Minneliederen
Over Minneliederen
Hendrik van Veldeke, rond 1200 bezingt de liefde Zonder twijfel heb ik de Schone lief. Ik weet beslist dat haar liefde puur is. Verder bewerkt door Nico Koomen. Onder elke tekst een andere vertaling uit 1977. Uit; http://www.dbnl.org/tekst/veld028jnot01_01/veld028jnot01_01_0006.php
[17] ‘Het is goede nouwe mare,’ Het is goede nouwe mare dat die vogele openbare singen da men bloemen siet. tot den tiden in den jare 5 stonde 't dat men blide ware: leider des nu bin ich niet. miin dombe herte mich verriet, dat ich moet onsachte ende sware dougen leit dat mich geschiet 10 Die sconeste ende die beste vrouwe tuschen Roden ende der Souwen gaf mich blitscap hie bevoren. dat is mich komen al te rouwen dore dompheit, niewet van ontrouwen, 15 dat ich here hulde hebbe verloren die ich ter bester hadde erkoren ofte in der werelt ieman scouwe. [18] noch dan vorchte ich heren toren. Al te hoge grende minne 20 brachte mich al uut den sinne. doe ich here ougen ende mont sach so wale staen ende here kinne, doe wart mich dat herte binnen van so soeter dompheit wont, 25 dat mich wiisheit ware onkont. des bin ich wale worden inne bit scaden sint te maneger stont Dat quade wort het si verwaten dat ich niene konde laten, 30 doe mich bedrouch miin dombe waen. der ich grende uter maten, ich bat here in der caritaten dat sie mich moeste al ombevaen. so vele ne hadde ich niet gedaen 35 dat sie ein wenech uter straten dore mich te onrechte wolde staen. |
‘Het zijn goede nieuwe tekens Dat de vogels duidelijk Zingen dat men bloemen ziet. In die tijden van het jaar Staat dat men blij is: Helaas, dat ben ik niet Mijn dwaze hart me verraadde, Dat ik moet hard en zwaar Gedogen het leed dat me geschiedt De mooiste en de beste vrouw Tussen Roden en de Sou (1) Gaf me blijdschap hier tevoren Dat is me gekomen al in rouw Door dwaasheid, niet door ontrouw, Dat ik haar hulde heb verloren Dat ik beter had gekozen Of in de wereld iemand aanschouw Nog dan vrees ik haar toorn. Al te hoog verlangende minne Bracht me geheel uit de zin. Toen ik haar ogen en mond Zo goed zag staan en haar kin, Toen werd me dat hart vanbinnen Van zo liefelijke dwaasheid gewond Dat mijn wijsheid onbekend was. Dus ben ik wel geworden vanbinnen Maar beschadigt sinds te menige stonde Dat kwade wordt het ze verweten Dat ik het niet kon laten, Toen me bedroog mijn dwaze waan. Die ik verlangde uitermate, Ik bad haar vanwege liefdadigheid Dat ze me geheel moest omhelzen Zoveel nee had ik niet gedaan Dat ze iets van de weg Voor mij er af wilde gaan. |
Het zijn prettige, nieuwe tekens
Voor iedereen hoorbaar
Tierelieren (fluiten), waar de bloemen bloeien
Bij deze lente-atmosfeer zou het bijzonder harmonisch zijn heel opgeruimd te wezen
Helaas is dat met mij niet liet geval
Door mijn geestverwarring (onhoffelijke hartstocht) verviel ik tot zinneloosheid (liet me tot domme dingen verleiden contra de hoffelijke manieren)
Dientengevolge moet ik het lelijk bezuren en verdrietelijkheden ondergaan
De aantrekkelijkste en uitmuntendste edelvrouw
Schonk mij weleer vreugde
Die gelukstoestand is in mij totaal veranderd
Oorzaak: onbeheersing; niet door ontrouw (heb ik het verkorven)
Haar genade, genegenheid
Als het hoogst bereikbare
Of waar ter wereld iemand kan aanschouwen
Bovendien vreesde ik haar gevoelens van toorn
Uitzinnig liefdes verlangen
Voerde mij buiten mijzelf
Toen ik haar kin en mond en ogen
Zo fijn gevormd (heel haar fijnbesneden gelaat)
Heel die schoonheid bracht mij in verwarring
Mijn hart werd het slachtoffer van mijn redeloosheid
Mijn verstandelijke vermogens werden uitgeschakeld
Dat heb ik maar al te goed beseft
Tot mijn scha en schande is me dat sindsdien bij herhaling duidelijk geworden
Ik vervloek de vermetele, onvertogen taal die ik niet voor me kon houden
Tijdens de situatie, waarin ik door mijn eigen kortzichtigheid geraakt was
Buiten alle verhoudingen begeerde ik haar
Ik smeekte haar op grond van de liefde
Om mij door een algehele omhelzing (gelukkig te maken)
Ondanks al mijn aanhouden slaagde ik er niet in haar ook maar een handbreed te doen afwijken van het pad der zeden, waartoe ik haar onrechtmatig wilde bewegen
(1) Rode (een plaatsje in Vlaams Limburg?)
De Sou (een zijriviertje van de zuid Franse Aude?)
Vrij vertaald: in West-Europa
Of de Rhône en de Sane?
[19] II ‘Ich bin blide, sint die dage liechten ende werden lanc,’ sprac ein vrouwe al sonder clage vrilike ende ane al gedwanc. 5 ‘Des segge ich minen gelucke danc dat ich ein sulic herte drage dat ich dore negeinen bosen cranc ane miner blitscap niene verzage. Mich hadde wilen te einen stonden 10 wale gedienet ouch ein man, so dat ich heme vele goedes onde; des ich heme nu niewet an, sint dat h den moet gewan dat er eischen mich begonde 15 dat ich heme bat entseggen kan dan hմ ane mich gewerven konde 20. Het quam van dombes herten rade, het is te dompheit ouch ergaen. ich warnde heme es al te spade 20 dat er hedde ane mich mesdaen. wie mochte ich dat in goede verstaen dat h mich dorperlike bade dat ich heme moeste al ombevaen? Het sal heme noch ergaen te quade. 25 Ich waende dat er hovesch ware: des was ich heme van herten holt. dat segge ich uuch al openbare: des is er van mich ane scolt. des drage ich mich ein goet gedolt 30 mich is siin scade vele onmare. h iisch mich al te riken solt: des ich vele wale van heme entb [21] H iisch mich al te lose minne, die ne vant er ane mich niet. 35 dat quam van sinen cranken sinne want et heme siin dompheit riet. wat of heme scade daer ave geschiet? des brenge ich heme vele wale in inne, dat h siin spil te onrechte ersiet 40 d’ breket ere hi ’t gewinneռ’ |
‘Ik ben blij sinds de dagen Lichter en langer worden, Sprak een vrouw al zonder klagen Vrijuit en geheel zonder dwang. Dus zeg ik mijn geluk dank Dat ik zo’n hart draag Dat ik door nee geen boze ziekte Aan mijn blijdschap niets ontbreekt. Ik had wijlen te ene stonde Goed gediend ook een man, Zodat ik hem veel goeds gunde; Daar ik hem nu niets van, Sinds dat hij de moed won Dat hij me eisen begon Dat ik hem beter ontzeggen kan Dan hij het van mij verwerven kon Het kwam van dwaze harten raadt, Het is dwaas ook vergaan. Ik waarschuwde hem al te laat Dat hij aan mij had misdaan. Hoe kon ik dat in goedheid verstaan Dat hij me boers bad Dat ik hem helemaal moest omhelzen? Het zal hem nog te kwade vergaan. Ik waande dat hij hoffelijk was: Dus dat ik hem van harte hield. Dat zeg ik u geheel openbaar: Dus is er van mij geen schuld. Dus gedraag ik me goed geduldig Mij is zijn schade zeer onbekend. Het is mij al te zware dienst: Dat ik zeer goed van hem ontdoe Hij is me al te los van minne, Dat nee vond hij aan mij niet. Dat kwam van zijn zwakke geest Wat het hem in zijn dwaasheid aanraadde. Wat of hem schade daarvan geschiedt? Dus breng ik het hem zeer goed in, Dat hij zijn spel te onterechte herziet Dat het breekt eer hij het wint.’ |
Ik voel me erg prettig, sedert de dagen
Lengen en het langer licht blijft
Absoluut zonder klacht
Recht- en ronduit, zonder enige pressie
Derhalve betuig ik mijn erkentelijkheid voor het lot
Dat ik mij in zo’n voortreffelijke gemoedstoestand bevind
Dat geen verlangen van een minderwaardig gehalte
Mij ertoe kan nopen mijn opgeruimdheid prijs te geven
Lang geleden heb ik van een man een poos
Voorkomende dienstvaardigheid ondervonden
Zodat ik hem veel goeds gunde
Momenteel ben ik van een absoluut tegengesteld gevoelen
Sinds de dag, waarop hij overmoedig werd
En begon aan te dringen op inwilliging van verlangens
Die ik hem beter kan weigeren
Dan dat ik daarin zou toestemmen
Dat afkeurenswaardig verlangen vond zijn ontstaan diep in zijn binnenste
Dat is hem zeer kwalijk vergaan
Al te laat heb ik mijn waarschuwing uitgesproken
Dat hij zich in mij volkomen misrekend had
Hoe kan ik daar een aannemelijke uitleg aan geven
Dat hij op onbeschaamde wijze er bij mij op aandrong
Dat ik hem moest toebehoren?
Dat zal hem nog lelijk opbreken
Ik ging er van uit, dat hij hoffelijke manieren kende
Daarvandaan dat ik diepe genegenheid voor hem koesterde
Dat beken ik U zonder omwegen, ronduit (coram publico)
Ik heb daartoe geen aanleiding gegeven
Wat mij betreft, kan hij geen enkele aanspraak maken (mijn sympathie heeft hij verspeeld)
Ik kan het me niet zo erg aantrekken, dat hij eronder gebukt gaat
Zijn eis om beloning ging de perken te buiten
Daardoor ontgaat mij van zijn kant heel wat
Hij vergde mijnerzijds al te bedrieglijke liefde
Die was echter in mij niet te vinden
Deze dwaling ontsproot aan zijn zieke geest
Zijn verblindheid gaf hem dat in
Op honende toon vraagt hij zich af:) Wat veroorzaakt hem dit alles voor scha en schande?
Ik moet het hem inscherpen, zodat het diep tot hem doordringt
Dat hij zijn spel ten onrechte speelt en gewaar wordt
Die het ontijdig afbreekt, eer de winst is binnengehaald.
III We mich scade ane miner vrouwen, deme wunsche ich des dorres rises da die dive ane nemen ende. w miin scone ane here mit trouwen, 5 deme wunsche ich des paradises ende valde heme mine hende. vrage ieman w sie si, d kenne sie da bi: het is die wale gedane 10 Genade, vrouwe, mich. der sonnen an ich dich, so schine mich der mane. Wie miin noot gevoeger ware, so gewonne ich lief na leide 15 ende blitscap manechfalde, want ich weit vele lieve mare: [23] bloemen springen ane der heiden, vogele singen in den walde. da wilen lach der sn 20 da steit nu groene cl, bedouwet ane den morgen. w wele d vrouwe sich. nieman ne nodeճ mich. ich bin onledech sorgen. |
Wie me beschadigt bij mijn vrouw, Die wens ik de dorre tak Daar de dieven aan nemen een einde. Wie mijn schone aanhangt met vertrouwen, Die wens ik het paradijs En beveel hem mijn nabijheid. Vraagt iemand wie ze is, Die herkent haar daar daarbij Het is die goed gevormde Genade, vrouwe, mij. De zon gun ik u Zo schijn ik de maan. Als mijn nood gevoeglijker was, Dan won ik liefde na leed En blijdschap menigvuldig, Want ik weet vele lieve tekens: Bloemen ontspringen op de heide, Vogels zingen in het woud. Waar wijlen lag de sneeuw Daar staat nu groene klaver, Bedauwd elke morgen Hoe goed de vrouwen zich Niemand nee nodigt mij. Ik ben in onrustige zorgen. |
Wie mij zwart maakt bij mijn Vereerde
Die gun ik een dorre tak
Waaraan dieven worden opgeknoopt en sterven
Wie daarentegen haar respectvol behandelt
Die wens ik toe een paradijselijk verblijf (in het hiernamaals)
Hem breng ik hulde (als een leenman zijn leenheer)
Informeert iemand naar haar naam
Die geef ik dit herkenningsteken:
Zij is de fijn- en fraai-gevormde
Wees mij goedgunstig gezind, Vrouwe
Ik gun U het zonlicht
Zelf ben ik tevreden met de maneschijn (afhankelijk van de zon). Vgl. lied XVIII
Als mijn bekommernis op een of andere wijze kon verlicht worden
Dan zou de liefde na het leed mijn deel worden
En veelsoortige vreugde mij vervullen
Immers heerlijk is het nieuwe jaargetij
Op het veld ontluiken bloemen
Vogels kwelen in het bos
Waar een tijd geleden een sneeuwtapijt lag
Daar staat thans groene klaver
Waaraan 's ochtend dauwdruppels parelen
Wie er lust toe voelt, weest blij van hart
Niemand nodigt mij uit (ten dans?)
Ik verkeer in een toestand van pijnlijke onzekerheid.
[24] IV tristant moeste ane sinen danc stade siin der koninginnen, want poisoen heme daer toe dwanc mere dan die cracht der minnen. 5 des sal mich die goede danc weten dat ich niene gedranc sulic piment, ende ich sie minne bat dan h, ende mach dat siin. wale gedane, valsches ane, 10 laet mich wesen diin ende wis doe miin. |
Tristan moet tegen zijn wil Getrouw zijn de koningin, Want liefdesdrank hem daartoe dwong Meer dan de kracht van minne. Dus zal ze me goede dank Weten dat ik het niet dronk Zulke kruiderij en ik haar min Beter dan hij en mag het zijn. Goed gevormde, valsheid geen, Laat me wezen de uwe En bent u de mijne. |
Doorgaans is sprake van Tristan en Isolde (of Iseut).
Tristan moest tegen zijn zin, zijn ondanks
Bestendig trouw
Een liefdesdrank die hem betoverd had, dwong hem
In sterkere mate dan de kracht van de liefde
In dit opzicht zal de Liefdevolle mij erkentelijk zijn
Dat ik volstrekt geen gekruide wijn dronk, maar haar beminde
Op inniger wijze dan Tristan, bijaldien dat mogelijk is
Schoon gevormde, waarin niets gemeens schuilt
Laat mij U toebehoren
En gelieve zelf de mijne te zijn.
V In den tiden van den jare dat die dage werden lanc ende dat weder weder clare, so ernouwen openbare 5 merelare heren sanc, die ons brengen lieve mare Gode mach her’s weten danc d hevet rechte minne sonder rouwe ende ane wanc. 10 Ich bin blide dore here ere die mich hevet dat gedaen dat ich van den rouwen kere, d mich wilen irde sere. dat is mich nu also ergaen: 15 ich bin rike ende grote here, sint ich moeste al ombevaen die mich gaf rechte minne sonder wiic ende ane waen. [26] Die mich drombe willen niden 20 dat mich lieves iet geschiet, dat mach ich vele sachte liden noch mine blitscap niewet miden, ende ne wille drombe niet na gevolgen den onbliden. 25 sint dat sie mich gerne siet die mich dore rechte minne lange pine dougen liet. |
In die tijden van het jaar Dat de dagen worden lang En het weer wordt helder, Dan vernieuwen duidelijk Merels hun zang Die ons brengen lieve berichten God mag hen weten dank Die heeft echte minne Zonder rouw en geen twijfel. Ik ben blij door haar eer Die mij dat heeft gedaan Dat ik van de rouw keer, Die me wijlen ergerde zeer. Dat is me alzo vergaan: Ik ben rijk en een grote heer, Sinds ik moest alom omhelzen Die me gaf echte minne Zonder strijd en zonder waan Die me daarom wil benijden Dat mij liefde is geschied Dat kan ik veel beter lijden Nog mijn blijdschap niet minderen En nee wil daarom niet Navolgen de droevige. Sinds dat ze me graag ziet Die mij door echte minne Lang pijn gedogen liet. |
In het seizoen, dat lente heet
Waarin de zon vroeger opkomt en later ondergaat
Nu de sombere wolken verdwijnen om plaats te maken voor een azuren hemel
Hernieuwen alom hoorbaar
De merels hun gezang (gefluit, gekweel)
Die ons fijne nieuwstijdingen brengen
Hij mag God wel dankbaar zijn
Hij die oprechte liefde koestert
Zonder droefheid en zonder weifeling
Ik ben blij, wat haar tot eer strekt
Die mij dit veroorzaakt heeft
Dat ik uit mijn toestand van rouw ben geraakt
Waardoor ik weleer in toorn leefde
Thans is het geheel veranderd
Ik voel me rijk en een grandseigneur
Sedert ik mij aan een omhelzing van haar mocht overgeven
Die mij pure liefde schonk
Zonder toevluchtsoord en zonder twijfel
Wie mij deswege willen benijden en haten
Dat me iets heerlijks ten deel is gevallen
Dat kan ik best verdragen
En kan mijn blijdschap ook niet verdonkeren
Om die reden wil ik niet
In het voetspoor van de troosteloze treden
Aangezien zij mij haar genegenheid schenkt
Zij die mij door waarachtige liefde
Lange tijd leed veroorzaakte.
[27] VI ‘E blitscap sonder rouwe entfeit bit eren, h is rike. dat herte da der rouwe in steit, dat levet jamerlike. 5 h is edele ende vroet: w bit eren kan gemren sine blitscap, dat is goet,’ Die scone die mich singen doet, sie sal mich spreken leren 10 daer ave dat ich minen moet niet wale ne kan gekeren, sie is edele ende vroet: w bit eren kan gemren here blitscap, dat is goet. |
Die blijdschap zonder rouw ontvangt Maar eer, hij is rijk. Dat hart daar de rouw in staat, Dat leeft jammerlijk. Hij is edel en verstandig: Wie op betere eer kan vermeerderen Zijn blijdschap, dat is goed,’ De schone die me zingen doet, Ze zal me spreken leren Waarvan dat ik mijn gemoed Niet goed nee kan keren, Ze is edel en verstandig: Wie betere eer kan vermeerderen Haar blijdschap, dat is goed. |
Wie van liefde doorstraald wordt zonder verdriet
En dit zonder aan zijn waardigheid iets te kort te doen, zo iemand is rijk
Een hart dat door droefheid overschaduwd is
Verkeert in deerniswekkende toestand
Diegene is wijs en edel (stijgt in zedelijke en verstandelijke waarde)
Die op de juiste wijze kan vermeerderen
Zijn blijdschap. Dat is de ware zede en zedelijkheid
De schone Vrouwe die mij tot zingen noopt (de melodie)
Zij zal mij leren spreken (de inhoud van het gesprokene)
Daarover nl. dat ik mijn binnenste
Bezwaarlijk kan veranderen
Zij is van hoog zedelijk gehalte en verstandelijk begaafd
Wie iets kan toevoegen aan haar vreugde, verricht iets van uitzonderlijke waarde.
[28] VII W wale gedienen ende erbeiden mach, deme ergeit et wale te spoede. daer ane gedachte ich manegen dach. Got weit, sint ich sie aller erest gesach, 5 ich diende here bit suliken moede dat ich twivels niene geplach. lonet michճ die goede, wir tw bedriegen onse hoede Ware ich onblide sint Դ mich also steit, 10 dat ware onrecht ende wonder, want al miin leit te lieve ergeit. die minne is die miin herte al ombeveit. da ne is negeine dompheit onder, mare blitscap die den rouwe sleit. 15 des bin ich di gesonder rouwe is mich ie lanc onkonder. |
Wie goed dienen en arbeiden mag, Die vergaat het wel tot voorspoed. Daaraan dacht ik menige dag. God weet sinds ik je allereerst zag, Ik diende haar met zo'n gemoed Dat ik twijfels niet had Beloont het me te goede, Waarom we bedreigen onze hoede Was ik droevig sinds het me alzo staat, Dat was onterecht en wonderlijk, Wamt al mijn leed tot liefde vergaat De minne is die mijn hart al omvangt. Daar nee is geen domheid onder Maar blijdschap die de rouw verslijt Dus ben ik gezonder Rouw is me al lang onbekend. |
Wie de kunst verstaat van dienen en toegewijde arbeid
Hem lacht een gelukkige uitkomst tegen
Daar heb ik heel vaak over nagedacht
God is mijn getuige dat ik haar met hart en ziel was toegedaan vanaf het ogenblik, dat ik haar voor het eerst ontmoette
Nooit verkeerde ik in twijfel
Indien de Beminde mijn diensten honoreert
Zullen wij samen de bewaking om de tuin leiden
Als ik terneergeslagen ware nu ik er zo fijn voorsta
Zou dat ongelooflijk en zonderling zijn
Immers al mijn leed is omgetoverd in liefdevolle vreugde
Heel mijn binnenste is in beslag genomen door de liefde
Daar schuilt geen onverstand tussen
Slechts blijdschap domineert, waarvoor verdriet het veld ruimt
Dientengevolge blaak ik van vreugde om U
Hoe langer hoe meer zijn kommer en droefheid onbekend aan mij.
[29] VIII So w der minnen is so vroet dat h der minnen dienen kan, ende h dore minne pine doet, d is ein vele minnesalech man. 5 van minnen komet allet goet, die minne maket reinen moet, wat solde ich ane minne dan? Die scone minne ich ane wanc, ich weit wale here minne is claer. 10 of mine minne let velsche ein cranc, so ne wirt ouch nimmer minne waer. ich segge here miner minnen danc, bi here minnen steit miin sanc. h is domp deme minne dunket swaer. |
Zo wie van de minne is zo verstandig Dat hij de minne dienen kan, En hij voor de minne werk doet, Die is een veel minne zalig man. Van minne komt alle goeds, De minne maakt rein gemoed, Wat zou ik zonder minne dan? Die mooie bemin ik zonder twijfel, Ik weet wel haar minne is zuiver. Als mijn minne ligt vals en zwak, Dat nee wordt ook nimmer minne waar. Ik zeg hier mijn minne dank, Aan haar staat mijn gezang. Hij is dom die de minne denkt zwaar. |
Wie ten aanzien van de Minne zijn verstand gebruikt
Zodanig dat hij zich in dienst van de liefde kan stellen
En hij omwille van de Minne zijn krachten inzet
Dat is een minnaar die men in hoge mate gelukkig mag prijzen
Uit liefde vloeit alle goeds voort
Minne zuivert hart en zinnen
Wat zou ik dus zonder liefde beginnen?
Zonder twijfel heb ik de Schone lief
Ik weet beslist dat haar liefde puur is
Als men meent dat mijn Minne door een smet verdonkerd wordt, dan hoeven we over pure liefde niet te praten
Ik betuig mijn dankbaarheid tegenover haar liefde
Daaruit ontspruiten mijn minnezangen
Wie liefde aanvoelt als een last, met zo iemand drijf ik de spot.
[30] IX Got sende here te moede dat sie et meine te goede, want ich vele gerne behoede dat ich here spreke iet leide 5 ende immer van here gescheide. mich binden vaste die eide, minne ende trouwe beide: des vorchte ich sie alse dat kint die roede. |
God zendt tot haar gemoed Dat ze het mij vergoedt, Want ik zeer graag behoed Dat ik tot haar spreek iets leed En immer van haar scheidt. Me vastbinden aan de eed, Minne en trouw beide: Dat vrees ik van haar zoals het kind de roede. |
God verlichte haar binnenste zo
Dat zij een en al welwillendheid moge wezen
Tot iedere prijs wil ik immers voorkomen
Dat ik woorden tot haar richt die pijnlijk zijn (krenkend)
Een scheiding teweeg zouden kunnen brengen
Door dure eden voel ik mij met haar verbonden
Zowel banden van trouw als van liefde
Derhalve ben ik voor haar beducht zoals een kind voor de roede. (De lezer ziet de twinkeling in de ogen van de humoristische Veldeken)
[31] X Sie dede mich, doe sie michճ onde Sie dede mich, doe sie michճ onde, vele te lieve ende ouch te goede, dat ich noch te maneger stonden singe also michճ wirt te moede. 5 sint ich sach dat sie die hoede also wale bedriegen konde alse der hase doet den wint, so ne gesorge ich nimmer sint ombe mines anen dochterkint. 10 Gerne hedde ich mit here gemeine dusent marke waer ich wolde ende ein scriin vol edeler steine, wale geworcht van roden golde, dan ich van here wesen solde 15 verre, siec ende arm ende eine. des sal sie siin vele gewis ende vele wale gedenken dis dat dat die waerheit ane mich is. |
Ze deed me toen ze me gunde Veel liefde en ook goedheid, Zodat ik nog te menige stonde Zing alzo het me te gemoed wordt. Sinds ik zag dat ze de hoede Alzo goed bedriegen kon Zoals de haas doet de windhond, Zo nee bezorg ik nimmer sinds Om mij aan een kleindochter. Graag had ik met haar gemeen Duizend marken waar ik wou En een schrijn vol edele stenen, Goed gemaakt van gepolijst goud Dan ik van haar wezen zou Ver, ziek en arm en eenzaam. Dus zal ze zijn veel zekerder En zeer goed bedenken dit Dat de waarheid aan mij is. |
Toen ik in haar gunst stond, genoot ik
Zowel van haar goedheid als haar liefde
Veelvuldig klinkt dit nog door in mijn liederen
Telkens als mijn gemoed volloopt (mijn hart me zulks ingeeft) of: als ik in de gewenste stemming geraak
Vanaf het moment dat ik kon vaststellen dat zij de bewaking
Zand in de ogen strooide
Gelijkerwijs als de snelle haas de windhond om de tuin leidt
Zo voel ik geen bekommernis noch vroeg noch laat
Omwille van de kleindochter van haar grootmoeder. (Een schertsende aanduiding van de geliefde)
Graag zou ik met haar gemeenschappelijk bezitten
Duizend markstukken op een zelfgekozen plek
Als ook een schrijn gevuld met kostbare stenen
Uitstekend gegoten en versierd in het allerbeste goud
Dit zou ik verkiezen boven een scheiding van haar.
Eenzaam, ver weg, arm en door een minnekwaal gekweld
Daar kan zij absoluut verzekerd van zijn
En herhaaldelijk in haar herinnering roepen
Dat ik hieromtrent volkomen de waarheid spreek.
[32] XI Het hebben die kalde nechte gedaen dat die louvere ane der linden winterlike vale staen. der minnen hadde ich goeden waen 5 ende weit es nu ein lieve ende: dat ‘t mich ten beste sal ergaen da ich die minne goede vinde ende ich mich here al onderwinde. |
Het hebben de koude nachten gedaan Dat het lover aan de linden In de winter vaal staan Van de minne had ik goede waan En weet het is een lieflijk einde: Dat het me te beste zal vergaan Dat ik de minne goed vindt En ik me haar al onderwindt. |
De kille winternachten zijn schuld
Aan het verflensen en verdorren van het najaars gebladerte van de lindebomen
Wat de liefde betreft, koesterde ik gegronde hoop
Een fijne afloop, daar ben ik nu wel zeker van (Ende wordt vermoedelijk uitgesproken als inde)
Alles is naar wens verlopen
Het bijvoeglijk naamwoord goede is achter het zelfstandig naamwoord geplaatst
Here kan zowel op Minne als op Vereerde slaan. Zich onderwinden = iets op zich nemen; iets ondernemen.
[33] XII In den tiden dat die rosen tounen manech scone blat, so vloeket men den blidelosen die wroegere siin ane maneger stat, 5 want sie der minnen sun gehat ende den minneren gerne nosen. van den bosen moete Got ons losen! Men darf den bosen niewet vloeken. hen wirt dicke onsachte w, 10 want sie warden ende loeken alse d sprenket in den sn. des siin sie vele die mere gev. doch ne darf es nieman roeken, want sie soeken peren op den boeken. |
In die tijden dat de rozen Tonen mogen hun mooie blaadjes, Dan vervloekt men die niet blijde zijn Die wroegen zich op vele plaatsen Want ze de minne zijn gehaat En de minne graag beschadigen. Van die boze moet God ons lozen! Men behoeft te boze niet te vervloeken Zij worden vaak hard gepijnigd, Want ze wachten en kijken Als die zoekt in de sneeuw. Dus zijn er veel meer die meer gevaarlijk Toch nee zal het niemand wat schelen, Want ze zoeken peren op de beuken. |
In het jaargetij dat de rozen
Heel veel fijne bloemblaadjes laten ontluiken
Verwenst men de lieden die geen blijdschap kennen
Degenen die veelvuldig verraad plegen tegenover geliefden
Immers zij zijn vervuld van haat tegen de Minne
Het liefst berokkenen zij het minnende kwaad
God moge ons verlossen van de boosaard
Vervloeken moet men de boosaardige niet
(Minderwaardige) verraders ondervinden vaak pijnlijke gevoelens
Zij beloeren en bespieden (vanuit hun schuilhoeken)
Als iemand die strikken spant onder een sneeuwtapijt (om vogels te vangen)
En volgende: Versta deze regels aldus: Ze doen dit op een verkeerd gekozen tijdstip, daar de kramsvogel (d.i. de z.g. dubbele lijster) dan niet te vangen is
Maar wat deert ons dat? De gevolgen zijn nihil, net als bij diegenen die menen peren van beukebomen te kunnen plukken! (Deze volkswijsheid beduidt: zo’n tijdverdrijf is zinloos)
gev, of gevee d.w.z. vijandig gezind jegens, gevee = samentrekking van gevede (substantief), = haat, vijandschap.
[34] XIII So w den vrouwen settet hoede, d doet dat ovele dicke steit. vele manech man d dreget die roede da h sich selven mede sleit. 5 so w ten bosen seden veit, d geit vele dicke onvro bit irren moede. des ne pleget niet der wise ende vroede. |
Zo wie de vrouwen zet hoede, Die doet dat noodlot vaak tegenstaan Vele menige mannen die dragen de roede Waarmee ze zichzelf slaan Zo wie tot die boze zede aanvangt (1) Die gaat vaak niet blijde en met geërgerd gemoed Dus nee hij pleegt het niet zoals de wijze en verstandige. |
Diegene die vrouwen bespiedt (of daartoe opdracht geeft)
die gaat te werk zodat hem dit duur te staan komt
menigeen hanteert de roe
wanneer hij zichzelf tuchtigt
Zo iemand verkeert heel vaak in een afschuwelijke stemming (denk aan onze archaïstische formule: in arren moede verbrijzelde hij de prachtige vaas)
Men kan ook vertalen: hij begeeft zich op een dwaalspoor, hij is ten prooi aan een diepe ontstemming.
Wie wijsheid bezit en zijn verstand gebruikt, zal zich daar niet aan overgeven.
(1) veit hoort bij het werkwoord vaen = vangen, erin laten lopen. Versta degene die zich onledig houdt met onwaardige praktijken.
[35] XIV Die tiit die is erclaret wale, des ne is iedoch die werelt niet, want sie droeve is ende vale d te rechte sie besiet. 5 die here volgen die ergien dat sie bose ie lanc so mere, want sie der minnen ave tien die here dienden wilen ere. |
De tijd is goed opgehelderd Dus nee, het is toch in de wereld niet, Want die is droevig en vaal Die het goed beziet. De heren volgen en bekennen Dat ze het boze hoe langer hoe meer Want ze de minne er vanaf trekken Die heren dienden haar wijlen eerder. |
’t Weer is schitterend. Helder is het licht
Met de wereld is het evenwel niet zo gesteld, integendeel
Er heerst duisternis, het ziet er droevig uit
Wie dit nauwlettend gadeslaat
Zij die dat toegeven, ermee akkoord gaan (rechtsgeldig verklaren)
‘Wij tonen door hun houding, dat de samenleving aldoor dieper zinkt. Immers diegenen die voorheen de waarachtige Minne dienden, laten haar thans los.
[36] XV Die werelt is der lichtecheide al te roemelike balt. harde cranc is here geleide, dat der minnen doet gewalt. 5 die loosheit die men wilen scalt, die is versoenet over al. bose seden werden alt, dat ons lange weren sal. |
De wereld is een lichtzinnigheid Al te pralend zeker Erg zwak in haar geleide, Dat de minne doet geweld De loosheid (ontrouw) die men wijlen uitschold, Die is verzoend overal. Boze zeden worden het al, Dat ons lang duren zal. |
De gemeenschap toont een lichtzinnigheid (zedeloosheid)
Is grenzeloos luchthartig
De samenleving biedt aan de waarachtige Minne slechts een zwakke bescherming
Doet haar geweld aan (verstoort de bestaande rechtsorde)
De losse zeden die eertijds scherp gegispt werden
Zijn alom aanvaard alsof het zo behoort
Afkeurenswaardige mores krijgen een lange levensduur
Dit wordt een blijvende toestand.
[37] XVI Des bin ich getroost die mere dat die nidegen mich niden. niit ende alle bose lere moete hen dat herte sniden 5 dat sie sterven des di ere. ich wille leven bit den bliden, de here tiit in bliden liden. ich ne wille dore here niden mine blitscap niewet miden. |
Dus ben ik getroost te meer Dat de nijdigaards me benijden Nijd en alle boze leer Moet hen dat hart snijden Zodat ze sterven des te eerder. Ik wil leven bij de blijden, De hun tijd in blijdschap lijden. Ik nee wil door hun nijd Mijn blijdschap niet vermijden. |
Ik heb mij erbij neergelegd
Dat de afgunstige mij benijden
Nijd en alle boosaardigheid
Moge deze lieden in ‘t hart treffen (verwonden, met kommer vervullen)
Zodanig dat zij er het leven bij inschieten
Ik wil daarentegen opgeruimd leven
Met allen die de blijdschap boven alles stellen
Door hun afgunst verkies ik niet
Mijn vreugde op te geven.
[38] XVII Doe men der rechter minnen plach, doe plach men ouch der eren. nu mag men beide nacht ende dach die bose seden leren. 5 w dit nu siet ende dat doe sach, ow! wat d nu clagen mach! ondoget wele sich meren, doget sich verkeren Die man siin nu niewet vroet 10 dat sie die vrouwen schelden. ouch siin sie daer integen goet dat sieմ hen wale gelden. so w dat schildet, d misdoet da h sich bi genren moet. 15 die proeven selve melden, die gedien selden. |
Toen men de echte minne plag Toen plag men ook de eer. Nu mag men beide nacht en dag De boze zeden leren Wie dit nu ziet en dat toen zag, O wee! Wat die nu klagen mag! Ondeugd wil zich vermeerderen, Deugd zich veranderen De mannen zijn nu niet zo verstandig Dat ze de vrouwen uitschelden Ook zijn ze daartegen goed Dat ze het hen wel vergelden Zo wie er scheldt die misdoet Dat hij zichzelf onderhouden moet Dit bewijs zelf melden, Dat dient zelden. |
Toen men gewoon was zich aan de pure Minne te wijden
‘Toen gold de vaste regel zich aan de eer te hechten
Thans kan men aldoor
Ontaarde zeden leren
Wie beide facetten beschouwt
Ach! Hoe mag zo iemand thans een klaaglied aanheffen
Zedenverval wil zich per se uitbreiden
Deugdbeoefening is zoek (ontspoord)
Niets is erover van mannelijke vriendschap
De mannen beschimpen de vrouwen
Daarentegen zien wij de voortreffelijkheid van de vrouwen (zij staan boven de laster van de mannen)
Hij die zich aan beschimping schuldig maakt
Berokkent schade aan datgene, waar zijn existentie van afhangt
Er zijn ruimschoots bewijzen aan te voeren, dat een waardige zelfverdediging van de vrouwen, hun zelfrespect voor de man een levenssteun betekent. De vrouw is voor hem een levensbron. Gedijen zonder haar is uitgesloten. Haar besmeuren staat gelijk met eigen nest bevuilen.
[39] XVIII Die noch niene siin verwonnen van minnen also ich nu bin, die ne mogen noch ne konnen 5 niet wale gemerken minen sin. ich hebbe minne al da begonnen da mine minne schinet min dan der mane bi der sonnen. Die minne bidde ich ende mane, die mich hevet verwonnen al, 10 dat sie die scone daer toe span dat sie mere miin geval. want geschiet mich alse den swanen d singet alser sterven sal, sie verluset te vele daer ane. |
Die nog niet zijn overwonnen Van de minne zoals ik nu ben, Die nee mogen nog nee kunnen Niet goed merken mijn zin. Ik ben minne aldaar begonnen Daar mijn minne schijnt minder Dan de maan bij de zon De minne bid ik en vermaan, Dat me heeft overwonnen geheel, Dat ze de mooie daartoe spant Dat ze vermeerdert mijn welgeval Want geschiedt me zoals de zwaan Die zingt als het sterven zal, Ze verliest te veel daaraan. |
Zij die nog nooit overwonnen
Zijn door de Liefde, zoals nu met mij het geval is
Die zijn niet in staat noch bij machte
Mijn gemoedstoestand te onderkennen
Mijn liefde heeft een aanvang genomen
Mijn Minne legt het af
Als ik ze vergelijk bij de bron van het licht, nl. de zon, waaraan de maan haar glans ontleent, vgl. lied III
Ik smeek en bezweer mijn liefde
Die totaal over mij heeft gezegevierd
Dat ze de Geliefde ertoe verleide (brengt)
Mijn geluk te vermeerderen
Immers indien het mij vergaat als de zwaan
Die een afscheidslied zingt alvorens te sterven
Dan betekent dat voor de Minne een al te ernstig verlies. (wie zou de Liefde met liederen zo bezingen als hij het gedaan heeft)
[40] XIX Die minne die dwanc Salomone, d was der aller wiiste man d ie gedroech koninges crone. wie mochte ich mich erweren dan 5 sie ne dwonge ouch mich geweldechlike sint dat sie suliken man verwan d was so wise ende ouch so rike? den solt hebbe ich van here te lone. |
De minne die bedwong Salomon Die was de aller wijste man Die ooit droeg koningskroon. Hoe kan ik me verweren dan Ze nee dwong ook mij geweldig Sinds dat ze zo’n man overwon Die was zo wijs en ook zo rijk? Dat zal ik van haar te loon hebben. |
De liefde had koning Salomon volkomen in haar macht
Nochtans was hij de man met een fabelachtige wijsheid
De wijste man die een koningskroon droeg
Hoe zou ik (gewone sterveling) mij dan te weer stellen
Ook mij overmeesterde zij volledig
Nadat ze weleer een man van zodanige importantie overwonnen had
Een vorst met onmetelijke rijkdom en onvoorstelbare wijsheid
‘Haar liefdesloon ben ik deelachtig.
[41] XX Die da horen minen sanc, ich wille dat sie mich’s weten danc stadelike ende ane wanc. die ie geminden ofte noch minnen, 5 die siin blide in manegen sinnen. des die dombe niene beginnen, want sie die minne niene dwanc noch here herte ne rachte binnen. |
Die daar hoort mijn gezang, Ik wil dat ze me weten dank Steeds en zonder twijfel Die ooit beminde of nog bemint, Die zijn blijde in menige zin. Dus de domme niet beginnen Want ze de minne niet dwong Nog hun hart niet raakte binnen. |
Zij die luisteren naar mijn liederen
Van hunnentwege verwacht ik erkentelijkheid
Onverpoosd en zonder aarzeling
Degenen die ooit liefhadden of alsnog beminnen
Die verkeren in een toestand van blijdschap in ieder opzicht
Wie door domheid verblind zijn hebben daar geen weet van
Zij hebben nooit het juk van de Liefde gekend
Nimmer werd hun hart diep getroffen. (door een minnestraal)
[42] XXI In den aprillen so die bloemen springen, so louven die linden ende groenen die boeken, 5 so heven bit willen die vogele here singen, sint sie minne vinden al da sie se soeken ane heren genoot, 10 want here blitscap is groot der mich niene verdroot, want sie swegen al den winter stille Doe sie ane den risen die bloemen gesagen 15 bi den bladen springen doe waren sie rike here manechfalder wisen der sie wilen plagen. sie hoeven here singen [43] 20 lude ende vrolike, nedere ende ho. miin moet steit ouch also dat ich wille wesen vro. recht is dat ich miin gelucke prise. 25 Mochte ich erwerven miner vrouwen hulde! konde ich die gesoeken alse here wale getame! ich sal noch verderven 30 al dore mine sculde, sie ne wolde geroeken dat sie van mich name boete ane doot op genade ende dore noot, 35 want et Got niene geboot dat negein man gerne solde sterven. |
In april Zo de bloemen ontspringen, Zo met loof de linden En groenen de beuken, Zo verheffen uit hun wil De vogels hun zingen, Sinds ze minne vinden Al daar die ze zoeken Van hun gezel (echtgenoot) Want hun blijdschap is groot Dat me niet verdroot, Want ze zwegen de hele winter stil Toen ze aan de twijgen De bloemen zagen Bij de bladeren ontspringen Toen waren ze rijk Hun menigvuldige wijzen Die ze wijlen plagen. Ze hieven hun zingen aan Luid en vrolijk, Laag en hoog. Mijn gemoed staat ook alzo Dat ik wil wezen vrolijk. Echt is dat ik mijn geluk prijs. Mocht ik verwerven Mijn vrouwe hulde! Kon ik die zoeken Zoals hier wel betaamt! Ik zal nog bederven Al door mijn schuld Ze nee wilde verwaardigen Dat ze van mij nam Boete van de dood Op genade en door nood, Want het God niet gebood Da nee geen man graag zou sterven. |
In de lentemaand
Als de bloesems ontluiken
Krijgen de lindebomen loof
De beuken beginnen uit te lopen (groen te worden)
De vogels heffen uit vrije aandrang hun gekweel aan
Vanaf het ogenblik dat ze liefde vinden
Daar waar ze die zoeken
Bij hun soortgenoten
Want hun vreugde is uitbundig
Die ik lang heb moeten derven
Tijdens de wintermaanden was elk geluid verstomd
Vanaf het moment dat ze aan de bloeiende ooftbomen de blaadjes zagen uitbotten
Voelden zij zich blij gestemd
In velerlei opzicht
Zoals ze eertijds gewoon waren
Hun liedjes hieven ze aan
Hoog en laag, heel vrolijk
Mijn gemoed is net zo gedisponeerd
Ook ik wil blij gestemd zijn
‘t Is rechtmatig dat ik mijn geluk prijs
Kon ik toch maar de gunst van mijn Vereerde verwerven
Was ik maar in staat er naar te dingen
Zoals ‘t betamelijk zou zijn in haar oog (overeenkomstig haar wil en opvatting)
Ik zal beslist ten onder gaan
Door eigen schuldbesef (t.o.v. haar)
Indien zij zich niet zou willen verwaardigen
Mijnerzijds te aanvaarden
Een lichtere straf dan de terdoodveroordeling
Door de genade die ik mag verhopen en noodgedwongen
Immers, nooit heeft God geordonneerd dat enig man met plezier naar de dood zou verlangen.
[44] XXII Het doen die vogele wale schiij dat sie die boume sien gebloet. here sanc d maket mich den moet so goet dat ich bin vro noch trurech niene kan siin. 5 Got ere sie die mich dat doet also verre al over Riin, dat mich die sorgen siin geboet al da miin lief sich verellenden moet. |
Het laten de vogels goed zien Dat ze de bomen zien in bloei. Hun zang die maakt me het gemoed zo goed Dat ik ben vrolijk en treurig niet kan zijn God eert ze die mij dat doet Alzo ver al over de Rijn, Dat van mij de zorgen zijn voldaan Al daar mijn lief zich in ballingschap (ellendig voelen) moet. |
Onmisbaar tonen de vogels
Dat ze de bomen in bloei zien staan
Hun gekweel werkt zo innig op mijn gemoed
Dat ik blij gestemd moet zijn en derhalve voor treurigheid geenszins plaats is.
Moge God eer betonen aan haar die mijn binnenste zo vreugdevol stemt
De vereerde, eindeloos ver aan gene zijde van de Rijn (‘na prinses absente,’
Niet langer ga ik gebukt onder zorgen
Terwijl mijn Geliefde ginds in ballingschap leeft.
[45] XXIII Scone wort bit soeten sange troosten dicke swaren moet. die mach men gerne halden lange, want sie siin ons altoos goet. 5 ich singe bit vele droeven moede dore die scone ende die goede. op heren troost ich wilen sanc: sie hevet mich mistroost, des is te lanc. Here stonde bat dat sie mich trooste 10 dan ich dore sie gelage doot, want sie mich wilen ere erlooste uut maneger angestliker noot. alse sieմ geboetet, ich bin here dode, mare iedoch so sterve ich node. 15 hebbe ich ane here noch goeden troost, ich sal van allen sorgen siin erloost. |
Mooie woorden met liefelijke zang Vertroosten vaak een zwaar gemoed. Die mag men graag houden lang, Want ze zijn ons altijd goed. Ik zing het veel droevig gemoed Door die schone en die goede. Op haar troost ik wijlen zong: Ze heeft me mistroost, dat is te lang. Haar stond beter dat ze me troostte Dan ik door haar lag dood, Want ze me wijlen eer verloste Uit menige angstige nood. Als ze het gebood, ik ben haar dode, Maar toch zo sterf ik node. Heb ik aan haar nog goede troost, Ik zal van alle zorgen zijn verlost. |
Welgekozen woorden, gepaard met een zoete melodie
Schenken vaak troost aan een bezwaard gemoed
Die kan men graag lange tijd in de gedachte bewaren
Want wij vinden er baat bij
Ik zing heel erg terneergeslagen
Door de houding van de Schone die zo goedhartig is
Weleer zong ik in de hoop op haar troost
Evenwel ik kreeg het tegendeel van troost (ze deed me vertwijfelen), over mijn streven uitweiden zou mij te ver voeren
Verre ware te verkiezen door haar getroost te worden
Dan dat ik door haar wangunst het leven zou verliezen
Indertijd heeft ze mij krachtdadig hulp verleend
Onder aller moeilijkste omstandigheden
Zou zij ‘t bevelen, zo ben ik a.h.w. haar levenloos bezit
Sterven is evenwel het laatste dat ik verlang
Indien ik haar helende, helpende hulde verwerf, waardoor vertroosting mij te beurt valt
Zo zal ik opgelucht zijn en alle zorgen zullen van mij afvallen.
[46] XXIV Alse die vogele blidelike singende den somer entfaen ende der walt is louves rike ende die bloemen scone staen, 5 so is der winter al vergaen. recht is dat ich dare wike da miin herte stadelike van minnen ie was onderdaen. Der scone somer geit ons ane, des is vele manech vogel blide, want sie vrouwen sich te stride den sconen tiit vele wale te entfane. 5 recht is jaerlanc dat der hare wenke den vele suten winden: ich bin worden wale geware nouwes louves ane der linden. |
Als de vogels blijde Zingend de zomer ontvangen En het woud is rijk van loof En de bloemen mooi staan, Dan is de winter geheel vergaan. Recht is het dat ik daarheen wijk Daar mijn hart steeds Van minnen ooit was onderdanig, De mooie zomer gaat ons aan, Dus zijn vele vogels blijde, Want ze verheugen zich te strijden De mooie tijd zeer goed te ontvangen. Recht is gedurende dat de arend Lonkt naar de vele zuidelijke winden: Ik ben het wel geworden gewaar Nieuw loof aan de linden. |
Wanneer de vogeltjes vol blijdschap
Met hun liedjes de zomer begroeten
En het bos een en al loof is
En de bloemen een kleurrijk tapijt vormen
Dan is het leed van de winter totaal geleden
Het is volkomen juist dat ik mij daarheen begeef (en onderdanig ben)
Waar mijn hart standvastig en aldoor
Onderworpen was aan de Minne
De heerlijke zomer is aangebroken
Dientengevolge zijn veel vogels blij gestemd
Want ze verheugen zich om strijd
Teneinde het fijne jaargetij feestelijk te begroeten
’t Is normaal, dat in dit seizoen de arend,
De zachte, zoele zuidenwind uitnodigt
Onmiskenbaar toont zich aan mijn oog
Nieuw gebladerte aan de lindebomen.
[47] XXV Men seget vorwaer nu manech jaer, die wiif die haten grawe haer. dat is mich swaer ende is here mispriis 5 die liever hebben heren amiis domp dan wiis. Des mere noch min dat ich gra bin, ich hate ane wiven cranken sin, die nouwe tin 10 nemen vore alt golt. sie gien sie siin den jongen holt dore ongedolt. |
Men zegt voor waar nu menig jaar, De wijven die haten grauw haar Dat is me zwaar En is hen misprezen Die liever hebben hun geliefde Dom dan wijs. Dus min of meer dat ik grauw ben, Ik haat aan wijven zwakke zin (geest) Die nieuw tin Nemen voor oud goud. Ze belijden ze zijn de jongeren behoudt Door ongeduld. |
Men houdt staande al jarenlang
Dat vrouwen een grondige afkeer hebben van grijze haren
Dat drukt mij ter neer
En ik vind dit van haar een smadelijke bejegening
Dit is het soort vrouwen die er vrienden op na houden die gespeend zijn van verstand en door domheid uitmunten
Om die reden juist, niet vanwege mijn grijze haren, haat ik de afwezigheid van een gezond oordeel bij deze vrouwen
Immers zij stellen nieuw tin boven oud (gedegen) goud
Ze erkennen dat ze genegenheid koesteren voor jongelui
ten gevolge van hun hevige drang tot liefde. (gebrek aan geduld)
Zie verder: volkoomen.nl