Hi hiefse op van der stede

Die vrouwe van malohaut waser mede

Si troesten se sere onder hem tween

Elc sonderlinghe al in een

[18va] Mar hetne besloot niet

2620 Har seluen dochte dat si versciet

Van der warelt daer si lach

Dur des wille dat si nietne sach

Lantslote har vercorne lief

Des was si in suare meskief

2625 Ende omme lantslote in vare

Doe ghinc galioot van hare

Toten coninc. ende si spraken

Weder ende vort van haren saken

Wat dat si doen mochten

2630 Har ghepeins ende har ghedochten

Die waren harde menechfoude

Doe seide galioot dat hi soude

Varen in scotlant auenturen

Ende nemen dats hem mochte gheburen

2635 Omme die waleweine sochten

Ende gherne vonden of si mochten

Doe seide die coninc twaren

Dat hi mede soude varen

Ende sine ridders alle

2640 Ende proeuen hare gheualle

Om die ghene die waren in weghe

God moeste hem gheuen seghe

Met eren te keerne in har lant

Doe seide die bode meliant

2645 Dat hi wilde varen mede

Si souden comen te somiger stede

Daer die passagen waren so quaet

Ne hadde hi ghenen goeden raet

Daer soude menich laten al

2650 Dat hiere brochte hine hads gheual

Ende sijns selues lijf te voren

Wildi na minen rade horen

Jc sal v alt beste leden

Te varne eer wi sceden

2655 Die coninc seide ja wi gherne

Siere hulpen ne staet ons niet tonberne

Ende dede ghebieden achter there

Dat hi hadde goeden ghere

Te porne des morghens vroe

2660 Ende si hem ghereiden daer toe

Weder ende vort in allen sinne

Die coninc dede vraghen der coninghinne

Of si wilde varen mede

Ende porren des morghens vter stede

2665 Mar si seide neen si niet

Hem was leet dat siet liet

Des nachts waren si te samene daer

Alse hem die dach verbaerde claer

Was die coninc op ghestaen

2670 Ende te missen ghegaen

[18vb] Ende horde den dienst ent ghetide

Sijn herte was altoos onblide

Om die hem waren ontfaren

Doene was daer gheen langer sparen

2675 Hi dede sine liede ghereiden

Alse die dane wilde sceiden

Teersten dat si waren ghereet

Dat langhe letten was hem leet

Doe porreden si met haren here

2680 Die beuanghen was met groten sere

Ende galioot ende sine lieden

Men mocht v lichte niet bedieden

Van den ridders tghetal

Die wilden proeuen har gheual

2685 Metten coninc arture

Hier latic bliuen dese auent[ure]

Des icker weder come toe

Ende sal v segghen hoe

Lantsloot voer een stic

2690 Jn dien ghedochte so ben ic

Doe hi van meliante sciet

Ende van den knape dien hi liet

Die lantslote ghemoete

Ende houeslike groete

2695 Entie den here yweine ghebrochte

Also verre alse hi rochte

Ende seides lantslote niemare

Waerwaert dat hi ware

Ende daer hine best bewaende

2700 Hier blijft die auenture staende

2515. Was het openbaar of stil

Door heer Waleweinՠs wil

Die zo het land had geruimd

Toen bracht Meliant nieuws

Dat hij Lancelot zag

2520 En waar dat hij hem verliet op een dag

En dat hij Walewein zocht

Als die te keren niets kon schelen

Tot de tijd en de stonde

Dat hij hem wist en vond

2525 En kwam in zijn vaart

En heer Ywein met de leeuw

Die zochten hem alzo gelijk

En doorreden menig rijk

Hier en daar weder en ginds

2530 En de hertog van Clarens

Die zocht Walewein mede

In menig land in menige plaats

Dus voeren die heren onder hen drie

Elk apart om Walewein spieden

2535 Dus bracht nieuws Meliant

De koning Arthur daar hij hem vond

En dat Lancelot was

Net nieuws gekomen

Dat Carados hem had gevangen

2540 Die menige wandaad had gedaan

En weinig deugden was gewoon

Walewein, de zoon van de zuster van Arthur

En gevoerd in zijn geweld

En waar dat men hem hield

2545 Hierom zoeken ze hem hier en daar

Om te verhoren nieuws

Toen de koning dit hoorde

Hij was van Meliant’s woorden

Beide droevig en blijde

2550 Zijn hart was in grote strijd

Hij was blijde van het nieuws

Dat ze hem zochten hier en daar

De allerbeste van zijn hof

En die van de meeste lof

2555 En hoopte dat ze hem zouden vinden

Sinds dat zij zich bewinden

Aan de andere zijde was hij bang

Dat hij niet wist werwaarts

Dat heer Walewein was verdwaald

2560 Zoals heer Meliant had gezegd

Dus was de konings droefheid groot

Maar geheel in het hoofd van heer Galioot

Hij was veel droeviger alleen

Dan al de anderen algemeen

2565 Om Lancelot was al zijn angst

Dat hij weg was en hij niet wist waar

En om Walewein mede

Was groot zijn droefheid

En meer dan men hem zag tonen

2570 Hem liepen de tranen uit de ogen

En waande uitzinnig te worden

De koning ontbood de koningin

En zei haar het nieuws

Haar hart was in groot gevaar

2575 Om Walewein en om Lancelot

En om die twee andere gelijke

Die heer Walewein zochten

En vinden zouden als ze konden

Haar hart was in grote vrees

2580 En om Lancelot meest

Dat was de sleutel van haar hart

Door hem had ze de grootse smart

Dat hij de hof had geruimd

Zonder haar verlof

2585 Ze was ontsteld en zo ontdaan

Dat ze niet mocht staan

En moest neer gaan zitten

Ze peinsde voort en weer

De koning troostte haar zeer

2590 En bad haar door de Gods eer

Dat ze zichzelf vertroost

Walewein werd wel verlost

Hij waande dat al haar gevaar

Om Walewein was

2595 De koning, maar neen het niet

Dat ze weende en smart had

Het was om Lancelot die ze minde

Zodat ze dacht dat ze uitzinnig werd

En zeer ten einde raad was

2600 Ze ging in een kamer

En bad God met droevige woorden

Zodat de koning en menigeen hoorden

En Maria de lieve maagd

Dat hij nimmermeer nee moet

2605 Keren, zulke die ze bedoelde

Ze ging beter voort en weende

En Galioot hij volgde haar

Hij wist wel dat haar misbaar

Was om Lancelot

2610 En haar grote droefheid

Daar ze ten einde raad om was

Toen hij in de kamer kwam

Zag hij haar in onmacht liggen

En had haar kracht verloren

2615 Hij hief haar op van de plaats

De vrouw van Malohaut was er mede

Ze troostten haar zeer onder hen twee

Elk apart geheel

Maar het nee besloot niet

2620 Ze dacht zelf dat ze verscheidde

Van de wereld daar ze lag

Vanwege dat ze niet nee zag

Lancelot haar uitverkoren lief

Dus was ze in zwaar leed

2625 En om Lancelot in gevaar

Toen ging Galioot van haar

Tot de koning en ze spraken

Weder en voort van haar zaken

Wat dat ze doen mochten

2630 Haar gepeins en haar gedachten

Die waren erg menigvuldig

Toen zei Galioot dat hij zou

Gaan in Schotland avonturen

En nemen dat hem mocht gebeuren

2635 Om die Walewein zochten

En graag vonden als ze konden

Toen zei de koning, inderdaad

Dat hij mee zou gaan

En al zijn ridders

2640 En beproeven hun geluk

Om diegene die op de weg waren

God moest hen zege geven

Met eren te keren in hun land

Toen zei de bode Meliant

2645 Dat hij mee wilde gaan

Ze zouden komen te sommige plaatsen

Daar de passages zo slecht waren

Nee, had hij geen goede raad

Daar zou menigeen alles laten

2650 Dat hij er bracht had hij geluk

En zijn eigen lijf tevoren

Wil je naar mijn raad horen

Ik zal u allen het beste leiden

Te gaan eer we scheiden

2655 De koning zei, ja wij graag

Zijn hulp nee staat ons niet te ontberen

En liet gebieden achter het leger

Dat hij het goed zou hebben

Te gaan ճ morgens vroeg

2660 En ze zich bereiden daartoe

Weder en voort in alle zin

De koning liet de koningin vragen

Of ze mee wilde gaan

En porren ‘s morgens uit de plaats

2665 Maar ze zei, neen zij niet

Hem was leed dat ze het liet

Գ Nachts waren ze tezamen daar

Toen zich de dag helder openbaarde

Was de koning opgestaan

2670 En te mis gegaan

En hoorde de dienst en het getijde

Zijn hart was altijd droevig

Om die hem waren ontvaren

Toen was daar geen langer sparen

2675 Hij liet zijn lieden bereiden

Als die vandaan wilde scheiden

Ten eersten dat ze waren gereed

Dat lange letten was hem leed

Toen gingen ze met hun heer

2680 Die bevangen was met grote pijn

En Galioot en zijn lieden

Men mocht u niet gemakkelijk aanduiden

Van de ridders het getal

Die wilden beproeven hun geluk

2685 Met de koning Arthur

Hier laat ik blijven dit avontuur

Tot ik er weer toekom

En zal u zeggen hoe

Lancelot voer een stuk

2690 In die gedachte zo ben ik

Toen hij van Meliant scheidde

En van de knaap die hij verliet

Die Lancelot ontmoette

En hoffelijk groette

2695 En die de heer Ywein bracht

Alzo ver als hij raakte

En zei Lancelot nieuws

Werwaarts dat hij was

En daar hij het beste waande

2700 Hier blijft dat avontuur staan

Nv beghint hier ene tale

Lantsloot voer berch ende dale

Des hi quam beneden int dal

Daer her ywein moeste doghen al

2705 Tordeel dat hem ouer ghinc

Ende daer hi meneghen slach ontfinc

Ende meneghe steke van speren

Die hem met rechte mochten [deren]

Nochtan vacht hi so sere weder

2710 Dat hi sulken velde neder

Die nemmermeer rechte no ghinc

Van der steke die hi ontfinc

Her yweins pine die was [groot]

Binnen dien quam her lantsloot

2715 Vanden berghe te dale

Ende hi kende heren yweine [wale]

Bi den scilde den here ywei[ne]

Ende dat sine anxenen niet was [cleine]

Daer so menich op hem sloe[ch]

2720 Ende hi mercte den ghenen d[iene verdroech]

Ende dicke den here ywein hadde [ghedaen]

Ne hadde hijs niet willen ve[rstaen]

[4 bladen ontbreken?]

Nu begint hier een verhaal

Lancelot voer berg en dal

Dat hij kwam beneden in het dal

Daar heer Ywein moest alles gedogen

2705 Het oordeel dat over hem ging

En daar hij menige slag ontving

En menige steek van speren

Die hem met recht mochten deren

Nochtans vocht hij zo zeer weer

2710 Dat hij sommigen neervelde

Die nimmermeer recht nog ging

Van de steek die hij ontving

Heer Ywein’ s pijn die was groot

Binnen die kwam heer Lancelot

2715 Van de berg te dal

En hij herkende heer Ywein wel

Bij het schild de heer Ywein

En dat zijn angst niet klein was

Daar zo menigeen op hem sloeg

2720 En hij merkte diegenen die hem bestonden

En vaak de heer Ywein hadden gedaan

Nee, had hij het niet willen verstaan

[4 bladen ontbreken?]

[s19ra] [E]n[de] seide ic die waerheit

Dat ic keer[de] dur blootheit

2725 Ofte vlo [van] enegher stede

Si souder houden har sceren mede

Die ghene die ten houe behoren

Doe seide die knape vaert voren

[E]nde nemet dats v mach ghescien

2730 [G]hine vint mj nemmermeer in dien

[D]at ic v volghe in sulker stede

[D]aer ic verliese lijf ende lede

[M]ar of gi emmer wilt riden

[J]c sal vwes hier onbiden

2735 [Ga]et v ten besten gi moghet mj hier vinden

Van des gi v wilt bewinden

[J]c sal vwes onbeiden toter stonde

[D]at naken sal den auonde

[D]oe seide die hertoge dats mj ghenoech

2740 Ende wel mijn gheuoech

Gheualt dat ic niet ne kere

Danct miere nichten alre ere

Die si dur mj heft ghedaen

Mach ic metten liue ontgaen

2745 Ende mj g[o]d doet verdrach

[J]c sal se spreken als ic eerst mach

[W]at dat hem die knape riet

[H]ine wildes laten niet

[H]ine voer den wech beneden int dal

2750 Deen den andren gode beual

Daer si onder hem beiden scieden

Dit wil ic laten ende bedieden

Die costume van den dale

Hier blift van den hertoge die tale

2755 Nv wil ic v bedieden

Waer omme si den hertoge ontrieden

Beide sijn knape entie weerd

[T]e doene dat hi hadde begheert

Dat dal was van sulker zede

2760 Die peinsde ontrouwichede

Ten sinen lieue ofte dochte

Dat hi keren niet ne mochte

Vten dale metten liue

Dit was al bi enen wiue

2765 Diemen morgaine noemt

Bi haren sculden wast dat coemt

Dat die meneghe suaren arbeit

[Vant als]ic v hebbe gheseit

[D]ie coninc artur was har broeder

2770 [E]nde was van touerien vroeder

Vele meer allene dan alle die wijf

Die onder gode hadden lijf

Si hate tgheselscap van lieden

[E]nde wilde wel dat si van hare scieden

[19rb] 2775. Har[e man]ier was in dat dal

Ende wilde bi nachte wandren al

Sulke hietense morgaine delvinne

Ende sulke seiden dat si ware godinne

Dese morgaine minde

2780Dat har dochte dat si ontsinde

Ende uele meer dan hi hare

Des so wart si wel gheware

Die scoenre was verre te voren

Daer bi hadde hi se vercoren

2785 Mar dat hi morgainen ontsach

Hine ware op ghenen dach

Comen daer hi se hadde ghesien

Mar hi ontsach hem van dien

Dat si touerie ende quaet

2790 Vele wiste ende baraet

Dit was dat hi vruchte al

Tenen stonden quam hi int dal

Met sinen lieue bi liste

Daer hijt alre scoonst wiste

2795 Dit dede morgaine bespien

Dur dat si wiste ende hadde versien

Dur des wille dat sies was onvro

Betouerde si dat dal also

Dat gheen ridder ne mochte ontgaen

2800 Die hadde ghepeinst ofte gedaen

Also uele alse van enen worde

Dat te ontrouwicheden behorde

Ter ghere wart die sijns begherde

Dit was datten dale derde

2805 Hi moester bliuen diet ware ghesciet

Die dede ofte peinsde iet

Ander sake dan hi soude

Te hare wart diene hebben woude

Dus helt si har lief gheuaen

2810 Ende hadde die ioncfrouwe ghedaen

Die metten ridder daer was comen

Also alsict v wel mach nomen

Dat was in enen kerker cout

Daer si doghede groot onghedout

2815 Ende des ic v mach maken wijs

Beneden den gordele dochtet hare ijs

Enter bouen ene gloet

Dit dochte der ioncfrouwen daer si stoet

Ende claghede dicke har ongheual

2820 Morgaine was metten ridder int dal

Ende wat ridder diere quam binnen

Die onghetrouwe was van minnen

Hi moeste mede bliuen daer

Dit was ghehert .xvij. iaer

2825 Dattet niet was te broken

Die touerie was also besproken

[19va] Teerste datter quame inne

Ridder die noit ne droech minne

Daer hi ontrouwichede an sochte

2830 Dat hi se al verlossen mochte

Si waende wel ouerwaer

Die de touerie maecte daer

Dat ridder ne ware onder den trone

Sonder valsch ende sonder hone

2835 Hier bi liep die niemare

Achter lande hare entare

Beide vor heren ende vor vrouwen

Dattet dal ware van rouwen

Jc seg v dat omme dat dal

2840 Stonden berghe ouer al

Die hoghe waren ende stuer

Ende ommet dal ghinc ene muer

Die van der lucht was ghemaect

Wiere binnen quam gheraect

2845 Hine mochte keren nemmermeer

Des was den meneghen therte seer

Dus waerre gheuanghen wale

.cc. bi ghetale

Die niet ne mochten ontgaen

2850 Die hadden ghepeinst ofte ghedaen

Onghetrouwicheit te sienen lieue

Hi bleef gheuaen ghelijc den dieue

Mar so uele waser an

Daer ne was binnen gheen man

2855 Hine hadde ghenoech des hi begherde

Ende dat hi daghelics verterde

Bider ioncfrouwen behendichede

Diet hem allen gheuen dede

Ende berechte groot ende smal

2860 Daer spranc ene fonteine int dal

Si hadden spel ende groten duut

Mar daer ne mochte nieman uut

Sulc waser binnen dient ghenoechde

Ent gheselscap wel voeghede

2865 Ende sulc hads den rouwe so groot

Dat hiere omme coos die doot

Dat hi daer was comen

Dit hadde den meneghen tlijf benomen

Want en was man so vroet ne gheen

2870 Van al diere quamen nemmer een

Die mochte buter mure gheraken

Bi enegherhande saken

Die man conste ofte wiste

Die muer was ghelijc den miste

2875 Hine was van houte no van stene

Mar van touerien al ghemene

Des hare die duuel gaf die macht

Dien si diende dach ende nacht

[19vb] Nv ist tijt dat ic beghinne

2880 Te telne hoe hi quam daer inne

Die hertoge die daer was comen

Te ghenietene scade ende vromen

Doe die hertoge was in dien

Dat hi emmer wilde weten ende sien

2885 Die auenture van den dale

Sciede hi met scoonre tale

Van den ghenen die met hem quam

Dies sere was int herte gram

Dat hi wrochte buten sinen rade

2890 Ende seide dat hi der groter scade

Niene dorste ghenieten no met hem varen

God selue moetene bewaren

Doe scieden si onder hem tween

Die hertoge voer al in een

2895 Met pinen nederwart dat dal

Die berch was steil ouer al

Die wech wart hem sere te sure

Teersten quam hi tenen mure

Die was ghemaect alse van miste

2900 Bi touerien alsi wiste

Die ghene diene makede

Alse hi der muren ghenakede

Hi seghende hem ende voer in

Ende hadde gode in sinen sin

2905 Het was so donker daer binnen

Hine mochte cume den wech bekinnen

Ende alse hi die mure was leden

Ende hi se al dure hadde ghereden

Doe vant hi ene claerhede

2910 Ende vant huse tere stede

Harde scone een groot ghetal

Vor hem staen in dat dal

Teerste dat hiere quam bet naer

Sach hi staen ghebonden daer

2915 Twe grote draken ende ongehier

Dien vter kele scoot dat vier

Soude hi die rechte strate riden

Hi moeste tusschen hem beiden liden

Nochtan ne wilde hi keren niet

2920 Dur noot diere hem of ghesciet

Ende voer wech al in een

Ende alse hi quam tusschen hem tween

Si scoten op hem ende daden ontmalien

Den halsberch dat hi moeste faelien

2925 Met haren clawen die waren starc

Hets sulc hine wilde om .M. marc

Hebben gheweset tusschen hem tween

Daert so onghehiere sceen

Die hertoghe sloech slaghe groot

2930Alse die ghene die niet was bloot

[t20ra] Nochtan seg ic dat hi ontfinc

Pine groot eer hi ontghinc

Van den beesten onghehier

Si hadden op hem ghes[coten vier]

2935 [Al weerde] hi [hem met] sinen scilde

[Hem] do[chte] dat hi bernen wilde

[Hi lessche]dene ende voer bet vor[t]

Ende sp[ra]c h[a]rde [m]ene[ch] wort

Dat hem god gaue goede auenture

2940 Binnen dien quam hi [t]ere dure

[T]ot ere porten daer hi [d]or leet

Doe sach hi een water diep ende breet

Daer ouer ghinc ene planke allene

Die harde smal was ende clene

2945 Die moeste hi liden of weder keren

Doene wilde hi van onneren

Niet weder keren achterwaert

Om dat menne soude heten veruaert

Alsement wiste tes conincs houe

2950 Ende warpene vten loue

Dus ghinc hi vort daer hi sach

Optie brugghe die vor hem lach

So dat hi se met pinen leet

Doe stonden .iij. ridders wel ghereet

2955 Beide met swerden ende met speren

Die de brugghe wilden verweren

Alse hi op tende quam ghegaen

Ghinghen si op hem steken ende slaen

So dat sine beduelleden

2960 Ende in dat water velleden

So dat hem dochte dat hi verdranc

Dat dochte hem eer iet lanc

Dat menne met haken trecte uut

Dat si hem ghinghen dur die huut

2965 Hem dochte der knapen .i. groot deel

Diene droeghen in .i. proieel

Daer doghede hi noch meerre noot

Hi vander enen ridder groot

Ende hiet dat hi hem op gaue

2970 Hine wildes doen om ghene haue

Nochtan hadde hi int water ghewesen

Hine wanets nemmermeer ghenesen

Ende was moede ende cranc

Die ridder scoot op hem diene duanc

2975 Ende diene sloech ende stac

Hi dede hem menich onghemac

Hi wilde hem tlijf hebben gherooft

Den helm dien hi hadde opt hooft

Trac hi hem of ende maectene bloot

2980 Hi seide gheuet v op of gi sijt doot

En leuede noit man met siere cracht

Die seerre dan die hertoge vach

[20rb] Omme den duuel tontgane

Hi was der doot sere in wane

2985 So was hi vermoiet te voren

[Hi waende hebben tlijf verloren]

Nochtan ne wilde hi hem [niet op gheuen]

Ende es in ommacht [vor hem bleuen]

Doe quamen knapen .i. deel

2990 Ende droeghene in .i. ander proieel

Daer hi uele ridders vant

Ende vermaledieden tlant

Ende bi wien dat was ghemaket

Datter so menich was ontraket

2995 Doe die hertoge was becomen

Van der pinen die hi hadde genomen

Ende hi van der ommacht bequam

Daer die meneghe omme was gram

Dat hi so sere was tonghemake

3000 Ende seiden here dese sake

Es v sere worden te sure

Dat gi quamet binnen der mure

Elc troestene alse hi best mochte

Ende vragheden hem wat hi daer sochte

3005 Ende wane hi quame ende wie hi ware

Ende hi seide hem die niemare

Dat hi te arturs houe behorde

Hine loochs hem niet van enen worde

Dat hi waleweine sochte

3010 Ende gherne vonde of hi mochte

Hi was gheuaen hine wiste waer

Doe spronghen op .iij. ridders daer

Die te arturs houe hadden behort

Ende quamen toten hertoge vort

3015 Ende hietene willecome wese

Mar droeue waren si van desen

Dat hi daer was gheraect

Daer hi so sere was mesmaect

Si telden den hertoge ende maecten hem vroet

3020 Dattet dal bi touerien stoet

Ende die onghetrouwe ware in minnen

Quame hi ten dale binnen

Hine mochte niet weder keren

Daer omme waren daer die heren

3025 Ende niet ne mochten ontgaen bi listen

Alsi shertogen name wisten

Vragheden si hem om niemare

Ende hoet met arturs houe ware

Hi seide dat si waren droeue

3030 Al hadden si anders hare behoeue

Ende dogheden menich leet

Om waleweine die was onghereet

Ende dattene lantsloot sochte

Diere gherne an quame of hi mochte

[20va] 3035. Ende her ywein mede

Dus quam hi daer ter stede

Op auenture offer walewein ware

Ende om te ver[h]or[ne] niemare

Alse die heren dit hadden verhort

3040 Spraken si weder ende vort

Sulc van bliscepe sulc van sere

Nv latic bliuen van desen here

Ende van diere sijn gheuaen

Ende wil an lantslote gaen

En zei ik de waarheid

Dat ik keerde door bangheid

2725 Of vloog van enige plaats

Ze zouden er hun scherts mee houden

Diegene die ten hove behoren

Toen zei de knaap, ga voor

En neem dat het u mag geschieden

2730 Gij vindt mij nimmermeer in die

Dat ik u volg in zulke plaats

Daar ik verlies lijf en leden

Maar als ge immer wil rijden

Ik zal hier op u wachten

2735 Gaat het u ten beste dan mag me hier vinden

Van dat ge u wilt onderwinden

Ik zal op u wachten tot de stonde

Dat naken zal de avond

Toen zei de hertog, dat is mij genoeg

2740 En wel mijn gevoeg

Gebeurt het dat ik niet nee keer

Bedank mijn nicht alle eer

Die ze voor mij heeft gedaan

Mag ik met het lijf ontkomen

2745 En mij God doet gratie

Ik zal haar spreken zo gauw ik kan

Wat dat hem de knaap aanraadde

Hij wilde het niet laten

Hij voer de weg beneden in het dal

2750 De ene de andere aan God beval

Daar ze onder hen beiden scheidden

Dit wil ik laten en aanduiden

De gewoontes van het dal

Hier blijft van de hertog het verhaal

2755 Nu wil ik u aanduiden

Waarom ze de hertog ontraden

Beide zijn knaap en de waard

Te doen dat hij had begeerd

Dat dal was van zulke zede

2760 Die peinsde ontrouw

Tot zijn lieve of dacht

Dat hij niet nee keren mocht

Uit het dal met het lijf

Dit was alles door een wijf

2765 Die men Morgaine noemt

Door haar schuld was het dat komt

Dat die menigeen zware arbeid

Vond zoals ik u heb gezegd

De koning Arthur was haar broeder

2770 En was van toverij verstandiger

Veel meer alleen dan alle wijven

Die onder God lijf hadden

Ze haatte het gezelschap van lieden

En wilde wel dat ze van haar scheiden

2775. Haar manier was in dat dal

En wilde bij nacht wandelen al

Sommige noemden haar Morgaine de elf

En sommigen zeiden dat ze een godin was

Deze Morgaine minde

2780 Zodat ze dacht dat ze uitzinnig werd

En veel meer dan hij haar

Dat zo werd ze wel gewaar

Die mooier was ver tevoren

Daarom had hij haar uitverkoren

2785 Maar dat hij Morgaine ontzag

Hij was op die dag

Gekomen daar hij haar had gezien

Maar hij ontzag hem van die

Dat ze toverij en kwaad

2790 Veel wist en beraad

Dit was dat hij geheel vreesde

Te ene tijd kwam hij in het dal

Met zijn liefde met list

Daar hij het allermooiste wist

2795 Dit liet Morgaine bespieden

Doordat ze wist en had voorzien

Daardoor dat ze droevig was

Betoverde ze dat dal alzo

Dat geen ridder nee mocht ontgaan

2800 Die had gepeinsd of gedaan

Alzo veel als van een woord

Dat tot ontrouw behoorde

Ter die waart die hem begeerde

Dit was dat het dal deerde

2805 Hij moest er blijven die het was geschied

Die het deed of iets peinsde

Andere zaak dan hij zou

Tot haar waart die hem hebben wou

Dus hield ze haar lief gevangen

2810 En had de jonkvrouw gedaan

Die met de ridder daar was gekomen

Alzo zoals ik het u wel mag noemen

Dat was in een koude kerker

Daar ze gedoogde groot ongeduld

2815 En aldus mag ik u wijs maken

Beneden de gordel dacht het haar ijs

En er boven een gloed

Dit dacht de jonkvrouw daar ze stond

En beklaagde vaak haar ongeval

2820 Morgaine was met de ridder in het dal

En welke ridder die erbinnen kwam

Die ontrouw was van minnen

Hij moest mede blijven daar

Dit heeft geduurd wel 17 jaar

2825 Dat het niet was gebroken

De toverij was alzo besproken

Ten eerste dat er kwam binnen

Ridder die nooit nee droeg minne

Daar hij ontrouw aan zocht

2830 Dat hij haar geheel verlossen mocht

Ze waande wel voor waar

Die de toverij maakte daar

Dat er geen ridder was onder de troon

Zonder valsheid en zonder hoon

2835 Hierbij liep dat nieuws

Achter land hier en daar

Beide voor heren en voor vrouwen

Dat het dal was van rouw

Ik zeg het u om dat dal

2840 Stonden bergen overal

Die hoog waren en gevaarlijk

En om het dal ging een muur

Die van de lucht was gemaakt

Wie er binnen kwam geraakt

2845 Hij mocht nimmermeer keren

Dus was van menigeen het hart zeer

Dus waren er gevangen wel

200 bij getal

Die niet nee mochten ontgaan

2850 Die hadden gepeinsd of gedaan

Ontrouw tot zijn lieve

Hij bleef gevangen gelijk een dief

Maar zo veel was er aan

Daar nee was binnen geen man

2855 Hij had genoeg dat hij begeerde

En dat hij dagelijks verteerde

Bij de handigheid van de jonkvrouw

Die het hen allen geven deed

En berichtte groot en klein

2860 Daar sprong een fontein in het dal

Ze hadden spel en groot genoegen

Maar daar nee mocht niemand uit

Sommigen waren er binnen die het vergenoegde

En het gezelschap goed voegde

2865 En sommigen hadden zo’n grote rouw

Dat hij er om koos de dood

Dat hij daar was gekomen

Dit had menigeen het lijf benomen

Want er was nee geen man zo verstandig

2870 Van allen die er kwamen nimmer een

Die mocht buiten de muur geraken

Bij enigerhande zaken

Die men kon of wist

Die muur was gelijk de mist

2875 Het was van hout nog van steen

Maar van toverij algemeen

Dus gaf haar de duivel die macht

Die ze diende dag en nacht

Nu is het tijd dat ik begin

2880 Te vertellen hoe hij daarin kwam

De hertog die daar was gekomen

Te genieten schade en baat

Toen de hertog was in die

Dat hij immer wilde weten en zien

2885 Dat avontuur van het dal

Scheidde hij met mooie woorden

Van diegene die met hem kwam

Die zeer in het hart gram was

Dat hij wrocht buiten zijn raad

2890 En zei dat hij de grote schade

Niet durfde te genieten nog met hem gaan

God zelf moet hem bewaren

Toen scheiden ze onder hen twee

De hertog voer al gelijk

2895 Met pijn nederwaarts in dat dal

Die berg was steil overal

De weg werd hem zeer te zuur

Ten eersten kwam hij bij een muur

Die was gemaakt als van mist

2900 Bij toverij zoals ze wist

Diegene die het maakte

Toen hij de muur genaakte

Hij zegende hem en voer in

En had God in zijn geest

2905 Het was zo donker daar binnen

Hij kon nauwelijks de weg herkennen

En toen hij de muur was gepasseerd

En hij het geheel had doorgereden

Toen vond hij een helderheid

2910 En vond huizen op een plaats

Erg mooi en een groot getal

Voor hem staan in dat dal

Ten eerste dat hij er dichterbij kwam

Zag hij daar gebonden staan

2915 Twee grote ongure draken

Die uit de keel vuur schoten

Zou hij de rechte straat rijden

Hij moest tussen hen beiden gaan

Nochtans nee wilde hij niet keren

2920 Door nood die er van hen geschiedde

En voer weg al direct

En toen hij tussen hen twee kwam

Ze schoten op hem en lieten ontmalin

Het harnas zodat het moest falen

2925 Met hun klauwen die sterk waren

Het is zo hij wilde om geen 1000 mark

Hebben geweest tussen hen twee

Daar het zo onguur scheen

De hertog sloeg grote slagen

2930 Als diegene die niet bang was

Nochtans zeg ik dat hij ontving

Pijn groot eer hij ontging

Van de ongure beesten

Ze hadden op hem vuur geschoten

2935 Al verweerde hij hem met zijn schild

Hij dacht dat hij branden wilde

Hij leste het en voer beter voort

En sprak erg vele woorden

Dat hem God hem goed avontuur gaf

2940 Binnen die kwam hij bij een deur

Tot een poort daar hij doorging

Toen zag hij een water diep en breed

Daarover ging alleen een plank

Die erg smal was en klein

2945 Die moest hij over gaan of terug keren

Toen wilde hij van de oneer

Niet terug keren achteruit

Omdat men hem bang zou noemen

Als men het wist te konings hof

2950 En wierpen hem uit de lof

Dus ging hij voort daar hij zag

Op die brug die voor hem lag

Zodat hij het met pijn overging

Toen stonden 3 ridders goed gereed

2955 Beide met zwaarden en met speren

Die de brug wilden verweren

Toen hij op het einde kwam gegaan

Gingen ze op hem steken en slaan

Zodat ze hem bedwelmden

2960 En in dat water velden

Zodat hij dacht dat hij verdronk

Dat dacht hij en al gauw

Dat men hem met haken uittrok

Dat het hem ging door de huid

2965 Hij dacht van de knapen een groot deel

Die hem droegen in een prieel

Daar gedoogde hij noch meer nood

Hij vond er een grote ridder

En zei dat hij zich overgaf

2970 Hij wilde het niet doen om geen have

Nochtans was hij in het water geweest

Hij waande nimmermeer te genezen

En was moede en zwak

De ridder schoot op hem die hem dwong

2975 En die hem sloeg en stak

Hij deed hem menig ongemak

Hij wilde hem het lijf hebben geroofd

De helm die hij had op het hoofd

Tok hij hem af en maakte hem bloot

2980 Hij zei, geef u over of ge bent dood

Et leefde nooit een man met zijn kracht

Die meer dan de hertog vocht

Om de duivel te ontgaan

Hij was de dood zeer nabij

2985 Zo vermoeid was hij tevoren

Hij waande het lijf te hebben verloren

Nochtans nee wilde hij hem niet overgeven

En is in onmacht voor hem gebleven

Toen kwamen een deel knapen

2990 En droegen hem in een ander prieel

Daar hij vele ridders vond

En vermaledijde het land

En door wie dat het gemaakt was

Dat er zo menigeen was verdoold

2995 Toen de hertog was bekomen

Van de pijnen die hij had genomen

En hij van de onmacht bijkwam

Daar menigeen gram om was

Dat hij zo zeer te ongemak was

3000 En zeiden, heer deze zaak

Is u geworden te zuur

Dat ge kwam binnen de muur

Elk troostte hem zo goed hij kon

En vroegen hem wat hij daar zocht

3005 En waarvan hij kwam en wie hij was

En hij zei hen het nieuws

Dat hij te Arturs hof behoorde

Hij loog er niet een woord van

Dat hij Walewein zocht

3010 En graag vond als hij kon

Hij was gevangen en wist niet waar

Toen sprongen daar 2 ridders op

Die tot Arturs hof hadden behoord

En kwamen tot de hertog voort

3015 En zeiden hem welkom te wezen

Maar droevig waren ze van deze

Dat hij daar was geraakt

Daar hij zo zeer was mismaakt

Ze vertelden de hertog en maakten hem bekend

3020 Dat het dal bij toverij stond

En die ontrouw waren in minnen

Kwam hij ten dal binnen

Hij mocht niet terug keren

Daarom waren daar die heren

3025 En niet nee mochten ontgaan met listen

Toen ze de naam van de hertog wisten

Vroegen ze hem om nieuws

En hoe het met Arturs hof was

Hij zei dat ze droevig waren

3030 Al hadden ze anders hun behoefte

En gedoogden menig leed

Om Walewein die was onbereikbaar

En dat hem Lancelot zocht

Die er graag aan kwam als hij kon

3035. En heer Ywein mede

Dus kwam hij daar ter plaatse

Op avontuur of Walewein er was

En om te horen nieuws

Toen de heren dit hadden gehoord

3040 Spraken ze weder en voort

Sommigen van blijdschap, sommigen van pijn

Nu laat ik blijven van deze heer

En van die er zijn gevangen

En wil aan Lancelot gaan

3045 Hoe lantsloot verloste alle die morgaen

Met harre touerie hadde gheuaen

Hier beghint ene [a]uen[tu]re

Doe lantslote was worden te sure

Die duuelie die hi brac

3050 Ende hadde ghedoghet suaer onghemac

In die kerke. alse gi hebt gehort

Voer hi siere straten rechte vort

Entie ioncfrou ende her ywein

Ende reden berch ende plein

3055 Alst vor hem ghescepen stoet

Doe quam die ghene in har ghemoet

Daer die hertoge gheherberget was

Ende maecte hem vroet das

Wat passagen si souden vinden

3060 Gheuiele dat sijs hem wilden bewinden

Ende si vragheden hem om niemare

Of daer enich ridder leden ware

Ende hi seide iaet een

Des nes niet lanc. die goet man sceen

3065 Bi al dat hi ghemerken mach

Ende dat hi te miere herbergen lach

Smarghens voer hi ten dale waert

Jc bat hem dat hijt hadde ghespaert

Mar hine wilds laten niet

3070 Wat dat ic hem bat ende riet

Met desen lieten si die wort

Lantsloot hi voer bet vort

Des si ter capellen quamen

Daer si den sciltknape vernamen

3075 Die metten hertoge was comen

Alse deen den andren heft vernomen

Ondergroeten si hem ende spraken

Weder ende vort van haren saken

Die knape seide hem lieden niemare

3080 Dat die hertoge al daer ware

Ende dat hi sijns onbeide daer

Nochtan wiste hi wel ouerwaer

Dat hi nemmermeer ne quame

Daer hine meer vername

3085 Des hadde hi rouwe groot

Doe sprac her lantsloot

[2o-vb] Dat hi soude varen int dal

Entie met hem waren al

Omme den hertoge spien

3090 Of hiere iet of mochte versien

Met desen lieten si hare tale

Ende voeren onder hem drien ten dale

Des si quamen teren mure

Te ghenietene der auenture

3095 Doe ghinc die ioncfrou tellen

Ende maecte vroet haren ghesellen

Van der vreisen diere an lach

Die sonne sceen scone entie dach

Die ioncfrou seide dat si woude

3100 Dat her ywein proeuen soude

Die eerste auenture voren

Hine wilds hare niet verhoren

Wat dat si gheboot

Dat menne mochte houden ouer bloot

3105 Ende lantsloot ne wilde ooc niet

Weder segghen dat si riet

Si seide si soude sciere keren

Of god wil behouden harre eren

Ende maken lantslote vroet

3110 Hoet daer binnen ghescepen stoet

Lantsloot hi hadde toren

Dat her ywein voer voren

Mar die ioncfrou diet bewerde

Ende hi dedes dat sies begherde

3115 Ende liet her yweine voren varen

Die ioncfrou volghede hem sonder sparen

Des si quamen binnen der mure

Aldie selue auenture

Die den hertoge ouer ghinc

3120 Ende quam daer menne vinc

So gheuiel den here yweine daer

Die den hertoge volghede naer

Hi doghede menegherande smerte

Die hem sere ghinc int herte

3125 Eer hi hem vanghen liet

Nochtan ne mochte hi ontgaen niet

Des hadde menich ridder rouwe

Doe keerde weder die ioncfrouwe

Har ne was ontseit niet

3130 Daer si lantslote liet

Ende seide here hets so vergaen

Dat her ywein es gheuaen

Nv siet here wats v raet

Of gi desen wech bestaet

3135 V ne mach gehelpen cracht ne ghene

Ne ware ene sake allene

Jst dat gi in vwen sinne

Noit ne peinset domme minne

[7 bladen ontbreken]

3045 Hoe Lancelot verloste allen die Morgane

Met haar toverij had gevangen

Hier begint een avontuur

Toen het Lancelot te zuur was geworden

De duivelskunsten die hij brak

3050 En had zwaar ongemak gedoogd

In die kerk zoals ge hebt gehoord

Voer hij zijn straat recht voort

En de jonkvrouw en heer Ywein

En reden berg en vlakte

3055 Zoals het voor hen geschapen stond

Toen kwam diegene in hun ontmoeting

Daar de hertog geherbergd was

En maakte hen bekend dat

Wat passage ze zouden vinden

3060 Geviel het zij zich wilden onderwinden

En ze vroegen hem om nieuws

Of daar enige ridder gepasseerd was

En hij zei, ja het, 1

Dat nee is niet lang, die een goede man scheen

3065 Bij alles dat er aan merken kon

En dat hij in mijn herberg lag

‘s Morgens voer hij te dal waart

Ik bad hem dat het hij had gespaard

Maar hij wilde het niet laten

3070 Wat dat ik hem bad en aanraadde

Met deze lieten ze de woorden

Lancelot hij voer beter voort

Dat ze ter kapel kwamen

Daar ze de schildknap vernamen

3075 Die met de hertog was gekomen

Toen de ene de andere heeft vernomen

Begroetten ze zich en spraken

Weder en voort van hun zaken

De knaap zei hen lieden nieuws

3080 Dat de hertog al daar was

En dat hij op hem wachtte daar

Nochtans wist hij wel voor waar

Dat hij nimmermeer nee kwam

Daar hij hem meer vernam

3085 Dus had hij grote rouwe

Toen sprak heer Lancelot

Dat hij zou gaan in het dal

En alle die met hem waren

Om de hertog spieden

3090 Of hij er iets van mocht zien

Met deze lieten ze hun gesprek

En voeren onder hen drie ten dal

Dus kwamen ze tot een muur

Te genieten het avontuur

3095 Toen ging de jonkvrouw vertellen

En maakte haar gezellen bekend

Van de vrees die eraan lag

Die zon scheen mooi die dag

De jonkvrouw zei dat ze wou

3100 Dat heer Ywein beproeven zou

Dat eerste avontuur voor

Hij wilde niet naar haar horen

Wat dat ze gebood

Dat men het mocht houden voor bangheid

3105 En Lancelot nee wilde ook niet

Weerzeggen dat ze aanraadde

Ze zei, ze zou snel keren

Als God wil behouden haar eer

En maakte Lancelot bekend

3110 Hoe het daarbinnen geschapen stond

Lancelot hij had toorn

Dat heer Ywein voer voren

Maar de jonkvrouw die het beweerde

En hij deed dat ze dus begeerde

3115 En liet heer Ywein voor gaan

De jonkvrouw volgde hem zonder sparen

Dus kwamen ze binnen de muur

Al datzelfde avontuur

Die de hertog gebeurde

3120 En kwamen daar men ze ving

Zo geviel heer Ywein daar

Die de hertog na volgde

Hij gedoogde menigerhande smart

Die hem zeer in het hart ging

3125 Eer hij hem vangen liet

Nochtans nee mocht hij niet ontgaan

Dus had menige ridder rouw

Toen keerde weer die jonkvrouw

Haar nee was ontzegd niet

3130 Daar ze Lancelot liet

En zei, heer het is is zo vergaan

Dat heer Ywein is gevangen

Nu zie heer wat is uw raad

Of ge deze weg bestaat

3135 U nee mag helpen kracht nee geen

Tenzij een zaak alleen

Is het dat ge in uw zin

Nooit nee peinsde domme minne

[7 bladen ontbreken]

[folio U+V/V21ra]

[.......]n hem op den coninc

3140 [.......d]elike ontfinc

[........]eit met minnen

[........ hem] die slotele van daer binnen

[........l]en hem dien casteel

[........]t was al ghehe[el]

3145 [........] hem daer bu[t]en

[........]at [n]ie[man] m[ochte] sluten

[........ daer] b[liscap me]nichfoude

[........]ghe ende onder [o]ude

[........] luttel [d]es ghen[oot]

3150 [........] h[er] lantsloot

[........ he............]

[............... om]

[............ ware qua]et vergouden

[...............]den

3155 [............. sei]de

[.............] arbeide

[.............]oghet

[.............]e ghepoghet

[.............] swert

[135 verzen ontbreken]

[folio U+V/V21ra]

.......n hem op de koning

3140 .......vriendelijk ontving

........ eit met minnen

........ hem de sleutel van daar binnen

........l]en hem dat kasteel

........t was al geheel

3145........hem daarbuiten

........at niemand mocht sluiten

........ daar menigvuldige blijdschap

........ge en onder oude

........ weinig de gelijke

3150 ........ heer Lancelot

........ he............

............... om

............ was slecht vergolden

...............den

3155 .............zei

.............arbeid

.............oghet

.............] geprobeerd

............. zwart

[135 verzen ontbreken]

[folio V+U/V21vb]

3160. Die [........] arture

Ende beual har optie vre

Den coninc te bringhene te voren

Sulke tale alse gi moghet horen

Die ioncfrou ne lette niet

3165 Te doene dat morgane hie[t]

Ende voer wech metter vre

Dat si vonden hadde arture

Tote binnen in dien zale

Ende sprac hare tale

3170 Daer si vor den coninc stoet

Ende seide here dor v omoet

[I]c ben bode ende bringhe niemare

[.]oet alle die ghene comen hare

[.]ie tuwen houe behoren

3175 [.]i moeten hier alle wesen voren

[.]er ic mine bodscap spreke

[.]ie coninc dede haesteleke

[.]ine liede te ga[........]

[.]oe was daer [........]

3180 [.]or den coninc [........]

[.]ie ioncfrou [s........]

[30 verzen ontbreken]

[folio V+U/V21vb]

3160. Die [........] Arthur

En beval haar op dat uur

De koning tevoren te brengen

Zulke woorden zoals ge mocht horen

De jonkvrouw nee lette niet

3165 Te doen dat Morgaine zei

En voer weg in dat uur

Dat ze gevonden had Arthur

Tot binnen in die zaal

En sprak haar taal

3170 Daar ze voor den koning stond

En zei, heer door uw ootmoed

Ik ben bode en breng nieuws

Laat al diegene hier komen

Die tot uw hof behoren

3175 Die moeten alle hiervoor wezen

Zal ik mijn boodschap spreken

De koning liet haastig

Zijn lieden tezamen........

Toen was daar ........

3180 Voor de koning ........

De jonkvrouw s........

[30 verzen ontbreken]


[t22ra] Dat hi niet ne mach ghenesen

[E]nde heft [te] biechte ghewesen

Ende ic seg v als ende als

3185 Nemmermeer coemt scilt an sinen hals

Nochte spere in sine hant

Ende hi heft mj hier ghesant

V te biddene oflaet

Van siere groter mesdaet

3190 Het is hem in penitencien ghegheuen

Hine waent ghiene wile leuen

Dat hi soude maken mare

Hoet met hem enter coninginnen ware

Doe wilde die coninginne op staen

3195 Entie ioncfrou sprac si moeste sitten aen

Of inne spreke hier nietmeer

Ende doe minen keer

Doe dedese die coninc sitten neder

Entie ioncfrou sprac weder

3200 Here coninc dur den loon van gode

Onbiet lantslote. ende ic bens bode

Dat gi hem vergheuet die misdaet al

Beide groot ende smal

Die hem es gheuallen met vwen wiue

3205 Dicke wile binnen sinen liue

Hem berouwet dat hem gheuel

Ende kent hem mesdadich wel

Ende sent hier dit vingherlijn

Dat hi brochte an den vingher sijn

3210 Ende dat hem gaf die coninginne

Tenen stonden op minne

Dattet liteikijn sal wesen

Ghi moghet ghelouen wel van desen

Daer ne was nieman in den zale

3215 Doe si horden dese tale

Hem ne ghinc .i. swert ouer therte

Dat hem dede meerre smerte

Dant noch nie hadde ghedaen

Alsi die tale hadden verstaen

3220 Si waenden werden vten sinne

Ende noch was droeuer die coninginne

Doe hare dat comen was te voren

Ende sprac alse gi moghet horen

So wie so wil houds mj ouer quaet

3225 Jc gheloue dat dit baraet

Vte her lantsloots monde

Nietne quam te gheenre stonde

Aldus gedane dorperheit

Alse dese ioncfrou heft gheseit

3230 Inne wilre niet lieghen an

Jc minne hem bouen alle man

Behaluen den coninc minen here

Dur die doghet ende dur die ere

[22rb] Die hi mj dicke heft ghedaen

3235 Ende so wel te staden staen

Te miere bederue te miere noot

Ende lossede hi mj van der doot

Hier te voren met siere doghet

Ende was mijn leidsman ende mijn voghet

3240 Hi sloech .ij. gigante doot

Daer hi mi lossede vter noot

Her coninc doe gi al hadt verloren

Jegen galiote hier te voren

Hi behelt v goet ende v ere

3245 Des gi waert onder des maecte hi v here

Hi was die hem seluen niet en spaerde

Hi wan die doloruse gaerde

Daer hi v here makede of

Hine leuet niet die sinen lof

3250 Mochte vertellen no volprisen

Hi was van so goeder wisen

En es vrouwe in deser warelt binnen

Sine mochtene wel met rechte minnen

Jc wane wel hadde hijs an mj versocht

3255 Hi mochter ode toe hebben ghebrocht

Dat ic sinen wille soude hebben ghedaen

Mar hi sout node hebben bestaen

Jc gaf hem dit vingherlijn

Jc kenne wel dattet was sijn

3260 Jnne weet waert dese ioncfrou nam

No wiet har gaf no waent her quam

Ende al had ic hem ghegheuen meer

Hi hads verdient achter ende eer

Dicken ende menichfout

3265 Met goeden rechte ben ic hem hout

Doe antworde die coninc

Vrouwe seit hi van deser dinc

So sceldic v quite wel

Ende van al dat v ie gheuel

3270Jc hout algader ouer spot

Also moete mj beraden god

Dat gi sake sout hebben gedaen

Alsemen mj hier doet verstaen

Jc hout algader ouer spel

3275 Ende bi miere wit ic wilde wel

Noch seg ic dat mj niet berouwet

Dat v lantsloot hadde ghetrouwet

Ende here ware van minen lande

Jc salt segghen al ist scande

3280 Ende ic moeste sijn gheselle sijn

Des ic name minen fijn

Bi al dat ie lijf ontfinc

Dit sprac artur die coninc

Alse dit die ioncfrou horde

3285 Scametse hare deser worde

[22va] Die daer die niemare hadde brocht

[Ende] was te keerne bedocht

Daer waren ridders .i. groot ghetal

Die hem des vermaten al

3290 Ne ware des conincs gheleide

Si soude met lastre dane sceiden

Ende si ontsach hare dier dinc

Ende sprac here her coninc

Nv doet wel ende doet mj gheleiden

3295 Vwen orlof ic wil hene sceiden

Jc ben van vwen lieden in vare

Doe sende hi den here yweine met hare

Die op sat ende met har voer

Ende galioot in diren eden suoer

3300 Dat hine laghe nemmermee

Bouen ere nacht ofte twee

Vor hi horde rechte niemare

Waer lantsloot gheuaren ware

Die coninc sprac god gheues v spoet

3305 Jc weets v danc dat ghijt doet

Ende des gi sijt worden te rade

Galioot ghinc in die kemenade

Nemen orlof an die vrouwe

Ende vant se in sulken rouwe

3310 Dat nieman ne sach des ghelike

Ende hi seide god van hemelrike

Vrouwe die moete v bewaren

Jc sal lantslote soeken varen

Toter wilen enter stonden

3315 Dat icker niemare of hebbe vonden

Ende ic des sal wesen vroet

Weder hi leuet of ne doet

Doe seide die vrouwe ic weet dat wel

Dat lantslote niene gheuel

3320 Hadde hi gheweset in sinen sin

Dese niemare tonbiedene hier in

Hi es doot of vten sinne

Lantsloot. dien ic so sere minne

Dat mj doden sal die rouwe

3325 Galioot troeste die vrouwe

Die hi sach in groten vare

Ende nam orlof an hare

Vriendelike hi dane sciet

Die hi harde droeue liet

3330 Meer dan si toghede .i. groot deel

Hi nam met hem lyoneel

Alse die porren wilde scire

Ende sciltknapen vire

Dat was harde wel har doen

3335 Si voerden met hem .i. paulioen

Ende namen orlof an den coninc

Doe porde hi met deser dinc

[22vb] Ende voer tote buten der stede

Ende walewein hi uolghede mede

3340 Om lantslote te soeken also

Si waren [siere coemste] vro

Om dat hi goet was ende ghetrouwe

Doe achterhaelden si die ioncfrouwe

Ende met hare den here yweine

3345 Dus voeren si wech al ghemeine

Ende daden der ioncfrouwen verstaen

Dat si hem niet ne soude ontgaen

Sine souden hare volghen toter stonden

Dat si lantslote vonden

3350 No met crachte no met listen

Vor si niemare van hem wisten

Ende si seide ter goeder wile

Ende voeren inne weet hoe menege mile

Al cortende hare stonde

3355 Des het quam ten auonde

Doe vonden si ene veste

Ende dochte hem dat beste

Daer te bliuene dien nacht

Ende voeren in also bedacht

3360 Die ioncfrou waser nichte te houe

Ende waren ontfaen met groten loue

Nochtan ne was die weert niet daer

Die mane sceen scone ende claer

Entie ioncfrou si voer uut

3365 Verholenlike sonder gheluut

Bider hulpen vander werdinnen

Die vrouwe was daer binnen

Die ioncfrou voer al stillekine

Die nacht al dure al hadse pine

3370 Des si te harre vrouwen quam

Ende seide hare wat si vernam

Daer si se sende. ende was geuaren

Toten coninc ende diere waren

Si hildent al ouer onwaer

3375 Die bodscap die si brochte daer

Ende seiden also helpe hem god

Het ware loghene ende spot

Die coninc verliets der vrouwen wel

Hine was har wreet no fel

3380 Droeuer was si. entie ghenote

Alle omme her lantslote

Dan ic v wel vertellen mochte

Al leidicker an mijn gedochte

Mar die bodscap hilden si ouer onwaer

3385 Hier latic die tale staen van daer

Ende sal v tellen van die si liet

Ende daer die ioncfrou of sciet

Hier beghint ene sprake

Die heren waren tonghemake

[s23ra] 3390. Des morghens alsi hadden verloren

Die ioncfrouwe groot was har toren

Ende sise niet vonden der binnen

Lyoneel hadde der werdinnen

Groten laster beraden

3395 Ende seide het was bi haren daden

Dat hem die [ioncfr]ou was ontgaen

Ne haddemen hare niet te staden ghestaen

Lyoneel hadse ghedoot

Mar het bewerde al galioot

3400 Ende andre heren die daer waren

Die haren laster wilden sparen

Die ridders waren alle onvro

Ende spraken hare saken so

Dat si hem deelden onder hem viren

3405 Ende nemmermeer ne wilden finiren

Toter wilen ende toter stonden

Dat si lantslote vonden

Of horden niemare

Jn wat steden dat hi ware

3410 Si waren droeue vtermate

Ende elc vercoos ene strate

Darwart dat si wilden riden

Met hem l[i]den was gheen biden

Si voeren soeken hare auenture

3415 Hier latic bliuen op dese vre

Die tale van den drien heren

Ende sal [op gal]iote keren

Dat hij niet nee mag genezen

En is te biecht geweest

En ik zag u het geheel en al

3185 Nimmermeer komt een schild aan zijn hals

Nog een speer in zijn hand

En hij heeft mij hier gezonden

U te bidden aflaat

Van zijn grote misdaad

3190 Het is hem in penitentie gegeven

Hij waant gij wil niet leven

Dat hij bericht zou maken

Hoe met hem en de koningin was

Toen wilde de koningin opstaan

3195 En de jonkvrouw sprak, ze moest gelijk gaan zitten

Of ik spreek hier niet meer

En doe mijn wens

Toen liet haar de koning neerzitten

En de jonkvrouw sprak weer,

3200 Heer koning, door het loon van God

Ontbiedt Lancelot en ik ben zijn bode

Dat gij hem vergeeft alle misdaad

Beide groot en klein

Die hem is gebeurd met uw wijf

3205 Vele tijden binnen zijn leven

Hem berouwt het dat hem gebeurde

En kent hem wel misdadig

En zend hier deze ring

Dat hij bracht aan zijn vinger

3210 En dat hem gaf de koningin

Te ene stonde op minne

Dat het teken zal wezen

Gij mag het wel geloven van deze

Daar nee was niemand in de zaal

3215 Toen ze deze woorden hoorden

Hen nee ging een zwaard door het hart

Dat hen deed meer smart

Dan het noch niet had gedaan

Toen ze die woorden hadden begrepen

3220 Ze waanden uitzinnig te worden

En noch droeviger was de koningin

Toen haar dat tevoren was gekomen

En sprak zoals ge mag horen

Zo wie zo wil houdt mij voor kwaad

3225 Ik geloof dat dit beraad

Uit heer Lancelot’ s mond

Niet nee kwam te geen stonde

Aldus danige onbetamelijkheid

Zoals deze jonkvrouw heeft gezegd

3230 Ik wil er niet van liegen

Ik bemin hem boven alle man

Behalve de koning mijn heer

Door die deugd en die eer

Die hij mij vaak heeft gedaan

3235 En zo goed bij te staan

Tot mijn behoefte, tot mijn nood

En verloste hij mij van de dood

Hier tevoren met zijn deugd

En was mijn leidsman en mijn voogd

3240 Hij sloeg 2 giganten dood

Daar hij mij verloste uit de nood

Heer koning, toen ge alles had verloren

Tegen Galioot hier tevoren

Hij behield uw goed en uw eer

3245 Dat ge was onder, daar maakte hij u heer

Hij was het die zichzelf niet spaarde

Hij won de Doloreuse gaarde

Daar hij u heer van maakte

Hij leeft niet die zijn lof

3250 Mocht vertellen nog volledig prijzen

Hij was van zo goede wijze

En is er een vrouw in deze wereld binnen

Ze mocht hem wel met recht minnen

Ik waan wel had hij het aan mij verzocht

3255 Hij mocht het er licht toe hebben gebracht

Dat ik zijn wil zou hebben gedaan

Maar hij zou het node hebben bestaan

Ik gaf hem deze ring

Ik ken wel dat het was de zijne

3260 Ik weet niet waar het deze jonkvrouw nam

Nog wie het haar gaf nog waarvan het hier kwam

En al had ik hem meer gegeven

Hij had het verdiend daarna en eer

Vaak en menigvuldig

3265 Met goed recht ben ik hem behoudt

Toen antwoordde de koning

Vrouwe, zei hij, van dit ding

Zo scheld ik u wel vrij

En van al dat u ooit geviel

3270 Ik hou het allemaal voor spot

Alzo moet God mij beraden

Dat ge een zaak zou hebben gedaan

Zoals men mij hier laat verstaan

Ik hou het allemaal voor spel

3275 En nadat ik weet wilde ik wel

Noch zeg ik dat mij niet berouwt

Dat u Lancelot had getrouwd

En heer was van mijn land

Ik zal het zeggen al is het schande

3280 En ik moest zijn gezel zijn

Dus nam ik fijn het mijne

Bij alles dat ooit lijf ontving

Dit sprak Arthur de koning

Toen dit die jonkvrouw hoorde

3285 Schaamde ze zich deze woorden

Die daar dat nieuws hadden gebracht

En was te keren bedacht

Daar waren ridders een groot getal

Die hen dus allen vermaten

3290 Niet waren de konings geleide

Ze zou met laster vandaan scheiden

En ze ontzag haar dat ding

En sprak, heer koning

Nu doe goed en laat me geleiden

3295 Uw verlof, ik wel vertrekken

Ik ben van uw lieden in gevaar

Toen zond hij heer Ywein met haar

Die opstond en met haar ging

En Galioot in dure eden zwoer

3300 Dat hij er lag nimmermeer

Boven een nacht of twee

Voor hij hoorde rechte nieuws

Waar Lancelot gekomen was

De koning sprak, God geeft u spoedt

3305 Ik weet u dank dat gij het doet

En dus bent ge te rade geworden

Galioot ging in de kamer

Nemen verlof aan die vrouwe

En vond haar in zulke rouw

3310 Dat niemand nee zag dergelijks

En hij zei, God van hemelrijk

Vrouwe, die moet u bewaren

Ik zal gaan om Lancelot te zoeken

Tot de tijd en de stonden

3315 Dat ik er nieuws van heb gevonden

En ik zal dan bekend wezen

Of hij leeft of niet doet

Toen zei de vrouwe, ik weet dat wel

Dat Lancelot niet geviel

3320 Had hij in zijn zin geweest

Dit nieuws hier te ontbieden

Hij is dood of uitzinnig

Lancelot die ik zo zeer bemin

Dat mij de rouw zal doden

3325 Galioot troostte die vrouwe

Die hij in groot gevaar zag

En nam verlof aan haar

Vriendelijk hij vandaan scheidde

Die hij erg droevig liet

3330 Meer dan ze voor een groot deel toonde

Hij nam met hem Lyoneel

Als die snel gaan wilden

En vier schildknapen

Dat was erg goed hun doen

3335 Ze voerden met hen een paviljoen (tent)

En namen verlof aan de koning

Toen ging hij met dit ding

En voer tot buiten de plaats

En Walewein hij volgde mede

3340 Om Lancelot te zoeken alzo

Ze waren van zijn komst vrolijk

Omdat hij goed was en getrouw

Toen haalden ze de jonkvrouw in

En met haar de heer Ywein

3345 Dus voeren ze weg algemeen

En lieten de jonkvrouw verstaan

Dat ze hen niet nee zou ontgaan

Ze zouden haar volgen tot de stonden

Dat ze Lancelot vonden

3350 Nog met kracht nog met listen

Voor ze nieuws van hem wisten

En ze zei, ten goede tijd

En voeren ik weet niet hoe menige mijl

Al kortende hun stonden

3355 Dus kwam het tot de avond

Toen vonden ze een vesting

En dacht hen dat beste

Daar te blijven die nacht

En voeren in alzo bedacht

3360 De jonkvrouw was er nicht te hof

En waren ontvangen met grote lof

Nochtans nee was de waard niet daar

De maan scheen mooi en helder

En de jonkvrouw ze voer uit

3365 Verholen zonder geluid

Met de hulp van de waardin

Die vrouwe was van daarbinnen

De jonkvrouw voer geheel stilletjes

Die nacht al door al had ze pijn

3370 Dus ze tot haar vrouwe kwam

En zei haar wat ze vernam

Daar ze haar zond en was gegaan

Tot de koning en die er waren

Ze hielden alles voor onwaar

3375 De boodschap die ze daar bracht

En zeiden, alzo helpt hem God

Het was leugen en spot

De koning verweet de vrouw wel

Hij was haar niet wreed nog fel

3380 Droeviger was ze en de gelijke

Allen om heer Lancelot

Dan ik u wel vertellen mocht

Al legde ik er mijn gedachte aan

Maar die boodschap hielden ze voor onwaar

3385 Hier laat ik de taal staan vandaar

En zal u vertellen van die ze verliet

En daar de jonkvrouw van scheidde

Hier begint een verhaal

De heren waren te ongemak

3390. ‘s Morgens toen ze hadden verloren

Die jonkvrouw, groot was hun toorn

En ze haar niet vonden daarbinnen

Lyoneel had de waardin

Grote laster beraden

3395 En zei, het was bij haar daden

Dat hem die jonkvrouw was ontgaan

Nee had men haar niet bijgestaan

Lyoneel had haar gedood

Maar het verweerde al Galioot

3400 En andere heren die daar waren

Die haar laster wilden sparen

De ridders waren allen droevig

En bespraken hun zaken zo

Dat ze zich verdeelden onder hen vieren

3405 En nimmermeer nee wilden eindigen

Tot de tijd en tot de stonden

Dat ze Lancelot vonden

Of nieuws hoorden

In welke plaatsen dat hij was

3410 Ze waren uitermate droevig

En elk verkoos een straat

Derwaarts dat ze wilden rijden

Met hem gaan was geen wachten

Ze voeren zoeken hun avontuur

3415 Hier laat ik het blijven op dit uur

De woorden van de drie heren

En zal op Galioot keren

Hier beghint van galiote

Die voer soeken lantslote

3420. Nv [hort h]ier .i. beghin

D[aer hi was] comen in

Alset so vort was comen

Dat galioot orlof hadde nomen

Voer hi wech toter stonde

3425 Dattet nakede [ten] auonde

Ende hi sach [menech wilt d]ier

Int wout daer [woende] .i. forestier

Daer hi binne[n was] gheraket

Met haeste hi hem d[a]rwaert maket

3430 Daer an lach sine bederue

Hi hadder goede herberghe

Dien nacht [entie] auonstonde

Van al dat hi visieren conde

Ende eischede ende beghert

3435 Dede hem he[bben] sij[n] wert

Alse die pijnde [om] sinen danc

Des morghens als die dach ontspranc

Nam hi orlof ende voer van daer

Die sonne sceen scone ende claer

3440 Ende hi voer so langhe optien dach

Dat hi enen casteel sach

[23rb] Die scone was vtermaten

Alse hi den casteel hadde ghelaten

Voer hi bet vort bi enen foreeste

3445 Daer hi horde dat alre meeste

Spel. ende sach

Dan hi noit hadde op enen dach

Dat spel entie tale

Sach hi houden vor enen zale

3450 Daer sach hi ende nam goom

Enen dans om enen boom

An dien boom .i. scilt hinc

Daer die dans omme ghinc

Ende alle die daer dansten ende wilde

3455 Si neghen allegader den scilde

Ghelijc oft ware .i. heilichdoom

Des nam her galioot goom

Ende mercte an den scilt wel

Dat die was ende gheen el

3460 Dien hi lantslote draghen sach

Daer te voren optien dach

Dat hi waleweine soeken voer

Ende galioot seide ende suoer

Hi soude den scilt vor hem draghen

3465 Ende voer daer si alle toe saghen

Emde nam den scilt van den boom

Hine achte niet wies nam goom

Daer waren ridders .i. groot ghetal

Ten spele ende volgheden achter al

3470 Die alle den scilt begherden

Ende hadden grote onwerde

dat hine wech soude draghen

Ende begonsten hem vraghen

Waer hiere mede wilde

3475 Met harre lieden scilde

Hi seide hi soudene dane draghen

Des begonste hem wanhaghen

Den ghenen die hem uolgheden achter

Ende wilden hem beraden lachter

3480 Ende sloeghen op hem met groten ghere

Ende hi keerde hem ter were

Nochtan stont hem onsiene

An danderside waren ridders tiene

Diene bestonden optie tijt

3485 Daer verrees .i. groot strijt

Die ridders waren te hem wart fel

Ende soeme waren si ghewapint wel

Soeme waren si te voet

Ende soeme waren si op orse goet

3490 Ende ghingen galiote so naer

Dat sijn sciltknape hadde vaer

Ende ghingen hem so achter uolghen

Mar doe galioot wart verbolghen

[23va] Ende hi sach dattet ten erchsten ghinc

3495 Doe sloech hi weder in den rinc

Ende gaf hem sulke slaghen

Dat si bi drien optie erde laghen

Ende werde hem met groten gere

Doe quam .i. met enen spere

3500 Ende stac galiote van achter

Des so mochte hi hebben lachter

Jn die scoudre ene wonde

Dat hem crankede sine ghesonde

Doe alre eerst balch hi hem na rechte

3505 Ende vercoende in dien gheuechte

Ne hadde die here selue ghewesen

Die daer ghereden quam met desen

Die here was van dien lande

Si waren van galioots brande

3510 Alle bleuen gheslegen doot

Mar dat die here genaden boot

Ende bat ouer sine lieden

Hier bi quamt dat si scieden

Die here nam vrede an beider side

3515 Ende beuelde ghene stride

Om te houdene hare ghesonde

Doe sach hi galioots wonde

Ende begondene sere claghen

Ende galioot begonde hem vraghen3520

Alse die ghene die weten wilde

Waer omme si neghen den scilde

Die daer dansten te voren

Ende seide hi wilds niemare horen

Doe antworde die werd

3525 Jc salt v segghen sint ghijs beghert

Om dat hi des lieues ridders was

Daer noit moeder of ghenas

Entie grote duusterheit

Daer men uele of heft gheseit

3530 Ende achter lande telde

Van hier binnen uelde

Dat noit man doen ne mochte

Nv seide hi ons die den scilt brochte

Dat hi es bleuen doot

3535 Bi miere wit dats scade groot

Hine hadde gheleuet ewelike

Ende ware coninc van enen rike

Nochtan mach hi noch leuen wel

Jnne horet niemen segghen el

3540 Dan die hier brochte den scilt

Nv ghelouets of gi wilt

Galioot hi droeuede sere

Ende nam orlof anden here

Die daer comen was te voren

3545 Si hadden some meer verloren

[23vb] An galiote dan ghewonnen

Daer die strijt hadde begonnen

Daer was .i. ridder so ghewont

Dat hi daer na gheson[t]

3550 Ne mochte warden nem[mermeer]

Nochtan bat harre lie[den heer]

Galiote dat hi bleue

Des hi hem aersatre g[h]eu[e]

Ende ghenese sine wond[e]

3555 Ende wesen met hem [so langhe stonde]

Hine wilde nemmer[meer ........]

Also langhe alsi beide [........]

Dur die manheit die [........]

Galioot ne wilder nie[t ........]

3560 Hi nam orlof ende voe[r van daer]

Den menegen bleef [therte suaer]

Die daer bleuen ghe[wont]

Ende nemmermeer wor[den ghesont]

Dus voer galioot ter [stonde]

3565 Dat nakede den auon[de]

Doe quam hi in enen [foreeste]

Daer hi sach meneghe [beeste]

Ende .i. huus van relig[ioene]

Doe voer die ridder [coene]

3570 Daerwart ende was [bedacht]

Daer te bliuene die[n nacht]

Hi vanter enen goe[den here]

Diene ontfinc met [groter eren]

Ende nam ware te sie[re wonde]

3575 Ende hietene bliuen [toter stonde]

Dat hi wel ware [ghenesen]

Nv latic die tale va[n desen]

Ende sal v tellen van [walew]eine

Die reet berch ende pl[eine]

3580 Met goeden wille met goeden gedochte

Alse die lantslote [sochte]

Hier begint van Galioot

Die Lancelot voer zoeken

3420. Nu hoort hier een begin

Daar hij in was gekomen

Alzo het voort was gekomen

Dat Galioot verlof had genomen

Voer hij weg tot de stonde

3425 Dat het naakte de avond

En hij zag menig wild dier

In het woud daar woonde een boswachter

Daar hij binnen was geraakt

Met haast hij zich derwaarts maakt

3430 Daaraan lag zijn behoefte

Hij had er goede herberg

Die nacht en de avondstonde

Van alles dat hij versieren kon

En eiste en begeerde

3435 Liet hem hebben zijn waard

Als die pijnigde om zijn dank

Գ Morgens toen de dag ontsprong

Nam hij verlof en voer vandaar

De zon scheen mooi en helder

3440 En hij voer zo lang op die dag

Dat hij een kasteel zag

Die uitermate mooi was

Toen hij het kasteel had gelaten

Voer hij beter voort bij een bos

3445 Daar hij hoorde dat allergrootste

Spel en zag

Dat hij nooit had op een dag

Dat spel en die woorden

Zag hij houden voor een zaal

3450 Daar zag hij en nam waar

Een dans om een boom

Aan die boom hing een schild

Daar die dans om ging

En allen die daar dansten en wilden

3455 Ze negen allemaal het schild

Gelijk alsof het een heiligdom was

Dat nam heer Galioot waar

En merkte aan het schild wel

Dat die was van geen ander

3460 Die hij Lancelot zag dragen

Daar tevoren op die dag

Dat hij Walewein zoeken voer

En Galioot zei en zwoer

Hij zou het schild voor hem dragen

3465 En voer daar ze allen toezagen

En nam het schild van de boom

Hij achtte niet wie het waarnam

Daar waren ridders een groot getal

Te spelen en volgden allen na

3470 Die allen het schild begeerden

En hadden grote onwaarde

Dat hij het weg zou dragen

En begonnen hem te vragen

Waar hij er mede wilde

3475 Met hun lieden schild

Hij zei, hij zou het vandaan dragen

Dus begonnen ze zich te wanhopen

Diegenen die hem achtervolgden

En wilden hem schande beraden

3480 En sloegen op hem met grote begeerte

En hij keerde zich te verweer

Nochtans stond hem te ontzien

Aan de andere zijde waren tien ridders

Die hem bestonden op die tijd

3485 Daar verrees een grote strijd

De ridders waren tot hem waart fel

En sommige waren goed gewapend

Sommige waren te voet

En sommigen waren op goede paarden

3490 En gingen Galioot zo nabij

Dat zijn schildknaap had gevaar

En gingen hem zo achtervolgen

Maar toen werd Galioot verbolgen

En hij zag dat het ten ergste verging

3495 Toen sloeg hij weer in de ring

En gaf hen zulke slagen

Dat ze bij drien op de aarde lagen

En verweerde hem met grote begeerte

Toen kwam er een met een speer

3500 En stak Galioot van achter

Dus zo mag hij schande hebben

In de schouder een wond

Dat hem verzwakte zijn gezondheid

Toen allereerst verbolg hij hem naar recht

3505 En herstelde in dat gevecht

Nee had die heer er zelf geweest

Die daar gereden kwam met deze

Die heer was van dat land

Ze waren van Galiootՠs zwaard

3510 Allen dood geslagen gebleven

Maar dat die heer genade bood

En bad voor zijn lieden

Hierbij kwam het dat ze scheiden

De heer nam vrede aan beide zijde

3515 En beval geen strijd

Om te behouden hun gezondheid

Toen zag hij de wond van Galioot

En begon zeer te klagen

En Galioot begon hem te vragen

3520 Als diegene die weten wilde

Waarom ze negen het schild

Die daar dansten tevoren

En zei hij wilde het nieuws horen

Toen antwoordde de waard

3525 Ik zal het u zeggen sinds gij het begeert

Omdat hij de liefste ridder was

Daar ooit moeder van genas

En de grote duisterheid

Daar men veel van heeft gezegd

3530 En achter landen vertelde

Van hierbinnen velde

Dat nooit man doen nee mocht

Nu zei hij ons die het schild bracht

Dat hij dood is gebleven

3535 Bij mijn weten dat is grote schade

Hij had eeuwig geleefd

En was koning van een rijk

Nochtans mag hij nog wel leven

Ik hoor niemand iets anders zeggen

3540 Dan die hier het schild bracht

Nu geloof het als ge wil

Galioot hij bedroefde zeer

En nam verlof aan de heer

Die daar gekomen was tevoren

3545 Ze hadden sommige meer verloren

Aan Galioot dan gewonnen

Daar de strijd was begonnen

Daar was een ridder zo gewond

Dat hij daarna gezond

3550 Nee mocht worden nimmermeer

Nochtans bad hun lieden heer

Galioot dat hij bleef

Dat hij hem een dokter geeft

En genezen zijn wond

3555 En wezen met hem zo lange stonde

Hij wilde nimmermeer ........

Alzo lang als ze beide ........

Door de mannelijkheid die ........

Galioot nee wilde er niet ........

3560 Hij nam verlof en voer vandaar

Van menigeen bleef het hart zwaar

Die daar gewond bleven

En nimmermeer gezond worden

Dus voer Galioot ter stonde

3565 Dat naakte de avond

Toen kwam hij in een bos

Daar hij zag menig beest

En een huis van religie

Toen voer die koene ridder

3570 Derwaarts en was bedacht

Daar te blijven die nacht

Hij vond er een goede heer

Die hem ontving met grote eer

En nam waar tot zijn wond

3575 En zei hem te blijven tot de stonde

Dat hij goed genezen was

Nu laat ik het verhaal van deze

En zal u vertellen van Walewein

Die reed berg en vlakte

3580 Met goede wil, met goede gedachte

Als die Lancelot zocht.

Nv hort wat men van waleweine tellen sal

Die lantslote voer soeken ouer al

Hier beghint [ene tale]

3585 Dat walewein [voer berch] ende dale

Drie daghe [hadde hi] ghereden

Ende nerghen[t ne hadde hi onb]eden

Sonder daer hi n[a auenture sach]

Ende quam op enen [saterdach]

3590 Ghereden na noe[ne]

Die starke ridder [ende coene]

Op ene cauciede [........]

Waren die maras [........]

Daer sach hi wa[........]

3595 Al ghewapint [........]

Jn die middel [........]

Nv moghedi hor[en ........]

Doe walewein bet quam ghehende

[2 katernen + 1 blad ontbreken]

Nu hoort wat men van Walewein vertellen zal

Die Lancelot voer zoeken overal

Hier begint een verhaal

3585 Dat Walewein voer berg en dal

Drie dagen had hij gereden

En nergens nee had hij gewacht

Uitgezonderd daar hij naar avonturen zag

En kwam op een zaterdag

3590 Gereden na noen

Die sterke ridder en koene

Op een geplaveide weg ........

Waren de moerassen........

Daar zag hij wa........

3595 Geheel gewapend........

In het midden........

Nu mag je horen ........

Toen Walewein beter kwam onbeschroomd

[2 katernen + 1 blad ontbreken]

[w24ra] Ende ghinc nemen ende g[heuen]

3600 Den ridder mochte ther[te beuen]

Meneghen slach tusschen [hem tween]

Eer dat lantsloot ghef[een]

Velde hi den ridder met s[uaeren slaghen]

Diese niet langher ne [mochte verdraghen]

3605 Ende knielde [hem] opten [voet]

Doe seide die ridder hets [mi goet]

Nv sijts seker wel van d[esen]

Wildi mj ghenadich wese[n]

Jc sal v wesen onderdaen

3610 Ende vort an te dienste sta[en]

Also langhe alsic sal leue[n]

Ghetrouwelike sonder beg[heuen]

Beide met liue ende met goe[de]

Also uerre als ict gheuroe[de]

3615 Ghi moghet mj doden ic k[ennet wel]

Mi berouwet dat mj ghe[uel]

Die kenlike domhede

Dat ic ieghen v mesdede

Hier omme niet sprac [lantsloot]

3620 Ghi moet hier emme[r bliuen doot]

Ghine wilt riden opt[ie kerre]

Daer gi mj mede maket e[rre]

Dat kenlijc wort al den land[e]

Ende gheuet v ridderscap te [pande]

3625. Dat gi sult doen dat ic v he[te]

Ende nemmermeer ne ghene v[ete]

Jeghen vremden ridder ho[uden]

Enne quame bi sinen scou[den]

Doe seide die ridder die dae[r lach]

3630 Dat ne gheualt mj op ghe[nen dach]

Dat ic die karre ride

Jc hadde lieuer al mine tid[e]

Te gane met ysere gebo[nden]

Dan icker bouen ware von[den]

3635 No nemmermeer ne droeghe [scilt]

Els doet met mj dat gi [wilt]

Het ware mj die meeste la[chter]

Die mj nie ghesciede eer no [achter]

Want het es wit ende zede

3640 Dur al dit lant in elke sted[e]

Dat nieman op kerre coe[mt]

Hine si verdeelt ende verdoe[mt]

Jc hadde lieuer te wesene [doot]

Dan mj ghesciede die laste[r groot]

3645 So moeti steruen hier ter [stede]

Daer ieghen ne helpt ghen[e bede]

Sprac lantsloot vander ha[ghedochte]

Hi gaf hem slaghe harde o[nsochte]

Ende trac hem of den helme [van stale]

3650 Ende sine wapine altemale

104 verzen ontbreken]

En ging nemen en geven

3600 De ridder mocht het hart beven

Menige slag tussen hen twee

Eer dat Lancelot gaf een

Velde hij de ridder met zware slagen

Die het niet langer nee mocht verdragen

3605 En knielde voor hem op de voet

Toen zei de ridder, het is me goed

Nu wees zeker wel van deze

Wilde je me genadig wezen

Ik zal u onderdanig wezen

3610 En voortaan ten dienst staan

Alzo lang als ik zal leven

Getrouw zonder begeven

Beide met lijf en met goed

Alzo ver als ik het voer

3615 Ge mag me doden ik erken het wel

Mij berouwt dat me geviel

De kennelijke domheid

Dat ik tegen u misdeed

Hierom niet, sprak Lancelot

3620 Gij moet hier immer dood blijven

Gij wilde rijden op die kar

Daar ge mij kwaad maakte

Dat in het land bekend wordt

En geef uw ridderschap tot pand

3625. Dat ge zal doen wat ik u zeg

En nimmermeer nee geen vete

Tegen vreemde ridder houden

Tenzij door zijn schuld

Toen zei de ridder die daar lag

3630 Dat nee gebeurt me op geen dag

Dat ik die kar rijd

Ik ging liever al mijn tijd

Te gaan met ijzer gebonden

Dan ik er op was gevonden

3635 Nog nimmermeer nee droeg een schild

Anders, doe met mij wat ge wil

Het was me de grootste schande

Die mij niet geschiedde eerder nog later

Want het is wet en zede

3640 Door al dit land in elke plaats

Dat niemand op kar komt

Hij is verdeeld en verdoemd

Ik was liever dood geweest

Dan mij de grote laster geschiedde

3645 Zo moet je sterven hier ter plaatse

Daartegen helpt geen bede

Sprak Lancelot van de grot

Hij gaf hem erg harde slagen

En trok hem zijn stalen helm af

3650 En zijn wapens allemaal

104 verzen ontbreken]

[w24b] [........s] verdient

[........]tel vrient

[........]owen thouet

[........]ne ghelouet

3655 [........]herde

[........] der erde

[........]oit dienst ne dede

[........]n wiue te ghere stede

[........]elonet soude wesen

3660 [........a]m orlof met desen

[........]et ghenende

[........]n ende

[........]e daer si in was

[........]n stonden ende gras

3665 [........]aende ene gracht

[........]menich glacht

[........]te daer binnen

[........] mochte bekinnen

[........] bi den hare

3670 [........]arde ommare

[........]ent te meneger stont

[........]er gracht gront

[........]n ende worme

[........]elike vorme

3675 [........]aten

[........o]chte hem seluen haten

[........]de verdient

[........]so cranke vrient

[........]oncfrouwen gheseit

3680 [........]e dorperheit

[........]ke mochte ghenesen

[........]ewroken van desen

[........]ren moet

[........] hare dochte goet

3685 [........]le die ghene varen

[........]aet ne sparen

[........]ebben scade

[........]men hem goeds bade

[........]de betren node

3690 [........]e wit no ieghen gode

[Nu latic s]taen dese wort

[Van hem dae]r gi of hebt gehort

[Ende kere wede]r te lantslote

[Daer hi va]nt siere ghenote

3695 [Doe lants]loot hadde verwonnen

[Des hem] god hadde gheonnen

[Dien rid]der die daer was comen

[Ende hem tl]ijf hadde ghenomen

[Waren sie all]e vro ende blide

3700 [Die daer war]en an sine side

[Ende dancten] gode der doghet

[Daer was die] meneghe sere verhoghet

[x25ra] Ende men besach lantslote

Hine hadde wonde ghene so grote

3705 Die hem mochte deren an sine ghesonden

Entie selue waren ghebonden

Si aten si dronken si waren blide

Ende corten te gadre hare tide

Dien dach entie auontstonde

3710 Elc pijnder omme so hi best conde

Omme te dienen lantslote

Die daer waren clene ende grote

Hi ghinc slapen alst hem goet dochte

Sijn bedde was ghemaket sochte

3715 Onthier ende het dach was

Ende scone lichte dur dat glas

Ende ouer berch ende ouer dal

Die ridder seghende hem ende beual

Gode ende dede hem in siere ghebede

3720 Hi ghinc hem scoeien ende cleden mede

Ende quam vort in den zale

Daer hi was ontfangen wale

Beide met werde ende met werdinnen

Ende met hem allen die daer waren binnen

3725 Die ridder eischede sine wapine

Die werd seide hets verlorne pine

Ghi sult daghen enen dach of twee

Ende of gi wilt uele mee

Ghi sijt van ridene worden moede

3730 Hier binnen suldi sijn met goede

Ende hebben ruste ende ghenade

En holpe niet dat mens mj bade

Sprac lantsloot ic wil riden

Ende langher niet onbiden

3735 Dur gheens mans bede

Jc moet houden mine zede

Hi hiet dat men hem brochte

Sine wapine ende sochte

Entie daer anders iet toe seide

3740 Hi verlore sine arbeide

Men brochtse hem doe hijt hiet

Ende menne dorstes hem ontsegghen niet

Ende teerst dat hise hadde an

Nam orlof die edele man

3745 Ende wilde dane varen

Doe seide die werd gi moet sparen

Des ic versamene mine maghe

Ghi mocht wel comen in sulke laghe

Ghi sout spade weder keren

3750 Jc sal v bringhen met eren

Vte deser ieghenode

Ghi mocht mesraken ode

Lantsloot die hadde ommare

Te ridene met enegher scare

[25rb] 3755. Dur dat lant daert hem goet dochte

Ende alse hijt doch ten ende brochte

Dat hi orlof hadde ghenomen

An hem allen niet an hem somen

Entie met hem quamen daer

3760 Voeren met hem. die sonne sceen claer

Des si quamen in enen woude

Daer lantsloot dure varen soude

Alse hi hadde ghereden ene wile

Binnen den woude. ene halue mile

3765 Sach lantsloot ende wart geware

Van ere anderre groter scare

Dorpers met groten coluen

Ghelijc of si waren verbolghen

Si hadden an dicke wammisoene

3770 Ende onder hare caproene

Ghestickede huuen of beckinele

Ooc waser van enen dele

Die hadden colire om haren hals

Dat dochte hem lieden als ende als

3775 Dat si die warelt souden dur gaen

Her lantsloot sach se staen

Ende bet ouer ene andre scare

Van ridders in haren ghegare

Ende op orse gheseten

3780 Die ghene waenden wel weten

Dat nerghent ware har ghenoot

Doe sachse her lantsloot

Die hars sere begherde

Nv moghedi horen van sinen werde

3785 Hi hadde den ridder gheuolghet naer

Met hem vijftichsten. ende quam daer

Ende alse die strijt soude beghinnen

Doe menghelde hem die wert daer binnen

So dats daer nieman ontstoet

3790 Weder tors no te voet

Hine bleuer doot ter stede

Of so ghewont in sine lede

Dat hi hem lieuer ware doot

Dus begonste lantsloot

3795 Metten spere ende metten swerde

Ende metter hulpe van sinen werde

Die quaet soeken ende iaghen

Ende daer omme spien ende laghen

Dicke wortet hem gheloont

3800 Ende bliuen selue ghehoont

Die hem houden an quade zeden

Doe lantsloot tforeest was leden

Quamen si ghereden scire

Op dat boort van ere riuire

3805 An danderside stont .i. casteel

Daer ic of segghen mach .i. deel

[25va] Die gaioen was ghenant

En was negheen so vast int lant

Jn als conincs lant van gorren

3810 Daer an stonden uele torren

Some groot some clene

Si waren alle ghewrocht van grawen stene

Daer in was die coninginne

Arturs wijf. die tenden sinne

3815 Dicke lantslote brochte

Ende leuen dede onsochte

Doe was hi emmer in dien

Wat dat sijns soude ghescien

Dat hi se te siene begherde

3820 Daer lach die brugghe van den swerde

Ouer die riuiere diere liep

Harde donker ende diep

Die brugghe was scarp als .i. scermes

Die daer lach ouer twater dwers

3825 Ende daer lantsloot ouer liden woude

Hine liets niet om enen berch van goude

Diene hem gaue altemale

Hine soudse riden al toter zale

Waert met crachte of met liste

3830 Daer hi die coninghinne wiste

Daer ne wilt hem nieman beweren

Om dat hijs hadde so groten ghere

Ende beite van den orse te voet

Dat starc was ende goet

3835 Entie gone die bi hem waren

Begonden wenen ende mesbaren

Ende hieten hem wel bedinken

Ende seiden hi soude verdrinken

Of hine wilde weder keren

3840 Doe bonden si hem sine gheren

Van den halsberge die hi hadde an

Tusschen sine been den edelen man

Dat van achter ieghen dat van voren

Anders hadde hi sijn lijf verloren

3845 Eer hi die brugghe ware leden

Si hadde hem tlijf al dore sneden

Lantsloot daelde neder daer

Optie riuire die was claer

Recht ander brugghen voet

3850 Die int water beloken stoet

Si was breet ende starc

Mar si was bouen scarp

Ghelijc den egghe van enen swaerde

Die ridder die niet ne spaerde

3855 Dur anxt van gherande dinghe

Hi ghinker op sitten scerdelinghe

Ende hilt hem metten handen voren

Dat hi dede moghedi horen

[25vb] Hi ghinc metten benen roeien

3860 Hi achte luttel opt vermoeien

Hi sach emmer ten torne waert

Alse uele te min was hi veruaert

Daer die coninginne was in

Dat verblide sinen sin

3865 So langhe roiede hi ende reet

Optie brugghe die dur sneet

Die maniclen so dat hem tbloet

Te beden handen uut woet

So langhe reet hi weder ende vort

3870 Dat hi quam anden andren bort

Ende hadde weder staen die wondre

Van den scarpen vondre

Daer noit man liden ne mochte

None hadde wille no ghedochte

3875 Omme te wesene in den casteel

Siere liede een deel

Voeren met scepe an dander side

Ende alle vro ende harde blide

Dat die ridder was ontgaen

3880 Van den wondre dat hi hadde bestaen

Si gauen hem scilt ende swerd

Want hi beide begherd

Nv was die ridder onveruaert

Ende sach een luttel achterwaert

3885 Die op hem seluen was coene

Hi sach comen .ij. lyoene

Ongheketent ende onghebonden

Ende hadden daer den ridder vonden

Si quamen blakende metten oghen

3890 Ende begonsten hem vertoghen

Of si den ridder souden verteren

Ende hi began hem sere weren

Ende gaf hem sulke slaghen

Mochten si doot sijn bleuen van plaghen

3895 Si hadden onlanghe ghestaen

Mar hine sach gheen bloet gaen

Vten wonden die hi hem gaf

Ende hem wonderde sere der af

Waer bi het hadde ghesijn

3900 Doe sach hi dat vingherlijn

Dat hi an sinen vingher brochte

Ende dat hem die ioncfrou vander haghedochte

Langhe te voren hadde ghegheuen

Doene wiste hi waer si waren bleuen

3905 Ende was al tenden sinne

Doe sach ghene die coninginne

Ende hadde die bliscap so groot

Dat si wiste dat was lantsloot

Sie ne wiste wat ghelate toghen

3910 Si loech met herten ende met oghen

[1 blad ontbreekt?]

........s verdient

........tel vriend

........owen het hoofd

.......ne geloof

3655 ........hoorde

........ de aarde

........oit dienst nee deed

........n wijf te geen plaats

........beloond zou wezen

3660 ........nam verlof met deze

........met dat doel

........n en

........e daar ze in was

........n stonden en gras

3665.......aan een gracht

..........menige glacht

ɉ..te daar binnen

....... mocht bekennen

........ bij de haren

3670 ........erg minacht

.........en te menige stonde

........er gracht groot

........n en wormen

........lelijke vormen

3675 ........aten

........of zichzelf haten

........de verdient

........zoՠn zwakke vriend

........jonkvrouw gezegd

3680 ........ schande

........ke mocht genezen

........gewroken van deze

........ren moet

........ haar dacht goed

3685 ........le diegene gaan

........laat nee sparen

....... hebben schade

...... .men hem goeds bad

........de verbeteren node

3690 ......e wet nog tegen God

Nu laat ik staan deze woorden

Van hem daar ge van hebt gehoord

En keer weer tot Lancelot

Daar hij zijn gelijke vond

3695 Toen Lancelot had overwonnen

Dat hem God had gegund

Die ridder die daar was gekomen

En hem het lijf had genomen

Waren ze alle vrolijk en blijde

3700 Die daar waren aan zijn zijde

En bedankten God de deugd

Daar was menigeen zeer verheugd

En men bezag Lancelot

Hij had niet zulke grote wonden

3705 Die hem mocht deren aan zijn gezondheid

En diezelfde waren verbonden

Ze aten, ze dronken, ze waren blijde

En kortten tezamen hun tijd

Die dag en de avondstonde

3710 Elk pijnigde er om zo goed hij kon

Om te dienen Lancelot

Die daar waren klein en groot

Hij ging slapen zoals het hem goed dacht

Zijn bed was zacht gemaakt

3715 Totdat het dag was

En mooi oplichte door dat glas

En over berg en over dal

De ridder zegende hem en beval

God en deed hem in zijn gebeden

3720 Hij ging hem schoeien en kleden mede

En kwam voort in de zaal

Waar hij goed ontvangen was

Beide met waard en waardin

En met hen allen die daar binnen waren

3725 De ridder eiste zijn wapens

De waard zei, het is verloren moeite

Ge zal hier blijven een dag of twee

En als ge wil veel meer

Ge bent van rijden moe geworden

3730 Hierbinnen zal je zijn met goede

En hebben rust en genade

Het helpt niet dat men het mij bad

Sprak Lancelot, ik wil rijden

En niet langer wachten

3735 Door de bede van geen man

Ik moet houden mijn zede

Hij zei dat men hem bracht

Zijn wapens en zocht

En die daar iets anders toe zei

3740 Het was verloren moeite

Men bracht het hem toe hij het zei

En men durfde het hem niet te ontzeggen

En ten eerste dat hij het had aan

Nam verlof die edele man

3745 En wilde vandaan gaan

Toen zei de waard, ge moet uitstellen

Dat ik mijn verwanten verzamel

Ge mocht wel komen in zulke hinderlagen

Ge zou laat terug keren

3750 Ik zal u meer eer brengen

Uit deze landstreek

Ge mocht verdwalen ergens

Lancelot die had afkeer

Te rijden met enige schaar

3755. Door dat land daar het hem goed dacht

En toen hij het toch ten einde bracht

Dat hij verlof had genomen

Aan hen allen en niet aan hen sommigen

En die met hem kwamen daar

3760 Voeren met hem, de zon scheen helder

Dat ze kwamen in een woud

Daar Lancelot doorgaan zou

Toen hij een tijdje had gereden

Binnen het woud een halve mijl

3765 Zag Lancelot en werd gewaar

Van een andere grote schaar

Dorpers met grote kolven

Gelijk of ze waren verbolgen

Ze hadden dikke wambuizen aan

3770 En onder hun kappen

Gestikte huifjes of hersenkapje

Ook waren er een deel

Die hadden kransen om hun hals

Dat dacht hen lieden stellig

3775 Dat ze de wereld zouden doorgaan

Heer Lancelot zag ze staan

En wat verder een andere schaar

Van ridders in hun uitrusting

En op paarden gezeten

3780 Diegene waanden wel weten

Dat nergens hun gelijke was

Toen zag ze heer Lancelot

Die hen zeer begeerde

Nu mag je horen van zijn waarde

3785 Hij had de ridder nagevolgd

Met hem vijftig en kwamen daar

En toen de strijd zou beginnen

Toen mengde zich de waard daar binnen

Zodat er niemand ontkwam

3790 Weder te paard nog te voet

Hij bleef ter plaatse dood

Of zo gewond in zijn leden

Dat hij liever dood was

Dus begon Lancelot

3795 Met de speer en met het zwaard

En met de hulp van zijn waard

Die kwade zoeken en jagen

En daarom spieden en lagen

Vaak wordt het hem beloond

3800 En blijven zelf gehoond

Die zich houden aan kwade zeden

Toen Lancelot door het bos was gegaan

Kwamen ze snel gereden

Op de kant van een rivier

3805 Aan de andere zijde stond een kasteel

Waarvan ik een deel mag zeggen

Die Gaioen was genoemd

En was nee geen zo vast in het land

In al het konings land van Gorren

3810 Daaraan stonden vele torens

Sommige groot en sommige klein

Ze waren alle gewrocht van grauwe stenen

Daarin was de koningin

Arthurՠs wijf, die volgens zin

3815 Vaak Lancelot bracht

En hard liet leven

Toen was hij immer in die

Wat dat hem zou geschieden

Dat hij haar te zien begeerde

3820 Daar lag de brug van zwaarden

Over de rivier die er liep

Erg donker en diep

Die brug was scherp als een scheermes

Die daar dwars over het water lag

3825 En daar Lancelot over gaan wou

Hij liet het niet om een berg van goud

Die men hem allemaal gaf

Hij zou het rijden al tot de zaal

Was het met kracht of met list

3830 Daar hij de koningin wist

Dat nee wil hem niemand verweren

Omdat hij zoՠn groot verlangen had

En steeg af van het paard te voet

Dat sterk was en goed

3835 En diegene die bij hem waren

Begonnen te wenen en misbaren

En zeiden hem zich te bedenken

En zeiden, hij zou verdrinken

Of hij niet wilde terug keren

3840 Toen bonden ze hem zijn uitrusting

Van het harnas die hij aan had

Tussen zijn benen de edele man

Dat van achter tegen dat van voren

Anders had hij zijn lijf verloren

3845 Eer hij de brug over was gegaan

Het had hem het hele lijf doorsneden

Lancelot daalde neer daar

Op de rivier die helder was

Recht aan de voet van de brug

3850 Die in het water gesloten stond

Het was breed en sterk

Maar het was boven scherp

Gelijk de rand van een zwaard

De ridder die niet nee spaarde

3855 Door angst van enigerhande ding

Hij ging er schaarvormig op zitten

En hield hem met de handen voren

Dat hij deed mag je horen

Hij ging met de benen roeien

3860 Hij achtte weinig op het vermoeien

Hijkeek immer ter toren waart

Dan was hij veel minder bang

Daar de koningin in was

Dat verblijdde zijn zin

3865 Zo lang roeide hij en ging

Op die brug die doorsneed

De ijzers zodat hem het bloed

Te beide handen uit woedde

Zo lang ging hij weder en voort

3870 Zodat hij kwam aan de andere kant

En had weerstaan dat wonder

Van de scherpe brug

Daar nooit man nee gaan mocht

Nog had de wil nog gedachte

3875 Om te wezen in het kasteel

Zijn lieden een deel

Voeren met schepen aan de andere zijde

En alle vrolijk en erg blijde

Dat die ridder was ontgaan

3880 Van het wonder dat hij had bestaan

Ze gaven hem schild en zwaard

Want hij beide begeerde

Nu was die ridder onvervaard

En keek wat achterom

3885 Die op zichzelf koen was

Hij zag twee leeuwen komen

Zonder kettingen en niet gebonden

En hadden daar de ridder gevonden

Ze kwamen met gloeiende ogen

3890 En begonnen hem te tonen

Of ze de ridder zouden verteren

En hij begon hem zeer te verweren

En gaf hen zulke slagen

Mochten ze dood zijn gebleven van plagen

3895 Ze hadden kort gestaan

Maar hij zag er geen bloed gaan

Uit de wonden die hij hen gaf

En hem verwonderde zeer daarvan

Waarbij het had geweest

3900 Toen zag hij de ring

Dat hij aan zijn vinger bracht

En dat hem de jonkvrouw van de grot

Lang tevoren had gegeven

Toen wist hij waar ze waren gebleven

3905 En was al ten einde zin

Toen zag hem de koningin

En had de blijdschap zo groot

Dat ze wist dat het was Lancelot

Zie wist niet wat gelaat te tonen

3910 Ze lachte met het hart en met de ogen

[1 blad ontbreekt?]

[fol. Y/Z26ra]

So dat si droeghen ouer een

Dat lantsloot ware ende el ne gheen

Die daer te houe ware comen

Bi al dat si hadden vernomen

3915 Binnen dien quamer ridders twee

Sander daghes quamer mee

Van dien hi optie riuiere liet

Doe hi ouer quam ende van hem sciet

Si waren te houe wel ontfaen

3920 [...............]

[38 verzen ontbreken]

[fol. Y/Z26ra]

Zodat ze overeen kwamen

Dat het Lancelot was en niemand anders

Die daar te hof was gekomen

Bij alles dat ze hadden vernomen

3915 Binnen die kwamen twee ridders

De volgende dag kwamen er meer

Van die hij op de rivier liet

Toen hij overkwam en van hen scheidde

Ze waren te hof goed ontvangen

3920 [...............]

[38 verzen ontbreken]

Jc sal uechten op dese ure

Hi was ghewapint wel te cure

Na sinen wille na sijn gheuoech

Hi hadde .i. starc ors dattene droech

[fol. Y/Z26rb]

3925. Also goet alse ridder ie ghewan

Ende was verdect alsemen best can

Met ysere ende met sindale der bouen

Dat men met rechte soude louen

Hi hadde scilt ende spere

3930 Ende was al ghereet ter were

Ende .i. swerd te siere side

Die porten waren ondaen al wide

Hi trac uut alst hem goet dochte

Om die batalie die hi sochte

3935 [...............]

[37 verzen ontbreken]

Ik zal op dit uur vechten

Hij was goed ter keuze gewapend

Naar zijn wil, naar zijn gevoeg

Hij had een sterk paard dat hem droeg

[fol. Y/Z26rb]

3925. Alzo goed als een ridder ooit won

En was bedekt zo goed men kon

Met ijzer en met sandaal daarboven

Dat men met recht zou loven

Hij had schild en speer

3930 En was geheel gereed te verweer

En een zwaard aan zijn zijde

De poorten waren wijd geopend

Hij trok uit zoals hem goed dacht

Om het gevecht dat hij zocht

3935 [...............]

[37 verzen ontbreken]

[...............]

Daer die camp op wesen soude

Also scire ende also houde

Alse die coninc hadde ghesproken

3940 Dat lichte niet sijn mochte te broken

[fol. Y/Z26va]

Si ommehaelden hare lope

Ende namen die breidele bi den knope

Ende quamen te samene metten speren

Alse die hem wilden verweren

3945 Meliagant stac lantslote

Opten scilt dat ene grote

Score van den scilde cloef

Ent spere daer dure ulooch

Ne hadde die halsberch niet ghewesen

3950 [So goet] hine hads niet ghenesen

[38 verzen ontbreken]

[...............]

Daar de kamp op wezen zou

Alzo snel en alzo te houden

Zoals de koning had gesproken

3940 Dat niet licht mocht zijn gebroken

[fol. Y/Z26va]

Ze omhaalden hun loop

En namen de breidel bij de knoop

En kwamen tezamen met de speren

Als die zich wilden verweren

3945 Meliagant stak Lancelot

Op het schild zodat een grote

Scheur van het schild kloofde

En de speer daardoor vloog

Nee, was dat harnas niet geweest

3950 Zo goed, hij was er niet van genezen

[38 verzen ontbreken]

[...............]

Ghenendelike alse hi best mochte

Mar hem allen die dat saghen. dochte

Dat hi onlanghe soude gheduren

3955 Ende toordeel op hem soude gheburen

[fol. Y/Z26vb]Te sine verwonnen inden camp

Ende ouer hem soude gaen die ramp

Hi maecte dat uelt root

So sere sloeghene lantsloot

3960 Alse dit die coninginne sach

Die bouen ten palase lach

Was si blide ende ghemeet

Ende trac op har winpel cleet

Ende maecte har ansichte bloot

3965 [...............]

[39 verzen ontbreken]

...............

Onverschrokken zo goed hij kon

Maar hen allen die dat zagen dachten

Dat hik kort zou volhouden

3955 En het oordeel op hem zou gebeuren

[fol. Y/Z26vb]Te zijn overwonnen in het kamp

En over hem zou gaan die ramp

Hij maakte dat veld rood

Zo zeer sloeg hem Lancelot

3960 Toen dit de koningin zag

Die boven te paleis lag

Was ze blijde en vrolijk

En trok op haar wimpel kleed

En maakte haar aanzicht bloot

3965 ...............

[39 verzen ontbreken]

Een die alre beste wesen

Vut vercoren ende ghelesen

Nv duncti mj al vter were

Mi dunct ghine acht niet ene pere

[1 dubbelblad ontbreekt?]

En de aller beste wezen

Uitverkoren en uitgelezen

Nu lijkt me al uit uw verweer

Me lijkt dat het u niets kon schelen

[1 dubbelblad ontbreekt?]

[fol. AA/BB27ra]

3970. Dat wilde hi op elken man doen staen

Met campe diet durste anegaen

Dat keie sliep bi haren liue

Alse .i. man bi sinen wiue

Si suoerre ieghen ende seide

3975 Dattet ware onwaerheide

Ende dat hijs hem qualike bevroet

Hare nuese hadde hare ghebloet

Inden bedde daert of was comen

Dat hi daer hadde vern[o]men

[40 verzen ontbreken]

[fol. AA/BB27ra]

3970. Dat wilde hij op elke man laten staan

Met kamp die het durfde aan te gaan

Dat Keye sliep bij haar lieve

Als een man bij zijn wijf

Ze zwoer ertegen en zei

3975 Dat het niet waar was

En dat hij het kwalijk begreep

Haar neus had haar zeer gebloed

In het bed waarvan het was gekomen

Dat hij daar had vernomen

[40 verzen ontbreken]

Ende hadde dies hebben mochte

Jc ben dies hem niet onderwinde

3995 Dit sprac die uader toten kinde

[fol. AA/BB27va]

No in goede no in quade

Mar gi sult bliue in die scade

Si ghinghen hem echter wapinen beide

Wat dat men hem bat ende seide

4000 Doe seide lantsloot vander haghedochte

Het voeghede wel dat men brochte

Die heilighen vort. ende swoere

Eer men iet vorder voere

[........]rt moete wesen

[41 verzen ontbreken]

En had die ze hebben mocht

Ik ben het die zich niet onderwind

3995 Dit sprak de vader tot het kind

[fol. AA/BB27va]

Nog in goede nog in kwade

Maar gij zal in die schade blijven

Ze gingen hen beide echter wapenen

Wat dat men hem bad en zei

4000 Toe zei Lancelot van de grot

Het voegde wel dat men bracht

De heilige voort en zwoeren

Eer men iets verder voer

........rt moet wezen

[41 verzen ontbreken]

4005 Want mijn zone heft sine ommate

Diere becoft op desen dach

Die coninginne lach daer si sach

[fol. AA/BB27vb]

Den camp alsie dede te voren

Ende riep dat ment mochte horen

4010 Lantsloot. laet staen. laet staen

Ghi hebter ghenoech toe ghedaen

Orconde hem alle gader

Doe quam meliagants uader

Gelopen in dat crijt

4015 Ende seide desen strijt

Nemet die coninginne op hare

Nv doet wel ende [nemet] ware

[39 verzen ontbreken]

4005 Want mijn zoon heeft zijn onmatigheid

Duur bekocht op deze dag

De koningin lag daar ze zag

[fol. AA/BB27vb]

De kamp zoals hij deed tevoren

En riep zodat men het mocht horen

4010 Lancelot, hou op, hou op

Ge hebt er genoeg toe gedaan

Getuig hem allemaal

Toen kwam de vader van Meliagant

Gelopen in dat strijdperk

4015 En zei, deze strijd

Neemt de koningin op zich

Nu doe goed en neem waar

[39 verzen ontbreken]

Si quamen sint [........]

Ghereden in ene herstrate

4020 Die scone was vtermate

[1 blad ontbreekt?]

Ze kwamen sinds.......]

Gereden in een legerstraat

4020 Die uittermate mooi was

[1 blad ontbreekt?]

[x28ra] Her waleweine toten stonden

Dat siere an quamen ende vonden

Ende was die brugghe leden

Met pinen ende met behendicheden

4025 Daer die auenture hier te voren

Of seghet die hi hadde vercoren

Hi hadde gheuochten ieghen die gone

Diet passage waren ghewone

Te houdene eer hi daer quam

4030 So dat hiere sulken tleuen nam

Die hem op gaf te spade

Ende niet wilde werken bi rade

Ende selue was hi .i. deel mismaect

Eer hi ouer die brugghe quam gheraect

4035 Daer quam hi an lantsloots liede gheuaren

Hine wiste van eerst niet wie si waren

Ende hilt hem in siere hoede

Alse hi sach dat si met goede

Harre straten wilden riden

4040 Ende hem vechtens vermiden

Doe hiet hi se willecome wesen

Ende sine waren niet ghenesen

Van den rouwe ende van den sere

Dat si dreuen om haren here

4045 Lantslote die was gheuaen

So dat ment mochte an hem verstaen

Dat si waren tonghemake

Walewein vraghede dur welke sake

Dat si hem meslieten so

4050 Si seiden dat si waren onvro

Wat holper uele toe gheseghet

Her lantsloot die es ons ontweghet

Ende si seiden hoe sine verloren

Ende hoe si ghemoeten daer te voren

4055 Enen naen diene hadde verleit

So dat hi hem ware onghereit

Ende seiden hem al die affere

Walewein waende warden vter were

Van rouwen doe hi horde

4060 Van lantsloots lieden ghene worde

Ende voeren wech tere scaren

Diere quamen ende diere waren

Totes conincs badagamus houe

Daer si ontfanghen waren met loue

4065 Mar die rouwe waser so groot

Alsemen wiste dat lantsloot

Was ontweghet ende gheuaen

Jnne mochtu lichte niet doen verstaen

Ende arturs wijf die coninginne

4070 Was so droeue in haren sinne

Al wilde siere niet vele toe spreken

Har dochte die herte binnen breken

[28rb] Daer was van rouwen groot gheluut

Doe sende die coninc boden uut

4075 Achter sijn lant ende dede verstaen

So wie so ne hilde gheuaen

Hine lietene varen daer hi woude

Dat menne verhanghen soude

Ende hi onboot alle die gone

4080 Die hem te dienen waren ghewone

Die behorden te sinen lande

Beide ridders ende seriande

Ende wilde om lantslote eischen

Sien of hiere of mochte vereischen

4085 Binnen dien was den coninc brocht

Alst sijn sone hadde vorewrocht

Ende al beraden ende beweuen

Een par lettren ghescreuen

Met enen zegle in diere ghebare

4090 Dat hi tes coninc arturs ware

Ende hi was bi behendicheden ghemaect

So dat hiere na was gheraect

Die littren seiden doe mense las

Dat mijn her lantsloot was

4095 Optie wile entie vre

Jn bartaengen met arture

Wel ghesont ende te ghemake

Ende hem ne ghebrake ghene sake

Mar dat si alle waren gram

4100 Dat die coninginne niet ne quam

Ende dat hare die coninc onboot

Entie here lantsloot

Bi haren rechten name

Dat si met waleweine quame

4105 Te hem ende hi se brochte

Of sies orlof hebben mochte

Want meliagant sach wel

Al ne hadt hem bewert nieman el

Dan die coninc sijn vader

4110 Hi hadde verloren die vrouwe algader

Die coninc ne wilde ghedoghen niet

Badagamus dat ware ghesciet

Eneghe dinc tusschen hem ende hare

Daer si bi ghelastert ware

4115 Hier bi wilde meliagant

Dat si weder vare in har lant

Ende lantsloot hadse op hem ghewonnen

Hier bi waren die lettren begonnen

Mar hi was wel in dien

4120 Dur neghene sake die mochte ghescien

Dat lantsloot nemmermeer ne quame

Daer ne die coninc artur vername

Dus waende hi wel sijn ghewroken

Doe ghene lettren hadden ghesproken

[28va] 4125. Vor alle die gone waren int hof

Dat men seker waende sijn der of

Dats coninc arturs zeghel ware

Doe lieten si bliuen hare mesbare

Ende waenden dat si seiden waer

4130 Die lettren die men brochte daer

Daer ne was gheen langher beiden

Die coninginne dede har ghereiden

Ende alle die met hare souden varen

Si namen orlof an diere waren

4135 Ende porreden smorghens betide

Alse hem die dach verbaerde wide

Ende voeren grote dachuaerden

Alse die ghene die niet ne spaerden

Toter wilen ende toter stonden

4140 Dat si arture vonden

In die stat te caerlioen

Ende met hem meneghen baroen

Si was ontfaen met bliscap groot

Ende si vraghede waer ware lantsloot

4145 Die coninc antworde hare

Jnne horder of ghene niemare

Van manne die se mj brochte

Dien ics ghelouen mochte

Luttel no uele no clene no groot

4150 Sint dat hi karadose sloech doot

Doe verniewede dat seer

Ende metter coninginnen meer

Dan met alle dieren waren

Nochtan lietsi hare misbaren

4155 Te droeuene openbare vor oghen

Si decte hare ende wilt niet toghen

Al uut ende uut die suare smerte

Die har lach te harre herte

Doe peinsden si altehant

4160 Ende seiden dat meliagant

Dit al hadde beraden

Si clagheden sere hare scaden

Ende waenden weten wel te voren

Dat lantsloot hadde sijn lijf verloren

4165 Ende hadden rouwe daer of

Dat sonder bliscap was dat hof

Die coninc deder omme eischen

Mar hine mochter niet of vereischen

Hine was nieweren in wane

4170 Daer quamen te houe die gheuane

Die lantsloot te meneger stede

Hadde verlost daer hijt wel dede

Ende seiden dat si binnen meneghen daghen

Van hem ne horden ghewaghen

4175 No daer men verloos no daer men wan

Ende daer prijs mochte sijn beiaghet an

[28vb] Dit seiden si den coninc arture

Ende hi seide toter wilen ende toter vre

Dat si horden niemare

4180 Waer lantsloot comen ware

So ne worde nemmermeer feeste ghedreuen

No vergaderinghe verheuen

Also uerre alse hijs hadde macht

Daer iet op soude sijn gheacht

4185 Dus daghede die coninc menegen dach

Sint gheuelt dat hi lach

Tere veinstren in dien zale

Ende hi sach nederwaert te dale

Daer men wonder mach segghen of

4190 Te dien tiden helt hi hof

Metten hoghesten van den rike

Die daer waren ghemeenlike

Ende achter den zale gheseten

Dit was optien dat men soude eten

4195 Die taflen waren gherecht daer vort

Mar die coninc hadde niet gehort

No niewe niemare vernomen

Bi iemene die daer was comen

Want hi helt van vsaedsen dat

4200 Eer hi dranc of at

Hi moeste niemare horen

Die hem noit was comen te voren

Hi hadde ten veinstren gheleghen

So langhe dats hem begonste verweghen

4205 Om te horne ende te siene

Om eneghe niewe te sciene

Hine mochter niet of verhoren

Des hadde die coninc toren

Ende waser omme al erre

4210 Doe sach hi comen ene kerre

Ende in die karre ghinc .i. paert

Dat luttel hauen was waert

Het hadde sinen stert verloren

Ende het was al sonder oren

4215 Een naen quamer op ghereden

Die was van harde corten leden

Optie karre die die naen brochte

Sat een ridder dat arture dochte

Ende hem waren ghebonden sine hande

4220 Op sinen rugghe met enen bande

Die se vaste te gadre helt

Dat hiere hadde ne gheen ghewelt

Ende hem waren sine voete mede

So uaste ghebonden tier stede

4225 Dat hise niet ne mochte sceiden

Aldus moeste hi sijn leuen leiden

Aldus brochtene die naen

Tote daer die zale was ghestaen

[2 bladen + 2 katernen + 29 verzen ontbreken?]

Heer Walewein tot de stonden

Dat ze er aan kwamen en vonden

En was over de brug gegaan

Met pijnen en met handigheid

4025 Daar het avontuur hier tevoren

Van zegt die hij had uitgekozen

Hij had gevochten tegen diegene

Die de passage waren gewoon

Te houden eer hij daar kwam

4030 Zodat hij er sommige het leven nam

Die zich te laat opgaf

En niet wilden werken bij raad

En zelf was hij een deel mismaakt

Eer hij over die brug kwam geraakt

4035 Daar kwam hij Lancelot’ s lieden tegemoet

Hij wist eerst niet wie ze waren

En hield hem in zijn hoede

Toen hij zag dat ze met goedheid

Hun straten wilden rijden

4040 En hen vechten vermijden

Toen zei hij ze welkom te wezen

En ze waren niet genezen

Van de rouw en van de pijn

Dat ze dreven om hun heer

4045 Lancelot die was gevangen

Zodat men het aan hen mocht verstaan

Dat ze waren te ongemak

Walewein vroeg door welke zaak

Dat ze zich zo misdroegen

4050 Ze zeiden, dat ze droevig waren

Wat helpt het er veel van te zeggen

Heer Lancelot die is ons verdwaald

En ze zeiden hoe ze hem verloren

En hoe ze ontmoetten daar tevoren

4055 Een kleine die hem had verleid

Zodat hij hen was ongereed

En zeiden hem al die affaire

Walewein waande te worden uitzinnig

Van rouw toen hij hoorde

4060 Van Lancelotՠs lieden die woorden

En voeren weg in een schaar

Die er kwamen en die er waren

Tot konings Badagamus hof

Daar ze met lof ontvangen waren

4065 Maar de rouw was er zo groot

Toen men wist dat Lancelot

Was verdwaald en gevangen

Ik kan het u niet gemakkelijk laten verstaan

En Arthur ‘s wijf de koningin

4070 Was zo droevig in haar zin

Al wilde ze er niet veel toezeggen

Haar dacht het hart binnen te breken

Daar was van rouw groot geluid

Toen zond de koning boden uit

4075 Achter zijn land en liet verstaan

Zo wie zo hem hield gevangen

Hij liet hem gaan daar hij wou

Dat men hem hangen zou

En hij ontbood al diegene

4080 Die hem te dienen waren gewoon

Die behoorden tot zijn land

Beide ridders en bedienden

En wilde om Lancelot eisen

Zien of hij er van mocht te weten komen

4085 Binnen die was de koning gebracht

Zoals het zijn zoon had voorbewerkt

En geheel beraden en op touw gezet

Een paar letters geschreven

Met een zeel in die gebaren

4090 Dat hij van koning Arthur was

En het was door handigheid gemaakt

Zodat hij er na was goed

De letters zeiden toen men het las

Dat mijn heer Lancelot was

4095 Op die tijd en dat uur

In Bretagne met Arthur

Goed gezond en te gemak

En hem nee ontbrak geen zaak

Maar dat ze alle waren gram

4100 Dat de koningin niet nee kwam

En dat haar de koning ontbood

En de heer Lancelot

Bij haar rechte naam

Dat ze met Walewein kwam

4105 Tot hem en hij haar bracht

Als ze verlof hebben mocht

Want Meliagant zag wel

Al nee had hem beweerd niemand anders

Dan de koning zijn vader

4110 Hij had die vrouwe helemaal verloren

De koning nee wilde het niet gedogen

Badagamus dat was geschied

Enig ding tussen hem en haar

Daar ze bij belasterd was

4115 Hierbij wilde Meliagant

Dat ze weer komt in haar land

En Lancelot had haar op hem gewonnen

Hierbij waren die letters begonnen

Maar hij was wel in die

4120 Door nee geen zaak die mocht geschieden

Dat Lancelot nimmermeer nee kwam

Dat het de koning niet Arthur vernam

Dus waande hij goed te zijn gewroken

Toen diegene de letters had gesproken

4125. Voor al diegene die in de hof waren

Dat men zeker daarvan waande

Dat het koning Arthurՠs zegel was

Toen lieten ze hun misbaar staan

En waanden dat ze zeiden waar was

4130 De letters die men bracht daar

Daar nee was geen langer wachten

De koningin liet haar bereiden

En allen die met haar zouden gaan

Ze namen verlof aan die er waren

4135 En gingen ճ morgens op tijd

Toen zich de dag wijd openbaarde

En voeren grote dagreizen

Als diegene die niets nee spaarden

Tot de tijd en tot de stonden

4140 Dat ze Arthur vonden

In de stad te Carlioen

En met hem menige baron

Ze was met grote blijdschap ontvangen

En ze vroeg waar Lancelot was

4145 De koning antwoordde haar

Ik hoorde er geen nieuws van

Van mannen die me brachten

Die ik geloven mocht

Weinig nog veel, nog klein, nog groot

4150 Sinds dat hij Karados dood sloeg

Toen vernieuwde dat zeer

Met de koningin meer

Dan met allen die er waren

Nochtans liet ze haar misbaren

4155 Openbaar te bedroeven voor ogen

Ze bedekte zich en wilde het niet tonen

Al geheel die zware smart

Die haar lag op haar hart

Toen peinsden ze gelijk

4160 En zei dat Meliagant

Dit alles had beraden

Ze beklaagde zeer haar schade

En waande wel tevoren te weten

Dat Lancelot had zijn lijf verloren

4165 En had rouw daarvan

Dat zonder blijdschap de hof was

De koning liet er om eisen

Maar hij nee mocht er niets van horen

Hij nee was nergens van in waan

4170 Daar kwamen te hof gegaan

Die Lancelot te menige plaats

Had verlost daar hij het goed deed

En zeiden dat ze binnen menige dagen

Van hem niets hoorden gewagen

4175 Nog daar men verloor, nog daar men won

En waar prijs aan bejaagd mocht zijn

Dit zeiden ze de koning Arthur

En hij zei tot de tijd en tot het uur

Dat ze hoorden nieuws

4180 Waar Lancelot gekomen was

Zo nee wordt er nimmermeer feest gedreven

Nog vergadering verheven

Alzo ver als hij macht had

Daar iets op zou zijn geacht

4185 Dus daagde de koning menige dag

Sinds gebeurde het dat hij lag

Ter venster in die zaal

En hij zag nederwaarts te dal

Daar men wonder van mag zeggen

4190 Te die tijden hield hij hof

Met de hoogste van het rijk

Die daar waren algemeen

En zaten achter de zaal

Dit was daardoor dat men zou eten

4195 Die tafels waren opgericht daarvoor

Maar de koning had niets gehoord

Nog ergens nieuws vernomen

Bij iemand die daar was gekomen

Want hij hield een gebruik dat

4200 Eer hij dronk of at

Hij moest nieuws horen

Die hem nooit tevoren was gekomen

Hij had te venster gelegen

Zo lang zodat hij begon te overwegen

4205 Om te horen en te zien

Om enige nieuwe te geschieden

Hij mocht er niets van horen

Dus had de koning toorn

En was er geheel boos om

4210 Toen zag hij een kar komen

En in die kar ging een paard

Dat weinig geld was waard

Het had zijn staart verloren

En het was al zonder oren

4215 Een kleine kwam er op gereden

Die was van erg korte leden

Op die kar die de kleine bracht

Zat een ridder dat Arthur dacht

En hem waren gebonden zijn handen

4220 Op zijn rug met een band

Die het vast tezamen hield

Dat hij had nee geen kracht

En hem waren zijn voeten mede

Zo vast gebonden te die plaats

4225 Dat hij ze niet nee mocht scheiden

Aldus moest hij zijn leven leiden

Aldus bracht hem die kleine

Tot daar de zaal stond

[2 bladen + 2 katernen + 29 verzen ontbreken?]

[fol. CC29ra]Entie pine niet sparen

4230 Ende bringhen hare die coninginne

Si mochte seker sijn der inne

En ware dat lantslote deerde

Ende hiere ware ende hijt bewerde

Dat was hare .i. scone ghelof

4235 Ende si dancte hem der of

Met desen bleef die tale

Ende si keerden weder in die zale

Die coninc hiet dat men plaghe

Des goets ridders ende besaghe

4240 Dat hem niet ne ghebrake

Doe ghinghen si slapen met deser sprake

Achter den zale dies daer rochte

Die ridder was ghebeddet sochte

Sijns was groten ware ghenomen

4245 Onthier ende hi te bedde was comen

Jnne mach v wel berechten niet

Wat menre dede ende liet

Mar die ioncfrou hadde groten toren

Daer gi of horet hier te voren

4250 Dat se boerd niene coes

Si waende werden sinneloos

[29 verzen ontbreken]

[fol. CC29ra]En de pijn niet sparen

4230 En brengen haar de koningin

Ze mocht zeker zijn daarin

Tenzij dat Lancelot deerde

En hij er was en hij he beweerde

Dat was haar een mooie belofte

4235 En ze bedankte hem daarvan

Met deze bleef de taal

En ze keerden weer in de zaal

De koning zei dat men plag

De goede ridder en bezag

4240 Dat hem niets nee ontbrak

Toen gingen ze slapen met deze woorden

Achter de zaal die het daar aanging

Die ridder had een zacht bed gekregen

Tot hem was grote zorg genomen

4245 Totdat hij te bed was gekomen

Ik mag u er wel niet van berichten

Wat men er deed en liet

Maar de jonkvrouw had grote toorn

Daar ge van hoorde hier tevoren

4250 Dat ze Boerd niet koos

Ze waande worden geesteloos

[29 verzen ontbreken]

[fol. CC29rb] Ende wart so onghehier

Dats hare die andre ontsach

Ende seide hebt goet verdrach

4255 Mar dat was pine ieghen spoet

Die hare ghegheuen hadde alt goet

Daer artur of was here

Hine hadse niet brocht vtien kere

Doe seide hare die meistresse

4260 Die conste meneghe lesse

Joncfrou laet v droeuen wesen

Ghi sijt seker wel van desen

Ghi moghets ghelouen miere tale

Alse men slapet achter den zale

4265 Jc sal den ridder tote v bringhen

Pinet vwen sin beduinghen

Dien gi priset ende meent

Nv ne sijt niet so vereent

Alse dit die ioncfrou horde

4270 Si was blider van den worde

Dan si den hemel saghe ondaen

Ende god har ziele wilde ontfaen

Nv hort grote behendichede

Wat dat camerwijf dede

[29 verzen ontbreken]

[fol. CC29rb] En werd zo onguur

Dat haar het andere ontzag

En zei, heb goed geduld

4255 Maar dat was pijnlijke tegenspoed

Die haar gegeven had al het goed

Daar Arthur heer van was

Hij had ze niet gebracht uit die keer

Toen zei haar de meesteres

4260 De kon menige lessen

Jonkvrouw laat uw droefheid wezen

Gij bent wel zeker van deze

Ge mag mijn woorden geloven

Als men slaapt achter in de zaal

4265 Ik zal de ridder tot u brengen

Pijnig uw zin te bedwingen

Die ge prijst en bedoeld

Nu een wees niet zo verschrikt

Toen dit de jonkvrouw hoorde

4270 Ze was blijder van de woorden

Dan ze de hemel zag geopend

En God haar ziel wilde ontvangen

Nu hoor grote handigheid

Wat dat kamerwijf deed

[29 verzen ontbreken]

[fol. CC29va] 4275. Daer an so dadi dorperheit

Ende alse gi ende har vader

Huwet vwe ghesellen algader

Twi ne ghedochti hars niet

Het was dompheit dat ghijt liet

4280 Si soude te rechte hebben ghegaen

Ten cure. gi hebt mesdaen

Bi v es si onthuwet bleuen

Nochtan wil si v gheuen

Ene sconeit die es so groot

4285 En es euel sonder die doot

Men mochter bate bi ontfaen

Een deel sal ics v doen verstaen

Het es .i. gulden vingherlijn

Diet draghet an die hant sijn

4290 Diene mach in campe niet steruen

No in watre bederuen

No hine mach verbernen in vire

Die steen es van dier manire

No van quader doot steruen

4295 Alle dese bederuen

Ligghen an dat prosent

Ende waer dat hem .i. bewent

[29 verzen ontbreken]

[fol. CC29va] 4275. Daaraan zo deed ze schande

En als gij en haar vader

Huwt uw gezellen allemaal

Waarom nee bedacht ze zich niet

Het was domheid dat gij het liet

4280 Ze zou terecht hebben gegaan

Ter zake, ge hebt misdaan

Door u is ze ongetrouwd gebleven

Nochtans wil ze u geven

Enen schoonheid en die is zo groot

4285 En is veel, uitgezonderd de dood

Men mocht er baat bij ontvangen

Een deel zal ik u laten verstaan

Het is een gouden ring

Die het aan zijn hand draagt

4290 Die nee mag in de kamp niet sterven

Nog in water bederven

Nog mag hij verbranden in vuur

Die steen is van die manieren

Nog van kwade dood sterven

4295 Al deze nuttigheid

Liggen aan dat present

En waar dat hem een onderwindt

[29 verzen ontbreken]

[fol. CC29vb]Hine wiste niet wat hem derde

Hi hadde alles vergheten

4300 Mar hadde hi vroescap gheweten

Dat hi tfingherlijn hadde of ghedaen

So ware hi ghenesen saen

Van algader sinen leide

Hi sach dat camerwijf ende seide

4305 Bi gode lieue mj es leet

Jc bens te beterne ghereet

Van al des dat ic hebbe mesdaen

Wilde sies bate van mj ontfaen

Jc waers te beterne ghereet

4310 Dat camerwijf sprac inne weet

Mi dunct die beste raet

Dat gi selue te hare gaet

Ende gi opstaet ende cleet

Si wiste wel hoe hi was bereet

4315 Jc sal van vwen thaluen wesen

Die ridder stont op met desen

Hi dede sine linen cledre an

Doe nam enen mantel die edele man

Ende ghinc daer die ioncfrou lach

4320 Si dede so dat niemene sach

[2 bladen + 5 verzen ontbreken?]

[fol. CC29vb]Hij wist niet wat hem deerde

Hij had alles vergeten

4300 Maar had hij wijsheid geweten

Dat hij de ring had afgedaan

Zo was hij gelijk genezen

Van al zijn leden

Hij zag dat kamerwijf en zei,

4305 Bij God lieve, het is me leed

Ik ben te verbeteren gereed

Van alles dat ik heb misdaan

Wilde ze baat van mij ontvangen

Ik was te verbeteren gereed

4310 Dat kamerwijf sprak, ik weet niet

Me lijkt de beste raad

Dat gij zelf tot haar gaat

En ge opstaat en kleedt

Ze wist goed hoe hij was bereid

4315 Ik zal vanwege u er wezen

De ridder stond op met deze

Hij deed zijn linnen kleren aan

Toen nam die edele man een mantel

En ging daar die jonkvrouw lag

4320 Ze deed zo dat niemand zag

[2 bladen + 5 verzen ontbreken?]

[fol. DD30ra]

[............]en

[........] hi voer ende mene sochte

[........] te houe brochte

[........] si wech alse ment gheboot

4325 [....mai]sniede clene ende groot

[........] weghe groot ende clene

[........] alle ghemene

[......on]ghearent in

[........] droeue in haren sin

4330 [........]rouwen

[....droegen de]s [n]achts met rouwen

[........]s ouer een

[........n]der hem tween

[........] die waren onblide

4335 [....morgh]ens be tide

[........] so si eerst mochten

[........]h ende sochten

[........e]n seluen pas

[Daer boerd gh]ereden was

4340 [........]e ioncfrowen beide

[........]t hem goede gheleide

[........]en si sochten

[........d]en of si mochten

[........] menne bewaende

4345 [........] auenture staende

[........] den ioncfrouwen

[........]ieden met rouwen

[........] te leuen

[........] tale begheuen

4350 [........]andre vort

[........ da]er gi of hebt ghehort

[........ te]nen closter quam

[........] doot uut nam

[fol. DD30ra]

............en

........ hij voer en me hem zocht

........ te hof bracht

........ ze weg zoals men het gebood

4325 ....manschappen klein en groot

........ onderweg groot en klein

........ algemeen

......zonder zijn doel te bereiken in

........ droevig in haar geest

4330 ........rouw

....droegen ‘s nachts met rouw

........s over een

.......onder hen twee

....... die waren droevig

4335 ....ճ morgen op tijd

........ zo gauw ze konden

........h en zochten

........en zelfde pas

Daar Boerd gereden was

4340 ........e jonkvrouwen beide

........t hem goede geleide

........en ze zochten

.......den of ze mochten

........ men hem bewaande

4345 ........ avonturen staan

........ de jonkvrouwen

........lieden met rouw

........ te leven

........ taal begeven

4350 ........andere voort

........ daar ge van hebt gehoord

........ tot een klooster kwam

........ dood uit nam

[Hier beg]hint dese auenture

4355 [Hoe la]ntsloot quam op ene vre

[Te sarp]enie. binnen den woude

[Alse di]e gherne vinden soude

[Aventure die r]idder coene

[Tote een lu]ttel nader noene

4360 [........] dat foreest

[Ene scone ion]cfrowe. die groot horeest

[Dreef ende haren sin] verterde

[Hi wonderd]e wat hare deerde

[Ende hi v]raghede wat har ware

4365 [........]dien mesbare

[........t] v

[........]eit nv

[5 verzen ontbreken]

Hier begint dit avontuur

4355 Hoe Lancelot op een uur kwam

Te Sarpenie binnen het woud

Als die graag vinden zou

Avontuur die koene ridder

Tot wat na de noen

4360 ........ dat woud

Een mooie jonkvrouw die grote opschudding

Dreef en haar geest verteerde

Hij verwonderde wat haar deerde

En hij vroeg wat met haar was

4365 ........dat misbaar

........t u

.......eit nu

[5 verzen ontbreken]

[fol. DD30rb]

Des ridders houesche worde

Ghinc si hem setten spel in hant

4370 Hoe ghedane wijs meliagant

Den coninc arture sijn wijf nam

Ende hoe datter lantsloot achter quam

Ende seide hem al die vorworde

Siene wiste niet dat lantsloot horde

4375 Die siere of wiste ende hadde verstaen

Ende hoe meliagant hadde gheuaen

Lantslote van der haghedochte

Endene sijn suster vte brochte

Ende verloste ende liet gaen

4380 Nv es siere selue omme gheuaen

Want die ridder lantsloot

Sloech sint haren broeder doot

Nv comen meliagants maghen

Ende willent niet verdraghen

4385 Ende willen mordaet op har doen staen

Si hebben die ioncfrouwe gheuaen

Ende hefter leghen .xl. daghen

Noit sint ne constemen beiaghen

Man die durste veruaen

4390 Den camp ende ouer hare bestaen

Huden es die .xl.ste dach

En come man die se verlossen mach

Tote dattie sonne onder gaet

So ne es hars ander raet

4395 Men sal der ioncfrouwen nemen tleuen

Aldus esset uut ghegheuen

Men salse marghen ontliuen

Dit ne mach sekerlike niet bliuen

Dus es si verdeilt ter doot

4400 Doe antworde lantsloot

Diere morghen mochte comen

Eer hare wert har lijf genomen

Mochte hi hare niet staen te staden

Si seide siene waers niet beraden

4405 Weder hi mochte of ne mochte

Mar om dat har hars ghedochte

So besueec hare die herte

Ende moeste wenen vander smerte

Doe vraghede hi hoe verret ware

4410 Ende si seids hem niemare

Alse die te moede was wee

Tis .vi. milen no min no mee

Ghi souter morghen betide wel wesen

Mochte si bi v ghenesen

[4 verzen ontbreken]

[fol. DD30rb]

De ridder hoffelijke woorden

Ging ze hem zetten voorspellen gelijk

4370 Hoedanige wijze Meliagant

De koning Arthur zijn wijf nam

En hoe dat er Lancelot achter kwam

En zei hem al de vorige woorden

Ze wist niet dat Lancelot hoorde

4375 Die er van wist en had verstaan

En hoe Meliagant had gevangen

Lancelot van de grot

En zijn zuster uitgebracht

En verloste en liet gaan

4380 Nu is ze er zelf om gevangen

Want de ridder Lancelot

Sloeg sinds haar broeder dood

Nuk komen de verwanten van Meliagant

En willen het niet verdragen

4385 En willen de moord op haar laten staan

Ze hebben de jonkvrouw gevangen

En heeft er gelegen 40 dagen

Nooit sinds nee kon men bejagen

Man die durfde aan te vangen

4390 Het kamp en voor haar te staan

Heden is de 40ste dag

En komt een man die ze verlossen mag

Totdat de zon onder gaat

Zo nee is haar geen andere raad

4395 Men zal de jonkvrouw nemen het leven

Aldus is het uitgegeven

Men zal haar morgen ontlijven

Dit nee mag zeker niet blijven

Dus is ze ter dood veroordeeld

4400 Toen antwoordde Lancelot

Die er morgen mocht komen

Eer haar het lijf wordt genomen

Mocht hij haar niet bijstaan

Ze zei, ze was niet beraden

4405 Of hij mocht of niet mocht

Maar omdat ze het haar bedacht

Zo bezweek haar het hart

En moest wenen van de smart

Toen vroeg hij hoe ver het was

4410 En ze zei hem nieuws

Als die pijnlijk te moede was

Het is 6 mijlen min of meer

Ge zou er morgen wel op tijd wezen

Mocht ze door u genezen

[4 verzen ontbreken]

[fol. DD30va]

4415 [...............]

Ende lantsloot hi voer [s]o verre

Dat hi enen closter vant

Entie nacht ghinc [an] hant

Ende lantsloot voer bet naer

4420 Om dat hi bliuen wilde daer

Doe vant hi .iiij. moneke staen

Die daer buten waren ghegaen

Dat ne wetic niet dur wat saken

Daer si stonden ende onder hem spraken

4425 Quam her lantsloot ghereden

Die .iiij. moneke die niet onbeden

Quamen ieghen hem ghegaen

Daer was lantsloot bet ontfaen

Dan hi was binnen meneghen daghen

4430 Van den moneken diene daer saghen

Hi was ontwapint harde saen

Ende men seide hi soude eten gaen

Ende hi antworde met desen

Hadde hi in die kerke ghewesen

4435 Ende sijn ghebet ghedaen

Hi soude ten etene sitten gaen

Hi hadde alden dach ghereden

Dat hi nerghent ne was leden

Daer hi kerke hadde vernomen

4440 Daer hi toe mochte comen

Doe ledene binnen de[r] monster dure

Een monec. ende keerde in corter vre

Ende lantsloot hi bleef daer binnen

Die sijn ghebet soude beghinnen

4445 Doe sach hi ene tralie

Ende waende weten sonder falie

Dat nie so goede was gheraect

Sint dattie warelt was ghemaect

Si was claer seluerijn

4450 Doe sach hi bet in .i. luttelkijn

Enen sarc claer guldijn

Hem wonderde wie mochte sijn

So rike man die hadde volbrocht

Sulc wonder alse daer was ghewrocht

4455 Tghesteente datter was an

Ne soude te rechte gheen man

Ghecopen met siere haue

Alse daer stont ontrent den graue

Noch sach lantsloot mee

4460 .v. ridders ghewapint toter [te]e

Die omtrent den graue saten

Des wonderde hem vtermaten

[5 verzen ontbreken]

[fol. DD30va]

4415 ...............

En Lancelot hij voer zo ver

Dat hij een klooster vond

En de nacht kam er aan

En Lancelot voer beter nabij

4420 Omdat hij daar blijven wilde

Toen vond hij 4 monniken staan

Die daar buiten waren gegaan

Dat nee weet ik niet door welke zaken

Daar ze stonden en onder hen spraken

4425 Kwam heer Lancelot gereden

De 4 monniken die niet wachtten

Gingen hem tegemoet

Daar was Lancelot beter ontvangen

Dan hij was binnen menige dagen

4430 Van de monniken die hem daar zagen

Hij was erg gauw ontwapend

En men zei, hij zou eten gaan

En hij antwoordde met deze

Had hij in de kerk geweest

4435 En zijn gebed gedaan

Hij zou te eten zitten gaan

Hij had de hele dag gereden

Dat hij nergens nee was gegaan

Daar hij kerk had vernomen

4440 Daar hij toe mocht komen

Toen leidde men hem het monstrum door

Een monnik en keerde al gauw

En Lancelot hij bleef daar binnen

Die zijn gebed zou beginnen

4445 Toen zag hij een tralie

En waande te weten zonder falen

Dat niet zoՠn goede was geraakt

Sinds dat de wereld was gemaakt

Het was van helder zilver

4450 Toen keek hij wat beter toe

Een zerk van helder goud

Hem verwonderde wie het mocht zijn

Zoՠn rijke man die had volbracht

Zulk wonder zoals daar was gewrocht

4455 Het gesteente dat er aan was

Nee, zou terecht geen man

Kopen met zijn have

Zoals daar stond omtrent het graf

Noch zag Lancelot meer

4460, 5 ridders gewapend tot de

Die omtrent het graf zaten

Dat verwonderde hem uitermate

[5 verzen ontbreken]

[fol. DD30vb]

Ende sine vroet maken [d]es

Ende waer omme ende twi

4465 Waert dat siere saten bi

Si seiden datter .i. here l[aghe]

Ende si wachtene bi daghe

Ende andre .v. ridders bi na[chte]

So dedemen die wachte

4470 Men seide hem ende hadden ver[nomen]

Dat daer .i. ridder soude co[men]

Die den doden nemen sou[de]

Die daer laghe onder der [moude]

Ende voerne vten lande

4475 Gheuiele ons dat het wa[re scande]

Dus comt dat wi desen w[achten]

Beide bi daghen ende bi na[chten]

Ende lantsloot diere stont bi

Die vraghede heren hoe h[iet hi]

4480 Doe seide .i. ridder di[e daer stoet]

Here sidi van lett[ren vroet]

Merket wat hier gh[escreuen es]

Ghi sullets scire sijn ghe[wes]

Wie hi was ende hoe hi hiet

4485 Ende lantsloot diene lette ni[et]

Hi las die lettren ende spe[llede]

Daer elc wonder of telle[de]

Dat onder den sarc lagh[e doot]

Lantsloots gheselle gali[oot]

4490 Die menegher ere was g[hewone]

Der scoonre gaianden s[one]

Die van sorlois was her[e]

Ende meneghen man had[........]

Alse diet wel volbringhe[n mochte]

4495 Hi starf dur lantslote v[ander haghedochte]

Alse dit lantsloot hor[de]

Vel hi in ommach[t vanden worde]

Menechwaruen ach[ter een]

Eer dat hi iet ghefeen

4500 Ende alse hi doch was bec[omen]

Wilde hi hem seluen tlijf [hebben ghenomen]

Ende was des wel bedacht

Vonde hi water ofte gr[acht]

Hi soude hem seluen ne[men tlijf]

4505 Men sach noit man no [wijf]

Jn sulken mesbare

Hi nam hem seluen [biden hare]

Dicken ende te meneg[her ure]

Dus ghinc hi vor d[ure]

[2 bladen ontbreken?]

[fol. DD30vb]

En ze hem bekend maken dus

En waarom en waar

4465 Was het dat ze erbij zaten

Ze zeiden dat er een heilige heer lag

En ze bewaken hem over dag

En 5 andere ridders bij nacht

Zo deed men de wacht

4470 Men zei hem en hadden vernomen

Dat daar een ridder zou komen

Die de dode nemen zou

Die daar lag onder de modder

En hem uit het land voeren

4475 Gebeurde ons dat was het schande

Aldus komt het dat we deze bewaken

Beide bij dag en bij nacht

En Lancelot die erbij stond

Die vroeg, heren hoe heet hij

4480 Toen zei een ridder die daar stond

Heer, ben je met letters bekend

Merk wat hier geschreven is

Ge zal het snel te weten komen

Wie hij was en hoe hij heette

4485 En Lancelot die lette niet

Hij las de letters en spelde

Daar elk wonder van vertelde

Dat onder de zerk dood lag

Lancelot ‘s gezel Galioot

4490 Die menige eer was gewoon

De mooie zoon van Gaiande

Die van Sorlois was heer

En menige man had.......]

Als die het wel volbrengen mocht

4495 Hij stierf door Lancelot van de grot

Toen dit Lancelot hoorde

Viel hij in onmacht van de woorden

Menig maal achter elkaar

Eer dat hij iets bijkwam

4500 En toen hij toch was bekomen

Wilde hij zichzelf het lijf hebben genomen

En was dus wel bedacht

Vond hij water of gracht

Hij zou zichzelf nemen het leven

4505 Men zag nooit man nog wijf

In zulke misbaren

Hij nam zichzelf bij de haren

Vaak en te menige tijd

Dus ging hij voortdurend

[2 bladen ontbreken?]

fol. EE31ra]

4510 [........]e daer hise vant

[........]n was int lant

[........]are ouerwaer

[........]ochtene daer

[........]epen in arturs hof

4515 [........]e waer of

[........]ande sloech

[........] die rode wapine droech

[........]amp vechten

[........]rechten

4520 [........]agamus hof

[........]e ghelof

[........]n hem sciet

[........]oe hi hiet

[........]rou si kendene wel

4525 [........] ende fel

[........]eghen beraden scame

[........]s sine name

[........]idders broeder

[........]nde siere moeder

4530 [........]en camp te doot

[........] sulker noot

[........]eliagant

[........] sijns vader lant

[........] casteel

4535 [........]en algheheel

[........]de

[........]hede. ende bewerde

[........]ch niet ne wiste

[........]o bi liste

4540 [........]n sone

[........] ghewone

[........] ghenomen

[........] te voren comen

[........]art groot

4545 [........]roten noot

[........]nde sijt vroet

[........] wat gi doet

[........]ene wel

[........]rc ende fel

4550 [........]de hine achts niet

[........]e niet ontsiet

[........]och also starc

[........m]j in .i. parc

[........] quite maken

4555 [........]are spraken

[........] ende spel

[........]iet el

[........]nt wel te danke

[........] van dranke

4560 [........]e verplechten

[........]en gherechten

[fol. 31rb] Daer des auont[s] was ghedient

Die ioncfrou bat al hare vrient

Dat mens ridders ware name

4565 Siene wilde niet dat hem iet mesquame

Alse die dienst was ghedaen

Ende die nacht an ghegaen

Ent lantslote goet dochte

Men ledene slapen harde sochte

4570 Daer hi sierlike lach

Met ghemake des het was dach

Ende teerste dat hi hem verbaerde

Lantsloot langher niene spaerde

Hi ghinc hem scoeien ende cleden

4575 Ende dede hem wapinen ende ghereden

Alse die wech wilde riden

Daerne was gheen wederstriden

Des hadde die ioncfrouwe

Jn harre herte [r]ouwe

4580 Si wilde wel da[t] hi ware bleuen

Met hare daer binnen al har leuen

Daer ne halp be[de] no niet

Hi nam orlof ende sciet

Dane. des hadde [si] suaer verdrach

4585 Ende vraghede hem op welken dach

Dattie camp was ghenomen

Eer hi van hare mochte comen

Doe seide hi hare die waerhede

Ende porrede wech ter seluer stede

4590 Dien dach voer hi al dure

Sonder te vindene auenture

Daer eneghe macht an lach

Des hi die sonne nederen sach

Ent den auonde nakede

4595 Binnen dien lantsloot gherakede

Op ene riuiere breet ende diep

Ende daer twater sere of liep

Te dale waert entie stroom

Daer sach lantslo[o]t ende nam goom

4600 Jn enen mersch groene

Staen .iij. scone paulioene

Mar tene was meerre dan dandre twee

Noch sach lantsloot mee

Hi sach hoe .i. ridder quam ghegaen

4605 Vten meesten paulioene saen

Wel ghewapint met sconen leden

Na elcs goet mans zeden

Ende teerste dat hi hadde vernomen

Den here lantslote comen

4610 Ghinc hi ieghen hem ende seide

Ridder god si in [v]we gheleide

Ende wel moeti comen wesen

Lantsloot hi beit[e] met desen

[fol. 31va] Van den orse te voet

4615 Alsoot hem te doene stoet

Ende groete den ridder weder

Doe hi was ghebeitet neder

Doe sprac van den paulioene

Ridder nv staet v wel te doene

4620 Dat gi herberghet met mj

Tauontmeer ic seg v twi

Het naket den auonde

Ghi mocht riden langhe stonde

Desen wech rechte vort

4625 Eer gi vont dorp no port

Dan wildernesse ende woestine

Het ware v te suare pine

Ende sout v ors te sere mesmaken

Ende lichte mochti ooc mesraken

4630 Jn die wildernesse ende dolen

Dit seg ic v al onverholen

Nv scuwet dese sake

Jc sal v doen te ghemake

Tauontmeer in dit paulioen

4635 Lantsloot sprac so sal ict doen

God lone v deser houeschede

Jc mochts v noch in sulker stede

Wel danken waric vroet

Dat gi mj dese ere doet

4640 Doe ghinghen si te gader beide

Ende vonden scone ghereide

Binnen dien paulioene

Entes hadde lantsloot te doene

Hi vanter haets ende drancs ghenoech

4645 Dat was wel sijn gheuoech

Ende [hi] was ontfanghen wel

Daer quamen knapen starc ende snel

Vtere andre tente ghegaen

Die lantslote ontwapinden saen

4650 Men rechte taflen ende sprede dualen

Die ridder hiet lantslote wel onthalen

Men gaf hantwater ende si saten

Lantsloot entie ridder ende aten

Te gader ende des ridders amie

4655 Ene ioncfrouwe scone ende vrie

Mar dat was pine ieghen spoet

Hare verwandelde so har moet

Om lantslote die bi hare sat

Dat si no dranc no ne at

4660 Hi dochte hare so scone

Siene achte niet ene bone

Op al dat men vor hare brochte

Si was die eten niene mochte

Si peinsde so uele op ende neder

4665 Hare entare vort ende weder

[fol. 31vb] Hoe wel dat hare ware

Die moeste wesen hare[ntare]

Met sulken riddre ende l[euen]

God hadde hem uele vo[erghegheuen]

4670 Mettien gepeinse dae[r inne]

Vel si in ene suare min[ne]

Die hare seder wart t[e sure]

Hier latic staen dese a[uonture]

Van haren amijs ende [van hare]

4675 Ende hoe hi seder wart [gheware]

Dat si lantslote minde

Dat hare dochte dat si [ontsinde]

Ende wat wondre dat hi [dede]

Doe hi wiste die waerh[ede]

4680 Ende hoe dat si seder starf

Van groten rouwe ende [bedarf]

Om dat hare so sere der[de]

Dat se lantsloot niene [begherde]

Dat sullen wi hier ach[ter horen]

4685 Mar ic sal segghen vore[n]

Dat int paulioen gheu[el]

Doe daer was ghedien[t wel]

Ende men op hadde ghed[aen]

Nv moghedi hier achter [verstaen]

4690 Dese meeste auenture

Wat ghesciede daer ter [ure]

Dystorie seghet d[at quam ghereden]

Op .i. ors met sco[nen leden]

Starc ende groot

4695 Een ridder met wapin[e root]

Ende met hem quam gh[........]

Menech ridder met helm[........]

Ende die rode ridder sach

Daer ic teerste of dede [ghewach]

4700 Die starc was ende coene

Des broeder vanden pa[ulioene]

Die niet ne was ridder [ghedaen]

Jnt ander paulioen ge[gaen]

Die rode ridder scoter n[aer]

4705 Hi hadde meneghen ri[dder daer]

Ende hief den sciltknape [an die scoudre beide]

Vor hem op sijn gherei[de]

Si roueden dat si vonde[n]

Ende reden met haeste w[ech ter stonden]

4710 Dit sach die ridder int [paulioene]

Die van rouwen ne wis[te wat te doene]

Ende riep lace. wats mj ghesciet

Hier ieghen ne wacht[e ic mi niet]

Nv heft mijn broeder s[ijn lijf verloren]

4715 Want si sin so verre v[oren]

Jnne siene nemmermeer

Leuende. ende dreef groo[t seer]

[8 bladen ontbreken?]

[fol. EE31ra]

4510 .......e daar hij hem vond

........n was in het land

........are voor waar

.......ochtend daar

........epen in Arthurՠs hof

4515 ........e waarvan

........ande sloeg

........ die rode wapens droeg

........kamp vechten

........rechten

4520 ........Badagamus hof

........e belof te

........n hem scheidde

....... oe hij heet

........rou ze kende goed

4525[.......en fel

...... . gen beraden schaamte

...... .zijn naam

.......dders broeder

........de zijn moeder

4530 ........en kamp te dood

........ zulke nood

.........Meliagant

........ Zijn vaders land

........ kasteel

4535 .......n al geheel

........de

........hed. en beweerde

........ch niet ne wiste

........o bij list

4540 .......n zoon

........gewoon

........genomen

........te voren komen

........art groot

4545 ........grote nood

........nde wees bekend

........ wat ge doet

........ene wel

........rc en fel

4550 .......e hij achtte het niet

.........e niet ontziet

ɮ....och alzo sterk

........mij in een perk

........kwijt maken

4555 ........are spraken

........ en spel

........iet el

........nt wel te bedanken

........ van drank

4560 ........e verplichten

........en gerechten

Daar ‘s avonds was gediend

De jonkvrouw bad al haar vrienden

Dat men de ridder waar nam

4565 Ze wilde niet dat hem iets miskwam

Toen de dienst was gedaan

En de nacht aan gegaan

Ent Lancelot goed dacht

Men liet hem erg zacht slapen

4570 Daar hij sierlijk lag

Met gemak tot het was dag

En ten eerste dat hij hem openbaarde

Lancelot spaarde niet langer

Hij ging hem schoeien en kleden

4575 En liet hem wapenen en bereiden

Als die weg wilde rijden

Daar nee was geen tegenstreven

Dus had die jonkvrouw

In haar hart rouw

4580 Ze wilde wel dat hij was gebleven

Met haar daar binnen al haar leven

Daar nee hielp een bede nog

Hij nam verlof en scheidde

Vandaan, dus had ze zwaar verdrag

4585 En vroeg hem op welke dag

Dat het kamp was genomen

Eer hij van haar mocht komen

Toen zei hij haar de waarheid

En ging weg terzelfder uur

4590 Die dag voer hij al door

Zonder te vinden avontuur

Daar enige macht aan lag

Dus hij zag de zon neer gaan

En de avond naakte

4595 Binnen die raakte Lancelot

Op een rivier breed en diep

En daar het water zeer van liep

Te dal waart en de stroom

Daar zag Lancelot en nam waar

4600 In een groen moeras

Staan 3 mooie paviljoenen

Maar de ene was groter dan de andere twee

Noch zag Lancelot meer

Hij zag hoe een ridder kwam gegaan

4605 Gelijk uit het grootste paviljoen

Goed gewapend met mooie leden

Naar elke goede mannen zeden

En ten eerste dat hij had vernomen

De heer Lancelot komen

4610 Ging hij naar hem en zei

Ridder, God is in uw geleide

En welkom moet je wezen

Lancelot hij steeg af met deze

Van het paard te voet

4615 Alzo het hem te doen stond

En groette de ridder weer

Toen hij afgestegen was neer

Toen sprak die van het paviljoen

Ridder, nu staat u goed te doen

4620 Dat ge herbergt met mij

Tot de avond meer en ik zeg u waarom

Het naakt de avond

Ge mocht rijden lange stonde

Deze weg rechte voort

4625 Eer ge vond dorp nog poort

Dan wildernis en woestijn

Het was voor u zwaar te doen

En zou u paard zeer mismaken

En licht mocht ge ook verdwalen

4630 In de wildernis en dolen

Dit zeg ik u al onverholen

Nu schuw deze zaak

Ik zal u te gemak doen

Vanavond meer in deze paviljoen

4635 Lancelot sprak, zo zal ik het doen

God beloont u deze hoffelijkheid

Ik mag u noch in zulke plaatsen

Goed bedanken was ik verstandig

Dat ge mij deze eer doet

4640 Toen gingen ze tezamen beide

En vonden het mooi gereed

Binnen dat paviljoen

En dus had Lancelot te doen

Hij vond er eten en drank genoeg

4645 Dat was wel zijn gevoeg

En hij was goed ontvangen

Daar kwamen sterke en snelle knapen

Uit de andere tent gegaan

Die Lancelot gelijk ontwapenden

4650 Men richtte tafels en spreidde doeken

Die ridder zei Lancelot goed te onthalen

Men gaf handwater en ze zaten

Lancelot en de ridder en aten

Tezamen en de geliefde van de ridder

4655 Een jonkvrouw mooi en edel

Mar dat was pijlijke tegenspoed

Haar veranderde zo haar gemoed

Om Lancelot die bij haar zat

Dat ze nog dronk nog at

4660 Hij leek haar zo mooi

Ze achtte er niets om

Op al dat men voor haar bracht

Ze was het die niet eten kon

Ze peinsde zo veel op en neer

4665 Hier en daar voort en weer

Hoe goed dat haar was

Die moest wezen hier en daar

Met zoՠn ridder en leven

God had hem veel voor gegeven

4670 Met het gepeins daarin

Viel ze in een zware minne

Die haar sinds te zuur werd

Hier laat ik staan dit avontuur

Van haar geliefde en van haar

4675 En hoe hij sinds werd gewaar

Dat ze Lancelot minde

Dat ze dacht dat ze uitzinnig werd

En wat wonder dat hij deed

Toen hij de waarheid wist

4680 En hoe dat ze sinds stierf

Van grote rouw en behoefte

Omdat het haar zo zeer deerde

Dat Lancelot haar niet begeerde

Dat zullen we hierna horen

4685 Maar ik zal van tevoren zegen

Dat in het paviljoen geviel

Toen daar was bediend

En men op had gedaan

Nu mag je hierna verstaan

4690 Dat grootste avontuur

Wat geschiedde daar ter uur

De historie zegt dat gereden kwam

Op een paard met mooie leden

Sterk en groot

4695 Een ridder met rode wapens

En met hem kwam gh........

Menige ridder met helm........

En de rode ridder zag

Daar ik ten eerste van gewaagde

4700 Die sterk was en koen

Ds broeder van die van het paviljoen

Die niet nee ridder was gedaan

In het andere paviljoen gegaan

De rode ridder schoot er naar

4705 Hij had menige ridder daar

En hief de schildknaap aan de beide schouders

Voor hem op zijn zadel

Ze roofden dat ze vonden

En reden met haast weg ter stonden

4710 Dit zag de ridder in de paviljoen

Die van rouw niet wist wat te doen

En riep, helaas, wat is me gebeurd

Hier tegen bewaakte ik me niet

Nu heeft mijn broeder zijn lijf verloren

4715 Want ze zijn zo ver voren

Ik zie ze nimmermeer

Levend en dreef grote droefheid

[8 bladen ontbreken?]

[fol. FF32ra] [Die ridder] dede hem grote ere

[Die over] dien zale was here

4720 [Hi kende] lambeguesse wel

[Hi hadde] bliscap ende spel

[Ende Phar]iene sinen oom

[Hi nam] der heren groten goom

[Ende hi] dede lambeguse gheuen

4725 [Dat hi] blider mochte leuen

[Scone c]leder scarlakijn

[Die noit] an riddre hadde ghesijn

[No iemand h]adde ghedraghen

[Dat const]e hem wel behaghen

4730 [Dus saten] si ene wile

[Datmen ri]den mochte ene mile

[........] die ioncfrou gheuaren in

[........] int beghin

[........] ende die met hem waren

4735 [.......u] die daer quam gheuaren

[........]er haghedochte

[........]oerde ende seide dat si brochte

[........] galioots swerd

[........]iet hadde so werd

4740 [........] bi hare

[........ h]orde die niemare

[........] ende blide

[........] swerd te siere side

[........] hoet hem sat

4745 [........] hi noit te ghere stat

[........]ch beter vant

[23 verzen ontbreken]

Die ridder deed hem grote eer

Die over die zaal heer was

4720 Hij kende Lambegues goed

Hij had blijdschap en spel

En Phariene zijn oom

Hij nam de heren grote zorg

En hij liet Lambegeus geven

4725 Zodat hij blijder mocht leven

Mooie scharlaken kleren

Die nooit aan ridder had geweest

Nog iemand had gedragen

Dat kon hem goed behagen

4730 Dus zaten ze een tijdje

Dat men rijden mocht een mijl

........ de jonkvrouw kwam binnen

........ in het begin

........ en die met hem waren

4735 .......u die daar aankwam

........er grot

........hoorde en zei dat ze bracht

........ het zwaard van Galioot

........die het zo waard had

4740 ........ bij haar

........ hoorde dat nieuws

........ en blijde

........ zwaard op zijn zijde

........ hoe het hem zat

4745 ........] hij nooit te geen plaats

........ch beter vond

[23 verzen ontbreken]

[fol. FF32rb] Quamen si in den zale vort

Sonder te sprekene andre wort

D[aer] die ridders w[aren] gheseten

4750 Ter taflen. ende hadden begonnen eten

Die ioncfrou bekende wale

Boerde bi siere tale

Ende bi siere scoonre ghedane

Ende sprac hem vriendelike ane

4755 Teerste dat siene sach

Ende seide god diet wel doen mach

Die moete v eren ende minnen

Ende ten ioncsten daghe bekinnen

Die hier ter taflen sijn gheseten

4760 Om drinken ende om eten

Alsiet ghesproken hadde mettien

Viel si neder op here knien

Vor boerde ende seide

God ende sijn moeder beide

4765 Die es der warelt toeuerlaet

Die late mj mine mesdaet

So ghebetren tuwer ere

Lieue ridder l[ieu]e here

Jc bekinne mj seluen wel

4770 Dat mj grote dorperheit gheuel

God lates mi te baten comen

Binnen dien heft boerd op genomen

Die ioncfrouwe ende dedese op staen

Ende bi hem sitten gaen

4775 [Doe te]ll[e]d[e] s[........]

[23 verzen ontbreken]

Kwamen ze in de zaal voort

Zonder andere woorden te spreken

Daar de ridders waren gezeten

4750 Ter tafel en waren begonnen eten

De jonkvrouw herkende wel

Boerd bij zijn taal

En bij zijn mooie gedaante

En sprak hem vriendelijk aan

4755 Ten eerste dat ze hem zag

En zei, God die het wel doen mag

Die moet u eren en minnen

En te jongste dag bekennen

Die hier ter tafel zijn gezeten

4760 Om drinken en om eten

Toen ze het gesproken had meteen

Viel ze neer op haar knien

Voor Boerd en zei

God en zijn moeder beide

4765 Die de wereld toeverlaat zijn

Die laat me mijn misdaad

Zo verbeteren tot uw eer

Lieve ridder lieve heer

Ik beken van mij zelf wel

4770 Dat mij grote schande geviel

God laat het me tot baten komen

Binnen die heeft Boerd opgenomen

De jonkvrouw en liet haar opstaan

En bij hem zitten gaan

4775 Toen vertelde ze s........

[23 verzen ontbreken]

[fol. FF32va] So langhe dat hem ontfarmede daer af

Ende hijt hare altemale vergaf

Goedertierlike vor hem allen

Die saken die daer waren gheuallen

4780 Doe ghinc si hare vercleden

Ende al andersins bereden

Dan si te voren was bereit

Ende teerste dat si hare hadde ghecleet

Ghinghen si drinken ende eten

4785 Ende hars leets vergheten

Mar dat was pine ieghen spoet

Boerde ne droech niet so sijn moet

Dat hi der ioncfrouwen iet begherde

Die doch haren sin verterde

4790 Ende leuede met arbeide

Wat holpe dat icker meer of seide

Die nacht entie auontstonde

Dedemen hem alsemen best conde

Totes morghens dat men sach

4795 Verbaren den sconen dach

Doene wilde hi langher letten niet

Boerd. so wat dat men hem riet

Lambegues die met hem quam

Die harde sconen orlof nam

4800 An den here van daer binnen

Ende seide god moeste bekinnen

Ten ioncsten daghe bi siere ghenaden

Der houescheit die si hem daden

[...............]

[23 verzen ontbreken]

Zo lang zodat hij er zich van ontfermde

En hij het haar allemaal vergaf

Goedertieren voor hen allen

De zaken die daar waren gevallen

4780 Toen ging ze zich verkleden

En geheel anderszins bereiden

Dan ze tevoren was bereid

En ten eerste dat ze zich had gekleed

Ging ze drinken en eten

4785 En haar leed vergeten

Maar dat was pijnlijke tegenspoed

Boerd nee droeg niet zo zijn gemoed

Dat hij de jonkvrouwen iets begeerde

Die toch haar zin verteerde

4790 En leefde met arbeid

Wat helpt het dat ik er meer van zei

Die nacht en die avondstonde

Deed men hem alzo best men kon

Tot de morgen dat men zag

4795 Openbaren de mooie dag

Toen wilde hij niet langer letten

Boerd, zo wat men hem aanraadde

Lambegues die met hem kwam

Die erg mooi verlof nam

4800 Aan de heer van daar binnen

En zei, God moest bekennen

Ten jongste dag bij zijn genade

De hoffelijkheid die ze hem dezen

[...............]

[23 verzen ontbreken]

[fol. FF32vb]

4805 Diere cledre van sindale

Ende hi was ghereden wale

Hi groete die ridders alse hi eerst [mochte]

Ende die ioncfrouwe van der hagh[edochte]

Ende vraghedem om niemare

4810 Ende der ioncfrouwen wane si war[e]

Waer si voeren ende wat si sochten

Of si iemene te sprekene rochten

Boerd seide iawi here

Berecht mj dur die godes [ere]

4815 Of gi lantslote ierghent sa[ghet]

Om hem soud ic v hebben gheu[raghet]

Doe seide die ridder dat hine sa[ch]

Ende hiere hem wel of segghen [mach]

Hi heuet gheleghen te minen [huse]

4820 Hi hadde den coninc badagam[use]

Ghesien ende ghesproken

Ende hadde hem in sijn hof ghewr[oken]

Ouer hem diene beriep te campe

Ende gheclaret van den scampe

4825 Doe ickene lest sach

Te minen huus daer hi lach

Ende hi orlof hadde ghenomen

Ende het so vort was comen

Voer hi al onghespaert

4830 Ter doloruser gaerde waert

Daerne god moeste bewaren

Ende wilde spoedelike varen

[Ende sijns ors n]iet vele miden

[23 verzen + 3 verzen ontbreken]

[fol. FF32vb]

4805 Dure kleren van sandaal

En hij was goed gereden

Hij groette de ridders zo gauw hij kon

En de jonkvrouw van de grot

En vroeg hen om nieuws

4810 En de jonkvrouw waarvan ze was

Waar ze heengingen en wat ze zochten

Of ze niemand te spreken mochten

Boerd zei, ja wij, heer

Bericht me door de Gods eer

4815 Of ge Lancelot ergens zag

Om hem zou ik u gevraagd hebben

Toen zei de ridder dat hij hem zag

En hij er hem wel van zeggen mag

Hij heeft gelegen in mijn huis

4820 Hij had de koning Badagamus

Gezien en gesproken

En had hem in zijn hof gewroken

Over hem die hem beriep te kamp

En gezuiverd van de schande

4825 Toen ik hem laatst zag

In mijn huis daar hij lag

En hij verlof had genomen

En het zo voort was gekomen

Voer hij al onverwijld

4830 Ter Doloruese gaarde waart

Daar hem God moest beschermen

En wilde spoedig gaan

En zijn paard niet veel sparen

[23 verzen + 3 verzen ontbreken]

[fol. GG33ra] Dat hare har vrouwe beual

4835 Ende ne wilde vort varen nietmee

Doe dedese boerd toter zee

Lambeguesse bringhen

Ende scieden doe met desen dinghen

Ende boerd was in dien begrepen

4840 Hem ne wilde sijn ors ghebreken

Hi soude lantslote vinden

Sint dat hijs hem begonste onderwinden

Of hi soudene soeken van daer

Des hi hadde ghereden .i. iaer

4845 Dit so sprac hi optie vre

Nv blijft van hem die auenture

Ende van lambeguesse ende van hem beiden

Also si daer waren versceiden

Hier of latic die tale liden

4850 Ende sal v tellen van pariden

Die wilde houden sine gheloue

Ende voer te badagamus houe

Alse hi lantslote behiet

Hine wildes hem lieghen niet

4855 Hoe lantsloot badagamuse onboot

Dat hi sinen sone sloech doot

Dat haar haar vrouwe beval

4835 En nee wilde voortgaan niet meer

Toen liet ze Boerd tot de zee

Lambegues brengen

En scheidde toen met deze dingen

En Boerd was in dat voornemen

4840 Hem nee, zou zijn paard ontbreken

Hij zou Lancelot vinden

Sinds dat hij hem begon te onderwinden

Of hij zou hem zoeken van daar

Dus had hij een jaar gereden

4845 Dit zo sprak hij op dat uur

Nu blijft van hem het avontuur

En van Lambegues en van hen beiden

Alzo ze daar vertrokken waren

Hiervan laat ik de woorden gaan

4850 En zal u vertellen van Parides

Die zijn geloof wilde houden

En voer te Badagamus hof

Zoals hij Lancelot zei

Hij wilde niet liegen tegen hem

4855 Hoe Lancelot Badagamus ontbood

Dat hij zijn zoon dood sloeg

Hier beghint ene tale echt

Dat parides voer siere vaerde recht

Doe hi van lantslote sciet

4860 Te doene dat hi hem behiet

Dat was dat hi soude riden

Tes coninc badagamus ende niet onbiden

Ende draghen hem niemare

Dat sijn sone versleghen ware

4865 Also bereit alse hi was

Parides eer dat hi ghenas

Ende quam op enen auont

Daer .i. scone closter stont

Ende was daer wel te ghemake

4870 Ende daermen beterde sine zake

Een broeder begade sine wonden

Ende hadder sulc cruut op ghebonden

Alse hem nutte was ende goet

Smorghens alse parides op stoet

4875 Voer hi so langhe dur dat lant

Dat hi badagamuse vant

Te guendisam in sinen casteel

Ende siere liede .i. groot deel

Daer groete hine alse hi eerst mochte

4880 Van lantsloots haluen van der hagedochte

Ende dat hi hem sere bade

Vergheuenesse ende ghenade

[2 verzen ontbreken]

Hier begint echt een verhaal

Dat Parides voer recht zijn vaart

Toen hij van Lancelot scheidde

4860 Te doen dat hij hem ei

Dat was dat hij zou rijden

Tot koning Badagamus en niet dralen

En brengen hem nieuws

Dat zijn zoon verslagen was

4865 Alzo bereid zoals hij was

Parides eer dat hij genas

En kwam op een avond

Daar een mooi klooster stond

En was daar goed te gemak

4870 En daar men verbeterde zijn zaak

Een broeder verzorgde zijn wonden

En had er zulk kruid op gebonden

Zoals hem nuttig en goed was

Գ Morgens toen Parides opstond

4875 Voer hij zo lang door dat land

Zodat hij Badagamus vond

Te Guendisam in zijn kasteel

En zijn lieden een groot deel

Daar begroette zo gauw als hij kon

4880 Vanwege Lancelot van der grot

En dat hij hem zeer bad

Vergeving en genade

[2 verzen ontbreken]

fol. GG33rb] D[oe die coninc dese botscap horde]

Hine was nie so droeue van w[orde]

4885 Hi vel neder in ommacht

Ende verloos al sine cracht

Ende teerste dat hi was becomen

Van der niemare die hi hadde vernomen

Sprac hi ontfarmelike worde

4890 Jnt hof daert die meneghe horde

Ende claghede sere sinen sone

Dien hi te minnen was ghewone

Om dat hiere hadde nietmee

So was hem te moede wee

4895 Ende vel in ommacht menechwarf

Hets wonder dat hi niet ne starf

Ende in sinen sinne bleef

Vanden rouwen dien hi dreef

So langhe dat hi begonde vraghen

4900 Sinen vrienden ende sinen maghen

Of siere iet of hadden verstaen

Ende waer si den licham hadden gheda[en]

Ende of siere iet of hadden verhort

Dan die niemare entie wort

4905 Sie seiden ia si allegader

Mar omme dat gi waert sijn vader

Ne durste wijs v niet ghewaghen

Om dat ghijt qualike sout verdraghe[n]

Mar si seiden alle ghemene

4910 Hi ware ten castele van den .iiij. sten[en]

Bouen der erden onbegrauen

Daer hadden sine doen draghen

Teersten dat hi was bleuen

Ende verloren hadde sijn leuen

4915 Doe mocht die coninc te bet ghedogh[en]

Om dat hine noch waende sien met o[ghen]

Sinen sone die lach doot

Mar die coninc die gheboot

Dat menne lede daer hi ware

4920 Doe was daer die meneghe in vare

Teerste dat hine saghe

Sinen sone die doot laghe

Dat hi steruen soude mede

Ende bliuen daer ter stede

4925 Nochtan ne wilden sijs laten niet

Sine daden alse hi selue hiet

Ende ghereiden hem darwaert

Sine voeren nie so droeue vaert

Mar eer die coninc dane sciet

4930 So beual hi ende hiet

Dat si den ridder wel besaghen

Ende si sijns ghemakes plaghen

[3 verzen ontbreken]

Toen de koning deze boodschap hoorde

Hij was nooit zo droevig van woorden

4885 Hij viel neer in onmacht

En verloor al zijn kracht

En ten eerste dat hij was bekomen

Van het nieuws dat hij had vernomen

Sprak hij ontfermende woorden

4890 In het hof daar het menigeen hoorde

En beklaagde zeer zijn zoon

Die hij te minnen was gewoon

Omdat hij er niet meer had

Zo was het hem wee te moede

4895 En viel in onmacht menig maal

Het is een wonder dat hij niet nee stierf

En in zijn zin bleef

Van de rouw die hij dreef

Zo lang zodat hij begon te vragen

4900 Zijn vrienden en zijn verwanten

Of ze er iets van hadden verstaan

En waar ze het lichaam hadden gedaan

En of ze er iets van hadden gehoord

Dan dat nieuws en die woorden

4905 Ze zeiden, ja zij allemaal,

Maar omdat gij zijn vader was

Nee durfden wij het u niet te gewagen

Omdat gij het slecht zou verdragen

Maar ze zeiden algemeen

4910 Hij was op het kasteel van de 4 stenen

Boven de aarde en niet begraven

Daar hadden ze hem laten dragen

Ten eersten dat hij was gebleven

En verloren had zijn leven

4915 Toen mocht het de koning te beter gedogen

Omdat hij noch waande met ogen te zien

Zijn zoon die dood lag

Maar de koning die gebood

Dat men hem leidde daar hij was

4920 Toen was daar menigeen in gevaar

Ten eerste dat hij hem zag

Zijn zoon die dood lag

Dat hij mede sterven zou

En blijven daar ter plaatse

4925 Nochtans nee wilden zij het niet laten

Ze deden zoals hij zelf zei

En bereidden hen derwaarts

Ze voeren niet zoՠn droevige vaart

Maar eer de koning vandaan scheidde

4930 Zo beval hij en zei

Dat ze de ridder goed bezagen

En ze hun gemak plagen

[3 verzen ontbreken]

[fol. GG33va] [Ende] na[m]ene op sijn gheleide

[Si] voeren wech dach ende nacht

4935 [Al] dat si mochten met alre cracht

[Ende] quamen eer si ghefenen

[Ten] castele van den .iiij. stenen

[Da]er vant die coninc sijn kint

[Doo]t versleghen. ic wane noit sint

4940 [Sul]c rouwe was ghedreuen

[Mel]iagants houet lach beneuen

[Den] lichame of ghehouwen

[Die] vader namt met meerren rouwen

[Da]n nie man sach te ghere stont

4945 [Hi] cusset dicke an den mont

[Als]e die ghene die was onvro

[Da]t was ghebalsemet so

[Ende] daertoe die lichame

[Da]t niemene dede mesquame

4950 [So]udic v tellen van ende torde

[Da]t grote gheween die droeue worde

[Da]t die vader hadde om den sone

[Mel]iagande wies ic vermone

[All]e diet horden hem mochts verdinken

4955 [Hin]e mochte eten no drinken

[Hem] ne was ghene spise bequame

[Do]e dede hi draghen den lichame

[Ter]e heiligher ermitage

[In] een lant hiet sauage

4960 [Da]t stont binnen enen foreeste

[Da]t alre wideste dat alre meeste

[Da]t men ierghent wiste

[Men] leidene in enen dire kiste

[Met] die meeste sierhede

4965 [Di]e men in langhen om doden dede

[Wa]s meliagant begrauen daer

[De]s menich hadde therte suaer

[Du]rs vader wille niet dur den sinen

[Hi] hadde den meneghen brocht in pinen

4970 [Ma]r al hadde hi der doot verdient

[Hi] hadde nochtan meneghen vrient

[Di]e sere clagheden haren toren

[Ende] sijn vader al te voren

Doe die dode was begrauen

4975 Men moeste den coninc dicke lauen

Van der ommacht daer hi in lach

[Ee]r menne bec[om]en sach

[Du]s keerden si weder in groten sere

[M]etten coninc haren here

4980 [H]ets wonder dat hi niet doot ne bleef

[V]an den rouwe dien hi dreef

[3 verzen ontbreken]

En namen hem op zijn geleide

Ze voeren weg dag en nacht

4935 Al dat ze mochten met alle kracht

En kwamen eer ze bekwamen

Te kasteel van de 4 stenen

Daar vond de koning zijn kind

Dood geslagen, ik waan nooit sinds

4940 Zulke rouw was gedreven

Meliagantՠs hoof lag benevens

Het lichaam afgehouwen

De vader naam het met grotere rouw

Dan iemand zag te enige stonde

4945 Hij kuste het vaak aan de mond

Als diegene die droevig was

Dat was zo gebalsemd

En daartoe het lichaam

Zodat niemand het deed leed

4950 Zou ik u vertellen van een het ene tot het andere

Dat grote wenen, die droevige woorden

Dat de vader had om de zoon

Meliagant wie ik noem

Allen die het hoorden hij mocht het overdenken

4955 Hij kon eten nog drinken

Hem nee was geen spijs bekwaam

Toen liet hij het lichaam dragen

Ter heilige hermitage

In een land dat heet Sauvage

4960 Dat stond binnen een bos

Dat aller wijdste en dat aller grootste

Dat men ergens wist

Men legde hem in een dure kist

Met de meeste sierlijkheid

4965 Die men al lang om doden deed

Was Meliagant daar begraven

Dus menigeen had het hart zwaar

Vanwege de vader en niet door de zijne

Hij had menigeen in verdriet gebracht

4970 Maar al had hij de dood verdiend

Hij had nochtans menige vriend

Die zeer beklaagden hun toorn

En zijn vader al tevoren

Toen de dode was begraven

4975 Men moest de koning vaak laven

Van de onmacht daar hij in lag

Eer men hem bijkomen zag

Dus keerden ze weer in grote droefheid

Met de koning hun heer

4980 Het is een wonder dat hij niet dood nee bleef

Van de rouw die hij dreef

[3 verzen ontbreken]

[fol. GG33vb] [D]aer [die m]enege te voren [...]

Sine sone hadde ghesien

Dat hem nemmermeer mochte ghescien

4985 Des tyede hi vele sinen lieden

Dat si so dicke van hem scieden

Dus bleef hi daer ter stede

Driuen sine serichede

Meneghen dach ende menech iaer

4990 Eer dat hi sijn leuen verloos daer naer

Ende helt stille in sinen zale

Ny latic hier van desen die tale

Daer hi sinen rouwe dreef

Met sinen lieden daer hi bleef

4995 Ende ic wil ons vroet maken

Van her galioots saken

Ende van den coninc arture

Daer of beghint dese auenture

Hoe artur voer iaghen. ende sijn vrouwe

5000 Dat hem al quam te groten rouwe

Nv merct gi heren dit beghin

Van der auenture die comet in

Doe die coninc artur helt

Een groot hof met ghewelt

5005 Tenen pinstren alse hi plach

Ende recht opten andach

Van den pinster daghe

Voer die coninc iaghen

Nochtoe was sijn hof niet versceiden

5010 Ende hi dede met hem gheleiden

Die coninginne met ridders vire

Men salse hier achter nomen scire

Hoe si hieten ende wie si waren

Die metter vrouwen quamen geuaren

5015 Ende wel ghewapint alse om har leuen

Die vrouwe was hem te gheleidene ghegheuen

Ende andre ioncfrouwen .i. groot ghetal

Diese hadden te gheleidene al

Ende te bevredene haren toren

5020 Die coninc was in den woude voren

Met meneghen riddre gheuaren

Ende coninghe uele diere waren

Die vonden wilt menichfout

Ende stroiden hem achter twout

5025 Si hadden der vrouwen al vergheten

Want daer hadde hem menich vermeten

Dat hi hem ter iacht wel soude doen

Die coninc voer ende menich baroen

Jn dat wout so verre

5030 Dats sulke sider worden erre

[3 bladen ontbreken?]

Daar menigeen tevoren...

Zijn zoon had gezien

Dat hem nimmermeer mocht geschieden

4985 Dus vertrokken veel van zijn lieden

Dat ze zo vaak van hem scheidden

Dus bleef hij daar ter plaatse

Drijven zijn droefheid

Menige dag en menig jaar

4990 Eer dat hij zijn leven verloor daarna

En bleef stil zin zijn zaal

Nu laat ik hier van dit verhaal

Daar hij zijn rouw dreef

Met zijn lieden daar hij bleef

4995 En ik wil ons bekend maken

Van heer Galiootՠs zaken

En van de koning Arthur

Daarvan begint dit avontuur

Hoe Arthur ging jagen en zijn vrouwe

5000 Dat hem geheel tot grote rouw kwam

Nu merkt gij heren dit begin

Van het avontuur dat begint

Toen de koning Arthur hield

Een groot hof met macht

5005 Op een Pinkster zoals hij plag

En recht op de octaaf (8ste dag erna)

Van de Pinkster dag

Voer de koning jagen

Tot noch toe was zijn hof niet gescheiden

5010 En hij liet met hem geleiden

De koningin met vier ridders

Men zal ze hierna snel noemen

Hoe ze heten en wie ze waren

Die met de vrouw kwamen gegaan

5015 En goed gewapend als om haar leven

Die vrouwe was hen te geleide gegeven

En andere jonkvrouwen een groot getal

Die ze hadden te begeleiden al

En te bevredigen hun toorn

5020 De koning was in het woud voren

Met menige ridder gegaan

En veel koningen die er waren

Die vonden menigvuldig wild

En verstrooiden hen achter het woud

5025 Ze hadden de vrouwen geheel vergeten

Want daar had menigeen vermeten

Dat hij hem ter jacht goed zou doen

De koning voer en menige baron

In dat woud zo ver

5030 Zodat sommigen sinds boos worden

[3 bladen ontbreken?]

[fol. HH34ra] Jn sijn ghereide ende op sijn paert

Als .i. die was onveruaert

Ende greep manlike sijn spere

Alse die te vechtene hadde ghere

5035 Dat harde starc was an scine

Ende sagremor greep tsine

Ende om haelden hare orse

Si quamen te samen met sulker porse

Dat die ridder tumelde ter erde

5040 Ende vel so sere dat hem derde

Ter herte. ende an al die lede

Hi lach als een die sijn ghebede

Doet in ene kerke

Hi quetste hem so sterke

5045 Hine mochte roeren hande no voet

So wee dede hem dat ghemoet

Binnen dien quam die andre naer

Alst den ghenen stont so suaer

Alse diene gherne hadde ghewroken

5050 Sagremor ne hadde sijn spere niet te broken

Ende raecter den ghenen mede

Ende dedene uallen daer ter stede

Alse die andre dede te voren

Die waende hebben tlijf verloren

5055 Mar dese ne quetste hem niet so sere

Nochtan was hi vten kere

Een luttelkijn eer hi bequam

Sijn swerd hi met haeste nam

Ende seide ridder beit te voet

[23 verzen ontbreken]

In zijn zadel en op zijn paard

Als een die onverschrokken was

En greep mannelijk zijn speer

Als die te vechten had verlangen

5035 Dat erg scheen te zijn

En Sagremor greep de zijne

En omhaalden hun paarden

Ze kwamen tezamen met zoՠn druk

Dat de ridder tuimelde ter aarde

5040 En viel zo zeer dat hem deerde

Ter hart en aan alle leden

Hij lag als een die zijn gebeden

Doet in een kerk

Hij kwetste hem zo sterk

5045 Hij mocht verroeren handen nog voeten

Zoՠn pijn deed hem die ontmoeting

Binnen die kwam de andere nabij

Toen het diegene zo zwaar stond

Als die hem graag had gewroken

5050 Sagremor nee had zijn speer niet gebroken

En raakte er diegene mee

En liet hem daar ter plaatse vallen

Zoals hij de andere deed tevoren

Die waande het lijf te hebben verloren

5055 Maar deze kwetste hem niet zo zeer

Nochtans was hij uit zijn doen

Een beetje eer hij bijkwam

Zijn zwaard nam hij met haast

En zei, ridder stijg af te voet

[23 verzen ontbreken]

[fol. HH34rb]

5060 Want dat swerd dat was so goet

Hem liep hersene ende bloet

Neder ter erden int gras

Die so sere ghewont was

Ten andren slaghe vel hi neder

5065 Die nemmermeer ne rechte weder

No ne seide wiet hem dede

Want hi bleef daer doot ter stede

Dus verghinc den ghenen sijn spel

Die ghene die daer teersten vel

5070 Hi hadde hem seluen .i. stucke vergheten

Binnen dien was hi weder op gheseten

Ende sach waer sijn gheselle lach

Alse een die niet meer ne mach

Hi riep uaste ghenaden here

5075 Ghi soudt v wreken alte sere

Naemdi mj mijn leuen hier

Jc kenne wel dat ic was te fier

Van miere tale ente fel

Mine ouerdaet die scijnt mj wel

5080 Hi leide beide hande te gader

Ende seide dur gode onsen vader

Lieue ridder spart mijn leuen

Dat v god moete vergheuen

Ten ioncsten daghe al vwe mesdaden

5085 Hi riep. hi claghede. hi bat ghenaden

Sagremor seide ic doet gherne

Jn dien dat gi van quaden scerne

Ende van vwer ondaet wilt [onberen]

[23 verzen ontbreken]

[fol. HH34rb]

5060 Want dat zwaard dat was zo goed

Hem liep hersens en bloed

Neer ter aarde in het gras

Die zo zeer gewond was

Te andere slag viel hij neer

5065 Die nimmermeer nee weer oprichtte

Nog niet zei wie het hem deed

Want hij bleef daar dood ter plaatse

Dus verging diegene zijn spel

Diegene die daar ten eersten viel

5070 Hij had zichzelf een stuk vergeten

Binnen die was hij weer opgezeten

En zag waar zijn gezel lag

Als een die niet meer nee mag

Hij riep sterk, genade heer

5075 Ge zou u al te zeer wreken

Nam je mij mijn leven hier

Ik erken wel dat ik was te fier

Van mijn woorden en te fel

Mijn overdaad dat schijnt me wel

Hij legde beide handen tezamen

En zei, door God onze vader

Lieve ridder spaar mijn leven

Dat God u moet vergeven

Ten jongste dag al uw misdaden

5085 Hij riep, hij klaagde, hij bad genade

Sagremor zei, ik doe het graag

Indien dat gij van kwade grappen

En van uw wandaden wil ontberen

[23 verzen ontbreken]

[fol. HH34va]

Dus voer sagremor van daer

5090 Ende quam ghereden daer naer

Daer hi was al vten weghen

Ende vant .i. paulioen ghesleghen

Ende hi vanter voren staen

Een den lelicsten naen

5095 Daer hi niet of horde ghewaghen

No hadde ghesien binnen sinen daghen

Jerghent in enech lant

Ende hi hadde enen staf in die hant

Die groot was ende suaer

5100 Ende alse sagremor quam bet naer

Om te groetene die hi daer sach

So gaf die naen enen slach

Sagremors paerde

Dattet al verstaerde

5105 Van den slaghe diet hadde ontfaen

Doe sprac sagremor ten naen

Also helpe mj god onse here

Ne lagher niet an mine onnere

Jc soude wreken nv mijn paert

5110 Die naen hi was al onveruaert

Ende gaf echter enen slach

Den orse die hem sere wach

Optat houet bouen den oghen

Doene mocht die ridder niet langer gedogen

5115 Ende voer den naen bet naer

Ende sloech sine ene hant int haer

Ende hiefene op ende warpene weder

[23 verzen ontbreken]

[fol. HH34va]

Dus voer Sagremor van daar

5090 En kwam daarna gereden

Daar hij geheel van de weg was

En vond een paviljoen geslagen

En hij vond er voor staan

Een van de lelijkste kleine

5095 Daar hij niet van hoorde gewagen

Nog had gezien binnen zijn dagen

Ergens in enig land

En hij had een staf in de hand

Die groot was en zwaar

5100 En toen Sagremor beter nabij kwam

Om te groeten die hij daar zag

Zo gaf die kleine een slag

Sagremorՠs paard

Zodat het geheel verstarde

5105 Van de slag die het had ontvangen

Toen sprak Sagremor tot de kleine

Alzo helpt me God onze heer

Nee lag er niet aan mijn oneer

Ik zou nu wreken mijn paard

5110 De kleine hij was geheel onverschrokken

En gaf echter een slag

Het paar die het zeer raakte

Op dat hoofd boven de ogen

Toen mocht de ridder het niet langer gedogen

5115 En voer beter nabij de kleine

En sloeg zijn ene hand in het haar

En hief hem op en wierp hem weer

[23 verzen ontbreken]

[fol. HH34vb] Sagremor kendene wel

Ende vraghedem hoe dat gheuel

5120 Dat hi daer sat gheuaen

Ende wie dat hadde ghedaen

Deen kende den andren wel

Doe seide die ridder dat hem gheuel

Dat hi den coninc volghede naer

5125 Ter iacht wart ende hi quam daer

Al onghewapint want hem ne dochte

Niet sijn comen in anrochte

Alse mj ghesciede .i. luttel hier te voren

Dese ioncfrou hilt enen horen

5130 Jn hare hant ende hiet mj blasen

Ende ic liet mj so verduasen

Dat ic den horen dede te monde

Ende blieser mede ene corte stonde

Binnen dien quamen hier ghereden

5135 .ij. ridders die mj dese onseden

Daden si waren ghewapint wel

Ende te mj wart alte fel

Si waren starc ende groot

Ende ic was van wapinen bloot

5140 Doe moest ouer mj gaen

Ende hebben mj aldus gheuaen

Des hadde sagremor toren

Ende vraghede waer es die horen

Die ioncfrou seide ic lenen v

5145 Wildiere mede blasen nv

Jaic sprac sagremor

[23 verzen + 3 bladen ontbreken]

Sagremor herkende hem wel

En vroeg hem hoe dat gebeurde

5120 Dat hij gaar gevangen zat

En wie dat had gedaan

De ene kende de andere wel

Toen zei de ridder dat hem gebeurde

Dat hij de koning na volgde

5125 Ter jacht waart en hij kwam daar

Al ongewapend want hij niet dacht

Niet zijn gekomen in aanraking

Zoals mij geschiedde hier wat tevoren

Deze jonkvrouw hield een hoorn

5130 In haar hand en zei mij te blazen

En ik liet me zo verdwazen

Dat ik de hoorn te mond deed

En blies er mee een korte stonde

Binnen die kwamen hier gereden

5135, 2 ridders die mij deze lompe behandeling

Deden, ze waren goed gewapend

En tot mij waart al te fel

Ze waren sterk en groot

En ik was van wapens bloot

5140 Toen moest ik me overgeven

En hebben mij aldus gevangen

Dus had Sagremor toorn

En vroeg, waar is die hoorn

De jonkvrouw zei, ik leen het u

5145 Wilde ge er mee blazen nu

Ja ik, sprak Sagremor

[23 verzen + 3 bladen ontbreken]

[fol. JJ35ra] Die tralie die daer stoet

Was van ysere uast ende goet

Binnen dien quam ene ioncfrou ghegaen

5150 Ende hadde van sagremore verstaen

Hoe sine saken waren comen

Ghelijc dat die rose bouen andren bloemen

Jn den soemer scone staet

Smorghens metter dagheraet

5155 Was hi scone bouen meneghen man

Daer was uele te prisene an

Si sach sagremore daer binnen

Een deel begonste siene minnen

Dur sine scone ghedane

5160 Daer uele was te prisene ane

Si sprac an hem behendelike

Ende seide god van hemelrike

Scone ridder die moet v houden

Ghi sijt gheuaen bi onscouden

5165 Ende dur anders mans wille

Mar ic sal v beraden stille

Van den scoonsten ende van den besten

Dat hier sal comen binnen der uesten

Nemmer ne hebs mijn vader danc

5170 Ic achte luttel op sijn beduanc

Jc sal v spreken ende gi mj

Dicke wile ende wesen bi

Sagremor sprac ioncfrouwe

Deser doghet ende deser trouwe

5175 Moete v lonen der maghede kint

Ende si beriet hem cortelike sint

Enen vetten capoen wel ghebraden

Die hem wel quam te staden

Ende wijn ende broot

5180 An te vane dur die noot

Waneer dat hijs begherde

Van des men vant bouen den erde

Dat men drinken mocht ende eten

Ende leets bi vergheten

5185 Des beriet si hem ghenoch

Vroe ende spade sijn gheuoech

Siene liet hem ghebreken ghene sake

Si hilden onderlinghe sprake

Dicken ende te menegher vre

5190 Hier latic bliuen die auenture

Hoe sagremor lach gheuaen

Ende daer gi of hebt verstaen

Jc sal v tellen na enen dele

Na deser tale van doedinele

5195 Doedineel daer men of heft ghehort

Voer metter ioncfrouwen also vort

Daer ic die tale of hebbe ghelaten

Dat hi quam binnen ere straten

[fol. 35rb] Ende ghemoete enen naen

5200 Ende ene ioncfrouwe wel ghedaen

Ende enen ridder dat waren si drie

Doedineel ghemoete die

Nv hort wat die naen dede

Ene grote dorperhede

5205 Hi wilde hebben te sinen dele

Die ioncfrouwe die quam met doedinele

Des so was si onblide

Die naen voer bi harre side

Hi wildese kussen an haren mont

5210 Ende si gaf hem ter seluer stont

Enen slach sonder beide

Dat hi rumede tghereide

Ende vel ter erden ouer sine handen

Dat sach sijn here ende wildet anden

5215 Ende hi scoot met groten ghere

Na die ioncfrouwe metten spere

Ne hadde si der scote niet ontwinct

Hi hadde se doot of verminct

Hier omme balch hem doedineel

5220 Ende wilde vellen sijn reueel

Hi seide valsch ridder ende versaghet

Hoe comet dat gi niet verdraghet

Ene ioncfrouwe bi miere wet

Ghi hadt dit ghelaten bet

5225 Mi mochte lichte ic soude v steken

So sere v sout herte breken

Metten ysere van minen spere

Die ghene ne vruchte niet ene pere

Op dat hem doedineel behiet

5230 Daer omme ne wilde hijt laten niet

Der ioncfrouwen te doene toren

Alse hi hadde ghedaen te voren

So langhe onderspraken si hem daer

Dat si ten speren vinghen daernaer

5235 Ende quamen te gader so met crachte

Dat doedineel tenden scachte

Den andren stac vten artsoene

Ende veldene in dat gras groene

So dat hi lach .i. stucke al stille

5240 Een deel ghequetst te sinen onwille

Doe beite doedineel ter erde

Die prijs te beiaghene begherde

Ende liet sijn ors bi hem staen

Dat hem node soude sijn ontgaen

5245 Vor sijn rechte here ware comen

Ende hijt weder hadde ghenomen

Hi vinc te sinen swerde doe

Ende hi tract vten scoe

Binnen dien was die [ander] becomen

5250 Ende hadde sijn sw[erd ghenom]en

[fol. 35va] Ende ghinghen onderslaen te voet

Si hadden te vechtene goeden spoet

Ende sloeghen emmer slach in slach

Daer ne was gheen verdrach

5255 Binnen dien doedineel gherakede

Enen slach die niet ne smakede

Den andren in sinen scilde

Dat hi wilde of ne wilde

Hi moester laten steken binnen

5260 Hine conster vte niet ghewinnen

Die ander ontwranct hem vter hant

Daert stac in des scilts cant

Doe moeste doedineel achter gaen

Die ridder ghinc op hem slaen

5265 Die doedinele versochte

Hi decte hem alse hi best mochte

Jeghen ghene slaghen

Den andren begonste die arm traghen

Ende wart vermoeit .i. groot deel

5270 Alse dit verkende doedineel

Dat an den ghenen was cranken were

Stac hine met goeden ghere

Vor die borst metten scilde

Dat hi wilde of ne wilde

5275 Vallen moeste optie erde

Van der steke die hem so derde

Ende hem verwandelde sine ghedane

Ende doedineel ghinc hem ane

Ende trac hem of den stalin hoet

5280 Die vast was ende goet

Ende maecte hem sijn houet bloot

Doe seide hi ridder gi sijt doot

Die van eersten waret so fel

Jc sal v ghematen wel

5285 Binne dien was die ridder becoelt

Vander wonden die hi hadde gheuoelt

Ende spranc op van der erde

Ende vercoeuerde ten swerde

Ende doedineel dat sine trac

5290 Vten scilde daert in stac

Doe ghinghen si hem onderslaen

Alsi te voren hadden ghedaen

Suare slaghe ende groot

Die ghene hadde thouet bloot

5295 Hine mochtes langher niet ghedoghen

Hem liep tbloet ouer die oghen

Die cuffie ne mocht niet ghedraghen

Sonder helm. die suare slaghen

Hi moeste bliuen in die scade

5300 Ende riep ridder ghenade

Jc kenne d[at ic b]en verwonnen

[God hi heuet v dies gheon]nen

[fol. 35vb] Hi was v houder dan mj

Hets goet recht ic seg v twi

5305 Jc bekens mj seluen wel

Dat mi dorperheit gheuel

Bidien ist ouer mj vergaen

Jst v wille gi moghet mi slaen

Jc gheue mj op al gheheel

5310 Doe antworde doedineel

Ende seide ridder ic late v leuen

Wildi v vriendelike op gheuen

Ende varen daer ic v sende sal

Dus moghedi verdinghen al

5315 Ende leuen vort met minnen

Dats ter fonteinen van der aluinnen

Daer suldi die coninginne vinden

Ghi sult hare segghen ende onbinden

Dat icse harde sere groete

5320 Ende inne hadde ghene moete

Te varne daer si mj gheboot

Dat benam mj andre noot

Dat ic weder niet ne wende

Segt dat ic v daer sende

5325 Jn hare ghenaden gheuaen

Aldus so moghedi hier ontgaen

Ende verwinnen dit leet

Die ghene sprac ic bens ghereet

Dus was ghecort ghene strijt

5330 Die ridder sat op sonder respijt

Te doene dat men hem hiet

Dus nam hi orlof ende sciet

Ende voer ter coninginnen waert

Die naen sat weder op sijn paert

5335 Daer ne die ioncfrou of sloech

Ende dat hi so qualike verdroech

Doe bat hem doedineel

Dat hi hem seide .i. deel

Waer omme hi die ioncfrowe ane reisde

5340 Ende dat hi hem niet ne vreisde

Die naen antworde ouerlanc

Bi gode ridder het dede beduanc

Ende ic mach v segghen hoe

Mijn here duanker mj toe

5345 Hi wilde dat ic begonste den strijt

Hi heuets gheploen langhe tijt

Nv es hijs bleuen in die onnere

Binnen dien volghede hi sinen here

Die ter coninginnen voer

5350 Ende alsemenre of sach dat boer

Quam her keie ieghen hem ghegaen

Hine wiste wat hi wilde bestaen

Weder quaet ofte goet

Ende alse her keie doe verstoet

[1 blad ontbreekt]

De tralie die daar stond

Was van ijzer vast en goed

Binnen die kwam een jonkvrouw gegaan

5150 En had van Sagremor verstaan

Hoe zijn zaken waren gekomen

Gelijk dat de roos boven andere bloemen

In de zomer mooi staat

Գ Morgens met de dageraad

5155 Was hij mooier boven menige man

Daar was veel aan te prijzen

Ze zag Sagremor daar binnen

Een deel begon ze hem te minnen

Door zijn mooie gedaante

5160 Daar veel aan was te prijzen

Ze sprak hem handig aan

En zei, God van hemelrijk

Mooie ridder, die moet u houden

Ge bent gevangen met onschuld

5165 En door de wil van een andere man

Maar ik zal u stil beraden

Van de mooiste en van de besten

Dat hier zal komen binnen de vesting

Nimmer nee bedank mijn vader

5170 Ik acht weinig op zijn bedwang

Ik zal u spreken en gij mij

Vele tijd en wezen nabij

Sagremor sprak, jonkvrouw

Deze deugd en deze trouw

5175 Moet u belonen het maagden kind

En ze beraadde hem sinds kort

En vette kapoen hoed gebraden

Die hem wel goed bekwam

En wijn en brood

5180 Aan te vangen door de nood

Wanneer dat hij het begeerde

Van dat men vond boven de aarde

Dat men drinken mocht en eten

En leed bij vergeten

5185 Dus beraadde ze hem genoeg

Vroeg en laat zijn behoefte

Ze liet hem geen zaak ontbreken

Ze hielden onderling woorden

Vaak en te menige uur

5190 Hier laat ik blijven dat avontuur

Hoe Sagremor lag gevangen

En daar ge van hebt verstaan

Ik zal u vertellen naar een deel

Na dit verhaal van Doedineel

5195 Doedineel daar men van heeft gehoord

Voer met de jonkvrouw alzo voort

Daar ik het woord van heb gelaten

Dat hij kwam binnen een straat

En ontmoette een kleine

5200 En een goed gedane jonkvrouw

En een ridder dat waren zij drie

Doedineel ontmoette die

Nu hoort wat die kleine deed

Ene grote schande

5205 Hij wilde hebben tot zijn deel

Die jonkvrouw die kwam met Doedineel

Dus zo was ze droevig

Die kleine voer bij haar zijde

Hij wilde haar kussen aan haar mond

5210 En ze gaf hem terzelfder stond

Een slag zonder te wachten

Zodat hij het zadel ruimde

En viel ter aarden op zijn handen

Dat zag zijn heer en wilde het wreken

5215 En hij schoot met grote gang

Naar de jonkvrouw met de speer

Nee had ze het schot niet ontweken

Hij had haar gedood of verminkt

Hierom verbolg hem Doedineel

5220 En wilde vellen zijn tegenstander

Hij zei, valse en bange ridder

Hoe komt het dat gij niet verdraagt

Een jonkvrouw bij mijn weten

Ge had dit beter gelaten

5225 Mij mocht licht ik zou u steken

Zo zeer u zou uw hart breken

Met het ijzer van mijn speer

Diegene nee vreesde het niets

Op dat hem Doedineel zei

5230 Daarom wilde hij het niet laten

De jonkvrouw te doen toorn

Zoals hij had gedaan tevoren

Zo lang bespraken ze zich daar

Dat ze tot de speren vingen daarna

5235 En kwamen tezamen met zoՠn kracht

Dat Doedineel ten einde schacht

De andere stak uit het zadel

En velde hem in dat groene gras

Zodat hij een stuk geheel stil lag

5240 Een deel gekwetst tot zijn onwil

Toen steeg Doedineel af ter aarde

Die prijs te bejagen begeerde

En liet zijn paard bij hem staan

Dat hem node zou zijn ontgaan

5245 Voor zijn rechte heer was gekomen

En hij het sinds weer had genomen

Hij ving ten zwaard toen

En hij trok het uit de schoen

Binnen die was de ander bekomen

5250 En had zijn zwaard genomen

En gingen slaan te voet

Ze hadden te vechten goede spoed

En sloegen immer slag op slag

Daar nee was geen geduld

5255 Binnen die raakte Doedineel

Een slag die niet nee smaakte

De andere in zijn schild

Zodat hij wilde of niet wilde

Hij moest het laten steken binnen

5260 Hij kon het er niet uit krijgen

De ander ontwrong het hem uit de hand

Daar het stak aan de kant van de schild

Toen moest Doedineel achteruit gaan

Die ridder ging op hem slaan

5265 Die Doedineel bezocht

Hij bedekte hem zo goed als hij mocht

Tegen die slagen

De andere begon de arm te vertragen

En werd vermoeid een groot deel

5270 Toen dit Doedineel herkende

Dat aan diegene zwak verweer was

Stak hij met goede gang

Voor de borst met het schild

Zodat hij wilde of niet wilde

5275 Vallen moest op de aarde

Van de steek die hem zo deerde

En hem veranderde zijn gedaante

En Doedineel ging hem aan

En trok hem af de stalen hoed

5280 Die vast was en goed

En maakte hem zijn hoofd bloot

Toen zei hij, ridder ge bent dood

Die van eerste was zo fel

Ik zal u wel matigen

5285 Binnen die was de ridder bekoeld

Van de wonden die hij had gevoeld

En sprong op van de aarde

En herstelde te zwaard

En Doedineel trok de zijne

5290 Uit het schild daar het in stak

Toen gingen ze zich slaan

Zoals ze tevoren hadden gedaan

Zware slagen en groot

Diegene had het hoofd bloot

5295 Hij mocht het niet langer gedogen

Hem liep het bloed over de ogen

De ijzeren kapje nee mocht niet verdragen

Zonder helm die zware slagen

Hij moest blijven in de schade

5300 En riep, ridder genade

Ik erken dat ik ben overwonnen

God hij heeft het u dus gegund

Hij was u behouder dan mij

Het is goed recht ik zeg u waarom

5305 Ik beken van me zelf wel

Dat me schande geviel

Daarom is het over mij vergaan

Is het uw wil ge mag me slaan

Ik geef me geheel over

5310 Toen antwoordde Doedineel

En zei, ridder ik laat u leven

Wil ge u vriendelijk over geven

En gaan daar ik u zenden zal

Dus mag je alles vrij pleiten

5315 En leven voort met minnen

Dat is ter fontein van de aluin

Daar zal je de koningin vinden

Ge zal haar zeggen en ontbinden

Dat ik haar erg zeer groet

5320 En ik had geen moed

Te te gaan daar ze me gebood

Dat benam me andere nood

Dat ik sinds niet nee keerde

Zeg dat ik u daar zond

5325 In haar genade gevangen

Aldus zo mag je hier ontgaan

En overwinnen dit leed

Diegene sprak, ik ben het gereed

Dus was verkort die strijd

5330 Die ridder zat op zonder respijt

Te doen dat men hem zei

Dus nam hij verlof en scheidde

En voer ter koningin waart

Die kleine zat weer op zijn paard

5335 Daar hem die jonkvrouw van sloeg

En dat hij zo slecht verdroeg

Toen vroeg hem Doedineel

Dat hij hem zei een deel

Waarom hij die jonkvrouw aankwam

5340 En dat hij hem niet nee vreesde

De kleine antwoordde na een tijdje

Bij God ridder, het deed bedwang

En ik mag u zeggen hoe

Mijn heer dwong mij er toe

5345 Hij wilde dat ik begon de strijd

Hij heeft het lange tijd gepleegd

Nu is hij in oneer gebleven

Binnen die volgde hij zijn heer

Die ter koningin voer

5350 En toen men zag dat teken

Heer Keye tegemoet kwam gegaan

Hij wist niet wat hij wilde doen

Weder kwaad of goed

En toen heer Keye toen verstond

[1 blad ontbreekt]

[Fol. KK36ra] 5355 Nv beghint hier ene tale

Die coninginne vel te dale

Dicke wile in ommacht

Ende verloos al hare cracht

Ende alsie weder was becomen

5360 Sprac si god moete nv verdoemen

Die doot dat si mj laet leuen

Ende hi des lijfs heft begheuen

Die bloeme was van al dien

Die ridderscaps plien

5365 Met rechte claghe ic mine scade

Si was sere tenden rade

Daer mochtemen sien mesbaren

Alle die met har waren

Om harre vrouwen toren

5370 Die waende hebben tlijf verloren

Ende diemen so mesbaren sach

Die ridder die daer ter erden lach

Die die coninginne vreisde

Van erst ende anereisde

5375 Die de drie ridders ter neder stac

Hi was becomen so dat hi sprac

Ende vraghede der vrouwe

Wes si dreue sulken rouwe

Ende wes si har so mesliet

5380 Die vrouwe sprac inne machs niet

Dat ic hebbe rouwe groot

Die bloeme van ridderscepe es doot

Nvne achtic ridderscaps al niet

Sint dat hi van der warelt sciet

5385 Doe vraghede die ridder om niemare

Wie dat die ridder ware

Die daer sinen ende hadde ghenomen

Ende daer hare die rouwe of was comen

Die coninginne seide het ware lantsloot

5390 Doe hadde die ghene rouwe groot

Of meerre dan die coninginne

Ende was so sere tenden sinne

Beide van rouwen ende van claghen

Hem allen ontfarmets diet saghen

5395 Ende die hem waren so ghehende

Die vrouwe vraghede of hine kende

Hi seide hi kendene so vort

Ende hadder so uele of ghehort

Dat hi achter desen dach

5400 Nemmermeer blide wesen mach

Hi weende hi dreef groten rouwe

Doe ghereide hare die vrouwe

Ende wilde varen te cardeloot

Si hiet hem allen ende gheboot

5405 Dat niemen ne make niemare

Van des dat daer gheuallen ware

[fol. 36rb] Toter wilen en de toter stonde

Dat die van der tafelronde

Weder te houe waren comen

5410 Ende men andre dinc hadde vernomen

Dus scieden si alle van daer

Daer hadde die meneghe therte suaer

Ende voeren tote cardeloot

Al driuende haren rouwe groot

5415 Mar die coninginne hadde wel beuolen

Dat ghene saken bleuen verholen

Ende dats daer niemene ghewoeghe

Onthier. ende het har seluen voeghe

Ende men decte die niemare

5420 Hier blijft die tale van hare

Ende van die se te houe brochte

Ende kere te lantslote van der haghedochte

Hier seghet ons die tale

Dat lantsloot voer tenen male

5425 Metter ghedagheder ioncfrouwe

Om te behoudene sine trouwe

Dat langhe ghinc ouer mjddach

Binnen dien her lantsloot versach

Ene ioncfrouwe comen in sijn ghemoet

5430 Die har leuen harde wel stoet

Bi al dien dat lantslote dachte

Op enen muel die telde sachte

Doe si hem quam bet ghehende

Lantslote ende siene kende

5435 Groete hi se eer si hem dede

Het was altoos sine zede

Dat hi ioncfrouwen groete

Teersten dat hi se ghemoete

Ende si seide god lone v here

5440 Ende behoude v in vwe ere

Ne dade hijs niet so dade hi sonden

Vwe gheliken ne [wa]s noit vonden

Van ridderscepe in gheen lant

Jc wane men sulken ridder noit ne vant

5445 An v es te prisene ghenoech

Beide doghet ende gheuoech

Jnne weet sake die v dert

Ende gi sijt harde sere beghert

Jnt lant van strangorre

5450 Daer soude die meneghe sijn in porre

Om v te soekene wisten si waer

Dur v heft die meneghe therte suaer

Ende die v sere begheren

Dat si haren sin verteren

5455 Om v te sprekene ende te siene

Mochten si v vinden bi engiene

Ende binnen haren lande bringhen

Ents hem god wilde ghehinghen

[fol. 36va] Daer uore namen si ghene haue

5460 Al vonden si man die se hem gaue

Of mochten si horen van v niemare

Her lantsloot antworde hare

Joncfrouwe god lone v

Der doghet die gi segt nv

5465 Ben ics werdich of ne ben

Aldus sciede die ioncfrou van hem

Ende si voeren vort toter stonde

Dattet nakede den auonde

Doe quamen si enen foreeste bi

5470 Hi ende sie. daer vonden si

Een harde scone ghesate

Daer woende in .i. drussate

Dien foreeste wel ghehende

Ende die lantslote kende

5475 Daer waren si beide wel ontfaen

Ende te ghemake ghedaen

Van al des men mochte

Lantsloot was ghebeddet sochte

Daer men dicke in den dach

5480 Sine wonden besach

Men liet hem niet ghebreken

Daer in lach hi .iij. weken

Ende moeste sijns dachs onbiden

Eer hi gaen mochte of riden

5485 Ende eer hi mochte wel ghenesen

Nv latic hier die tale van desen

Ende kere weder te doedinele

Ende salre of segghen van enen dele

Die ioncfrou daer wi of seiden

5490 Si voeren wech onder hem beiden

Ende daer hi an was comen

Nv hort wat men hier sal nomen

Toter wilen ende toter stonden

Dat si ene riuiere vonden

5495 Die wijt was ende diep

Entie harde sere liep

Daer ouer ghinc ene brugghe lanc

Die smal was ende harde cranc

Doe vraghede hi der ioncfrouwe

5500 Ende seide bi vwer trouwe

Hoe hebdi mi hier brocht

Ende wat hebbe wi hier socht

Hoe soudic ouer dese brugghe liden

Men ne macher ouer gaen no riden

5505 Doe sprac si ic seg v wat gi doet

Laet staen v paert. gaet ouer te voet

Dats tbeste dat ic can verhoren

Jc sal allene gaen ouer voren

Doe seide hi ter goeder vren

5510 Jc neme dats mi mach gheburen

[fol. 36vb] Die ioncfrou ghinc voren gher[eet]

Alse die der brugghen niet ne meet

Si hadt dicke te voren ghedaen

Ende conster te bet ouer gaen

5515 Die wel hadde verdient lachter

Ende doedineel volgheder achter

Ende liet tender brugghen sijn paert

Alse hi quam ter middewaert

Was si so cranc ende so clene

5520 Dat hi hem ouer sine bene

Langher onthouden niene conde

Ende vel int water ende voer te gronde

Ende alse hi weder op quam

Dede dauenture dat hi nam

5525 Die brugghe in sinen arme beide

Dat water dede hem so leide

Des hi te uele hadde ghedronken

Dat hi te bodeme was ghesonken

Hi hads vol sinen lichame

5530 Dat hem dede suare mesquame

Nochtan halp hem die auenture

Al wardet hem sere te su[r]e

Dat hi met alre ghewelt

Hem an die brugghe helt

5535 An danderside quam ghegaen

Een dorper te voet ende ghinc staen

Ten ende van der brugghe

Ende keerde den ridder sinen rugghe

Ende doedineel riep lieue here

5540 Helpt mj dur die gods ere

Vte desen watre of gi moghet

Dat v god lonet alle doghet

Die dorper antworde wat dadi daer

Jn dat water diep ende suaer

5545 Waendi daer auenture vinden

Domheit dedes v onderwinden

Dorper ne es te ghere vre

Sculdich te doene ridders auenture

Bidien ne wil ics mj niet bewinden

5550 Nemet dat gi daer moghet vinden

Doe seide die ridder hine looch niet

Die den dorp[er] dorper hiet

No men soude ghenen dorper nomen

Jnt hof daer goede liede comen

5555 Ende sine sins werdich niet

Dat hem so uele eren ghesciet

Die ridder was sere tonghemake

Ende liet den dorper ende die sprake

Op wien dat hi was gram

5560 Die ridder pijnde hem dat hi quam

Optie brugghe metten lichame

Ende croop so langhe al docht hem scame

[3 dubbelbladen ontbreken?]

[fol. KK36ra] 5355 Nu begint hier een verhaal

De koningin viel te dal

Dikwijls in onmacht

En verloor al haar kracht

En toen ze weer was bekomen

5360 Sprak ze, God moet nu verdoemen

De dood dat ze mij laat leven

En hij zijn lijf heeft begeven

Die bloem was van al die

Die ridderschap plegen

5365 Met recht beklaag ik mijn schade

Ze was zeer ten einde raad

Daar mocht men zien misbaren

Allen die met haar waren

Om de toorn van hun vrouwe

5370 Die waande het lijf te hebben verloren

En die men zo misbaren zag

De ridder die daar ter aarde lag

Die de koningin vreesde

Van eerst en aankwam

5375 Die de drie ridders ter neer stak

Hij was bekomen zodat hij sprak

En vroeg de vrouwe

Waarom ze dreef zo’n rouw

En waarom ze zich zo klaagde

5380 Die vrouwe sprak, ik nee mag niet

Dat ik heb grote rouw

De bloem van ridderschap is dood

Nu nee acht ik ridderschap geheel niet

Sinds dat hij van de wereld scheidde

5385 Toen vroeg de ridder om nieuws

Wie dat die ridder was

Die daar zijn einde had genomen

En daar haar de rouw van was gekomen

De koningin zei, het was Lancelot

5390 Toen had diegene de rouw groot

Of meer dan de koningin

En was zo zeer ten einde van zinnen

Beide van rouw en van klagen

Hen allen ontfermde het die het zagen

5395 En die hem waren zo toegedaan

De vrouwe vroeg of hij hem kende

Hij zei, hij kende hem zo voort

En had er zoveel van gehoord

Dat hij na deze dag

5400 Nimmermeer blijde wezen mag

Hij weende, hij dreef grote rouw

Toen bereidde zich de vrouwe

En wilde gaan naar Cardelot

Ze zei hen allen en gebood

5405 Dat niemand nee maakte bekend

Van dit dat daar gebeurd was

Tot de tijd en tot de stonde

Dat die van de tafelronde

Weer te hof waren gekomen

5410 En men andere dingen had vernomen

Dus scheiden ze allen vandaar

Daar had menigeen het hart zwaar

En voeren naar Cardelot

Al drijvende hun grote rouw

5415 Maar de koningin had wel bevolen

Dat die zaken bleven verholen

En dat het daar niemand gewaagde

Totdat het haar zelf voegde

En men bedekte dat nieuws

5420 Hier blijft het woord van haar

En van die ze te hof bracht

En keer tot Lancelot van de grot

Hier zegt ons het verhaal

Dat Lancelot voer te ene maal

5425 Met de gedaagde jonkvrouw

Om te behouden zijn trouw

Dat lang ging na de middag

Binnen die heer Lancelot zag

Een jonkvrouw komen in zijn ontmoeting

5430 Die haar leven erg goed stond

Bij al dien dat Lancelot dacht

Op een muilezel die zacht ging

Toen ze hem beter aankwam

Lancelot en ze hem herkende

5435 Groette hij haar eer ze het hem deed

Het was altijd zijn zede

Dat hij jonkvrouwen groette

Ten eerste dat hij ze ontmoette

En ze zei, God beloont het u heer

5440 En behoud u in uw eer

Nee deed hij het niet dan deed hij zonden

Uw gelijke nee was nooit gevonden

Van ridderschap in geen land

Ik waan dat men zo n ridder nooit nee vond

5445 Aan u is te prijzen genoeg

Beide deugd en welwillend

Ik weet geen zaak die u deert

En ge bent erg zeer begeert

In het land van Strangore

5450 Daar zou menigeen in gang zijn

Om u te zoeken wisten ze waar

Door u heeft menigeen het hart zwaar

En die u zeer begeren

Zodat ze hun zin verteren

5455 Om u te spreken en te zien

Mochten ze u vinden bij toeval

En binnen hun land brengen

En het hen God wilde toestaan

Daarvoor namen ze geen have

5460 Al vonden ze een man die het hen gaf

Of mochten ze van u nieuws horen

Heer Lancelot antwoordde haar

Jonkvrouw, God beloont het u

De deugd die ge nu zegt

5465 Ben ik het waard of niet ben

Aldus scheidde de jonkvrouw van hem

En ze voeren voort tot de stonden

Dat het naakte de avond

Toen kwamen ze nabij een bos

5470 Hij en zij daar vonden ze

Een erg mooie behuizing

Daar woonde een drost in

Dat bos ten einde

En die Lancelot kende

5475 Daar waren ze beide goed ontvangen

En te gemak gedaan

Van alles dat men mocht

Lancelot was zacht te bed gedaan

Daar men vaak op de dag

5480 Zijn wonden bezag

Men liet hem niets ontbreken

Daarin lag hij 3 weken

En moest zijn dag afwachten

Eer hij gaan mocht of rijden

5485 En eer hij goed mocht genezen

Nu laat ik hier de woorden van deze

En keer weer te Doedineel

En zal er een deel van zeggen

De jonkvrouw daar we van zeiden

5490 Ze voeren weg onder hen beiden

En daar hij was aangekomen

Nu hoort wat men hier zal noemen

Tot de tijd en tot de stonden

Dat ze een rivier vonden

5495 Die wijd was en diep

En die erg zeer liep

Daarover ging een lange brug

Die smal was en erg zwak

Toen vroeg hij de jonkvrouw

5500 En zei, bij uw trouw

Hoe heb je me hier gebracht

En wat hebben we hier gezocht

Hoe zou ik over deze brug gaan

Men nee kan er niet over gaan nog rijden

5505 Toen sprak ze, ik zeg u wat ge doet

Laat staan uw paard, ga er te voet over

Dat is het beste dat ik kan horen

Ik zal er alleen overgaan

Toen zei hij, ter goede tijd

5510 Ik neem dat me mag gebeuren

De jonkvrouw ging gereed voor

Als die de brug niet nee meed

Ze had het vaak tevoren gedaan

En kon er beter over gaan

5515 Die wel schande had verdiend

En Doedineel volgde er na

En liet ten einde brug zijn paard

Toen hij kwam te midden waart

Was het zo zwak en klein

5520 Dat hij hem op zijn benen

Langer onthouden niet kon

En viel in het water en voer te grond

En toen hij weer opkwam

Deed het avontuur dat hij nam

5525 De brug in beide zijn armen

Dat water liet hem zo leiden

Dus had hij te veel gedronken

Dat hij te bodem was gezonken

Hij had vol zijn lichaam

5530 Dat hem deed zware ramp

Nochtans hielp hem het avontuur

Al werd het hem sinds te zuur

Dat hij met alle geweld

Hem aan die brug hield

5535 Aan de andere zijde kwam gegaan

Een dorper te voet en ging staan

Ten einde van de brug

En keerde de ridder zijn rug

En Doedineel riep, lieve heer

5540 Help me door de Gods eer

Uit dit water als ge kan

Dat God u beloont alle deugd

De dorper antwoordde, wat doe je daar

In dat water diep en zwaar

5545 Waande ge daar avontuur te vinden

Domheid liet u onderwinden

Dorper nee, het is geen tijd

Schuldig te doen ridders avonturen

Bovendien nee wilde ik met niet onderwinden

5550 Neem dat ge daar mag vinden

Toen zei de ridder, hij loog niet

Die de dorper dorper noemt

Nog men zou geen dorper noemen

In de hof daar goede lieden komen

5555 En ze zijn het niet waard

Dat hen zoveel eer geschiedt

De ridder was zeer te ongemak

En liet de dorper en die taal

Op wie dat hij was gram

5560 De ridder pijnde hem dat hij kwam

Op de brug met het lichaam

En kroop zo lang al dacht het hem schaamte

[3 dubbelbladen ontbreken?

[fol. KK37ra] Doe beite aglouael ter erde

Ende vinc ghenendelike toten swerde

5565 Ende seide ridder lyet verwonnen

Die den strijt heft begonnen

Op desen ridder onuerdient

Comt hem te genaden ende blijft sijn vrient

Jegen den ridder die hier hout

5570 Of gi v weet der daet bescout

Jegen den ridder. ende soect genaden

Ende betert vwe mesdaden

Die ander sprac hi sloech te doot

Minen sciltknape sonder noot

5575 Nv had ics wrake wel genomen

Ne waerdi hem niet te staden comen

Aglouael sprac het ware onrecht

Soudi ouer enen sciltknecht

Enen ridder slaen te doot

5580 Die wrake soude sijn te groot

Vergeuet hem vwen euelen moet

Ende sijt gevriende het dunct mj goet

Anders salt ouer v gaen

Jnne liete v niet den ridder slaen

5585 Dur te latene mijn leuen

Jc wil dat hier si vergeuen

Al euel moet tusschen v beiden

Eer ic van v sal sceiden

So lange dede hi met siere bede

5590 Dat hise beide versoenen dede

Ende ghevriende wesen wel

Doe vragede die ridder diere uel

Aglouale waer hi soude

Hi ware daer in den wilden woude

5595 Ende het ware den auonde bi

Lieue ridder. ende bedi

So comt tameer binnen miere veste

Herbergen. dat es v tbeste

So lange spraken si van dien

5600 Dat siere voeren onder hem drien

Herbergen bi ghemenen rade

Om te makene vrientscap ghestade

Des auonts waren si wel ontfaen

Soudict v al doen verstaen

5605 Wat menre at ende dranc

Het soude v dunken alte lanc

Na den etene saten si ende spraken

Weder ende vort van menegen saken

Alse hoghe liede plien

5610 Doe vragede die wert mettien

Aglouale wat hi sochte

Ende wat nootsake datten uut brochte

Doe telde hi van ende torde

Die redene entie vorworde

[fol. 37rb] 5615 Hoe dat die coninc voer iaghen

Ende wat siere daden ende sagen

Ende hoe hem lantsloot was ontweget

Des si sere waren ontseghet

Te houe daer of ende veruaert

5620 Ende men ne wiste warwaert

Dat hi geuaren wesen mochte

Ende hi seide dat hine sochte

Ende si .ix. der mede

Weder ende vort te meneger stede

5625 Jc vruchte dat hi ons es onghereet

Dat gheriedste dat icker of weet

Dats dat .i. ridder quam ghereden

Op .i. ors met sconen leden

Selue sceen hi .i. starc man

5630 Ende hi hadde rode wapine an

Ende voerde eens ridders houet

Nilics van den buke gerouet

Dat mochtemer ane wel bekinnen

Hi leet ter fonteinen van der aluinnen

5635 Daer die coninginne sat

Ende voer bi vort sinen pat

Hine lette niewet daer

Mijn her keie volgedem naer

Mar hine keerde niet

5640 Wine weten wat hem es ghesciet

Weder bliscap ofte lachter

Ende .i. ridder uolgede achter

Daer wi niet of hebben verhort

Also uele als .i. wort

5645 Doe peinsde die ridder van daer binnen

Lietic desen ridder bekinnen

Dat ic was diere voer

Daer die vrouwe of sach dat boer

Beide van den houede ende van mj

5650 Jc ben wel seker des dat hi

Mi nijt soude dragen ende wanconnen

Ende van lantslote soude of gonnen

Hi si doot of ne si

Dese ridder soudt tyen mj

5655 Ende seide dat hi niet ne wiste

No geweten conste bi liste

No binnen langen hadde gehort

Also uele als .i. wort

Van lantslote. anders dan hi daer seide

5660 God moesten verden van leide

Mar om dat gi mijn gast sijt

Jc sal v morghen te primetijt

Keien den drussate wisen

Wildi mine herberge prisen

5665 Aglouael dankets hem sere

Ende seide ia ic lieue here

[fol. 37va] Doe wijsde hem die wert enen ermite

Ende seide hem sekerlike

Hi soude daer keien vinden

5670 Wilde hine te soekene bewinden

Ende of hine ooc niet vonde daer

Hi soude cortelike comen daer naer

Aglouael dancte hem sere

Der doghet enter ere

5675 Die hi hem dede daer ter stede

Si ghingen slapen bi lieuer lede

Toter wilen dat was dach

Ende dattene aglouael versach

Doene wilde hi langer letten niet

5680 Te soekene dat hi behiet

Ende dat hi vinden niet ne mochte

Lantslote vander hagedochte

Teerste dat hi was ghereet

Dat lange letten was hem leet

5685 Hi nam sconen orlof

An al die waren achter thof

Ende voer daer hem die werd vermaende

Ende daer hi keien vinden waende

Ter ermitagen daer hi seide

5690 Met haesticheden sonder beide

Binnen dien liet die werd gaen

Keien dien hi hadde geuaen

Jn dien dat hi ten heiligen suoer

Eer dat hi dane voer

5695 Dat hi nemmermeer gewoeghe

No nemmermeer vort droege

Wie dattene hadde geuaen

Op dat so liet hi keien gaen

Ende wijsdene tote aglouale

5700 Hi voer van daer met deser tale

Daer hem die werd hadde gheseit

Ende vant aglouale ghereit

Deen ontfinc den andren wel

Ende hadden bliscap ende spel

5705 Dat si te samene waren comen

Doe ghinc aglouael nomen

Hoe si Lantslote hadden onghereet

Ende datmen te houe niet ne weet

Wane hi quam ende waer hi voer

5710 Sine wister of gheen gheboer

Warwart hi wesen mochte

Ende seide hem wie dattene sochte

Doe suoer keie daer ter stede

Dat hi soude varen mede

5715 Om te vindene of hi mochte

Lantslote vander hagedochte

Dus verselden si onder hem beiden

Die te voren waren ghesceiden

[fol. 37vb] Ende voeren wech daer ter vre

5720 Hier blift staende dese auenture

Nv keric weder te waleweine

Die voer berghe dale ende pleine

Toen steeg Aglovael af ter aarde

En ving tot dat doel tot het zwaard

5565 En zei, ridder belijdt overwonnen

Die de strijd is begonnen

Op deze ridder onverdiend

Kom hem te genaden en blijf zijn vriend

Tegen de ridder die hier houdt

5570 Of ge u weet de daad schuld

Tegen de ridder en zoek genaden

En verbeter uw misdaden

De ander sprak, hij sloeg dood

Mijn schildknaap zonder nood

5575 Nu had ik wel wraak genomen

Nee was ge hem niet te hulp gekomen

Aglovael sprak, het was onrecht

Zou ge voor een schildknecht

Een ridder dood slaan

5580 Die wraak zou te groot zijn

Vergeef hem uw euvele gemoed

En wees vrienden, het lijkt me goed

Anders zal het over u gaan

Ik liet u niet de ridder slaan

5585 Door te laten mijn leven

Ik wil dat het hier vergeven is

Alle euvele moed tussen u beiden

Eer ik van u zal scheiden

Zo lang zodat hij met zijn bede

5590 Dat hij ze beide verzoenen deed

En bevriend wezen wel

Toen vroeg de ridder die er viel

Aglovael waarheen hij zou

Hij was daar in het wilde woud

5595 En het was de avond nabij

Lieve ridder en daarom

Zo kom heden binnen mijn vesting

Herbergen, dat is voor u het beste

Zo lang spraken ze van die

5600 Dat ze er voeren onder hen drie

Herbergen bij algemene raad

Om te vriendschap gestadig te maken

ճ Avonds waren ze goed ontvangen

Zou ik u alles laten verstaan

5605 Wat men er at en dronk

Het zou u al te lang lijken

Na het eten zaten ze en spraken

Weder en voort van menige zaken

Zoals hoge lieden plegen

5610 Toen vroeg de waard meteen

Aglovael wat hij zocht

En welke noodzaak dat hem uitbracht

Toen vertelde hij van begin tot eind

De reden en de vorige woorden

5615 Hoe dat de koning voer jagen

En wat ze er deden en zagen

En hoe hem Lancelot was verdwaald

Dus ze waren zeer verdwaasd

Te hof daarvan en bang

5620 En men niet wist werwaarts

Dat hij gaan wezen mocht

En hij zei dat hij hem zocht

En zij 9 er mede

Weder en voort te menige plaats

5625 Ik vrees dat hij ons onbereikbaar is

Dat gereedste dat ik ervan weet

Dat is dat een ridder kwam gereden

Op een paard met mooie leden

Zelf scheen hij een sterke man

5630 En hij had rode wapens aan

En voerde een ridders hoofd

Net van de buik geroofd

Dat mocht men er wel aan bekennen

Hij ging ter fontein van de aluin

5635 Daar de koningin zat

En voer bij voort zijn pad

Hij stopte niet daar

Mijn heer Keye volgde hem na

Maar hij keerde niet

5640 We weten niet wat hem is geschied

Weder blijdschap of schande

En een ridder volgde na

Daar we niets van hebben gehoord

Alzo veel als een woord

5645 Toen peinsde de ridder van daar binnen

Liet ik deze ridder bekennen

Dat ik het was die er voer

Daar die vrouwe van zag dat teken

Beide van het hoofd en van mij

5650 Ik ben dus wel zeker dat hij

Mij nijd zou dragen en ongenegen

En van Lancelot zou verwijten

Hij is of dood of niet is

Deze ridder zou het mij aantijgen

5655 En zei dat hij niet nee wist

Nog weten kon bij list

Nog lang geleden had gehoord

Alzo veel als een woord

Van Lancelot, anders dan hij daar zei

5660 God moest hem redden van leed

Maar omdat gij mijn gast bent

Ik zal u morgen te prime tijd

Keye de drost wijzen

Wilde je mijn herberg prijzen

5665 Aglovael bedankte hem zeer

En zei, ja ik, lieve heer

Toen weer hem de waard een heremiet

En zei hem zeker

Hij zou daar Keye vinden

5670 Wilde hij hem te zoeken onderwinden

En als hij hem ook daar niet vond

Hij zou gauw komen daarna

Aglovael bedankte hem zeer

De deugd en de eer

5675 Die hij hem deed daar ter plaatse

Ze gingen slapen bij lieve lede

Tot de tijd dat het was dag

En dat het Aglovael zag

Toen wilde hij niet langer letten

5680 Te zoeken dat hij zei

En dat hij vinden niet nee mocht

Lancelot van de grot

Ten eerste dat hij was gereed

Dat lange letten was hem leed

5685 Hij nam mooi verlof

Aan alle die waren achter de hof

En voer daar hem de waard vermaande

En daar hij Keye vinden waande

Ter hermitage daar hij zei

5690 Met haast zonder te wachten

Binnen die liet de waard gaan

Keye die hij had gevangen

Indien dat hij ten heiligen zwoer

Eer dat hij vandaan voer

5695 Dat hij nimmermeer gewaagde

Nog nimmermeer voort droeg

Wie dat hem had gevangen

Op dat zo liet hij Keye gaan

En wees hem tot Aglovael

5700 Hij voer vandaar met deze woorden

Daar hem de waard had gezegd

En vond Aglovael gereed

De ene ontving de andere goed

En hadden blijdschap en spel

5705 Dat ze tezamen waren gekomen

Toen ging Aglovael noemen

Hoe ze Lancelot hadden ongerede

En dat men te hof niet nee weet

Waarvan hij kwam en waarheen hij voer

5710 Ze wisten er geen teken van

Werwaarts hij wezen mocht

En zei hem wie dat hem zochten

Toen zwoer Keye daar ter plaatse

Dat hij mee zou gaan

5715 Om te vinden als hij kon

Lancelot van de grot

Dus vergezelden ze onder hen beiden

Die tevoren waren gescheiden

En voeren weg daar te uur

5720 Hier blijft staan dit avontuur

Nu keer ik weer tot Walewein

Die voer berg, dal en vlakte

Hoe walewein verloste sagremoer

Doe hi lantslote soeken voer

5725 Hier laet dese auenture bekinnen

Die wi nv lesen beginnen

Dat doe her walewein sciet

Van sinen gesellen die hi liet

Doe hijt swerd hadde ghesien

5730 Dat so bloede. doe quam na dien

Mijn her walewein die sochte

Lantslote van der hagedochte

Hi voer .iij. daghe al dure

Eer hi vant auenture

5735 Daer iet an te vertelne lach

Daer na opten vierden dach

Wart hi beuaen met enen vake.

Sijn herte was suaer ende tongemake

Ende leuede met onreste

5740 Ende quam vor mathamas veste

Eer hijs hem bedochte

Om auenture die hi sochte

Met dat hi dus quam ghereden

Was hi ghene ueste leden

5745 Eer hijs hem vorsach

Dat dede die slaep die hem an lach

Dat hiere niet of hadde verstaen

Ende mathamaes hi quam gegaen

Om te cortene sinen dach

5750 Vor sine porte ende hi sach

Waleweine gewapint riden

Hi groetene met dat soude liden

Mar walewein ne horets niet

Dat dede die vaec die hem ne liet

5755 Hier omme blach hem mathamas

Die here van daer binnen was

Ende waende dattie ridder hadde onwerd

Dat hine te groetene niene beghert

Hi dede hem wapinen ter vaert

5760 Ende sat op al onghespaert

Alse die sere was verbolgen

Ende voer waleweine volgen

Met scilde ende met spere

Alse die te vechtene hadde ghere

5765 Op waleweine die daer leet

Ende die hem tandwordene vermeet

Daer omme was hi verbolgen

Ende voer waleweine volghen

Ende hi riep ridder keert v omme

5770 Die lange sweghet alse .i. domme

[29 verzen ontbreken]

Hoe Walewein Sagremore verloste

Toen hij Lancelot zoeken voer

5725 Hier laat dit avontuur bekennen

Die we beginnen te lezen

Dat toen heer Walewein scheidde

Van zijn gezellen die hij verliet

Toen hij het zwaard had gezien

5730 Dat zo bloedde, toen kwam na die

Mijn heer Walewein die zocht

Lancelot van de grot

Hij voer 3 dagen al door

Eer hij vond avontuur

5735 Daar iets aan te vertellen lag

Daarna op de vierde dag

Werd hij bevangen met een slaap.

Zijn hart was zwaar en te ongemak

En leefde met onrust

5740 En kwam voor Mathamas vesting

Eer hij zich bedacht

Om avontuur die hij zocht

Met dat hij dus kwam gereden

Was hij die vesting voorbij

5745 Eer hij het hem voorzag

Dat deed de slaap die aan hem lag

Dat hij er niets van had verstaan

En Mathamas hij kwam gegaan

Om te korten zijn dag

5750 Voor zijn poort en hij zag

Walewein gewapend rijden

Hij groette hem met dat hij voorbij zou gaan

Maar Walewein nee hoorde het niet

Dat deed de slaap die hem niet liet

5755 Hierom verbolg hem Mathamas

Die heer van daar binnen was

En waande dat de ridder had hem onwaardig

Dat hij hem te groeten niet begeert

Hij liet zich wapenen ter vaart

5760 En zat op al zonder te sparen

Als die zeer verbolgen was

En voer Walewein volgen

Met schild en met speer

Als die te vechten had verlangen

5765 Op Walewein die daar ging

En die hem te antwoorden vermat

Daarom was hij verbolgen

En voer Walewein volgen

En hij riep, ridder keert u om

5770 Die lang zweeg als een domme

[29 verzen ontbreken]

[fol. LL38ra] Ende her walewein maecte hem thouet bloot

Ende vander [cu]ffien die was goet

Ende van den [h]elme diere op stoet

Doe riep m[a]thamas genaden

5775 Hem dochte [h]i was sere verladen

Daer toe du[a]nghene die noot

Ende seide rid[d]er sladi mi doot

Jnne hadde niet iegen v mesdaen

Ghi souts grote sonde ontfaen

5780 Laet mj leuen dur onsen here

Ende dur alre ridders ere

Her walewein seide hets omme niet

Bi hem die hem crucen liet

Jc sal v hier ter stede doden

5785 Jnne laets mj niet verbloden

Jc ben die v niene verdraghe

Ghine berecht mj des ic v vraghe

Jc bekenne v nv wel

Ghi hebt altoos gewesen fel

5790 Jegen die te arturs houe behoren

Ghi hebt hier v lijf verloren

Jnne late v niet ontgaen

Ghine segt mj of gi hebt gevaen

[fol. LL38rb] Ende worden op waleweine gram

5795 Ende begonsten hem felle cire togen

Mathamas ne wildes niet ghedoghen

Dat men waleweine messeide .i. wort

Ende haelde sagremore vort

Die in vangenessen lach

5800 Her walewein was blide doe hine sach

Ende helden tale ende weder tale

Onder hem lieden in den zale

Ende vertrecten har couent

Vor alle diere waren omtrent

5805 Mathamas louede daer

Ende seide hi soudt houden waer

Dat hi te houe soude riden

Ende langer niet onbiden

Ende vertrecken daer tcouent

5810 Hoe dattene walewein daer [ha]dde ghesent

Ende op welc .i. ghelof

Doe rumede walewein dat hof

Met sagremore dien hi daer vant

Ende sette hem spel an hant

5815 Hoe si lantslote hadden verloren

Ende alsemen horde hier te voren

[29 verzen ontbreken]

En heer Walewein maakte hem het hoofd bloot

En van het goede hoofdkapje

En van de helm die er op stond

Toen riep Mathamas genaden

5775 Hij dacht hij was zeer verladen

Daartoe dwong hem de nood

En zei, ridder sla je me dood

Ik heb niets tegen u misdaan

Ge zou grote zonden ontvangen

5780 Laat me leven door onze Heer

En door alle ridders eer

Heer Walewein zei, het is om niet

Bij hem die zich kruisigen liet

Ik zal u hier te plaatse doden

5785 Ik laat me niet bang maken

Ik ben die u niet verdraagt

Ge bericht me wat ik vraag

Ik beken u nu wel

Ge bent altijd fel geweest

5790 Tegen die te Arthurՠs hof behoren

Ge hebt hier uw lijf verloren

Ik laat u niet ontgaan

Ge zegt mij of ge hebt gevangen

En werd op Walewein gram

5795 En begon hem felle sier te tonen

Mathamas nee wilde het niet gedogen

Dat men Walewein een woord verkeerd zei

En haalde Sagremore voort

Die in gevangenis lag

Heer Walewein was blijde toen hij hem zag

En hielden woorden en tegenspraak

Onder hen lieden in de zaal

En vertelden hun afspraak

Voor allen die er waren omtrent

5805 Mathamas beloofde daar

En zei, hij zou het waar houden

Dat hij te hof zou rijden

En niet langer wachten

En vertellen daar de afspraak

5810 Hoe dat hem Walewein daar had gezonden

En op welke belofte

Toen ruimde Walewein die hof

Met Sagremore die hij daar vond

En zette hem het verhaal aan de hand

5815 Hoe ze Lancelot hadden verloren

En zoals men hoorde hier tevoren

[29 verzen ontbreken]

[fol. LL38va] Hine wilde niet keren dur bloothede

Hi was die hem niet veruaerde

Hi beite neder van sinen paerde

5820 Want hi sach ouer twater staen

Enen casteel wel gedaen

Ende wilde weten die niemare

Wiere in woende ende wes hi ware

Des so wilde hi nemen goom

5825 Ende bant sijn ors an enen boom

Daer so liet hi staen sijn paert

Ende ghinc ouer onueruaert

Binnen dien hadde hi vernomen

Enen ridder iegen hem comen

5830 Ghewapint op .i. starc paert

Wat dat hi mochte tot hestore waert

Ende hestor diene ghemoete

Harlijc [and]ren niet ne groete

Dan metten spere voren

5835 Die ghene hadde scire den slach verloren

Hestor gheraectene so

Den ridder dat hijs was onvro

Ende keerde die voete opwaert

Beide hi ende sijn paert

[29 verzen ontbreken]

Hij wilde niet keren vanwege bangheid

Hij was die hem niet bang maakte

Hij steeg af van zijn paard

5820 Want hij zag over het water staan

Een kasteel goed gedaan

En wilde weten dat nieuws

Wie er in woonde en van wie het was

Dus zo wilde hij waar nemen

5825 En bond zijn paard aan een boom

Daar zo liet hij zijn paard staan

En ging over onverschrokken

Binnen die had hij vernomen

Een ridder tegen hem komen

5830 Gewapend op een sterk paard

Wat dat hij mocht tot Hestor waart

En Hestor die hem ontmoette

Hatelijk de andere niet nee groette

Dan met de speer van voren

5835 Diegene had snel de slag verloren

Hestor raakte hem zo

De ridder dat hij was droevig

En keerde die voeten omhoog

Beide hij en zijn paard

[29 verzen ontbreken]

fol. LL38vb] 5840

Met bliscepen ende met reuele

Man ende wijf .i. groot getal

Die hem vielen te voeten al

Dat hi hem des duuels hadde verlaten

Dien noit ridder ne conste gematen

5845 Daer si mede waren verladen

Si boden hestore ende baden

Den casteel dien hi daer sach staen

Ende seiden wilde hine ane vaen

Si soudene hem gerne op geuen

5850 Ende met hem leiden har leuen

Alse lange alse hi mochte gewaren

End se god wilde sparen

So wilden si hem in hulpen staen

Ende seiden dat daer lach geuaen

5855 Een ridder die te arture behorde

Doe gingen si wech metten worde

Ende leden hestore daer binnen

Sien mochte hi den ridder bekinnen

Die daer in vangenessen lach

5860 Ende teerste dattene hestore sach

Was die een van den anderen blide

Ende elc scoot an sanders side

[fol. JJ39ra] Ende deilden menech scone wort

Jnne cant niet al geseggen vort

5865 Men rechte taflen ende ghinc eten

Die ridder was scire vergeten

Ende alsemen weder op dede

Ende si hadden gheten bi lieuer lede

Doe wilde hestor dane riden

5870 Ende langer niet onbiden

Ende doedinele met hem leiden

Ende alse hi dane wilde sceiden

Waren si droeue van den worden

Alle die ghene diet horden

5875 Hine ware bleuen binnen der zale

Mar des ne halp ghene tale

Alst also vort was comen

Dat si orlof hadden genomen

Hestor ende doedineel die wilde

5880 Voeren wech die ridders milde

Hestor vertelde die redene al

Doedinele groot ende smal

Hoe die saken comen waren

Ende hoe die heren waren geuaren

5885 Te soekene lantslote

Om hem waren die genote

Droeue men ne wiste waer hi was

Ende doedineel antworde das

Dat hi mede wilde sweren

5890 Hine wilde des eets niet onberen

Dat die andre hadden ghesuoren

Alsemen horde hier te voren

Ende alse hi den eet hadde gedaen

Ende alsene hestor hadde ontfaen

5895 Voeren si wech onder hem beiden

Alse die niet ne wilden sceiden

Vor die termijn was comen

Dien si onderlinge hadden genomen

Die gesellen doe si scieden

5900 Alse gi hort bedieden

Vergaderden si op enen dach

Dat harlijc sinen geselle sach

Ten swarten cruce. in den foreeste

Ende dreuen onderlinge feeste

5905 Meer dan ic v vertellen mach

Alse deen den andren sach

Mar dat si binnen desen stonden

Lantslote niet ne vonden

Ende dattene har negheen ne sach

5910 Des hadden si harde suaer verdrach

Ende droegen des ouer een

Daer ne bleef achter har ne gheen

Dat sine souden soeken varen

Ende alsi scieden die daer waren

[fol. 39rb] 5915 Ende orlof namen daer ter steden

Weenden si van iamerheden

Op auenture wat hem soude ghescien

Ende of dien den andren noch soude sien

Ende voren wech altemale

5920 Nv latic staen hier die tale

Van al desen heren

Sonder op waleweine wil ic keren

[fol. LL38vb] 5840

Met blijdschap en met uitgelatenheid

Man en wijf een groot getal

Die hem allen vielen te voeten

Dat hij hen de duivels had verlaten

Die nooit ridder nee kon onderwerpen

5845 Daar ze mee waren verladen

Ze boden Hestor en baden

Het kasteel die hij daar zag staan

En zeiden, wilde hij het aanvangen

Ze zouden het hem graag opgeven

5850 En met hem leiden hun leven

Alzo lang als hij mocht gebruiken

En God ze wilde sparen

Zo wilden ze hem in hulp staan

En zeiden dat daar lag gevangen

5855 Een ridder die tot Arthur behoorde

Toen gingen ze weg met die woorden

En leiden Hestor daarbinnen

Zien mocht hij de ridder herkennen

Die daar in gevangenis lag

5860 En ten eerste dat Hestor hem zag

Was die ene van de anderen blijde

En elk schoot aan de ander zijn zijde

En deelden menig mooi woord

Ik kan niet alles voort zeggen

5865 Men richtte tafels op en ging eten

Die ridder was snel vergeten

En toen men weer op deed

En ze hadden gegeten bij liever lede

Toen wilde Hestor vandaan rijden

5870 En niet langer wachten

En Doedineel met hem leiden

En toen hij vandaan wilde scheiden

Waren ze droevig van de woorden

Al diegene die het hoorden

5875 Hij was gebleven binnen de zaal

Maar dus nee hielp geen woord

Toen het alzo voort was gekomen

Dat ze verlof hadden genomen

Hestor en Doedineel die wilden

5880 Voeren weg die milde ridders

Hestor vertelde alle redenen

Doedineel groot en klein

Hoe de zaken gekomen waren

En hoe de heren waren gegaan

5885 Te zoeken Lancelot

Om hem waren de gelijke

Droevig, men wist niet waar hij was

En Doedineel antwoordde dat

Dat hij mede wilde zweren

5890 Hij wilde de eed niet ontberen

Dat die anderen hadden gezworen

Zoals men hoorde hier tevoren

En toen hij de eed had gedaan

En toen Hestor het had ontvangen

5895 Voeren ze weg onder hen beiden

Als die niet nee wilden scheiden

Voor de termijn was gekomen

Die ze onderling hadden genomen

De gezellen toen ze scheiden

5900 Alzo ge hoorde aanduiden

Verzamelen ze op een dag

Dat elk zijn gezel zag

Te zwarte kruis in het bos

En dreven onderling feest

5905 Meer dan ik u vertellen mag

Toen de ene de andere zag

Maar dat ze binnen deze stonden

Lancelot niet nee vonden

En dat van hen nee geen hem zag

5910 Dus hadden ze erg zwaar verdrag

En kwamen dus overeen

Daar nee bleef achter van hen nee geen

Dat ze hem zouden zoeken gaan

En toen ze scheiden die daar waren

5915 En verlof namen daar ter plaatse

Weenden ze van ellende

Op avontuur wat hen zou geschieden

En of die de anderen noch zou zien

En voeren weg allemaal

5920 Nu laat ik hier te verhaal staan

Van al deze heren

Uitgezonderd op Walewein wil ik keren

Nv suldi horen op dese vre

Van her waleweins auenture

5925 Nv gaet hier echt ene redene in

Daer gi of horen moghet begin

Ende lesen ende tellen

Doe walewein voer van sinen ghesellen

Die hem spreiden hare entare

5930 Om te vereischene niemare

Van lantslote mochten siere an comen

Ende walewein hadde den wech genomen

Dien hi harde lange voer

Ende hi vernam van niemene boer

5935 Van dien die hi sochte

Ende dicke sere bedochte

Daer hi felle auenture vant

Ende walewein quam te hant

Ten lande van strangorre waert

5940 Hine haddes daghes niet ghespaert

Die lanc was ende heet

So dat sijn ors was al besweet

Ende moede vtermaten

Ende sach bi ere straten

5945 Ene fonteine dier hi nam goom

Daer omme stont menich scone boom

Daert onder goet rusten was

Ende her walewein beite int gras

Optie fonteine daer hi hem coelde

5950 Ende daer hi den wint gheuoelde

Dat hi vergat sinen rouwe

Binnen dien quam daer ene ioncfrouwe

Die waleweine harde scone dochte

Op enen muul. die telde sochte

5955 Si groete waleweine saen

Die sinen helm of hadde gedaen

Harde vriendelike. ende hi hare

Teerste dat hiere wart geware

Si kendene wel doe siene sach

5960 Ende seide here hets anden dach

Ghegaen ene lange stonde

Ende naket scire den auonde

Bi dien radic v dat gi

Tauontmeer comt herbergen met mj

5965 Dats v tsienste dat ic weet

Die herberge sal v wesen ghereet

[fol. 39va] Hi ontseide har ende si bat

Ende si seide daer ne ware ghene stat

Daer hi herberge soude vinden

5970 Al wilde hise te soekene bewinden

So lange dat siene an di[en] brochte

Dat hi se begherde ende sochte

Dat sine bemaende ende besuoer

Dat walewein met har voer

5975 Ende wilds hare bede niet verhoren

Hi hadde snachts gelegen te voren

Tenen clostre daer hi sine wapine liet

Om andre daer men hem bet toe riet

Ende om dat hi niet ne wilde

5980 Mijn her walewein die milde

Dat menne ouer al bekende

Quame hi verre of gehende

Dus voer hi in corter wilen

Om die mate van ere milen

5985 Jn der ioncfrouwen geleide

Diene herbergede ende daer ic of seide

Om dat hem dochte tbeste

Si leidene binnen ere veste

Daer hi wel was ontfaen

5990 Ende sijn ors toe gemake gedaen

Binnen dien so quam .i. bode

Ende seide ioncfrouwe bi gode

Hier comt mijn here van hier binnen

Bi al dat ic can bekinnen

5995 Brinct hi binnen siere scaren

.xx. ridders die comen geuaren

Alle in siere geleiden

Nv doet genoech gereiden

Sprac die ghene ic bens vast

6000 Doe vragede walewein har gast

Wat dien here mescomen mochte

Dat hi al die ridders brochte

Die ioncfrou antworde na desen

Here hier sal morgen wesen

6005 Een vermeten tornoi bi.

Ende dur dese sake ende bedi

Dat v werd ende mijn here

Gherne soude ontfangen ere

Jn den tornoi ende prijs

6010 Soeket hi in elker wijs

Om hulpe ende om cracht

Alse die gerne name macht

Die coninc marboer

Sal grote helpe hebben oer

6015 Ende mach gheuen grote haue

Mijn here es onthouden met enen graue

Die iegen den coninc sal wesen

Nv wouts god wies sal genesen

Si hebben hem beide sere vermeten

[fol. 39vb] 6020 Morghen sal men den fijn weten

Wie daer hebben sal die ere

Binnen desen quam die here

Met sinen ridders in dat hof

Ende beite ter eren of

6025 Si waren alle bet ontfaen

Dan ic v mochte doen verstaen

Doe maecte die vrouwe vroet

Haren here so dat hi wel verstoet

Dat daer her walewein comen ware

6030 Hi was blide van der niemare

Ende ontfinghene wel met eren

Dus waren te samene daer die heren

Ende hilden onderlinge sprake

Si hadden ghenoech van meneger sake

6035 Doe die dienst was gedaen

Entie maeltijt vergaen

Bat die here sinen gast

Met goeder herten harde vast

Entie ridders allegader

6040 Badens der auenturen vader

Waleweine die bi hem sat

Entie vrouwe mede bat

Dat hi wapine droeghe

Dur sine genaden oft hem voege

6045 Opten anderen dach daer naer

Metten gonen die waren daer

Ende helpen behouden hare ere

Des baden si waleweine sere

Diet node soude hebben ontseit

6050 Ende sprac hi waers ghereit

Alte doene dat hi wiste

Beide met crachte ende met liste

Dat goet ridder soude bestaen

Ouer die hem ere hadden gedaen

6055 Des waren si alle toe gemake

Ende dancten hem sere dier sake

Doet tijt was ende hem goet dochte

Ghingen die heren slapen sochte

Des men den sconen dach vernam

6060 Ende dat licht in dien zale quam

Ende teerste dat mene mochte bekinnen

Stont op die here van daer binnen

Entie ridders altemale

Die daer lagen achter dien zale

6065 Ende ghingen hem scoeien ende cleden

Ende daden hem wapinen ende gereden

Alse die niet wilde sparen

Van alle den ridders die daer waren

Daer ne was nieman so scire ghereet

6070 No gewapent no ghecleet

Alse walewein des heren gast

Ende dede sijn ors zadelen vast

Ende vort bringhen in dat hof

Nu zal ge op dit uur horen

Van heer Waleweinՠs avontuur

5925 Nu gaat hier echt een verhaal beginnen

Daar ge het begin van mag horen

En lezen en vertellen

Toen Walewein voer van zijn gezellen

Die zich verspreidden hier en daar

5930 Om te horen nieuws

Van Lancelot, mochten ze er aan komen

En Walewein had de weg genomen

Die hij erg lang voer

En hij vernam van niemand teken

5935 Van die hij zocht

En zeer vaak bedacht

Daar hij felle avonturen vond

En Walewein kwam gelijk

Ten land van Strangore waart

5940 Hij had zich die dag niet gespaard

Die lang was en heet

Zodat zijn paard geheel bezweet was

En uitermate moede

En zag bij een straat

5945 Een fontein die hij waar nam

Daarom stond menige mooie boom

Daar het onder goed rusten was

En heer Walewein steeg af in het gras

Op die fontein daar hij zich verkoelde

5950 En daar hij de wind voelde

Zodat hij vergat zijn rouw

Binnen die kwam daar een jonkvrouw

Die Walewein erg mooi leek

Op een muilezel die zacht ging

5955 Ze begroette Walewein gelijk

Die zijn helm af had gedaan

Erg vriendelijk en hij haar

Ten eerste dat hij haar werd gewaar

Ze herkende hem wel toen ze hem zag

5960 En zei, heer het is van de dag

Gegaan een lange stonde

En naakt vrijwel de avond

Daarom raad ik u aan dat gij

Vanavond meer komt herbergen met mij

5965 Dat is uw voordeel dat ik weet

Die herberg zal u gereed wezen

Hij ontzei haar en ze bad

En ze zei, daar nee is geen stad

Daar hij herberg zou vinden

5970 Al wilde hij zich bewinden te zoeken

Zo lang totdat ze hem daaraan bracht

Dat hij het begeerde en zocht

Dat ze vermaande en bezwoer

Dat Walewein met haar voer

5975 En wilde haar bede niet verhoren

Hij had Գ nachts gelegen tevoren

Te ene klooster daar hij zijn wapens liet

Om andere daar men hem beter toe aanraadde

En omdat hij niet nee wilde

5980 Mijn heer Walewein die milde

Dat men hem overal herkende

Kwam hij ver of ten einde

Dus voer hij in korte tijd

Om de lengte van een mijl

5985 In de geleide van de jonkvrouw

Die hem herbergde en daar ik van zei

Omdat hij dacht het beste

Ze leidde hem binnen een vesting

Daar hij goed was ontvangen

5990 En zijn paard te gemak gedaan

Binnen die zo kwam een bode

En zei, jonkvrouw bij God

Hier komt mijn heer van hierbinnen

Bij alles dat ik kan bekennen

5995 Brengt hij binnen zijn scharen

20 ridders die aankomen

Allen in zijn geleide

Nu laat genoeg bereiden

Sprak diegene, ik ben het zeker

6000 Toen vroeg Walewein, haar gast

Wat die heer misgaan mocht

Dat hij al die ridders bracht

De jonkvrouw antwoordde na deze

Heer, hier zal morgen wezen

6005 Een beroepen toernooi nabij

En door deze zaak en daarom

Dat uw waard en mijn heer

Graag eer zouden ontvangen

In het toernooi en prijs

6010 Zoekt hij op elke wijze

Om hulp en om kracht

Als die graag nam macht

De koning Marboer

Zal grote hulp hebben voor

6015 En mag geven grote have

Mijn heer is onthouden met een graaf

Die tegen de koning zal wezen

Nu wilde het God wie zal genezen

Ze hebben hen beide zeer beroepen

6020 Morgen zal men het fijne weten

Wie daar hebben zal de eer

Binnen deze kwam die heer

Met zijn ridders in dat hof

En stegen ter aarde af

6025 Ze waren allen beter ontvangen

Dan ik u mocht laten verstaan

Toen maakte die vrouw bekend

Haar heer zodat hij goed verstond

Dat daar heer Walewein gekomen was

6030 Hij was blijde van het nieuws

En ontving hem goed met eren

Dus waren tezamen daar die heren

En hielden onderling spraak

Ze hadden genoeg van menige zaak

6035 Toen de dienst was gedaan

En de maaltijd vergaan

Bad die heer zijn gast

Met goed hart erg sterk

En die ridders allemaal

6040 Baden ze de avonturen vader

Walewein die bij hem zat

En die vrouwe mede bad

Dat hij wapens droeg

Door zijn genade als het hem voegt

6045 Op de andere dag daarna

Met diegene die waren daar

En helpen behouden hun eer

Dus baden ze Walewein zeer

Die het node ontzegd zou hebben

6050 En sprak, hij was gereed

Al te doen dat hij wist

Beide met kracht en met list

Dat goede ridder zou bestaan

Voor die hem eer hadden gedaan

6055 Dus waren ze alle te gemak

En bedankten hem zeer die zaak

Toen het tijd en hem goed dacht

Gingen de heren zacht slapen

Dat men de mooie dag vernam

6060 En dat licht in die zaal kwam

En ten eerste dat men het mocht bekennen

Stond op de heer van daar binnen

En de ridders allemaal

Die daar lagen achter die zaal

6065 En gingen hen schoeien en kleden

En lieten hen wapens bereiden

Als die niet wilden sparen

Van alle ridders die daar waren

Daar nee was niemand zo snel gereed

6070 Nog gewapend nog gekleed

Als Walewein de gast van de heer

En liet zijn paard goed zadelen

En voort brengen in die hof

Zie verder: volkoomen.nl