Lantsloot vander Haghedochte
Over Lantsloot vander Haghedochte
Lanceloet, Lancelot van de grot, een Arthur roman met Walewein, liefde van Merlijn en ridders van de ronde tafel, uit; https://www.dbnl.org/tekst/_lan002lant02_01/_lan002lant02_01_0001.php Bewerkt door Nico Koomen. Moeilijk verhaal om erin te komen, er ontbreken teveel pagina’s.
[a1ra] Sijn name was merlijn Dar ghi of [h]ebt ghehort algad[er] Achter sinen ouder vader Alst so v[ort] was gheuaren 5 Dat mer[lij]n quam te .xij. iaren Begonde [h]i slachten ende tieren Na sijns vader manieren Ende .i. deel na siere moeder Hi was wiser ende vroeder 10 Van allen dinghen die souden ghescien Dan iemen diemen hadde ghesien Ende oec in [al] sijn doen Men voerden den coninc vterpandragoen [E]nde al[st] quam dar naer 15 Jnne weet ouer hoe menech iaer Dat die hertoghe starf Tintageel ende bedarf Bi verranesse van vterpandragoene Ende bi merlins doene 20 Om dat yguerne die coninghinne Droech vterpandragoens minne Doe ghinc hem merlin bekeren Darmen vele an mochte leren Jnt foreest ende in den wouden 25 Dar in ghinc hi hem onthouden Hi was bedriegher ende loos Dat was sine zede altoos Want sine nature keerde algader Na den duuel sinen vader 30 Ende hi conste meer liste Dan enech man doe wiste Mar hi was loos ende onghetrowe Jn clene bartanien was .i. ioncfrowe Die ymeine was ghenant 35 En was ghene scoenre int lant Si minde zere merline Ende hi hare dat was anschine Dicke wile quam hi te hare Ende nam hars goeden ware 40 Beide bi daghe ende bi nachte Ende si hilt hare wel in die wachte Ende si vraghede hem wi hi ware Ende merlijn seidet hare [Doe] seide die ioncfrou dat si soude 45 [Doen al] da[t] hi woude [I]n dien dat hi hare vroet make Van ere dinc van ere sake Ende wise van siere behendichede Merlijn diet gherne dede 50 Want hi die ioncfrowe minde So dat hem dochte dat hi ontsinde Wat wildi dat ic v wise dan [1rb] Sprac merlin die uele can Jc segt v sprac die ioncfrowe 55 Wat ic v bidde op trouwe Dat ghi mi wijst die waerhede Hoe men mach sluten ene stede Met worden die hebben sulke cracht Sonder slotel ende ander macht 60 Datse niemen ontsluten moghe Sonder die gone diere toe doghe Ende die de selue wort can Js het wijf ofte man Ende hoemen mach beduellen 65 Enen man ende met slape uellen Dat hi ontwaken niene mach No ouer nacht no ouer dach Toter wilen dat ment ondoet Des moeti mi maken vroet 70 Ende hoe wildi weten dat Sprac merlin dar hi sat Minne seit si ic segt v algader Jc wilt doen dur minen vader Gheuielt dat ic vwen wille dade 75 Weder vroe ofte spade Ent dan mijn vader wiste Bi enegherande liste Hi soude mi scire nemen tleuen Bidien moet di mi raet gheuen 80 Hoe dat ics mi mach verweren Ende scuwen het mochte mi deren Ende nemet wel ware des Dattet gherechte trowe es Ende dat gi mi niene lieghet 85 Met vwen worden ende bedrieget Dadijt oec sijt seker dies Dar an laghe v verlies Jnne dade nemmer vwen wille Weder lude ofte stille 90 Doe wijsdijt hare algader Te doene slapen haren vader Ofte enen andren man Die si woude ende die sies an Bidien so was hi selue .i. sot 95 Dat hi leerde har sluten .i. slot Met worden sonder pine Was het dore ofte scrine Was het kerke ofte port Biden worden diere toe hort 100 Dit was hare te horne lief Ende si screeft al in enen brief Want sie conste selue scriuen Ende liet hare gheen wort ontbliuen Ende tallen tiden dat si vernam [1va] 105. Dat merlin tote hare quam Dede sine slapen metten brieue Ende hi waende wesen met sinen lieue Mar en mochte niet ghescien Si wachte hare so wel van dien 110 Dat si behilt hare suuerhede Ende hi hare anders niet en dede Dan hi ghinc ende keerde Biden worden die hi hare leerde Waneer dat hi van hare sciet 115 Ende sine dane gaen liet Waendhi seker sijn van desen Dat hi met hare hadde ghewesen Ende omme dat hi tierde .i. luttelkijn Nader vrowe die moeder sijn 120 So sliep hi als .i. ander doet Mar ghi moghets wel sijn vroet Had hi ghetiert algader Na den duuel sinen vader Sone mochte hi slapen niet 125 Want gheen duuel slapens pliet So langhe leerde si ende vernam An hem doe hi tote har quam Dat sine sloet in ene haghe Binnen der uren van enen daghe 130 Met crachte van worden Die ten woude behorden Dat strecte an cornvaelge Dar so bleef hi sonder faelge So dat niemen van hem ne wiste 135 Meer bi enegherande liste Want dat wout was harde groot Dar sine met worden in besloot Tusschen cornvalge ende sorloos Ne vantmen niet dan wout altoos 140 Die ghene diene dus besloot Jn den foreeste dat was groot Dat was die lantslote brochte Ghedraghen in die haghedochte Ende si hilten so werdelike 145 Dat men in gheen coningrike Vonden ne hadde gheen kint Van allen dinghen bet ghemint Entie vrowe was allene niet Dar ghi of horet d[i]t bediet 150 Si hadde vrowen ende ioncfrowen Die lantslote dicke bescouwen Ende teersten dat hi quam so vort Dedemenre alser toe behort Hem hebben .i. vroeden maghethoghe 155 Die hem scieten leerde metten boghe Ende menegherande ander spel [1vb] Dat hi vernam ende leerde wel Men leerde hem doen ende laten Ende spreken oec te maten 160 Ende alrehande houesschede Ende menegherande scone zede Dar hi hem mede scone gheliet Ende niemen en wiste hoe hi hiet Dene hieten scone vondelinc 165 Ende dander conincs kint Mar die ioncfrou diene dar brochte Ende diere an leide al har ghedochte Ende in haren sin vercoos Si hieten scone wise altoos 170 Dus was lantsloot daer Metter ioncfrou .iij. iaer Ende wes meer dan .i. ander dede Binnen .v. iaren in enegher stede Dat kint was so ouer scone 175 Het mochte met rechte draghen crone Die ioncfrowe diene hadde te houden Si bedroech hare al in wouden Ende in groten foreesten Aldus segghen ons die walsche ieesten 180 Ende die haghedochte was el niet Dar ghi of hebt ghehort tbediet Dan al gader touerien Salmen der rechter waerheit lien Beneden den berghe .i. luttelkijn 185 Dar die coninc ban sinen fijn Hadde ghenomen doe hi bleef doot Dar stont een ghesate groot Van husen ende van zalen Die wel rikelijc mochten betalen 190 Dat was der ioncfrowen al Beneden berghe in een dal Dar die haghedochte stoet Nv verstaet ic maecs v vroet Dar liep .i. scone riuiere 195 Vol van vische meneghertiere Mochtemer vinden die si sochte Ende diere an leide sijn ghedochte Der ioncfrowen woninghen ende har ghesaten Stonden so bendelike vtermaten 200 Menne mochte v lichte niet ghedieden Dar si woende ende hare lieden Biwilen alst har goet dochte Ende sies anders niet ghedochte Dus bleef lantsloot in haerre hoeden 205 Ende bediede altoos in goeden Hier latic staen te deser vre Van lantslote die auenture Hoe claudas coninc boerds kindre venc [4 dubbelbladen ontbreken?] [a2ra] Van der coninghinne van benewijc 210 Ende van gaunes so ghelijc Die in den closter waren begheuen Ende leiden .i. swaer leuen Alse ten conincliken closter staet Nv hort hoe dese redene gaet |
[a1ra] Zijn naam was Merlijn Daar ge allemaal van hebt gehoord Naar zijn grootvader Toen het zo voort kwam gegaan 5 Dat Merlijn kwam te 12 jaren Begon hij te gelijken en tieren Naar zijn vaders manieren En een deel naar zijn moeder Hij was wijzer en bekend 10 Van alle dingen die zouden gescheiden Dan iemand die men kende En ook in al zijn doen Men voerde hem naar koning Uterpandragon En toen het kwam daarna 15 Ik weet niet over hoeveel jaar Dat de hertog stierf En Tintagel bedierf Door verraad van Uterpandragon En bij Merlijns doen 20 Omdat Yguerne de koningin Droeg Uterpandragon ‘s minne Toen ging Merlijn zich bekeren Daar men veel van mocht leren In het bos en in de wouden 25 Daar hij inging zich te onthouden Hij was een bedrieger en loos Dat was zijn zede altijd Want zijn natuur keerde helemaal Naar de duivel zijn vader 30 En hij kon meer listen Dan enig man toen wiste Maar hij was loos en ontrouw In klein Bretagne was een jonkvrouw Die Ymeine was genaamd 35 Er was geen mooiere in het land Ze minde zeer Merlijn En hij haar dat was te zien Dikwijls kwam hij tot haar En nam haar goed waar 40 Beide bij dag en bij nacht En ze hield zich op haar hoede En ze vroeg hem wie hij was En Merlijn zei het haar Toen zei die jonkvrouw dat ze zou 45 Doen alles dat hij wilde Indien dat hij haar bekend maakte Van een ding, van een zaak En onderwijzen van zijn handigheid Merlijn die het graag deed 50 Want hij de jonkvrouw beminde Zodat hij dacht dat hij uitzinnig werd Wat wil je dat ik u onderwijs dan Sprak Merlijn die veel kan Ik zeg het u, sprak die jonkvrouw 55 Wat ik bid u op trouw Dat ge mij onderwijst de waarheid Hoe men mag sluiten een plaats Met woorden die hebben zulke kracht Zonder sleutel en andere macht 60 Zodat het niemand openen mag Uitgezonderd diegene die ertoe deugen En die dezelfde woorden kan Is het wijf of man En hoe men mag bedwelmen 65 Een man en met slaap vellen Dat hij niet kan ontwaken Nog over nacht nog over dag Tot de tijd dat men het opent Dat moet ge me bekend maken 70 En waarom wil dat je weten Sprak Merlijn daar hij zat Minne zei ze, ik zeg het u allemaal Ik wil het doen door mijn vader Gebeurde het dat ik uw wil deed 75 Was het vroeg of laat En het dan mijn vader wist Bij enigerhande list Hij zou me snel het leven nemen Daarom moet ge me die raad geven 80 Hoe dat ik me mag verweren En schuwen, het mocht me deren En neem goed waar dus Dat het echte trouw is En dat gij mij niet beliegt 85 Met uw woorden en bedriegt Deed je ook zeker dat Daaraan lag uw verlies Ik deed nimmer uw wil Nog overluid of stil 90 Toen onderwees hij het haar allemaal Te laten slapen haar vader Of een andere man Die ze wilde en die ze aanziet Daarom zo was hij zelf een zot 95 Dat hij leerde haar sluiten een slot Met woorden zonder pijn Was het deur of schrijn Was het kerk of poort Met de woorden die ertoe horen 100 Dit was haar te horen lief En ze schreef alles in een brief Want ze kon zelf schrijven En liet haar geen woord wegblijven En te alle tijden dat ze vernam 105. Dat Merlijn tot haar kwam Liet ze hem slapen met die brief En hij waande te wezen met zijn geliefde Maar het mocht niet geschieden Ze behoedde zich zo goed van die 110 Dat ze behield haar zuiverheid En hij bij haar niets anders deed Dan hij ging en keerde Bij de woorden die hij haar leerde Wanneer dat hij van haar scheidde 115 En ze hem vandaan gaan liet Waande hij zeker te zijn van deze Dat hij met haar was geweest En omdat hij een beetje aardde Naar de vrouw zijn moeder 120 Zo sliep hij zoals een ander doet Maar ge mag wel bekend zijn Was hij geaard helemaal Naar de duivel zijn vader Zo mocht hij niet slapen 125 Want geen duivel pleegt te slapen Zo lang leerde ze en vernam Van hem toen hij naar haar kwam Dat ze hem opsloot in een haag Binnen de uren van een dag 130 Met kracht van woorden Die tot een woud behoorden Dat strekte aan Cornwall Daar zo bleef hij zonder falen Zodat niemand van hem iets wist 135 Maar bij enigerhande list Want dat woud was erg groot Daar ze hem met woorden in besloot Tussen Cornwall en Sorlois Nee, vond men altijd niets anders dan woud 140 Diegene die dus was opgesloten In het woud dat was groot Dat was die Lancelot bracht Gedragen in die grot En ze hield hem zo waardig 145 Dat men in geen koninkrijk Gevonden had nee geen kind Van alle dingen beter gemind En die vrouw was niet alleen Daar ge van hoorde die het betreft 150 Ze had vrouwen en jonkvrouwen Die Lancelot vaak aanschouwen En ten eerste dat hij zo kwam voort Deed men ertoe zoals het behoort Hem heeft een verstandige hoge maagd 155 Die hem schieten leerde met de boog En menigerhande ander spel Dat hij vernam en leerde goed Men leerde hem doen en laten En spreken ook fatsoenlijk 160 En allerhande hoffelijkheid En menigerhande mooie zede Daar hij hem mee mooi gedroeg En niemand wist hoe hij heette De ene noemde hem mooie vondeling 165 En het ander koningskind Maar de jonkvrouw die hem daar bracht En die er al haar gedachte aan legde En in haar geest verkoos Ze noemde hem altijd mooie wijze 170 Dus was Lancelot daar Met de jonkvrouw 3 jaar En groeide meer dan een ander deed Binnen 5 jaren in enige plaats Dat kind was zo uiterst mooi 175 Het mocht met recht dragen kroon De jonkvrouw die hem had op te voeden Ze gedroeg zich geheel in wouden En in grote bossen Aldus zeggen ons de Waalse verhalen 180 En die grot was niets anders Daar ge van hebt gehoord de verklaring Dan allemaal toverij Zal men de rechte waarheid belijden Beneden de berg iets 185 Daar de koning Ban zijn einde Had genomen toen hij dood bleef Daar stond een grote behuizing Van huizen en van zalen Die wel rijkelijk mochten betalen 190 Dat was alles van de jonkvrouw Beneden de berg in een dal Daar die grot stond Nu begrijp het, ik maak het u bekend Daar liep een mooie rivier 195 Vol van menigerhande vissen Mocht men er vinden die ze zocht En die eraan legde zijn gedachte De jonkvrouw woningen en haar behuizing Stonden zo uitermate handig 200 Men kon het u niet gemakkelijk aanduiden Daar ze woonde en haar lieden Soms als het haar goed dacht En ze niets anders dacht Dus bleef Lancelot in haar hoede 205 En bediende altijd in het goede Hier laat ik het staan in dit uur Van Lancelot het avontuur. Hoe Claudas koning Boerdՠs kinderen ving [4 dubbelbladen ontbreken?] Van de koningin van Benewijc 210 En van Gaunes zo gelijk Die in het klooster waren begeven En leidden een zwaar leven Zoals het tot een koninklijk klooster staat Nu hoort hoe dit verhaal gaat. |
215. Hoe .i. monic den coninginnen maecte cont Dat hare kindre leueden ende waren gesont Die auenture die hier comt in Seghet ons no meer no min Dan dattie coninghinne van benewijc 220 Ende har suster also ghelijc Leiden .i. salich leuen Ten closter dar si waren begheuen Hem bequam wel die stede Ende al die voere mede 225 Van den clostre ende van den vrouwen Ende dienden gode met trouwen Die closter die wart cortelike Biden .ij. coninghinnen rike Want meneghe vrowe begaf har daer 230 Eer quam tenden dat iaer Dier in brochten groten scat Dur gode ende omme dat Datter die vrowen waren begheuen Ende leiden een salich leuen 235 Die coninghinne van benewijc Si ghinc elker daghelijc Dar toe ende andre nonnen mede Opten berch ter zeluer stede Dar har man doot bleef 240 Dar si dicke rouwe dreef Ende alsi keerde van der stede Ghinc si ter haghedochten mede Dar si har kint verloos Des so plach si altoos 245 Ende seide menech scone ghebede Dat god dur sijn omoedichede Die ziele moeste betalen Ende in hemelrike halen Want si waende dat hi ware doot 250 Har scone sone lantsloot Nv moghedi horen wat si plach Emmer opten maendach Dede si misse singhen twe Ter zeluer stede no min no meer 255 Dar har man begrauen lach Dat was opten maendach Ouer hem ende ouer har kint Dat si sere hade ghemint Tenen stonden was si ghegaen 260 Optie haghedochte staen [2rb] Dar si haren rouwe dreef Ende ene langhe wile bleef Dus doghede si meneghe pine Een monic van swarter ordine 265 Quam dar ghereden ter stede Dar si dede har ghebede Hi had ene svarte couele an Hem volghede achter .i. ionc man Doe hi sach hare onghedout 270 Hadhijs wonder menechfout Dattie coninghine dreef Die cume in haren sinne bleef Hi groetse met sconen worden Ende alle die hare toe behorden 275 Hi besachse meer allene Dan al dandre ghemene Dur dat si hem dochte so scone Ende wert van groten lone Doe sprac si weder so si eerst mach 280 Here seit si salighen dach Gheue v god ende onse vrouwe Hi vraechde har wes si den rouwe Dreue also menechfout Entie grote onghedout 285. Also began hise doe claghen Het was .i. man van ouden daghen Hi hadde gheweest ridder goet Dar te voren alst hem so stoet Dat hi der wapine mochte pleghen 290 Ende alse hise hadde ghedreghen So langhe dat hi was .i. out man Doe begaf hi hem vort an Tenen closter van sinte augustine Hi doghede dur gode grote pine 295 Hi hadde die armsceden groot Al waren si van vleessche bloot Ende dartoe alle sine lede Jnt ansichte ende te menegher stede Mochtemen scouwen liteikijn 300 Dar hi ghewont hadde ghesijn Die goede man die daer was comen Alse hi wel hadde vernomen Den rouwe ende dat seer Dat si dreef in lanc so meer 305 Van benewijc die coninghinne Doe sprac hi met soeten sinne Vrouwe seit hi en sittet niet Dat ghi der voeren pliet Sijt wijf ofte man 310 Die hem begheuet ende keerter an Hi moet doen vte siere herte Allen rouwe ende alle smerte [2va] En ware allene om sine sonden So langhe dat hi heft onderuonde[n] 315 Die coninghinne dat si hem seide Al vut enduut die waerheide Hoe si hadde haren man verloren Bi ongheualle daer te voren Dar omme dreef si niet .i. twint 320 Het was algader om har kint Dat si verloos sine wiste hoe Om sulke sake droeuet soe Dat telde si den goeden man Dar si uele mercte an 325 Bi al dien dat hare dochte Dat hi wel goet man wesen mochte Vrouwe seide doe die goede man Een deel hebdiere recht an Alte vele hadde si verloren 330 An vrenden die hare toe horen Ghine sijt allene niet Daers den meneghen an messciet Diere scade of hebben ghenomen Mar sider dattet dus es comen 335 Moetijt helen ende verdraghen Wat holper omme langhe clagen Want die ordine wille Datmen verdraghet ende svighet stille Van ouder saken die gheuel 340 Ende houden die ordine wel Ende sijt des seker ende ghewes Dat v kint noch leuende es Ende harde wel te ghemake Van alrehande sake 345 Ende also scone van siere ouden Alse of ghine selue hadt gehouden Alse dit die coninghinne horde Versuchte si metten worde .vij. warue al in een 350 Van bliscepen eer si ghefeen Ende alsi doe te talen quam Van der bliscap die si vernam Leide si doe har hande te gader Te gode wart onsen vader 355 Ende si seide edel here Jc bid v dur die gods ere Dat ghi mi segt die waerhede Bi vwer rechter kerstinede Ofte lantsloot noch leuet 360 Dar mijn herte omme heuet Sulc droefheit ende sulc seer Jnne mochten vertellen nemmermeer Vrouwe seit hi sijt onvervaert Jnne hebbe die waerheit niet ghespart [2vb] 365. Jc weet wel dat v leuet Ende alle sinen wille heuet Van des den daghe toe behort Jc hebbe gheweten ende verhort An diene daghelijcs sien 370 Ende gheselscap met hem plien Ay here seit si waer ist dan Vraechde si den goeden man Mocht ict sien of spreken Dat mi doet mijn herte breken 375 Mijn scone kint lantsloot So ware mine bliscap groot Jof van verren darwart sien Mochtet mi also ghescien Ay here helpt mi daer toe 380 Dur vwe doghet of ghi weet hoe Dat bat si hem menech warf Dur onsen here die noit verstarf Wat dat si bat ende verspoen Hi seide hine mochts niet doen 385 Si mochte wel seker sijn dar of Want hi verlore sijn ghelof Mar ic ben wel seker das Dat hi in groter bliscap was So uele hijs mi ondecte 390 Ende vormi vertrecte Dat ic die rechte wareit weet Om te stelpene v leet Ende om te coelne vwen rouwe So bringhics v nimare vrowe 395 Ay here sprac die coninghinne Segt mj dur die gods minne Of hi es in siere viande lant Of wiene heuet in die hant Vrouwe seit hi neen hi niet 400 Hi troest se wel ende behiet Hi es sinen vianden verre Ghine durftes niet sijn erre Ouer hem hebben si ghene macht Hi es dar toe te wel ghewacht 405 Ende behoet van sinen vrient Die hem daghelix dient Des was die vrouwe verhuecht Ende bat hem dur sine duecht Dat hi in den closter quame 410 Ende saghe ende vername Hare voere ende hare sede Ende haren closter mede Of hi iet kende van den vrouwen Des maende sine bi siere trouwen 415 Die goede man was sciere beraden Ende seide dat hijt gherne dade [1 blad + 6 katernen + 2 bladen ontbreken?] |
215. Hoe een monnik de koningin bekend maakte Dat haar kind leefden en gezond was. Het avontuur dat hier begint Zegt ons min of meer Dan dat de koningin van Benewijc 220 En haar zuster alzo gelijk Leiden een zalig leven Ter klooster daar ze waren begeven Hen bekwam goed die plaats En alle handelswijze mede 225 Van het klooster en van de vrouwen En dienden God met trouw Dar klooster die werd gauw Van de 2 koninginnen rijk Want menige vrouwe begaf zich daar 230 Eer dat jaar ten einde kwam Die er in brachten grote schat Voor God en omdat Dat er die vrouwen waren begeven En leiden een zalig leven 235 De koningin van Benewijc Ze ging elke dag Daartoe en andere nonnen mede Op de berg terzelfder plaats Daar haar man dood bleef 240 Daar ze vaak rouw dreef En als ze keerde van de plaats Ging ze ter grot mede Daar ze haar kind verloor Dat zo plag ze altijd 245 En zei menig mooi gebed Dat God door zijn ootmoed De ziel moest betalen En in hemelrijk halen Want ze waande dat hij dood was 250 Haar mooie zoon Lancelot Nu mag ge horen was ze plag Immer op de maandag Liet ze twee missen zingen Terzelfder plaats min of meer 255 Daar haar man begraven lag Dat was op de maandag Over hem en over haar kind Dat ze zeer had bemind Te ene tijd was ze gegaan 260 Op die grot staan Daar ze haar rouw dreef En een lange tijd bleef Dus gedoogde ze menig smart Een monnik van de zwarte orde 265 Kwam daar gereden ter plaats Daar ze haar gebed deed Hij had een zwarte kapmantel aan Hem volgde na een jonge man Toen hij haar ongeduld zag 270 Had hij menigvuldige verwondering Dat de koningin dreef Die nauwelijks bij haar positieve bleef Hij groette haar met mooie woorden En allen die haar toebehoorden 275 Hij bezag haar meer alleen Dan al de anderen algemeen Doordat ze hem dacht zo mooi En waardin van groot loon Toen sprak ze weer zo gauw ze kon 280 Heer, zei ze, zalige dag Geeft u God en onze vrouwe Hij vroeg haar waarom ze de rouw Dreef alzo menigvuldig En het grote ongeduld 285. Alzo begon ze hem toen klagen Het was een man van oude dagen Hij was een goede ridder geweest Daar tevoren toen het hem zo stond Dat hij de wapens mocht plegen 290 En hij had ze gedragen Zo lang totdat hij een oude man was Toen begaf hij hem voortaan Tot een klooster van Saint Augustine Hij gedoogde door God grote pijn 295 Hij had de armharnas groot Al waren ze van vlees bloot En daartoe al zijn leden In het aanzicht en te menige plaats Mocht men littekens aanschouwen 300 Daar hij gewond was geweest Die goede man die daar was gekomen Toen hij goed had vernomen De rouw en de pijn Dat ze dreef hoe langer hoe meer 305 Van Benewijc de koningin Toen sprak hij met lieflijke geest Vrouwe, zei hij, zie je niet Dat gij daarvoor pleegt Is het wijf of man 310 Die hem begeeft en keert er aan Hij moet doen uit zijn hart Alle rouw en alle smart Tenzij het was alleen om zijn zonden Zo lang totdat hij het heeft ondervonden 315 De koningin dat ze hem zei Al geheel en volledig de waarheid Hoe ze haar man had verloren Door ongeval daar tevoren Daarom dreef ze niets 320 Het was allemaal om haar kind Dat ze verloor en ze wist niet hoe Om die zaak bedroefde ze zo Dat vertelde ze de goede man Daar ze veel aan merkte 325 Bij al dien dat ze dacht Dat hij wel goede man wezen mocht Vrouwe, zei toen die goede man Een deel heb je er recht aan Al e veel had ze verloren 330 Aan vrienden die haar toebehoren Ge bent het niet alleen Daar is aan menigeen mis gegaan Die er schade van hebben genomen Maar sinds dat het aldus is gekomen 335 Moet gij het verhelen en verdragen Wat helpt het er lang om te klagen Want de orde wil Dat men het verdraagt en zwijgt stil Van oude zaken die gevielen 340 En hou die orde goed En wees dus zeker en gewis Dat uw kind nog levend is En erg goed te gemak Van allerhande zaken 345 En alzo mooi van zijn ouderdom Alsof ge hem zelf had gehouden Toen dit de koningin hoorde Verzuchtte ze met die woorden Zeven maal al ineen 350 Van blijdschap eer ze bijkwam En toen ze tot spreken kwam Van de blijdschap die ze vernam Legde ze toen haar handen tezamen Te God waart onze Vader 355 En ze zei; edele heer Ik bid u door de Goddelijke eer Dat ge me de waarheid zegt Bij uw rechte christelijkheid Of Lancelot nog leeft 360 Waar mijn hart om heeft Zoՠn droefheid en zoՠn pijn Ik mocht het vertellen nimmermeer Vrouwe, zei hij, wees niet bang Ik heb de waarheid niet gespaard 365. Ik weet wel dat hij leeft En al zijn wil heeft Van dat de dag toebehoort Ik heb geweten en gehoord Aan die hem dagelijks zien 370 En gezelschap met hem plegen Ay heer, zei ze, waar is het dan Vroeg ze de goede man Mocht ik hem zien of spreken Dat laat me mijn hart breken 375 Mijn mooie kind Lancelot Dan was mijn blijdschap groot Of van verre derwaarts zien Mocht het me alzo geschieden Ay heer, help me daartoe 380 Door uw deugd als ge weet hoe Dat bad ze hem menig maal Door onze Heer die nooit stierf Wat dat ze bad en beschimpte Hij zei hij mocht het niet doen 385 Ze mocht wel zeker zijn daarvan Want hij verloor zijn gelofte Maar ik ben wel zeker dat Dat hij in grote blijdschap was Zoveel hij het mij verhaalde 390 En voor mij vertelde Dat ik de rechte waarheid weet Om te stelpen uw leed En om te koelen uw rouw Zo breng ik u nieuws vrouwe 395 Aai heer, sprak de koningin Zeg me door de Gods minne Of hij is zijn vijanden land Of wie hem heeft in de hand Vrouwe, zei hij, neen hij niet 400 Hij troostte haar goed en zei Hij is ver van zijn vijanden Ge behoeft om hem niet wanhopig te zijn Over hem hebben ze geen macht Hij is daartoe goed bewaakt 405 En behoed van zijn vriend Die hem dagelijks dient Dus was de vrouw verheugd En bad hem door zijn deugd Dat hij in het klooster kwam 410 En zag en vernam Haar doen en haar zede En haar klooster mede Of hij iets kende van de vrouwen Dus vermaande ze hem bij zijn trouw 415 De goede man was snel beraden En zei dat hij het graag deed [1 blad + 6 katernen + 2 bladen ontbreken?] |
[bra] Behout hem god sine ghesonde Ende porren in corter stonde En dade hem noot of ander sake 420 Des was die ioncfrou te gemake Doe siet hem seggen horde Si nam orlof metten worde An den ridder ende voer vort Van hare latic staen die wort |
Behoudt hem God zijn gezondheid En besloot al gauw Of deed hem nood of andere zaken 420 Dus was de jonkvrouw te gemak Toen ze het hem zeggen hoorde Ze nam verlof met die woorden Aan de ridder en ging voort Van haar laat ik staan de woorden |
425 Die ridder ne lette niet Doe die ioncfrowe van hem sciet Ende voer wech dat hi mochte Alse die auenture sochte Ende quam ghereden bet opten dach 430 Dur .i. wout dar sijn wech lach Dar quam iegen hem in sijn ghemoet Beide tors ende te voet Liede bi groten scaren In die middelt quam gheuaren 435 Een groot die hadde brocht An sijns paerts stert geknocht Enen man met ere line Dien hi dede grote pine Want sine oghen waren verbonden 440 Ende sine hande te dien stonden Ghelijc dat menne doden wilde Die ridder metten witten scilde Quam ghereden die dat sach Hem dochte dat hi op ghenen dach 445 Ghenen scoenren ne hadde gesien Met sinen ogen dan dien [22 verzen ontbreken] [b3b] Arturs wijf van minen goede Desen laster ende dese armoede Diemen mj doet alse gi siet 450 Inne hebs verdient niet Nochtan salmen mj doden saen Ware die maeltijt ghedaen Metten ridder den gi hier siet Hine wils mj verdragen niet 455 Doe seide die witte ridder saen Here het is domheit gedaen Na dien dat hi loghent des Ende hi der coninghinnen man es Ghine daet hem vonnesse daer of 460 Hebben. inder coninghinnen hof Van des dat gi op hem wilt staden En holpe niet dat sies mj baden Sprac die ridder diene hadde geuaen Ic sal hem thouet of slaen 465 Inne lietes niet dur man die leuet No kerstendoem ontfaen heuet No dat ic hem ander vonnesse doe Dan in mijn hof ic seg v hoe Hi heft mj lasterlike ghevoert 470 Ende mijn vrouwe mijn wijf verhoert Des heuet si har lijf verloren Ende hi sals hebben sulken toren Eer hi van mj sal sceiden Hem sullen alle wijf verleiden 475 Ic salne noch tauont doden Inne lates mj niet verbloden [22 verzen ontbreken] |
425 De ridder nee draalde niet Toen de jonkvrouw van hem scheidde En voer weg dat hij mocht Als die avonturen zocht En kwam gereden later op de dag 430 Door een woud daar zijn weg lag Daar kwam hem tegen in zijn ontmoeting Beide te paard en te voet Lieden met grote scharen In het midden kwam gegaan 435 Een grote die had gebracht Aan de staart van zijn paard geknoopt Een man met een lijn Die hij deed grote pijn Want zijn ogen waren verbonden 440 En zijn handen te die stonden Gelijk dat men hem doden wilde De ridder met het witte schild Kwam gereden die dat zag Hij dacht dat hij op geen dag 445 Geen mooiere had gezien Met zijn ogen dan die [22 verzen ontbreken] Arthur’s wijf van mijn goed Deze laster en deze armoede Die men mij doet zoals ge ziet 450 Ik heb het niet verdiend Nochtans zal men mij gelijk doden Was de maaltijd gedaan Met de ridder die ge hier ziet Hij wil mij niet vrij laten 455 Toen zei de witte ridder gelijk Heer, het is domheid gedaan Nadien dat hij loochent dit En hij de koningin man is Ge laat hem vonnis daarvan 460 Hebben in de koningin hof Van dit dat gij op hem wil vastmaken Het helpt niet dat ze het me baden Sprak die ridder die hem had gevangen Ik zal hem het hoofd afslaan 465 Ik liet het niet door een man die leeft Nog christenheid ontvangen heeft Nog dat ik hem ander vonnis doe Dan in mijn hof en ik zeg u hoe Hij heeft mij lasterlijk gevoerd 470 En mijn vrouw, mijn wijf, overspel gedaan Dus heeft ze haar lijf verloren En hij zal zoՠn toorn hebben Eer hij van mij zal scheiden Hij zal alle wijven verleiden 475 Ik zal hem noch vanavond doden Ik laat me niet bang maken [22 verzen ontbreken] |
[b3va] Dar die line an was geknocht Dar die gevanghene mede was brocht Doe stac hi tsuert in sine scede 480 Si vinghen te haren speren bede Ghene ridders ende staken Alse die gerne souden gheraken Die grote ridder miste al Entie witte hadde sulc gheual 485 Dat hi den groten ridder stac Sijn spere ne booch no ne brac Dore entore den lichame Hi viel al wast hem ombequame Ter erden ende sijn herte brac 490 Die steke dede hem sulc ongemac Dat hi starf sulc was sijn gheual Sine liede waren ontwapent al Sine waenden hebben gheen ruwaert Nv waren si so sere vervaert 495 Alsi den ridder saghen hem derde Sine sochten neghenen verde Si ghingen vlien bi groten scaren Darwart dat si comen waren Har here bleef ter erden doot 500 Dur dat hi was so groot Hi hadde becoft sine ommate Die witte ridder reet siere strate Metten ghenen die was gevaen Nv hopet hi dat hi sal ontgaen 505 Ende dancte den ridder sere Diepelike der groter ere [22 verzen ontbreken] |
Daar de lijn aan was geknoopt Daar de gevangene mede was gebracht Toen stak hij de zwaard in zijn schede 480 Ze vingen tot hun speren beide Die ridders en staken Als die graag zouden raken De grote ridder miste geheel En die witte had zoՠn geluk 485 Dat hij de grote ridder stak Zijn speer boog of brak niet Door en door het lichaam Hij viel al was het hem onbekwaam Ter aarde en zijn hart brak 490 Die steek deed hem zoՠn ongemak Dat hij stierf zo was zijn geval Zijn lieden waren allen ongewapend Ze waanden geen bescherming te hebben Nu waren ze zo zeer bang 495 Toen ze de ridder hem zagen deren Ze zochten nee geen verdediging Ze gingen vlieden met grote scharen Derwaarts waarvan ze gekomen waren Hun heer bleef ter aarde dood 500 Doordat hij zo groot was Hij had bekocht zijn onbeschaamdheid De witte ridder reed zijn straat Met diegene die was gevangen Nu hoopt hij dat hij zal ontkomen 505 En bedankte de ridder zeer Diep de grote eer [22 verzen ontbreken] |
[b3vb] Op dien dach was ghesciet Ende vragede den ridder hoe hi hiet Dat hine hare noemen mochte 510 Die dat wonder dur hare wrochte Die witte ridder antworde gaf Ende seide dat hi optien dach Niet ne mach weten sinen name Mar oft hem els bequame 515 Dat hi ter vrouwen varen wilde So segt hare teiken van minen scilde Dar bi sal sine bekennen Ende die ridders vander binnen Hi seide here dat loue ic wel 520 Ic dancs v ende nieman el Naest gode dat ic ben ontgaen Van hem die mj hadde geuaen Si scieden doe met deser tale Die gone voer neder in enen dale 525 Dar hi sach enen casteel staende Dar hi toeuerlaet bewaende Die witte ridder voer van daer Ende quam cortelike dar naer Dar hi ene porte vant 530 Staende in .i. plein lant Voren an ene scone zale Dar stont ene ioncfrowe die wale Sanc. ende scone was In die porte vor tpalas 535 Dit heuet die ridder gehort Die dar quam ende reet vort [22 verzen en 13 bladen ontbreken?] |
Op die dag was geschied En vroeg de ridder hoe hij heette Dat hij haar noemen mocht 510 Die dat wonder door haar wrocht De witte ridder gaf antwoord En zei dat hij op die dag Niet nee mag weten zijn naam Maar als het hem anders geschikt is 515 Dat hij ter vrouwe gaan wilde Zo zeg haar het teken van mijn schild Daarbij zal ze hem herkennen En de ridders van er binnen Hij zei, heer dat beloof ik wel 520 Ik bedank u en niemand anders Naast God dat ik ontkomen ben Van hem die mij had gevangen Ze scheiden toen met deze woorden Diegene voer neder in een dal 525 Daar hij een kasteel zag staan Daar hij toeverlaat waande De witte ridder voer vandaar En kwam gauw daarna Daar hij een poort vond 530 Staande in vlak land Voor aan een mooie zaal Daar stond een jonkvrouw die goed Zong en mooi was In de poort voor het paleis 535 Dit heeft die ridder gehoord Die daar kwam en reed voort [22 verzen en 13 bladen ontbreken?] |
[c4ra] Dat hi des nachts ware sijn gast In enen casteel goet ende vast Si souden des morghens riden 540 Wilde hi dien nacht met hem onbiden Ter steden daer hi hem behiet Doene wilde hijs ontsegghen niet Si voeren ter herbergen beide Die witte in sanders gheleide 545 Entie sciltknapen entie ioncfrouwe Dien nacht waren si sonder rouwe Met bliscepen ende met spele Alle te samene in die zele Hier ne seghet die auenture niet 550 Van dat hem meer es ghesciet Op dese wile noch op dese vre Hier kere ic weder te arture |
Dat hij ‘s nachts zijn gast was In een kasteel goed en vast Ze zouden ‘s morgens rijden 540 Wilde hij die nacht met hem doorbrengen Ter plaatse daar hij hem zei Toen wilde hij het niet ontzeggen Ze voeren ter herberg beide Die witte in de andere zijn geleide 545 En de schildknapen en de jonkvrouw Die nacht waren ze zonder rouw Met blijdschap en met spelen Alle tezamen in die zaal Hier nee zegt het avontuur niet 550 Van dat hem meer is geschied Op deze tijd noch op dit uur Hier keer ik weer tot Arthur. |
Nv suldi horen op dese vre Hoe galet ontseide arture 555. Die coninc ende sine lieden Eer si van den foreeste scieden Hadden si venisoens genoech Dat ment op somers vor hem droech Ende keerden weder altemale 560 Tot [carde]loot in die zale Teersten dattie coninc sat Ouer taflen ende hi at Quam .i. ridder in gheuaren Dar des conincs liede waren 565 Die gewapent was ter core Hi beette vor die borch dore Ende quam ghegaen vor den coninc Dar die menege ten etene vinc Van diere saten in die zale 570 Die ridder begonste sine tale Vor den coninc ende seide Al sonder enech ander gheleide Here mj heuet hier ghesant Die beste die leuet in enech lant 575 Ende meerre eren es ghewone Dat es der scoenre gaiande sone Sine doghet die es groot Selue hiet hi galioot Hi onbiedet v dat gi v lant 580 Houden moet van siere hant [A]lso v[err]e alset gaet Hier toe nes anders gheen raet Ende [e]s nv [co]ninc ne gheen In ertrike nietmer een 585 [H]ine moet hem wesen onderdaen [E]nde van hem sijn goet ontfaen Of verliesent altemale Wildi volghen siere tale [4rb] Ende houden sijn ghebod 590 Hine leuet niet sonder god Dien hi vor v sal eren Wildi v te hem bekeren Dit onbiet hi v ende doet vraghen Hine wil niet crone draghen 595 Vor hijt al beduonghen heuet Dat in al die werelt leuet Doe seide die coninc inne weet Van mj wordet hem onghereet Te vorderne al sinen wille 600 Hier of mach hi wel suighen stille Inne achte niet van sinen ghebode Mijn lant houde ic van gode Ende van el ne ghenen man Ic salt beurien vort an 605 Inne achte op hem niet .i. aes Hi was dul ende duaes Dat hi v harwart heuet ghesent Omme alsulc .i. couent Here seide hi dats mj leet 610 Ic ben wel seker ende weet Dat gi sult v lant verliesen Ende lichte meerren scade kiesen An vwe man an vwe vrient Ic rade v dat gi minen here dient 615 Ende weset hem onderdaen Artur ne wilds niet verstaen Doe seide die gone so wil ic al Segghen datmen mj beual Mijn here onbiet v dat hi sal 620 Hetne beneme hem ongeual Comen binnen vwen lande Beide met roue ende met brande Hine laet v enen casteel niet staen Ende mach hi v seluen ghevaen 625 Ghi sijt verloren tallen daghen Dit so moghediere an beiagen Dit wetic wel also helpe mj god Dat gi ontsegt sijn ghebod Mijn here sal hier comen snemen 630 Ende v die coninghinne nemen Want men heuet hem dicke gheseit Dat in al kerstenheit Ne es also scone wijf Bidien begheret hi hare lijf 635 Doe seide die coninc vrient laet staen V baraet ic sal ontgaen Vwen here ende sijn dreghen Inne wane niet dat ic sal sijn so veghen Dat hi mj sal moghen deren 640 Ic sal mj wel iegen hem verweren [4va] Mijn lant wort hem onghereet Wonne hijt ooc het ware mj leet Met desen corten si hare tale Die ridder keerde vter zale 645 Die de botscap hadde ghedaen Hi sat op sijn ors saen Hi was ghereden wel ter cure Ay seide hi quade auenture Est here dat v nv naect 650 Met desen hi hem dane maect Ende voer van diere steden Tote tween riddren die sijns onbeden Doe vragede die coninc waleweine Ende minen here yweine 655 Of si kenden galiote Hi vraghets meneghen ghenote Sie seiden alle rechte vort Dat siere tale of hadden gehort Mar sine kendene niet 660 Noch den ridder die dane sciet Sine wisten wie hi mochte sijn Doe seide her galgantijn Hi hadde menech lant dur reden Ende wiste van vele zeden 665 Hi hadde galiote ghesien Ende was wel seker van dien Dat hi langer ende scoenre ware Beide van hude ende van hare Dan enech ridder diemen vant 670 Ende verwender in enech lant Wel ghemint van sinen lieden Men mochter wonder of bedieden Hi heuet meer ghewonnen binnen sinen liue Dan ieman die nv van wiue 675 Jn ertrike es gheboren Des wane ic seker sijn te voren Hi es houesch ende goedertiere Sijn ghelaet ende sine maniere Es eens anders ridders wert 680 Des ghenes die v lant begert Ende wes bode hier was comen Jc hebt dicke wel vernomen Mar daer omme ne seg ict niet Dat ic wil dat ghine ontsiet 685 Noch dat hi macht iegen v heuet Of enech man die nv leuet Bi den here die ons gheboot Mi ware lieuer ware ic doot Dan v die laster soude ghescien 690 Dat gi beduonghen waert van dien Dar v botscap of es comen Ende niemare of hebt vernomen [4vb] Met desen leiden si die tale Neder ende sueghen altemale 695 Van deser sake van deser dinc Doe seide die here die coninc Hi wilde des ander dages varen Metten ghenen die daer waren Jaghen in dat foreest 700 Dar hi bewaende wildes meest Alse hi misse hadde gehort Alst comen ware so vort Die nacht waren si te samen daer Des hem die dach verbaerde claer 705 Doe stont op die coninc Omme te volbrenghene sine dinc Dar hi hem te voren of vermat Dat hi varen soude vter stat Omme te iaghene in dat wout 710 Si ghereiden hem ionc ende out Die metten coninc te ridene plagen Tallen stonden alse hi voer iaghen Die coninc horde des morghens vroe Misse ende menech man dar toe 715 Doe voeren si ter iacht waert Van desen latic staen die vaert Hoe si van der borch scieden Die coninc artur ende sine lieden Dese tale so latic 720 Jc sal v tellen van hem .i. stic Die de vergaderinghe verwan Hort hier van den seluen man |
Nu zal je horen op dit uur Hoe Galioot ontzei Arthur. 555. De koning en zijn lieden Eer ze van het bos scheiden Hadden ze wildbraad genoeg Dat men het op pakpaarden voor hem droeg En keerden weer allemaal 560 Te Carmeloet in de zaal En ten eerste dat de koning zat Aan tafel en hij at Kwam er een ridder binnen Daar de konings lieden waren 565 Die gewapend waren ter keuze Hij steeg af voor de burcht deur En kwam gegaan voor de koning Daar menigeen te eten begon Van die er zaten in die zaal 570 De ridder begon zijn verhaal Voor de koning en zei Al zonder enige ander geleide Heer, ik ben hier gezonden De beste die leeft in enig land 575 En meer eer is gewoon Dat is de zoon van de mooie Gaiand Zijn deugd die is groot Zelf heet hij Galjoot Hij ontbied u dat gij uw land 580 Houden moet van zijn hand Alzo ver als het gaat Hiertoe nee is geen andere raad En er is nu nee geen koning In aardrijk niet meer een 585 Hij moet hem onderdanig wezen En van hem zijn goed ontvangen Of het helemaal verliezen Wil ge volgen zijn woorden En houden zijn gebod 590 Hij leeft niet uitgezonderd God Die hij voor u zal eren Wilde ge u tot hem bekeren Dit ontbied hij u en laat vragen Hij wil geen kroon dragen 595 Voor hij alles bedwongen heeft Dat in de hele wereld leeft Toen zei de koning, ik weet Van mij wordt het hem ongeschikt Te bevorderen al zijn wil 600 Hiervan mag hij wel stil zwijgen Ik acht niets van zijn gebod Mijn land houd ik van God En van anders geen man Ik zal het dragen voortaan 605 Ik acht op hem niets Hij is dol en dwaas Dat hij u hierheen heeft gezonden Om al zo’n voorwaarde Her, zei hij, dat is me leed 610 Ik ben wel zeker en weet Dat gij uw land zal verliezen En licht meer schade kiezen Aan uw mannen, aan uw vrienden Ik raad u aan dat ge mijn heer dient 615 En hem wezen onderdanig Arthur nee wilde het niet verstaan Toen ze diegene, dan wil ik alles Zeggen dat men mij beval Mijn heer ontbied u dat hij zal 620 Tenzij hem beneemt ongeval Komen binnen uw land Beide met roven en met branden Hij laat u geen kasteel staan En kan hij u zelf vangen 625 Ge bent verloren te alle dagen Dit zo mag je er aan bejagen Dit weet ik wel alzo helpt mij God Dat ge ontzegt zijn gebod Mijn heer zal hier spoedig komen 630 En u de koningin nemen Want men heeft hem vaak gezegd Dat in geheel christenheid Niet is alzo mooi wijf Daarom begeert hij haar lijf 635 Toen zei de koning, vriend laat staan Uw bedrog zal ik ontgaan Uw heer en zijn dreigen Ik waan niet dat ik zo onbeheerd zal zijn Dat hij mij zal mogen deren 640 Ik zal me goed tegen hem verweren Mijn land wordt hem ongeschikt Won hij het ook het was me leed Met dit kortten ze hun woorden De ridder keerde uit de zaal 645 Die de boodschap had gedaan Hij zat gelijk op zijn paard Hij was gereden zoals men het wenst Al zei hij een slecht verhaal Is het leger dat u nu naakt 650 Met deze hij hem vandaan maakt En voer van die plaats Tot twee ridders die op hem wachtten Toen vroeg de koning Walewein En mijn heer Ywein 655 Of ze kenden Galioot Hij vroeg het menige gelijke Ze zeiden allen recht voort Dat ze er woorden van hadden gehoord Maar ze kende hem niet 660 Noch de ridder die vandaan scheidde Ze wisten niet wie hij mocht zijn Toen zei heer Galgantijn Hij had menig land doorreden En wist van vele zeden 665 Hij had Galioot gezien En was wel zeker van die Dat hij langer en mooier was Beide van huid en van haar Dan enige ridder die men vond 670 En weelderiger in enig land Goed bemind van zijn lieden Men mocht er wonder van aanduiden Hij heeft meer gewonnen binnen zijn leven Dan iemand die nu van wijven 675 In aardrijk is geboren Dat waan ik zeker zijn tevoren Hij is hoffelijk en goedertieren Zijn gelaat en zijn manieren Is een andere ridder waard 680 Diegene die uw land begeert En waarom de bode hier was gekomen Ik heb het vaak wel vernomen Maar daarom nee, zeg ik het niet Dat ik wil dat ge hem ontziet 685 Noch dat hij macht tegen u heeft Of enige man die nu leeft Bij de Heer die ons gebood Mij was het liever was ik dood Dan u die laster zou geschieden 690 Dat gij bedwongen werd van die Daar u de boodschap van is gekomen En nieuws van hebt vernomen [4vb] Met deze legden ze het gesprek Neer en zwegen allemaal 695 Van deze zaak en van dit ding Toen zei de heer de koning Hij wilde de volgende dag gaan Met diegene die daar waren Jagen in dat bos 700 Daar hij waande het meest wild Als hij de mis had gehoord Als het zo voort was gekomen Die nacht waren ze tezamen daar Dat hen de dag helder openbaarde 705 Toen stond de koning op Om te volbrengen zijn ding Daar hij hem tevoren van vermat Dat hij gaan zou uit de stad Om te jagen in dat woud 710 Zo bereiden zich jong en oud Die met de koning te rijden plagen Te alle stonden als hij voer jagen De koning hoorde ‘s morgens vroeg Mis en menige man daartoe 715 Toen voeren ze ter jacht waart Van deze laat ik de vaart staan Hoe ze van de burcht scheiden De koning Arthur en zijn lieden Dit verhaal zo laat ik 720 Ik zal u vertellen van hem een stuk Die de verzameling overwon Hoort hier van dezelfde man. |
Hoe lantsloots ors int water ran Ende hoe .ij. ruesen verwan 725. Alse die ridder met siere cracht Hadde verwonnen ende onderbracht Die vergaderinge algader Dancte hijs gode onsen vader Dat hi sijns moeste pleghen 730 Ende hi tes ridders huus hadde ghelegen Met eren ende met minnen Die vore diere coninghinnen Sculdich te bliuene was Wilde hi niet vergheten das 735 Hine stont op des morgens vroe Ende ghereide hem dartoe Met sinen wapinen met sinen ghegaren Hi nam orlof an diere waren Alse die te lettene niene begherde 740 Ende volgede sinen werde Daer hine leden wilde Mar die ridder milde Liet sine sciltknechte daer Ende die ioncfrowe die blont haer [1 dubbelblad ontbreekt] |
Hoe Lancelot’ s paard in het water sprong. En hoe hij 2 reuzen overwon. 725. Toen de ridder met zijn kracht Had overwonnen en onderbracht De verzameling allemaal Bedankte hij het God onze vader Dat hij het zijne moest plegen 730 En hij te ridders huis had gelegen Met eren en met minnen Die voor die koningin Schuldig te blijven was Wilde hij niet vergeten dat 735 Hij stond op ‘s morgens vroeg En bereidde hem daartoe Met zijn wapens met zijn uitrusting Hij nam verlof aan die er waren Als die te letten niet begeerden 740 En volgde zijn waard Daar hij hem leiden wilde Maar die milde ridder Liet zijn schildknecht daar En de jonkvrouw die blond haar [1 dubbelblad ontbreekt] |
[c5ra] 745. Hoet metten ridder was comen Ende dat hem ghepense hadde benomen Sine herte ende sinen sin Altemale meer no min Omme siere vrouwen der coninghinnen 750 Doe ledese her ywein daer binnen Dar die coninghinne lach Tere venstren ende vut sach Hi seide hare ende dede verstaen Dattene dani[u]net hadde gevaen 755 Den ridder die daer te voren Nalics hadde sijn lijf verloren In dat water datter liep Ende daer sie an gode omme riep Doe sprac arturs wijf die vrouwe 760 Here dani[u]net bi vwer trouwe Hoe quamedi ne helets niet An den ridder dien men hier siet Vrouwe antworde dani[u]net Hine keerde ter were niet .i. let 765 Teerste dat ickene hadde bestaen Liet hi hem sonder were vaen Alse .i. versaghet man Doe seide ywein [ic bevelene dan] Her daniunet tuwer [ghenaden] 770 Mi ware leet quame hi [te scaden] Ende gi hem dadet [meerre toren] Dan hi hadde [verdient hier voren] Doe hi in dat water [lach] Die vrouwe [mercte ende besach] 775 Den ridder ende hi [dochte hare] Die scoenste die[n] si nie ware Met haren oghen hadde ghesien Die vrouwe [.... mettien] Den ridder [dien brochte daer] 780 Si maendene [of hi wiste waer] Dattie ridder [was gheboren] Ende of hine [iet kende daer te voren] Die [dulle ridder sprac neen ic niet] Anders [dan ghiere alle siet] 785 Alse die [witte ridder horde] Der vrouwen [sprake ende worde] Kende [hise bi hare tale] Hi sloech [sijn houet op altemale] Ende besachse [met groten ghere] 790 Hi hadde vor hem brocht [sijn] spere Ende hi helt dwers [vor] sijn herte Die van minnen [doghet smerte] Dur siere vrouwen [der coninghinnen] Dat hi was al [tenden sinnen] 795 Dat hi dat [spere vallen liet] Ter erden nochtan ne [mercte his] niet [5rb] Vte siere hant wel ghereet Ende tyser van haren clede sneet Een groot stuc dat vor hem lach 800 Doe seide ywein doe hi dat sach Vrouwe dese ridder is tongemake Dats openbare bi eneger sake Datne weti[c wat] hem es ghesciet Dat hi hem aldus vanghen liet 805 Den alre blodesten die nv leuet Entie ne ghenen sin ne heuet Ende dat hi sijn spere liet vallen Dus ter erden vor ons allen Dat dede hem emmer suaer verdriet 810 [Noch ne] sprac hi iegen v niet Ic sal hem vragen wie hi es Wil hi mi berechten des Bi der trouwen die gi sijt sculdich mj Sprac her ywein wie si di 815 Ic soudt weten harde gerne Mine staets niet wel tonberne Die ridder sach al omme hem Ende hi antworde here ic ben Een ridder dat mogedi wel sien 820 Mijn her ywein sprac mettien Tote hem dien hi sach vor hem staen Ende seide nv sidi hier gheuaen Mar ic heb v in mijn gheleiden Waneer dat gi van hier wilt sceiden 825 Ghi moget varen daert v voeghet Oft v hier niet ne ghenoeget Daer gi ghebiet vwer straten Ghine duruet dur hem niet laten Die v hier brochte gheuaen 830 Mar wi souden gherne verstaen Ic entie ghene die hier sijn inne Ende mijn vrouwe die coninghinne Wane gi sijt ende waer gi vaert Ende hoe dat gi gheheten waert 835 Voeghet v ende waert v wille Entie andre sueech al stille Hine sprac noch mar .i. wort Ic ne mach v niet berechten vort Dit was al dat hi daer seide 840 Mijn her ywein sprac sonder beide Vrouwe ic hebbene in mijn gheleiden Wildi ic latene hene sceiden Iegen den ghenen diene hier brochte Die vrouwe loech ende dochte 845 Si soudene versoenen wel Die meneghe helter omme sijn spel Ende loegher omme sere Dat die ridder was vten kere [5va] Bi al dat si consten verstaen 850 Mijn her ywein lede wech saen Den ridder den graet neder Ende gaf hem sijn spere weder Hi wijsde hem waer hi sach Die brugge die ouer twater lach 855 Dar hi te voren ouer leet Hi seide dattie ridder reet Al die rechte herstrate voren Dien hi waende hebben verloren Tenden woude dat daer lach 860 Ende dat men[n]e daer riden sach Doe scieden si bi deser sake Die ridder was sere tongemake Van minnen ende hadde therte suaer Dur des wille dat hi was so naer 865 Siere vrouwen der coninghinne Met pinen leuede hi in sinen sinne So sere hadde hi sijn sins vergheten Nv was hi weder op gheseten Optat ors dat hi liet staen 870 Doe hi in die borch quam gegaen Tenden ander bruggen voet Hi voer wech met groter spoet Ten woude wart sonder sparen Daer sijn werd was in gheuaren 875 Ende her ywein ghenc altehant Ter herbergen daer hi vant Staende sijn ouer scone paert Hi sat op ende volgede ter vaert Den ridder die daer voer voren 880 Mijn her ywein reet sonder sporen Ende volgede den ridder milde Omme dat hi weten wilde Warwart hi varen soude Dander quam binden woude 885 Die daer sinen wert sochte Toter wilen dat hem dochte Op enen berch staen .i. spere Dat gehelpich was ter were Met enen blakenden ponioene 890 Doe voer darwart die ridder coene Omme te wetene niemare Wes dat spere ware Ende wiet opten berch brochte Het was die ridder dien hi sochte 895 Hi quam iegen sinen gast weder Ghedalet den berch neder Doe sie quamen te gemoete Daerne was ander ghiene groete Dan si hem fellike onder saghen 900 Die wert begonste den ridder vragen [5vb] Waer omme hi hem volgede daer Ende hem comen durste so naer Doe sprac die ridder [onuer]uaert Ic wil vwe wapine ende v paert 905 Dat es dat ic an v beghere Ende die andre verrechte sine spere Ende seide dat hi hem niet ne gaue Een penewart van siere haue Si trecten achter haestelike 910 Ende omme haelden [.......]telike Die wert stac sinen gast so Dat hi sijns speres wart onvro Ende het alte stucken brac Ende die ridder den waert weder stac 915 Ende gheraectene so wel Dat hi van den orse vel Ende keerde die voete opwaert Die goede ridder nam dat paert Dat hi vor hem staende sach 920 Ende brocht sinen wert d[ae]r hi lach Hi hiet hem dat hiere op sate Die fel was sere vtermate Hi gaf hem goeden orl[of] Ende keerde weder in sijn hof 925 Wacht v vort van quaden zeden Ende van alre dorperheden Oppe dat latic v varen Ic sal v leuen nv hier sparen Doe seide die ridder diere lach 930 Bi al dat god gheleesten mach Aldus ne sciede ic van v heden Ware ic also wel alse gi ghereden Ic soude v doden of gi mj Of gi sijt van herten vri 935 So betet neder nv ter erden Laet ons becorten metten suerden Dien strijt die wi hebben bestaen Of gi sult mj [.....] ontgaen Nemmermeer [ne beja]gedi lof 940 Doe bete hi t[er] erden of Jegen den ghenen die daer lach Ende hi spranc op alse hi dat sach Si trecten die suerde bede Met haesticheden vter scede 945 Alse die ghene die vechten wilden Si deckeden hem met haren scilden Si ondersloeghen hem ende staken Lange wile eer si meer spraken Met suaerden die waren scarp 950 Harlijc sinen scilt warp Dicke wile vor sijn ansichte Ende ondersloeghen hem ghedichte [8 bladen ontbreken?] |
745. Hoe het met de ridder was gekomen En dat hem gepeins had benomen Zijn hart en zijn geest Allemaal meer of min Om zijn vrouwe de koningin 750 Toen leidde ze heer Ywein daar binnen Daar de koningin lag Ter venster en naar buiten keek Hij zei haar en liet verstaan Dat ge hem dan niet had gevangen 755 De ridder die daar tevoren Bijna zijn lijf had verloren In dat water dat er liep En daar ze aan God om riep Toen sprak Arthurՠs wijf, die vrouwe 760 Heer, dat niet bij uw trouw Hoe kwam ge hier, nee verheel het niet Aan de ridder die men hier ziet Vrouwe, antwoordde hij, dat niet Hij keerde te verweer niet een lid 765 Ten eerste dat ik het had bestaan Liet hij hem zonder verweer vangen Als een bange man Toen zei Ywein, ik beval hem dan Heer, dan aan u tot uw genade 770 Mij was het leed kwam hij tot schade En ge hem deed meer toorn Dan hij had verdiend hier tevoren Toen hij in dat water lag De vrouwe merkte en zag 775 De ridder en hij dacht ze De mooiste die ze nergens Met haar ogen had gezien De vrouwe .... meteen De ridder die hem bracht daar 780 Ze maande hem of hij wist waar Dat de ridder was geboren En of hij hem iets kende daar tevoren De dolle ridder sprak, neen ik niet Anders dan ge hier allen ziet 785 Toen de witte ridder hoorde De vrouw haar taal en woorden Herkende hij haar bij haar taal Hij sloeg zijn hoofd op helemaal En bezag haar met groot verlangen 790 Hij had voor hem gebracht zijn speer En hij hield het dwars voor zijn hart Die van minnen gedoogt smart Door zijn vrouwe de koningin Dat hij was bijna uitzinnig 795 Zodat hij de speer liet vallen Ter aarde, nochtans nee merkte hij het niet Uit zijn hand goed gereed En het ijzer van haar kleed sneed Een groot stuk dat voor hem lag 800 Toen zei Ywein toen hij dat zag Vrouwe, deze ridder is te ongemak Dat is openbaar door enige zaak Dat nee weet ik wat hem is geschied Dat hij hem aldus vangen liet 805 De aller bangste die nu leeft En die geen geest nee heeft En dat hij zijn speer liet vallen Aldus ter aarde vor ons allen Dat deed hem immer het zware verdriet 810 Noch nee sprak hij tegen u niet Ik zal hem vragen wie hij is Wil hij mij berichten dit Bij de trouw die gij mij schuldig bent Sprak heer Ywein, wie ben je 815 Ik zou het erg graag weten Me staat het niet goed te ontberen De ridder zag al om hem En hij antwoordde; heer ik ben Een ridder dat kan je wel zien 820 Mijn heer Ywein sprak meteen Tot hem die hij voor hem zag staan En zei, nu ben je hier gevangen Maar ik heb u in mijn geleide Wanneer dat ge van hier wil scheiden 825 Ge mag gaan daar het u voegt Als het u hier niet nee genoegt Daar ge gaat uw straat Ge behoeft het door hem niet te laten Die u hier bracht gevangen 830 Maar wij zouden graag verstaan Ik en diegene die hier binnen zijn En mijn vrouwe de koningin Waarvan ge bent en waarheen ge gaat En hoe dat ge genoemd werd 835 Voegt het u en was het uw wil En de andere zweeg geheel stil Hij sprak noch maar 1 woord Ik nee mag het u niet voortbrengen Dit was alles dat hij daar zei 840 Mijn heer Ywein sprak zonder te wachten Vrouwe, ik heb hem in mijn geleide Wilde ik hem heen laten gaan Tegen diegene die hem hier bracht De vrouwe lachte en dacht 845 Ze zouden wel verzoenen Want menigeen hield er om zijn spel En lachte er zeer om Dat die ridder was uitzinnig Door alles dat ze konden verstaan 850 Mijn heer Ywein leidde gelijk weg De ridder de trap neder En gaf hem zijn speer weer Hij wees hem waar hij zag De brug die over het water lag 855 Daar hij tevoren over ging Hij zei dat die ridder reed Al de rechte legerstraat voor Die hij waande te hebben verloren Naar het woud dat daar lag 860 En dat men hem daar rijden zag Toen scheidden ze met deze zaak De ridder was zeer te ongemak Van minnen en had het hart zwaar Doordat hij was zo nabij 865 Zijn vrouwe de koningin Met pijn leefde hij in zijn geest Zo zeer had hij zijn geest vergeten Nu was hij weer opgezeten Op dat paard dat hij liet staan 870 Toen hij in de burcht kwam te gaan Tot de andere brug te voet Hij voer weg met grote spoed Ter woud waart zonder sparen Daar zijn waard in was gegaan 875 En heer Ywein ging gelijk Ter herberg daar hij vond Staan zijn uiterst mooie paard Hij zat op en volgde ter vaart De ridder die daarvoor voer 880 Mijn heer Ywein reed zonder sporen En volgde de milde ridder Omdat hij weten wilde Werwaarts hij gaan zou De ander kwam in het woud 885 Die daar zijn waard zocht Tot de tijd dat hij dacht Op een berg staan een speer Dat behulpzaam was te verweer Met een blikkerende wimpel 890 Toen voer derwaarts de koene ridder Om nieuws te weten Wiens speer dat was En wie het op de berg had gebracht Het was de ridder die hij zocht 895 Hij kwam tegen zijn gast weer Afgedaald van de berg neer Toen ze tegemoet kwamen Daar nee was van de ander geen groet Dan ze zich fel bekeken 900 De waard begon de ridder te vragen Waarom hij hem daar volgde En bij hem zo dichtbij durfde te komen Toen sprak de ridder onvervaard Ik wil uw wapens en uw paard 905 Dat is dat ik van u begeer En de andere richtte zijn speer En zei dat hij het hem niet gaf Iets van zijn have Ze trokken haastig achteruit 910 En omhaalden .......telike De waard stak zijn gast zo Dat hij van zijn speer droevig werd En het geheel in stukken brak En de ridder de waard weer stak 915 En raakte hem zo goed Zodat hij van het paard viel En keerde de voeten omhoog De goede ridder nam dat paard Dat hij voor hem zag staan 920 En bracht het zijn waard daar hij lag Hij zei hem dat hij er op zat Die uitermate zeer fel was Hij gaf hem goed verlof En keerde weer in zijn hof 925 Wacht u voort van kwade zeden En van alle schandelijkheden Op dat laat ik u gaan Ik zal uw leven nu hier sparen Toen zei de ridder die er lag 930 Bij alles dat God beschikken mag Aldus nee scheid ik van u heden Had ik alzo goed als gij gereden Ik zou u doden of gij mij Of gij bent van hart edel 935 Zo stijg neer nu ter aarde Laat het ons bekorten met de zwaarden Die strijd die we hebben bestaan Of ge zal me ..... ontgaan Nimmermeer nee bejaag je lof 940 Toen steeg hij af ter aarde Tegen diegene die daar lag En hij sprong op toen hij dat zag Ze trokken beide hun zwaarden Met haast uit de schede 945 Als diegene die vechten wilden Ze bedekten zich met hun schilden Ze sloegen elkaar en staken Lange tijd eer ze meer spraken Met zwaarden die scherp waren 950 Harlijc zijn schild wierp Dikwijls voor zijn aanzicht En sloeg hem vaak [8 bladen ontbreken?] |
[d6ra] Doe ment mj verstanden dede Noch moester .i. ander wesen mede 955 Die arsatre sonder ersatrie Doe seide die ghene bi sente marie Doe hi arturs tale verstoet Hier of sal ic v maken vroet Bet dan hijt v heuet ghespellet 960 Dien gi den droom van eersten vertellet Des sijt here al onueruaert God selue dats die liebaert Ende die v berechte van dien Hi waendene int water hebben ghesien 965 Nietmeer ne moghe wi wesen Buter werelt ende ghenesen Dan die visch nacht no dach Vten watre wesen mach Die v dit te voren brochte 970 Dat hem die liebart int water dochte Hi was besondicht sekerlike Hi haddene wel in hemelrike Gehesien. ne waren die sonden Dar hi mede was ghebonden 975 Bidien ware .i. man van sonden Claerlike wel onbonden Hi soude harde uele sien Des hem nv niet mach ghescien Sijt seker des si waren in sonden 980 Die clerke die v dit onbonden Nochtan waren si van sinne vroet Sijt seker des die diet verstoet Alne wisten si niet wat spellede Wantse hare sonden beduellede 985 Die liebaert spellet god Sekerlike sonder spod Dat wil ic v gheleesten Die liebaert es here bouen allen be[e]sten Also es god van hemelrike 990 Here bouen al ertrike Nv heb ic v here coninc gheseit Van den liebaerde die waerheit Wat hi spellet ende wat hi es Des sijt seker ende ghewes 995 Doe vragede echter die coninc Ay here berecht mj van ere dinc Dat v lone sente marie Wat die ersatre sonder ersatrie Bediet. here dur vwe omoet 1000 Jc souts gerne wesen vroet Doe antworde hi den coninc Ay here dits ene vremde dinc Te meer dat ic v besie Alse uele te dulre dinct gi mie [6rb] 1005. Dat gi dit niet ne verstaet Ghi hebt harde kranken raet Ghi mochtet verstaen wel ende horen Bi den exemple van hier te voren Dat ic v van den liebaert seide 1010 Die auenturen onderuolgen hem beide Mar ic heb v so uele berecht Jc sal v des bet bevroeden echt Niet dur vwen wille allene Mar dur die werelt al ghemene 1015 Dat siere op merken sullen Beide die vroeden entie dullen Die aersatre bediet god mede Want men vint in ghene stede Ersatre sonder salue ne ghene 1020 Sonder onsen here god allene Ende alle die ersaters die leuen God onse here heuet hem ghegeuen Den sin daer si bi werken Die ons allen moete ghesterken 1025 Ende dat si kennen alle saken Dar men salue of mach maken Ende die stene also ghelike Die men vint in ertrike Dar cracht an leghet groot of clene 1030 Dat es bi onsen here allene Al consten si den licham ghenesen Het moeste al bi gode wesen Dar si die v[r]oetscap nemen an Mar ic seg v dat nieman can 1035 Die ziele ghenesen van haren sonden Dat siere of wert ontbonden Ende suuer ende rene Sonder onse here god allene Hi mach onbinden ende ghenesen 1040 Hier bi so mach god wel wesen Ersater sonder ersatrien Doe seide die coninc ic wils wel lyen Dat gi segt dat es waer Echt sprac die goede man daer naer 1045 Wanneer dat .i. man steruet Entie licham bederuet Berouwet hem sine misdaet Eer die ziele vten lichame gaet Ende onsen here gode minnet 1050 Met goeder herten ende kinnet Al ware hi die besondichste die leuet In dien dat hi berounesse heuet Ende te bichten gaet Fraeilike van siere misdaet 1055 God brenct die ziele te siere hant Ende bescermet se iegen den viant [6va] Hine doeter anders niet an Hi gheselt wel enen man Ende die ziele also ghelike 1060 Ende brinct te sinen hemelrike Sonder salue ende stene Ende andre arsatrie ne ghene Mar die hier ersatrien plien Alsi ene wonde hebben besien 1065 Of ander euel dat dert den man Si moeten dat cruut soeken dan Dar si den man bi ghenesen Sal hi gheganset wesen Ende also hiere al heuet toe gedaen 1070 Wat dat hi can verstaen Datten sieken coemt te baten Wilne hem die doot niet laten Sie nemet wel den lichame Est hem lief of bequame 1075 Die ersatre ne macht niet weren Sine salue ne diet niet .ij. peren Die gone moet sijn lijf begheuen Mar god lanct den man sijn leuen Ende geuet hem ghesonde 1080 Ende doetene leuen tote[r] stonde Dat hi hemelrike verdient Het doet goet wesen gods vrient Nv heb ic v here coninc vertellet Wat des [.ij.] saken spellet 1085 Die ersatre entie [liebaert] Dar gi so of waert vervaert Doe seide die coninc god lone v here Ghi be[rec]ht mj no min no mere Dan alle waerhede 1090 Dat god dur sine omoedichede Vwe ziele moete betalen Ende te sinen rike halen Hoe gerne soudic sien Dat gi mj berecht van dien 1095 Wat die bloeme spellet Ghi hebt mj uele ghetellet Dat ic kenne ende het is waer Sprac die coninc inne quam nie daer Dat ic enege bloeme sach 1100 Die manne raet gheuen mach Want sine connen niet spreken Bi wat saken bi wat treken Mach wesen die raet van der bloemen Inne horde noit noemen 1105 Doe antworde die goede man Jc sals v berechten dan Hoe bloeme mach gheuen raet Want het al an die bloeme staet [6vb] Dat ic hebbe gheseit en[de] seggen sa[l] 1110 Die bloeme si beslutet al Ersatre ende liebaert Jc ben te segghene onveruaert H[o]e die bloeme spreken can D[a]r leghet uele dogeden an 1115 Alse gi hier moget scouwen Die bloeme draghet crone bouen allen vrouwen Ende bouen alle die nv leuen Ende onder gode best raet can geuen Van hare quam die vrucht allene 1120 Daer alle dinc groot ende clene Bi leuet ende es onthouden Si es met rechte bloeme ghescouden Si voet ziele ende lichame Van hem daert hare es bequame 1125 Ende dies hier verdienen can Es het wijf ofte man Sal ic v der wareit lyen Ende die voede in der preierien Hem .v.m. tere scaren 1130 Daer die .xij. manden waren Vervollet van den relieue Dit vintmen noch ghescreuen in brieue S[al] ic v die wareit bedieden H[ets] die vrucht dar die israelsche lieden 1135 Bi waren onthou[d]en .xv. iaer In die woestine dat was waer D[ar si] leueden te diere vre A[ldu]s seget die scrifture B[i d]er heliger ingle spise 1140 In der maniere in der wise Leueden si ende waren daer In der woestine .xv. iaer Het was die vrucht daer ioseph die vrie Die was van den lande van abaromatie 1145 Waren onthouden ende sine ghesellen Sal ic v die wareit tellen Optie wile dat si vernamen Ende van premissione quamen Jn dat vremde lant 1150 Daer se god hadde ghesant Bi siere bede bi siere macht Want hi hadde wel die cracht Het es die bloeme daer die kerke Bi es gheleert ende scone gewerke 1155 Het es die bloeme sijt seker das Daer god of gheboren was D[ie em]mermeer sal gheduren J[egen] gewonte van naturen S[i] es der werelt toeuerlaet 1160 Ende mach verdingen onse mesdaet [7 bladen + 3 katernen + 3 bladen ontbreken?] |
Toen men het mij liet verstaan Noch moest er een andere mede wezen 955 De arts zonder geneesmiddelen Toen zei diegene; bij Sint Maria Toen hij Arturs taal verstond Hiervan zal ik u bekend maken Beter dan hij het u heeft gespeld 960 Die gij de droom als eerste vertelde Dus wees heer, geheel niet bang God zelf dat is de leeuw En die u berichtte van die Hij waande hem in het water te hebben gezien 965 Niet meer nee mogen we wezen Buiten de wereld en genezen Dan de vissen nacht nog dag Uit het water wezen mag Die u dit tevoren bracht 970 Dat hij de leeuw in het water dacht Hij had gezondigd zeker Hij had hem wel in hemelrijk Gezien, tenzij die zonden Daar hij mede was gebonden 975 Omdat hij was een man van zonden Duidelijk goed ontbonden Hij zou erg veel zien Dat hem nu niet mag geschieden Wees zeker dat ze waren in zonden 980 De klerk die u dit verklaarde Nochtans was hij van geest verstandig Wees zeker dus die het verstond Al nee wist hij niet wat hij voorspelde Want zijn zonden hem bedwelmde 985 Die leeuw betekent God Zeker zonder spot Dat wil ik u mededelen De leeuw is heer boven alle beesten Alzo God is van hemelrijk 990 Heer boven het gehele aardrijk Nu heb ik u heer koning gezegd Van de leeuw de waarheid Wat hij voorspelt en wat hij is Dus wees zeker en gewis 995 Toen vroeg echter de koning Ay heer, bericht mij van een ding Dat Sint Maria u beloont Wat de dokter zonder geneesmiddelen Betekend, heer door uw ootmoed 1000 Ik zou het graag willen weten Toen antwoordde hij de koning Ay heer, dit is een vreemd ding Te meer dat ik u bezie Alzo veel te dol lijkt ge mij 1005. Dat gij dit niet nee verstaat Gij hebt erg zwakke raad Gij mocht het wel verstaan en horen Bij het voorbeeld van hier tevoren Dat ik u van de leeuw zei 1010 De avonturen volgen hen beide Maar ik heb u zoveel bericht Ik zal het u echt beter laten verstaan Niet door uw wil alleen Maar door de wereld algemeen 1015 Dat ze er op merken zullen Beide de verstandige en de dommen De dokter betekent God mede Want men vindt in geen plaats Dokter zonder zalf nee geen 1020 Uitgezonderd onze heer God alleen En alle dokters die leven God onze heer heeft hen gegeven De geest daar ze bij werken Die ons allen moeten versterken 1025 En dat ze kennen alle zaken Daar men zalf van mag maken En de edelstenen alzo gelijk Die men vindt in aardrijk Daar kracht aan ligt groot of klein 1030 Dat is bij onze Heer alleen Al konden ze het lichaam genezen Het moest alles door God wezen Daar ze de kennis van aannemen Maar ik zeg u dat niemand kan 1035 De ziel genezen van haar zonden Dat ze er van wordt ontbonden En zuiver en rein Uitgezonderd onze heer God alleen Hij mag ontbinden en genezen 1040 Hierbij zo mag God wel wezen Dokter zonder geneesmiddelen Toen zei de koning, ik wil het wel belijden Dat gij zegt dat is waar Echt sprak die goede man daarna 1045 Wanneer dat een man sterft En het lichaam bederft Berouwt hem zijn misdaad Eer de ziel uit het lichaam gaat En onze heer God mint 1050 Met goed hart en erkent Al was hij de zondigste die leeft Indien dat hij berouw heeft En te biechten gaat Eerlijk van zijn misdaad 1055 God brengt de ziel naar zijn hand En beschermt het tegen de vijand Hij doet er niets anders aan Hij geselt wel een man En de ziel alzo gelijk 1060 En brengt het naar zijn hemelrijk Zonder zalf en stenen En andere dokters nee geen Maar die hier geneeskunst plegen Als ze een wond hebben bezien 1065 Of ander euvel dat deert de man Ze moeten dat kruid zoeken dan Daar ze de man mee genezen Zal hij genezen wezen En alzo hij er heeft toegedaan 1070 Wat dat hij kan verstaan Dat het de zieke komt te baten Wil nee hem de dood niet laten Ze neemt wel het lichaam Is het hem lief of bekwaam 1075 Die dokter nee mag het niet verweren Zijn zalf dient tot niets Diegene moet zijn lijf begeven Maar God verlengt de man zijn leven En geeft hem gezondheid 1080 En laat hem leven tot de stonde Dat hij hemelrijk verdient Het doet goed te wezen Gods vriend Nu heb ik u heer koning vertelt Wat dus die twee zaken voorspelt 1085 De dokter en de leeuw Daar ge zo bang van was Toen zei de koning, God beloont het u heer Gij bericht me nog min of meer Dan alle waarheid 1090 Dat God door zijn ootmoed Uw ziel moet betalen En tot zijn rijk halen Hoe graag zou ik zien Dat gij mij bericht van die 1095 Wat die bloem voorspelt Ge hebt mij veel vertelt Dat ik ken en het is waar Sprak de koning, ik kwam niet daar Dat ik enige bloem zag 1100 Die mannen raad geven mag Want ze kunnen niet spreken Bij wat zaken, bij wat streken Mag wezen de raad van de bloemen Ik hoorde het nooit noemen 1105 Toen antwoordde die goede man Ik zal het u berichten dan Hoe bloemen raad mogen geven Want het al aan die bloemen staat [6vb] Dat ik heb gezegd en zeggen zal 1110 De bloemen, ze omsluiten alles Dokter en leeuw Ik ben te zeggen onvervaard Hoe de bloemen spreken kunnen Daar ligt vele deugden aan 1115 Zoals ge hier mag aanschouwen De bloem draagt kroon boven alle vrouwen En boven allen die nu leven En onder God het beste raad kan geven Van haar kwam die vrucht alleen 1120 Daar alle dingen groot en klein Van leven en worden onderhouden Ze is met recht bloem gescholden Ze voedt zielen en lichamen Van hen daar het haar bekwaam is 1125 En die het hier verdienen kan Is het wijf of man Zal ik u de waarheid belijden En die voedde in de vlaktes Hem 5000 te ene schaar 1130 Daar de 12 manden waren Gevuld met de overblijfsels Dit vindt men noch geschreven in brieven Zal ik u de waarheid aanduiden Het is de vrucht daar de Isralisch lieden 1135 Bij waren onthouden 40 jaar In de woestijn, dat was waar Daar ze van leefden te die tijd Aldus zegt ons de Schrift Bij de heilige engelen spijs 1140 In die manier en in die wijze Leefden ze en waren daar In de woestijn 40 jaar Het was die vrucht daar Jozef die edele Die was van het land van Arimatea 1145 Waren onthouden en zijn gezellen Zal ik u de waarheid vertellen Op de tijd dat ze vernamen En van het land van belofte kwamen In dat vreemde land 1150 Daar God ze had gezonden Bij zijn bede en nij zijn macht Want hij had wel de kracht Het is de bloem daar de kerk Bij is geleerd en mooie gemaakt is 1155 Het is de bloem wat zeker is Daar God van geboren was Die immermeer zal duren Tegen gewoonte van natuur Het is de wereld toeverlaat 1160 En mag vrijpleiten onze misdaad [7 bladen + 3 katernen + 3 bladen ontbreken?] |
[e7ra] Des hi es ghenesen ende ghesont Siene wilde niet om .M. pont Dat hi noch bedorue Ende van sinen wonden storue 1165 Ende si die ioncfrouwe mede Late daer ter seluer stede Des si niemare heft vernomen Of har lief sal weder comen Ende iaet malichte in corten tiden 1170 Dar hare herte of sal verbliden Dit louede die vrouwe van rostoc wel Doe quam op .i. rosside snel Een knape in ghereden Met groter haesticheden 1175 Hi brochte enen scilt Die hem an den hals hilt Ende was dur steken ende dur houwen Te meneger stede dat mochtmen scouwen Hine brochte niet die helft daer 1180 Mar in somiger stede was hi claer So dat si some waren vroet Wat teikene daer ane stoet [30 verzen ontbreken] |
Dus is hij genezen en gezond Ze wilde niet om 1000 pond Dat hij noch bedierf En van zijn wonden stierf 1165 En is de jonkvrouw mede Laat daar terzelfder plaats Dus ze nieuws heeft vernomen Of haar lief zal weer komen En ja het gebeurde al gauw 1170 Daar haar hart van zal verblijden Dit loofde de vrouwe van Rostoc wel Toen kwam op een snel paard Een knaap in gereden Met grote haast 1175 Hij bracht een schild Die hij aan de hals hield En was doorstoken en doorhouwen Te menige plaats dat mocht men aanschouwen Hij bracht niet de helft daar 1180 Maar in sommige plaatsen was het helder Zodat sommigen bekend waren Wat teken daaraan stond [30 verzen ontbreken] |
[e7rb] Ende mijn here gaf hem die sine Noch ist an desen scilt an scine 1185 Dattene mijn here walewein droech Dit es liteiken genoech Hi es te meneger stede dur houwen Ende dur steken als men mach scouwen Alse daer in den camp gheuel 1190 Noch mogedijt hier an merken wel Dese redene ende dese tale Verstonden si allegader wale Die gone die daer behorden Die vrouwe van rostoc was van worden 1195 Ende van hare seluen so ontsteken Sine mochte .i. wort niet spreken Ende teerst dat si was becomen Sprac si god moete mj verdoemen Of ic nemmermeer verblide 1200 Toter wilen ende toter tide Vor dat ic den ridder sal sien Ende seker wesen van dien Dat hijt es ende niemn el Die miere herten voecht so wel 1205 [...............] [29 verzen ontbreken] |
En mijn heer gaf hem de zijne Noch blijkt het aan dit schild 1185 Dat het mijn heer Walewein droeg Dit is teken genoeg Het is te menige plaats doorhouwen En doorstoken zoals men mag aanschouwen Zoals daar in het kampen gebeurde 1190 Noch mag ge hieraan goed merken Deze reden en deze woorden Verstonden ze allemaal wel Diegene die daar behoorden De vrouwe van Rostoc was van woorden 1195 En van zichzelf zo ontstoken Zo kon geen woord spreken En ten eerste dat ze was bijgekomen Sprak ze, God moet mij verdoemen Of ik nimmermeer verblijde 1200 Tot de wijl en tot de tijd Voordat ik de ridder zal zien En zeker wezen van die Dat hij het is en niemand anders Die mijn hart zo goed voegt 1205 [...............] [29 verzen ontbreken] |
[e7va] Dat het was walewein die here Die mj behilt in mine ere Twi ne hadde hijt mj met alre cracht Ouer dach ende ouer nacht 1210 Onboden ende laten weten Des ne sal ic niet vergeten Die bode wilde keren weder Ouer hoge ende ouer neder Ne wilde hi daer niet langer dagen 1215 Doe dede hem die coninc vragen Of hi den scilt daer wilde laten Here seide hi god moete mj verwaten Of ickene hier liete om enige haue Al vondic man die se mj gaue 1220 Mijn here heuet mj so beuolen Bernen moetic al te colen Sprac van rostoc die vrouwe Dur die ere ende dur die trouwe Die mj die here heft gedaen 1225 Of mj sijn scilt sal ontgaen Dien hi droech te siere side Si dedene neme ende was blide [...............] [29 verzen ontbreken] |
[e7va] Dat het was Walewein die heer Die mij behield in mijn eer Waarom nee had hij het mij met alle kracht Over dag en over nacht 1210 Ontboden en laten weten Dat nee zal ik niet vergeten De bode wilde terug keren Over hoge en over lage neer Nee wilde hij daar niet langer dagen 1215 Toen liet hem de koning vragen Of hij het schild daar wilde laten Heer, zei hij, God moet mij verwijten Of ik het hier liet om enige have Al vond ik de man die het me gaf 1220 Mijn heer heeft me zo bevolen Branden moet ik geheel tot kool Sprak van Rostoc die vrouwe Door de eer en door de trouw Die mij die heer heeft gedaan 1225 Of mij zijn schild zal ontgaan Die hij droeg op zijn zijde Ze liet het nemen en was blijde [...............] [29 verzen ontbreken] |
[e7vb] Dien nach dat was sijn gedochte 1230 Ende daer lach hi harde sochte Ende hadde aet ende dranc Dar was gepijnt om sinen danc Des morgens doe hi dane voer Bemaendene die abt ende besuoer 1235 Of hi daer omme betren quame Hi hadde verstaen sinen name Dat hi daer blidelike in vare Ende hi den closter niet ne spare Hi beualse altemale 1240 Gode ende porrede metter tale Van daer voer hi also vort Dat hi quam bi ere port Die hiet cabenijn Dar bi lach tconincrike fijn 1245 Dat arture behorde meest Daer bi stont .i. scone foreest Ende ene riuiere diep ende wijt Eer hi hadde gevaren iet lange tijt Quam ene ioncfrouwe in har gemoet 1250 Dier har leuen wale stoet [30 verzen + 5 bladen + 29 verzen ontbreken?] |
Die nacht dat was zijn gedachte 1230 En daar lag hij erg zacht En had eten en drank Daar was moeite gedaan om zijn dank Գ Morgens toen hij vandaan ging Vermaande hem de abt en bezwoer 1235 Of hij daar om verbeteren kwam Hij had verstaan zijn naam Dat hij daar blijde in komt En hij het klooster niet nee spaarde Hij beval ze allemaal 1240 God en porde met de woorden Vandaar voer hij alzo voort Dat hij kwam bij een poort Die heet Cabenijn Daarbij lag het edele koninkrijk 1245 Dat meest tot Arthur behoorde Daarbij stond een mooi bos En een rivier diep en wijd Eer hij had gereden iets lange tijd Kwam een jonkvrouw in zijn ontmoeting 1250 Die haar leven goed ging [30 verzen + 5 bladen + 29 verzen ontbreken?] |
[f8ra] Doe trac her walewein tswerd Ende dander lach alse die niet ne begerd Op te stane hem was so wee 1255 Hem dochte hine mochte nietmee Want hi hadde sinen arm te broken Ende seide gi sijt wel gewroken Edel ridder ic beghere genaden Ghi moget mj van den liue scaden 1260 Begerdijs ende ist v wille Al sloegedi mj ic lage stille Mi es te moede so onsochte Al wildic vechten inne mochte Doe seide her walewein ic late v leuen 1265 Wildi mj vwe trouwe geuen Te vaerne dar ic v hete Ende verlate v deser vete Dats te arturs houe ter coninginnen So mogedi hene sceiden met minnen 1270 Anders nemic v tleuen So wil ic v mine trouwe geuen Sprac die ridder die daer lach Dat ic ne spare niet enen dach [29 verzen ontbreken] |
[f8ra] Toen trok heer Walewein het zwaard En de ander lag als die niet nee begeert Op te staan, het was hem zo pijnlijk 1255 Hij dacht hij mocht niet meer Want hij had zijn arm gebroken En zei, ge bent goed gewroken Edele ridder, ik begeer genade Ge mag me van het lijf beschadigen 1260 Begeerde gij het en is het uw wil Al sloeg ge mij en ik lag stil Me is te moede zo hard Al wilde ik vechten, ik kan het niet Toen zei heer Walewein, ik laat u leven 1265 Wilde je uw trouw geven Te gaan daar ik u zeg En laat u deze vete Dat is tot Arthurՠs hof ter koningin Dan mag je heen scheiden met minnen 1270 Anders neem ik u het leven Dan wil ik u mijn trouw geven Sprak de ridder die daar lag Dat ik nee spaar niet een dag [29 verzen ontbreken] |
[8rb] T[er ..............] 1275 Dar hi den camp verwan Jegen seguradese den starken man Suldi v leueren gevaen Ende alse gi dat hebt gedaen So gaet te haren drussate 1280 Ende groetene mj vtermate Dat swerd dat hem hinc beneuen Dat hem die ioncfrou hadde gegeuen Dat gaf hi den ridder ende hiet Of gi daer enigen ridder siet 1285 Te houe die estor es ghenant So geuet hem in sine hant Ende of ghine niewer ne saget Ic bid v dat gi om hem vraget Ende segt dat hem die ridder sent 1290 Dur sinen wille op .i. prosent Die seguradesse verwan Daer leghet uele dogeden an Dit was die ridder die daer lach Ende die te voren op enen dach 1295 Tes coninc arturs houe was comen Ende dien gi mj horet nomen [29 verzen ontbreken] |
Ter .............. 1275 Daar hij het kamp overwon Tegen Seguradesse de sterke man Zal u gevangen leveren En als ge dat hebt gedaan Zo ga tot haar drost 1280 En groet hem van mij uitermate Dat zwaard dat hem hing benevens Dat hem de jonkvrouw had gegeven Dat gaf hij de ridder en zei Als ge daar enige ridder ziet 1285 Te hof die Hestor is genoemd Zo geef het in zijn hand En als ge hem nergens nee ziet Ik bid u dat gij om hem vraagt En zeg hem dat hem de ridder zend 1290 Door zijn wil op een present Die Seguradesse overwon Daar ligt vele deugden aan Dit was de ridder die daar lag En die tevoren op een dag 1295 Te koning Arthur ‘s hof was gekomen En die gij mij hoorde noemen [29 verzen ontbreken] |
[f8va] [..............] g[h]e[sc]ien Van des males dat ic ridder ware Eer ic quame in hare gheuare 1300 Doen had ic auenture .i. stic So verre ende so vort dat ic Bet met hare was gehort Ende si verstont mine wort Bet dan si hadde gedaen 1305 Ende seide wildic anegaen Ene auenture ende beghinnen Daer mede mochticse gewinnen In dien dat icse volbrochte Die auenture die si ane mj sochte 1310 Ende ic seide ic waers ghereet Al te doene dat ic weet Dat si begerde in houescheden Doe hiet si mi comen hier ter steden Hier vergaderen .vij. weghe 1315 Ende mochtic ghecrigen den zeghe Jegen alle die gone die hier liden Entie om auenture riden Mochtic dat ghelucke ghewinnen Dan alreerst soude si mj minnen [29 verzen ontbreken] |
..............geschieden Van deze keer dat ik een ridder was Eer ik kwam tot haar gegaan 1300 Toen had ik een deel avonturen Zo ver en zo voort zodat ik Beter van haar was gehoord En ze verstond mijn woorden Beter dan ze had gedaan 1305 En zei, wilde ik aangaan Een avontuur en beginnen Waarmee ik haar mocht winnen Indien dat ik het volbracht Dat avontuur dat ze aan me verzocht 1310 En ik zei, ik ben gereed Alles te doen dat ik weet Dat ze begeerde in hoffelijkheid Toen zei ze me te komen hier ter plaatse Hier komen 7 wegen tezamen 1315 En mocht ik de zege krijgen Tegen al diegene die hier voorbij gaan En die om avontuur rijden Mocht ik dat geluk winnen Dan allereerst zou ze mij minnen [29 verzen ontbreken] |
[f8vb] 1320En[de] g[i..............] Ende wanen gi brinct desen scilt Ende waer gi vaert ende wa[t] gi wilt Si seide ridder gi sijt gaer Jnne berechts v [d]it iaer 1325 Van al des gi mj [v]raget Ende of gi niet sijt versaget Ridet dane gi mj comen siet Machlichte gi sullets weten iet Eer gi dane sciet met minnen 1330 Ende ic vare ter coninginnen Arturs wijf op dese stont Doe seide die ridder diere was gewont Joncfrowe dur v edelhede Doet wel ende laet mj varen mede 1335 Goet gheselscap ende dachcortinge Behort wel te minen din[g]e Jc ben gewont ende gram Mi es lief dat ic an v quam Nv laet ons varen onder ons beiden 1340 Tote arturs houe eer wi sceiden Dat v lieue moete ghescien Ende si antworde hem met dien [6 bladen + 5 verzen ontbreken?] |
1320 En hij.............. En waarvan brengt ge dit schild En waarheen je gaat en wat ge wilt Ze zei ridder, ge bent gereed Ik bericht het u dit jaar 1325 Van alles dat ge mij vraagt En als ge niet bang bent Rijd dan tot ge me komen ziet Misschien zal ge iets weten Eer ge vandaan scheidt met minnen 1330 En ik ga ter koningin Arturs wijf op deze stond Toen zei de ridder die er was gewond Jonkvrouw, door uw edelheid Doe goed en laat me meegaan 1335 Goed gezelschap en tijdverdrijf Behoort wel tot mijn ding Ik ben gewond en gram Me is lief dat ik aan u kwam Nu laat ons gaan onder ons beiden 1340 Tot Arthurՠs hof eer we scheiden Dat u liefde moet geschieden En ze antwoordde hem met die [6 bladen + 5 verzen ontbreken?] |
[g9ra] Meer dan hi hem van hem seluen dede 1345 Dat hi hem behelt lijf ende lede Want hi seide hi hadde sijn wijf Vele lieuer dan sijn lijf Doe seide hestor hi wilde varen Ende nam orlof an diere waren 1350 Doe suoer die ridder in diren eden Eer hine dan liete sceden Hi verlore eer sijn goet algader Dat hem verstarf van sinen vader Eer soude hi weten sinen name 1355 Ende hi die sine waert hem bequame Ende ander vrienscap ende andre tale Souden si delen in die zale So lange bat hi hem ende besuoer Dat hi metten ridder voer 1360 In dien casteel ende alsire quamen Inne mochte v lichte niet bi namen Ghenoemen die ere entie werdichede Die men hestore dede Beide met daden ende met talen 1365 Si ghingene alle wel onthalen Die ridder vragede om hestors name Dat hine hem seide waert hem bequame Ende wane hi quame ende wie hi ware Hi soude gerne weten niemare 1370 Doe nomede hem hestor algader Sinen name ende sinen vader Wie hi was ende hoe hi hiet Hine wilds hem helen niet Ende dat hi van logers gheboren ware 1375 Ende voere hare entare Om enen ridder dien hi sochte Ende gerne vonde of hi mochte Alse hi den riddre hadde gheseit Des hi hem vragede die wareit 1380 Vragede hi den werd om die ioncfrouwe Die hi vant in groten rouwe Wie si ware ende hoe si hiet Ende twi si hare so sere mesliet Ende wes mense wilde voeren van daer 1385 Doe sprac die werd ic seg v waer Van deser dinc algader Bi gode onsen rechten vader Die ioncfrou es mijn wijf Jc minse ghelijc mijns selues lijf [15 verzen ontbreken |
Meer dan hij hem van zichzelf deed 1345 Dat hij hem behield lijf en leden Want hij zei, hij had zijn wijf Veel liever dan zijn lijf Toen zei Hestor, hij wilde gaan En nam verlof aan die er waren 1350 Toen zwoer die ridder in duren eden Eer hij hem vandaan liet scheiden Hij verloor eerder al zijn goed Dat hem verstierf van zijn vader Eerder zou hij weten zijn naam 1355 En hij de zijne was het hem bekwaam En andere vriendschap en andere woorden Zouden ze delen in de zaal Zo lang bad hij hem en bezwoer Dat hij met de ridder voer 1360 In dat kasteel en toen ze er kwamen Ik mocht u niet licht met namen Noemen die eer en waardigheid Die men Hestor deed Beide met daden en met woorden 1365 Ze gingen allen goed onthalen De ridder vroeg om Hestorՠs naam Dat hij hem zei was het hem bekwaam En waarvan hij kwam en wie hij was Hij zou graag nieuws weten 1370 Toen noemde hem Hestor allemaal Zijn naam en zijn vader Wie hij was en hoe hij heette Hij wilde het hem niet verhelen En dat hij van Logers geboren was 1375 En voer hier en daar Om een ridder die hij zocht En graag vond als hij kon Toen hij de ridder had gezegd Dus vroeg hij hem de waarheid 1380 Vroeg hij de waard om de jonkvrouw Die hij vond in grote rouw Wie ze was en hoe ze heette En waarom ze zich zo zeer misdroeg En waarom men ze wilde voeren vandaar 1385 Toen sprak de waard; ik zeg u waar Van dit ding allemaal Bij God onze rechte vader Die jonkvrouw is mijn wijf Ik bemin haar gelijk mijn eigen lijf [15 verzen ontbreken] |
[g9rb] 1390. [ɉ] groot [5 verzen ontbreken] [..............]e E[..............] Die [i]onc[f]rou [........]orde Sine wilde ne ghenen man kiesen 1395 No dur winnen no dur verliesen Die men hare te voren brochte En ware dat hare dochte Dat si haren eet behilde Ende sine te manne hebben wilde 1400 Dus bleef si te huwene menegen dach Om dat si nerghent ne sach Man die hare betame Ende die hadde sulken name Also alse har vader hiet 1405 Eer hi vander werelt sciet Sint horde si mijns gewagen Sulken lieden die mj sagen Ende si gauen mj groten lof Alne was ic niet werdich der of 1410 Ende seiden dat ic goet ridder ware Dus brochten si niemare te hare Sonder valsch ende loos So verre dat si mi vercoos Ende behiet mj hare minne 1415 Ende ic dede se in minen sinne Andre scout ne had ic van hare Als vor hare maghe quam niemare Dat wi dus droegen ouer een Ic ende sie onder ons tween 1420 Si wilden hare nemen algader Dat hare bestarf van haren vader [6 verzen ontbreken] |
1390. ɉ]root [5 verzen ontbreken] ..............e E.............. De jonkvrouw........hoorde Ze wilde nee geen man kiezen 1395 Nog door winnen nog door verliezen Die men haar tevoren bracht En was het dat ze dacht Dat ze haar eed behield En ze niet tot man hebben wilde 1400 Dus bleef ze te huwen menige dag Omdat ze nergens nee zag Man die haar betaamde En die had zoՠn naam Alzo als haar vader heette 1405 Eer hij van de wereld scheidde Sinds hoorde ze van mij gewagen Sommige lieden die mij zagen En ze gaven mij grote lof Al nee was ik er niet waardig van 1410 En zeiden dat ik een goede ridder was Dus brachten ze nieuws tot haar Zonder valsheid en loos Zo ver dat ze mij verkoos En zei mij haar minne 1415 En ik deed haar in mijn zin Andere schuld had ik niet van haar Toen voor haar verwanten het nieuws kwam Dat we dus overeenkwamen Ik en zijn onder ons tween 1420 Ze wilden haar nemen allemaal Dat haar bestierf van haar vader [6 verzen ontbreken] |
[g9va] O[..............] L[..............] E[..............] 1425 D[..............] J[..............] E[..............] N[..............] M[..............] 1430 V[..............] D[..............] Al[s ............] No[c.............] Inn[..............] 1435 Mar [..............] Waer[b.............] Ende wi[.............] Ende sulk[............] Om sine [........ hi] dede 1440 Doe dit algader was leden Ende wi hier quamen ghereden Waren si blide die wi hier vonden Si waenden wel ten seluen stonden Haue ende goet hebben verloren 1445 Doe brochten si der ioncfrowen te voren Ende rieden hare dat si mj name Dat soude wesen hare vrame Si ghebaerde alst har leet ware Nochtan liet si verstriden hare 1450 Ende dede dat men hare riet Siene liets dur hare maghe niet Alsie hare dus hadde bekeert Helden si se ouer gonneert Die ghene daer si of was gheboren 1455 Ende onboden hare te voren Dat si se onteren souden Ende mj brenghen ter moude Noch heb ics mj gewacht al Danc hebbe god ende goet geual 1460 Ende si die mj stonden te staden Doe ic bi wilen was verladen Huden hadden si mj gewacht Ende quamen hier met harre cracht Dar ic sat in .i. bat 1465 Ende ne peinsde niet om dat Jc was ghequetst dat wisten si wel Van enen perde dat op mj vel [5 verzen ontbreken] |
O.............. L.............. E............. 1425 D.............. J.............. E............. N............. M............ 1430 V.............. D.............. Als ............ Noc............. Inn.............. 1435 Mar.............. Waer b............. En wi............ En zulk............ Om zijn........ hij deed 1440 Doe dit allemaal was geleden En wij hier kwamen gereden Waren ze blijde die wij hier vonden Ze waanden wel terzelfder stonden Have en goed hebben verloren 1445 Toen brachten ze de jonkvrouw tevoren En raden haar aan dat ze mij nam Dat zou tot haar baat wezen Ze gebaarde alsof het haar leed was Nochtans liet ze zich overtuigen 1450 En deed dat men haar aanraadde Zie liet het niet door haar verwanten Toen ze zich aldus had veranderd Hielden ze haar voor vervloekt Diegene waar ze van was geboren 1455 En ontboden haar tevoren Dat ze haar onteren zouden En mij brengen ter modder Noch heb ik me gewacht al Dank heeft God en goed geluk 1460 En zij die mij bijstonden Toen ik soms was verladen Heden hadden ze mij bewaakt En kwamen hier met hun kracht Daar ik zat in een bad 1465 En nee peinsde niet om dat Ik was gekwetst, dat wisten ze wel Van een paard dat op mij viel [5 verzen ontbreken] |
[g9vb] Dat sie emmer te homissen gaet 1470 Wine peinsden om gheen baraet Doe quamen si met harre lagen Teersten dat si se saghen Si riepen helpe ende warens gram So verre dat mj te voren quam 1475 Ende ic ne wilde niet langer baden Ende scoot an mine gewaden Ende wapende mj met haestichede Ende .ij. ridders die icker hadde mede Nv mogedi horen op wat 1480 Dat mine viande daden dat Dat si dus mijn wijf vingen Si wildenre mj mede ghebringen Ende dan slaen ofte vaen Eer dat ic hem soude ontgaen 1485 Dit was al hare ghedochte Ende ic haeste mj als ic eerst mochte Ende quam tote hem gevaren Ende .ij. ridders die met mj waren Jc begonste op hem vechten 1490 Ende wilde mijn wijf berechten Ende si werden hem of si conden Dit herden wi langhe stonden Sine mochten mj niet wech bringen Want inne wildes niet gehingen 1495 Doe peinsden si enen raet mettien Ende senden mijn wijf wech met hem drien Ende vermanden mj so onsochte Dat ic hare volgen niet ne mochte Jc moest ghedogen wast quaet of goet 1500 Doe quamedi here in hare gemoet Ende namet se hem bi vwer doghet God die es der werelde voget Hi lones v met groten lone Ende spanne vwer zielen crone 1505 Ten ionxten dage daer god sal doemen Ende late v te siere genaden coemen Ende den ridder dien gi dodet daer Weet dat wel ouer waer Hi was die beste van desen lande 1510 Nv heb ic vele meerre viande Dan ic hadde hier te voren Dur dat hi heft sijn lijf verloren Mar sint dat es ghesciet Wine moghens leuende maken niet [7 bladen + 2 katernen + 7 bladen ontbreken?] [h10ra] 1515 Si waren met bliscepen te gader Alst kint metten vader |
Dat ze immer te Hoogmis gaat 1470 We peinsden om geen bedrog Toen kwamen ze met hun hinderlagen Ten eersten dat ze hen zagen Ze riepen help en waren gram Zo ver dat het mij tevoren kwam 1475 En ik nee wilde niet langer baden En schoot aan mijn gewaden En wapende met met haast En 2 ridders die ik er had mede Nu mag je horen op wat 1480 Dat mijn vijanden deden dat Dat ze dus mijn wijf vingen Ze wilden mij mede brengen En dan slaan of vangen Eer dat ik hen zou ontgaan 1485 Dit was al hun gedachte En ik haastte me zo gauw ik kon En kwam tot hen gegaan En 2 ridders die met mij waren Ik begon op hen te vechten 1490 En wilde mijn wijf helpen En ze verweerden hen zoals ze konden Dit hielden we vol lange stonden Ze mochten mij niet weg brengen Want ik wilde het niet toestaan 1495 Toen peinsden ze meteen een raad En zonden mijn wijf weg met hen drie En overmanden mij zo hard Dat ik hun niet volgen mocht Ik moest het gedogen, was het kwaad of goed 1500 Toen kwam de heer in hun ontmoeting En nam ze haar met uw deugd God die is de voogd van de wereld Hij beloont het u met groot loon En spant uw ziel de kroon 1505 Ten jongste dag daar God zal verdoemen En laat u tot zijn genade komen En de ridder die gij doodde daar Weet dat wel voor waar Hij was de beste van dit land 1510 Nu heb ik veel meer vijanden Dan ik had hier tevoren Doordat hij zijn lijf heeft verloren Maar sinds het is geschied We mogen hem niet levend maken [7 bladen + 2 katernen + 7 bladen ontbreken?] 1515 Ze waren met bljdschap tezamen Als het kind met de vader. |
Hoe walewein voer ende hestor mede Te sorlois in die stede Hier comt .i. andre redene in 1520 Nv mogedi horen dit beghin Doe walewein hadde verwonnen Ens hem god hadde geionnen Dien ridder dien hi daer vant Was .i. bode wech ghesant 1525 Te sorlois in die stede Nv mogedi horen wat hiere dede Hi brochte niemare galiote Ende sinen gheselle lantslote Dat dien riddre van der cautsiede 1530 Sulke auenture ghesciede Dattene .i. ridder verwan So dat hi werden moeste sijn man Anders hadde hi verloren tleuen Ne hadde hi hem niet op ghegheuen 1535 Doe vrag[ede] galioot om niemare Of hi wiste wie hi ware Die bode seide neen ic niet [29 verzen ontbreken] |
Hoe Walewein voer en Hestor mede Te Sorlois in die stad. Hier begint een ander verhaal 1520 Nu mag je horen dit begin Toen Walewein had overwonnen En het hem God had gegund De ridder die hij daar vond Was een bode weg gezonden 1525 Te Sorlois in die stad Nu mag je horen wat hij er deed Hij bracht Galioot nieuws En zijn gezel Lancelot Dat de ridder van de kasseien (straatweg) 1530 Zoՠn avontuur geschiedde Dat hem een ridder overwon Zodat hij zijn man moest worden Anders had hij verloren het leven Nee, had hij zich niet overgegeven 1535 Toen vroeg Galioot om nieuws Of hij wist wie hij was De bode zei, neen ik niet [29 verzen ontbreken] |
[h10rb] Dusghedaen was sijn ghedochte Ende sende wech alse hi eerst mochte 1540 Enen ridder ten torne waert Ende bat hem dat hi niet ne spaert No dur verlies no dur ghewin Hine vare ten torne no meer no min Daermen die tolne hilt 1545 Ende voert spere ende scilt Ende hout die vsage Van den torne ende dat passage Ende hijt ne liete dur ghene noot Te doene dat hi hem gheboot 1550 Hi wapende hem ende voer met liste Dats lantsloot niet ne wiste Dur dat hem galioot verboot Ende voer wech m[et haesten] groot Hi voerde scilt spere ende brant 1555 Ende quam ten torne daer hi vant Scone bodscap ende blide Ende waren versoent van haren stride Die ridder groete alse hi daer quam Die hi daer vant ende vernam 1560 [...............] [29 verzen ontbreken] |
Dusdanig was zijn gedachte En zond weg zo gauw hij kon 1540 Een ridder ter toren waart En bad hem dat hij niet nee spaart Nog door verlies nog door gewin Hij gaat naar de toren min of meer Daar men de tol hield 1545 En voer speer en schild En houdt de gewoontes Van de toren en die passage En hij het nee liet door geen nood Te doen dat hij hem gebood 1550 Hij wapende hem en voer met list Zodat Lancelot het niet nee wist Doordat hem Galioot verbood En voer weg met grote haast Hij voerde schild, speer, en zwaard 1555 En kwam te toren daar hij vond Mooie en blijde boodschap En waren verzoend van hun strijd De ridder groette toen hij daar kwam Die hij daar vond en vernam 1560 [...............] [29 verzen ontbreken] |
[h10va] Ende souden keren cortelike Weder in arturs rike Die ridder seide hi daet gerne Des hem niet stonde tonberne 1565 Ende voer wech in corter stont Nochtan was hi sere gewont Ter coninginnen ende seide hare Die bodscap entie niemare Die hare walewein onboot 1570 Beide clene ende groot Des verhogede die vrouwe Ende haddes bliscap sonder rouwe Doe si die niemare hadde gehort Ende si seit der ioncfrouwen vort 1575 Die hestor met h[ar]e liet Doe hi tacht[erst va]n hare sciet Si was blide van den worde Doe si van hestore horde Dat hi was blide ende ghesont 1580 Dan si was op eneghe stont So wel behaghets der ioncfrouwen Want si minde met goeder trouwen [...............] [29 verzen ontbreken] |
En zouden gauw keren Weer in Arthurՠs rijk De ridder zei dat hij het graag deed Dus hem stond niets te ontberen 1565 En ging gauw weg Nochtans was hij zeer gewond Ter koningin en zei haar De boodschap en het nieuws Die haar Walewein ontbood 1570 Beide klein en groot Dus verheugde die vrouwe En had blijdschap zonder rouw Toen ze het nieuws had gehoord En ze zei het de jonkvrouw voort 1575 Die Hestor met haar liet Toen hij laatst van haar scheidde Ze was blijde van de woorden Toen ze van Hestor hoorde Dat hij was blijde en gezond 1580 Dan ze was op enige stond Zo goed behaagde het de jonkvrouw Want ze minde met goede trouw [...............] [29 verzen ontbreken] |
[h10vb] Hier beghint dese tale 1585 Galioot verstont wale Dat lantsloot was tongemake Dur die dinc dur die sake Dat hine vacht none tornierde Ende hi alle daghe vierde 1590 Ende peinsde hi soudene leden Daer hi niet ne mochte sceden Van hem en ware bi sinen wille Ende soude .i. stic wesen stille Toter wilen dat hi vername 1595 Andre niemare ende si hem quame Nv hadde galioot ene ueste Die alre scoonste entie beste Die hi hadde in al sijn lant Die was lantslote al onbecant 1600 Daer dedene galioot met hem varen So dat siere beide waren Alse lieue ghesellen Die ueste daer ic v of sal tellen Sie was in enen busch g[hestae]n 1605 Ende met watre al omme beuaen [...............] [29 verzen + 4 bladen + 38 verzen ontbreken?] |
Hier begint dit verhaal 1585 Galioot verstond wel Dat Lancelot was te ongemak Door dat ding, door die zaak Dat hij niet vocht nog toernooide En hij alle dagen vierde 1590 En peinsde hij zou hem leiden Daar hij niet nee mocht scheiden Van hem tenzij bij zijn wil En zou een stuk stil wezen Tot de tijd dat hij vernam 1595 Ander nieuws en ze hem kwam Nu had Galioot een vesting De aller mooiste en de beste Die hij had in al zijn land Die was Lancelot geheel onbekend 1600 Daar liet hem Galioot met hem gaan Zodat ze er beide waren Als lieve gezellen De vesting waarvan ik u zal vertellen Zo stond in een bos 1605 En met water alom bevangen [...............] [29 verzen + 4 bladen + 38 verzen ontbreken?] |
[j11ra] Wi souden ons metten coninc kere[n] Ende helpen te siere eren Eer wi sceiden van den pleine 1610 Dit ghenoegede waleweine Ende sinen ghesellen alle Ende proeueden hare geualle Si keerden hem iegen arture Doe traect volc van den mure 1615 Die coninc was sciere verdreuen Doene lantsloot hadde begeuen Ende walewein ende sine ghesellen Daer wi of spreken ende tellen Des was [d]ie coninc droeue vterm[aten] 1620 Hi moeste keren tot vor die zaten [142 verzen ontbreken] |
We zouden ons met de koning keren En helpen tot zijn eren Eer we scheiden van de vlakte 1610 Dit vergenoegde Walewein En al zijn gezellen En beproefden hun geluk Ze keerden hen tegen Arthur Toen trok het volk van de muur 1615 De koning was snel verdreven Toen Lancelot het had verlaten En Walewein en zijn gezellen Daar we van spreken en vertellen Dus was de koning uitermate droevig 1620 Hij moest keren tot voor die zaten [142 verzen ontbreken] |
[j11vb] [Binnen] der nacht of hise minde [Si sou]de hem senden so gehinde [Enen] garsoen diene soude [Leden] daer hi wesen woude 1625 [Des w]as die coninc harde vr[o] [Dat si] ghelouet hem also [Ende seide] hare dat hi soude [Comen] seder dat siet woude [Ende kee]rde weder in sijn here 1630 [Hi wa]ende warden buter were [Van bl]iscepen dat hem so soude comen [Alse hi] orlof hadde genomen [Keerde] hi te sinen paulioene [Daer hi] vant sine baroene [1 blad ontbreekt] |
Binnen de nacht of hij haar minde Ze zouden hem zenden zo nabij Een bediende die hem zou Leiden daar hij wezen wilde 1625 Dus was de koning erg vrolijk Dat ze hem beloofden alzo En zei haar dat hij zou Komen sinds dat ze het wilde En keerde weer in zijn leger 1630 Hij waande af te wachten zonder verweer Van blijdschap dat het hem zo zou komen Toen hij verlof had genomen Keerde hij tot zijn paviljoen Daar hij zijn baronnen vond [1 blad ontbreekt] |
[k12ra] 1635. Doene was] d[ae]r gheen l[ang]er beiden Die her[en daden he]m ghereiden Die [porren] wilden metten daghe Hem ware leet dat mense saghe Doe si hare wapinen hadden an 1640 Doe ne sach [men] nie so sconen man Alsi waren onder hem tween Si ondercusten hem al in een Elc iegen sijn lief eer si scieden Jnne mochtet al niet niet bedieden 1645 Ende leueden sonder rouwe Van malohaut die vrouwe Doe si den scilt beloken sach Dar si of hadde gehort gewach Sprac si toter coninghinne 1650 Nv sie ic wel ende bekinne Dat v die beste ridder mint Diemen weet ende bekint Ende edel ende scone Jane droech sijn vader crone 1655 Sprac genievre die coninginne Tis wel recht dat ickene minne Galioot begonste vraghen Van den scilde dien si daer sagen Wat datter ane lach 1660 Hi hads daer gehort gewach Doe seide van malohaut die vrouwe Here bi miere rechter trouwe Die scilt was hier ghesent te clouen Van beneden toter bouen 1665 Ende es versament alse gi siet Dit ne bediedet anders niet Dan lantsloot soude wesen Van arturs maisniede ende ute ghelesen Dit was der coninginnen gevoech 1670 Si antworde ende loech Dat galioot niet hadde vernomen Ic hope het salre toe comen Dit was gehert so langhe Si moesten porren bi beduange 1675 Si saghen den dach verbaren Ende ne dursten niet langer sparen Si corten hare tale Ende ondersekerden altemale Dat si versamen souden daer 1680 Opten eersten nacht daer naer Des gauen die heren hare trouwen Ende scieden van den vrouwen Sie voeren wech sonder respijt Ende quamen weder wel te tijt 1685 Binnen der tente daer walewein lach Eer dat mense horde ofte sach [12rb] Ende ghingen te bedde in dier gebare Joftes algader niet ne ware |
1635. Toen was er geen langer wachten Die heren gingen zich bereiden Die porren wilden met de dag Hem was het leed dat men ze zag Toen ze hun wapens aan hadden 1640 Toen nee zag men niet zoՠn mooie man Als zij waren onder hen twee Ze kusten hen elkaar Elk tegen zijn lief eer ze scheiden Ik kon alles niet aanduiden 1645 En leefden zonder rouw Van Malohaut die vrouwe Toen ze het schild gesloten zag Daar ze van had horen gewagen Sprak ze tot de koningin 1650 Nu zie ik wel en beken Dat u de beste ridder bemint Die men weet en bekent En edel en mooi Ja, nee, droeg zijn vader kroon 1655 Sprak Genievre de koningin Het is wel recht dat ik hem bemin Galioot begon te vragen Van het schild die ze daar zagen Wat dat er mee was 1660 Hij had het daar horen gewagen Toen zei van Malohaut die vrouwe Heer bij mijn rechte trouw Dat schild was hier gezonden in kloven Van beneden tot boven 1665 En is verzameld zoals ge ziet Dit nee betekent niets anders Dan het van Lancelot zou wezen Van Arthurՠs manschappen en uitgelezen Dit was de koninginnen gevoeg 1670 Ze antwoordde en lachte Dat Galioot het niet had vernomen Ik hoop het zal er van komen Dit was gehard zo lang Ze moesten porren bij bedwang 1675 Zo zagen de dag openbaren En nee durfden niet langer sparen Ze korten hun gesprek En verzekerden zich allemaal Dat ze verzamelen zouden daar 1680 Op de eerste nacht daarna Dus gaven de heren hun trouw En scheiden van de vrouwen Ze voeren weg zonder respijt En kwamen weer wel op tijd 1685 Binnen de tent daar Walewein lag Eer dat men ze hoorde of zag [12rb] En gingen te bed in die manier Of het allemaal niets was |
Hoe walewein hestor ende galioot 1690 Gheuanghen worden ende lantsloot Nv latic bliuen dese dinc Ende telle v van den coninc Die in die roke was gevaen Als die van binnen hadden verstaen 1695 Dat hem die scone dach verbaerde Achter den uelde ende verclaerde Namen si des conincs scilt Ende hinghene daer hi hilt Ten cartelen vutwaert 1700 Des int here menich veruaert Ende sijns neuen daer bi Daer riepen owach owi Vans conincs lieden int here Si waenden warden vter were 1705 Ende her walewein te voren Men mochte sine kele horen Bouen allen diere waren Ende omme sinen oem mesbaren Mar lantsloot troestene sere 1710 Ende suoer bi gode onsen here Wi sullen den coninc verlossen wel Al waren si binnen noch also fel Nv houdes v an mine woort Of daer wert wonder omme ghestoort 1715 Met deser tale no meer no min Quam die ioncfrouwe gereden in Die hem gewiset hadde arture Optie wile ende optie vre Dat si .iv. versament waren 1720 Ende an hem quamen gevaren Nv vermaende die ioncfrouwe Den .iv. heren van harre trouwe Die si hare gauen optie vre Doe si hem wijsde arture 1725 Ende van hare scieden in .i. plein Doe seide her walewein Joncfrou dur genaden Wine hebbens nv ghene staden Te horne na vwe sake 1730 Wi sin sere tongemake Want die coninc es gevaen Wine mogher niet toe staen Verdraghets ons dur genade Si seide wildi werken bi rade 1735 Jc sal v vroet maken Bi wat niemaren ende bi wat saken Dat gi den coninc sult gewinnen Ende ontgaen van daer binnen [12va] Si hebben gedreghen ouer een 1740 Die daer sijn in den steen Dat menne sal voeren in yrlant Ende dit nes noch niemene becant Diet v mochte bringen te voren Jc sal v seggen wildijt horen 1745 Si hebben in yrlant die cracht Vele beter entie macht Ende sijnre bet bekent Vele dan hier omtrent Moghen si den coninc bringen daer 1750 Hi ware v te haelne suaer Ende ic weet die wile entie vre Dat si sullen porren met arture Dien si hebben geuaen daer binnen Ende suldine emmermeer gewinnen 1755 Dat sal bi minen rade wesen Alsi den wech hebben ghelesen Omte rumene dit lant Ende dat v es onbecant Jc zal v leden alle viere 1760. Daer gine moghet lossen sciere Des waren si blide ende vro Ende si ghelouet hem also Optie tijt dat hare goet dochte Voer si met hem daer si se brochte 1765 Tere passage bider veste Ende seide hem dat waert beste Dat si den coninc daer vorstoeden Si soudens wesen sonder hoeden Die gone die daer sijn binnen 1770 Dat gi die passage sult winnen Dus was daer dat couent gemaect Alsi ten passage quamen geraect Daer sise alle viere hadde gheleidet Si sprac sijt hier ende onbeidet 1775 Jc sal scire weder keren Ghi sult den coninc verlosen met eren Ghi sultene scire bringen sien Ende si gheloueden hare van dien Ende peinsden dattet ware trouwe 1780 Doe ghinc dane die ioncfrouwe Ende ouer ene corte wile Datmen mochte ene halue mile Riden. horden si met luder kele Helpe roepen harde vele 1785 Ende si saghen ter vesten waert Vte porren harde menech paert Daer liede op saten Wel gewapint vtermaten Ende saghen comen in den rinc 1790 Enen ghelijc den coninc [12vb] Enen ge[wapin]den [ma]n Dies conincs [w]api[n]en hadde an Ende enen andren in [dier] gebare Als oft sijn neue ware 1795 Ghene .ij. die si daer brochten Si sloeghen sere ende vochten Optie ghene die bi hem waren Ghelijc of si wilden ontfaren Ende si hem verwerden ouer noot 1800 Dit versaghen si alle. ende lantsloot Waende dat die coninc ware Dat daer quam in diere ghebare Dit hadde lantsloot vercoren Ende sloech met sporen voren 1805 Hi waende den coninc staen te staden Die hem dochte so sere verladen Ende si grepene onder hem twee[n] Daer deen die coninc van sceen Ende worpen lantslote neder 1810 Eer hi hem verrechten mochte weder No hem dandre quamen te staden Was hi also sere verladen Des hi selden gewone was Hets wonder groot dat hijs ghenas 1815 Ende trecten binnen der uesten En quam hem niet ten besten Ende daden hem sine wapine uut Toten hemde ende toter huut Ende seiden men soude hem thouet of slaen 1820 Hine sekerde te bliuene geuaen Lantsloot sprac dat doe ic wel Jnne beghere niewet el Jc hadde lieuer doot te sine Dan mj dese laster es anschine 1825 Si namen enen andren man Ende daden hem lantsloots wapine an Van siere langhe van siere grote Alse hi hem best ghenote Ende ghingen die porte ontsluten 1830 Ende stuerden den gonen daer buten Daer sine .iij. ghesellen waren Hem uolgede menich moederbaren Ende hi seide sijts sonder hoede Ghesellen onse dinc gaet alte goede 1835 Sijt te gemake ende hout v stille Wi sullen den coninc tonsen wille Hebben. die pais es ghemaect Die andre hilden hare swerde al naect Si waenden hebben goet gheleide 1840 Ende stakense weder in die sceide Des waren si blide ende vro Ende waren omme bringhet so [3 dubbelbladen ontbreken] |
Hoe Walewein, Hestor en Galioot 1690 Gevangen worden en Lancelot Nu laat ik dit ding blijven En vertel u van de koning Die in die rook was gevangen Toen die van binnen hadden verstaan 1695 Dat hen de mooie dag openbaarde Achter de velden en verhelderde Namen ze het schild van de koning En hing het daar hij het hield Ten kartelen buiten 1700 Dus in het leger werd menigeen bang En zijn neven daarbij Daar riepen; o wee, o wie Van konings lieden in het leger Ze waanden worden zonder verweer 1705 En heer Walewein tevoren Men mocht zijn keel horen Boven allen die er waren En om zijn oom misbaren Maar Lancelot troostte hem zeer 1710 En zwoer bij God onze heer We zullen de koning wel verlossen Al waren ze binnen noch alzo fel Nu houd u aan mijn woord Of daar wordt wonder om gestoord 1715 Met deze woorden min of meer Kwam die jonkvrouw ingereden Die hen Arthur had gewezen Dat zij 4 verzameld waren 1720 En naar hem kwam gegaan Nu vermaande die jonkvrouw De 4 heren van haar trouw Die ze haar gaven op dat uur Toen ze hen Arthur wees 1725 En van haar scheiden in de vlakte Toen zei heer Walewein Jonkvrouw, door genade We hebben nu geen tijd Te horen naar uw zaak 1730 We zijn zeer te ongemak Want de koning is gevangen We mogen het niet toestaan Verdraag het ons door genade Ze zei; wil je je met raad werken 1735 Ik zal u bekend maken Bij wat nieuws en bij welke zaken Dat ge de koning zal winnen En ontgaan van daar binnen [12va] Ze zijn overeen gekomen 1740 Die daar zijn in het kasteel Dat men hem zal voeren in Ierland En dit nee is noch niemand bekend Die het u tevoren mocht brengen Ik zal het u zeggen wilde ge het horen 1745 Ze hebben in Ierland de kracht Veel beter en de macht En zijn er beter bekend Veel beter dan hier omtrent Mogen ze de koning daar brengen 1750 Hij was te halen zwaar En ik weet de tijd en het uur Dat ze zullen porren met Arthur Die ze hebben gevangen daar binnen En zal je hem immermeer winnen 1755 Dat zal bij mijn raad wezen Als ze de weg hebben gelezen Om te ruimen dit land En dat onbekend is Ik zal u leiden alle vier 1760. Daar gem hem snel mag verlossen Dus waren ze blijde en vrolijk En ze beloofden hen alzo Op de tijd dat haar goed dacht Voer ze met hen daar ze hen bracht 1765 Tot een passage bij de vesting En zei hen dat was het beste Dat ze de koning daar vonden Ze zouden wezen zonder hoede Diegene die daar binnen zijn 1770 Dat ge de passage zal winnen Dus was daar die afspraak gemaakt Toen ze aan de passage raakten Daar ze hen alle vier had geleid Zo sprak, wees hier en wacht 1775 Ik zal snel terug keren Gij zal de koning verlossen met eren Ge zal hem snel zien brengen En ze geloofden haar van dat En peinsden dat het trouw was 1780 Toen ging vandaan de jonkvrouw En na een korte tijd Dat men mocht een halve mijl Rijden hoorden ze met luide keel Help roepen erg veel 1785 En ze zagen ter vesting waart Uitgaan menig paard Daar lieden op zaten Uitermate goed gewapend En zagen komen in de ring 1790 Een gelijk de koning Een gewapende man Die konings wapens aan had En een andere in die gebaren Alsof het zijn neef was 1795 Die 2 die ze daar brachten Ze sloegen zeer en vochten Op diegene die bij hen waren Gelijk of ze wilden ontkomen En ze zich verweerden door nood 1800 Dit zagen ze allen en Lancelot Waande dat het de koning was Dat daar kwam in die gebaren Dit had Lancelot uitgekozen En sloeg met sporen voren 1805 Hij waande de koning bij te staan Die hem dacht zo zeer verladen En ze grepen hem onder hen twee Daar de een de koning van scheen En wierpen Lancelot neer 1810 Eer hij hem oprichten mocht weer Voor hem de anderen te hulp kwamen Was hij alzo zeer verladen Dat hij zelden gewoon was Het is een groot wonder dat hij ervan genas 1815 En trokken hem binnen de vesting En het kwam hem niet ten besten En deden hem zijn wapens af Tot het hemd en tot de huid En zeiden; men zou hem het hoofd afslaan 1820 Hij verzekerde gevangen te blijven Lancelot sprak, dat doe ik wel Ik begeer niets anders Ik was liever dood geweest Dan mij deze laster aankomt 1825 Ze namen een andere man En deden hem Lancelotՠs wapens aan Van zijn lengte en van zijn grootte Zoals hij hem het beste geleek En gingen de poort openen 1830 En stuurden diegene daar buiten Daar zijn 3 gezellen waren Hem volgde menige mensenkind En hij zei, wees zonder hoede Gezellen ons ding gaat al te goed 1835 Wees op uw gemak en houd u stil We zullen de koning tot onze wil Hebben, de vrede is gemaakt De anderen hielden hun zwaarden al bloot Ze waanden te hebben goede geleide 1840 En staken ze weer in de schede Dus waren ze blijde en vrolijk En waren omringd zo [3 dubbelbladen ontbreken] |
[k13a] D[at hise den] torn wijsde D[ie men te] re[c]hte prijsde 1845 Omme dat [hi] was so vaste Daer binnen laghen felle [gaste] Die den torn souden wach[ten] Omme die mate van hem [achten] Ende nieman ne mochte die [baelge] gewinnen 1850 Ende den torn die[re] stont binnen Die was ghesp[erret] ende so beraden En halp niet dat siere toe daden Ende ke[e]rden weder in die zale Met[te]n coninc altemale 1855 E[nde dr]onghen den kercwarder also Dat hi [blide] was ende vro Dat hi hem die ioncfrowe wizede Sine achten niet dat hise prizede Hi ghinc alse in hare genade 1860 Ende ledese in ene kemenade Daer si die ioncfrouwe vonden Ende hadde hars amijs wonden Ghedaen binden ende duaen Het [was] langhe ouer hem gegaen 1865 Wantene lantsloot doot liet Te voren doe hi van hem sciet Hi nam di vrouwe bi den hare Ende gheliet hem in diere ghebare Alse hi hare thooft of wilde slaen 1870 Ende hi seide hets met v gedaen Puten dochter quade valande Dat gi den hoghesten van den lande Wilt verraden ende doden Jc ne laets mj niet [verblo]den 1875 Het ne sal v cos[ten v leuen] Si bat dat men [hare soude] gheuen Ghenaden d[ur] g[ode diese ghe]boot Jane hebd[i minen am]ijs [doot] Ende scade ber[a]den [ende lachter] 1880 So uele onder eer [e]nde [ac]hter Jnne mach[s nemmermeer] ghe[nese]n Ende hi sprac [ten m]ach niet wesen Nv hebt core [ende ki]est Eer dat gi v lijf verliest 1885 Wildi ons leueren die ueste Behoudet lijf dat dunct mj tbeste Ne wildijs niet anegaen So sal ic v thouet of slaen Bi ridderscepe ende bi al dien 1890 Dat goet man soude plien Alse si sach dat hi se dregede Ende seide dat sie uegede Was si harde sere veruaert Ende ghinc met hem ten torne waert [13rb] 1895. Ende si riep lude ondoet latin Si seiden sine dadens meer no min Si souden den torn houden Ende niet verliesen bi haren scouden Die hem beuolen was te voren 1900 Hi sprac so hebdi thouet verloren Te hare. ende hief die ghisaerne Ende si riep owi wachaerne Ondoet den torn behout mj tleuen Hi es mijn. ic wilne op gheuen 1905 Alsi saghen hare noot Die hare dede lantsloot Ondaden si den torn sciere Ende ne maectens niet diere Ende ontwapinden hem altemale 1910 Sonder meerre weder tale Die coninc gaf hem orlof Dat si rumeden dat hof Behouden lijf ende lede Ende gaf hem goeden vrede 1915 Dus hadden si torn ende zale Ende datter was altemale Ende mijn her walewein voer uut Ende makede .i. groot gheluut Dat die casteel gewonnen ware 1920 Hi makede int here die niemare Doe trecten si alle binnen der uesten Hare dinc verghenc al ten besten Des mochten si lantslote louen Si sochtene beneden ende bouen 1925 Alse die blide waren vter mate Mettien quam keie die drussate Jn enen diepen kelnare Daer sach hi ende wart geware Waer ene ioncfrouwe ghespannen sat 1930 Die dicken onsen here bat Dat hi corten moeste har leuen Ende sulken zeghe gheuen Dat si quame van daer inne Si waende worden vten sinne 1935 Van pinen ende van vare Keie die drussate vragede hare Wat ware dat si meende Dat si droeue was ende weende Ende si dedet hem verstaen 1940 Ende seide dat si ware gevaen Ende .iij. iaer hadde gewesen Siene wanets nemmermeer genesen Eer si worde vten sinne Dat dede die ioncfrou van daer inne 1945 Die se also hadde gheuaen Ende siene hadde anders niet mesdaen [13va] Dan si stont in gheens prijs Die was der ioncfrouwen amijs Ende hi met hare hadde gewesen 1950 Sie ne waende des rouwen niet genesen Siene weet mj wat eischen el Dan mj auenture met hem gheuel Nochtan ne mach ic niet gedoen Jnne moet steruen in dit prisoen 1955 Her Keie sprac ghine sult niet Hets al anders hier ghesciet Camille heuet den casteel verloren Ghi moghet van hare wonder horen Hare liede ligghen verslegen 1960 Achter uelde ende achter wegen Ende achter thof in die zale Menne can gheweten bi getale No bi namen bekinnen Ende die coninc es hier binnen 1965 Met menegen man nv ter vre Die behoren tote arture Ende sal v laten gaen Alse dit die ioncfrou hadde verstaen Sone was nie so blide wijf 1970 Die onder gode hadde lijf Ende seide dats hem god lonen moete Hi ontspien hare die voete Ende brocht se op in den zale Daer was tale ende weder tale 1975 Ende bliscap menichfoude Onder ionghe ende onder oude Doe seide sie diere was geuaen Ende dedet den coninc verstaen Ende hiet hem dat men soeke 1980 Der ioncfrouwen busse ende hare boeke Mach sie se wech bringhen Ende mens hare wil gehingen Si weet so uele van touerien Sal ic v der wareit lyen 1985 Si sal wel die zee vloet Doen lopen daer die casteel stoet Ende al verdrenken datter es binnen Mach si hare salue gewinnen Die es in bussen ende in vaten 1990 Si weet touerien uele vtermaten Doe wiste die ioncfrou enen stoc Die was gemaket als .i. bloc Daer helichdoem in ware Ende seide den coninc niemare 1995 Dat daer die cokelie in was Die ioncfrou bedochte hare das Dat sie se daer in plach te doene Doe quamen .i. deel ghere baroene [13vb] Ende rieden den co[ninc dat] 2000 Ende vonden si[ere binnen wat] Dat ment b[e]rne in een [gloet] Dat dochte den heren wesen goet Men brac d[en] bloc ende vant also Doe st[ac men] hout an ende stro 2005 [Ende verbernedet] sciere Altemale in den v[iere] Ende alse dit cam[ille] sach Dat altemale in gloede lach Hare salue ende h[are] boeke 2010 Si sprac inne roeke Welken tijt dat ic sterue Ende mijns liues derue Dat ic dus uele hebbe ver[loren] Si ghinc tere venstern [vor]en 2015 Die was van hoghen ge[werke] Alst ware ene kerke Ende liet hare uallen of Vter venstren in dat hof Op hare leuen ne achte si niet 2020 Aldus die ioncfrou dane sciet Die vrouwe daer binnen hadde ghewesen Ende die andre was ghenesen Doe quam her walewein gegaen Die te voren was gheuaen 2025 Toten coninc ende seide Here bi miere man waerhede Ic ben seker des te voren Dat wi lantslote hebben verloren Galioot salne ontleden 2030 Ende behen[delike] henen sceden Ic segt v [daer ics seker b]en Hi begh[ert tghesel]scap van hem Meer [dan van eneghen] man Die on[der gode nie lijf ge]wan 2035 Mar ic segghe [dat ic v rade] Omme te bes[cuw]ene meerre scade Here [coninc gi sult mi] doen sueren Ende seght [ghine willets niet] onberen Ende keien dien drus[sate] 2040 Ende segt dat hijs niet ne late Ende her ywein mede Ende doeter omme vwe bede Dat wi den casteel wachten Bi daghe ende bi nachten 2045 Datter nieman uut ne coemt Vor dat hi sinen namen noemt Van den gonen die sijn hier binnen Ende dat hi late bekinnen Dat nieman ne rumet d[i]t hof 2050 Hine hebbes vwen orlof [1 blad + x verzen ontbreken] |
Dat hij ze de toren wees Die men terecht prees 1845 Omdat het zo vast was Daarbinnen lagen felle gasten Die de toren zouden bewaken Om de maten van hen achten En niemand nee mocht die verschansing winnen 1850 En de toren die er stond binnen Die was versperd en zo beraden Het helpt niet dat ze er toe deden En keerden weer in de zaal Met de koning allemaal 1855 En drongen de gevangenisbewaarder alzo Dat hij blijde was en vrolijk Dat hij hem de jonkvrouw wees Ze achtte het niet dat hij haar prees Hij ging als in haar genade 1860 En leidde ze in een kamer Daar ze de jonkvrouw vonden En had haar geliefde wonden Laten binden en wassen Het was lang over hem gegaan 1865 Want Lancelot liet hem voor dood Tevoren toen hij van hem scheidde Hij nam de vrouw bij de haren En gedroeg zich in die gebaren Alsof hij haar het hoofd wilde afslaan 1870 En hij zei, het is met u gedaan Hoeren dochter, kwade duivelin Dat ge de hoogste van het land Wilde verraden en doden Ik nee laat me niet bang maken 1875 Het nee zal u kosten uw leven Ze bad dat men haar zou geven Genade door God die ze gebood Ja nee, heb je mijn geliefde gedood En schade beraden en schande 1880 Zo veel zonder eer en achting Ik mag nimmermeer genezen En hij sprak; het mag niet wezen Nu hebt keus en kies Eer dat ge uw lijf verliest 1885 Wilde ge ons leveren de vesting Behouden het lijf dat lijkt me het beste En wilde je het niet aangaan Dan zal ik u het hoofd afslaan Bij ridderschap en al omdat 1890 Dat een goede man zou plegen Toen ze zag dat hij haar dreigde En zei dat ze toegaf Was ze zeer erg bang En ging met hem te toren waart [13rb] 1895. En ze riep luid, open, laat in Ze zeiden, ze deden het niet meer of min Ze zouden de toren houden En niet verliezen door haar schuld Die hen bevolen was tevoren 1900 Hij sprak, dan heb je het hoofd verloren Tot haar en hief de strijdbijl En ze riep, o wee mij arme Open de toren en behoud mij het leven Het is van mij, ik wil het opgeven 1905 Toen ze haar nood zagen Die haar deed Lancelot Openden ze snel de toren En nee maakten het zich niet moeilijk En ontwapenden hen allemaal 1910 Zonder meer tegenspraak De koning gaf hen verlof Dat ze ruimden die hof Behouden lijf en leden En gaf hen goede vrede 1915 Dus hadden ze toren en de zaal En dat er was allemaal En mijn heer Walewein voer uit En maakte groot lawaai Dat het kasteel gewonnen was 1920 Hij bracht in het leger dat nieuws Toen trokken ze allen binnen de vesting Hun ding verging alle ten beste Dus mochten ze Lancelot loven Ze zochten hem beneden en boven 1925 Als die uitermate blijde waren Meteen kwam Keye de drost In een diepe kelder Daar zag hij en werd gewaar Waar een jonkvrouw gespannen zat 1930 Die vaak onze Heer bad Dat hij korten moest haar leven En zulke zegen geven Dat ze ontkwam van daarin Ze waande uitzinnig te worden 1935 Van pijn en van gevaar Keye de drost vroeg haar Wat het was dat ze bedoelde Dat ze droevig was en weende En ze liet het hem verstaan 1940 En zei dat ze gevangen was En 3 jaar was geweest Ze waande nimmermeer genezen Eer ze uitzinnig wordt Dat deed die jonkvrouw van daar in 1945 Die ze alzo had gevangen En ze had niets anders misdaan [13va] Dan ze stond in die zijn prijs Die was de geliefde van de jonkvrouwen En hij met haar was geweest 1950 Ze waande niet van de rouw te genezen Ze weet niets anders van me te eisen Dan mijn avontuut met hem gebeurde Nochtans nee mag ik het niet doen Ik moet in deze gevangenis sterven 1955 Heer Keye sprak, dat zal je niet Het is geheel anders hier geschied Camille heeft het kasteel verloren Ge mag van haar wonder horen Haar lieden liggen verslagen 1960 Achter velden en achter wegen En achter de hof in de zaal Men kan niet weten welk getal Nog bij namen bekennen En de koning is hierbinnen 1965 Met menige man nu ter ure Die behoren tot Arthur En zal u laten gaan Toen dit de jonkvrouw had verstaan Zo was er niet zoՠn blij wijf 1970 Die onder God had lijf En zei dat God hem belonen moet Hij ontbond haar de voeten En bracht haar op in de zaal Daar was woord en weerwoord 1975 En blijdschap menigvuldig Onder jonge en onder oude Toen zei die er was gevangen En liet het de koning verstaan En zei hem dat men zoekt 1980 De jonkvrouw bussen en haar boeken Mag ze die wegbrengen En men het haar wil toestaan Ze weet zo veel van toverij Zal ik u de waarheid belijden 1985 Ze zal wel de zee vloed Laten lopen daar het kasteel stond En alles verdrinken dat er binnen is Mag ze haar zalf gewinnen Die is in bussen en in vaten 1990 Ze weet uitermate veel toverij Toen wist de jonkvrouw een stok Die was gemaakt als een blok Daar heiligdom in was En zei de koning nieuws 1995 Dat daar de toverij in was De jonkvrouw bedacht zich dat Dat ze het daarin plag te doen Toen kwamen er een deel van die baronnen [13vb] En raden de koning aan dat 2000 En vonden ze er binnen wat Dat men het verbrandt in een gloed Dat dacht de heren wezen goed Men brak het blok en vond het alzo Toen stak met hout aan en stro 2005 En verbrandde het snel Allemaal in het vuur En toen Camille dit zag Dat het allemaal in gloed lag Haar zalf en haar boeken 2010 Ze sprak; mij een zorg Welke tijd dat ik sterf En mijn leven bederf Dat ik aldus veel heb verloren Ze ging ter venster voor 2015 Die was van hoge werken Alsof het een kerk was En liet haar eraf vallen Uit het venster in de hof Op haar leven nee achtte ze niet 2020 Aldus de jonkvrouw vandaan scheidde Die vrouwe van daar binnen was geweest En de andere was genezen Toen kwam heer Walewein gegaan Die tevoren was gevangen 2025 Tot de koning en zei Heer, bij mijn mannelijke waarheid Ik ben zeker dus tevoren Dat we Lancelot hebben verloren Galioot zal hem ontleden 2030 En handig henen scheiden Ik zeg het u daar ik zeker van ben Hij begeert het gezelschap van hem Meer dan van enige man Die onder God niet lijf won 2035 Maar ik zeg u dat ik u aanraadt Om te schuwen meer schade Heer koning gij zal me laten zweren En zeg gij wil het niet ontberen En Keye de drost 2040 En zeg dat hij het niet nee laat En heer Ywein mede En doe er om uw bede Dat we het kasteel bewaken Bij dag en bij nacht 2045 Dat er niemand nee uitkomt Voordat hij zijn naam noemt Van diegenen die zijn hier binnen En dat hij laat bekennen Dat niemand nee ruimt deze hof 2050 Hij heeft uw verlof [1 blad + x verzen ontbreken] |
[l14ra] Dan ic vertellen mochte met worde[n] Daer waren die heren sere verheue[n] Ende van der tafelronde ghescreuen Beide lantsloot ende galioot 2055 Ende worden des conincs genoot Ende hestor die was die derde [...............] [y + 104 + x verzen ontbreken] |
Dan ik vertellen mocht met woorden Daar waren de heren zeer verheven En van de tafelronde geschreven Beide Lancelot en Galioot 2055 En worden de konings gelijke En Hestor die was de derde [...............] [y + 104 + x verzen ontbreken] |
[l14vb] [Ende] omme sinen gesellen algader [De]s morghens alsemen sach 2060 [Ve]rbaren den sconen dach [Gh]ereiden si hem ende voeren vort [Vt]en castele ende vter port [Ende] vonden die wondre in hare vaert [...............] [y + 87 verzen ontbreken] [folio M+N/O/P15rb] 2065. [Da]t ic v hierna sal [t]ellen |
En om al zijn gezellen ճ Morgens toen men zag 2060 Opklaren de mooie dag Bereiden ze zich en voeren voort Uit het kasteel en uit de poort En vonden de wonderen in hun vaart [...............] [y + 87 verzen ontbreken] [folio M+N/O/P15rb] 2065. Dat ik u hierna zal vertellen |
[Aventure] ende wo[n]der gr[oot] [Ende oec van galioots doot] [Die] auenture die [ic] liet [Die] wil ic nv vertellen niet 2070 [Ende] es ene niewe tale [Die]men met rechte horet wale [Doe voeren] wech die .ii. ghesellen [Daer sal ic] meer of tellen [Deen an s]anders side 2075 [Galioot w]as vro ende blide [An dener sid]e was hi onvro [Dattet] comen was also [Dattie co]ninc lantslote onthelt Ende hadden b]uten siere ghewelt 2080 [An dander] side was hi blide [Dat hi lantsloot] hadde bi siere side [35 verzen ontbreken] |
Avonturen en grote wonderen En ook van de dood van Galioot Het avontuur dat ik liet Die wil ik nu niet vertellen 2070 Er is een nieuw verhaal Die men met recht wel hoort Toen voeren weg die 2 gezellen Daar zal ik meer van vertellen De ene aan de ander zijn zijde 2075 Galioot was vrolijk en blijde Aan de ene zijde was hij droevig Dat het alzo gekomen was Dat de koning Lancelot onthield En had hem buiten zijn macht 2080 Aan de andere zijde was hij blijde Dat hij Lancelot had bij zijn zijde [35 verzen ontbreken] |
[fol. M+N/O/P15va] Dat hi bi groten beduang[e] Arture te dienste moeste [staen] Ende wesen onderdaen 2085 Dat moeste die meneghe b[egomen] Nv waren die saken so ve[rre comen] Dat lantsloot hadde des v[erdient] Dat Galioot was so wel [sijn vrient] Dat hi eer core te steruen 2090 Dan lantsloots te deruen Dus voeren si wech [onder hem beiden] Ende .iiij. sciltknapen [in haer gheleiden] In swaren ghepeins[e bevaen] Also alsic v mach doen ver[staen] 2095 Lantsloot vererrede Dat hi der coninginnen ve[rrede] Ende an dander side van ere [sake] Dat galioot was tongem[ake] [52 verzen ontbreken] |
[fol. M+N/O/P15va] Dat hij bij grote bedwang Arthur te dienst moest staan En wezen onderdanig 2085 Dat moest menigeen bezien Nu waren de zaken zo ver gekomen Dat Lancelot had dus verdiend Dat Galioot was zo wel zijn vriend Dat hij eerder koos te sterven 2090 Dan Lancelot te derven Dus voeren ze weg onder hen beiden En 4 schildknapen in hun geleide In zware gepeins bevangen Alzo als ik u mag laten verstaan 2095 Lancelot vertoornde Dat hij de koningin vertoornde En aan de andere zijde van een zaak Dat Galioot was te ongemak [52 verzen ontbreken] |
[[q16ra] Alsi tforeest waren leden 2100 Quamen si op ene steen roedse ghereden Die so quaet te ridene was Hets wonder dats enich paert ghenas Daer laghen stene clene ende groot Voren vo[er] her galioot 2105 Dat suare ghepeins daer hi was in Benam hem so sinen sin Dat hi hem niet vorwachte wel Sijn paert snaf ende hi vel [Op] enen onneffe[n]en steen 2110 [He]m scoot thooft tusschen die been [Ende d]ede h[e]m sulc onghemac [Dat d]ie hals brac Ende galioot vel so onsochte [D]at hi hem verrechten niet ne mochte 2115 [Hi] lach in ommacht optie erde [E]nde hem so uele derde [S]o dat lantsloot [W]aende dat hi ware doot [E]nde beite bi hem ter stede 2120 [M]et so groter haestichede [D]attet siere herten derde [D]oe die ander lach ter erde [H]i riep owi wach arme [E]nde namene in sine arme 2125 [E]nde hine roerde hant no voet [A]lse dit lantsloot verstoet [W]aende hi dat hi ware doot [E]nde hi hads den rouwe so groot [D]at hi uel in ommacht 2130 [E]nde verlo[o]s so sine cracht [H]ine mochte gehouden lit ne gheen [H]i vel op enen scarpen steen [M]et sinen vorhouede [D]at hem tfel clouede 2135 [Al] toten bene [Op]ten scarpen stene [Du]s laghen si beide daer ghestrect [Ende] onsochte gherect [Die] sciltknapen quamen naer 2140 [E]nde vondense beide daer [G]elijc of si waren doot [De]s hadden si den rouwe so groot [Sine] wisten wesen in wat ghehare [Deen] nam den andren bi den hare 2145 [D]at sijt nalics trecten uut [Daer] was van rouwen sulc gheluut [D]at galioot eerst bequam [D]oe hi dat grote luut vernam [Hine] bedochte hem seluen niet 2150 [Hine] wiste wat hem was ghesciet [16rb] Hi hadde vergheten dat hem derde Hi knielde neder optie erde Te lantslote dien hi op nam Ende lantsloot bequam 2155 Soudic v al vertellen Van den tween ghesellen Hoe deen dur den andren mesliet Jnne quame ten ende niet Die here galioot hi bant 2160 Die wonde die hi an sinen gheselle vant Die onsachte was bereit .i. sciltknape brochte .i. paert gheleit Si saten op ende voeren vort Wat holper omme langhe wort 2165 Galioot hadde sinen toren Sere vergheten van daer te voren Omme lantsloots onghemac Dat hem sere int herte stac Ende si voeren spreken onderlinghe 2170 Weder ende vort van haren dinghe Ende her lantsloot seide Lieue gheselle hets dorperheide Dat hem hoghe man meslatet Ende niet ghematet 2175 Ghepeins doet menegen man vergheten Dat hi met rechte soude weten Ende comets in groter scaden Edel here sijt wel beraden Ende nemet so in vwe herte niet 2180 Dat gi horet ende siet Dus so troestene lantsloot Dat was ene dinc die niet besloot Hi seide tferlies daer hi was in Soude hem benemen sinen sin 2185 Alse een man trect achterwaert Ende hi dan mesfaert Ende verliest dat hem ghenoeget Ende siere herten voeghet Machmen te rechte meer claghen 2190 Dan hi ware van kintschen dagen Dat machmen an mj bekinnen Jonghe ioghet mach uele verwinnen God hadde mi bi siere genaden Jn miere ioghet uele eren beraden 2195 Mijn lant was meerre dan nv die drie Gheselle dat verloos ic bi die Nochtan claghe ic dit niet Jegen dat suare verdriet Gheselle dat wi moeten sceiden 2200 Vor onse doot onder ons beiden Dat ist dat ic meest vruchte Ende doet pensen ende versuchte [16va] God hadde mi ghegheuen Al minen wille ende verheuen 2205 Ende die al heuet dat hi beghert Ende so dat hem niet ne dert Jn desen liue in ertrike Hi mochte wel wes[en] mijn ghelike Na dat mi dit was ghegheuen 2210 Begonste ic dolen ende sneuen Ende hebbe uele meer verloren Dan ic bliscepen hadde te voren Ende verliese in lanc so meer Met rechte es mi mijn herte seer 2215 Van ghepense ende van scaden Daer ic mede ben verladen Alse dit lantsloot horde Sine ontfarmelike worde Die hi dede ende seide 2220 Ende hoe hi clagede sine arbeide Doe bat hi hem dur genade Dat hi hem seggen soude in rade Wattet ware dat hem derde Daer hi so omme verterde 2225 Sine herte ende sijn lijf Hi ware dommer dan .i. wijf Die niet ne weet wat si seghet Die ghene die dier voeren pleget En dade hem grote noot 2230 Jc bids u sprac her lantsloot Dur den here die ons gewrochte Dat gi mj segt v gedochte Mochtic v gehelpen met auenturen Die soudic gerne dur v gheduren 2235 Ende auen[tur]en mijn leuen Of ic soude v bate gheuen Dier gi of sijt tongemake Dur gode ondect mj vwe sake Galioot antworde sciere 2240 Ghi bemanet mj so dire Jnne wils v weder seggen niet Dat ic doghe suaer verdriet Ende tghepeins hare entare Dat comt al van enen vare 2245 Des ic hebbe suaren toren Mi heuet ghedromet hier te voren .ij. waruen so onsochte Al wildic wel inne mochte Verhoghen eer ic weet wat spellet 2250 V ende gode moet sijn ghetellet Sint dat ghijt wilt horen Mj dochte dat ic was hier te voren Op enen dach ende op .i. vre Metten coninc arture [16vb] 2255. Ende hoe dat .i. serpent quam Des ic veruaert ben ende gram [...............] Ende dede mi grote [...]e Dat serpent dat eislike dier 2260 Scoot op mj vlamme ende vier Ende verbrande der mede Al mine wapine ende mine lede So dat icker onblide was Ende nemmermeer ne ghenas 2265 [Hi]er omme heb ic [........] Ende op den andren nacht Dochte mj god gheuen [waen] Dat ic in minen [lijf bevaen] Hadde .ij. herten euen g[root] 2270 Ende euen ghelike ende euen ghe[noot] Dit dochte mj daer ic lach Ende alsic mj omme sach Haddic verloren die ene Doe dochte mj al ghemene 2275 Mine borst ende mine lede Ende daer na starf ic mede Mar eer ic starf daer te voren Die herte die ic hadde verlo[ren] Dochte mj comen .i. liebaer[t] 2280 Nam se ende liep te woude waert Met andren diren met andren beesten Die lopen achter dien foreesten Hier omme ben ic in [d]ole Ende berne als ene cole 2285 Toter wilen dat ic weet Wattet spellet lief of leet Doe sprac lant[sloot desen dro]m[e] Here ne houtet [.....] Het es truffe ende anders niet 2290 Daer gi v of ontsiet Droom es al ghedua[s] Ghi sijt dul ontsiedj v [das] Inne ben niet sprac galioot Bi den here die [ons] gheboot 2295 Jc houder mine her[te an] Ende ic duchte ene[n man] Sal mj leet van drome ghescien Dat sal mj co[men van dien] No nemmermeer [so]e wardi[c blide] 2300 Toter wilen ende toter [tide] Dat ic hebbe enen clerc [vernomen] Die mj spelle[n can die dromen] Ende seghen watter ane [leghet] Dar ic bi dus b[en ontweghet] 2305 Ende in ghepeinse so [groot] Here antworde Lan[tsloot] [10 bladen + 3 katernen + 4 bladen ontbreken?] |
Toen ze door het bos waren gegaan 2100 Kwamen ze op een steenrots gereden Die zo slecht te rijden was Het is een wonder dat er enig paard door kon Daar lagen stenen klein en groot Voor voer heer Galioot 2105 Dat zware gepeins daar hij in was Benam hem zo zijn geest Dat hij niet goed oplette Zijn paard sneefde en hij viel Op een oneffen steen 2110 Hem schoot het hoofd tussen de benen En deed hem zoՠn ongemak Dat hij de hals brak En Galioot viel zo hard Dat hij zich niet oprichten mocht 2115 Hij lag in onmacht op de aarde En hem zoveel deerde Zodat Lancelot Waande dat hij was dood En steeg bij hem af ter plaatse 2120 Met zoՠn grote haast Dat het zijn hart deerde Toen de ander ter aarde lag Hij riep, o wie, o wee arme En nam hem in zijn armen 2125 En hij verroerde hand nog voet Toen dit Lancelot verstond Waande hij dat hij dood was En hij had zoՠn grote rouw Zodat hij in onmacht viel 2130 En verloor zijn kracht Hij mocht nee geen lid houden Hij viel op een scherpe steen Met zijn voorhoofd Zodat hem het vel kloofde 2135 Al tot het been Op die scherpe steen Dus lagen ze beide daar gestrekt En hard geraakt, De schildknapen kwamen nabij 2140 En vonden ze beide daar Gelijk of ze dood waren Dus hadden ze de rouw zo groot Ze wisten niet te wezen in wat harnas De ene nam de anderen bij het haar 2145 Zodat ze het nauwelijks uittrokken Daar was van rouw zoՠn geluid Dat Galioot eerst bijkwam Toen hij dat grote geluid vernam Hij dacht van zichzelf niet 2150 Hij wist niet was hem was geschied Hij had vergeten dat hem deerde Hij knielde neer op de aarde Tot Lancelot die hij opnam En Lancelot bijkwam 2155 Zou ik u alles vertellen Van de twee gezellen Hoe de een door de andere jammerde Ik kwam niet ten einde De heer Galioot hij verbond 2160 De wonde die hij aan zijn gezel vond Die snel was verzorgd Een schildknaap bracht een paard geleid Ze zaten op en voeren voort Wat helpt het lange woorden 2165 Galioot had zijn toorn Zeer vergeten van daar tevoren Om Lancelotՠs ongemak Dat hem zeer in het hart stak En ze voeren spreken onderling 2170 Weder en voort van hun ding En heer Lancelot zei, Lieve gezel, het is onbetamelijk Dat een hoge man zich misdroeg En niet gematigd 2175 Gepeins laat menige man vergeten Dat hij met recht zou weten En komt het in grote schaden Edele heer, wees goed beraden En neem het niet zo in uw hart 2180 Dat ge hoort en ziet Dus zo troostte hij Lancelot Dat was een ding die niets besloot Hij zei, het verlies daar hij in was Zou hem benemen zijn zin 2185 Als een man achteruit trekt En hij dan mis gaat En verliest dat hem vergenoegt En zijn hart voegt Mag men terecht meer klagen 2190 Dan hij was van kindse dagen Dat mag men aan mij bekennen Jonge jeugd mag veel overwinnen God had me bij zijn genaden In mijn jeugd veel eer beraden 2195 Mijn land was meer dan nu die drie Gezellen dat ik daardoor verloor Nochtans beklaag ik dit niet Tegen dat zware verdriet Gezel dat we moeten scheiden 2200 Voor onze dood onder ons beiden Dat is het dat ik het meest vrees En doet peinzen en verzuchten God had me gegeven Al mijn wil en verheven 2205 En die alles heeft dat hij begeert En zo dat hem niets nee deert In dit leven in aardrijk Hij mocht wel wezen mijn gelijke Na dat me dit was gegeven 2210 Begon ik te dolen en sneven En heb veel meer verloren Dan ik blijdschap had tevoren En verlies ik hoe langer hoe meer Met recht is mijn hart droevig 2215 Van gepeins en van schaden Daar ik mede ben verladen Toen Lancelot dit hoorde Zijn ontfermende woorden Die hij deed en zei 2220 En hoe hij beklaagde zijn arbeid Toen bad hij hem door genade Dat hij hem in raad zeggen zou Wat het was dat hem deerde Waarom hij zo verteerde 2225 Zijn hart en zijn lijf Hij was dommer dan een wijf Die niet nee weet wat ze zegt Diegene die er voor pleegt Tenzij deed hem grote nood 2230 Ik bid het u, sprak heer Lancelot Door de Heer die ons wrocht Dat gij mij zegt uw gedachte Mocht ik u helpen met avonturen Die zou ik graag door u verduren 1235 En avonturen mijn leven Of ik zou u baat geven Daar ge van te ongemak bent Door God zeg me uw zaak Galioot antwoordde snel 2240 Ge vermaant me zo duur Ik wil het u niet tegenspreken Dat ik gedoog zwaar verdriet En het gepeins hier en daar Dat komt al van een gevaar 2245 Dus heb ik zware toorn Ik heb gedroomd hier tevoren 2 maal zo hard Al wilde ik we, ik mocht niet Verheugen eer ik weet wat het voorspelt 2250 U en God moet het zijn verteld Sinds dat gij het wilt horen Ik dacht dat ik was hier tevoren Op een dag en op een uur Met de koning Arthur 2255. En hoe dat een serpent kwam Dus was ik bang en gram ............... En deed me grote ...e Dat serpent dat ijselijke dier 2260 Schoot op mij vlammen en vuur En verbrandde daarmede Al mijn wapens en mijn leden Zodat ik droevig was En nimmermeer nee genas 2265 Hierom heb ik ........ En op de andere nacht Dacht ik God me geven waande Dat ik in mijn lijf bevangen Had 2 herten even groot 2270 En even gelijk en even dezelfde Dit leek me daar ik lag En toen ik om me heen keek Had ik verloren die ene Toen dacht ik algemeen 2275 Mijn borst en mijn leden En daarna stierf ik mede Maar eer ik stierf daar tevoren Dat hert die ik had verloren Dacht me een leeuw te komen 2280 Nam ze en liep te woud waart Met andere dieren met andere beesten Die lopen achter dat bos Hierom ben ik aan het dolen En brandt als een kool 2285 Tot de tijd dat ik weet Wat hert voorspelt, lief of leed Toen sprak Lancelot, deze dromen Heer, nee hou het..... Het is verzinsels en niets anders 2290 Daar ge u van ontziet Droom is al gedaas Ge bent dol ontzie je dat Ik ben niet, sprak Galioot Bj de heer die ons gebood 2295 Ik hou er mijn hart aan En ik vrees een man Zal me leed van dromen geschieden Dat zal me komen van die Nog nimmermeer zo word ik blijde 2300 Tot de wijl en tot de tijd Dat ik een klerk heb vernomen Die me voorspellen kan die dromen En zeggen wat er aan ligt Daar ik dus onzeker in ben 2305 En in gepeins zo groot Heer, antwoordde Lancelot [10 bladen + 3 katernen + 4 bladen ontbreken?] |
[r17a] Die hertoghe was te hem wart fel Ende hi conste scermen wel Also alst hem daer wel sceen 2310 Hi clouede den derden thouet ontween Doe was die vierde so sere verladen Dat hi den hertoge bat ghenaden Alse diet gheuecht nietmeer begherde Hi warp sinen scilt ter erde 2315 Ende leide te gader sine hande Ende seide here het ware scande Sloeghedi mj al sonder were Na dien dat ic ghenaden ghere Die hertoghe seide dat waert 2320 Neen ic niet sijts onueruaert Doe quam dat uolc van binnen Toe ghelopen in allen sinnen Ende hadden bliscap ende spel Datten hertoge verghinc so wel 2325 Si prijsden sere sine auenture Doe ghinc die ioncfrou aldure In enen bongart dien si vant Entie hertoge volghede hare te hant Ende ghingen den bongaert al dure 2330 Die ghewaerde ene langhe vre Doe saghen si bliken ene veste Die hem dochte die beste Die hi binnen langhen hadde ghesien Ende hi horde mettien 2335 Blasen harde meneghen horen Bouen optie borch daer voren Hi was in menegen ghedochte Wat wonder het wesen mochte Dat hi daer hoorde in scine 2340 Blasen so meneghe busine Doe sach hi volcs een groot deel Comen vte dien casteel Beide ridders ende knapen Clerke seriante ende papen 2345 Vrouwen ende ioncfrouwen Diemen daer uele mochte scouwen Hare grote bliscap ende har spel Ne mochtic v niet vertellen wel Si quamen blidelike ter vloghe 2350 Ende onthaelden dien hertoghe Bet dan ic gheseggen mochte Al leidicker an mijn ghedochte Hine sagher ouden no ionghen Sine dansten ende spronghen 2355 Ende onthaeldene te stride Ende waren alle blide Na dien hertoge quam .i. seriant Die brochte dat scermeghewant [17rb] Van hem diere verwonnen waren 2360 Ende liet al den andren baren Inne mochtu niet ghemaken vroet Hoe menich prosent hoe menich goet Men daer den hertoghe boot Hine begherets clene no groot 2365 Hi seide dat hijs niet ne rochte Elc peinsde alse hi best mochte Den hertoge tontfane wel Ende seiden die auenture was so fel Daer hise vte hadde ghebrocht 2370 Datse die meneghe hadde becocht God hadde hem ghewesen hout Doe quam die here die was so out Die ten castele behorde Dat hi wel na none sach no ne horde 2375 Ende seide hi ware ghereet Dur te behoudene sinen eet Dien hi hadde gheseit ende ghesuoren Langhe wile daer te voren Die breken soude den suaren pant2380 Hi soude hem op gheuen sijn lant Ende warder of sijn man algader Dats hem verstarf van sinen vader Ende bat den hertoge dat hijt ontfaet Versuoere hi hem het ware quaet 2385 Die hertoge seide hi dade gherne Des hem niet ne stonde tonberne Ende ontfinc die manscap der of Cortelike nam hi orlof Mar eer hi dane sciet 2390 Vraghede hi hoe die casteel hiet Men wils hem helen niet Ende seide dat hi pintadeel hiet Doe vragheden si omme shertogen name Dat hine seide waert hem bequame 2395 Hi seide dat hiere niet omme loghe Hi hiete galescascin. die hertoge Alst doch so vort was comen Dat hi orlof hadde ghenomen Voer hi wech alse hi eerst mochte 2400 Metter ioncfrouwen diene ghebrochte Ende alsi waren verre voren Vraghede hi hare ende wilde horen Waer omme dattie .iiij. vochten Hi was in menegen ghedochten 2405 Si seide siene wilds hem niet bedieden Toter wilen dat si scieden Dan soude hiere of in corten tiden Weder verdroeuen ofte verbliden Dus voeren si onder hem drien 2410 Tote nader noene ende hebben versien [17va] Enen casteel die scone sceen Si voeren wech al in een Die sciltknape ende sijn here Entie ioncfrouwe si voeren sere 2415 Des si quamen vor dien casteel Si waren vermoeiet een deel Van ridene. ende elcs paert Doe sach die hertoge in waert Ende sach den casteel open staen 2420 Het was daer binnen also ghedaen Alse[t] ware der hellen gront So suart wast binnen dat daer stont Ende daer uut quam een stanc Die hare herte duanc 2425 Die ioncfrou quam ter porten gheuaren Si beite entie met hare waren Die stanc maecte hem tlijf te sure Ene kerke stont daer biden mure Daer ene plaetse bi lach 2430 Daer wast claer alse die dach Mar het waser binnen also ghedaen Als offer noit man hadde ghegaen Doe wijsde si hem ene auenture Tender kerken binnen enen mure 2435 Daer ene porte stont an Ende si seide ware hi sulc man Dat hi die porte mochte ghewinnen Ende comen daer binnen Tenen outare die daer stoet 2440 So mochte hi wel wesen vroet Mochte hi die auenture ontstaen Ende metten liue ontgaen Ghine durft vort an Duchten ghenen erdschen man 2445 No den doloreusen tor Al quame diere noch int spor Sijt seker deser vorworden Die hertoge ende si alle horden Wenen. ende hande slaen 2450 Van lieden diere laghen gheuaen Die casteel entie capelle Was donkenre binnen dan die helle Mar also alsic v hebbe gheseit Was ene grote clareit 2455 Omme die kerke die daer stoet Doe wilde die hertoge wesen vroet Wane die claerheit quam Diemen omme die capelle vernam Ent elre so donker was 2460 Hi ware gherne vroet das Ende wane quame die grote stanc Seide siet hem hi wists hare danc [17vb] Hi ware gherne berecht der of Waer bi dat in dat hof 2465 Ende in dien casteel ende in die capelle Donkerre ware dan in die helle Si seide here ic maecs v vroet Daer die selue capelle stoet Was ene ermitage hier te voren 2470 Des moghedi die wareit horen Ende alse die goede lieden Van der warelt scieden Die hier begrauen sijn Daer gi siet dat sonne scijn 2475 Daer omme es daer die claerheit Dur dat si daer waren gheleit Sint quamt also voort Dat dermitage was te stoort Ende te broken. ende veriaghet 2480 Een heilich man diere hadde ghedaghet Die dede dit ghestichte maken Alse hijt best conste gheraken Die here van den castele Was vol van reuele 2485 Hem ne rochte wat hi dede None sparde ghene quaethede Op enen goeden vriedachs nacht Hadde hi hier ene ioncfrouwe ghebracht Ende lagher bi in die capelle 2490 Doe quam die duuel vter helle Ende proeueder an sine cracht Hi dodese optien nacht Ende heuet ghesaket te sinen dele Wat dat behort te desen castele 2495 Nune magher nieman comen binnen Hine blijft doot of moet ontsinnen Hets meneghen ridder worden te sure Mochti comen binnen enen mure Te brekene dese auenture 2500 Die den menegen es worden te sure No nemmermeer wert si te broken Hets vorseit ende vorsproken Vor die beste ridder coemt Dien men in die warelt noemt 2505 Die machse breken ende niement el Ende inne ben seker niet wel Of ghijt sijt ofne sijt Toter wilen ende toter tijt Dat ghijt here hebt gheproeft 2510 Jc ben om dese dinc bedroeft Ende hebbe gheweset des es lanc Ende ic seg v dat dese stanc Comet van hem tween Die hier dus ruket al in een [1 dubbelblad ontbreekt] |
De hertog was tot hem waart fel En hij kon goed schermen Alzo zoals het hem daar wel scheen 2310 Hij kloofde het derde hoofd in twee Toen was de vierde zo zeer verladen Dat hij de hertog bad genade Als die het gevecht niet meer begeerde Hij wierp zijn schild ter aarde 2315 En legde tezamen zijn handen En zei; heer het was schande Sloeg ge mij al zonder verweer Nadien dat ik genade begeer De hertog zei, dat is waar 2320 Neen ik niet, wees niet bang Toen kwam dat volk van binnen Toe gelopen in alle zinnen En hadden blijdschap en spel Dat het de hertog zo goed verging 2325 Ze prezen zeer zijn avontuur Toen ging de jonkvrouw al door In een boomgaard die ze vond En de hertog volgde haar gelijk En gingen de boomgaard geheel door 2330 Die duurde een lang uur Toen zagen ze blijken een vesting Die hen dacht de beste Die hij lang niet had gezien En hij hoorde meteen 2335 Blazen erg veel horens Boven op die burcht daarvoor Hij was in velerhande gedachten Wat wonder het wezen mocht Dat hij daar hoorde in schijn 2340 Blazen zo menige bazuin Toen zag hij een groot deel volk Komen uit dat kasteel Beide ridders en knapen Kleren, bedienden en papen 2345 Vrouwen en jonkvrouwen Die men daar veel mocht aanschouwen Hun grote blijdschap en hun spel Nee, kan ik niet goed vertellen Ze kwamen blijde aanvliegen 2350 En onthaalden de hertog Beter dan ik zeggen kan Al legde ik er mijn gedachte aan Hij zag er geen ouden nog jongen Ze dansten en sprongen 2355 En onthaalden hem te strijden En waren alle blijde Na die hertog kwam een bediende Die bracht de schermuitrusting Van hen die er overwonnen waren 2360 En liet al de anderen tonen Ik mocht het u niet bekend maken Hoe menig present, hoe menig goed Men daar de hertog bood Hij begeerde het klein nog groot 2365 Hij zei dat hij het hem niets kon schelen Elk peinsde zo goed hij kon De hertog goed te ontvangen En zeiden dat avontuur was zo fel Daar hij ze uit had gebracht 2370 Dat het menigeen had bekocht God had hem behouden geweest Toen kwam die heer en die was zo oud Die ten kasteel behoorde Dat hij bijna niets zag nog nee hoorde 2375 En zei, hij was gereed Door te behouden zijn eed Die hij had gezegd en gezworen Lange tijd daar tevoren Die breken zou het zware pand 2380 Hij zou hem opgeven zijn land En werd er van helemaal zijn man Dat hem verstierf van zijn vader En bad de hertog dat hij het ontvangt Ontzei hij het hem dat was kwaad 2385 De hertog zei, hij deed het graag Dus stond hem niets te ontberen En ontving de manschap daarvan Al gauw nam hij verlof Maar eer hij vandaan scheidde 2390 Vroeg hij hoe het kasteel heette Men wilde het hem niet verhelen En zei dat het Pintadeel heet Toen vroegen ze om de naam van de hertog Dat hij het hen zei was het hem bekwaam 2395 Hij zei dat hij er niet om loog Hij heette Galescascin die hertog Toen het toch zo voort was gekomen Dat hij verlof had genomen Voer hij weg zo gauw hij kon 2400 Met de jonkvrouw die hem bracht En toen ze ver voor waren Vroeg hij haar en wilde horen Waarom dat die 4 vochten Hij was in menige gedachten 2405 Ze zei, ze wilde het hem niet aanduiden Tot de tijd dat ze scheiden Dan zou je hiervan al gauw Weer bedroeven of verblijden Dus voeren ze onder hen drie 2410 Tot na de noen en hebben gezien Een kasteel die mooi scheen Ze voeren weg al gelijk De schildknaap en zijn heer En de jonkvrouw ze voeren zeer 2415 Zodat ze kwamen voor dat kasteel Ze waren vermoeid een deel Van rijden en elk zijn paard Toen keek de hertog naar binnen En zag het kasteel open staan 2420 Het was daar binnen alzo gedaan Alsof het de grond van de hel was Zo zwart was het binnen dat daar stond En daaruit kwam een stank Die hun hart bedwong 2425 De jonkvrouw ging naar de poort Ze steeg af en die met haar waren De stank maakte hen het lijf te zuur Een kerk stond daar bij de muur Daar een plaats bij lag 2430 Daar was het helder als de dag Maar het was er binnen alzo gedaan Alsof er nooit man was gegaan Toen wees ze hem een avontuur Ter kerk binnen een muur 2435 Daar een poort aan stond En ze zei, was hij zoՠn man Dat hij die poort mocht winnen En komen daarbinnen Tot een altaar die daar stond 2440 Dan mocht hij wel verstandig wezen Mocht hij dat avontuur doorstaan En met het lijf ontgaan Ge nee durft voortaan Duchten geen aardse man 2445 Nog de Doloreuse toren Al kwamen die er noch in de weg Wees zeker van deze voorwaarden De hertog en zij allen hoorden Wenen en handen slaan 2450 Van lieden die er lagen gevangen Dat kasteel en die kapel Was donkerder binnen dan de hel Maar alzo zoals ik u heb gezegd Was een grote helderheid 2455 Om de kerk die daar stond Toen wilde de hertog bekend wezen Waarvan die helderheid kwam Die men om die kapel vernam En het elders zo donker was 2460 Hij was graag bekend van dat En waarvan kwam die grote stank Zei ze het hem hij wist haar dank Hij was graag daarvan bericht Waarbij in die hof 2465 En in dat kasteel en in die kapel Donkerder was dan in de hel Ze zei, heer, ik maak het u bekend Daar dezelfde kapel stond Was een hermitage hier tevoren 2470 Dus mag je de waarheid horen En toen de goede lieden Van de wereld scheidden Die hier begraven zijn Daar ge ziet de zonneschijn 2475 Daarom is daar die helderheid Doordat ze daar waren gelegd Sinds kwam het alzo voort Dat de hermitage was verstoord En gebroken en verjaagd 2480 Een heilige man die er had gedaagd Die liet dit gesticht maken Zoals hij het beste kon geraken De heer van het kasteel Was vol van strijd 2485 Hem kon het niet schelen wat hij deed Nog spaarde geen kwaadheid Op een Goede Vrijdag nacht Had hij hier een jonkvrouw gebracht En lag erbij in de kapel 2490 Toen kwam de duivel uit de hel En beproefde er aan zijn kracht Hij doodde ze op die nacht En heeft verzorgd tot zijn deel Wat dat behoort tot dit kasteel 2495 Nu nee mag er niemand binnen komen Hij blijft dood of wordt onzinnig Het is menige ridder te zuur geworden Mocht hij komen binnen een muur Te breken dit avontuur 2500 Die menigeen te zuur is geworden Nog nimmermeer werd het gebroken Het is voorzegt en voorsproken Voor de beste ridder komt Die men in de wereld noemt 2505 Die mag het breken en niemand anders En ik ben niet goed zeker Of gij het bent of niet bent Tot de wijl en tot de tijd Dat gij het heer hebt beproefd 2510 Ik ben om dit ding bedroefd En ben het geweest aldus lang En ik zeg u dat deze stank Komt van hen twee Dat het hier aldus overal ruikt [1 dubbelblad ontbreekt] |
[r18ra] 2515. Waest openbaer ofte stille D[ur] her waleweins wille Die so hadde gherumet tlant Doe brochte niemare meliant Dat hi lantslote sach 2520 Ende waer dat hine liet op enen dach Ende dat hi waleweine sochte Alse die te keerne niet ne rochte Toter wi[l]en enter stonde Dat hine wiste ende vonde 2525 Ende quam[e] in sierde vaerde Ende her ywein metten liebaerde Die sochtene also ghelike Ende d[u]rreden menich rike Hare entare weder ende ghens 2530 Entie hertoghe van clarens Die sochte waleweine mede In menich lant in meneger stede Dus voeren die heren onder hem drien Elc sonderlinghe om waleweine spien 2535 Des brochte niemare meliant Den coninc arture daer hine vant Ende [dat] lantslote ware Niewelics comen niemare Dattene carados hadde gheuaen 2540 Die meneghe ondaet hadde gedaen Ende luttel dogheden was ghewone Walewein arturs suster sone Ende gheuoert in siere welt Ende waer dat menne helt 2545 Hier omme soeken siene hare entare O[m t]e vereischene niemare Alse die coninc dit verhorde Hi was van meliants worde Beide droeue ende blide 2550 Sijn herte was in groten stride Hi was blide van der niemare Dat sine sochten hare entare Die alre beste van sinen houe E[ntie] van den meesten loue 2555 Ende h[op]ede dat sine souden vinden Sint dat sijs hem bewinden An dander side was hi veruaert D[at hin]e w[i]ste waerwaert Dat her walewein was ontweghet 2560 Alse her meliant hadde gheseghet D[es was de]s conincs droefheit groot M[ar] al int hooft her galioot H[i was] droeuer uele allene Dan alle die andre ghemene 2565 Omme lantslote was al sijn vaer Dat hi was wech hine wiste waer [18rb] Ende omme waleweine mede Was groot sine serichede Ende meerre dan men hem sach toghen 2570 Hem liepen die trane vten oghen Ende waende warden vten sinne Die coninc onboot die coninginne Ende seide hare die niemare Har herte was in groten vare 2575 Om waleweine ende om lantslote Ende om die twee andre ghenote Die heren waleweine sochten Ende vinden souden of si mochten Har herte was in grote horeest 2580 Ende omme lantslote meest Dat was die slotel van harre herte Dur hem hadde si die meeste smerte Dat hi hadde gherumet thof Sonder haren orlof 2585 Si was te barteert ende so ondaen Dat si niene mochte staen Ende moeste gaen sitten neder Si peinsde vort ende weder Die coninc troestese sere 2590 Ende bat hare dur die gods ere Dat si hare seluen vertroost Walewein wert wel verloost Hi waende dat alle hare vare Om waleweine ware 2595 Die coninc. mar neent niet Dat si weende ende hare mesliet Het was om lantslote dien si minde So dat har dochte dat si ontsinde Ende sere was tenden rade 2600 Si ghinc in ene kemenade Ende bat gode met droeuen worden So dat die coninc ende menech horden Ende marien der maghet soete Dat hi nemmermeer ne moete 2605 Keren. sulc dien si meende Si ghinc bet vort ende weende Ende galioot hi uolghede hare Hi wiste wel dat hare mesbare Waren omme lantslote 2610 Ende hare droefheit grote Daer si omme was tenden rade Alse hi quam in die kemenade Sach hi se ligghen in ommachte Ende hadde verloren hare crachte 2615 Hi hiefse op van der stede Die vrouwe van malohaut waser mede Si troesten se sere onder hem tween Elc sonderlinghe al in een [18va] Mar hetne besloot niet 2620 Har seluen dochte dat si versciet Van der warelt daer si lach Dur des wille dat si nietne sach Lantslote har vercorne lief Des was si in suare meskief 2625 Ende omme lantslote in vare Doe ghinc galioot van hare Toten coninc. ende si spraken Weder ende vort van haren saken Wat dat si doen mochten 2630 Har ghepeins ende har ghedochten Die waren harde menechfoude Doe seide galioot dat hi soude Varen in scotlant auenturen Ende nemen dats hem mochte gheburen 2635 Omme die waleweine sochten Ende gherne vonden of si mochten Doe seide die coninc twaren Dat hi mede soude varen Ende sine ridders alle 2640 Ende proeuen hare gheualle Om die ghene die waren in weghe God moeste hem gheuen seghe Met eren te keerne in har lant Doe seide die bode meliant 2645 Dat hi wilde varen mede Si souden comen te somiger stede Daer die passagen waren so quaet Ne hadde hi ghenen goeden raet Daer soude menich laten al 2650 Dat hiere brochte hine hads gheual Ende sijns selues lijf te voren Wildi na minen rade horen Jc sal v alt beste leden Te varne eer wi sceden 2655 Die coninc seide ja wi gherne Siere hulpen ne staet ons niet tonberne Ende dede ghebieden achter there Dat hi hadde goeden ghere Te porne des morghens vroe 2660 Ende si hem ghereiden daer toe Weder ende vort in allen sinne Die coninc dede vraghen der coninghinne Of si wilde varen mede Ende porren des morghens vter stede 2665 Mar si seide neen si niet Hem was leet dat siet liet Des nachts waren si te samene daer Alse hem die dach verbaerde claer Was die coninc op ghestaen 2670 Ende te missen ghegaen [18vb] Ende horde den dienst ent ghetide Sijn herte was altoos onblide Om die hem waren ontfaren Doene was daer gheen langer sparen 2675 Hi dede sine liede ghereiden Alse die dane wilde sceiden Teersten dat si waren ghereet Dat langhe letten was hem leet Doe porreden si met haren here 2680 Die beuanghen was met groten sere Ende galioot ende sine lieden Men mocht v lichte niet bedieden Van den ridders tghetal Die wilden proeuen har gheual 2685 Metten coninc arture Hier latic bliuen dese auent[ure] Des icker weder come toe Ende sal v segghen hoe Lantsloot voer een stic 2690 Jn dien ghedochte so ben ic Doe hi van meliante sciet Ende van den knape dien hi liet Die lantslote ghemoete Ende houeslike groete 2695 Entie den here yweine ghebrochte Also verre alse hi rochte Ende seides lantslote niemare Waerwaert dat hi ware Ende daer hine best bewaende 2700 Hier blijft die auenture staende |
2515. Was het openbaar of stil Door heer Waleweinՠs wil Die zo het land had geruimd Toen bracht Meliant nieuws Dat hij Lancelot zag 2520 En waar dat hij hem verliet op een dag En dat hij Walewein zocht Als die te keren niets kon schelen Tot de tijd en de stonde Dat hij hem wist en vond 2525 En kwam in zijn vaart En heer Ywein met de leeuw Die zochten hem alzo gelijk En doorreden menig rijk Hier en daar weder en ginds 2530 En de hertog van Clarens Die zocht Walewein mede In menig land in menige plaats Dus voeren die heren onder hen drie Elk apart om Walewein spieden 2535 Dus bracht nieuws Meliant De koning Arthur daar hij hem vond En dat Lancelot was Net nieuws gekomen Dat Carados hem had gevangen 2540 Die menige wandaad had gedaan En weinig deugden was gewoon Walewein, de zoon van de zuster van Arthur En gevoerd in zijn geweld En waar dat men hem hield 2545 Hierom zoeken ze hem hier en daar Om te verhoren nieuws Toen de koning dit hoorde Hij was van Meliant’s woorden Beide droevig en blijde 2550 Zijn hart was in grote strijd Hij was blijde van het nieuws Dat ze hem zochten hier en daar De allerbeste van zijn hof En die van de meeste lof 2555 En hoopte dat ze hem zouden vinden Sinds dat zij zich bewinden Aan de andere zijde was hij bang Dat hij niet wist werwaarts Dat heer Walewein was verdwaald 2560 Zoals heer Meliant had gezegd Dus was de konings droefheid groot Maar geheel in het hoofd van heer Galioot Hij was veel droeviger alleen Dan al de anderen algemeen 2565 Om Lancelot was al zijn angst Dat hij weg was en hij niet wist waar En om Walewein mede Was groot zijn droefheid En meer dan men hem zag tonen 2570 Hem liepen de tranen uit de ogen En waande uitzinnig te worden De koning ontbood de koningin En zei haar het nieuws Haar hart was in groot gevaar 2575 Om Walewein en om Lancelot En om die twee andere gelijke Die heer Walewein zochten En vinden zouden als ze konden Haar hart was in grote vrees 2580 En om Lancelot meest Dat was de sleutel van haar hart Door hem had ze de grootse smart Dat hij de hof had geruimd Zonder haar verlof 2585 Ze was ontsteld en zo ontdaan Dat ze niet mocht staan En moest neer gaan zitten Ze peinsde voort en weer De koning troostte haar zeer 2590 En bad haar door de Gods eer Dat ze zichzelf vertroost Walewein werd wel verlost Hij waande dat al haar gevaar Om Walewein was 2595 De koning, maar neen het niet Dat ze weende en smart had Het was om Lancelot die ze minde Zodat ze dacht dat ze uitzinnig werd En zeer ten einde raad was 2600 Ze ging in een kamer En bad God met droevige woorden Zodat de koning en menigeen hoorden En Maria de lieve maagd Dat hij nimmermeer nee moet 2605 Keren, zulke die ze bedoelde Ze ging beter voort en weende En Galioot hij volgde haar Hij wist wel dat haar misbaar Was om Lancelot 2610 En haar grote droefheid Daar ze ten einde raad om was Toen hij in de kamer kwam Zag hij haar in onmacht liggen En had haar kracht verloren 2615 Hij hief haar op van de plaats De vrouw van Malohaut was er mede Ze troostten haar zeer onder hen twee Elk apart geheel Maar het nee besloot niet 2620 Ze dacht zelf dat ze verscheidde Van de wereld daar ze lag Vanwege dat ze niet nee zag Lancelot haar uitverkoren lief Dus was ze in zwaar leed 2625 En om Lancelot in gevaar Toen ging Galioot van haar Tot de koning en ze spraken Weder en voort van haar zaken Wat dat ze doen mochten 2630 Haar gepeins en haar gedachten Die waren erg menigvuldig Toen zei Galioot dat hij zou Gaan in Schotland avonturen En nemen dat hem mocht gebeuren 2635 Om die Walewein zochten En graag vonden als ze konden Toen zei de koning, inderdaad Dat hij mee zou gaan En al zijn ridders 2640 En beproeven hun geluk Om diegene die op de weg waren God moest hen zege geven Met eren te keren in hun land Toen zei de bode Meliant 2645 Dat hij mee wilde gaan Ze zouden komen te sommige plaatsen Daar de passages zo slecht waren Nee, had hij geen goede raad Daar zou menigeen alles laten 2650 Dat hij er bracht had hij geluk En zijn eigen lijf tevoren Wil je naar mijn raad horen Ik zal u allen het beste leiden Te gaan eer we scheiden 2655 De koning zei, ja wij graag Zijn hulp nee staat ons niet te ontberen En liet gebieden achter het leger Dat hij het goed zou hebben Te gaan ճ morgens vroeg 2660 En ze zich bereiden daartoe Weder en voort in alle zin De koning liet de koningin vragen Of ze mee wilde gaan En porren ‘s morgens uit de plaats 2665 Maar ze zei, neen zij niet Hem was leed dat ze het liet Գ Nachts waren ze tezamen daar Toen zich de dag helder openbaarde Was de koning opgestaan 2670 En te mis gegaan En hoorde de dienst en het getijde Zijn hart was altijd droevig Om die hem waren ontvaren Toen was daar geen langer sparen 2675 Hij liet zijn lieden bereiden Als die vandaan wilde scheiden Ten eersten dat ze waren gereed Dat lange letten was hem leed Toen gingen ze met hun heer 2680 Die bevangen was met grote pijn En Galioot en zijn lieden Men mocht u niet gemakkelijk aanduiden Van de ridders het getal Die wilden beproeven hun geluk 2685 Met de koning Arthur Hier laat ik blijven dit avontuur Tot ik er weer toekom En zal u zeggen hoe Lancelot voer een stuk 2690 In die gedachte zo ben ik Toen hij van Meliant scheidde En van de knaap die hij verliet Die Lancelot ontmoette En hoffelijk groette 2695 En die de heer Ywein bracht Alzo ver als hij raakte En zei Lancelot nieuws Werwaarts dat hij was En daar hij het beste waande 2700 Hier blijft dat avontuur staan |
Nv beghint hier ene tale Lantsloot voer berch ende dale Des hi quam beneden int dal Daer her ywein moeste doghen al 2705 Tordeel dat hem ouer ghinc Ende daer hi meneghen slach ontfinc Ende meneghe steke van speren Die hem met rechte mochten [deren] Nochtan vacht hi so sere weder 2710 Dat hi sulken velde neder Die nemmermeer rechte no ghinc Van der steke die hi ontfinc Her yweins pine die was [groot] Binnen dien quam her lantsloot 2715 Vanden berghe te dale Ende hi kende heren yweine [wale] Bi den scilde den here ywei[ne] Ende dat sine anxenen niet was [cleine] Daer so menich op hem sloe[ch] 2720 Ende hi mercte den ghenen d[iene verdroech] Ende dicke den here ywein hadde [ghedaen] Ne hadde hijs niet willen ve[rstaen] [4 bladen ontbreken?] |
Nu begint hier een verhaal Lancelot voer berg en dal Dat hij kwam beneden in het dal Daar heer Ywein moest alles gedogen 2705 Het oordeel dat over hem ging En daar hij menige slag ontving En menige steek van speren Die hem met recht mochten deren Nochtans vocht hij zo zeer weer 2710 Dat hij sommigen neervelde Die nimmermeer recht nog ging Van de steek die hij ontving Heer Ywein’ s pijn die was groot Binnen die kwam heer Lancelot 2715 Van de berg te dal En hij herkende heer Ywein wel Bij het schild de heer Ywein En dat zijn angst niet klein was Daar zo menigeen op hem sloeg 2720 En hij merkte diegenen die hem bestonden En vaak de heer Ywein hadden gedaan Nee, had hij het niet willen verstaan [4 bladen ontbreken?] |
[s19ra] [E]n[de] seide ic die waerheit Dat ic keer[de] dur blootheit 2725 Ofte vlo [van] enegher stede Si souder houden har sceren mede Die ghene die ten houe behoren Doe seide die knape vaert voren [E]nde nemet dats v mach ghescien 2730 [G]hine vint mj nemmermeer in dien [D]at ic v volghe in sulker stede [D]aer ic verliese lijf ende lede [M]ar of gi emmer wilt riden [J]c sal vwes hier onbiden 2735 [Ga]et v ten besten gi moghet mj hier vinden Van des gi v wilt bewinden [J]c sal vwes onbeiden toter stonde [D]at naken sal den auonde [D]oe seide die hertoge dats mj ghenoech 2740 Ende wel mijn gheuoech Gheualt dat ic niet ne kere Danct miere nichten alre ere Die si dur mj heft ghedaen Mach ic metten liue ontgaen 2745 Ende mj g[o]d doet verdrach [J]c sal se spreken als ic eerst mach [W]at dat hem die knape riet [H]ine wildes laten niet [H]ine voer den wech beneden int dal 2750 Deen den andren gode beual Daer si onder hem beiden scieden Dit wil ic laten ende bedieden Die costume van den dale Hier blift van den hertoge die tale 2755 Nv wil ic v bedieden Waer omme si den hertoge ontrieden Beide sijn knape entie weerd [T]e doene dat hi hadde begheert Dat dal was van sulker zede 2760 Die peinsde ontrouwichede Ten sinen lieue ofte dochte Dat hi keren niet ne mochte Vten dale metten liue Dit was al bi enen wiue 2765 Diemen morgaine noemt Bi haren sculden wast dat coemt Dat die meneghe suaren arbeit [Vant als]ic v hebbe gheseit [D]ie coninc artur was har broeder 2770 [E]nde was van touerien vroeder Vele meer allene dan alle die wijf Die onder gode hadden lijf Si hate tgheselscap van lieden [E]nde wilde wel dat si van hare scieden [19rb] 2775. Har[e man]ier was in dat dal Ende wilde bi nachte wandren al Sulke hietense morgaine delvinne Ende sulke seiden dat si ware godinne Dese morgaine minde 2780Dat har dochte dat si ontsinde Ende uele meer dan hi hare Des so wart si wel gheware Die scoenre was verre te voren Daer bi hadde hi se vercoren 2785 Mar dat hi morgainen ontsach Hine ware op ghenen dach Comen daer hi se hadde ghesien Mar hi ontsach hem van dien Dat si touerie ende quaet 2790 Vele wiste ende baraet Dit was dat hi vruchte al Tenen stonden quam hi int dal Met sinen lieue bi liste Daer hijt alre scoonst wiste 2795 Dit dede morgaine bespien Dur dat si wiste ende hadde versien Dur des wille dat sies was onvro Betouerde si dat dal also Dat gheen ridder ne mochte ontgaen 2800 Die hadde ghepeinst ofte gedaen Also uele alse van enen worde Dat te ontrouwicheden behorde Ter ghere wart die sijns begherde Dit was datten dale derde 2805 Hi moester bliuen diet ware ghesciet Die dede ofte peinsde iet Ander sake dan hi soude Te hare wart diene hebben woude Dus helt si har lief gheuaen 2810 Ende hadde die ioncfrouwe ghedaen Die metten ridder daer was comen Also alsict v wel mach nomen Dat was in enen kerker cout Daer si doghede groot onghedout 2815 Ende des ic v mach maken wijs Beneden den gordele dochtet hare ijs Enter bouen ene gloet Dit dochte der ioncfrouwen daer si stoet Ende claghede dicke har ongheual 2820 Morgaine was metten ridder int dal Ende wat ridder diere quam binnen Die onghetrouwe was van minnen Hi moeste mede bliuen daer Dit was ghehert .xvij. iaer 2825 Dattet niet was te broken Die touerie was also besproken [19va] Teerste datter quame inne Ridder die noit ne droech minne Daer hi ontrouwichede an sochte 2830 Dat hi se al verlossen mochte Si waende wel ouerwaer Die de touerie maecte daer Dat ridder ne ware onder den trone Sonder valsch ende sonder hone 2835 Hier bi liep die niemare Achter lande hare entare Beide vor heren ende vor vrouwen Dattet dal ware van rouwen Jc seg v dat omme dat dal 2840 Stonden berghe ouer al Die hoghe waren ende stuer Ende ommet dal ghinc ene muer Die van der lucht was ghemaect Wiere binnen quam gheraect 2845 Hine mochte keren nemmermeer Des was den meneghen therte seer Dus waerre gheuanghen wale .cc. bi ghetale Die niet ne mochten ontgaen 2850 Die hadden ghepeinst ofte ghedaen Onghetrouwicheit te sienen lieue Hi bleef gheuaen ghelijc den dieue Mar so uele waser an Daer ne was binnen gheen man 2855 Hine hadde ghenoech des hi begherde Ende dat hi daghelics verterde Bider ioncfrouwen behendichede Diet hem allen gheuen dede Ende berechte groot ende smal 2860 Daer spranc ene fonteine int dal Si hadden spel ende groten duut Mar daer ne mochte nieman uut Sulc waser binnen dient ghenoechde Ent gheselscap wel voeghede 2865 Ende sulc hads den rouwe so groot Dat hiere omme coos die doot Dat hi daer was comen Dit hadde den meneghen tlijf benomen Want en was man so vroet ne gheen 2870 Van al diere quamen nemmer een Die mochte buter mure gheraken Bi enegherhande saken Die man conste ofte wiste Die muer was ghelijc den miste 2875 Hine was van houte no van stene Mar van touerien al ghemene Des hare die duuel gaf die macht Dien si diende dach ende nacht [19vb] Nv ist tijt dat ic beghinne 2880 Te telne hoe hi quam daer inne Die hertoge die daer was comen Te ghenietene scade ende vromen Doe die hertoge was in dien Dat hi emmer wilde weten ende sien 2885 Die auenture van den dale Sciede hi met scoonre tale Van den ghenen die met hem quam Dies sere was int herte gram Dat hi wrochte buten sinen rade 2890 Ende seide dat hi der groter scade Niene dorste ghenieten no met hem varen God selue moetene bewaren Doe scieden si onder hem tween Die hertoge voer al in een 2895 Met pinen nederwart dat dal Die berch was steil ouer al Die wech wart hem sere te sure Teersten quam hi tenen mure Die was ghemaect alse van miste 2900 Bi touerien alsi wiste Die ghene diene makede Alse hi der muren ghenakede Hi seghende hem ende voer in Ende hadde gode in sinen sin 2905 Het was so donker daer binnen Hine mochte cume den wech bekinnen Ende alse hi die mure was leden Ende hi se al dure hadde ghereden Doe vant hi ene claerhede 2910 Ende vant huse tere stede Harde scone een groot ghetal Vor hem staen in dat dal Teerste dat hiere quam bet naer Sach hi staen ghebonden daer 2915 Twe grote draken ende ongehier Dien vter kele scoot dat vier Soude hi die rechte strate riden Hi moeste tusschen hem beiden liden Nochtan ne wilde hi keren niet 2920 Dur noot diere hem of ghesciet Ende voer wech al in een Ende alse hi quam tusschen hem tween Si scoten op hem ende daden ontmalien Den halsberch dat hi moeste faelien 2925 Met haren clawen die waren starc Hets sulc hine wilde om .M. marc Hebben gheweset tusschen hem tween Daert so onghehiere sceen Die hertoghe sloech slaghe groot 2930Alse die ghene die niet was bloot [t20ra] Nochtan seg ic dat hi ontfinc Pine groot eer hi ontghinc Van den beesten onghehier Si hadden op hem ghes[coten vier] 2935 [Al weerde] hi [hem met] sinen scilde [Hem] do[chte] dat hi bernen wilde [Hi lessche]dene ende voer bet vor[t] Ende sp[ra]c h[a]rde [m]ene[ch] wort Dat hem god gaue goede auenture 2940 Binnen dien quam hi [t]ere dure [T]ot ere porten daer hi [d]or leet Doe sach hi een water diep ende breet Daer ouer ghinc ene planke allene Die harde smal was ende clene 2945 Die moeste hi liden of weder keren Doene wilde hi van onneren Niet weder keren achterwaert Om dat menne soude heten veruaert Alsement wiste tes conincs houe 2950 Ende warpene vten loue Dus ghinc hi vort daer hi sach Optie brugghe die vor hem lach So dat hi se met pinen leet Doe stonden .iij. ridders wel ghereet 2955 Beide met swerden ende met speren Die de brugghe wilden verweren Alse hi op tende quam ghegaen Ghinghen si op hem steken ende slaen So dat sine beduelleden 2960 Ende in dat water velleden So dat hem dochte dat hi verdranc Dat dochte hem eer iet lanc Dat menne met haken trecte uut Dat si hem ghinghen dur die huut 2965 Hem dochte der knapen .i. groot deel Diene droeghen in .i. proieel Daer doghede hi noch meerre noot Hi vander enen ridder groot Ende hiet dat hi hem op gaue 2970 Hine wildes doen om ghene haue Nochtan hadde hi int water ghewesen Hine wanets nemmermeer ghenesen Ende was moede ende cranc Die ridder scoot op hem diene duanc 2975 Ende diene sloech ende stac Hi dede hem menich onghemac Hi wilde hem tlijf hebben gherooft Den helm dien hi hadde opt hooft Trac hi hem of ende maectene bloot 2980 Hi seide gheuet v op of gi sijt doot En leuede noit man met siere cracht Die seerre dan die hertoge vach [20rb] Omme den duuel tontgane Hi was der doot sere in wane 2985 So was hi vermoiet te voren [Hi waende hebben tlijf verloren] Nochtan ne wilde hi hem [niet op gheuen] Ende es in ommacht [vor hem bleuen] Doe quamen knapen .i. deel 2990 Ende droeghene in .i. ander proieel Daer hi uele ridders vant Ende vermaledieden tlant Ende bi wien dat was ghemaket Datter so menich was ontraket 2995 Doe die hertoge was becomen Van der pinen die hi hadde genomen Ende hi van der ommacht bequam Daer die meneghe omme was gram Dat hi so sere was tonghemake 3000 Ende seiden here dese sake Es v sere worden te sure Dat gi quamet binnen der mure Elc troestene alse hi best mochte Ende vragheden hem wat hi daer sochte 3005 Ende wane hi quame ende wie hi ware Ende hi seide hem die niemare Dat hi te arturs houe behorde Hine loochs hem niet van enen worde Dat hi waleweine sochte 3010 Ende gherne vonde of hi mochte Hi was gheuaen hine wiste waer Doe spronghen op .iij. ridders daer Die te arturs houe hadden behort Ende quamen toten hertoge vort 3015 Ende hietene willecome wese Mar droeue waren si van desen Dat hi daer was gheraect Daer hi so sere was mesmaect Si telden den hertoge ende maecten hem vroet 3020 Dattet dal bi touerien stoet Ende die onghetrouwe ware in minnen Quame hi ten dale binnen Hine mochte niet weder keren Daer omme waren daer die heren 3025 Ende niet ne mochten ontgaen bi listen Alsi shertogen name wisten Vragheden si hem om niemare Ende hoet met arturs houe ware Hi seide dat si waren droeue 3030 Al hadden si anders hare behoeue Ende dogheden menich leet Om waleweine die was onghereet Ende dattene lantsloot sochte Diere gherne an quame of hi mochte [20va] 3035. Ende her ywein mede Dus quam hi daer ter stede Op auenture offer walewein ware Ende om te ver[h]or[ne] niemare Alse die heren dit hadden verhort 3040 Spraken si weder ende vort Sulc van bliscepe sulc van sere Nv latic bliuen van desen here Ende van diere sijn gheuaen Ende wil an lantslote gaen |
En zei ik de waarheid Dat ik keerde door bangheid 2725 Of vloog van enige plaats Ze zouden er hun scherts mee houden Diegene die ten hove behoren Toen zei de knaap, ga voor En neem dat het u mag geschieden 2730 Gij vindt mij nimmermeer in die Dat ik u volg in zulke plaats Daar ik verlies lijf en leden Maar als ge immer wil rijden Ik zal hier op u wachten 2735 Gaat het u ten beste dan mag me hier vinden Van dat ge u wilt onderwinden Ik zal op u wachten tot de stonde Dat naken zal de avond Toen zei de hertog, dat is mij genoeg 2740 En wel mijn gevoeg Gebeurt het dat ik niet nee keer Bedank mijn nicht alle eer Die ze voor mij heeft gedaan Mag ik met het lijf ontkomen 2745 En mij God doet gratie Ik zal haar spreken zo gauw ik kan Wat dat hem de knaap aanraadde Hij wilde het niet laten Hij voer de weg beneden in het dal 2750 De ene de andere aan God beval Daar ze onder hen beiden scheidden Dit wil ik laten en aanduiden De gewoontes van het dal Hier blijft van de hertog het verhaal 2755 Nu wil ik u aanduiden Waarom ze de hertog ontraden Beide zijn knaap en de waard Te doen dat hij had begeerd Dat dal was van zulke zede 2760 Die peinsde ontrouw Tot zijn lieve of dacht Dat hij niet nee keren mocht Uit het dal met het lijf Dit was alles door een wijf 2765 Die men Morgaine noemt Door haar schuld was het dat komt Dat die menigeen zware arbeid Vond zoals ik u heb gezegd De koning Arthur was haar broeder 2770 En was van toverij verstandiger Veel meer alleen dan alle wijven Die onder God lijf hadden Ze haatte het gezelschap van lieden En wilde wel dat ze van haar scheiden 2775. Haar manier was in dat dal En wilde bij nacht wandelen al Sommige noemden haar Morgaine de elf En sommigen zeiden dat ze een godin was Deze Morgaine minde 2780 Zodat ze dacht dat ze uitzinnig werd En veel meer dan hij haar Dat zo werd ze wel gewaar Die mooier was ver tevoren Daarom had hij haar uitverkoren 2785 Maar dat hij Morgaine ontzag Hij was op die dag Gekomen daar hij haar had gezien Maar hij ontzag hem van die Dat ze toverij en kwaad 2790 Veel wist en beraad Dit was dat hij geheel vreesde Te ene tijd kwam hij in het dal Met zijn liefde met list Daar hij het allermooiste wist 2795 Dit liet Morgaine bespieden Doordat ze wist en had voorzien Daardoor dat ze droevig was Betoverde ze dat dal alzo Dat geen ridder nee mocht ontgaan 2800 Die had gepeinsd of gedaan Alzo veel als van een woord Dat tot ontrouw behoorde Ter die waart die hem begeerde Dit was dat het dal deerde 2805 Hij moest er blijven die het was geschied Die het deed of iets peinsde Andere zaak dan hij zou Tot haar waart die hem hebben wou Dus hield ze haar lief gevangen 2810 En had de jonkvrouw gedaan Die met de ridder daar was gekomen Alzo zoals ik het u wel mag noemen Dat was in een koude kerker Daar ze gedoogde groot ongeduld 2815 En aldus mag ik u wijs maken Beneden de gordel dacht het haar ijs En er boven een gloed Dit dacht de jonkvrouw daar ze stond En beklaagde vaak haar ongeval 2820 Morgaine was met de ridder in het dal En welke ridder die erbinnen kwam Die ontrouw was van minnen Hij moest mede blijven daar Dit heeft geduurd wel 17 jaar 2825 Dat het niet was gebroken De toverij was alzo besproken Ten eerste dat er kwam binnen Ridder die nooit nee droeg minne Daar hij ontrouw aan zocht 2830 Dat hij haar geheel verlossen mocht Ze waande wel voor waar Die de toverij maakte daar Dat er geen ridder was onder de troon Zonder valsheid en zonder hoon 2835 Hierbij liep dat nieuws Achter land hier en daar Beide voor heren en voor vrouwen Dat het dal was van rouw Ik zeg het u om dat dal 2840 Stonden bergen overal Die hoog waren en gevaarlijk En om het dal ging een muur Die van de lucht was gemaakt Wie er binnen kwam geraakt 2845 Hij mocht nimmermeer keren Dus was van menigeen het hart zeer Dus waren er gevangen wel 200 bij getal Die niet nee mochten ontgaan 2850 Die hadden gepeinsd of gedaan Ontrouw tot zijn lieve Hij bleef gevangen gelijk een dief Maar zo veel was er aan Daar nee was binnen geen man 2855 Hij had genoeg dat hij begeerde En dat hij dagelijks verteerde Bij de handigheid van de jonkvrouw Die het hen allen geven deed En berichtte groot en klein 2860 Daar sprong een fontein in het dal Ze hadden spel en groot genoegen Maar daar nee mocht niemand uit Sommigen waren er binnen die het vergenoegde En het gezelschap goed voegde 2865 En sommigen hadden zo’n grote rouw Dat hij er om koos de dood Dat hij daar was gekomen Dit had menigeen het lijf benomen Want er was nee geen man zo verstandig 2870 Van allen die er kwamen nimmer een Die mocht buiten de muur geraken Bij enigerhande zaken Die men kon of wist Die muur was gelijk de mist 2875 Het was van hout nog van steen Maar van toverij algemeen Dus gaf haar de duivel die macht Die ze diende dag en nacht Nu is het tijd dat ik begin 2880 Te vertellen hoe hij daarin kwam De hertog die daar was gekomen Te genieten schade en baat Toen de hertog was in die Dat hij immer wilde weten en zien 2885 Dat avontuur van het dal Scheidde hij met mooie woorden Van diegene die met hem kwam Die zeer in het hart gram was Dat hij wrocht buiten zijn raad 2890 En zei dat hij de grote schade Niet durfde te genieten nog met hem gaan God zelf moet hem bewaren Toen scheiden ze onder hen twee De hertog voer al gelijk 2895 Met pijn nederwaarts in dat dal Die berg was steil overal De weg werd hem zeer te zuur Ten eersten kwam hij bij een muur Die was gemaakt als van mist 2900 Bij toverij zoals ze wist Diegene die het maakte Toen hij de muur genaakte Hij zegende hem en voer in En had God in zijn geest 2905 Het was zo donker daar binnen Hij kon nauwelijks de weg herkennen En toen hij de muur was gepasseerd En hij het geheel had doorgereden Toen vond hij een helderheid 2910 En vond huizen op een plaats Erg mooi en een groot getal Voor hem staan in dat dal Ten eerste dat hij er dichterbij kwam Zag hij daar gebonden staan 2915 Twee grote ongure draken Die uit de keel vuur schoten Zou hij de rechte straat rijden Hij moest tussen hen beiden gaan Nochtans nee wilde hij niet keren 2920 Door nood die er van hen geschiedde En voer weg al direct En toen hij tussen hen twee kwam Ze schoten op hem en lieten ontmalin Het harnas zodat het moest falen 2925 Met hun klauwen die sterk waren Het is zo hij wilde om geen 1000 mark Hebben geweest tussen hen twee Daar het zo onguur scheen De hertog sloeg grote slagen 2930 Als diegene die niet bang was Nochtans zeg ik dat hij ontving Pijn groot eer hij ontging Van de ongure beesten Ze hadden op hem vuur geschoten 2935 Al verweerde hij hem met zijn schild Hij dacht dat hij branden wilde Hij leste het en voer beter voort En sprak erg vele woorden Dat hem God hem goed avontuur gaf 2940 Binnen die kwam hij bij een deur Tot een poort daar hij doorging Toen zag hij een water diep en breed Daarover ging alleen een plank Die erg smal was en klein 2945 Die moest hij over gaan of terug keren Toen wilde hij van de oneer Niet terug keren achteruit Omdat men hem bang zou noemen Als men het wist te konings hof 2950 En wierpen hem uit de lof Dus ging hij voort daar hij zag Op die brug die voor hem lag Zodat hij het met pijn overging Toen stonden 3 ridders goed gereed 2955 Beide met zwaarden en met speren Die de brug wilden verweren Toen hij op het einde kwam gegaan Gingen ze op hem steken en slaan Zodat ze hem bedwelmden 2960 En in dat water velden Zodat hij dacht dat hij verdronk Dat dacht hij en al gauw Dat men hem met haken uittrok Dat het hem ging door de huid 2965 Hij dacht van de knapen een groot deel Die hem droegen in een prieel Daar gedoogde hij noch meer nood Hij vond er een grote ridder En zei dat hij zich overgaf 2970 Hij wilde het niet doen om geen have Nochtans was hij in het water geweest Hij waande nimmermeer te genezen En was moede en zwak De ridder schoot op hem die hem dwong 2975 En die hem sloeg en stak Hij deed hem menig ongemak Hij wilde hem het lijf hebben geroofd De helm die hij had op het hoofd Tok hij hem af en maakte hem bloot 2980 Hij zei, geef u over of ge bent dood Et leefde nooit een man met zijn kracht Die meer dan de hertog vocht Om de duivel te ontgaan Hij was de dood zeer nabij 2985 Zo vermoeid was hij tevoren Hij waande het lijf te hebben verloren Nochtans nee wilde hij hem niet overgeven En is in onmacht voor hem gebleven Toen kwamen een deel knapen 2990 En droegen hem in een ander prieel Daar hij vele ridders vond En vermaledijde het land En door wie dat het gemaakt was Dat er zo menigeen was verdoold 2995 Toen de hertog was bekomen Van de pijnen die hij had genomen En hij van de onmacht bijkwam Daar menigeen gram om was Dat hij zo zeer te ongemak was 3000 En zeiden, heer deze zaak Is u geworden te zuur Dat ge kwam binnen de muur Elk troostte hem zo goed hij kon En vroegen hem wat hij daar zocht 3005 En waarvan hij kwam en wie hij was En hij zei hen het nieuws Dat hij te Arturs hof behoorde Hij loog er niet een woord van Dat hij Walewein zocht 3010 En graag vond als hij kon Hij was gevangen en wist niet waar Toen sprongen daar 2 ridders op Die tot Arturs hof hadden behoord En kwamen tot de hertog voort 3015 En zeiden hem welkom te wezen Maar droevig waren ze van deze Dat hij daar was geraakt Daar hij zo zeer was mismaakt Ze vertelden de hertog en maakten hem bekend 3020 Dat het dal bij toverij stond En die ontrouw waren in minnen Kwam hij ten dal binnen Hij mocht niet terug keren Daarom waren daar die heren 3025 En niet nee mochten ontgaan met listen Toen ze de naam van de hertog wisten Vroegen ze hem om nieuws En hoe het met Arturs hof was Hij zei dat ze droevig waren 3030 Al hadden ze anders hun behoefte En gedoogden menig leed Om Walewein die was onbereikbaar En dat hem Lancelot zocht Die er graag aan kwam als hij kon 3035. En heer Ywein mede Dus kwam hij daar ter plaatse Op avontuur of Walewein er was En om te horen nieuws Toen de heren dit hadden gehoord 3040 Spraken ze weder en voort Sommigen van blijdschap, sommigen van pijn Nu laat ik blijven van deze heer En van die er zijn gevangen En wil aan Lancelot gaan |
3045 Hoe lantsloot verloste alle die morgaen Met harre touerie hadde gheuaen Hier beghint ene [a]uen[tu]re Doe lantslote was worden te sure Die duuelie die hi brac 3050 Ende hadde ghedoghet suaer onghemac In die kerke. alse gi hebt gehort Voer hi siere straten rechte vort Entie ioncfrou ende her ywein Ende reden berch ende plein 3055 Alst vor hem ghescepen stoet Doe quam die ghene in har ghemoet Daer die hertoge gheherberget was Ende maecte hem vroet das Wat passagen si souden vinden 3060 Gheuiele dat sijs hem wilden bewinden Ende si vragheden hem om niemare Of daer enich ridder leden ware Ende hi seide iaet een Des nes niet lanc. die goet man sceen 3065 Bi al dat hi ghemerken mach Ende dat hi te miere herbergen lach Smarghens voer hi ten dale waert Jc bat hem dat hijt hadde ghespaert Mar hine wilds laten niet 3070 Wat dat ic hem bat ende riet Met desen lieten si die wort Lantsloot hi voer bet vort Des si ter capellen quamen Daer si den sciltknape vernamen 3075 Die metten hertoge was comen Alse deen den andren heft vernomen Ondergroeten si hem ende spraken Weder ende vort van haren saken Die knape seide hem lieden niemare 3080 Dat die hertoge al daer ware Ende dat hi sijns onbeide daer Nochtan wiste hi wel ouerwaer Dat hi nemmermeer ne quame Daer hine meer vername 3085 Des hadde hi rouwe groot Doe sprac her lantsloot [2o-vb] Dat hi soude varen int dal Entie met hem waren al Omme den hertoge spien 3090 Of hiere iet of mochte versien Met desen lieten si hare tale Ende voeren onder hem drien ten dale Des si quamen teren mure Te ghenietene der auenture 3095 Doe ghinc die ioncfrou tellen Ende maecte vroet haren ghesellen Van der vreisen diere an lach Die sonne sceen scone entie dach Die ioncfrou seide dat si woude 3100 Dat her ywein proeuen soude Die eerste auenture voren Hine wilds hare niet verhoren Wat dat si gheboot Dat menne mochte houden ouer bloot 3105 Ende lantsloot ne wilde ooc niet Weder segghen dat si riet Si seide si soude sciere keren Of god wil behouden harre eren Ende maken lantslote vroet 3110 Hoet daer binnen ghescepen stoet Lantsloot hi hadde toren Dat her ywein voer voren Mar die ioncfrou diet bewerde Ende hi dedes dat sies begherde 3115 Ende liet her yweine voren varen Die ioncfrou volghede hem sonder sparen Des si quamen binnen der mure Aldie selue auenture Die den hertoge ouer ghinc 3120 Ende quam daer menne vinc So gheuiel den here yweine daer Die den hertoge volghede naer Hi doghede menegherande smerte Die hem sere ghinc int herte 3125 Eer hi hem vanghen liet Nochtan ne mochte hi ontgaen niet Des hadde menich ridder rouwe Doe keerde weder die ioncfrouwe Har ne was ontseit niet 3130 Daer si lantslote liet Ende seide here hets so vergaen Dat her ywein es gheuaen Nv siet here wats v raet Of gi desen wech bestaet 3135 V ne mach gehelpen cracht ne ghene Ne ware ene sake allene Jst dat gi in vwen sinne Noit ne peinset domme minne [7 bladen ontbreken] |
3045 Hoe Lancelot verloste allen die Morgane Met haar toverij had gevangen Hier begint een avontuur Toen het Lancelot te zuur was geworden De duivelskunsten die hij brak 3050 En had zwaar ongemak gedoogd In die kerk zoals ge hebt gehoord Voer hij zijn straat recht voort En de jonkvrouw en heer Ywein En reden berg en vlakte 3055 Zoals het voor hen geschapen stond Toen kwam diegene in hun ontmoeting Daar de hertog geherbergd was En maakte hen bekend dat Wat passage ze zouden vinden 3060 Geviel het zij zich wilden onderwinden En ze vroegen hem om nieuws Of daar enige ridder gepasseerd was En hij zei, ja het, 1 Dat nee is niet lang, die een goede man scheen 3065 Bij alles dat er aan merken kon En dat hij in mijn herberg lag ‘s Morgens voer hij te dal waart Ik bad hem dat het hij had gespaard Maar hij wilde het niet laten 3070 Wat dat ik hem bad en aanraadde Met deze lieten ze de woorden Lancelot hij voer beter voort Dat ze ter kapel kwamen Daar ze de schildknap vernamen 3075 Die met de hertog was gekomen Toen de ene de andere heeft vernomen Begroetten ze zich en spraken Weder en voort van hun zaken De knaap zei hen lieden nieuws 3080 Dat de hertog al daar was En dat hij op hem wachtte daar Nochtans wist hij wel voor waar Dat hij nimmermeer nee kwam Daar hij hem meer vernam 3085 Dus had hij grote rouwe Toen sprak heer Lancelot Dat hij zou gaan in het dal En alle die met hem waren Om de hertog spieden 3090 Of hij er iets van mocht zien Met deze lieten ze hun gesprek En voeren onder hen drie ten dal Dus kwamen ze tot een muur Te genieten het avontuur 3095 Toen ging de jonkvrouw vertellen En maakte haar gezellen bekend Van de vrees die eraan lag Die zon scheen mooi die dag De jonkvrouw zei dat ze wou 3100 Dat heer Ywein beproeven zou Dat eerste avontuur voor Hij wilde niet naar haar horen Wat dat ze gebood Dat men het mocht houden voor bangheid 3105 En Lancelot nee wilde ook niet Weerzeggen dat ze aanraadde Ze zei, ze zou snel keren Als God wil behouden haar eer En maakte Lancelot bekend 3110 Hoe het daarbinnen geschapen stond Lancelot hij had toorn Dat heer Ywein voer voren Maar de jonkvrouw die het beweerde En hij deed dat ze dus begeerde 3115 En liet heer Ywein voor gaan De jonkvrouw volgde hem zonder sparen Dus kwamen ze binnen de muur Al datzelfde avontuur Die de hertog gebeurde 3120 En kwamen daar men ze ving Zo geviel heer Ywein daar Die de hertog na volgde Hij gedoogde menigerhande smart Die hem zeer in het hart ging 3125 Eer hij hem vangen liet Nochtans nee mocht hij niet ontgaan Dus had menige ridder rouw Toen keerde weer die jonkvrouw Haar nee was ontzegd niet 3130 Daar ze Lancelot liet En zei, heer het is is zo vergaan Dat heer Ywein is gevangen Nu zie heer wat is uw raad Of ge deze weg bestaat 3135 U nee mag helpen kracht nee geen Tenzij een zaak alleen Is het dat ge in uw zin Nooit nee peinsde domme minne [7 bladen ontbreken] |
[folio U+V/V21ra] [.......]n hem op den coninc 3140 [.......d]elike ontfinc [........]eit met minnen [........ hem] die slotele van daer binnen [........l]en hem dien casteel [........]t was al ghehe[el] 3145 [........] hem daer bu[t]en [........]at [n]ie[man] m[ochte] sluten [........ daer] b[liscap me]nichfoude [........]ghe ende onder [o]ude [........] luttel [d]es ghen[oot] 3150 [........] h[er] lantsloot [........ he............] [............... om] [............ ware qua]et vergouden [...............]den 3155 [............. sei]de [.............] arbeide [.............]oghet [.............]e ghepoghet [.............] swert [135 verzen ontbreken] |
[folio U+V/V21ra] .......n hem op de koning 3140 .......vriendelijk ontving ........ eit met minnen ........ hem de sleutel van daar binnen ........l]en hem dat kasteel ........t was al geheel 3145........hem daarbuiten ........at niemand mocht sluiten ........ daar menigvuldige blijdschap ........ge en onder oude ........ weinig de gelijke 3150 ........ heer Lancelot ........ he............ ............... om ............ was slecht vergolden ...............den 3155 .............zei .............arbeid .............oghet .............] geprobeerd ............. zwart [135 verzen ontbreken] |
[folio V+U/V21vb] 3160. Die [........] arture Ende beual har optie vre Den coninc te bringhene te voren Sulke tale alse gi moghet horen Die ioncfrou ne lette niet 3165 Te doene dat morgane hie[t] Ende voer wech metter vre Dat si vonden hadde arture Tote binnen in dien zale Ende sprac hare tale 3170 Daer si vor den coninc stoet Ende seide here dor v omoet [I]c ben bode ende bringhe niemare [.]oet alle die ghene comen hare [.]ie tuwen houe behoren 3175 [.]i moeten hier alle wesen voren [.]er ic mine bodscap spreke [.]ie coninc dede haesteleke [.]ine liede te ga[........] [.]oe was daer [........] 3180 [.]or den coninc [........] [.]ie ioncfrou [s........] [30 verzen ontbreken] |
[folio V+U/V21vb] 3160. Die [........] Arthur En beval haar op dat uur De koning tevoren te brengen Zulke woorden zoals ge mocht horen De jonkvrouw nee lette niet 3165 Te doen dat Morgaine zei En voer weg in dat uur Dat ze gevonden had Arthur Tot binnen in die zaal En sprak haar taal 3170 Daar ze voor den koning stond En zei, heer door uw ootmoed Ik ben bode en breng nieuws Laat al diegene hier komen Die tot uw hof behoren 3175 Die moeten alle hiervoor wezen Zal ik mijn boodschap spreken De koning liet haastig Zijn lieden tezamen........ Toen was daar ........ 3180 Voor de koning ........ De jonkvrouw s........ [30 verzen ontbreken] |
[t22ra] Dat hi niet ne mach ghenesen [E]nde heft [te] biechte ghewesen Ende ic seg v als ende als 3185 Nemmermeer coemt scilt an sinen hals Nochte spere in sine hant Ende hi heft mj hier ghesant V te biddene oflaet Van siere groter mesdaet 3190 Het is hem in penitencien ghegheuen Hine waent ghiene wile leuen Dat hi soude maken mare Hoet met hem enter coninginnen ware Doe wilde die coninginne op staen 3195 Entie ioncfrou sprac si moeste sitten aen Of inne spreke hier nietmeer Ende doe minen keer Doe dedese die coninc sitten neder Entie ioncfrou sprac weder 3200 Here coninc dur den loon van gode Onbiet lantslote. ende ic bens bode Dat gi hem vergheuet die misdaet al Beide groot ende smal Die hem es gheuallen met vwen wiue 3205 Dicke wile binnen sinen liue Hem berouwet dat hem gheuel Ende kent hem mesdadich wel Ende sent hier dit vingherlijn Dat hi brochte an den vingher sijn 3210 Ende dat hem gaf die coninginne Tenen stonden op minne Dattet liteikijn sal wesen Ghi moghet ghelouen wel van desen Daer ne was nieman in den zale 3215 Doe si horden dese tale Hem ne ghinc .i. swert ouer therte Dat hem dede meerre smerte Dant noch nie hadde ghedaen Alsi die tale hadden verstaen 3220 Si waenden werden vten sinne Ende noch was droeuer die coninginne Doe hare dat comen was te voren Ende sprac alse gi moghet horen So wie so wil houds mj ouer quaet 3225 Jc gheloue dat dit baraet Vte her lantsloots monde Nietne quam te gheenre stonde Aldus gedane dorperheit Alse dese ioncfrou heft gheseit 3230 Inne wilre niet lieghen an Jc minne hem bouen alle man Behaluen den coninc minen here Dur die doghet ende dur die ere [22rb] Die hi mj dicke heft ghedaen 3235 Ende so wel te staden staen Te miere bederue te miere noot Ende lossede hi mj van der doot Hier te voren met siere doghet Ende was mijn leidsman ende mijn voghet 3240 Hi sloech .ij. gigante doot Daer hi mi lossede vter noot Her coninc doe gi al hadt verloren Jegen galiote hier te voren Hi behelt v goet ende v ere 3245 Des gi waert onder des maecte hi v here Hi was die hem seluen niet en spaerde Hi wan die doloruse gaerde Daer hi v here makede of Hine leuet niet die sinen lof 3250 Mochte vertellen no volprisen Hi was van so goeder wisen En es vrouwe in deser warelt binnen Sine mochtene wel met rechte minnen Jc wane wel hadde hijs an mj versocht 3255 Hi mochter ode toe hebben ghebrocht Dat ic sinen wille soude hebben ghedaen Mar hi sout node hebben bestaen Jc gaf hem dit vingherlijn Jc kenne wel dattet was sijn 3260 Jnne weet waert dese ioncfrou nam No wiet har gaf no waent her quam Ende al had ic hem ghegheuen meer Hi hads verdient achter ende eer Dicken ende menichfout 3265 Met goeden rechte ben ic hem hout Doe antworde die coninc Vrouwe seit hi van deser dinc So sceldic v quite wel Ende van al dat v ie gheuel 3270Jc hout algader ouer spot Also moete mj beraden god Dat gi sake sout hebben gedaen Alsemen mj hier doet verstaen Jc hout algader ouer spel 3275 Ende bi miere wit ic wilde wel Noch seg ic dat mj niet berouwet Dat v lantsloot hadde ghetrouwet Ende here ware van minen lande Jc salt segghen al ist scande 3280 Ende ic moeste sijn gheselle sijn Des ic name minen fijn Bi al dat ie lijf ontfinc Dit sprac artur die coninc Alse dit die ioncfrou horde 3285 Scametse hare deser worde [22va] Die daer die niemare hadde brocht [Ende] was te keerne bedocht Daer waren ridders .i. groot ghetal Die hem des vermaten al 3290 Ne ware des conincs gheleide Si soude met lastre dane sceiden Ende si ontsach hare dier dinc Ende sprac here her coninc Nv doet wel ende doet mj gheleiden 3295 Vwen orlof ic wil hene sceiden Jc ben van vwen lieden in vare Doe sende hi den here yweine met hare Die op sat ende met har voer Ende galioot in diren eden suoer 3300 Dat hine laghe nemmermee Bouen ere nacht ofte twee Vor hi horde rechte niemare Waer lantsloot gheuaren ware Die coninc sprac god gheues v spoet 3305 Jc weets v danc dat ghijt doet Ende des gi sijt worden te rade Galioot ghinc in die kemenade Nemen orlof an die vrouwe Ende vant se in sulken rouwe 3310 Dat nieman ne sach des ghelike Ende hi seide god van hemelrike Vrouwe die moete v bewaren Jc sal lantslote soeken varen Toter wilen enter stonden 3315 Dat icker niemare of hebbe vonden Ende ic des sal wesen vroet Weder hi leuet of ne doet Doe seide die vrouwe ic weet dat wel Dat lantslote niene gheuel 3320 Hadde hi gheweset in sinen sin Dese niemare tonbiedene hier in Hi es doot of vten sinne Lantsloot. dien ic so sere minne Dat mj doden sal die rouwe 3325 Galioot troeste die vrouwe Die hi sach in groten vare Ende nam orlof an hare Vriendelike hi dane sciet Die hi harde droeue liet 3330 Meer dan si toghede .i. groot deel Hi nam met hem lyoneel Alse die porren wilde scire Ende sciltknapen vire Dat was harde wel har doen 3335 Si voerden met hem .i. paulioen Ende namen orlof an den coninc Doe porde hi met deser dinc [22vb] Ende voer tote buten der stede Ende walewein hi uolghede mede 3340 Om lantslote te soeken also Si waren [siere coemste] vro Om dat hi goet was ende ghetrouwe Doe achterhaelden si die ioncfrouwe Ende met hare den here yweine 3345 Dus voeren si wech al ghemeine Ende daden der ioncfrouwen verstaen Dat si hem niet ne soude ontgaen Sine souden hare volghen toter stonden Dat si lantslote vonden 3350 No met crachte no met listen Vor si niemare van hem wisten Ende si seide ter goeder wile Ende voeren inne weet hoe menege mile Al cortende hare stonde 3355 Des het quam ten auonde Doe vonden si ene veste Ende dochte hem dat beste Daer te bliuene dien nacht Ende voeren in also bedacht 3360 Die ioncfrou waser nichte te houe Ende waren ontfaen met groten loue Nochtan ne was die weert niet daer Die mane sceen scone ende claer Entie ioncfrou si voer uut 3365 Verholenlike sonder gheluut Bider hulpen vander werdinnen Die vrouwe was daer binnen Die ioncfrou voer al stillekine Die nacht al dure al hadse pine 3370 Des si te harre vrouwen quam Ende seide hare wat si vernam Daer si se sende. ende was geuaren Toten coninc ende diere waren Si hildent al ouer onwaer 3375 Die bodscap die si brochte daer Ende seiden also helpe hem god Het ware loghene ende spot Die coninc verliets der vrouwen wel Hine was har wreet no fel 3380 Droeuer was si. entie ghenote Alle omme her lantslote Dan ic v wel vertellen mochte Al leidicker an mijn gedochte Mar die bodscap hilden si ouer onwaer 3385 Hier latic die tale staen van daer Ende sal v tellen van die si liet Ende daer die ioncfrou of sciet Hier beghint ene sprake Die heren waren tonghemake [s23ra] 3390. Des morghens alsi hadden verloren Die ioncfrouwe groot was har toren Ende sise niet vonden der binnen Lyoneel hadde der werdinnen Groten laster beraden 3395 Ende seide het was bi haren daden Dat hem die [ioncfr]ou was ontgaen Ne haddemen hare niet te staden ghestaen Lyoneel hadse ghedoot Mar het bewerde al galioot 3400 Ende andre heren die daer waren Die haren laster wilden sparen Die ridders waren alle onvro Ende spraken hare saken so Dat si hem deelden onder hem viren 3405 Ende nemmermeer ne wilden finiren Toter wilen ende toter stonden Dat si lantslote vonden Of horden niemare Jn wat steden dat hi ware 3410 Si waren droeue vtermate Ende elc vercoos ene strate Darwart dat si wilden riden Met hem l[i]den was gheen biden Si voeren soeken hare auenture 3415 Hier latic bliuen op dese vre Die tale van den drien heren Ende sal [op gal]iote keren |
Dat hij niet nee mag genezen En is te biecht geweest En ik zag u het geheel en al 3185 Nimmermeer komt een schild aan zijn hals Nog een speer in zijn hand En hij heeft mij hier gezonden U te bidden aflaat Van zijn grote misdaad 3190 Het is hem in penitentie gegeven Hij waant gij wil niet leven Dat hij bericht zou maken Hoe met hem en de koningin was Toen wilde de koningin opstaan 3195 En de jonkvrouw sprak, ze moest gelijk gaan zitten Of ik spreek hier niet meer En doe mijn wens Toen liet haar de koning neerzitten En de jonkvrouw sprak weer, 3200 Heer koning, door het loon van God Ontbiedt Lancelot en ik ben zijn bode Dat gij hem vergeeft alle misdaad Beide groot en klein Die hem is gebeurd met uw wijf 3205 Vele tijden binnen zijn leven Hem berouwt het dat hem gebeurde En kent hem wel misdadig En zend hier deze ring Dat hij bracht aan zijn vinger 3210 En dat hem gaf de koningin Te ene stonde op minne Dat het teken zal wezen Gij mag het wel geloven van deze Daar nee was niemand in de zaal 3215 Toen ze deze woorden hoorden Hen nee ging een zwaard door het hart Dat hen deed meer smart Dan het noch niet had gedaan Toen ze die woorden hadden begrepen 3220 Ze waanden uitzinnig te worden En noch droeviger was de koningin Toen haar dat tevoren was gekomen En sprak zoals ge mag horen Zo wie zo wil houdt mij voor kwaad 3225 Ik geloof dat dit beraad Uit heer Lancelot’ s mond Niet nee kwam te geen stonde Aldus danige onbetamelijkheid Zoals deze jonkvrouw heeft gezegd 3230 Ik wil er niet van liegen Ik bemin hem boven alle man Behalve de koning mijn heer Door die deugd en die eer Die hij mij vaak heeft gedaan 3235 En zo goed bij te staan Tot mijn behoefte, tot mijn nood En verloste hij mij van de dood Hier tevoren met zijn deugd En was mijn leidsman en mijn voogd 3240 Hij sloeg 2 giganten dood Daar hij mij verloste uit de nood Heer koning, toen ge alles had verloren Tegen Galioot hier tevoren Hij behield uw goed en uw eer 3245 Dat ge was onder, daar maakte hij u heer Hij was het die zichzelf niet spaarde Hij won de Doloreuse gaarde Daar hij u heer van maakte Hij leeft niet die zijn lof 3250 Mocht vertellen nog volledig prijzen Hij was van zo goede wijze En is er een vrouw in deze wereld binnen Ze mocht hem wel met recht minnen Ik waan wel had hij het aan mij verzocht 3255 Hij mocht het er licht toe hebben gebracht Dat ik zijn wil zou hebben gedaan Maar hij zou het node hebben bestaan Ik gaf hem deze ring Ik ken wel dat het was de zijne 3260 Ik weet niet waar het deze jonkvrouw nam Nog wie het haar gaf nog waarvan het hier kwam En al had ik hem meer gegeven Hij had het verdiend daarna en eer Vaak en menigvuldig 3265 Met goed recht ben ik hem behoudt Toen antwoordde de koning Vrouwe, zei hij, van dit ding Zo scheld ik u wel vrij En van al dat u ooit geviel 3270 Ik hou het allemaal voor spot Alzo moet God mij beraden Dat ge een zaak zou hebben gedaan Zoals men mij hier laat verstaan Ik hou het allemaal voor spel 3275 En nadat ik weet wilde ik wel Noch zeg ik dat mij niet berouwt Dat u Lancelot had getrouwd En heer was van mijn land Ik zal het zeggen al is het schande 3280 En ik moest zijn gezel zijn Dus nam ik fijn het mijne Bij alles dat ooit lijf ontving Dit sprak Arthur de koning Toen dit die jonkvrouw hoorde 3285 Schaamde ze zich deze woorden Die daar dat nieuws hadden gebracht En was te keren bedacht Daar waren ridders een groot getal Die hen dus allen vermaten 3290 Niet waren de konings geleide Ze zou met laster vandaan scheiden En ze ontzag haar dat ding En sprak, heer koning Nu doe goed en laat me geleiden 3295 Uw verlof, ik wel vertrekken Ik ben van uw lieden in gevaar Toen zond hij heer Ywein met haar Die opstond en met haar ging En Galioot in dure eden zwoer 3300 Dat hij er lag nimmermeer Boven een nacht of twee Voor hij hoorde rechte nieuws Waar Lancelot gekomen was De koning sprak, God geeft u spoedt 3305 Ik weet u dank dat gij het doet En dus bent ge te rade geworden Galioot ging in de kamer Nemen verlof aan die vrouwe En vond haar in zulke rouw 3310 Dat niemand nee zag dergelijks En hij zei, God van hemelrijk Vrouwe, die moet u bewaren Ik zal gaan om Lancelot te zoeken Tot de tijd en de stonden 3315 Dat ik er nieuws van heb gevonden En ik zal dan bekend wezen Of hij leeft of niet doet Toen zei de vrouwe, ik weet dat wel Dat Lancelot niet geviel 3320 Had hij in zijn zin geweest Dit nieuws hier te ontbieden Hij is dood of uitzinnig Lancelot die ik zo zeer bemin Dat mij de rouw zal doden 3325 Galioot troostte die vrouwe Die hij in groot gevaar zag En nam verlof aan haar Vriendelijk hij vandaan scheidde Die hij erg droevig liet 3330 Meer dan ze voor een groot deel toonde Hij nam met hem Lyoneel Als die snel gaan wilden En vier schildknapen Dat was erg goed hun doen 3335 Ze voerden met hen een paviljoen (tent) En namen verlof aan de koning Toen ging hij met dit ding En voer tot buiten de plaats En Walewein hij volgde mede 3340 Om Lancelot te zoeken alzo Ze waren van zijn komst vrolijk Omdat hij goed was en getrouw Toen haalden ze de jonkvrouw in En met haar de heer Ywein 3345 Dus voeren ze weg algemeen En lieten de jonkvrouw verstaan Dat ze hen niet nee zou ontgaan Ze zouden haar volgen tot de stonden Dat ze Lancelot vonden 3350 Nog met kracht nog met listen Voor ze nieuws van hem wisten En ze zei, ten goede tijd En voeren ik weet niet hoe menige mijl Al kortende hun stonden 3355 Dus kwam het tot de avond Toen vonden ze een vesting En dacht hen dat beste Daar te blijven die nacht En voeren in alzo bedacht 3360 De jonkvrouw was er nicht te hof En waren ontvangen met grote lof Nochtans nee was de waard niet daar De maan scheen mooi en helder En de jonkvrouw ze voer uit 3365 Verholen zonder geluid Met de hulp van de waardin Die vrouwe was van daarbinnen De jonkvrouw voer geheel stilletjes Die nacht al door al had ze pijn 3370 Dus ze tot haar vrouwe kwam En zei haar wat ze vernam Daar ze haar zond en was gegaan Tot de koning en die er waren Ze hielden alles voor onwaar 3375 De boodschap die ze daar bracht En zeiden, alzo helpt hem God Het was leugen en spot De koning verweet de vrouw wel Hij was haar niet wreed nog fel 3380 Droeviger was ze en de gelijke Allen om heer Lancelot Dan ik u wel vertellen mocht Al legde ik er mijn gedachte aan Maar die boodschap hielden ze voor onwaar 3385 Hier laat ik de taal staan vandaar En zal u vertellen van die ze verliet En daar de jonkvrouw van scheidde Hier begint een verhaal De heren waren te ongemak 3390. ‘s Morgens toen ze hadden verloren Die jonkvrouw, groot was hun toorn En ze haar niet vonden daarbinnen Lyoneel had de waardin Grote laster beraden 3395 En zei, het was bij haar daden Dat hem die jonkvrouw was ontgaan Nee had men haar niet bijgestaan Lyoneel had haar gedood Maar het verweerde al Galioot 3400 En andere heren die daar waren Die haar laster wilden sparen De ridders waren allen droevig En bespraken hun zaken zo Dat ze zich verdeelden onder hen vieren 3405 En nimmermeer nee wilden eindigen Tot de tijd en tot de stonden Dat ze Lancelot vonden Of nieuws hoorden In welke plaatsen dat hij was 3410 Ze waren uitermate droevig En elk verkoos een straat Derwaarts dat ze wilden rijden Met hem gaan was geen wachten Ze voeren zoeken hun avontuur 3415 Hier laat ik het blijven op dit uur De woorden van de drie heren En zal op Galioot keren |
Hier beghint van galiote Die voer soeken lantslote 3420. Nv [hort h]ier .i. beghin D[aer hi was] comen in Alset so vort was comen Dat galioot orlof hadde nomen Voer hi wech toter stonde 3425 Dattet nakede [ten] auonde Ende hi sach [menech wilt d]ier Int wout daer [woende] .i. forestier Daer hi binne[n was] gheraket Met haeste hi hem d[a]rwaert maket 3430 Daer an lach sine bederue Hi hadder goede herberghe Dien nacht [entie] auonstonde Van al dat hi visieren conde Ende eischede ende beghert 3435 Dede hem he[bben] sij[n] wert Alse die pijnde [om] sinen danc Des morghens als die dach ontspranc Nam hi orlof ende voer van daer Die sonne sceen scone ende claer 3440 Ende hi voer so langhe optien dach Dat hi enen casteel sach [23rb] Die scone was vtermaten Alse hi den casteel hadde ghelaten Voer hi bet vort bi enen foreeste 3445 Daer hi horde dat alre meeste Spel. ende sach Dan hi noit hadde op enen dach Dat spel entie tale Sach hi houden vor enen zale 3450 Daer sach hi ende nam goom Enen dans om enen boom An dien boom .i. scilt hinc Daer die dans omme ghinc Ende alle die daer dansten ende wilde 3455 Si neghen allegader den scilde Ghelijc oft ware .i. heilichdoom Des nam her galioot goom Ende mercte an den scilt wel Dat die was ende gheen el 3460 Dien hi lantslote draghen sach Daer te voren optien dach Dat hi waleweine soeken voer Ende galioot seide ende suoer Hi soude den scilt vor hem draghen 3465 Ende voer daer si alle toe saghen Emde nam den scilt van den boom Hine achte niet wies nam goom Daer waren ridders .i. groot ghetal Ten spele ende volgheden achter al 3470 Die alle den scilt begherden Ende hadden grote onwerde dat hine wech soude draghen Ende begonsten hem vraghen Waer hiere mede wilde 3475 Met harre lieden scilde Hi seide hi soudene dane draghen Des begonste hem wanhaghen Den ghenen die hem uolgheden achter Ende wilden hem beraden lachter 3480 Ende sloeghen op hem met groten ghere Ende hi keerde hem ter were Nochtan stont hem onsiene An danderside waren ridders tiene Diene bestonden optie tijt 3485 Daer verrees .i. groot strijt Die ridders waren te hem wart fel Ende soeme waren si ghewapint wel Soeme waren si te voet Ende soeme waren si op orse goet 3490 Ende ghingen galiote so naer Dat sijn sciltknape hadde vaer Ende ghingen hem so achter uolghen Mar doe galioot wart verbolghen [23va] Ende hi sach dattet ten erchsten ghinc 3495 Doe sloech hi weder in den rinc Ende gaf hem sulke slaghen Dat si bi drien optie erde laghen Ende werde hem met groten gere Doe quam .i. met enen spere 3500 Ende stac galiote van achter Des so mochte hi hebben lachter Jn die scoudre ene wonde Dat hem crankede sine ghesonde Doe alre eerst balch hi hem na rechte 3505 Ende vercoende in dien gheuechte Ne hadde die here selue ghewesen Die daer ghereden quam met desen Die here was van dien lande Si waren van galioots brande 3510 Alle bleuen gheslegen doot Mar dat die here genaden boot Ende bat ouer sine lieden Hier bi quamt dat si scieden Die here nam vrede an beider side 3515 Ende beuelde ghene stride Om te houdene hare ghesonde Doe sach hi galioots wonde Ende begondene sere claghen Ende galioot begonde hem vraghen3520 Alse die ghene die weten wilde Waer omme si neghen den scilde Die daer dansten te voren Ende seide hi wilds niemare horen Doe antworde die werd 3525 Jc salt v segghen sint ghijs beghert Om dat hi des lieues ridders was Daer noit moeder of ghenas Entie grote duusterheit Daer men uele of heft gheseit 3530 Ende achter lande telde Van hier binnen uelde Dat noit man doen ne mochte Nv seide hi ons die den scilt brochte Dat hi es bleuen doot 3535 Bi miere wit dats scade groot Hine hadde gheleuet ewelike Ende ware coninc van enen rike Nochtan mach hi noch leuen wel Jnne horet niemen segghen el 3540 Dan die hier brochte den scilt Nv ghelouets of gi wilt Galioot hi droeuede sere Ende nam orlof anden here Die daer comen was te voren 3545 Si hadden some meer verloren [23vb] An galiote dan ghewonnen Daer die strijt hadde begonnen Daer was .i. ridder so ghewont Dat hi daer na gheson[t] 3550 Ne mochte warden nem[mermeer] Nochtan bat harre lie[den heer] Galiote dat hi bleue Des hi hem aersatre g[h]eu[e] Ende ghenese sine wond[e] 3555 Ende wesen met hem [so langhe stonde] Hine wilde nemmer[meer ........] Also langhe alsi beide [........] Dur die manheit die [........] Galioot ne wilder nie[t ........] 3560 Hi nam orlof ende voe[r van daer] Den menegen bleef [therte suaer] Die daer bleuen ghe[wont] Ende nemmermeer wor[den ghesont] Dus voer galioot ter [stonde] 3565 Dat nakede den auon[de] Doe quam hi in enen [foreeste] Daer hi sach meneghe [beeste] Ende .i. huus van relig[ioene] Doe voer die ridder [coene] 3570 Daerwart ende was [bedacht] Daer te bliuene die[n nacht] Hi vanter enen goe[den here] Diene ontfinc met [groter eren] Ende nam ware te sie[re wonde] 3575 Ende hietene bliuen [toter stonde] Dat hi wel ware [ghenesen] Nv latic die tale va[n desen] Ende sal v tellen van [walew]eine Die reet berch ende pl[eine] 3580 Met goeden wille met goeden gedochte Alse die lantslote [sochte] |
Hier begint van Galioot Die Lancelot voer zoeken 3420. Nu hoort hier een begin Daar hij in was gekomen Alzo het voort was gekomen Dat Galioot verlof had genomen Voer hij weg tot de stonde 3425 Dat het naakte de avond En hij zag menig wild dier In het woud daar woonde een boswachter Daar hij binnen was geraakt Met haast hij zich derwaarts maakt 3430 Daaraan lag zijn behoefte Hij had er goede herberg Die nacht en de avondstonde Van alles dat hij versieren kon En eiste en begeerde 3435 Liet hem hebben zijn waard Als die pijnigde om zijn dank Գ Morgens toen de dag ontsprong Nam hij verlof en voer vandaar De zon scheen mooi en helder 3440 En hij voer zo lang op die dag Dat hij een kasteel zag Die uitermate mooi was Toen hij het kasteel had gelaten Voer hij beter voort bij een bos 3445 Daar hij hoorde dat allergrootste Spel en zag Dat hij nooit had op een dag Dat spel en die woorden Zag hij houden voor een zaal 3450 Daar zag hij en nam waar Een dans om een boom Aan die boom hing een schild Daar die dans om ging En allen die daar dansten en wilden 3455 Ze negen allemaal het schild Gelijk alsof het een heiligdom was Dat nam heer Galioot waar En merkte aan het schild wel Dat die was van geen ander 3460 Die hij Lancelot zag dragen Daar tevoren op die dag Dat hij Walewein zoeken voer En Galioot zei en zwoer Hij zou het schild voor hem dragen 3465 En voer daar ze allen toezagen En nam het schild van de boom Hij achtte niet wie het waarnam Daar waren ridders een groot getal Te spelen en volgden allen na 3470 Die allen het schild begeerden En hadden grote onwaarde Dat hij het weg zou dragen En begonnen hem te vragen Waar hij er mede wilde 3475 Met hun lieden schild Hij zei, hij zou het vandaan dragen Dus begonnen ze zich te wanhopen Diegenen die hem achtervolgden En wilden hem schande beraden 3480 En sloegen op hem met grote begeerte En hij keerde zich te verweer Nochtans stond hem te ontzien Aan de andere zijde waren tien ridders Die hem bestonden op die tijd 3485 Daar verrees een grote strijd De ridders waren tot hem waart fel En sommige waren goed gewapend Sommige waren te voet En sommigen waren op goede paarden 3490 En gingen Galioot zo nabij Dat zijn schildknaap had gevaar En gingen hem zo achtervolgen Maar toen werd Galioot verbolgen En hij zag dat het ten ergste verging 3495 Toen sloeg hij weer in de ring En gaf hen zulke slagen Dat ze bij drien op de aarde lagen En verweerde hem met grote begeerte Toen kwam er een met een speer 3500 En stak Galioot van achter Dus zo mag hij schande hebben In de schouder een wond Dat hem verzwakte zijn gezondheid Toen allereerst verbolg hij hem naar recht 3505 En herstelde in dat gevecht Nee had die heer er zelf geweest Die daar gereden kwam met deze Die heer was van dat land Ze waren van Galiootՠs zwaard 3510 Allen dood geslagen gebleven Maar dat die heer genade bood En bad voor zijn lieden Hierbij kwam het dat ze scheiden De heer nam vrede aan beide zijde 3515 En beval geen strijd Om te behouden hun gezondheid Toen zag hij de wond van Galioot En begon zeer te klagen En Galioot begon hem te vragen 3520 Als diegene die weten wilde Waarom ze negen het schild Die daar dansten tevoren En zei hij wilde het nieuws horen Toen antwoordde de waard 3525 Ik zal het u zeggen sinds gij het begeert Omdat hij de liefste ridder was Daar ooit moeder van genas En de grote duisterheid Daar men veel van heeft gezegd 3530 En achter landen vertelde Van hierbinnen velde Dat nooit man doen nee mocht Nu zei hij ons die het schild bracht Dat hij dood is gebleven 3535 Bij mijn weten dat is grote schade Hij had eeuwig geleefd En was koning van een rijk Nochtans mag hij nog wel leven Ik hoor niemand iets anders zeggen 3540 Dan die hier het schild bracht Nu geloof het als ge wil Galioot hij bedroefde zeer En nam verlof aan de heer Die daar gekomen was tevoren 3545 Ze hadden sommige meer verloren Aan Galioot dan gewonnen Daar de strijd was begonnen Daar was een ridder zo gewond Dat hij daarna gezond 3550 Nee mocht worden nimmermeer Nochtans bad hun lieden heer Galioot dat hij bleef Dat hij hem een dokter geeft En genezen zijn wond 3555 En wezen met hem zo lange stonde Hij wilde nimmermeer ........ Alzo lang als ze beide ........ Door de mannelijkheid die ........ Galioot nee wilde er niet ........ 3560 Hij nam verlof en voer vandaar Van menigeen bleef het hart zwaar Die daar gewond bleven En nimmermeer gezond worden Dus voer Galioot ter stonde 3565 Dat naakte de avond Toen kwam hij in een bos Daar hij zag menig beest En een huis van religie Toen voer die koene ridder 3570 Derwaarts en was bedacht Daar te blijven die nacht Hij vond er een goede heer Die hem ontving met grote eer En nam waar tot zijn wond 3575 En zei hem te blijven tot de stonde Dat hij goed genezen was Nu laat ik het verhaal van deze En zal u vertellen van Walewein Die reed berg en vlakte 3580 Met goede wil, met goede gedachte Als die Lancelot zocht. |
Nv hort wat men van waleweine tellen sal Die lantslote voer soeken ouer al Hier beghint [ene tale] 3585 Dat walewein [voer berch] ende dale Drie daghe [hadde hi] ghereden Ende nerghen[t ne hadde hi onb]eden Sonder daer hi n[a auenture sach] Ende quam op enen [saterdach] 3590 Ghereden na noe[ne] Die starke ridder [ende coene] Op ene cauciede [........] Waren die maras [........] Daer sach hi wa[........] 3595 Al ghewapint [........] Jn die middel [........] Nv moghedi hor[en ........] Doe walewein bet quam ghehende [2 katernen + 1 blad ontbreken] |
Nu hoort wat men van Walewein vertellen zal Die Lancelot voer zoeken overal Hier begint een verhaal 3585 Dat Walewein voer berg en dal Drie dagen had hij gereden En nergens nee had hij gewacht Uitgezonderd daar hij naar avonturen zag En kwam op een zaterdag 3590 Gereden na noen Die sterke ridder en koene Op een geplaveide weg ........ Waren de moerassen........ Daar zag hij wa........ 3595 Geheel gewapend........ In het midden........ Nu mag je horen ........ Toen Walewein beter kwam onbeschroomd [2 katernen + 1 blad ontbreken] |
[w24ra] Ende ghinc nemen ende g[heuen] 3600 Den ridder mochte ther[te beuen] Meneghen slach tusschen [hem tween] Eer dat lantsloot ghef[een] Velde hi den ridder met s[uaeren slaghen] Diese niet langher ne [mochte verdraghen] 3605 Ende knielde [hem] opten [voet] Doe seide die ridder hets [mi goet] Nv sijts seker wel van d[esen] Wildi mj ghenadich wese[n] Jc sal v wesen onderdaen 3610 Ende vort an te dienste sta[en] Also langhe alsic sal leue[n] Ghetrouwelike sonder beg[heuen] Beide met liue ende met goe[de] Also uerre als ict gheuroe[de] 3615 Ghi moghet mj doden ic k[ennet wel] Mi berouwet dat mj ghe[uel] Die kenlike domhede Dat ic ieghen v mesdede Hier omme niet sprac [lantsloot] 3620 Ghi moet hier emme[r bliuen doot] Ghine wilt riden opt[ie kerre] Daer gi mj mede maket e[rre] Dat kenlijc wort al den land[e] Ende gheuet v ridderscap te [pande] 3625. Dat gi sult doen dat ic v he[te] Ende nemmermeer ne ghene v[ete] Jeghen vremden ridder ho[uden] Enne quame bi sinen scou[den] Doe seide die ridder die dae[r lach] 3630 Dat ne gheualt mj op ghe[nen dach] Dat ic die karre ride Jc hadde lieuer al mine tid[e] Te gane met ysere gebo[nden] Dan icker bouen ware von[den] 3635 No nemmermeer ne droeghe [scilt] Els doet met mj dat gi [wilt] Het ware mj die meeste la[chter] Die mj nie ghesciede eer no [achter] Want het es wit ende zede 3640 Dur al dit lant in elke sted[e] Dat nieman op kerre coe[mt] Hine si verdeelt ende verdoe[mt] Jc hadde lieuer te wesene [doot] Dan mj ghesciede die laste[r groot] 3645 So moeti steruen hier ter [stede] Daer ieghen ne helpt ghen[e bede] Sprac lantsloot vander ha[ghedochte] Hi gaf hem slaghe harde o[nsochte] Ende trac hem of den helme [van stale] 3650 Ende sine wapine altemale 104 verzen ontbreken] |
En ging nemen en geven 3600 De ridder mocht het hart beven Menige slag tussen hen twee Eer dat Lancelot gaf een Velde hij de ridder met zware slagen Die het niet langer nee mocht verdragen 3605 En knielde voor hem op de voet Toen zei de ridder, het is me goed Nu wees zeker wel van deze Wilde je me genadig wezen Ik zal u onderdanig wezen 3610 En voortaan ten dienst staan Alzo lang als ik zal leven Getrouw zonder begeven Beide met lijf en met goed Alzo ver als ik het voer 3615 Ge mag me doden ik erken het wel Mij berouwt dat me geviel De kennelijke domheid Dat ik tegen u misdeed Hierom niet, sprak Lancelot 3620 Gij moet hier immer dood blijven Gij wilde rijden op die kar Daar ge mij kwaad maakte Dat in het land bekend wordt En geef uw ridderschap tot pand 3625. Dat ge zal doen wat ik u zeg En nimmermeer nee geen vete Tegen vreemde ridder houden Tenzij door zijn schuld Toen zei de ridder die daar lag 3630 Dat nee gebeurt me op geen dag Dat ik die kar rijd Ik ging liever al mijn tijd Te gaan met ijzer gebonden Dan ik er op was gevonden 3635 Nog nimmermeer nee droeg een schild Anders, doe met mij wat ge wil Het was me de grootste schande Die mij niet geschiedde eerder nog later Want het is wet en zede 3640 Door al dit land in elke plaats Dat niemand op kar komt Hij is verdeeld en verdoemd Ik was liever dood geweest Dan mij de grote laster geschiedde 3645 Zo moet je sterven hier ter plaatse Daartegen helpt geen bede Sprak Lancelot van de grot Hij gaf hem erg harde slagen En trok hem zijn stalen helm af 3650 En zijn wapens allemaal 104 verzen ontbreken] |
[w24b] [........s] verdient [........]tel vrient [........]owen thouet [........]ne ghelouet 3655 [........]herde [........] der erde [........]oit dienst ne dede [........]n wiue te ghere stede [........]elonet soude wesen 3660 [........a]m orlof met desen [........]et ghenende [........]n ende [........]e daer si in was [........]n stonden ende gras 3665 [........]aende ene gracht [........]menich glacht [........]te daer binnen [........] mochte bekinnen [........] bi den hare 3670 [........]arde ommare [........]ent te meneger stont [........]er gracht gront [........]n ende worme [........]elike vorme 3675 [........]aten [........o]chte hem seluen haten [........]de verdient [........]so cranke vrient [........]oncfrouwen gheseit 3680 [........]e dorperheit [........]ke mochte ghenesen [........]ewroken van desen [........]ren moet [........] hare dochte goet 3685 [........]le die ghene varen [........]aet ne sparen [........]ebben scade [........]men hem goeds bade [........]de betren node 3690 [........]e wit no ieghen gode [Nu latic s]taen dese wort [Van hem dae]r gi of hebt gehort [Ende kere wede]r te lantslote [Daer hi va]nt siere ghenote 3695 [Doe lants]loot hadde verwonnen [Des hem] god hadde gheonnen [Dien rid]der die daer was comen [Ende hem tl]ijf hadde ghenomen [Waren sie all]e vro ende blide 3700 [Die daer war]en an sine side [Ende dancten] gode der doghet [Daer was die] meneghe sere verhoghet [x25ra] Ende men besach lantslote Hine hadde wonde ghene so grote 3705 Die hem mochte deren an sine ghesonden Entie selue waren ghebonden Si aten si dronken si waren blide Ende corten te gadre hare tide Dien dach entie auontstonde 3710 Elc pijnder omme so hi best conde Omme te dienen lantslote Die daer waren clene ende grote Hi ghinc slapen alst hem goet dochte Sijn bedde was ghemaket sochte 3715 Onthier ende het dach was Ende scone lichte dur dat glas Ende ouer berch ende ouer dal Die ridder seghende hem ende beual Gode ende dede hem in siere ghebede 3720 Hi ghinc hem scoeien ende cleden mede Ende quam vort in den zale Daer hi was ontfangen wale Beide met werde ende met werdinnen Ende met hem allen die daer waren binnen 3725 Die ridder eischede sine wapine Die werd seide hets verlorne pine Ghi sult daghen enen dach of twee Ende of gi wilt uele mee Ghi sijt van ridene worden moede 3730 Hier binnen suldi sijn met goede Ende hebben ruste ende ghenade En holpe niet dat mens mj bade Sprac lantsloot ic wil riden Ende langher niet onbiden 3735 Dur gheens mans bede Jc moet houden mine zede Hi hiet dat men hem brochte Sine wapine ende sochte Entie daer anders iet toe seide 3740 Hi verlore sine arbeide Men brochtse hem doe hijt hiet Ende menne dorstes hem ontsegghen niet Ende teerst dat hise hadde an Nam orlof die edele man 3745 Ende wilde dane varen Doe seide die werd gi moet sparen Des ic versamene mine maghe Ghi mocht wel comen in sulke laghe Ghi sout spade weder keren 3750 Jc sal v bringhen met eren Vte deser ieghenode Ghi mocht mesraken ode Lantsloot die hadde ommare Te ridene met enegher scare [25rb] 3755. Dur dat lant daert hem goet dochte Ende alse hijt doch ten ende brochte Dat hi orlof hadde ghenomen An hem allen niet an hem somen Entie met hem quamen daer 3760 Voeren met hem. die sonne sceen claer Des si quamen in enen woude Daer lantsloot dure varen soude Alse hi hadde ghereden ene wile Binnen den woude. ene halue mile 3765 Sach lantsloot ende wart geware Van ere anderre groter scare Dorpers met groten coluen Ghelijc of si waren verbolghen Si hadden an dicke wammisoene 3770 Ende onder hare caproene Ghestickede huuen of beckinele Ooc waser van enen dele Die hadden colire om haren hals Dat dochte hem lieden als ende als 3775 Dat si die warelt souden dur gaen Her lantsloot sach se staen Ende bet ouer ene andre scare Van ridders in haren ghegare Ende op orse gheseten 3780 Die ghene waenden wel weten Dat nerghent ware har ghenoot Doe sachse her lantsloot Die hars sere begherde Nv moghedi horen van sinen werde 3785 Hi hadde den ridder gheuolghet naer Met hem vijftichsten. ende quam daer Ende alse die strijt soude beghinnen Doe menghelde hem die wert daer binnen So dats daer nieman ontstoet 3790 Weder tors no te voet Hine bleuer doot ter stede Of so ghewont in sine lede Dat hi hem lieuer ware doot Dus begonste lantsloot 3795 Metten spere ende metten swerde Ende metter hulpe van sinen werde Die quaet soeken ende iaghen Ende daer omme spien ende laghen Dicke wortet hem gheloont 3800 Ende bliuen selue ghehoont Die hem houden an quade zeden Doe lantsloot tforeest was leden Quamen si ghereden scire Op dat boort van ere riuire 3805 An danderside stont .i. casteel Daer ic of segghen mach .i. deel [25va] Die gaioen was ghenant En was negheen so vast int lant Jn als conincs lant van gorren 3810 Daer an stonden uele torren Some groot some clene Si waren alle ghewrocht van grawen stene Daer in was die coninginne Arturs wijf. die tenden sinne 3815 Dicke lantslote brochte Ende leuen dede onsochte Doe was hi emmer in dien Wat dat sijns soude ghescien Dat hi se te siene begherde 3820 Daer lach die brugghe van den swerde Ouer die riuiere diere liep Harde donker ende diep Die brugghe was scarp als .i. scermes Die daer lach ouer twater dwers 3825 Ende daer lantsloot ouer liden woude Hine liets niet om enen berch van goude Diene hem gaue altemale Hine soudse riden al toter zale Waert met crachte of met liste 3830 Daer hi die coninghinne wiste Daer ne wilt hem nieman beweren Om dat hijs hadde so groten ghere Ende beite van den orse te voet Dat starc was ende goet 3835 Entie gone die bi hem waren Begonden wenen ende mesbaren Ende hieten hem wel bedinken Ende seiden hi soude verdrinken Of hine wilde weder keren 3840 Doe bonden si hem sine gheren Van den halsberge die hi hadde an Tusschen sine been den edelen man Dat van achter ieghen dat van voren Anders hadde hi sijn lijf verloren 3845 Eer hi die brugghe ware leden Si hadde hem tlijf al dore sneden Lantsloot daelde neder daer Optie riuire die was claer Recht ander brugghen voet 3850 Die int water beloken stoet Si was breet ende starc Mar si was bouen scarp Ghelijc den egghe van enen swaerde Die ridder die niet ne spaerde 3855 Dur anxt van gherande dinghe Hi ghinker op sitten scerdelinghe Ende hilt hem metten handen voren Dat hi dede moghedi horen [25vb] Hi ghinc metten benen roeien 3860 Hi achte luttel opt vermoeien Hi sach emmer ten torne waert Alse uele te min was hi veruaert Daer die coninginne was in Dat verblide sinen sin 3865 So langhe roiede hi ende reet Optie brugghe die dur sneet Die maniclen so dat hem tbloet Te beden handen uut woet So langhe reet hi weder ende vort 3870 Dat hi quam anden andren bort Ende hadde weder staen die wondre Van den scarpen vondre Daer noit man liden ne mochte None hadde wille no ghedochte 3875 Omme te wesene in den casteel Siere liede een deel Voeren met scepe an dander side Ende alle vro ende harde blide Dat die ridder was ontgaen 3880 Van den wondre dat hi hadde bestaen Si gauen hem scilt ende swerd Want hi beide begherd Nv was die ridder onveruaert Ende sach een luttel achterwaert 3885 Die op hem seluen was coene Hi sach comen .ij. lyoene Ongheketent ende onghebonden Ende hadden daer den ridder vonden Si quamen blakende metten oghen 3890 Ende begonsten hem vertoghen Of si den ridder souden verteren Ende hi began hem sere weren Ende gaf hem sulke slaghen Mochten si doot sijn bleuen van plaghen 3895 Si hadden onlanghe ghestaen Mar hine sach gheen bloet gaen Vten wonden die hi hem gaf Ende hem wonderde sere der af Waer bi het hadde ghesijn 3900 Doe sach hi dat vingherlijn Dat hi an sinen vingher brochte Ende dat hem die ioncfrou vander haghedochte Langhe te voren hadde ghegheuen Doene wiste hi waer si waren bleuen 3905 Ende was al tenden sinne Doe sach ghene die coninginne Ende hadde die bliscap so groot Dat si wiste dat was lantsloot Sie ne wiste wat ghelate toghen 3910 Si loech met herten ende met oghen [1 blad ontbreekt?] |
........s verdient ........tel vriend ........owen het hoofd .......ne geloof 3655 ........hoorde ........ de aarde ........oit dienst nee deed ........n wijf te geen plaats ........beloond zou wezen 3660 ........nam verlof met deze ........met dat doel ........n en ........e daar ze in was ........n stonden en gras 3665.......aan een gracht ..........menige glacht ɉ..te daar binnen ....... mocht bekennen ........ bij de haren 3670 ........erg minacht .........en te menige stonde ........er gracht groot ........n en wormen ........lelijke vormen 3675 ........aten ........of zichzelf haten ........de verdient ........zoՠn zwakke vriend ........jonkvrouw gezegd 3680 ........ schande ........ke mocht genezen ........gewroken van deze ........ren moet ........ haar dacht goed 3685 ........le diegene gaan ........laat nee sparen ....... hebben schade ...... .men hem goeds bad ........de verbeteren node 3690 ......e wet nog tegen God Nu laat ik staan deze woorden Van hem daar ge van hebt gehoord En keer weer tot Lancelot Daar hij zijn gelijke vond 3695 Toen Lancelot had overwonnen Dat hem God had gegund Die ridder die daar was gekomen En hem het lijf had genomen Waren ze alle vrolijk en blijde 3700 Die daar waren aan zijn zijde En bedankten God de deugd Daar was menigeen zeer verheugd En men bezag Lancelot Hij had niet zulke grote wonden 3705 Die hem mocht deren aan zijn gezondheid En diezelfde waren verbonden Ze aten, ze dronken, ze waren blijde En kortten tezamen hun tijd Die dag en de avondstonde 3710 Elk pijnigde er om zo goed hij kon Om te dienen Lancelot Die daar waren klein en groot Hij ging slapen zoals het hem goed dacht Zijn bed was zacht gemaakt 3715 Totdat het dag was En mooi oplichte door dat glas En over berg en over dal De ridder zegende hem en beval God en deed hem in zijn gebeden 3720 Hij ging hem schoeien en kleden mede En kwam voort in de zaal Waar hij goed ontvangen was Beide met waard en waardin En met hen allen die daar binnen waren 3725 De ridder eiste zijn wapens De waard zei, het is verloren moeite Ge zal hier blijven een dag of twee En als ge wil veel meer Ge bent van rijden moe geworden 3730 Hierbinnen zal je zijn met goede En hebben rust en genade Het helpt niet dat men het mij bad Sprak Lancelot, ik wil rijden En niet langer wachten 3735 Door de bede van geen man Ik moet houden mijn zede Hij zei dat men hem bracht Zijn wapens en zocht En die daar iets anders toe zei 3740 Het was verloren moeite Men bracht het hem toe hij het zei En men durfde het hem niet te ontzeggen En ten eerste dat hij het had aan Nam verlof die edele man 3745 En wilde vandaan gaan Toen zei de waard, ge moet uitstellen Dat ik mijn verwanten verzamel Ge mocht wel komen in zulke hinderlagen Ge zou laat terug keren 3750 Ik zal u meer eer brengen Uit deze landstreek Ge mocht verdwalen ergens Lancelot die had afkeer Te rijden met enige schaar 3755. Door dat land daar het hem goed dacht En toen hij het toch ten einde bracht Dat hij verlof had genomen Aan hen allen en niet aan hen sommigen En die met hem kwamen daar 3760 Voeren met hem, de zon scheen helder Dat ze kwamen in een woud Daar Lancelot doorgaan zou Toen hij een tijdje had gereden Binnen het woud een halve mijl 3765 Zag Lancelot en werd gewaar Van een andere grote schaar Dorpers met grote kolven Gelijk of ze waren verbolgen Ze hadden dikke wambuizen aan 3770 En onder hun kappen Gestikte huifjes of hersenkapje Ook waren er een deel Die hadden kransen om hun hals Dat dacht hen lieden stellig 3775 Dat ze de wereld zouden doorgaan Heer Lancelot zag ze staan En wat verder een andere schaar Van ridders in hun uitrusting En op paarden gezeten 3780 Diegene waanden wel weten Dat nergens hun gelijke was Toen zag ze heer Lancelot Die hen zeer begeerde Nu mag je horen van zijn waarde 3785 Hij had de ridder nagevolgd Met hem vijftig en kwamen daar En toen de strijd zou beginnen Toen mengde zich de waard daar binnen Zodat er niemand ontkwam 3790 Weder te paard nog te voet Hij bleef ter plaatse dood Of zo gewond in zijn leden Dat hij liever dood was Dus begon Lancelot 3795 Met de speer en met het zwaard En met de hulp van zijn waard Die kwade zoeken en jagen En daarom spieden en lagen Vaak wordt het hem beloond 3800 En blijven zelf gehoond Die zich houden aan kwade zeden Toen Lancelot door het bos was gegaan Kwamen ze snel gereden Op de kant van een rivier 3805 Aan de andere zijde stond een kasteel Waarvan ik een deel mag zeggen Die Gaioen was genoemd En was nee geen zo vast in het land In al het konings land van Gorren 3810 Daaraan stonden vele torens Sommige groot en sommige klein Ze waren alle gewrocht van grauwe stenen Daarin was de koningin Arthurՠs wijf, die volgens zin 3815 Vaak Lancelot bracht En hard liet leven Toen was hij immer in die Wat dat hem zou geschieden Dat hij haar te zien begeerde 3820 Daar lag de brug van zwaarden Over de rivier die er liep Erg donker en diep Die brug was scherp als een scheermes Die daar dwars over het water lag 3825 En daar Lancelot over gaan wou Hij liet het niet om een berg van goud Die men hem allemaal gaf Hij zou het rijden al tot de zaal Was het met kracht of met list 3830 Daar hij de koningin wist Dat nee wil hem niemand verweren Omdat hij zoՠn groot verlangen had En steeg af van het paard te voet Dat sterk was en goed 3835 En diegene die bij hem waren Begonnen te wenen en misbaren En zeiden hem zich te bedenken En zeiden, hij zou verdrinken Of hij niet wilde terug keren 3840 Toen bonden ze hem zijn uitrusting Van het harnas die hij aan had Tussen zijn benen de edele man Dat van achter tegen dat van voren Anders had hij zijn lijf verloren 3845 Eer hij de brug over was gegaan Het had hem het hele lijf doorsneden Lancelot daalde neer daar Op de rivier die helder was Recht aan de voet van de brug 3850 Die in het water gesloten stond Het was breed en sterk Maar het was boven scherp Gelijk de rand van een zwaard De ridder die niet nee spaarde 3855 Door angst van enigerhande ding Hij ging er schaarvormig op zitten En hield hem met de handen voren Dat hij deed mag je horen Hij ging met de benen roeien 3860 Hij achtte weinig op het vermoeien Hijkeek immer ter toren waart Dan was hij veel minder bang Daar de koningin in was Dat verblijdde zijn zin 3865 Zo lang roeide hij en ging Op die brug die doorsneed De ijzers zodat hem het bloed Te beide handen uit woedde Zo lang ging hij weder en voort 3870 Zodat hij kwam aan de andere kant En had weerstaan dat wonder Van de scherpe brug Daar nooit man nee gaan mocht Nog had de wil nog gedachte 3875 Om te wezen in het kasteel Zijn lieden een deel Voeren met schepen aan de andere zijde En alle vrolijk en erg blijde Dat die ridder was ontgaan 3880 Van het wonder dat hij had bestaan Ze gaven hem schild en zwaard Want hij beide begeerde Nu was die ridder onvervaard En keek wat achterom 3885 Die op zichzelf koen was Hij zag twee leeuwen komen Zonder kettingen en niet gebonden En hadden daar de ridder gevonden Ze kwamen met gloeiende ogen 3890 En begonnen hem te tonen Of ze de ridder zouden verteren En hij begon hem zeer te verweren En gaf hen zulke slagen Mochten ze dood zijn gebleven van plagen 3895 Ze hadden kort gestaan Maar hij zag er geen bloed gaan Uit de wonden die hij hen gaf En hem verwonderde zeer daarvan Waarbij het had geweest 3900 Toen zag hij de ring Dat hij aan zijn vinger bracht En dat hem de jonkvrouw van de grot Lang tevoren had gegeven Toen wist hij waar ze waren gebleven 3905 En was al ten einde zin Toen zag hem de koningin En had de blijdschap zo groot Dat ze wist dat het was Lancelot Zie wist niet wat gelaat te tonen 3910 Ze lachte met het hart en met de ogen [1 blad ontbreekt?] |
[fol. Y/Z26ra] So dat si droeghen ouer een Dat lantsloot ware ende el ne gheen Die daer te houe ware comen Bi al dat si hadden vernomen 3915 Binnen dien quamer ridders twee Sander daghes quamer mee Van dien hi optie riuiere liet Doe hi ouer quam ende van hem sciet Si waren te houe wel ontfaen 3920 [...............] [38 verzen ontbreken] |
[fol. Y/Z26ra] Zodat ze overeen kwamen Dat het Lancelot was en niemand anders Die daar te hof was gekomen Bij alles dat ze hadden vernomen 3915 Binnen die kwamen twee ridders De volgende dag kwamen er meer Van die hij op de rivier liet Toen hij overkwam en van hen scheidde Ze waren te hof goed ontvangen 3920 [...............] [38 verzen ontbreken] |
Jc sal uechten op dese ure Hi was ghewapint wel te cure Na sinen wille na sijn gheuoech Hi hadde .i. starc ors dattene droech [fol. Y/Z26rb] 3925. Also goet alse ridder ie ghewan Ende was verdect alsemen best can Met ysere ende met sindale der bouen Dat men met rechte soude louen Hi hadde scilt ende spere 3930 Ende was al ghereet ter were Ende .i. swerd te siere side Die porten waren ondaen al wide Hi trac uut alst hem goet dochte Om die batalie die hi sochte 3935 [...............] [37 verzen ontbreken] |
Ik zal op dit uur vechten Hij was goed ter keuze gewapend Naar zijn wil, naar zijn gevoeg Hij had een sterk paard dat hem droeg [fol. Y/Z26rb] 3925. Alzo goed als een ridder ooit won En was bedekt zo goed men kon Met ijzer en met sandaal daarboven Dat men met recht zou loven Hij had schild en speer 3930 En was geheel gereed te verweer En een zwaard aan zijn zijde De poorten waren wijd geopend Hij trok uit zoals hem goed dacht Om het gevecht dat hij zocht 3935 [...............] [37 verzen ontbreken] |
[...............] Daer die camp op wesen soude Also scire ende also houde Alse die coninc hadde ghesproken 3940 Dat lichte niet sijn mochte te broken [fol. Y/Z26va] Si ommehaelden hare lope Ende namen die breidele bi den knope Ende quamen te samene metten speren Alse die hem wilden verweren 3945 Meliagant stac lantslote Opten scilt dat ene grote Score van den scilde cloef Ent spere daer dure ulooch Ne hadde die halsberch niet ghewesen 3950 [So goet] hine hads niet ghenesen [38 verzen ontbreken] |
[...............] Daar de kamp op wezen zou Alzo snel en alzo te houden Zoals de koning had gesproken 3940 Dat niet licht mocht zijn gebroken [fol. Y/Z26va] Ze omhaalden hun loop En namen de breidel bij de knoop En kwamen tezamen met de speren Als die zich wilden verweren 3945 Meliagant stak Lancelot Op het schild zodat een grote Scheur van het schild kloofde En de speer daardoor vloog Nee, was dat harnas niet geweest 3950 Zo goed, hij was er niet van genezen [38 verzen ontbreken] |
[...............] Ghenendelike alse hi best mochte Mar hem allen die dat saghen. dochte Dat hi onlanghe soude gheduren 3955 Ende toordeel op hem soude gheburen [fol. Y/Z26vb]Te sine verwonnen inden camp Ende ouer hem soude gaen die ramp Hi maecte dat uelt root So sere sloeghene lantsloot 3960 Alse dit die coninginne sach Die bouen ten palase lach Was si blide ende ghemeet Ende trac op har winpel cleet Ende maecte har ansichte bloot 3965 [...............] [39 verzen ontbreken] |
............... Onverschrokken zo goed hij kon Maar hen allen die dat zagen dachten Dat hik kort zou volhouden 3955 En het oordeel op hem zou gebeuren [fol. Y/Z26vb]Te zijn overwonnen in het kamp En over hem zou gaan die ramp Hij maakte dat veld rood Zo zeer sloeg hem Lancelot 3960 Toen dit de koningin zag Die boven te paleis lag Was ze blijde en vrolijk En trok op haar wimpel kleed En maakte haar aanzicht bloot 3965 ............... [39 verzen ontbreken] |
Een die alre beste wesen Vut vercoren ende ghelesen Nv duncti mj al vter were Mi dunct ghine acht niet ene pere [1 dubbelblad ontbreekt?] |
En de aller beste wezen Uitverkoren en uitgelezen Nu lijkt me al uit uw verweer Me lijkt dat het u niets kon schelen [1 dubbelblad ontbreekt?] |
[fol. AA/BB27ra] 3970. Dat wilde hi op elken man doen staen Met campe diet durste anegaen Dat keie sliep bi haren liue Alse .i. man bi sinen wiue Si suoerre ieghen ende seide 3975 Dattet ware onwaerheide Ende dat hijs hem qualike bevroet Hare nuese hadde hare ghebloet Inden bedde daert of was comen Dat hi daer hadde vern[o]men [40 verzen ontbreken] |
[fol. AA/BB27ra] 3970. Dat wilde hij op elke man laten staan Met kamp die het durfde aan te gaan Dat Keye sliep bij haar lieve Als een man bij zijn wijf Ze zwoer ertegen en zei 3975 Dat het niet waar was En dat hij het kwalijk begreep Haar neus had haar zeer gebloed In het bed waarvan het was gekomen Dat hij daar had vernomen [40 verzen ontbreken] |
Ende hadde dies hebben mochte Jc ben dies hem niet onderwinde 3995 Dit sprac die uader toten kinde [fol. AA/BB27va] No in goede no in quade Mar gi sult bliue in die scade Si ghinghen hem echter wapinen beide Wat dat men hem bat ende seide 4000 Doe seide lantsloot vander haghedochte Het voeghede wel dat men brochte Die heilighen vort. ende swoere Eer men iet vorder voere [........]rt moete wesen [41 verzen ontbreken] |
En had die ze hebben mocht Ik ben het die zich niet onderwind 3995 Dit sprak de vader tot het kind [fol. AA/BB27va] Nog in goede nog in kwade Maar gij zal in die schade blijven Ze gingen hen beide echter wapenen Wat dat men hem bad en zei 4000 Toe zei Lancelot van de grot Het voegde wel dat men bracht De heilige voort en zwoeren Eer men iets verder voer ........rt moet wezen [41 verzen ontbreken] |
4005 Want mijn zone heft sine ommate Diere becoft op desen dach Die coninginne lach daer si sach [fol. AA/BB27vb] Den camp alsie dede te voren Ende riep dat ment mochte horen 4010 Lantsloot. laet staen. laet staen Ghi hebter ghenoech toe ghedaen Orconde hem alle gader Doe quam meliagants uader Gelopen in dat crijt 4015 Ende seide desen strijt Nemet die coninginne op hare Nv doet wel ende [nemet] ware [39 verzen ontbreken] |
4005 Want mijn zoon heeft zijn onmatigheid Duur bekocht op deze dag De koningin lag daar ze zag [fol. AA/BB27vb] De kamp zoals hij deed tevoren En riep zodat men het mocht horen 4010 Lancelot, hou op, hou op Ge hebt er genoeg toe gedaan Getuig hem allemaal Toen kwam de vader van Meliagant Gelopen in dat strijdperk 4015 En zei, deze strijd Neemt de koningin op zich Nu doe goed en neem waar [39 verzen ontbreken] |
Si quamen sint [........] Ghereden in ene herstrate 4020 Die scone was vtermate [1 blad ontbreekt?] |
Ze kwamen sinds.......] Gereden in een legerstraat 4020 Die uittermate mooi was [1 blad ontbreekt?] |
[x28ra] Her waleweine toten stonden Dat siere an quamen ende vonden Ende was die brugghe leden Met pinen ende met behendicheden 4025 Daer die auenture hier te voren Of seghet die hi hadde vercoren Hi hadde gheuochten ieghen die gone Diet passage waren ghewone Te houdene eer hi daer quam 4030 So dat hiere sulken tleuen nam Die hem op gaf te spade Ende niet wilde werken bi rade Ende selue was hi .i. deel mismaect Eer hi ouer die brugghe quam gheraect 4035 Daer quam hi an lantsloots liede gheuaren Hine wiste van eerst niet wie si waren Ende hilt hem in siere hoede Alse hi sach dat si met goede Harre straten wilden riden 4040 Ende hem vechtens vermiden Doe hiet hi se willecome wesen Ende sine waren niet ghenesen Van den rouwe ende van den sere Dat si dreuen om haren here 4045 Lantslote die was gheuaen So dat ment mochte an hem verstaen Dat si waren tonghemake Walewein vraghede dur welke sake Dat si hem meslieten so 4050 Si seiden dat si waren onvro Wat holper uele toe gheseghet Her lantsloot die es ons ontweghet Ende si seiden hoe sine verloren Ende hoe si ghemoeten daer te voren 4055 Enen naen diene hadde verleit So dat hi hem ware onghereit Ende seiden hem al die affere Walewein waende warden vter were Van rouwen doe hi horde 4060 Van lantsloots lieden ghene worde Ende voeren wech tere scaren Diere quamen ende diere waren Totes conincs badagamus houe Daer si ontfanghen waren met loue 4065 Mar die rouwe waser so groot Alsemen wiste dat lantsloot Was ontweghet ende gheuaen Jnne mochtu lichte niet doen verstaen Ende arturs wijf die coninginne 4070 Was so droeue in haren sinne Al wilde siere niet vele toe spreken Har dochte die herte binnen breken [28rb] Daer was van rouwen groot gheluut Doe sende die coninc boden uut 4075 Achter sijn lant ende dede verstaen So wie so ne hilde gheuaen Hine lietene varen daer hi woude Dat menne verhanghen soude Ende hi onboot alle die gone 4080 Die hem te dienen waren ghewone Die behorden te sinen lande Beide ridders ende seriande Ende wilde om lantslote eischen Sien of hiere of mochte vereischen 4085 Binnen dien was den coninc brocht Alst sijn sone hadde vorewrocht Ende al beraden ende beweuen Een par lettren ghescreuen Met enen zegle in diere ghebare 4090 Dat hi tes coninc arturs ware Ende hi was bi behendicheden ghemaect So dat hiere na was gheraect Die littren seiden doe mense las Dat mijn her lantsloot was 4095 Optie wile entie vre Jn bartaengen met arture Wel ghesont ende te ghemake Ende hem ne ghebrake ghene sake Mar dat si alle waren gram 4100 Dat die coninginne niet ne quam Ende dat hare die coninc onboot Entie here lantsloot Bi haren rechten name Dat si met waleweine quame 4105 Te hem ende hi se brochte Of sies orlof hebben mochte Want meliagant sach wel Al ne hadt hem bewert nieman el Dan die coninc sijn vader 4110 Hi hadde verloren die vrouwe algader Die coninc ne wilde ghedoghen niet Badagamus dat ware ghesciet Eneghe dinc tusschen hem ende hare Daer si bi ghelastert ware 4115 Hier bi wilde meliagant Dat si weder vare in har lant Ende lantsloot hadse op hem ghewonnen Hier bi waren die lettren begonnen Mar hi was wel in dien 4120 Dur neghene sake die mochte ghescien Dat lantsloot nemmermeer ne quame Daer ne die coninc artur vername Dus waende hi wel sijn ghewroken Doe ghene lettren hadden ghesproken [28va] 4125. Vor alle die gone waren int hof Dat men seker waende sijn der of Dats coninc arturs zeghel ware Doe lieten si bliuen hare mesbare Ende waenden dat si seiden waer 4130 Die lettren die men brochte daer Daer ne was gheen langher beiden Die coninginne dede har ghereiden Ende alle die met hare souden varen Si namen orlof an diere waren 4135 Ende porreden smorghens betide Alse hem die dach verbaerde wide Ende voeren grote dachuaerden Alse die ghene die niet ne spaerden Toter wilen ende toter stonden 4140 Dat si arture vonden In die stat te caerlioen Ende met hem meneghen baroen Si was ontfaen met bliscap groot Ende si vraghede waer ware lantsloot 4145 Die coninc antworde hare Jnne horder of ghene niemare Van manne die se mj brochte Dien ics ghelouen mochte Luttel no uele no clene no groot 4150 Sint dat hi karadose sloech doot Doe verniewede dat seer Ende metter coninginnen meer Dan met alle dieren waren Nochtan lietsi hare misbaren 4155 Te droeuene openbare vor oghen Si decte hare ende wilt niet toghen Al uut ende uut die suare smerte Die har lach te harre herte Doe peinsden si altehant 4160 Ende seiden dat meliagant Dit al hadde beraden Si clagheden sere hare scaden Ende waenden weten wel te voren Dat lantsloot hadde sijn lijf verloren 4165 Ende hadden rouwe daer of Dat sonder bliscap was dat hof Die coninc deder omme eischen Mar hine mochter niet of vereischen Hine was nieweren in wane 4170 Daer quamen te houe die gheuane Die lantsloot te meneger stede Hadde verlost daer hijt wel dede Ende seiden dat si binnen meneghen daghen Van hem ne horden ghewaghen 4175 No daer men verloos no daer men wan Ende daer prijs mochte sijn beiaghet an [28vb] Dit seiden si den coninc arture Ende hi seide toter wilen ende toter vre Dat si horden niemare 4180 Waer lantsloot comen ware So ne worde nemmermeer feeste ghedreuen No vergaderinghe verheuen Also uerre alse hijs hadde macht Daer iet op soude sijn gheacht 4185 Dus daghede die coninc menegen dach Sint gheuelt dat hi lach Tere veinstren in dien zale Ende hi sach nederwaert te dale Daer men wonder mach segghen of 4190 Te dien tiden helt hi hof Metten hoghesten van den rike Die daer waren ghemeenlike Ende achter den zale gheseten Dit was optien dat men soude eten 4195 Die taflen waren gherecht daer vort Mar die coninc hadde niet gehort No niewe niemare vernomen Bi iemene die daer was comen Want hi helt van vsaedsen dat 4200 Eer hi dranc of at Hi moeste niemare horen Die hem noit was comen te voren Hi hadde ten veinstren gheleghen So langhe dats hem begonste verweghen 4205 Om te horne ende te siene Om eneghe niewe te sciene Hine mochter niet of verhoren Des hadde die coninc toren Ende waser omme al erre 4210 Doe sach hi comen ene kerre Ende in die karre ghinc .i. paert Dat luttel hauen was waert Het hadde sinen stert verloren Ende het was al sonder oren 4215 Een naen quamer op ghereden Die was van harde corten leden Optie karre die die naen brochte Sat een ridder dat arture dochte Ende hem waren ghebonden sine hande 4220 Op sinen rugghe met enen bande Die se vaste te gadre helt Dat hiere hadde ne gheen ghewelt Ende hem waren sine voete mede So uaste ghebonden tier stede 4225 Dat hise niet ne mochte sceiden Aldus moeste hi sijn leuen leiden Aldus brochtene die naen Tote daer die zale was ghestaen [2 bladen + 2 katernen + 29 verzen ontbreken?] |
Heer Walewein tot de stonden Dat ze er aan kwamen en vonden En was over de brug gegaan Met pijnen en met handigheid 4025 Daar het avontuur hier tevoren Van zegt die hij had uitgekozen Hij had gevochten tegen diegene Die de passage waren gewoon Te houden eer hij daar kwam 4030 Zodat hij er sommige het leven nam Die zich te laat opgaf En niet wilden werken bij raad En zelf was hij een deel mismaakt Eer hij over die brug kwam geraakt 4035 Daar kwam hij Lancelot’ s lieden tegemoet Hij wist eerst niet wie ze waren En hield hem in zijn hoede Toen hij zag dat ze met goedheid Hun straten wilden rijden 4040 En hen vechten vermijden Toen zei hij ze welkom te wezen En ze waren niet genezen Van de rouw en van de pijn Dat ze dreven om hun heer 4045 Lancelot die was gevangen Zodat men het aan hen mocht verstaan Dat ze waren te ongemak Walewein vroeg door welke zaak Dat ze zich zo misdroegen 4050 Ze zeiden, dat ze droevig waren Wat helpt het er veel van te zeggen Heer Lancelot die is ons verdwaald En ze zeiden hoe ze hem verloren En hoe ze ontmoetten daar tevoren 4055 Een kleine die hem had verleid Zodat hij hen was ongereed En zeiden hem al die affaire Walewein waande te worden uitzinnig Van rouw toen hij hoorde 4060 Van Lancelotՠs lieden die woorden En voeren weg in een schaar Die er kwamen en die er waren Tot konings Badagamus hof Daar ze met lof ontvangen waren 4065 Maar de rouw was er zo groot Toen men wist dat Lancelot Was verdwaald en gevangen Ik kan het u niet gemakkelijk laten verstaan En Arthur ‘s wijf de koningin 4070 Was zo droevig in haar zin Al wilde ze er niet veel toezeggen Haar dacht het hart binnen te breken Daar was van rouw groot geluid Toen zond de koning boden uit 4075 Achter zijn land en liet verstaan Zo wie zo hem hield gevangen Hij liet hem gaan daar hij wou Dat men hem hangen zou En hij ontbood al diegene 4080 Die hem te dienen waren gewoon Die behoorden tot zijn land Beide ridders en bedienden En wilde om Lancelot eisen Zien of hij er van mocht te weten komen 4085 Binnen die was de koning gebracht Zoals het zijn zoon had voorbewerkt En geheel beraden en op touw gezet Een paar letters geschreven Met een zeel in die gebaren 4090 Dat hij van koning Arthur was En het was door handigheid gemaakt Zodat hij er na was goed De letters zeiden toen men het las Dat mijn heer Lancelot was 4095 Op die tijd en dat uur In Bretagne met Arthur Goed gezond en te gemak En hem nee ontbrak geen zaak Maar dat ze alle waren gram 4100 Dat de koningin niet nee kwam En dat haar de koning ontbood En de heer Lancelot Bij haar rechte naam Dat ze met Walewein kwam 4105 Tot hem en hij haar bracht Als ze verlof hebben mocht Want Meliagant zag wel Al nee had hem beweerd niemand anders Dan de koning zijn vader 4110 Hij had die vrouwe helemaal verloren De koning nee wilde het niet gedogen Badagamus dat was geschied Enig ding tussen hem en haar Daar ze bij belasterd was 4115 Hierbij wilde Meliagant Dat ze weer komt in haar land En Lancelot had haar op hem gewonnen Hierbij waren die letters begonnen Maar hij was wel in die 4120 Door nee geen zaak die mocht geschieden Dat Lancelot nimmermeer nee kwam Dat het de koning niet Arthur vernam Dus waande hij goed te zijn gewroken Toen diegene de letters had gesproken 4125. Voor al diegene die in de hof waren Dat men zeker daarvan waande Dat het koning Arthurՠs zegel was Toen lieten ze hun misbaar staan En waanden dat ze zeiden waar was 4130 De letters die men bracht daar Daar nee was geen langer wachten De koningin liet haar bereiden En allen die met haar zouden gaan Ze namen verlof aan die er waren 4135 En gingen ճ morgens op tijd Toen zich de dag wijd openbaarde En voeren grote dagreizen Als diegene die niets nee spaarden Tot de tijd en tot de stonden 4140 Dat ze Arthur vonden In de stad te Carlioen En met hem menige baron Ze was met grote blijdschap ontvangen En ze vroeg waar Lancelot was 4145 De koning antwoordde haar Ik hoorde er geen nieuws van Van mannen die me brachten Die ik geloven mocht Weinig nog veel, nog klein, nog groot 4150 Sinds dat hij Karados dood sloeg Toen vernieuwde dat zeer Met de koningin meer Dan met allen die er waren Nochtans liet ze haar misbaren 4155 Openbaar te bedroeven voor ogen Ze bedekte zich en wilde het niet tonen Al geheel die zware smart Die haar lag op haar hart Toen peinsden ze gelijk 4160 En zei dat Meliagant Dit alles had beraden Ze beklaagde zeer haar schade En waande wel tevoren te weten Dat Lancelot had zijn lijf verloren 4165 En had rouw daarvan Dat zonder blijdschap de hof was De koning liet er om eisen Maar hij nee mocht er niets van horen Hij nee was nergens van in waan 4170 Daar kwamen te hof gegaan Die Lancelot te menige plaats Had verlost daar hij het goed deed En zeiden dat ze binnen menige dagen Van hem niets hoorden gewagen 4175 Nog daar men verloor, nog daar men won En waar prijs aan bejaagd mocht zijn Dit zeiden ze de koning Arthur En hij zei tot de tijd en tot het uur Dat ze hoorden nieuws 4180 Waar Lancelot gekomen was Zo nee wordt er nimmermeer feest gedreven Nog vergadering verheven Alzo ver als hij macht had Daar iets op zou zijn geacht 4185 Dus daagde de koning menige dag Sinds gebeurde het dat hij lag Ter venster in die zaal En hij zag nederwaarts te dal Daar men wonder van mag zeggen 4190 Te die tijden hield hij hof Met de hoogste van het rijk Die daar waren algemeen En zaten achter de zaal Dit was daardoor dat men zou eten 4195 Die tafels waren opgericht daarvoor Maar de koning had niets gehoord Nog ergens nieuws vernomen Bij iemand die daar was gekomen Want hij hield een gebruik dat 4200 Eer hij dronk of at Hij moest nieuws horen Die hem nooit tevoren was gekomen Hij had te venster gelegen Zo lang zodat hij begon te overwegen 4205 Om te horen en te zien Om enige nieuwe te geschieden Hij mocht er niets van horen Dus had de koning toorn En was er geheel boos om 4210 Toen zag hij een kar komen En in die kar ging een paard Dat weinig geld was waard Het had zijn staart verloren En het was al zonder oren 4215 Een kleine kwam er op gereden Die was van erg korte leden Op die kar die de kleine bracht Zat een ridder dat Arthur dacht En hem waren gebonden zijn handen 4220 Op zijn rug met een band Die het vast tezamen hield Dat hij had nee geen kracht En hem waren zijn voeten mede Zo vast gebonden te die plaats 4225 Dat hij ze niet nee mocht scheiden Aldus moest hij zijn leven leiden Aldus bracht hem die kleine Tot daar de zaal stond [2 bladen + 2 katernen + 29 verzen ontbreken?] |
[fol. CC29ra]Entie pine niet sparen 4230 Ende bringhen hare die coninginne Si mochte seker sijn der inne En ware dat lantslote deerde Ende hiere ware ende hijt bewerde Dat was hare .i. scone ghelof 4235 Ende si dancte hem der of Met desen bleef die tale Ende si keerden weder in die zale Die coninc hiet dat men plaghe Des goets ridders ende besaghe 4240 Dat hem niet ne ghebrake Doe ghinghen si slapen met deser sprake Achter den zale dies daer rochte Die ridder was ghebeddet sochte Sijns was groten ware ghenomen 4245 Onthier ende hi te bedde was comen Jnne mach v wel berechten niet Wat menre dede ende liet Mar die ioncfrou hadde groten toren Daer gi of horet hier te voren 4250 Dat se boerd niene coes Si waende werden sinneloos [29 verzen ontbreken] |
[fol. CC29ra]En de pijn niet sparen 4230 En brengen haar de koningin Ze mocht zeker zijn daarin Tenzij dat Lancelot deerde En hij er was en hij he beweerde Dat was haar een mooie belofte 4235 En ze bedankte hem daarvan Met deze bleef de taal En ze keerden weer in de zaal De koning zei dat men plag De goede ridder en bezag 4240 Dat hem niets nee ontbrak Toen gingen ze slapen met deze woorden Achter de zaal die het daar aanging Die ridder had een zacht bed gekregen Tot hem was grote zorg genomen 4245 Totdat hij te bed was gekomen Ik mag u er wel niet van berichten Wat men er deed en liet Maar de jonkvrouw had grote toorn Daar ge van hoorde hier tevoren 4250 Dat ze Boerd niet koos Ze waande worden geesteloos [29 verzen ontbreken] |
[fol. CC29rb] Ende wart so onghehier Dats hare die andre ontsach Ende seide hebt goet verdrach 4255 Mar dat was pine ieghen spoet Die hare ghegheuen hadde alt goet Daer artur of was here Hine hadse niet brocht vtien kere Doe seide hare die meistresse 4260 Die conste meneghe lesse Joncfrou laet v droeuen wesen Ghi sijt seker wel van desen Ghi moghets ghelouen miere tale Alse men slapet achter den zale 4265 Jc sal den ridder tote v bringhen Pinet vwen sin beduinghen Dien gi priset ende meent Nv ne sijt niet so vereent Alse dit die ioncfrou horde 4270 Si was blider van den worde Dan si den hemel saghe ondaen Ende god har ziele wilde ontfaen Nv hort grote behendichede Wat dat camerwijf dede [29 verzen ontbreken] |
[fol. CC29rb] En werd zo onguur Dat haar het andere ontzag En zei, heb goed geduld 4255 Maar dat was pijnlijke tegenspoed Die haar gegeven had al het goed Daar Arthur heer van was Hij had ze niet gebracht uit die keer Toen zei haar de meesteres 4260 De kon menige lessen Jonkvrouw laat uw droefheid wezen Gij bent wel zeker van deze Ge mag mijn woorden geloven Als men slaapt achter in de zaal 4265 Ik zal de ridder tot u brengen Pijnig uw zin te bedwingen Die ge prijst en bedoeld Nu een wees niet zo verschrikt Toen dit de jonkvrouw hoorde 4270 Ze was blijder van de woorden Dan ze de hemel zag geopend En God haar ziel wilde ontvangen Nu hoor grote handigheid Wat dat kamerwijf deed [29 verzen ontbreken] |
[fol. CC29va] 4275. Daer an so dadi dorperheit Ende alse gi ende har vader Huwet vwe ghesellen algader Twi ne ghedochti hars niet Het was dompheit dat ghijt liet 4280 Si soude te rechte hebben ghegaen Ten cure. gi hebt mesdaen Bi v es si onthuwet bleuen Nochtan wil si v gheuen Ene sconeit die es so groot 4285 En es euel sonder die doot Men mochter bate bi ontfaen Een deel sal ics v doen verstaen Het es .i. gulden vingherlijn Diet draghet an die hant sijn 4290 Diene mach in campe niet steruen No in watre bederuen No hine mach verbernen in vire Die steen es van dier manire No van quader doot steruen 4295 Alle dese bederuen Ligghen an dat prosent Ende waer dat hem .i. bewent [29 verzen ontbreken] |
[fol. CC29va] 4275. Daaraan zo deed ze schande En als gij en haar vader Huwt uw gezellen allemaal Waarom nee bedacht ze zich niet Het was domheid dat gij het liet 4280 Ze zou terecht hebben gegaan Ter zake, ge hebt misdaan Door u is ze ongetrouwd gebleven Nochtans wil ze u geven Enen schoonheid en die is zo groot 4285 En is veel, uitgezonderd de dood Men mocht er baat bij ontvangen Een deel zal ik u laten verstaan Het is een gouden ring Die het aan zijn hand draagt 4290 Die nee mag in de kamp niet sterven Nog in water bederven Nog mag hij verbranden in vuur Die steen is van die manieren Nog van kwade dood sterven 4295 Al deze nuttigheid Liggen aan dat present En waar dat hem een onderwindt [29 verzen ontbreken] |
[fol. CC29vb]Hine wiste niet wat hem derde Hi hadde alles vergheten 4300 Mar hadde hi vroescap gheweten Dat hi tfingherlijn hadde of ghedaen So ware hi ghenesen saen Van algader sinen leide Hi sach dat camerwijf ende seide 4305 Bi gode lieue mj es leet Jc bens te beterne ghereet Van al des dat ic hebbe mesdaen Wilde sies bate van mj ontfaen Jc waers te beterne ghereet 4310 Dat camerwijf sprac inne weet Mi dunct die beste raet Dat gi selue te hare gaet Ende gi opstaet ende cleet Si wiste wel hoe hi was bereet 4315 Jc sal van vwen thaluen wesen Die ridder stont op met desen Hi dede sine linen cledre an Doe nam enen mantel die edele man Ende ghinc daer die ioncfrou lach 4320 Si dede so dat niemene sach [2 bladen + 5 verzen ontbreken?] |
[fol. CC29vb]Hij wist niet wat hem deerde Hij had alles vergeten 4300 Maar had hij wijsheid geweten Dat hij de ring had afgedaan Zo was hij gelijk genezen Van al zijn leden Hij zag dat kamerwijf en zei, 4305 Bij God lieve, het is me leed Ik ben te verbeteren gereed Van alles dat ik heb misdaan Wilde ze baat van mij ontvangen Ik was te verbeteren gereed 4310 Dat kamerwijf sprak, ik weet niet Me lijkt de beste raad Dat gij zelf tot haar gaat En ge opstaat en kleedt Ze wist goed hoe hij was bereid 4315 Ik zal vanwege u er wezen De ridder stond op met deze Hij deed zijn linnen kleren aan Toen nam die edele man een mantel En ging daar die jonkvrouw lag 4320 Ze deed zo dat niemand zag [2 bladen + 5 verzen ontbreken?] |
[fol. DD30ra] [............]en [........] hi voer ende mene sochte [........] te houe brochte [........] si wech alse ment gheboot 4325 [....mai]sniede clene ende groot [........] weghe groot ende clene [........] alle ghemene [......on]ghearent in [........] droeue in haren sin 4330 [........]rouwen [....droegen de]s [n]achts met rouwen [........]s ouer een [........n]der hem tween [........] die waren onblide 4335 [....morgh]ens be tide [........] so si eerst mochten [........]h ende sochten [........e]n seluen pas [Daer boerd gh]ereden was 4340 [........]e ioncfrowen beide [........]t hem goede gheleide [........]en si sochten [........d]en of si mochten [........] menne bewaende 4345 [........] auenture staende [........] den ioncfrouwen [........]ieden met rouwen [........] te leuen [........] tale begheuen 4350 [........]andre vort [........ da]er gi of hebt ghehort [........ te]nen closter quam [........] doot uut nam |
[fol. DD30ra] ............en ........ hij voer en me hem zocht ........ te hof bracht ........ ze weg zoals men het gebood 4325 ....manschappen klein en groot ........ onderweg groot en klein ........ algemeen ......zonder zijn doel te bereiken in ........ droevig in haar geest 4330 ........rouw ....droegen ‘s nachts met rouw ........s over een .......onder hen twee ....... die waren droevig 4335 ....ճ morgen op tijd ........ zo gauw ze konden ........h en zochten ........en zelfde pas Daar Boerd gereden was 4340 ........e jonkvrouwen beide ........t hem goede geleide ........en ze zochten .......den of ze mochten ........ men hem bewaande 4345 ........ avonturen staan ........ de jonkvrouwen ........lieden met rouw ........ te leven ........ taal begeven 4350 ........andere voort ........ daar ge van hebt gehoord ........ tot een klooster kwam ........ dood uit nam |
[Hier beg]hint dese auenture 4355 [Hoe la]ntsloot quam op ene vre [Te sarp]enie. binnen den woude [Alse di]e gherne vinden soude [Aventure die r]idder coene [Tote een lu]ttel nader noene 4360 [........] dat foreest [Ene scone ion]cfrowe. die groot horeest [Dreef ende haren sin] verterde [Hi wonderd]e wat hare deerde [Ende hi v]raghede wat har ware 4365 [........]dien mesbare [........t] v [........]eit nv [5 verzen ontbreken] |
Hier begint dit avontuur 4355 Hoe Lancelot op een uur kwam Te Sarpenie binnen het woud Als die graag vinden zou Avontuur die koene ridder Tot wat na de noen 4360 ........ dat woud Een mooie jonkvrouw die grote opschudding Dreef en haar geest verteerde Hij verwonderde wat haar deerde En hij vroeg wat met haar was 4365 ........dat misbaar ........t u .......eit nu [5 verzen ontbreken] |
[fol. DD30rb] Des ridders houesche worde Ghinc si hem setten spel in hant 4370 Hoe ghedane wijs meliagant Den coninc arture sijn wijf nam Ende hoe datter lantsloot achter quam Ende seide hem al die vorworde Siene wiste niet dat lantsloot horde 4375 Die siere of wiste ende hadde verstaen Ende hoe meliagant hadde gheuaen Lantslote van der haghedochte Endene sijn suster vte brochte Ende verloste ende liet gaen 4380 Nv es siere selue omme gheuaen Want die ridder lantsloot Sloech sint haren broeder doot Nv comen meliagants maghen Ende willent niet verdraghen 4385 Ende willen mordaet op har doen staen Si hebben die ioncfrouwe gheuaen Ende hefter leghen .xl. daghen Noit sint ne constemen beiaghen Man die durste veruaen 4390 Den camp ende ouer hare bestaen Huden es die .xl.ste dach En come man die se verlossen mach Tote dattie sonne onder gaet So ne es hars ander raet 4395 Men sal der ioncfrouwen nemen tleuen Aldus esset uut ghegheuen Men salse marghen ontliuen Dit ne mach sekerlike niet bliuen Dus es si verdeilt ter doot 4400 Doe antworde lantsloot Diere morghen mochte comen Eer hare wert har lijf genomen Mochte hi hare niet staen te staden Si seide siene waers niet beraden 4405 Weder hi mochte of ne mochte Mar om dat har hars ghedochte So besueec hare die herte Ende moeste wenen vander smerte Doe vraghede hi hoe verret ware 4410 Ende si seids hem niemare Alse die te moede was wee Tis .vi. milen no min no mee Ghi souter morghen betide wel wesen Mochte si bi v ghenesen [4 verzen ontbreken] |
[fol. DD30rb] De ridder hoffelijke woorden Ging ze hem zetten voorspellen gelijk 4370 Hoedanige wijze Meliagant De koning Arthur zijn wijf nam En hoe dat er Lancelot achter kwam En zei hem al de vorige woorden Ze wist niet dat Lancelot hoorde 4375 Die er van wist en had verstaan En hoe Meliagant had gevangen Lancelot van de grot En zijn zuster uitgebracht En verloste en liet gaan 4380 Nu is ze er zelf om gevangen Want de ridder Lancelot Sloeg sinds haar broeder dood Nuk komen de verwanten van Meliagant En willen het niet verdragen 4385 En willen de moord op haar laten staan Ze hebben de jonkvrouw gevangen En heeft er gelegen 40 dagen Nooit sinds nee kon men bejagen Man die durfde aan te vangen 4390 Het kamp en voor haar te staan Heden is de 40ste dag En komt een man die ze verlossen mag Totdat de zon onder gaat Zo nee is haar geen andere raad 4395 Men zal de jonkvrouw nemen het leven Aldus is het uitgegeven Men zal haar morgen ontlijven Dit nee mag zeker niet blijven Dus is ze ter dood veroordeeld 4400 Toen antwoordde Lancelot Die er morgen mocht komen Eer haar het lijf wordt genomen Mocht hij haar niet bijstaan Ze zei, ze was niet beraden 4405 Of hij mocht of niet mocht Maar omdat ze het haar bedacht Zo bezweek haar het hart En moest wenen van de smart Toen vroeg hij hoe ver het was 4410 En ze zei hem nieuws Als die pijnlijk te moede was Het is 6 mijlen min of meer Ge zou er morgen wel op tijd wezen Mocht ze door u genezen [4 verzen ontbreken] |
[fol. DD30va] 4415 [...............] Ende lantsloot hi voer [s]o verre Dat hi enen closter vant Entie nacht ghinc [an] hant Ende lantsloot voer bet naer 4420 Om dat hi bliuen wilde daer Doe vant hi .iiij. moneke staen Die daer buten waren ghegaen Dat ne wetic niet dur wat saken Daer si stonden ende onder hem spraken 4425 Quam her lantsloot ghereden Die .iiij. moneke die niet onbeden Quamen ieghen hem ghegaen Daer was lantsloot bet ontfaen Dan hi was binnen meneghen daghen 4430 Van den moneken diene daer saghen Hi was ontwapint harde saen Ende men seide hi soude eten gaen Ende hi antworde met desen Hadde hi in die kerke ghewesen 4435 Ende sijn ghebet ghedaen Hi soude ten etene sitten gaen Hi hadde alden dach ghereden Dat hi nerghent ne was leden Daer hi kerke hadde vernomen 4440 Daer hi toe mochte comen Doe ledene binnen de[r] monster dure Een monec. ende keerde in corter vre Ende lantsloot hi bleef daer binnen Die sijn ghebet soude beghinnen 4445 Doe sach hi ene tralie Ende waende weten sonder falie Dat nie so goede was gheraect Sint dattie warelt was ghemaect Si was claer seluerijn 4450 Doe sach hi bet in .i. luttelkijn Enen sarc claer guldijn Hem wonderde wie mochte sijn So rike man die hadde volbrocht Sulc wonder alse daer was ghewrocht 4455 Tghesteente datter was an Ne soude te rechte gheen man Ghecopen met siere haue Alse daer stont ontrent den graue Noch sach lantsloot mee 4460 .v. ridders ghewapint toter [te]e Die omtrent den graue saten Des wonderde hem vtermaten [5 verzen ontbreken] |
[fol. DD30va] 4415 ............... En Lancelot hij voer zo ver Dat hij een klooster vond En de nacht kam er aan En Lancelot voer beter nabij 4420 Omdat hij daar blijven wilde Toen vond hij 4 monniken staan Die daar buiten waren gegaan Dat nee weet ik niet door welke zaken Daar ze stonden en onder hen spraken 4425 Kwam heer Lancelot gereden De 4 monniken die niet wachtten Gingen hem tegemoet Daar was Lancelot beter ontvangen Dan hij was binnen menige dagen 4430 Van de monniken die hem daar zagen Hij was erg gauw ontwapend En men zei, hij zou eten gaan En hij antwoordde met deze Had hij in de kerk geweest 4435 En zijn gebed gedaan Hij zou te eten zitten gaan Hij had de hele dag gereden Dat hij nergens nee was gegaan Daar hij kerk had vernomen 4440 Daar hij toe mocht komen Toen leidde men hem het monstrum door Een monnik en keerde al gauw En Lancelot hij bleef daar binnen Die zijn gebed zou beginnen 4445 Toen zag hij een tralie En waande te weten zonder falen Dat niet zoՠn goede was geraakt Sinds dat de wereld was gemaakt Het was van helder zilver 4450 Toen keek hij wat beter toe Een zerk van helder goud Hem verwonderde wie het mocht zijn Zoՠn rijke man die had volbracht Zulk wonder zoals daar was gewrocht 4455 Het gesteente dat er aan was Nee, zou terecht geen man Kopen met zijn have Zoals daar stond omtrent het graf Noch zag Lancelot meer 4460, 5 ridders gewapend tot de Die omtrent het graf zaten Dat verwonderde hem uitermate [5 verzen ontbreken] |
[fol. DD30vb] Ende sine vroet maken [d]es Ende waer omme ende twi 4465 Waert dat siere saten bi Si seiden datter .i. here l[aghe] Ende si wachtene bi daghe Ende andre .v. ridders bi na[chte] So dedemen die wachte 4470 Men seide hem ende hadden ver[nomen] Dat daer .i. ridder soude co[men] Die den doden nemen sou[de] Die daer laghe onder der [moude] Ende voerne vten lande 4475 Gheuiele ons dat het wa[re scande] Dus comt dat wi desen w[achten] Beide bi daghen ende bi na[chten] Ende lantsloot diere stont bi Die vraghede heren hoe h[iet hi] 4480 Doe seide .i. ridder di[e daer stoet] Here sidi van lett[ren vroet] Merket wat hier gh[escreuen es] Ghi sullets scire sijn ghe[wes] Wie hi was ende hoe hi hiet 4485 Ende lantsloot diene lette ni[et] Hi las die lettren ende spe[llede] Daer elc wonder of telle[de] Dat onder den sarc lagh[e doot] Lantsloots gheselle gali[oot] 4490 Die menegher ere was g[hewone] Der scoonre gaianden s[one] Die van sorlois was her[e] Ende meneghen man had[........] Alse diet wel volbringhe[n mochte] 4495 Hi starf dur lantslote v[ander haghedochte] Alse dit lantsloot hor[de] Vel hi in ommach[t vanden worde] Menechwaruen ach[ter een] Eer dat hi iet ghefeen 4500 Ende alse hi doch was bec[omen] Wilde hi hem seluen tlijf [hebben ghenomen] Ende was des wel bedacht Vonde hi water ofte gr[acht] Hi soude hem seluen ne[men tlijf] 4505 Men sach noit man no [wijf] Jn sulken mesbare Hi nam hem seluen [biden hare] Dicken ende te meneg[her ure] Dus ghinc hi vor d[ure] [2 bladen ontbreken?] |
[fol. DD30vb] En ze hem bekend maken dus En waarom en waar 4465 Was het dat ze erbij zaten Ze zeiden dat er een heilige heer lag En ze bewaken hem over dag En 5 andere ridders bij nacht Zo deed men de wacht 4470 Men zei hem en hadden vernomen Dat daar een ridder zou komen Die de dode nemen zou Die daar lag onder de modder En hem uit het land voeren 4475 Gebeurde ons dat was het schande Aldus komt het dat we deze bewaken Beide bij dag en bij nacht En Lancelot die erbij stond Die vroeg, heren hoe heet hij 4480 Toen zei een ridder die daar stond Heer, ben je met letters bekend Merk wat hier geschreven is Ge zal het snel te weten komen Wie hij was en hoe hij heette 4485 En Lancelot die lette niet Hij las de letters en spelde Daar elk wonder van vertelde Dat onder de zerk dood lag Lancelot ‘s gezel Galioot 4490 Die menige eer was gewoon De mooie zoon van Gaiande Die van Sorlois was heer En menige man had.......] Als die het wel volbrengen mocht 4495 Hij stierf door Lancelot van de grot Toen dit Lancelot hoorde Viel hij in onmacht van de woorden Menig maal achter elkaar Eer dat hij iets bijkwam 4500 En toen hij toch was bekomen Wilde hij zichzelf het lijf hebben genomen En was dus wel bedacht Vond hij water of gracht Hij zou zichzelf nemen het leven 4505 Men zag nooit man nog wijf In zulke misbaren Hij nam zichzelf bij de haren Vaak en te menige tijd Dus ging hij voortdurend [2 bladen ontbreken?] |
fol. EE31ra] 4510 [........]e daer hise vant [........]n was int lant [........]are ouerwaer [........]ochtene daer [........]epen in arturs hof 4515 [........]e waer of [........]ande sloech [........] die rode wapine droech [........]amp vechten [........]rechten 4520 [........]agamus hof [........]e ghelof [........]n hem sciet [........]oe hi hiet [........]rou si kendene wel 4525 [........] ende fel [........]eghen beraden scame [........]s sine name [........]idders broeder [........]nde siere moeder 4530 [........]en camp te doot [........] sulker noot [........]eliagant [........] sijns vader lant [........] casteel 4535 [........]en algheheel [........]de [........]hede. ende bewerde [........]ch niet ne wiste [........]o bi liste 4540 [........]n sone [........] ghewone [........] ghenomen [........] te voren comen [........]art groot 4545 [........]roten noot [........]nde sijt vroet [........] wat gi doet [........]ene wel [........]rc ende fel 4550 [........]de hine achts niet [........]e niet ontsiet [........]och also starc [........m]j in .i. parc [........] quite maken 4555 [........]are spraken [........] ende spel [........]iet el [........]nt wel te danke [........] van dranke 4560 [........]e verplechten [........]en gherechten [fol. 31rb] Daer des auont[s] was ghedient Die ioncfrou bat al hare vrient Dat mens ridders ware name 4565 Siene wilde niet dat hem iet mesquame Alse die dienst was ghedaen Ende die nacht an ghegaen Ent lantslote goet dochte Men ledene slapen harde sochte 4570 Daer hi sierlike lach Met ghemake des het was dach Ende teerste dat hi hem verbaerde Lantsloot langher niene spaerde Hi ghinc hem scoeien ende cleden 4575 Ende dede hem wapinen ende ghereden Alse die wech wilde riden Daerne was gheen wederstriden Des hadde die ioncfrouwe Jn harre herte [r]ouwe 4580 Si wilde wel da[t] hi ware bleuen Met hare daer binnen al har leuen Daer ne halp be[de] no niet Hi nam orlof ende sciet Dane. des hadde [si] suaer verdrach 4585 Ende vraghede hem op welken dach Dattie camp was ghenomen Eer hi van hare mochte comen Doe seide hi hare die waerhede Ende porrede wech ter seluer stede 4590 Dien dach voer hi al dure Sonder te vindene auenture Daer eneghe macht an lach Des hi die sonne nederen sach Ent den auonde nakede 4595 Binnen dien lantsloot gherakede Op ene riuiere breet ende diep Ende daer twater sere of liep Te dale waert entie stroom Daer sach lantslo[o]t ende nam goom 4600 Jn enen mersch groene Staen .iij. scone paulioene Mar tene was meerre dan dandre twee Noch sach lantsloot mee Hi sach hoe .i. ridder quam ghegaen 4605 Vten meesten paulioene saen Wel ghewapint met sconen leden Na elcs goet mans zeden Ende teerste dat hi hadde vernomen Den here lantslote comen 4610 Ghinc hi ieghen hem ende seide Ridder god si in [v]we gheleide Ende wel moeti comen wesen Lantsloot hi beit[e] met desen [fol. 31va] Van den orse te voet 4615 Alsoot hem te doene stoet Ende groete den ridder weder Doe hi was ghebeitet neder Doe sprac van den paulioene Ridder nv staet v wel te doene 4620 Dat gi herberghet met mj Tauontmeer ic seg v twi Het naket den auonde Ghi mocht riden langhe stonde Desen wech rechte vort 4625 Eer gi vont dorp no port Dan wildernesse ende woestine Het ware v te suare pine Ende sout v ors te sere mesmaken Ende lichte mochti ooc mesraken 4630 Jn die wildernesse ende dolen Dit seg ic v al onverholen Nv scuwet dese sake Jc sal v doen te ghemake Tauontmeer in dit paulioen 4635 Lantsloot sprac so sal ict doen God lone v deser houeschede Jc mochts v noch in sulker stede Wel danken waric vroet Dat gi mj dese ere doet 4640 Doe ghinghen si te gader beide Ende vonden scone ghereide Binnen dien paulioene Entes hadde lantsloot te doene Hi vanter haets ende drancs ghenoech 4645 Dat was wel sijn gheuoech Ende [hi] was ontfanghen wel Daer quamen knapen starc ende snel Vtere andre tente ghegaen Die lantslote ontwapinden saen 4650 Men rechte taflen ende sprede dualen Die ridder hiet lantslote wel onthalen Men gaf hantwater ende si saten Lantsloot entie ridder ende aten Te gader ende des ridders amie 4655 Ene ioncfrouwe scone ende vrie Mar dat was pine ieghen spoet Hare verwandelde so har moet Om lantslote die bi hare sat Dat si no dranc no ne at 4660 Hi dochte hare so scone Siene achte niet ene bone Op al dat men vor hare brochte Si was die eten niene mochte Si peinsde so uele op ende neder 4665 Hare entare vort ende weder [fol. 31vb] Hoe wel dat hare ware Die moeste wesen hare[ntare] Met sulken riddre ende l[euen] God hadde hem uele vo[erghegheuen] 4670 Mettien gepeinse dae[r inne] Vel si in ene suare min[ne] Die hare seder wart t[e sure] Hier latic staen dese a[uonture] Van haren amijs ende [van hare] 4675 Ende hoe hi seder wart [gheware] Dat si lantslote minde Dat hare dochte dat si [ontsinde] Ende wat wondre dat hi [dede] Doe hi wiste die waerh[ede] 4680 Ende hoe dat si seder starf Van groten rouwe ende [bedarf] Om dat hare so sere der[de] Dat se lantsloot niene [begherde] Dat sullen wi hier ach[ter horen] 4685 Mar ic sal segghen vore[n] Dat int paulioen gheu[el] Doe daer was ghedien[t wel] Ende men op hadde ghed[aen] Nv moghedi hier achter [verstaen] 4690 Dese meeste auenture Wat ghesciede daer ter [ure] Dystorie seghet d[at quam ghereden] Op .i. ors met sco[nen leden] Starc ende groot 4695 Een ridder met wapin[e root] Ende met hem quam gh[........] Menech ridder met helm[........] Ende die rode ridder sach Daer ic teerste of dede [ghewach] 4700 Die starc was ende coene Des broeder vanden pa[ulioene] Die niet ne was ridder [ghedaen] Jnt ander paulioen ge[gaen] Die rode ridder scoter n[aer] 4705 Hi hadde meneghen ri[dder daer] Ende hief den sciltknape [an die scoudre beide] Vor hem op sijn gherei[de] Si roueden dat si vonde[n] Ende reden met haeste w[ech ter stonden] 4710 Dit sach die ridder int [paulioene] Die van rouwen ne wis[te wat te doene] Ende riep lace. wats mj ghesciet Hier ieghen ne wacht[e ic mi niet] Nv heft mijn broeder s[ijn lijf verloren] 4715 Want si sin so verre v[oren] Jnne siene nemmermeer Leuende. ende dreef groo[t seer] [8 bladen ontbreken?] |
[fol. EE31ra] 4510 .......e daar hij hem vond ........n was in het land ........are voor waar .......ochtend daar ........epen in Arthurՠs hof 4515 ........e waarvan ........ande sloeg ........ die rode wapens droeg ........kamp vechten ........rechten 4520 ........Badagamus hof ........e belof te ........n hem scheidde ....... oe hij heet ........rou ze kende goed 4525[.......en fel ...... . gen beraden schaamte ...... .zijn naam .......dders broeder ........de zijn moeder 4530 ........en kamp te dood ........ zulke nood .........Meliagant ........ Zijn vaders land ........ kasteel 4535 .......n al geheel ........de ........hed. en beweerde ........ch niet ne wiste ........o bij list 4540 .......n zoon ........gewoon ........genomen ........te voren komen ........art groot 4545 ........grote nood ........nde wees bekend ........ wat ge doet ........ene wel ........rc en fel 4550 .......e hij achtte het niet .........e niet ontziet ɮ....och alzo sterk ........mij in een perk ........kwijt maken 4555 ........are spraken ........ en spel ........iet el ........nt wel te bedanken ........ van drank 4560 ........e verplichten ........en gerechten Daar ‘s avonds was gediend De jonkvrouw bad al haar vrienden Dat men de ridder waar nam 4565 Ze wilde niet dat hem iets miskwam Toen de dienst was gedaan En de nacht aan gegaan Ent Lancelot goed dacht Men liet hem erg zacht slapen 4570 Daar hij sierlijk lag Met gemak tot het was dag En ten eerste dat hij hem openbaarde Lancelot spaarde niet langer Hij ging hem schoeien en kleden 4575 En liet hem wapenen en bereiden Als die weg wilde rijden Daar nee was geen tegenstreven Dus had die jonkvrouw In haar hart rouw 4580 Ze wilde wel dat hij was gebleven Met haar daar binnen al haar leven Daar nee hielp een bede nog Hij nam verlof en scheidde Vandaan, dus had ze zwaar verdrag 4585 En vroeg hem op welke dag Dat het kamp was genomen Eer hij van haar mocht komen Toen zei hij haar de waarheid En ging weg terzelfder uur 4590 Die dag voer hij al door Zonder te vinden avontuur Daar enige macht aan lag Dus hij zag de zon neer gaan En de avond naakte 4595 Binnen die raakte Lancelot Op een rivier breed en diep En daar het water zeer van liep Te dal waart en de stroom Daar zag Lancelot en nam waar 4600 In een groen moeras Staan 3 mooie paviljoenen Maar de ene was groter dan de andere twee Noch zag Lancelot meer Hij zag hoe een ridder kwam gegaan 4605 Gelijk uit het grootste paviljoen Goed gewapend met mooie leden Naar elke goede mannen zeden En ten eerste dat hij had vernomen De heer Lancelot komen 4610 Ging hij naar hem en zei Ridder, God is in uw geleide En welkom moet je wezen Lancelot hij steeg af met deze Van het paard te voet 4615 Alzo het hem te doen stond En groette de ridder weer Toen hij afgestegen was neer Toen sprak die van het paviljoen Ridder, nu staat u goed te doen 4620 Dat ge herbergt met mij Tot de avond meer en ik zeg u waarom Het naakt de avond Ge mocht rijden lange stonde Deze weg rechte voort 4625 Eer ge vond dorp nog poort Dan wildernis en woestijn Het was voor u zwaar te doen En zou u paard zeer mismaken En licht mocht ge ook verdwalen 4630 In de wildernis en dolen Dit zeg ik u al onverholen Nu schuw deze zaak Ik zal u te gemak doen Vanavond meer in deze paviljoen 4635 Lancelot sprak, zo zal ik het doen God beloont u deze hoffelijkheid Ik mag u noch in zulke plaatsen Goed bedanken was ik verstandig Dat ge mij deze eer doet 4640 Toen gingen ze tezamen beide En vonden het mooi gereed Binnen dat paviljoen En dus had Lancelot te doen Hij vond er eten en drank genoeg 4645 Dat was wel zijn gevoeg En hij was goed ontvangen Daar kwamen sterke en snelle knapen Uit de andere tent gegaan Die Lancelot gelijk ontwapenden 4650 Men richtte tafels en spreidde doeken Die ridder zei Lancelot goed te onthalen Men gaf handwater en ze zaten Lancelot en de ridder en aten Tezamen en de geliefde van de ridder 4655 Een jonkvrouw mooi en edel Mar dat was pijlijke tegenspoed Haar veranderde zo haar gemoed Om Lancelot die bij haar zat Dat ze nog dronk nog at 4660 Hij leek haar zo mooi Ze achtte er niets om Op al dat men voor haar bracht Ze was het die niet eten kon Ze peinsde zo veel op en neer 4665 Hier en daar voort en weer Hoe goed dat haar was Die moest wezen hier en daar Met zoՠn ridder en leven God had hem veel voor gegeven 4670 Met het gepeins daarin Viel ze in een zware minne Die haar sinds te zuur werd Hier laat ik staan dit avontuur Van haar geliefde en van haar 4675 En hoe hij sinds werd gewaar Dat ze Lancelot minde Dat ze dacht dat ze uitzinnig werd En wat wonder dat hij deed Toen hij de waarheid wist 4680 En hoe dat ze sinds stierf Van grote rouw en behoefte Omdat het haar zo zeer deerde Dat Lancelot haar niet begeerde Dat zullen we hierna horen 4685 Maar ik zal van tevoren zegen Dat in het paviljoen geviel Toen daar was bediend En men op had gedaan Nu mag je hierna verstaan 4690 Dat grootste avontuur Wat geschiedde daar ter uur De historie zegt dat gereden kwam Op een paard met mooie leden Sterk en groot 4695 Een ridder met rode wapens En met hem kwam gh........ Menige ridder met helm........ En de rode ridder zag Daar ik ten eerste van gewaagde 4700 Die sterk was en koen Ds broeder van die van het paviljoen Die niet nee ridder was gedaan In het andere paviljoen gegaan De rode ridder schoot er naar 4705 Hij had menige ridder daar En hief de schildknaap aan de beide schouders Voor hem op zijn zadel Ze roofden dat ze vonden En reden met haast weg ter stonden 4710 Dit zag de ridder in de paviljoen Die van rouw niet wist wat te doen En riep, helaas, wat is me gebeurd Hier tegen bewaakte ik me niet Nu heeft mijn broeder zijn lijf verloren 4715 Want ze zijn zo ver voren Ik zie ze nimmermeer Levend en dreef grote droefheid [8 bladen ontbreken?] |
[fol. FF32ra] [Die ridder] dede hem grote ere [Die over] dien zale was here 4720 [Hi kende] lambeguesse wel [Hi hadde] bliscap ende spel [Ende Phar]iene sinen oom [Hi nam] der heren groten goom [Ende hi] dede lambeguse gheuen 4725 [Dat hi] blider mochte leuen [Scone c]leder scarlakijn [Die noit] an riddre hadde ghesijn [No iemand h]adde ghedraghen [Dat const]e hem wel behaghen 4730 [Dus saten] si ene wile [Datmen ri]den mochte ene mile [........] die ioncfrou gheuaren in [........] int beghin [........] ende die met hem waren 4735 [.......u] die daer quam gheuaren [........]er haghedochte [........]oerde ende seide dat si brochte [........] galioots swerd [........]iet hadde so werd 4740 [........] bi hare [........ h]orde die niemare [........] ende blide [........] swerd te siere side [........] hoet hem sat 4745 [........] hi noit te ghere stat [........]ch beter vant [23 verzen ontbreken] |
Die ridder deed hem grote eer Die over die zaal heer was 4720 Hij kende Lambegues goed Hij had blijdschap en spel En Phariene zijn oom Hij nam de heren grote zorg En hij liet Lambegeus geven 4725 Zodat hij blijder mocht leven Mooie scharlaken kleren Die nooit aan ridder had geweest Nog iemand had gedragen Dat kon hem goed behagen 4730 Dus zaten ze een tijdje Dat men rijden mocht een mijl ........ de jonkvrouw kwam binnen ........ in het begin ........ en die met hem waren 4735 .......u die daar aankwam ........er grot ........hoorde en zei dat ze bracht ........ het zwaard van Galioot ........die het zo waard had 4740 ........ bij haar ........ hoorde dat nieuws ........ en blijde ........ zwaard op zijn zijde ........ hoe het hem zat 4745 ........] hij nooit te geen plaats ........ch beter vond [23 verzen ontbreken] |
[fol. FF32rb] Quamen si in den zale vort Sonder te sprekene andre wort D[aer] die ridders w[aren] gheseten 4750 Ter taflen. ende hadden begonnen eten Die ioncfrou bekende wale Boerde bi siere tale Ende bi siere scoonre ghedane Ende sprac hem vriendelike ane 4755 Teerste dat siene sach Ende seide god diet wel doen mach Die moete v eren ende minnen Ende ten ioncsten daghe bekinnen Die hier ter taflen sijn gheseten 4760 Om drinken ende om eten Alsiet ghesproken hadde mettien Viel si neder op here knien Vor boerde ende seide God ende sijn moeder beide 4765 Die es der warelt toeuerlaet Die late mj mine mesdaet So ghebetren tuwer ere Lieue ridder l[ieu]e here Jc bekinne mj seluen wel 4770 Dat mj grote dorperheit gheuel God lates mi te baten comen Binnen dien heft boerd op genomen Die ioncfrouwe ende dedese op staen Ende bi hem sitten gaen 4775 [Doe te]ll[e]d[e] s[........] [23 verzen ontbreken] |
Kwamen ze in de zaal voort Zonder andere woorden te spreken Daar de ridders waren gezeten 4750 Ter tafel en waren begonnen eten De jonkvrouw herkende wel Boerd bij zijn taal En bij zijn mooie gedaante En sprak hem vriendelijk aan 4755 Ten eerste dat ze hem zag En zei, God die het wel doen mag Die moet u eren en minnen En te jongste dag bekennen Die hier ter tafel zijn gezeten 4760 Om drinken en om eten Toen ze het gesproken had meteen Viel ze neer op haar knien Voor Boerd en zei God en zijn moeder beide 4765 Die de wereld toeverlaat zijn Die laat me mijn misdaad Zo verbeteren tot uw eer Lieve ridder lieve heer Ik beken van mij zelf wel 4770 Dat mij grote schande geviel God laat het me tot baten komen Binnen die heeft Boerd opgenomen De jonkvrouw en liet haar opstaan En bij hem zitten gaan 4775 Toen vertelde ze s........ [23 verzen ontbreken] |
[fol. FF32va] So langhe dat hem ontfarmede daer af Ende hijt hare altemale vergaf Goedertierlike vor hem allen Die saken die daer waren gheuallen 4780 Doe ghinc si hare vercleden Ende al andersins bereden Dan si te voren was bereit Ende teerste dat si hare hadde ghecleet Ghinghen si drinken ende eten 4785 Ende hars leets vergheten Mar dat was pine ieghen spoet Boerde ne droech niet so sijn moet Dat hi der ioncfrouwen iet begherde Die doch haren sin verterde 4790 Ende leuede met arbeide Wat holpe dat icker meer of seide Die nacht entie auontstonde Dedemen hem alsemen best conde Totes morghens dat men sach 4795 Verbaren den sconen dach Doene wilde hi langher letten niet Boerd. so wat dat men hem riet Lambegues die met hem quam Die harde sconen orlof nam 4800 An den here van daer binnen Ende seide god moeste bekinnen Ten ioncsten daghe bi siere ghenaden Der houescheit die si hem daden [...............] [23 verzen ontbreken] |
Zo lang zodat hij er zich van ontfermde En hij het haar allemaal vergaf Goedertieren voor hen allen De zaken die daar waren gevallen 4780 Toen ging ze zich verkleden En geheel anderszins bereiden Dan ze tevoren was bereid En ten eerste dat ze zich had gekleed Ging ze drinken en eten 4785 En haar leed vergeten Maar dat was pijnlijke tegenspoed Boerd nee droeg niet zo zijn gemoed Dat hij de jonkvrouwen iets begeerde Die toch haar zin verteerde 4790 En leefde met arbeid Wat helpt het dat ik er meer van zei Die nacht en die avondstonde Deed men hem alzo best men kon Tot de morgen dat men zag 4795 Openbaren de mooie dag Toen wilde hij niet langer letten Boerd, zo wat men hem aanraadde Lambegues die met hem kwam Die erg mooi verlof nam 4800 Aan de heer van daar binnen En zei, God moest bekennen Ten jongste dag bij zijn genade De hoffelijkheid die ze hem dezen [...............] [23 verzen ontbreken] |
[fol. FF32vb] 4805 Diere cledre van sindale Ende hi was ghereden wale Hi groete die ridders alse hi eerst [mochte] Ende die ioncfrouwe van der hagh[edochte] Ende vraghedem om niemare 4810 Ende der ioncfrouwen wane si war[e] Waer si voeren ende wat si sochten Of si iemene te sprekene rochten Boerd seide iawi here Berecht mj dur die godes [ere] 4815 Of gi lantslote ierghent sa[ghet] Om hem soud ic v hebben gheu[raghet] Doe seide die ridder dat hine sa[ch] Ende hiere hem wel of segghen [mach] Hi heuet gheleghen te minen [huse] 4820 Hi hadde den coninc badagam[use] Ghesien ende ghesproken Ende hadde hem in sijn hof ghewr[oken] Ouer hem diene beriep te campe Ende gheclaret van den scampe 4825 Doe ickene lest sach Te minen huus daer hi lach Ende hi orlof hadde ghenomen Ende het so vort was comen Voer hi al onghespaert 4830 Ter doloruser gaerde waert Daerne god moeste bewaren Ende wilde spoedelike varen [Ende sijns ors n]iet vele miden [23 verzen + 3 verzen ontbreken] |
[fol. FF32vb] 4805 Dure kleren van sandaal En hij was goed gereden Hij groette de ridders zo gauw hij kon En de jonkvrouw van de grot En vroeg hen om nieuws 4810 En de jonkvrouw waarvan ze was Waar ze heengingen en wat ze zochten Of ze niemand te spreken mochten Boerd zei, ja wij, heer Bericht me door de Gods eer 4815 Of ge Lancelot ergens zag Om hem zou ik u gevraagd hebben Toen zei de ridder dat hij hem zag En hij er hem wel van zeggen mag Hij heeft gelegen in mijn huis 4820 Hij had de koning Badagamus Gezien en gesproken En had hem in zijn hof gewroken Over hem die hem beriep te kamp En gezuiverd van de schande 4825 Toen ik hem laatst zag In mijn huis daar hij lag En hij verlof had genomen En het zo voort was gekomen Voer hij al onverwijld 4830 Ter Doloruese gaarde waart Daar hem God moest beschermen En wilde spoedig gaan En zijn paard niet veel sparen [23 verzen + 3 verzen ontbreken] |
[fol. GG33ra] Dat hare har vrouwe beual 4835 Ende ne wilde vort varen nietmee Doe dedese boerd toter zee Lambeguesse bringhen Ende scieden doe met desen dinghen Ende boerd was in dien begrepen 4840 Hem ne wilde sijn ors ghebreken Hi soude lantslote vinden Sint dat hijs hem begonste onderwinden Of hi soudene soeken van daer Des hi hadde ghereden .i. iaer 4845 Dit so sprac hi optie vre Nv blijft van hem die auenture Ende van lambeguesse ende van hem beiden Also si daer waren versceiden Hier of latic die tale liden 4850 Ende sal v tellen van pariden Die wilde houden sine gheloue Ende voer te badagamus houe Alse hi lantslote behiet Hine wildes hem lieghen niet 4855 Hoe lantsloot badagamuse onboot Dat hi sinen sone sloech doot |
Dat haar haar vrouwe beval 4835 En nee wilde voortgaan niet meer Toen liet ze Boerd tot de zee Lambegues brengen En scheidde toen met deze dingen En Boerd was in dat voornemen 4840 Hem nee, zou zijn paard ontbreken Hij zou Lancelot vinden Sinds dat hij hem begon te onderwinden Of hij zou hem zoeken van daar Dus had hij een jaar gereden 4845 Dit zo sprak hij op dat uur Nu blijft van hem het avontuur En van Lambegues en van hen beiden Alzo ze daar vertrokken waren Hiervan laat ik de woorden gaan 4850 En zal u vertellen van Parides Die zijn geloof wilde houden En voer te Badagamus hof Zoals hij Lancelot zei Hij wilde niet liegen tegen hem 4855 Hoe Lancelot Badagamus ontbood Dat hij zijn zoon dood sloeg |
Hier beghint ene tale echt Dat parides voer siere vaerde recht Doe hi van lantslote sciet 4860 Te doene dat hi hem behiet Dat was dat hi soude riden Tes coninc badagamus ende niet onbiden Ende draghen hem niemare Dat sijn sone versleghen ware 4865 Also bereit alse hi was Parides eer dat hi ghenas Ende quam op enen auont Daer .i. scone closter stont Ende was daer wel te ghemake 4870 Ende daermen beterde sine zake Een broeder begade sine wonden Ende hadder sulc cruut op ghebonden Alse hem nutte was ende goet Smorghens alse parides op stoet 4875 Voer hi so langhe dur dat lant Dat hi badagamuse vant Te guendisam in sinen casteel Ende siere liede .i. groot deel Daer groete hine alse hi eerst mochte 4880 Van lantsloots haluen van der hagedochte Ende dat hi hem sere bade Vergheuenesse ende ghenade [2 verzen ontbreken] |
Hier begint echt een verhaal Dat Parides voer recht zijn vaart Toen hij van Lancelot scheidde 4860 Te doen dat hij hem ei Dat was dat hij zou rijden Tot koning Badagamus en niet dralen En brengen hem nieuws Dat zijn zoon verslagen was 4865 Alzo bereid zoals hij was Parides eer dat hij genas En kwam op een avond Daar een mooi klooster stond En was daar goed te gemak 4870 En daar men verbeterde zijn zaak Een broeder verzorgde zijn wonden En had er zulk kruid op gebonden Zoals hem nuttig en goed was Գ Morgens toen Parides opstond 4875 Voer hij zo lang door dat land Zodat hij Badagamus vond Te Guendisam in zijn kasteel En zijn lieden een groot deel Daar begroette zo gauw als hij kon 4880 Vanwege Lancelot van der grot En dat hij hem zeer bad Vergeving en genade [2 verzen ontbreken] |
fol. GG33rb] D[oe die coninc dese botscap horde] Hine was nie so droeue van w[orde] 4885 Hi vel neder in ommacht Ende verloos al sine cracht Ende teerste dat hi was becomen Van der niemare die hi hadde vernomen Sprac hi ontfarmelike worde 4890 Jnt hof daert die meneghe horde Ende claghede sere sinen sone Dien hi te minnen was ghewone Om dat hiere hadde nietmee So was hem te moede wee 4895 Ende vel in ommacht menechwarf Hets wonder dat hi niet ne starf Ende in sinen sinne bleef Vanden rouwen dien hi dreef So langhe dat hi begonde vraghen 4900 Sinen vrienden ende sinen maghen Of siere iet of hadden verstaen Ende waer si den licham hadden gheda[en] Ende of siere iet of hadden verhort Dan die niemare entie wort 4905 Sie seiden ia si allegader Mar omme dat gi waert sijn vader Ne durste wijs v niet ghewaghen Om dat ghijt qualike sout verdraghe[n] Mar si seiden alle ghemene 4910 Hi ware ten castele van den .iiij. sten[en] Bouen der erden onbegrauen Daer hadden sine doen draghen Teersten dat hi was bleuen Ende verloren hadde sijn leuen 4915 Doe mocht die coninc te bet ghedogh[en] Om dat hine noch waende sien met o[ghen] Sinen sone die lach doot Mar die coninc die gheboot Dat menne lede daer hi ware 4920 Doe was daer die meneghe in vare Teerste dat hine saghe Sinen sone die doot laghe Dat hi steruen soude mede Ende bliuen daer ter stede 4925 Nochtan ne wilden sijs laten niet Sine daden alse hi selue hiet Ende ghereiden hem darwaert Sine voeren nie so droeue vaert Mar eer die coninc dane sciet 4930 So beual hi ende hiet Dat si den ridder wel besaghen Ende si sijns ghemakes plaghen [3 verzen ontbreken] |
Toen de koning deze boodschap hoorde Hij was nooit zo droevig van woorden 4885 Hij viel neer in onmacht En verloor al zijn kracht En ten eerste dat hij was bekomen Van het nieuws dat hij had vernomen Sprak hij ontfermende woorden 4890 In het hof daar het menigeen hoorde En beklaagde zeer zijn zoon Die hij te minnen was gewoon Omdat hij er niet meer had Zo was het hem wee te moede 4895 En viel in onmacht menig maal Het is een wonder dat hij niet nee stierf En in zijn zin bleef Van de rouw die hij dreef Zo lang zodat hij begon te vragen 4900 Zijn vrienden en zijn verwanten Of ze er iets van hadden verstaan En waar ze het lichaam hadden gedaan En of ze er iets van hadden gehoord Dan dat nieuws en die woorden 4905 Ze zeiden, ja zij allemaal, Maar omdat gij zijn vader was Nee durfden wij het u niet te gewagen Omdat gij het slecht zou verdragen Maar ze zeiden algemeen 4910 Hij was op het kasteel van de 4 stenen Boven de aarde en niet begraven Daar hadden ze hem laten dragen Ten eersten dat hij was gebleven En verloren had zijn leven 4915 Toen mocht het de koning te beter gedogen Omdat hij noch waande met ogen te zien Zijn zoon die dood lag Maar de koning die gebood Dat men hem leidde daar hij was 4920 Toen was daar menigeen in gevaar Ten eerste dat hij hem zag Zijn zoon die dood lag Dat hij mede sterven zou En blijven daar ter plaatse 4925 Nochtans nee wilden zij het niet laten Ze deden zoals hij zelf zei En bereidden hen derwaarts Ze voeren niet zoՠn droevige vaart Maar eer de koning vandaan scheidde 4930 Zo beval hij en zei Dat ze de ridder goed bezagen En ze hun gemak plagen [3 verzen ontbreken] |
[fol. GG33va] [Ende] na[m]ene op sijn gheleide [Si] voeren wech dach ende nacht 4935 [Al] dat si mochten met alre cracht [Ende] quamen eer si ghefenen [Ten] castele van den .iiij. stenen [Da]er vant die coninc sijn kint [Doo]t versleghen. ic wane noit sint 4940 [Sul]c rouwe was ghedreuen [Mel]iagants houet lach beneuen [Den] lichame of ghehouwen [Die] vader namt met meerren rouwen [Da]n nie man sach te ghere stont 4945 [Hi] cusset dicke an den mont [Als]e die ghene die was onvro [Da]t was ghebalsemet so [Ende] daertoe die lichame [Da]t niemene dede mesquame 4950 [So]udic v tellen van ende torde [Da]t grote gheween die droeue worde [Da]t die vader hadde om den sone [Mel]iagande wies ic vermone [All]e diet horden hem mochts verdinken 4955 [Hin]e mochte eten no drinken [Hem] ne was ghene spise bequame [Do]e dede hi draghen den lichame [Ter]e heiligher ermitage [In] een lant hiet sauage 4960 [Da]t stont binnen enen foreeste [Da]t alre wideste dat alre meeste [Da]t men ierghent wiste [Men] leidene in enen dire kiste [Met] die meeste sierhede 4965 [Di]e men in langhen om doden dede [Wa]s meliagant begrauen daer [De]s menich hadde therte suaer [Du]rs vader wille niet dur den sinen [Hi] hadde den meneghen brocht in pinen 4970 [Ma]r al hadde hi der doot verdient [Hi] hadde nochtan meneghen vrient [Di]e sere clagheden haren toren [Ende] sijn vader al te voren Doe die dode was begrauen 4975 Men moeste den coninc dicke lauen Van der ommacht daer hi in lach [Ee]r menne bec[om]en sach [Du]s keerden si weder in groten sere [M]etten coninc haren here 4980 [H]ets wonder dat hi niet doot ne bleef [V]an den rouwe dien hi dreef [3 verzen ontbreken] |
En namen hem op zijn geleide Ze voeren weg dag en nacht 4935 Al dat ze mochten met alle kracht En kwamen eer ze bekwamen Te kasteel van de 4 stenen Daar vond de koning zijn kind Dood geslagen, ik waan nooit sinds 4940 Zulke rouw was gedreven Meliagantՠs hoof lag benevens Het lichaam afgehouwen De vader naam het met grotere rouw Dan iemand zag te enige stonde 4945 Hij kuste het vaak aan de mond Als diegene die droevig was Dat was zo gebalsemd En daartoe het lichaam Zodat niemand het deed leed 4950 Zou ik u vertellen van een het ene tot het andere Dat grote wenen, die droevige woorden Dat de vader had om de zoon Meliagant wie ik noem Allen die het hoorden hij mocht het overdenken 4955 Hij kon eten nog drinken Hem nee was geen spijs bekwaam Toen liet hij het lichaam dragen Ter heilige hermitage In een land dat heet Sauvage 4960 Dat stond binnen een bos Dat aller wijdste en dat aller grootste Dat men ergens wist Men legde hem in een dure kist Met de meeste sierlijkheid 4965 Die men al lang om doden deed Was Meliagant daar begraven Dus menigeen had het hart zwaar Vanwege de vader en niet door de zijne Hij had menigeen in verdriet gebracht 4970 Maar al had hij de dood verdiend Hij had nochtans menige vriend Die zeer beklaagden hun toorn En zijn vader al tevoren Toen de dode was begraven 4975 Men moest de koning vaak laven Van de onmacht daar hij in lag Eer men hem bijkomen zag Dus keerden ze weer in grote droefheid Met de koning hun heer 4980 Het is een wonder dat hij niet dood nee bleef Van de rouw die hij dreef [3 verzen ontbreken] |
[fol. GG33vb] [D]aer [die m]enege te voren [...] Sine sone hadde ghesien Dat hem nemmermeer mochte ghescien 4985 Des tyede hi vele sinen lieden Dat si so dicke van hem scieden Dus bleef hi daer ter stede Driuen sine serichede Meneghen dach ende menech iaer 4990 Eer dat hi sijn leuen verloos daer naer Ende helt stille in sinen zale Ny latic hier van desen die tale Daer hi sinen rouwe dreef Met sinen lieden daer hi bleef 4995 Ende ic wil ons vroet maken Van her galioots saken Ende van den coninc arture Daer of beghint dese auenture Hoe artur voer iaghen. ende sijn vrouwe 5000 Dat hem al quam te groten rouwe Nv merct gi heren dit beghin Van der auenture die comet in Doe die coninc artur helt Een groot hof met ghewelt 5005 Tenen pinstren alse hi plach Ende recht opten andach Van den pinster daghe Voer die coninc iaghen Nochtoe was sijn hof niet versceiden 5010 Ende hi dede met hem gheleiden Die coninginne met ridders vire Men salse hier achter nomen scire Hoe si hieten ende wie si waren Die metter vrouwen quamen geuaren 5015 Ende wel ghewapint alse om har leuen Die vrouwe was hem te gheleidene ghegheuen Ende andre ioncfrouwen .i. groot ghetal Diese hadden te gheleidene al Ende te bevredene haren toren 5020 Die coninc was in den woude voren Met meneghen riddre gheuaren Ende coninghe uele diere waren Die vonden wilt menichfout Ende stroiden hem achter twout 5025 Si hadden der vrouwen al vergheten Want daer hadde hem menich vermeten Dat hi hem ter iacht wel soude doen Die coninc voer ende menich baroen Jn dat wout so verre 5030 Dats sulke sider worden erre [3 bladen ontbreken?] |
Daar menigeen tevoren... Zijn zoon had gezien Dat hem nimmermeer mocht geschieden 4985 Dus vertrokken veel van zijn lieden Dat ze zo vaak van hem scheidden Dus bleef hij daar ter plaatse Drijven zijn droefheid Menige dag en menig jaar 4990 Eer dat hij zijn leven verloor daarna En bleef stil zin zijn zaal Nu laat ik hier van dit verhaal Daar hij zijn rouw dreef Met zijn lieden daar hij bleef 4995 En ik wil ons bekend maken Van heer Galiootՠs zaken En van de koning Arthur Daarvan begint dit avontuur Hoe Arthur ging jagen en zijn vrouwe 5000 Dat hem geheel tot grote rouw kwam Nu merkt gij heren dit begin Van het avontuur dat begint Toen de koning Arthur hield Een groot hof met macht 5005 Op een Pinkster zoals hij plag En recht op de octaaf (8ste dag erna) Van de Pinkster dag Voer de koning jagen Tot noch toe was zijn hof niet gescheiden 5010 En hij liet met hem geleiden De koningin met vier ridders Men zal ze hierna snel noemen Hoe ze heten en wie ze waren Die met de vrouw kwamen gegaan 5015 En goed gewapend als om haar leven Die vrouwe was hen te geleide gegeven En andere jonkvrouwen een groot getal Die ze hadden te begeleiden al En te bevredigen hun toorn 5020 De koning was in het woud voren Met menige ridder gegaan En veel koningen die er waren Die vonden menigvuldig wild En verstrooiden hen achter het woud 5025 Ze hadden de vrouwen geheel vergeten Want daar had menigeen vermeten Dat hij hem ter jacht goed zou doen De koning voer en menige baron In dat woud zo ver 5030 Zodat sommigen sinds boos worden [3 bladen ontbreken?] |
[fol. HH34ra] Jn sijn ghereide ende op sijn paert Als .i. die was onveruaert Ende greep manlike sijn spere Alse die te vechtene hadde ghere 5035 Dat harde starc was an scine Ende sagremor greep tsine Ende om haelden hare orse Si quamen te samen met sulker porse Dat die ridder tumelde ter erde 5040 Ende vel so sere dat hem derde Ter herte. ende an al die lede Hi lach als een die sijn ghebede Doet in ene kerke Hi quetste hem so sterke 5045 Hine mochte roeren hande no voet So wee dede hem dat ghemoet Binnen dien quam die andre naer Alst den ghenen stont so suaer Alse diene gherne hadde ghewroken 5050 Sagremor ne hadde sijn spere niet te broken Ende raecter den ghenen mede Ende dedene uallen daer ter stede Alse die andre dede te voren Die waende hebben tlijf verloren 5055 Mar dese ne quetste hem niet so sere Nochtan was hi vten kere Een luttelkijn eer hi bequam Sijn swerd hi met haeste nam Ende seide ridder beit te voet [23 verzen ontbreken] |
In zijn zadel en op zijn paard Als een die onverschrokken was En greep mannelijk zijn speer Als die te vechten had verlangen 5035 Dat erg scheen te zijn En Sagremor greep de zijne En omhaalden hun paarden Ze kwamen tezamen met zoՠn druk Dat de ridder tuimelde ter aarde 5040 En viel zo zeer dat hem deerde Ter hart en aan alle leden Hij lag als een die zijn gebeden Doet in een kerk Hij kwetste hem zo sterk 5045 Hij mocht verroeren handen nog voeten Zoՠn pijn deed hem die ontmoeting Binnen die kwam de andere nabij Toen het diegene zo zwaar stond Als die hem graag had gewroken 5050 Sagremor nee had zijn speer niet gebroken En raakte er diegene mee En liet hem daar ter plaatse vallen Zoals hij de andere deed tevoren Die waande het lijf te hebben verloren 5055 Maar deze kwetste hem niet zo zeer Nochtans was hij uit zijn doen Een beetje eer hij bijkwam Zijn zwaard nam hij met haast En zei, ridder stijg af te voet [23 verzen ontbreken] |
[fol. HH34rb] 5060 Want dat swerd dat was so goet Hem liep hersene ende bloet Neder ter erden int gras Die so sere ghewont was Ten andren slaghe vel hi neder 5065 Die nemmermeer ne rechte weder No ne seide wiet hem dede Want hi bleef daer doot ter stede Dus verghinc den ghenen sijn spel Die ghene die daer teersten vel 5070 Hi hadde hem seluen .i. stucke vergheten Binnen dien was hi weder op gheseten Ende sach waer sijn gheselle lach Alse een die niet meer ne mach Hi riep uaste ghenaden here 5075 Ghi soudt v wreken alte sere Naemdi mj mijn leuen hier Jc kenne wel dat ic was te fier Van miere tale ente fel Mine ouerdaet die scijnt mj wel 5080 Hi leide beide hande te gader Ende seide dur gode onsen vader Lieue ridder spart mijn leuen Dat v god moete vergheuen Ten ioncsten daghe al vwe mesdaden 5085 Hi riep. hi claghede. hi bat ghenaden Sagremor seide ic doet gherne Jn dien dat gi van quaden scerne Ende van vwer ondaet wilt [onberen] [23 verzen ontbreken] |
[fol. HH34rb] 5060 Want dat zwaard dat was zo goed Hem liep hersens en bloed Neer ter aarde in het gras Die zo zeer gewond was Te andere slag viel hij neer 5065 Die nimmermeer nee weer oprichtte Nog niet zei wie het hem deed Want hij bleef daar dood ter plaatse Dus verging diegene zijn spel Diegene die daar ten eersten viel 5070 Hij had zichzelf een stuk vergeten Binnen die was hij weer opgezeten En zag waar zijn gezel lag Als een die niet meer nee mag Hij riep sterk, genade heer 5075 Ge zou u al te zeer wreken Nam je mij mijn leven hier Ik erken wel dat ik was te fier Van mijn woorden en te fel Mijn overdaad dat schijnt me wel Hij legde beide handen tezamen En zei, door God onze vader Lieve ridder spaar mijn leven Dat God u moet vergeven Ten jongste dag al uw misdaden 5085 Hij riep, hij klaagde, hij bad genade Sagremor zei, ik doe het graag Indien dat gij van kwade grappen En van uw wandaden wil ontberen [23 verzen ontbreken] |
[fol. HH34va] Dus voer sagremor van daer 5090 Ende quam ghereden daer naer Daer hi was al vten weghen Ende vant .i. paulioen ghesleghen Ende hi vanter voren staen Een den lelicsten naen 5095 Daer hi niet of horde ghewaghen No hadde ghesien binnen sinen daghen Jerghent in enech lant Ende hi hadde enen staf in die hant Die groot was ende suaer 5100 Ende alse sagremor quam bet naer Om te groetene die hi daer sach So gaf die naen enen slach Sagremors paerde Dattet al verstaerde 5105 Van den slaghe diet hadde ontfaen Doe sprac sagremor ten naen Also helpe mj god onse here Ne lagher niet an mine onnere Jc soude wreken nv mijn paert 5110 Die naen hi was al onveruaert Ende gaf echter enen slach Den orse die hem sere wach Optat houet bouen den oghen Doene mocht die ridder niet langer gedogen 5115 Ende voer den naen bet naer Ende sloech sine ene hant int haer Ende hiefene op ende warpene weder [23 verzen ontbreken] |
[fol. HH34va] Dus voer Sagremor van daar 5090 En kwam daarna gereden Daar hij geheel van de weg was En vond een paviljoen geslagen En hij vond er voor staan Een van de lelijkste kleine 5095 Daar hij niet van hoorde gewagen Nog had gezien binnen zijn dagen Ergens in enig land En hij had een staf in de hand Die groot was en zwaar 5100 En toen Sagremor beter nabij kwam Om te groeten die hij daar zag Zo gaf die kleine een slag Sagremorՠs paard Zodat het geheel verstarde 5105 Van de slag die het had ontvangen Toen sprak Sagremor tot de kleine Alzo helpt me God onze heer Nee lag er niet aan mijn oneer Ik zou nu wreken mijn paard 5110 De kleine hij was geheel onverschrokken En gaf echter een slag Het paar die het zeer raakte Op dat hoofd boven de ogen Toen mocht de ridder het niet langer gedogen 5115 En voer beter nabij de kleine En sloeg zijn ene hand in het haar En hief hem op en wierp hem weer [23 verzen ontbreken] |
[fol. HH34vb] Sagremor kendene wel Ende vraghedem hoe dat gheuel 5120 Dat hi daer sat gheuaen Ende wie dat hadde ghedaen Deen kende den andren wel Doe seide die ridder dat hem gheuel Dat hi den coninc volghede naer 5125 Ter iacht wart ende hi quam daer Al onghewapint want hem ne dochte Niet sijn comen in anrochte Alse mj ghesciede .i. luttel hier te voren Dese ioncfrou hilt enen horen 5130 Jn hare hant ende hiet mj blasen Ende ic liet mj so verduasen Dat ic den horen dede te monde Ende blieser mede ene corte stonde Binnen dien quamen hier ghereden 5135 .ij. ridders die mj dese onseden Daden si waren ghewapint wel Ende te mj wart alte fel Si waren starc ende groot Ende ic was van wapinen bloot 5140 Doe moest ouer mj gaen Ende hebben mj aldus gheuaen Des hadde sagremor toren Ende vraghede waer es die horen Die ioncfrou seide ic lenen v 5145 Wildiere mede blasen nv Jaic sprac sagremor [23 verzen + 3 bladen ontbreken] |
Sagremor herkende hem wel En vroeg hem hoe dat gebeurde 5120 Dat hij gaar gevangen zat En wie dat had gedaan De ene kende de andere wel Toen zei de ridder dat hem gebeurde Dat hij de koning na volgde 5125 Ter jacht waart en hij kwam daar Al ongewapend want hij niet dacht Niet zijn gekomen in aanraking Zoals mij geschiedde hier wat tevoren Deze jonkvrouw hield een hoorn 5130 In haar hand en zei mij te blazen En ik liet me zo verdwazen Dat ik de hoorn te mond deed En blies er mee een korte stonde Binnen die kwamen hier gereden 5135, 2 ridders die mij deze lompe behandeling Deden, ze waren goed gewapend En tot mij waart al te fel Ze waren sterk en groot En ik was van wapens bloot 5140 Toen moest ik me overgeven En hebben mij aldus gevangen Dus had Sagremor toorn En vroeg, waar is die hoorn De jonkvrouw zei, ik leen het u 5145 Wilde ge er mee blazen nu Ja ik, sprak Sagremor [23 verzen + 3 bladen ontbreken] |
[fol. JJ35ra] Die tralie die daer stoet Was van ysere uast ende goet Binnen dien quam ene ioncfrou ghegaen 5150 Ende hadde van sagremore verstaen Hoe sine saken waren comen Ghelijc dat die rose bouen andren bloemen Jn den soemer scone staet Smorghens metter dagheraet 5155 Was hi scone bouen meneghen man Daer was uele te prisene an Si sach sagremore daer binnen Een deel begonste siene minnen Dur sine scone ghedane 5160 Daer uele was te prisene ane Si sprac an hem behendelike Ende seide god van hemelrike Scone ridder die moet v houden Ghi sijt gheuaen bi onscouden 5165 Ende dur anders mans wille Mar ic sal v beraden stille Van den scoonsten ende van den besten Dat hier sal comen binnen der uesten Nemmer ne hebs mijn vader danc 5170 Ic achte luttel op sijn beduanc Jc sal v spreken ende gi mj Dicke wile ende wesen bi Sagremor sprac ioncfrouwe Deser doghet ende deser trouwe 5175 Moete v lonen der maghede kint Ende si beriet hem cortelike sint Enen vetten capoen wel ghebraden Die hem wel quam te staden Ende wijn ende broot 5180 An te vane dur die noot Waneer dat hijs begherde Van des men vant bouen den erde Dat men drinken mocht ende eten Ende leets bi vergheten 5185 Des beriet si hem ghenoch Vroe ende spade sijn gheuoech Siene liet hem ghebreken ghene sake Si hilden onderlinghe sprake Dicken ende te menegher vre 5190 Hier latic bliuen die auenture Hoe sagremor lach gheuaen Ende daer gi of hebt verstaen Jc sal v tellen na enen dele Na deser tale van doedinele 5195 Doedineel daer men of heft ghehort Voer metter ioncfrouwen also vort Daer ic die tale of hebbe ghelaten Dat hi quam binnen ere straten [fol. 35rb] Ende ghemoete enen naen 5200 Ende ene ioncfrouwe wel ghedaen Ende enen ridder dat waren si drie Doedineel ghemoete die Nv hort wat die naen dede Ene grote dorperhede 5205 Hi wilde hebben te sinen dele Die ioncfrouwe die quam met doedinele Des so was si onblide Die naen voer bi harre side Hi wildese kussen an haren mont 5210 Ende si gaf hem ter seluer stont Enen slach sonder beide Dat hi rumede tghereide Ende vel ter erden ouer sine handen Dat sach sijn here ende wildet anden 5215 Ende hi scoot met groten ghere Na die ioncfrouwe metten spere Ne hadde si der scote niet ontwinct Hi hadde se doot of verminct Hier omme balch hem doedineel 5220 Ende wilde vellen sijn reueel Hi seide valsch ridder ende versaghet Hoe comet dat gi niet verdraghet Ene ioncfrouwe bi miere wet Ghi hadt dit ghelaten bet 5225 Mi mochte lichte ic soude v steken So sere v sout herte breken Metten ysere van minen spere Die ghene ne vruchte niet ene pere Op dat hem doedineel behiet 5230 Daer omme ne wilde hijt laten niet Der ioncfrouwen te doene toren Alse hi hadde ghedaen te voren So langhe onderspraken si hem daer Dat si ten speren vinghen daernaer 5235 Ende quamen te gader so met crachte Dat doedineel tenden scachte Den andren stac vten artsoene Ende veldene in dat gras groene So dat hi lach .i. stucke al stille 5240 Een deel ghequetst te sinen onwille Doe beite doedineel ter erde Die prijs te beiaghene begherde Ende liet sijn ors bi hem staen Dat hem node soude sijn ontgaen 5245 Vor sijn rechte here ware comen Ende hijt weder hadde ghenomen Hi vinc te sinen swerde doe Ende hi tract vten scoe Binnen dien was die [ander] becomen 5250 Ende hadde sijn sw[erd ghenom]en [fol. 35va] Ende ghinghen onderslaen te voet Si hadden te vechtene goeden spoet Ende sloeghen emmer slach in slach Daer ne was gheen verdrach 5255 Binnen dien doedineel gherakede Enen slach die niet ne smakede Den andren in sinen scilde Dat hi wilde of ne wilde Hi moester laten steken binnen 5260 Hine conster vte niet ghewinnen Die ander ontwranct hem vter hant Daert stac in des scilts cant Doe moeste doedineel achter gaen Die ridder ghinc op hem slaen 5265 Die doedinele versochte Hi decte hem alse hi best mochte Jeghen ghene slaghen Den andren begonste die arm traghen Ende wart vermoeit .i. groot deel 5270 Alse dit verkende doedineel Dat an den ghenen was cranken were Stac hine met goeden ghere Vor die borst metten scilde Dat hi wilde of ne wilde 5275 Vallen moeste optie erde Van der steke die hem so derde Ende hem verwandelde sine ghedane Ende doedineel ghinc hem ane Ende trac hem of den stalin hoet 5280 Die vast was ende goet Ende maecte hem sijn houet bloot Doe seide hi ridder gi sijt doot Die van eersten waret so fel Jc sal v ghematen wel 5285 Binne dien was die ridder becoelt Vander wonden die hi hadde gheuoelt Ende spranc op van der erde Ende vercoeuerde ten swerde Ende doedineel dat sine trac 5290 Vten scilde daert in stac Doe ghinghen si hem onderslaen Alsi te voren hadden ghedaen Suare slaghe ende groot Die ghene hadde thouet bloot 5295 Hine mochtes langher niet ghedoghen Hem liep tbloet ouer die oghen Die cuffie ne mocht niet ghedraghen Sonder helm. die suare slaghen Hi moeste bliuen in die scade 5300 Ende riep ridder ghenade Jc kenne d[at ic b]en verwonnen [God hi heuet v dies gheon]nen [fol. 35vb] Hi was v houder dan mj Hets goet recht ic seg v twi 5305 Jc bekens mj seluen wel Dat mi dorperheit gheuel Bidien ist ouer mj vergaen Jst v wille gi moghet mi slaen Jc gheue mj op al gheheel 5310 Doe antworde doedineel Ende seide ridder ic late v leuen Wildi v vriendelike op gheuen Ende varen daer ic v sende sal Dus moghedi verdinghen al 5315 Ende leuen vort met minnen Dats ter fonteinen van der aluinnen Daer suldi die coninginne vinden Ghi sult hare segghen ende onbinden Dat icse harde sere groete 5320 Ende inne hadde ghene moete Te varne daer si mj gheboot Dat benam mj andre noot Dat ic weder niet ne wende Segt dat ic v daer sende 5325 Jn hare ghenaden gheuaen Aldus so moghedi hier ontgaen Ende verwinnen dit leet Die ghene sprac ic bens ghereet Dus was ghecort ghene strijt 5330 Die ridder sat op sonder respijt Te doene dat men hem hiet Dus nam hi orlof ende sciet Ende voer ter coninginnen waert Die naen sat weder op sijn paert 5335 Daer ne die ioncfrou of sloech Ende dat hi so qualike verdroech Doe bat hem doedineel Dat hi hem seide .i. deel Waer omme hi die ioncfrowe ane reisde 5340 Ende dat hi hem niet ne vreisde Die naen antworde ouerlanc Bi gode ridder het dede beduanc Ende ic mach v segghen hoe Mijn here duanker mj toe 5345 Hi wilde dat ic begonste den strijt Hi heuets gheploen langhe tijt Nv es hijs bleuen in die onnere Binnen dien volghede hi sinen here Die ter coninginnen voer 5350 Ende alsemenre of sach dat boer Quam her keie ieghen hem ghegaen Hine wiste wat hi wilde bestaen Weder quaet ofte goet Ende alse her keie doe verstoet [1 blad ontbreekt] |
De tralie die daar stond Was van ijzer vast en goed Binnen die kwam een jonkvrouw gegaan 5150 En had van Sagremor verstaan Hoe zijn zaken waren gekomen Gelijk dat de roos boven andere bloemen In de zomer mooi staat Գ Morgens met de dageraad 5155 Was hij mooier boven menige man Daar was veel aan te prijzen Ze zag Sagremor daar binnen Een deel begon ze hem te minnen Door zijn mooie gedaante 5160 Daar veel aan was te prijzen Ze sprak hem handig aan En zei, God van hemelrijk Mooie ridder, die moet u houden Ge bent gevangen met onschuld 5165 En door de wil van een andere man Maar ik zal u stil beraden Van de mooiste en van de besten Dat hier zal komen binnen de vesting Nimmer nee bedank mijn vader 5170 Ik acht weinig op zijn bedwang Ik zal u spreken en gij mij Vele tijd en wezen nabij Sagremor sprak, jonkvrouw Deze deugd en deze trouw 5175 Moet u belonen het maagden kind En ze beraadde hem sinds kort En vette kapoen hoed gebraden Die hem wel goed bekwam En wijn en brood 5180 Aan te vangen door de nood Wanneer dat hij het begeerde Van dat men vond boven de aarde Dat men drinken mocht en eten En leed bij vergeten 5185 Dus beraadde ze hem genoeg Vroeg en laat zijn behoefte Ze liet hem geen zaak ontbreken Ze hielden onderling woorden Vaak en te menige uur 5190 Hier laat ik blijven dat avontuur Hoe Sagremor lag gevangen En daar ge van hebt verstaan Ik zal u vertellen naar een deel Na dit verhaal van Doedineel 5195 Doedineel daar men van heeft gehoord Voer met de jonkvrouw alzo voort Daar ik het woord van heb gelaten Dat hij kwam binnen een straat En ontmoette een kleine 5200 En een goed gedane jonkvrouw En een ridder dat waren zij drie Doedineel ontmoette die Nu hoort wat die kleine deed Ene grote schande 5205 Hij wilde hebben tot zijn deel Die jonkvrouw die kwam met Doedineel Dus zo was ze droevig Die kleine voer bij haar zijde Hij wilde haar kussen aan haar mond 5210 En ze gaf hem terzelfder stond Een slag zonder te wachten Zodat hij het zadel ruimde En viel ter aarden op zijn handen Dat zag zijn heer en wilde het wreken 5215 En hij schoot met grote gang Naar de jonkvrouw met de speer Nee had ze het schot niet ontweken Hij had haar gedood of verminkt Hierom verbolg hem Doedineel 5220 En wilde vellen zijn tegenstander Hij zei, valse en bange ridder Hoe komt het dat gij niet verdraagt Een jonkvrouw bij mijn weten Ge had dit beter gelaten 5225 Mij mocht licht ik zou u steken Zo zeer u zou uw hart breken Met het ijzer van mijn speer Diegene nee vreesde het niets Op dat hem Doedineel zei 5230 Daarom wilde hij het niet laten De jonkvrouw te doen toorn Zoals hij had gedaan tevoren Zo lang bespraken ze zich daar Dat ze tot de speren vingen daarna 5235 En kwamen tezamen met zoՠn kracht Dat Doedineel ten einde schacht De andere stak uit het zadel En velde hem in dat groene gras Zodat hij een stuk geheel stil lag 5240 Een deel gekwetst tot zijn onwil Toen steeg Doedineel af ter aarde Die prijs te bejagen begeerde En liet zijn paard bij hem staan Dat hem node zou zijn ontgaan 5245 Voor zijn rechte heer was gekomen En hij het sinds weer had genomen Hij ving ten zwaard toen En hij trok het uit de schoen Binnen die was de ander bekomen 5250 En had zijn zwaard genomen En gingen slaan te voet Ze hadden te vechten goede spoed En sloegen immer slag op slag Daar nee was geen geduld 5255 Binnen die raakte Doedineel Een slag die niet nee smaakte De andere in zijn schild Zodat hij wilde of niet wilde Hij moest het laten steken binnen 5260 Hij kon het er niet uit krijgen De ander ontwrong het hem uit de hand Daar het stak aan de kant van de schild Toen moest Doedineel achteruit gaan Die ridder ging op hem slaan 5265 Die Doedineel bezocht Hij bedekte hem zo goed als hij mocht Tegen die slagen De andere begon de arm te vertragen En werd vermoeid een groot deel 5270 Toen dit Doedineel herkende Dat aan diegene zwak verweer was Stak hij met goede gang Voor de borst met het schild Zodat hij wilde of niet wilde 5275 Vallen moest op de aarde Van de steek die hem zo deerde En hem veranderde zijn gedaante En Doedineel ging hem aan En trok hem af de stalen hoed 5280 Die vast was en goed En maakte hem zijn hoofd bloot Toen zei hij, ridder ge bent dood Die van eerste was zo fel Ik zal u wel matigen 5285 Binnen die was de ridder bekoeld Van de wonden die hij had gevoeld En sprong op van de aarde En herstelde te zwaard En Doedineel trok de zijne 5290 Uit het schild daar het in stak Toen gingen ze zich slaan Zoals ze tevoren hadden gedaan Zware slagen en groot Diegene had het hoofd bloot 5295 Hij mocht het niet langer gedogen Hem liep het bloed over de ogen De ijzeren kapje nee mocht niet verdragen Zonder helm die zware slagen Hij moest blijven in de schade 5300 En riep, ridder genade Ik erken dat ik ben overwonnen God hij heeft het u dus gegund Hij was u behouder dan mij Het is goed recht ik zeg u waarom 5305 Ik beken van me zelf wel Dat me schande geviel Daarom is het over mij vergaan Is het uw wil ge mag me slaan Ik geef me geheel over 5310 Toen antwoordde Doedineel En zei, ridder ik laat u leven Wil ge u vriendelijk over geven En gaan daar ik u zenden zal Dus mag je alles vrij pleiten 5315 En leven voort met minnen Dat is ter fontein van de aluin Daar zal je de koningin vinden Ge zal haar zeggen en ontbinden Dat ik haar erg zeer groet 5320 En ik had geen moed Te te gaan daar ze me gebood Dat benam me andere nood Dat ik sinds niet nee keerde Zeg dat ik u daar zond 5325 In haar genade gevangen Aldus zo mag je hier ontgaan En overwinnen dit leed Diegene sprak, ik ben het gereed Dus was verkort die strijd 5330 Die ridder zat op zonder respijt Te doen dat men hem zei Dus nam hij verlof en scheidde En voer ter koningin waart Die kleine zat weer op zijn paard 5335 Daar hem die jonkvrouw van sloeg En dat hij zo slecht verdroeg Toen vroeg hem Doedineel Dat hij hem zei een deel Waarom hij die jonkvrouw aankwam 5340 En dat hij hem niet nee vreesde De kleine antwoordde na een tijdje Bij God ridder, het deed bedwang En ik mag u zeggen hoe Mijn heer dwong mij er toe 5345 Hij wilde dat ik begon de strijd Hij heeft het lange tijd gepleegd Nu is hij in oneer gebleven Binnen die volgde hij zijn heer Die ter koningin voer 5350 En toen men zag dat teken Heer Keye tegemoet kwam gegaan Hij wist niet wat hij wilde doen Weder kwaad of goed En toen heer Keye toen verstond [1 blad ontbreekt] |
[Fol. KK36ra] 5355 Nv beghint hier ene tale Die coninginne vel te dale Dicke wile in ommacht Ende verloos al hare cracht Ende alsie weder was becomen 5360 Sprac si god moete nv verdoemen Die doot dat si mj laet leuen Ende hi des lijfs heft begheuen Die bloeme was van al dien Die ridderscaps plien 5365 Met rechte claghe ic mine scade Si was sere tenden rade Daer mochtemen sien mesbaren Alle die met har waren Om harre vrouwen toren 5370 Die waende hebben tlijf verloren Ende diemen so mesbaren sach Die ridder die daer ter erden lach Die die coninginne vreisde Van erst ende anereisde 5375 Die de drie ridders ter neder stac Hi was becomen so dat hi sprac Ende vraghede der vrouwe Wes si dreue sulken rouwe Ende wes si har so mesliet 5380 Die vrouwe sprac inne machs niet Dat ic hebbe rouwe groot Die bloeme van ridderscepe es doot Nvne achtic ridderscaps al niet Sint dat hi van der warelt sciet 5385 Doe vraghede die ridder om niemare Wie dat die ridder ware Die daer sinen ende hadde ghenomen Ende daer hare die rouwe of was comen Die coninginne seide het ware lantsloot 5390 Doe hadde die ghene rouwe groot Of meerre dan die coninginne Ende was so sere tenden sinne Beide van rouwen ende van claghen Hem allen ontfarmets diet saghen 5395 Ende die hem waren so ghehende Die vrouwe vraghede of hine kende Hi seide hi kendene so vort Ende hadder so uele of ghehort Dat hi achter desen dach 5400 Nemmermeer blide wesen mach Hi weende hi dreef groten rouwe Doe ghereide hare die vrouwe Ende wilde varen te cardeloot Si hiet hem allen ende gheboot 5405 Dat niemen ne make niemare Van des dat daer gheuallen ware [fol. 36rb] Toter wilen en de toter stonde Dat die van der tafelronde Weder te houe waren comen 5410 Ende men andre dinc hadde vernomen Dus scieden si alle van daer Daer hadde die meneghe therte suaer Ende voeren tote cardeloot Al driuende haren rouwe groot 5415 Mar die coninginne hadde wel beuolen Dat ghene saken bleuen verholen Ende dats daer niemene ghewoeghe Onthier. ende het har seluen voeghe Ende men decte die niemare 5420 Hier blijft die tale van hare Ende van die se te houe brochte Ende kere te lantslote van der haghedochte Hier seghet ons die tale Dat lantsloot voer tenen male 5425 Metter ghedagheder ioncfrouwe Om te behoudene sine trouwe Dat langhe ghinc ouer mjddach Binnen dien her lantsloot versach Ene ioncfrouwe comen in sijn ghemoet 5430 Die har leuen harde wel stoet Bi al dien dat lantslote dachte Op enen muel die telde sachte Doe si hem quam bet ghehende Lantslote ende siene kende 5435 Groete hi se eer si hem dede Het was altoos sine zede Dat hi ioncfrouwen groete Teersten dat hi se ghemoete Ende si seide god lone v here 5440 Ende behoude v in vwe ere Ne dade hijs niet so dade hi sonden Vwe gheliken ne [wa]s noit vonden Van ridderscepe in gheen lant Jc wane men sulken ridder noit ne vant 5445 An v es te prisene ghenoech Beide doghet ende gheuoech Jnne weet sake die v dert Ende gi sijt harde sere beghert Jnt lant van strangorre 5450 Daer soude die meneghe sijn in porre Om v te soekene wisten si waer Dur v heft die meneghe therte suaer Ende die v sere begheren Dat si haren sin verteren 5455 Om v te sprekene ende te siene Mochten si v vinden bi engiene Ende binnen haren lande bringhen Ents hem god wilde ghehinghen [fol. 36va] Daer uore namen si ghene haue 5460 Al vonden si man die se hem gaue Of mochten si horen van v niemare Her lantsloot antworde hare Joncfrouwe god lone v Der doghet die gi segt nv 5465 Ben ics werdich of ne ben Aldus sciede die ioncfrou van hem Ende si voeren vort toter stonde Dattet nakede den auonde Doe quamen si enen foreeste bi 5470 Hi ende sie. daer vonden si Een harde scone ghesate Daer woende in .i. drussate Dien foreeste wel ghehende Ende die lantslote kende 5475 Daer waren si beide wel ontfaen Ende te ghemake ghedaen Van al des men mochte Lantsloot was ghebeddet sochte Daer men dicke in den dach 5480 Sine wonden besach Men liet hem niet ghebreken Daer in lach hi .iij. weken Ende moeste sijns dachs onbiden Eer hi gaen mochte of riden 5485 Ende eer hi mochte wel ghenesen Nv latic hier die tale van desen Ende kere weder te doedinele Ende salre of segghen van enen dele Die ioncfrou daer wi of seiden 5490 Si voeren wech onder hem beiden Ende daer hi an was comen Nv hort wat men hier sal nomen Toter wilen ende toter stonden Dat si ene riuiere vonden 5495 Die wijt was ende diep Entie harde sere liep Daer ouer ghinc ene brugghe lanc Die smal was ende harde cranc Doe vraghede hi der ioncfrouwe 5500 Ende seide bi vwer trouwe Hoe hebdi mi hier brocht Ende wat hebbe wi hier socht Hoe soudic ouer dese brugghe liden Men ne macher ouer gaen no riden 5505 Doe sprac si ic seg v wat gi doet Laet staen v paert. gaet ouer te voet Dats tbeste dat ic can verhoren Jc sal allene gaen ouer voren Doe seide hi ter goeder vren 5510 Jc neme dats mi mach gheburen [fol. 36vb] Die ioncfrou ghinc voren gher[eet] Alse die der brugghen niet ne meet Si hadt dicke te voren ghedaen Ende conster te bet ouer gaen 5515 Die wel hadde verdient lachter Ende doedineel volgheder achter Ende liet tender brugghen sijn paert Alse hi quam ter middewaert Was si so cranc ende so clene 5520 Dat hi hem ouer sine bene Langher onthouden niene conde Ende vel int water ende voer te gronde Ende alse hi weder op quam Dede dauenture dat hi nam 5525 Die brugghe in sinen arme beide Dat water dede hem so leide Des hi te uele hadde ghedronken Dat hi te bodeme was ghesonken Hi hads vol sinen lichame 5530 Dat hem dede suare mesquame Nochtan halp hem die auenture Al wardet hem sere te su[r]e Dat hi met alre ghewelt Hem an die brugghe helt 5535 An danderside quam ghegaen Een dorper te voet ende ghinc staen Ten ende van der brugghe Ende keerde den ridder sinen rugghe Ende doedineel riep lieue here 5540 Helpt mj dur die gods ere Vte desen watre of gi moghet Dat v god lonet alle doghet Die dorper antworde wat dadi daer Jn dat water diep ende suaer 5545 Waendi daer auenture vinden Domheit dedes v onderwinden Dorper ne es te ghere vre Sculdich te doene ridders auenture Bidien ne wil ics mj niet bewinden 5550 Nemet dat gi daer moghet vinden Doe seide die ridder hine looch niet Die den dorp[er] dorper hiet No men soude ghenen dorper nomen Jnt hof daer goede liede comen 5555 Ende sine sins werdich niet Dat hem so uele eren ghesciet Die ridder was sere tonghemake Ende liet den dorper ende die sprake Op wien dat hi was gram 5560 Die ridder pijnde hem dat hi quam Optie brugghe metten lichame Ende croop so langhe al docht hem scame [3 dubbelbladen ontbreken?] |
[fol. KK36ra] 5355 Nu begint hier een verhaal De koningin viel te dal Dikwijls in onmacht En verloor al haar kracht En toen ze weer was bekomen 5360 Sprak ze, God moet nu verdoemen De dood dat ze mij laat leven En hij zijn lijf heeft begeven Die bloem was van al die Die ridderschap plegen 5365 Met recht beklaag ik mijn schade Ze was zeer ten einde raad Daar mocht men zien misbaren Allen die met haar waren Om de toorn van hun vrouwe 5370 Die waande het lijf te hebben verloren En die men zo misbaren zag De ridder die daar ter aarde lag Die de koningin vreesde Van eerst en aankwam 5375 Die de drie ridders ter neer stak Hij was bekomen zodat hij sprak En vroeg de vrouwe Waarom ze dreef zo’n rouw En waarom ze zich zo klaagde 5380 Die vrouwe sprak, ik nee mag niet Dat ik heb grote rouw De bloem van ridderschap is dood Nu nee acht ik ridderschap geheel niet Sinds dat hij van de wereld scheidde 5385 Toen vroeg de ridder om nieuws Wie dat die ridder was Die daar zijn einde had genomen En daar haar de rouw van was gekomen De koningin zei, het was Lancelot 5390 Toen had diegene de rouw groot Of meer dan de koningin En was zo zeer ten einde van zinnen Beide van rouw en van klagen Hen allen ontfermde het die het zagen 5395 En die hem waren zo toegedaan De vrouwe vroeg of hij hem kende Hij zei, hij kende hem zo voort En had er zoveel van gehoord Dat hij na deze dag 5400 Nimmermeer blijde wezen mag Hij weende, hij dreef grote rouw Toen bereidde zich de vrouwe En wilde gaan naar Cardelot Ze zei hen allen en gebood 5405 Dat niemand nee maakte bekend Van dit dat daar gebeurd was Tot de tijd en tot de stonde Dat die van de tafelronde Weer te hof waren gekomen 5410 En men andere dingen had vernomen Dus scheiden ze allen vandaar Daar had menigeen het hart zwaar En voeren naar Cardelot Al drijvende hun grote rouw 5415 Maar de koningin had wel bevolen Dat die zaken bleven verholen En dat het daar niemand gewaagde Totdat het haar zelf voegde En men bedekte dat nieuws 5420 Hier blijft het woord van haar En van die ze te hof bracht En keer tot Lancelot van de grot Hier zegt ons het verhaal Dat Lancelot voer te ene maal 5425 Met de gedaagde jonkvrouw Om te behouden zijn trouw Dat lang ging na de middag Binnen die heer Lancelot zag Een jonkvrouw komen in zijn ontmoeting 5430 Die haar leven erg goed stond Bij al dien dat Lancelot dacht Op een muilezel die zacht ging Toen ze hem beter aankwam Lancelot en ze hem herkende 5435 Groette hij haar eer ze het hem deed Het was altijd zijn zede Dat hij jonkvrouwen groette Ten eerste dat hij ze ontmoette En ze zei, God beloont het u heer 5440 En behoud u in uw eer Nee deed hij het niet dan deed hij zonden Uw gelijke nee was nooit gevonden Van ridderschap in geen land Ik waan dat men zo n ridder nooit nee vond 5445 Aan u is te prijzen genoeg Beide deugd en welwillend Ik weet geen zaak die u deert En ge bent erg zeer begeert In het land van Strangore 5450 Daar zou menigeen in gang zijn Om u te zoeken wisten ze waar Door u heeft menigeen het hart zwaar En die u zeer begeren Zodat ze hun zin verteren 5455 Om u te spreken en te zien Mochten ze u vinden bij toeval En binnen hun land brengen En het hen God wilde toestaan Daarvoor namen ze geen have 5460 Al vonden ze een man die het hen gaf Of mochten ze van u nieuws horen Heer Lancelot antwoordde haar Jonkvrouw, God beloont het u De deugd die ge nu zegt 5465 Ben ik het waard of niet ben Aldus scheidde de jonkvrouw van hem En ze voeren voort tot de stonden Dat het naakte de avond Toen kwamen ze nabij een bos 5470 Hij en zij daar vonden ze Een erg mooie behuizing Daar woonde een drost in Dat bos ten einde En die Lancelot kende 5475 Daar waren ze beide goed ontvangen En te gemak gedaan Van alles dat men mocht Lancelot was zacht te bed gedaan Daar men vaak op de dag 5480 Zijn wonden bezag Men liet hem niets ontbreken Daarin lag hij 3 weken En moest zijn dag afwachten Eer hij gaan mocht of rijden 5485 En eer hij goed mocht genezen Nu laat ik hier de woorden van deze En keer weer te Doedineel En zal er een deel van zeggen De jonkvrouw daar we van zeiden 5490 Ze voeren weg onder hen beiden En daar hij was aangekomen Nu hoort wat men hier zal noemen Tot de tijd en tot de stonden Dat ze een rivier vonden 5495 Die wijd was en diep En die erg zeer liep Daarover ging een lange brug Die smal was en erg zwak Toen vroeg hij de jonkvrouw 5500 En zei, bij uw trouw Hoe heb je me hier gebracht En wat hebben we hier gezocht Hoe zou ik over deze brug gaan Men nee kan er niet over gaan nog rijden 5505 Toen sprak ze, ik zeg u wat ge doet Laat staan uw paard, ga er te voet over Dat is het beste dat ik kan horen Ik zal er alleen overgaan Toen zei hij, ter goede tijd 5510 Ik neem dat me mag gebeuren De jonkvrouw ging gereed voor Als die de brug niet nee meed Ze had het vaak tevoren gedaan En kon er beter over gaan 5515 Die wel schande had verdiend En Doedineel volgde er na En liet ten einde brug zijn paard Toen hij kwam te midden waart Was het zo zwak en klein 5520 Dat hij hem op zijn benen Langer onthouden niet kon En viel in het water en voer te grond En toen hij weer opkwam Deed het avontuur dat hij nam 5525 De brug in beide zijn armen Dat water liet hem zo leiden Dus had hij te veel gedronken Dat hij te bodem was gezonken Hij had vol zijn lichaam 5530 Dat hem deed zware ramp Nochtans hielp hem het avontuur Al werd het hem sinds te zuur Dat hij met alle geweld Hem aan die brug hield 5535 Aan de andere zijde kwam gegaan Een dorper te voet en ging staan Ten einde van de brug En keerde de ridder zijn rug En Doedineel riep, lieve heer 5540 Help me door de Gods eer Uit dit water als ge kan Dat God u beloont alle deugd De dorper antwoordde, wat doe je daar In dat water diep en zwaar 5545 Waande ge daar avontuur te vinden Domheid liet u onderwinden Dorper nee, het is geen tijd Schuldig te doen ridders avonturen Bovendien nee wilde ik met niet onderwinden 5550 Neem dat ge daar mag vinden Toen zei de ridder, hij loog niet Die de dorper dorper noemt Nog men zou geen dorper noemen In de hof daar goede lieden komen 5555 En ze zijn het niet waard Dat hen zoveel eer geschiedt De ridder was zeer te ongemak En liet de dorper en die taal Op wie dat hij was gram 5560 De ridder pijnde hem dat hij kwam Op de brug met het lichaam En kroop zo lang al dacht het hem schaamte [3 dubbelbladen ontbreken? |
[fol. KK37ra] Doe beite aglouael ter erde Ende vinc ghenendelike toten swerde 5565 Ende seide ridder lyet verwonnen Die den strijt heft begonnen Op desen ridder onuerdient Comt hem te genaden ende blijft sijn vrient Jegen den ridder die hier hout 5570 Of gi v weet der daet bescout Jegen den ridder. ende soect genaden Ende betert vwe mesdaden Die ander sprac hi sloech te doot Minen sciltknape sonder noot 5575 Nv had ics wrake wel genomen Ne waerdi hem niet te staden comen Aglouael sprac het ware onrecht Soudi ouer enen sciltknecht Enen ridder slaen te doot 5580 Die wrake soude sijn te groot Vergeuet hem vwen euelen moet Ende sijt gevriende het dunct mj goet Anders salt ouer v gaen Jnne liete v niet den ridder slaen 5585 Dur te latene mijn leuen Jc wil dat hier si vergeuen Al euel moet tusschen v beiden Eer ic van v sal sceiden So lange dede hi met siere bede 5590 Dat hise beide versoenen dede Ende ghevriende wesen wel Doe vragede die ridder diere uel Aglouale waer hi soude Hi ware daer in den wilden woude 5595 Ende het ware den auonde bi Lieue ridder. ende bedi So comt tameer binnen miere veste Herbergen. dat es v tbeste So lange spraken si van dien 5600 Dat siere voeren onder hem drien Herbergen bi ghemenen rade Om te makene vrientscap ghestade Des auonts waren si wel ontfaen Soudict v al doen verstaen 5605 Wat menre at ende dranc Het soude v dunken alte lanc Na den etene saten si ende spraken Weder ende vort van menegen saken Alse hoghe liede plien 5610 Doe vragede die wert mettien Aglouale wat hi sochte Ende wat nootsake datten uut brochte Doe telde hi van ende torde Die redene entie vorworde [fol. 37rb] 5615 Hoe dat die coninc voer iaghen Ende wat siere daden ende sagen Ende hoe hem lantsloot was ontweget Des si sere waren ontseghet Te houe daer of ende veruaert 5620 Ende men ne wiste warwaert Dat hi geuaren wesen mochte Ende hi seide dat hine sochte Ende si .ix. der mede Weder ende vort te meneger stede 5625 Jc vruchte dat hi ons es onghereet Dat gheriedste dat icker of weet Dats dat .i. ridder quam ghereden Op .i. ors met sconen leden Selue sceen hi .i. starc man 5630 Ende hi hadde rode wapine an Ende voerde eens ridders houet Nilics van den buke gerouet Dat mochtemer ane wel bekinnen Hi leet ter fonteinen van der aluinnen 5635 Daer die coninginne sat Ende voer bi vort sinen pat Hine lette niewet daer Mijn her keie volgedem naer Mar hine keerde niet 5640 Wine weten wat hem es ghesciet Weder bliscap ofte lachter Ende .i. ridder uolgede achter Daer wi niet of hebben verhort Also uele als .i. wort 5645 Doe peinsde die ridder van daer binnen Lietic desen ridder bekinnen Dat ic was diere voer Daer die vrouwe of sach dat boer Beide van den houede ende van mj 5650 Jc ben wel seker des dat hi Mi nijt soude dragen ende wanconnen Ende van lantslote soude of gonnen Hi si doot of ne si Dese ridder soudt tyen mj 5655 Ende seide dat hi niet ne wiste No geweten conste bi liste No binnen langen hadde gehort Also uele als .i. wort Van lantslote. anders dan hi daer seide 5660 God moesten verden van leide Mar om dat gi mijn gast sijt Jc sal v morghen te primetijt Keien den drussate wisen Wildi mine herberge prisen 5665 Aglouael dankets hem sere Ende seide ia ic lieue here [fol. 37va] Doe wijsde hem die wert enen ermite Ende seide hem sekerlike Hi soude daer keien vinden 5670 Wilde hine te soekene bewinden Ende of hine ooc niet vonde daer Hi soude cortelike comen daer naer Aglouael dancte hem sere Der doghet enter ere 5675 Die hi hem dede daer ter stede Si ghingen slapen bi lieuer lede Toter wilen dat was dach Ende dattene aglouael versach Doene wilde hi langer letten niet 5680 Te soekene dat hi behiet Ende dat hi vinden niet ne mochte Lantslote vander hagedochte Teerste dat hi was ghereet Dat lange letten was hem leet 5685 Hi nam sconen orlof An al die waren achter thof Ende voer daer hem die werd vermaende Ende daer hi keien vinden waende Ter ermitagen daer hi seide 5690 Met haesticheden sonder beide Binnen dien liet die werd gaen Keien dien hi hadde geuaen Jn dien dat hi ten heiligen suoer Eer dat hi dane voer 5695 Dat hi nemmermeer gewoeghe No nemmermeer vort droege Wie dattene hadde geuaen Op dat so liet hi keien gaen Ende wijsdene tote aglouale 5700 Hi voer van daer met deser tale Daer hem die werd hadde gheseit Ende vant aglouale ghereit Deen ontfinc den andren wel Ende hadden bliscap ende spel 5705 Dat si te samene waren comen Doe ghinc aglouael nomen Hoe si Lantslote hadden onghereet Ende datmen te houe niet ne weet Wane hi quam ende waer hi voer 5710 Sine wister of gheen gheboer Warwart hi wesen mochte Ende seide hem wie dattene sochte Doe suoer keie daer ter stede Dat hi soude varen mede 5715 Om te vindene of hi mochte Lantslote vander hagedochte Dus verselden si onder hem beiden Die te voren waren ghesceiden [fol. 37vb] Ende voeren wech daer ter vre 5720 Hier blift staende dese auenture Nv keric weder te waleweine Die voer berghe dale ende pleine |
Toen steeg Aglovael af ter aarde En ving tot dat doel tot het zwaard 5565 En zei, ridder belijdt overwonnen Die de strijd is begonnen Op deze ridder onverdiend Kom hem te genaden en blijf zijn vriend Tegen de ridder die hier houdt 5570 Of ge u weet de daad schuld Tegen de ridder en zoek genaden En verbeter uw misdaden De ander sprak, hij sloeg dood Mijn schildknaap zonder nood 5575 Nu had ik wel wraak genomen Nee was ge hem niet te hulp gekomen Aglovael sprak, het was onrecht Zou ge voor een schildknecht Een ridder dood slaan 5580 Die wraak zou te groot zijn Vergeef hem uw euvele gemoed En wees vrienden, het lijkt me goed Anders zal het over u gaan Ik liet u niet de ridder slaan 5585 Door te laten mijn leven Ik wil dat het hier vergeven is Alle euvele moed tussen u beiden Eer ik van u zal scheiden Zo lang zodat hij met zijn bede 5590 Dat hij ze beide verzoenen deed En bevriend wezen wel Toen vroeg de ridder die er viel Aglovael waarheen hij zou Hij was daar in het wilde woud 5595 En het was de avond nabij Lieve ridder en daarom Zo kom heden binnen mijn vesting Herbergen, dat is voor u het beste Zo lang spraken ze van die 5600 Dat ze er voeren onder hen drie Herbergen bij algemene raad Om te vriendschap gestadig te maken ճ Avonds waren ze goed ontvangen Zou ik u alles laten verstaan 5605 Wat men er at en dronk Het zou u al te lang lijken Na het eten zaten ze en spraken Weder en voort van menige zaken Zoals hoge lieden plegen 5610 Toen vroeg de waard meteen Aglovael wat hij zocht En welke noodzaak dat hem uitbracht Toen vertelde hij van begin tot eind De reden en de vorige woorden 5615 Hoe dat de koning voer jagen En wat ze er deden en zagen En hoe hem Lancelot was verdwaald Dus ze waren zeer verdwaasd Te hof daarvan en bang 5620 En men niet wist werwaarts Dat hij gaan wezen mocht En hij zei dat hij hem zocht En zij 9 er mede Weder en voort te menige plaats 5625 Ik vrees dat hij ons onbereikbaar is Dat gereedste dat ik ervan weet Dat is dat een ridder kwam gereden Op een paard met mooie leden Zelf scheen hij een sterke man 5630 En hij had rode wapens aan En voerde een ridders hoofd Net van de buik geroofd Dat mocht men er wel aan bekennen Hij ging ter fontein van de aluin 5635 Daar de koningin zat En voer bij voort zijn pad Hij stopte niet daar Mijn heer Keye volgde hem na Maar hij keerde niet 5640 We weten niet wat hem is geschied Weder blijdschap of schande En een ridder volgde na Daar we niets van hebben gehoord Alzo veel als een woord 5645 Toen peinsde de ridder van daar binnen Liet ik deze ridder bekennen Dat ik het was die er voer Daar die vrouwe van zag dat teken Beide van het hoofd en van mij 5650 Ik ben dus wel zeker dat hij Mij nijd zou dragen en ongenegen En van Lancelot zou verwijten Hij is of dood of niet is Deze ridder zou het mij aantijgen 5655 En zei dat hij niet nee wist Nog weten kon bij list Nog lang geleden had gehoord Alzo veel als een woord Van Lancelot, anders dan hij daar zei 5660 God moest hem redden van leed Maar omdat gij mijn gast bent Ik zal u morgen te prime tijd Keye de drost wijzen Wilde je mijn herberg prijzen 5665 Aglovael bedankte hem zeer En zei, ja ik, lieve heer Toen weer hem de waard een heremiet En zei hem zeker Hij zou daar Keye vinden 5670 Wilde hij hem te zoeken onderwinden En als hij hem ook daar niet vond Hij zou gauw komen daarna Aglovael bedankte hem zeer De deugd en de eer 5675 Die hij hem deed daar ter plaatse Ze gingen slapen bij lieve lede Tot de tijd dat het was dag En dat het Aglovael zag Toen wilde hij niet langer letten 5680 Te zoeken dat hij zei En dat hij vinden niet nee mocht Lancelot van de grot Ten eerste dat hij was gereed Dat lange letten was hem leed 5685 Hij nam mooi verlof Aan alle die waren achter de hof En voer daar hem de waard vermaande En daar hij Keye vinden waande Ter hermitage daar hij zei 5690 Met haast zonder te wachten Binnen die liet de waard gaan Keye die hij had gevangen Indien dat hij ten heiligen zwoer Eer dat hij vandaan voer 5695 Dat hij nimmermeer gewaagde Nog nimmermeer voort droeg Wie dat hem had gevangen Op dat zo liet hij Keye gaan En wees hem tot Aglovael 5700 Hij voer vandaar met deze woorden Daar hem de waard had gezegd En vond Aglovael gereed De ene ontving de andere goed En hadden blijdschap en spel 5705 Dat ze tezamen waren gekomen Toen ging Aglovael noemen Hoe ze Lancelot hadden ongerede En dat men te hof niet nee weet Waarvan hij kwam en waarheen hij voer 5710 Ze wisten er geen teken van Werwaarts hij wezen mocht En zei hem wie dat hem zochten Toen zwoer Keye daar ter plaatse Dat hij mee zou gaan 5715 Om te vinden als hij kon Lancelot van de grot Dus vergezelden ze onder hen beiden Die tevoren waren gescheiden En voeren weg daar te uur 5720 Hier blijft staan dit avontuur Nu keer ik weer tot Walewein Die voer berg, dal en vlakte |
Hoe walewein verloste sagremoer Doe hi lantslote soeken voer 5725 Hier laet dese auenture bekinnen Die wi nv lesen beginnen Dat doe her walewein sciet Van sinen gesellen die hi liet Doe hijt swerd hadde ghesien 5730 Dat so bloede. doe quam na dien Mijn her walewein die sochte Lantslote van der hagedochte Hi voer .iij. daghe al dure Eer hi vant auenture 5735 Daer iet an te vertelne lach Daer na opten vierden dach Wart hi beuaen met enen vake. Sijn herte was suaer ende tongemake Ende leuede met onreste 5740 Ende quam vor mathamas veste Eer hijs hem bedochte Om auenture die hi sochte Met dat hi dus quam ghereden Was hi ghene ueste leden 5745 Eer hijs hem vorsach Dat dede die slaep die hem an lach Dat hiere niet of hadde verstaen Ende mathamaes hi quam gegaen Om te cortene sinen dach 5750 Vor sine porte ende hi sach Waleweine gewapint riden Hi groetene met dat soude liden Mar walewein ne horets niet Dat dede die vaec die hem ne liet 5755 Hier omme blach hem mathamas Die here van daer binnen was Ende waende dattie ridder hadde onwerd Dat hine te groetene niene beghert Hi dede hem wapinen ter vaert 5760 Ende sat op al onghespaert Alse die sere was verbolgen Ende voer waleweine volgen Met scilde ende met spere Alse die te vechtene hadde ghere 5765 Op waleweine die daer leet Ende die hem tandwordene vermeet Daer omme was hi verbolgen Ende voer waleweine volghen Ende hi riep ridder keert v omme 5770 Die lange sweghet alse .i. domme [29 verzen ontbreken] |
Hoe Walewein Sagremore verloste Toen hij Lancelot zoeken voer 5725 Hier laat dit avontuur bekennen Die we beginnen te lezen Dat toen heer Walewein scheidde Van zijn gezellen die hij verliet Toen hij het zwaard had gezien 5730 Dat zo bloedde, toen kwam na die Mijn heer Walewein die zocht Lancelot van de grot Hij voer 3 dagen al door Eer hij vond avontuur 5735 Daar iets aan te vertellen lag Daarna op de vierde dag Werd hij bevangen met een slaap. Zijn hart was zwaar en te ongemak En leefde met onrust 5740 En kwam voor Mathamas vesting Eer hij zich bedacht Om avontuur die hij zocht Met dat hij dus kwam gereden Was hij die vesting voorbij 5745 Eer hij het hem voorzag Dat deed de slaap die aan hem lag Dat hij er niets van had verstaan En Mathamas hij kwam gegaan Om te korten zijn dag 5750 Voor zijn poort en hij zag Walewein gewapend rijden Hij groette hem met dat hij voorbij zou gaan Maar Walewein nee hoorde het niet Dat deed de slaap die hem niet liet 5755 Hierom verbolg hem Mathamas Die heer van daar binnen was En waande dat de ridder had hem onwaardig Dat hij hem te groeten niet begeert Hij liet zich wapenen ter vaart 5760 En zat op al zonder te sparen Als die zeer verbolgen was En voer Walewein volgen Met schild en met speer Als die te vechten had verlangen 5765 Op Walewein die daar ging En die hem te antwoorden vermat Daarom was hij verbolgen En voer Walewein volgen En hij riep, ridder keert u om 5770 Die lang zweeg als een domme [29 verzen ontbreken] |
[fol. LL38ra] Ende her walewein maecte hem thouet bloot Ende vander [cu]ffien die was goet Ende van den [h]elme diere op stoet Doe riep m[a]thamas genaden 5775 Hem dochte [h]i was sere verladen Daer toe du[a]nghene die noot Ende seide rid[d]er sladi mi doot Jnne hadde niet iegen v mesdaen Ghi souts grote sonde ontfaen 5780 Laet mj leuen dur onsen here Ende dur alre ridders ere Her walewein seide hets omme niet Bi hem die hem crucen liet Jc sal v hier ter stede doden 5785 Jnne laets mj niet verbloden Jc ben die v niene verdraghe Ghine berecht mj des ic v vraghe Jc bekenne v nv wel Ghi hebt altoos gewesen fel 5790 Jegen die te arturs houe behoren Ghi hebt hier v lijf verloren Jnne late v niet ontgaen Ghine segt mj of gi hebt gevaen [fol. LL38rb] Ende worden op waleweine gram 5795 Ende begonsten hem felle cire togen Mathamas ne wildes niet ghedoghen Dat men waleweine messeide .i. wort Ende haelde sagremore vort Die in vangenessen lach 5800 Her walewein was blide doe hine sach Ende helden tale ende weder tale Onder hem lieden in den zale Ende vertrecten har couent Vor alle diere waren omtrent 5805 Mathamas louede daer Ende seide hi soudt houden waer Dat hi te houe soude riden Ende langer niet onbiden Ende vertrecken daer tcouent 5810 Hoe dattene walewein daer [ha]dde ghesent Ende op welc .i. ghelof Doe rumede walewein dat hof Met sagremore dien hi daer vant Ende sette hem spel an hant 5815 Hoe si lantslote hadden verloren Ende alsemen horde hier te voren [29 verzen ontbreken] |
En heer Walewein maakte hem het hoofd bloot En van het goede hoofdkapje En van de helm die er op stond Toen riep Mathamas genaden 5775 Hij dacht hij was zeer verladen Daartoe dwong hem de nood En zei, ridder sla je me dood Ik heb niets tegen u misdaan Ge zou grote zonden ontvangen 5780 Laat me leven door onze Heer En door alle ridders eer Heer Walewein zei, het is om niet Bij hem die zich kruisigen liet Ik zal u hier te plaatse doden 5785 Ik laat me niet bang maken Ik ben die u niet verdraagt Ge bericht me wat ik vraag Ik beken u nu wel Ge bent altijd fel geweest 5790 Tegen die te Arthurՠs hof behoren Ge hebt hier uw lijf verloren Ik laat u niet ontgaan Ge zegt mij of ge hebt gevangen En werd op Walewein gram 5795 En begon hem felle sier te tonen Mathamas nee wilde het niet gedogen Dat men Walewein een woord verkeerd zei En haalde Sagremore voort Die in gevangenis lag Heer Walewein was blijde toen hij hem zag En hielden woorden en tegenspraak Onder hen lieden in de zaal En vertelden hun afspraak Voor allen die er waren omtrent 5805 Mathamas beloofde daar En zei, hij zou het waar houden Dat hij te hof zou rijden En niet langer wachten En vertellen daar de afspraak 5810 Hoe dat hem Walewein daar had gezonden En op welke belofte Toen ruimde Walewein die hof Met Sagremore die hij daar vond En zette hem het verhaal aan de hand 5815 Hoe ze Lancelot hadden verloren En zoals men hoorde hier tevoren [29 verzen ontbreken] |
[fol. LL38va] Hine wilde niet keren dur bloothede Hi was die hem niet veruaerde Hi beite neder van sinen paerde 5820 Want hi sach ouer twater staen Enen casteel wel gedaen Ende wilde weten die niemare Wiere in woende ende wes hi ware Des so wilde hi nemen goom 5825 Ende bant sijn ors an enen boom Daer so liet hi staen sijn paert Ende ghinc ouer onueruaert Binnen dien hadde hi vernomen Enen ridder iegen hem comen 5830 Ghewapint op .i. starc paert Wat dat hi mochte tot hestore waert Ende hestor diene ghemoete Harlijc [and]ren niet ne groete Dan metten spere voren 5835 Die ghene hadde scire den slach verloren Hestor gheraectene so Den ridder dat hijs was onvro Ende keerde die voete opwaert Beide hi ende sijn paert [29 verzen ontbreken] |
Hij wilde niet keren vanwege bangheid Hij was die hem niet bang maakte Hij steeg af van zijn paard 5820 Want hij zag over het water staan Een kasteel goed gedaan En wilde weten dat nieuws Wie er in woonde en van wie het was Dus zo wilde hij waar nemen 5825 En bond zijn paard aan een boom Daar zo liet hij zijn paard staan En ging over onverschrokken Binnen die had hij vernomen Een ridder tegen hem komen 5830 Gewapend op een sterk paard Wat dat hij mocht tot Hestor waart En Hestor die hem ontmoette Hatelijk de andere niet nee groette Dan met de speer van voren 5835 Diegene had snel de slag verloren Hestor raakte hem zo De ridder dat hij was droevig En keerde die voeten omhoog Beide hij en zijn paard [29 verzen ontbreken] |
fol. LL38vb] 5840 Met bliscepen ende met reuele Man ende wijf .i. groot getal Die hem vielen te voeten al Dat hi hem des duuels hadde verlaten Dien noit ridder ne conste gematen 5845 Daer si mede waren verladen Si boden hestore ende baden Den casteel dien hi daer sach staen Ende seiden wilde hine ane vaen Si soudene hem gerne op geuen 5850 Ende met hem leiden har leuen Alse lange alse hi mochte gewaren End se god wilde sparen So wilden si hem in hulpen staen Ende seiden dat daer lach geuaen 5855 Een ridder die te arture behorde Doe gingen si wech metten worde Ende leden hestore daer binnen Sien mochte hi den ridder bekinnen Die daer in vangenessen lach 5860 Ende teerste dattene hestore sach Was die een van den anderen blide Ende elc scoot an sanders side [fol. JJ39ra] Ende deilden menech scone wort Jnne cant niet al geseggen vort 5865 Men rechte taflen ende ghinc eten Die ridder was scire vergeten Ende alsemen weder op dede Ende si hadden gheten bi lieuer lede Doe wilde hestor dane riden 5870 Ende langer niet onbiden Ende doedinele met hem leiden Ende alse hi dane wilde sceiden Waren si droeue van den worden Alle die ghene diet horden 5875 Hine ware bleuen binnen der zale Mar des ne halp ghene tale Alst also vort was comen Dat si orlof hadden genomen Hestor ende doedineel die wilde 5880 Voeren wech die ridders milde Hestor vertelde die redene al Doedinele groot ende smal Hoe die saken comen waren Ende hoe die heren waren geuaren 5885 Te soekene lantslote Om hem waren die genote Droeue men ne wiste waer hi was Ende doedineel antworde das Dat hi mede wilde sweren 5890 Hine wilde des eets niet onberen Dat die andre hadden ghesuoren Alsemen horde hier te voren Ende alse hi den eet hadde gedaen Ende alsene hestor hadde ontfaen 5895 Voeren si wech onder hem beiden Alse die niet ne wilden sceiden Vor die termijn was comen Dien si onderlinge hadden genomen Die gesellen doe si scieden 5900 Alse gi hort bedieden Vergaderden si op enen dach Dat harlijc sinen geselle sach Ten swarten cruce. in den foreeste Ende dreuen onderlinge feeste 5905 Meer dan ic v vertellen mach Alse deen den andren sach Mar dat si binnen desen stonden Lantslote niet ne vonden Ende dattene har negheen ne sach 5910 Des hadden si harde suaer verdrach Ende droegen des ouer een Daer ne bleef achter har ne gheen Dat sine souden soeken varen Ende alsi scieden die daer waren [fol. 39rb] 5915 Ende orlof namen daer ter steden Weenden si van iamerheden Op auenture wat hem soude ghescien Ende of dien den andren noch soude sien Ende voren wech altemale 5920 Nv latic staen hier die tale Van al desen heren Sonder op waleweine wil ic keren |
[fol. LL38vb] 5840 Met blijdschap en met uitgelatenheid Man en wijf een groot getal Die hem allen vielen te voeten Dat hij hen de duivels had verlaten Die nooit ridder nee kon onderwerpen 5845 Daar ze mee waren verladen Ze boden Hestor en baden Het kasteel die hij daar zag staan En zeiden, wilde hij het aanvangen Ze zouden het hem graag opgeven 5850 En met hem leiden hun leven Alzo lang als hij mocht gebruiken En God ze wilde sparen Zo wilden ze hem in hulp staan En zeiden dat daar lag gevangen 5855 Een ridder die tot Arthur behoorde Toen gingen ze weg met die woorden En leiden Hestor daarbinnen Zien mocht hij de ridder herkennen Die daar in gevangenis lag 5860 En ten eerste dat Hestor hem zag Was die ene van de anderen blijde En elk schoot aan de ander zijn zijde En deelden menig mooi woord Ik kan niet alles voort zeggen 5865 Men richtte tafels op en ging eten Die ridder was snel vergeten En toen men weer op deed En ze hadden gegeten bij liever lede Toen wilde Hestor vandaan rijden 5870 En niet langer wachten En Doedineel met hem leiden En toen hij vandaan wilde scheiden Waren ze droevig van de woorden Al diegene die het hoorden 5875 Hij was gebleven binnen de zaal Maar dus nee hielp geen woord Toen het alzo voort was gekomen Dat ze verlof hadden genomen Hestor en Doedineel die wilden 5880 Voeren weg die milde ridders Hestor vertelde alle redenen Doedineel groot en klein Hoe de zaken gekomen waren En hoe de heren waren gegaan 5885 Te zoeken Lancelot Om hem waren de gelijke Droevig, men wist niet waar hij was En Doedineel antwoordde dat Dat hij mede wilde zweren 5890 Hij wilde de eed niet ontberen Dat die anderen hadden gezworen Zoals men hoorde hier tevoren En toen hij de eed had gedaan En toen Hestor het had ontvangen 5895 Voeren ze weg onder hen beiden Als die niet nee wilden scheiden Voor de termijn was gekomen Die ze onderling hadden genomen De gezellen toen ze scheiden 5900 Alzo ge hoorde aanduiden Verzamelen ze op een dag Dat elk zijn gezel zag Te zwarte kruis in het bos En dreven onderling feest 5905 Meer dan ik u vertellen mag Toen de ene de andere zag Maar dat ze binnen deze stonden Lancelot niet nee vonden En dat van hen nee geen hem zag 5910 Dus hadden ze erg zwaar verdrag En kwamen dus overeen Daar nee bleef achter van hen nee geen Dat ze hem zouden zoeken gaan En toen ze scheiden die daar waren 5915 En verlof namen daar ter plaatse Weenden ze van ellende Op avontuur wat hen zou geschieden En of die de anderen noch zou zien En voeren weg allemaal 5920 Nu laat ik hier te verhaal staan Van al deze heren Uitgezonderd op Walewein wil ik keren |
Nv suldi horen op dese vre Van her waleweins auenture 5925 Nv gaet hier echt ene redene in Daer gi of horen moghet begin Ende lesen ende tellen Doe walewein voer van sinen ghesellen Die hem spreiden hare entare 5930 Om te vereischene niemare Van lantslote mochten siere an comen Ende walewein hadde den wech genomen Dien hi harde lange voer Ende hi vernam van niemene boer 5935 Van dien die hi sochte Ende dicke sere bedochte Daer hi felle auenture vant Ende walewein quam te hant Ten lande van strangorre waert 5940 Hine haddes daghes niet ghespaert Die lanc was ende heet So dat sijn ors was al besweet Ende moede vtermaten Ende sach bi ere straten 5945 Ene fonteine dier hi nam goom Daer omme stont menich scone boom Daert onder goet rusten was Ende her walewein beite int gras Optie fonteine daer hi hem coelde 5950 Ende daer hi den wint gheuoelde Dat hi vergat sinen rouwe Binnen dien quam daer ene ioncfrouwe Die waleweine harde scone dochte Op enen muul. die telde sochte 5955 Si groete waleweine saen Die sinen helm of hadde gedaen Harde vriendelike. ende hi hare Teerste dat hiere wart geware Si kendene wel doe siene sach 5960 Ende seide here hets anden dach Ghegaen ene lange stonde Ende naket scire den auonde Bi dien radic v dat gi Tauontmeer comt herbergen met mj 5965 Dats v tsienste dat ic weet Die herberge sal v wesen ghereet [fol. 39va] Hi ontseide har ende si bat Ende si seide daer ne ware ghene stat Daer hi herberge soude vinden 5970 Al wilde hise te soekene bewinden So lange dat siene an di[en] brochte Dat hi se begherde ende sochte Dat sine bemaende ende besuoer Dat walewein met har voer 5975 Ende wilds hare bede niet verhoren Hi hadde snachts gelegen te voren Tenen clostre daer hi sine wapine liet Om andre daer men hem bet toe riet Ende om dat hi niet ne wilde 5980 Mijn her walewein die milde Dat menne ouer al bekende Quame hi verre of gehende Dus voer hi in corter wilen Om die mate van ere milen 5985 Jn der ioncfrouwen geleide Diene herbergede ende daer ic of seide Om dat hem dochte tbeste Si leidene binnen ere veste Daer hi wel was ontfaen 5990 Ende sijn ors toe gemake gedaen Binnen dien so quam .i. bode Ende seide ioncfrouwe bi gode Hier comt mijn here van hier binnen Bi al dat ic can bekinnen 5995 Brinct hi binnen siere scaren .xx. ridders die comen geuaren Alle in siere geleiden Nv doet genoech gereiden Sprac die ghene ic bens vast 6000 Doe vragede walewein har gast Wat dien here mescomen mochte Dat hi al die ridders brochte Die ioncfrou antworde na desen Here hier sal morgen wesen 6005 Een vermeten tornoi bi. Ende dur dese sake ende bedi Dat v werd ende mijn here Gherne soude ontfangen ere Jn den tornoi ende prijs 6010 Soeket hi in elker wijs Om hulpe ende om cracht Alse die gerne name macht Die coninc marboer Sal grote helpe hebben oer 6015 Ende mach gheuen grote haue Mijn here es onthouden met enen graue Die iegen den coninc sal wesen Nv wouts god wies sal genesen Si hebben hem beide sere vermeten [fol. 39vb] 6020 Morghen sal men den fijn weten Wie daer hebben sal die ere Binnen desen quam die here Met sinen ridders in dat hof Ende beite ter eren of 6025 Si waren alle bet ontfaen Dan ic v mochte doen verstaen Doe maecte die vrouwe vroet Haren here so dat hi wel verstoet Dat daer her walewein comen ware 6030 Hi was blide van der niemare Ende ontfinghene wel met eren Dus waren te samene daer die heren Ende hilden onderlinge sprake Si hadden ghenoech van meneger sake 6035 Doe die dienst was gedaen Entie maeltijt vergaen Bat die here sinen gast Met goeder herten harde vast Entie ridders allegader 6040 Badens der auenturen vader Waleweine die bi hem sat Entie vrouwe mede bat Dat hi wapine droeghe Dur sine genaden oft hem voege 6045 Opten anderen dach daer naer Metten gonen die waren daer Ende helpen behouden hare ere Des baden si waleweine sere Diet node soude hebben ontseit 6050 Ende sprac hi waers ghereit Alte doene dat hi wiste Beide met crachte ende met liste Dat goet ridder soude bestaen Ouer die hem ere hadden gedaen 6055 Des waren si alle toe gemake Ende dancten hem sere dier sake Doet tijt was ende hem goet dochte Ghingen die heren slapen sochte Des men den sconen dach vernam 6060 Ende dat licht in dien zale quam Ende teerste dat mene mochte bekinnen Stont op die here van daer binnen Entie ridders altemale Die daer lagen achter dien zale 6065 Ende ghingen hem scoeien ende cleden Ende daden hem wapinen ende gereden Alse die niet wilde sparen Van alle den ridders die daer waren Daer ne was nieman so scire ghereet 6070 No gewapent no ghecleet Alse walewein des heren gast Ende dede sijn ors zadelen vast Ende vort bringhen in dat hof |
Nu zal ge op dit uur horen Van heer Waleweinՠs avontuur 5925 Nu gaat hier echt een verhaal beginnen Daar ge het begin van mag horen En lezen en vertellen Toen Walewein voer van zijn gezellen Die zich verspreidden hier en daar 5930 Om te horen nieuws Van Lancelot, mochten ze er aan komen En Walewein had de weg genomen Die hij erg lang voer En hij vernam van niemand teken 5935 Van die hij zocht En zeer vaak bedacht Daar hij felle avonturen vond En Walewein kwam gelijk Ten land van Strangore waart 5940 Hij had zich die dag niet gespaard Die lang was en heet Zodat zijn paard geheel bezweet was En uitermate moede En zag bij een straat 5945 Een fontein die hij waar nam Daarom stond menige mooie boom Daar het onder goed rusten was En heer Walewein steeg af in het gras Op die fontein daar hij zich verkoelde 5950 En daar hij de wind voelde Zodat hij vergat zijn rouw Binnen die kwam daar een jonkvrouw Die Walewein erg mooi leek Op een muilezel die zacht ging 5955 Ze begroette Walewein gelijk Die zijn helm af had gedaan Erg vriendelijk en hij haar Ten eerste dat hij haar werd gewaar Ze herkende hem wel toen ze hem zag 5960 En zei, heer het is van de dag Gegaan een lange stonde En naakt vrijwel de avond Daarom raad ik u aan dat gij Vanavond meer komt herbergen met mij 5965 Dat is uw voordeel dat ik weet Die herberg zal u gereed wezen Hij ontzei haar en ze bad En ze zei, daar nee is geen stad Daar hij herberg zou vinden 5970 Al wilde hij zich bewinden te zoeken Zo lang totdat ze hem daaraan bracht Dat hij het begeerde en zocht Dat ze vermaande en bezwoer Dat Walewein met haar voer 5975 En wilde haar bede niet verhoren Hij had Գ nachts gelegen tevoren Te ene klooster daar hij zijn wapens liet Om andere daar men hem beter toe aanraadde En omdat hij niet nee wilde 5980 Mijn heer Walewein die milde Dat men hem overal herkende Kwam hij ver of ten einde Dus voer hij in korte tijd Om de lengte van een mijl 5985 In de geleide van de jonkvrouw Die hem herbergde en daar ik van zei Omdat hij dacht het beste Ze leidde hem binnen een vesting Daar hij goed was ontvangen 5990 En zijn paard te gemak gedaan Binnen die zo kwam een bode En zei, jonkvrouw bij God Hier komt mijn heer van hierbinnen Bij alles dat ik kan bekennen 5995 Brengt hij binnen zijn scharen 20 ridders die aankomen Allen in zijn geleide Nu laat genoeg bereiden Sprak diegene, ik ben het zeker 6000 Toen vroeg Walewein, haar gast Wat die heer misgaan mocht Dat hij al die ridders bracht De jonkvrouw antwoordde na deze Heer, hier zal morgen wezen 6005 Een beroepen toernooi nabij En door deze zaak en daarom Dat uw waard en mijn heer Graag eer zouden ontvangen In het toernooi en prijs 6010 Zoekt hij op elke wijze Om hulp en om kracht Als die graag nam macht De koning Marboer Zal grote hulp hebben voor 6015 En mag geven grote have Mijn heer is onthouden met een graaf Die tegen de koning zal wezen Nu wilde het God wie zal genezen Ze hebben hen beide zeer beroepen 6020 Morgen zal men het fijne weten Wie daar hebben zal de eer Binnen deze kwam die heer Met zijn ridders in dat hof En stegen ter aarde af 6025 Ze waren allen beter ontvangen Dan ik u mocht laten verstaan Toen maakte die vrouw bekend Haar heer zodat hij goed verstond Dat daar heer Walewein gekomen was 6030 Hij was blijde van het nieuws En ontving hem goed met eren Dus waren tezamen daar die heren En hielden onderling spraak Ze hadden genoeg van menige zaak 6035 Toen de dienst was gedaan En de maaltijd vergaan Bad die heer zijn gast Met goed hart erg sterk En die ridders allemaal 6040 Baden ze de avonturen vader Walewein die bij hem zat En die vrouwe mede bad Dat hij wapens droeg Door zijn genade als het hem voegt 6045 Op de andere dag daarna Met diegene die waren daar En helpen behouden hun eer Dus baden ze Walewein zeer Die het node ontzegd zou hebben 6050 En sprak, hij was gereed Al te doen dat hij wist Beide met kracht en met list Dat goede ridder zou bestaan Voor die hem eer hadden gedaan 6055 Dus waren ze alle te gemak En bedankten hem zeer die zaak Toen het tijd en hem goed dacht Gingen de heren zacht slapen Dat men de mooie dag vernam 6060 En dat licht in die zaal kwam En ten eerste dat men het mocht bekennen Stond op de heer van daar binnen En de ridders allemaal Die daar lagen achter die zaal 6065 En gingen hen schoeien en kleden En lieten hen wapens bereiden Als die niet wilden sparen Van alle ridders die daar waren Daar nee was niemand zo snel gereed 6070 Nog gewapend nog gekleed Als Walewein de gast van de heer En liet zijn paard goed zadelen En voort brengen in die hof |
Zie verder: volkoomen.nl