Minneliederen

Over Minneliederen

Hendrik van Veldeke, rond 1200 bezingt de liefde Zonder twijfel heb ik de Schone lief. Ik weet beslist dat haar liefde puur is. Verder bewerkt door Nico Koomen. Onder elke tekst een andere vertaling uit 1977. Uit; http://www.dbnl.org/tekst/veld028jnot01_01/veld028jnot01_01_0006.php

[17] ‘Het is goede nouwe mare,’

Het is goede nouwe mare

dat die vogele openbare

singen da men bloemen siet.

tot den tiden in den jare

5 stonde 't dat men blide ware:

leider des nu bin ich niet.

miin dombe herte mich verriet,

dat ich moet onsachte ende sware

dougen leit dat mich geschiet

10 Die sconeste ende die beste vrouwe

tuschen Roden ende der Souwen

gaf mich blitscap hie bevoren.

dat is mich komen al te rouwen

dore dompheit, niewet van ontrouwen,

15 dat ich here hulde hebbe verloren

die ich ter bester hadde erkoren

ofte in der werelt ieman scouwe.

[18] noch dan vorchte ich heren toren.

Al te hoge grende minne

20 brachte mich al uut den sinne.

doe ich here ougen ende mont

sach so wale staen ende here kinne,

doe wart mich dat herte binnen

van so soeter dompheit wont,

25 dat mich wiisheit ware onkont.

des bin ich wale worden inne

bit scaden sint te maneger stont

Dat quade wort het si verwaten

dat ich niene konde laten,

30 doe mich bedrouch miin dombe waen.

der ich grende uter maten,

ich bat here in der caritaten

dat sie mich moeste al ombevaen.

so vele ne hadde ich niet gedaen

35 dat sie ein wenech uter straten

dore mich te onrechte wolde staen.

‘Het zijn goede nieuwe tekens

Dat de vogels duidelijk

Zingen dat men bloemen ziet.

In die tijden van het jaar

Staat dat men blij is:

Helaas, dat ben ik niet

Mijn dwaze hart me verraadde,

Dat ik moet hard en zwaar

Gedogen het leed dat me geschiedt

De mooiste en de beste vrouw

Tussen Roden en de Sou (1)

Gaf me blijdschap hier tevoren

Dat is me gekomen al in rouw

Door dwaasheid, niet door ontrouw,

Dat ik haar hulde heb verloren

Dat ik beter had gekozen

Of in de wereld iemand aanschouw

Nog dan vrees ik haar toorn.

Al te hoog verlangende minne

Bracht me geheel uit de zin.

Toen ik haar ogen en mond

Zo goed zag staan en haar kin,

Toen werd me dat hart vanbinnen

Van zo liefelijke dwaasheid gewond

Dat mijn wijsheid onbekend was.

Dus ben ik wel geworden vanbinnen

Maar beschadigt sinds te menige stonde

Dat kwade wordt het ze verweten

Dat ik het niet kon laten,

Toen me bedroog mijn dwaze waan.

Die ik verlangde uitermate,

Ik bad haar vanwege liefdadigheid

Dat ze me geheel moest omhelzen

Zoveel nee had ik niet gedaan

Dat ze iets van de weg

Voor mij er af wilde gaan.

Het zijn prettige, nieuwe tekens

Voor iedereen hoorbaar

Tierelieren (fluiten), waar de bloemen bloeien

Bij deze lente-atmosfeer zou het bijzonder harmonisch zijn heel opgeruimd te wezen

Helaas is dat met mij niet liet geval

Door mijn geestverwarring (onhoffelijke hartstocht) verviel ik tot zinneloosheid (liet me tot domme dingen verleiden contra de hoffelijke manieren)

Dientengevolge moet ik het lelijk bezuren en verdrietelijkheden ondergaan

De aantrekkelijkste en uitmuntendste edelvrouw

Schonk mij weleer vreugde

Die gelukstoestand is in mij totaal veranderd

Oorzaak: onbeheersing; niet door ontrouw (heb ik het verkorven)

Haar genade, genegenheid

Als het hoogst bereikbare

Of waar ter wereld iemand kan aanschouwen

Bovendien vreesde ik haar gevoelens van toorn

Uitzinnig liefdes verlangen

Voerde mij buiten mijzelf

Toen ik haar kin en mond en ogen

Zo fijn gevormd (heel haar fijnbesneden gelaat)

Heel die schoonheid bracht mij in verwarring

Mijn hart werd het slachtoffer van mijn redeloosheid

Mijn verstandelijke vermogens werden uitgeschakeld

Dat heb ik maar al te goed beseft

Tot mijn scha en schande is me dat sindsdien bij herhaling duidelijk geworden

Ik vervloek de vermetele, onvertogen taal die ik niet voor me kon houden

Tijdens de situatie, waarin ik door mijn eigen kortzichtigheid geraakt was

Buiten alle verhoudingen begeerde ik haar

Ik smeekte haar op grond van de liefde

Om mij door een algehele omhelzing (gelukkig te maken)

Ondanks al mijn aanhouden slaagde ik er niet in haar ook maar een handbreed te doen afwijken van het pad der zeden, waartoe ik haar onrechtmatig wilde bewegen

(1) Rode (een plaatsje in Vlaams Limburg?)

De Sou (een zijriviertje van de zuid Franse Aude?)

Vrij vertaald: in West-Europa

Of de Rhône en de Sane?

[19] II
‘Ich bin blide, sint die dage
liechten ende werden lanc’.

‘Ich bin blide, sint die dage

liechten ende werden lanc,’

sprac ein vrouwe al sonder clage

vrilike ende ane al gedwanc.

5 ‘Des segge ich minen gelucke danc

dat ich ein sulic herte drage

dat ich dore negeinen bosen cranc

ane miner blitscap niene verzage.

Mich hadde wilen te einen stonden

10 wale gedienet ouch ein man,

so dat ich heme vele goedes onde;

des ich heme nu niewet an,

sint dat h den moet gewan

dat er eischen mich begonde

15 dat ich heme bat entseggen kan

dan hմ ane mich gewerven konde

20. Het quam van dombes herten rade,

het is te dompheit ouch ergaen.

ich warnde heme es al te spade

20 dat er hedde ane mich mesdaen.

wie mochte ich dat in goede verstaen

dat h mich dorperlike bade

dat ich heme moeste al ombevaen?

Het sal heme noch ergaen te quade.

25 Ich waende dat er hovesch ware:

des was ich heme van herten holt.

dat segge ich uuch al openbare:

des is er van mich ane scolt.

des drage ich mich ein goet gedolt

30 mich is siin scade vele onmare.

h iisch mich al te riken solt:

des ich vele wale van heme entb

[21] H iisch mich al te lose minne,

die ne vant er ane mich niet.

35 dat quam van sinen cranken sinne

want et heme siin dompheit riet.

wat of heme scade daer ave geschiet?

des brenge ich heme vele wale in inne,

dat h siin spil te onrechte ersiet

40 d’ breket ere hi ’t gewinneռ’

‘Ik ben blij sinds de dagen

Lichter en langer worden,

Sprak een vrouw al zonder klagen

Vrijuit en geheel zonder dwang.

Dus zeg ik mijn geluk dank

Dat ik zo’n hart draag

Dat ik door nee geen boze ziekte

Aan mijn blijdschap niets ontbreekt.

Ik had wijlen te ene stonde

Goed gediend ook een man,

Zodat ik hem veel goeds gunde;

Daar ik hem nu niets van,

Sinds dat hij de moed won

Dat hij me eisen begon

Dat ik hem beter ontzeggen kan

Dan hij het van mij verwerven kon

Het kwam van dwaze harten raadt,

Het is dwaas ook vergaan.

Ik waarschuwde hem al te laat

Dat hij aan mij had misdaan.

Hoe kon ik dat in goedheid verstaan

Dat hij me boers bad

Dat ik hem helemaal moest omhelzen?

Het zal hem nog te kwade vergaan.

Ik waande dat hij hoffelijk was:

Dus dat ik hem van harte hield.

Dat zeg ik u geheel openbaar:

Dus is er van mij geen schuld.

Dus gedraag ik me goed geduldig

Mij is zijn schade zeer onbekend.

Het is mij al te zware dienst:

Dat ik zeer goed van hem ontdoe

Hij is me al te los van minne,

Dat nee vond hij aan mij niet.

Dat kwam van zijn zwakke geest

Wat het hem in zijn dwaasheid aanraadde.

Wat of hem schade daarvan geschiedt?

Dus breng ik het hem zeer goed in,

Dat hij zijn spel te onterechte herziet

Dat het breekt eer hij het wint.’

Ik voel me erg prettig, sedert de dagen

Lengen en het langer licht blijft

Absoluut zonder klacht

Recht- en ronduit, zonder enige pressie

Derhalve betuig ik mijn erkentelijkheid voor het lot

Dat ik mij in zo’n voortreffelijke gemoedstoestand bevind

Dat geen verlangen van een minderwaardig gehalte

Mij ertoe kan nopen mijn opgeruimdheid prijs te geven

Lang geleden heb ik van een man een poos

Voorkomende dienstvaardigheid ondervonden

Zodat ik hem veel goeds gunde

Momenteel ben ik van een absoluut tegengesteld gevoelen

Sinds de dag, waarop hij overmoedig werd

En begon aan te dringen op inwilliging van verlangens

Die ik hem beter kan weigeren

Dan dat ik daarin zou toestemmen

Dat afkeurenswaardig verlangen vond zijn ontstaan diep in zijn binnenste

Dat is hem zeer kwalijk vergaan

Al te laat heb ik mijn waarschuwing uitgesproken

Dat hij zich in mij volkomen misrekend had

Hoe kan ik daar een aannemelijke uitleg aan geven

Dat hij op onbeschaamde wijze er bij mij op aandrong

Dat ik hem moest toebehoren?

Dat zal hem nog lelijk opbreken

Ik ging er van uit, dat hij hoffelijke manieren kende

Daarvandaan dat ik diepe genegenheid voor hem koesterde

Dat beken ik U zonder omwegen, ronduit (coram publico)

Ik heb daartoe geen aanleiding gegeven

Wat mij betreft, kan hij geen enkele aanspraak maken (mijn sympathie heeft hij verspeeld)

Ik kan het me niet zo erg aantrekken, dat hij eronder gebukt gaat

Zijn eis om beloning ging de perken te buiten

Daardoor ontgaat mij van zijn kant heel wat

Hij vergde mijnerzijds al te bedrieglijke liefde

Die was echter in mij niet te vinden

Deze dwaling ontsproot aan zijn zieke geest

Zijn verblindheid gaf hem dat in

Op honende toon vraagt hij zich af:) Wat veroorzaakt hem dit alles voor scha en schande?

Ik moet het hem inscherpen, zodat het diep tot hem doordringt

Dat hij zijn spel ten onrechte speelt en gewaar wordt

Die het ontijdig afbreekt, eer de winst is binnengehaald.

III
We mich scade ane miner vrouwen

We mich scade ane miner vrouwen,

deme wunsche ich des dorres rises

da die dive ane nemen ende.

w miin scone ane here mit trouwen,

5 deme wunsche ich des paradises

ende valde heme mine hende.

vrage ieman w sie si,

d kenne sie da bi:

het is die wale gedane

10 Genade, vrouwe, mich.

der sonnen an ich dich,

so schine mich der mane.

Wie miin noot gevoeger ware,

so gewonne ich lief na leide

15 ende blitscap manechfalde,

want ich weit vele lieve mare:

[23] bloemen springen ane der heiden,

vogele singen in den walde.

da wilen lach der sn

20 da steit nu groene cl,

bedouwet ane den morgen.

w wele d vrouwe sich.

nieman ne nodeճ mich.

ich bin onledech sorgen.

Wie me beschadigt bij mijn vrouw,

Die wens ik de dorre tak

Daar de dieven aan nemen een einde.

Wie mijn schone aanhangt met vertrouwen,

Die wens ik het paradijs

En beveel hem mijn nabijheid.

Vraagt iemand wie ze is,

Die herkent haar daar daarbij

Het is die goed gevormde

Genade, vrouwe, mij.

De zon gun ik u

Zo schijn ik de maan.

Als mijn nood gevoeglijker was,

Dan won ik liefde na leed

En blijdschap menigvuldig,

Want ik weet vele lieve tekens:

Bloemen ontspringen op de heide,

Vogels zingen in het woud.

Waar wijlen lag de sneeuw

Daar staat nu groene klaver,

Bedauwd elke morgen

Hoe goed de vrouwen zich

Niemand nee nodigt mij.

Ik ben in onrustige zorgen.

Wie mij zwart maakt bij mijn Vereerde

Die gun ik een dorre tak

Waaraan dieven worden opgeknoopt en sterven

Wie daarentegen haar respectvol behandelt

Die wens ik toe een paradijselijk verblijf (in het hiernamaals)

Hem breng ik hulde (als een leenman zijn leenheer)

Informeert iemand naar haar naam

Die geef ik dit herkenningsteken:

Zij is de fijn- en fraai-gevormde

Wees mij goedgunstig gezind, Vrouwe

Ik gun U het zonlicht

Zelf ben ik tevreden met de maneschijn (afhankelijk van de zon). Vgl. lied XVIII

Als mijn bekommernis op een of andere wijze kon verlicht worden

Dan zou de liefde na het leed mijn deel worden

En veelsoortige vreugde mij vervullen

Immers heerlijk is het nieuwe jaargetij

Op het veld ontluiken bloemen

Vogels kwelen in het bos

Waar een tijd geleden een sneeuwtapijt lag

Daar staat thans groene klaver

Waaraan 's ochtend dauwdruppels parelen

Wie er lust toe voelt, weest blij van hart

Niemand nodigt mij uit (ten dans?)

Ik verkeer in een toestand van pijnlijke onzekerheid.

[24] IV
Tristant moeste ane sinen danc

tristant moeste ane sinen danc

stade siin der koninginnen,

want poisoen heme daer toe dwanc

mere dan die cracht der minnen.

5 des sal mich die goede danc

weten dat ich niene gedranc

sulic piment, ende ich sie minne

bat dan h, ende mach dat siin.

wale gedane, valsches ane,

10 laet mich wesen diin

ende wis doe miin.

Tristan moet tegen zijn wil

Getrouw zijn de koningin,

Want liefdesdrank hem daartoe dwong

Meer dan de kracht van minne.

Dus zal ze me goede dank

Weten dat ik het niet dronk

Zulke kruiderij en ik haar min

Beter dan hij en mag het zijn.

Goed gevormde, valsheid geen,

Laat me wezen de uwe

En bent u de mijne.

Doorgaans is sprake van Tristan en Isolde (of Iseut).
Tristan moest tegen zijn zin, zijn ondanks

Bestendig trouw

Een liefdesdrank die hem betoverd had, dwong hem

In sterkere mate dan de kracht van de liefde

In dit opzicht zal de Liefdevolle mij erkentelijk zijn

Dat ik volstrekt geen gekruide wijn dronk, maar haar beminde

Op inniger wijze dan Tristan, bijaldien dat mogelijk is

Schoon gevormde, waarin niets gemeens schuilt

Laat mij U toebehoren

En gelieve zelf de mijne te zijn.

V
In den tiden van den jare

In den tiden van den jare

dat die dage werden lanc

ende dat weder weder clare,

so ernouwen openbare

5 merelare heren sanc,

die ons brengen lieve mare

Gode mach her’s weten danc

d hevet rechte minne

sonder rouwe ende ane wanc.

10 Ich bin blide dore here ere

die mich hevet dat gedaen

dat ich van den rouwen kere,

d mich wilen irde sere.

dat is mich nu also ergaen:

15 ich bin rike ende grote here,

sint ich moeste al ombevaen

die mich gaf rechte minne

sonder wiic ende ane waen.

[26] Die mich drombe willen niden

20 dat mich lieves iet geschiet,

dat mach ich vele sachte liden

noch mine blitscap niewet miden,

ende ne wille drombe niet

na gevolgen den onbliden.

25 sint dat sie mich gerne siet

die mich dore rechte minne

lange pine dougen liet.

In die tijden van het jaar

Dat de dagen worden lang

En het weer wordt helder,

Dan vernieuwen duidelijk

Merels hun zang

Die ons brengen lieve berichten

God mag hen weten dank

Die heeft echte minne

Zonder rouw en geen twijfel.

Ik ben blij door haar eer

Die mij dat heeft gedaan

Dat ik van de rouw keer,

Die me wijlen ergerde zeer.

Dat is me alzo vergaan:

Ik ben rijk en een grote heer,

Sinds ik moest alom omhelzen

Die me gaf echte minne

Zonder strijd en zonder waan

Die me daarom wil benijden

Dat mij liefde is geschied

Dat kan ik veel beter lijden

Nog mijn blijdschap niet minderen

En nee wil daarom niet

Navolgen de droevige.

Sinds dat ze me graag ziet

Die mij door echte minne

Lang pijn gedogen liet.

In het seizoen, dat lente heet

Waarin de zon vroeger opkomt en later ondergaat

Nu de sombere wolken verdwijnen om plaats te maken voor een azuren hemel

Hernieuwen alom hoorbaar

De merels hun gezang (gefluit, gekweel)

Die ons fijne nieuwstijdingen brengen

Hij mag God wel dankbaar zijn

Hij die oprechte liefde koestert

Zonder droefheid en zonder weifeling

Ik ben blij, wat haar tot eer strekt

Die mij dit veroorzaakt heeft

Dat ik uit mijn toestand van rouw ben geraakt

Waardoor ik weleer in toorn leefde

Thans is het geheel veranderd

Ik voel me rijk en een grandseigneur

Sedert ik mij aan een omhelzing van haar mocht overgeven

Die mij pure liefde schonk

Zonder toevluchtsoord en zonder twijfel

Wie mij deswege willen benijden en haten

Dat me iets heerlijks ten deel is gevallen

Dat kan ik best verdragen

En kan mijn blijdschap ook niet verdonkeren

Om die reden wil ik niet

In het voetspoor van de troosteloze treden

Aangezien zij mij haar genegenheid schenkt

Zij die mij door waarachtige liefde

Lange tijd leed veroorzaakte.

[27] VI
De blitscap sonder rouwe entfeit

‘E blitscap sonder rouwe entfeit

bit eren, h is rike.

dat herte da der rouwe in steit,

dat levet jamerlike.

5 h is edele ende vroet:

w bit eren kan gemren

sine blitscap, dat is goet,’

Die scone die mich singen doet,

sie sal mich spreken leren

10 daer ave dat ich minen moet

niet wale ne kan gekeren,

sie is edele ende vroet:

w bit eren kan gemren

here blitscap, dat is goet.

Die blijdschap zonder rouw ontvangt

Maar eer, hij is rijk.

Dat hart daar de rouw in staat,

Dat leeft jammerlijk.

Hij is edel en verstandig:

Wie op betere eer kan vermeerderen

Zijn blijdschap, dat is goed,’

De schone die me zingen doet,

Ze zal me spreken leren

Waarvan dat ik mijn gemoed

Niet goed nee kan keren,

Ze is edel en verstandig:

Wie betere eer kan vermeerderen

Haar blijdschap, dat is goed.

Wie van liefde doorstraald wordt zonder verdriet

En dit zonder aan zijn waardigheid iets te kort te doen, zo iemand is rijk

Een hart dat door droefheid overschaduwd is

Verkeert in deerniswekkende toestand

Diegene is wijs en edel (stijgt in zedelijke en verstandelijke waarde)

Die op de juiste wijze kan vermeerderen

Zijn blijdschap. Dat is de ware zede en zedelijkheid

De schone Vrouwe die mij tot zingen noopt (de melodie)

Zij zal mij leren spreken (de inhoud van het gesprokene)

Daarover nl. dat ik mijn binnenste

Bezwaarlijk kan veranderen

Zij is van hoog zedelijk gehalte en verstandelijk begaafd

Wie iets kan toevoegen aan haar vreugde, verricht iets van uitzonderlijke waarde.

[28] VII
We wale gedienen ende erbeiden mach

W wale gedienen ende erbeiden mach,

deme ergeit et wale te spoede.

daer ane gedachte ich manegen dach.

Got weit, sint ich sie aller erest gesach,

5 ich diende here bit suliken moede

dat ich twivels niene geplach.

lonet michճ die goede,

wir tw bedriegen onse hoede

Ware ich onblide sint Դ mich also steit,

10 dat ware onrecht ende wonder,

want al miin leit te lieve ergeit.

die minne is die miin herte al ombeveit.

da ne is negeine dompheit onder,

mare blitscap die den rouwe sleit.

15 des bin ich di gesonder

rouwe is mich ie lanc onkonder.

Wie goed dienen en arbeiden mag,

Die vergaat het wel tot voorspoed.

Daaraan dacht ik menige dag.

God weet sinds ik je allereerst zag,

Ik diende haar met zo'n gemoed

Dat ik twijfels niet had

Beloont het me te goede,

Waarom we bedreigen onze hoede

Was ik droevig sinds het me alzo staat,

Dat was onterecht en wonderlijk,

Wamt al mijn leed tot liefde vergaat

De minne is die mijn hart al omvangt.

Daar nee is geen domheid onder

Maar blijdschap die de rouw verslijt

Dus ben ik gezonder

Rouw is me al lang onbekend.

Wie de kunst verstaat van dienen en toegewijde arbeid

Hem lacht een gelukkige uitkomst tegen

Daar heb ik heel vaak over nagedacht

God is mijn getuige dat ik haar met hart en ziel was toegedaan vanaf het ogenblik, dat ik haar voor het eerst ontmoette

Nooit verkeerde ik in twijfel

Indien de Beminde mijn diensten honoreert

Zullen wij samen de bewaking om de tuin leiden

Als ik terneergeslagen ware nu ik er zo fijn voorsta

Zou dat ongelooflijk en zonderling zijn

Immers al mijn leed is omgetoverd in liefdevolle vreugde

Heel mijn binnenste is in beslag genomen door de liefde

Daar schuilt geen onverstand tussen

Slechts blijdschap domineert, waarvoor verdriet het veld ruimt

Dientengevolge blaak ik van vreugde om U

Hoe langer hoe meer zijn kommer en droefheid onbekend aan mij.

[29] VIII
So we der minnen is so vroet

So w der minnen is so vroet

dat h der minnen dienen kan,

ende h dore minne pine doet,

d is ein vele minnesalech man.

5 van minnen komet allet goet,

die minne maket reinen moet,

wat solde ich ane minne dan?

Die scone minne ich ane wanc,

ich weit wale here minne is claer.

10 of mine minne let velsche ein cranc,

so ne wirt ouch nimmer minne waer.

ich segge here miner minnen danc,

bi here minnen steit miin sanc.

h is domp deme minne dunket swaer.

Zo wie van de minne is zo verstandig

Dat hij de minne dienen kan,

En hij voor de minne werk doet,

Die is een veel minne zalig man.

Van minne komt alle goeds,

De minne maakt rein gemoed,

Wat zou ik zonder minne dan?

Die mooie bemin ik zonder twijfel,

Ik weet wel haar minne is zuiver.

Als mijn minne ligt vals en zwak,

Dat nee wordt ook nimmer minne waar.

Ik zeg hier mijn minne dank,

Aan haar staat mijn gezang.

Hij is dom die de minne denkt zwaar.

Wie ten aanzien van de Minne zijn verstand gebruikt

Zodanig dat hij zich in dienst van de liefde kan stellen

En hij omwille van de Minne zijn krachten inzet

Dat is een minnaar die men in hoge mate gelukkig mag prijzen

Uit liefde vloeit alle goeds voort

Minne zuivert hart en zinnen

Wat zou ik dus zonder liefde beginnen?

Zonder twijfel heb ik de Schone lief

Ik weet beslist dat haar liefde puur is

Als men meent dat mijn Minne door een smet verdonkerd wordt, dan hoeven we over pure liefde niet te praten

Ik betuig mijn dankbaarheid tegenover haar liefde

Daaruit ontspruiten mijn minnezangen

Wie liefde aanvoelt als een last, met zo iemand drijf ik de spot.

[30] IX
Got sende here te moede

Got sende here te moede

dat sie et meine te goede,

want ich vele gerne behoede

dat ich here spreke iet leide

5 ende immer van here gescheide.

mich binden vaste die eide,

minne ende trouwe beide:

des vorchte ich sie alse dat kint die roede.

God zendt tot haar gemoed

Dat ze het mij vergoedt,

Want ik zeer graag behoed

Dat ik tot haar spreek iets leed

En immer van haar scheidt.

Me vastbinden aan de eed,

Minne en trouw beide:

Dat vrees ik van haar zoals het kind de roede.

God verlichte haar binnenste zo

Dat zij een en al welwillendheid moge wezen

Tot iedere prijs wil ik immers voorkomen

Dat ik woorden tot haar richt die pijnlijk zijn (krenkend)

Een scheiding teweeg zouden kunnen brengen

Door dure eden voel ik mij met haar verbonden

Zowel banden van trouw als van liefde

Derhalve ben ik voor haar beducht zoals een kind voor de roede. (De lezer ziet de twinkeling in de ogen van de humoristische Veldeken)

[31] X

Sie dede mich, doe sie michճ onde

Sie dede mich, doe sie michճ onde,

vele te lieve ende ouch te goede,

dat ich noch te maneger stonden

singe also michճ wirt te moede.

5 sint ich sach dat sie die hoede

also wale bedriegen konde

alse der hase doet den wint,

so ne gesorge ich nimmer sint

ombe mines anen dochterkint.

10 Gerne hedde ich mit here gemeine

dusent marke waer ich wolde

ende ein scriin vol edeler steine,

wale geworcht van roden golde,

dan ich van here wesen solde

15 verre, siec ende arm ende eine.

des sal sie siin vele gewis

ende vele wale gedenken dis

dat dat die waerheit ane mich is.

Ze deed me toen ze me gunde

Veel liefde en ook goedheid,

Zodat ik nog te menige stonde

Zing alzo het me te gemoed wordt.

Sinds ik zag dat ze de hoede

Alzo goed bedriegen kon

Zoals de haas doet de windhond,

Zo nee bezorg ik nimmer sinds

Om mij aan een kleindochter.

Graag had ik met haar gemeen

Duizend marken waar ik wou

En een schrijn vol edele stenen,

Goed gemaakt van gepolijst goud

Dan ik van haar wezen zou

Ver, ziek en arm en eenzaam.

Dus zal ze zijn veel zekerder

En zeer goed bedenken dit

Dat de waarheid aan mij is.

Toen ik in haar gunst stond, genoot ik

Zowel van haar goedheid als haar liefde

Veelvuldig klinkt dit nog door in mijn liederen

Telkens als mijn gemoed volloopt (mijn hart me zulks ingeeft) of: als ik in de gewenste stemming geraak

Vanaf het moment dat ik kon vaststellen dat zij de bewaking

Zand in de ogen strooide

Gelijkerwijs als de snelle haas de windhond om de tuin leidt

Zo voel ik geen bekommernis noch vroeg noch laat

Omwille van de kleindochter van haar grootmoeder. (Een schertsende aanduiding van de geliefde)

Graag zou ik met haar gemeenschappelijk bezitten

Duizend markstukken op een zelfgekozen plek

Als ook een schrijn gevuld met kostbare stenen

Uitstekend gegoten en versierd in het allerbeste goud

Dit zou ik verkiezen boven een scheiding van haar.

Eenzaam, ver weg, arm en door een minnekwaal gekweld

Daar kan zij absoluut verzekerd van zijn

En herhaaldelijk in haar herinnering roepen

Dat ik hieromtrent volkomen de waarheid spreek.

[32] XI
Het hebben die kalde nechte gedaen

Het hebben die kalde nechte gedaen

dat die louvere ane der linden

winterlike vale staen.

der minnen hadde ich goeden waen

5 ende weit es nu ein lieve ende:

dat ‘t mich ten beste sal ergaen

da ich die minne goede vinde

ende ich mich here al onderwinde.

Het hebben de koude nachten gedaan

Dat het lover aan de linden

In de winter vaal staan

Van de minne had ik goede waan

En weet het is een lieflijk einde:

Dat het me te beste zal vergaan

Dat ik de minne goed vindt

En ik me haar al onderwindt.

De kille winternachten zijn schuld

Aan het verflensen en verdorren van het najaars gebladerte van de lindebomen

Wat de liefde betreft, koesterde ik gegronde hoop

Een fijne afloop, daar ben ik nu wel zeker van (Ende wordt vermoedelijk uitgesproken als inde)

Alles is naar wens verlopen

Het bijvoeglijk naamwoord goede is achter het zelfstandig naamwoord geplaatst

Here kan zowel op Minne als op Vereerde slaan. Zich onderwinden = iets op zich nemen; iets ondernemen.

[33] XII
In den tiden dat die rosen

In den tiden dat die rosen

tounen manech scone blat,

so vloeket men den blidelosen

die wroegere siin ane maneger stat,

5 want sie der minnen sun gehat

ende den minneren gerne nosen.

van den bosen moete Got ons losen!

Men darf den bosen niewet vloeken.

hen wirt dicke onsachte w,

10 want sie warden ende loeken

alse d sprenket in den sn.

des siin sie vele die mere gev.

doch ne darf es nieman roeken,

want sie soeken peren op den boeken.

In die tijden dat de rozen

Tonen mogen hun mooie blaadjes,

Dan vervloekt men die niet blijde zijn

Die wroegen zich op vele plaatsen

Want ze de minne zijn gehaat

En de minne graag beschadigen.

Van die boze moet God ons lozen!

Men behoeft te boze niet te vervloeken

Zij worden vaak hard gepijnigd,

Want ze wachten en kijken

Als die zoekt in de sneeuw.

Dus zijn er veel meer die meer gevaarlijk

Toch nee zal het niemand wat schelen,

Want ze zoeken peren op de beuken.

In het jaargetij dat de rozen

Heel veel fijne bloemblaadjes laten ontluiken

Verwenst men de lieden die geen blijdschap kennen

Degenen die veelvuldig verraad plegen tegenover geliefden

Immers zij zijn vervuld van haat tegen de Minne

Het liefst berokkenen zij het minnende kwaad

God moge ons verlossen van de boosaard

Vervloeken moet men de boosaardige niet

(Minderwaardige) verraders ondervinden vaak pijnlijke gevoelens

Zij beloeren en bespieden (vanuit hun schuilhoeken)

Als iemand die strikken spant onder een sneeuwtapijt (om vogels te vangen)

En volgende: Versta deze regels aldus: Ze doen dit op een verkeerd gekozen tijdstip, daar de kramsvogel (d.i. de z.g. dubbele lijster) dan niet te vangen is

Maar wat deert ons dat? De gevolgen zijn nihil, net als bij diegenen die menen peren van beukebomen te kunnen plukken! (Deze volkswijsheid beduidt: zo’n tijdverdrijf is zinloos)

gev, of gevee d.w.z. vijandig gezind jegens, gevee = samentrekking van gevede (substantief), = haat, vijandschap.

[34] XIII
So we den vrouwen settet hoede

So w den vrouwen settet hoede,

d doet dat ovele dicke steit.

vele manech man d dreget die roede

da h sich selven mede sleit.

5 so w ten bosen seden veit,

d geit vele dicke onvro bit irren moede.

des ne pleget niet der wise ende vroede.

Zo wie de vrouwen zet hoede,

Die doet dat noodlot vaak tegenstaan

Vele menige mannen die dragen de roede

Waarmee ze zichzelf slaan

Zo wie tot die boze zede aanvangt (1)

Die gaat vaak niet blijde en met geërgerd gemoed

Dus nee hij pleegt het niet zoals de wijze en verstandige.

Diegene die vrouwen bespiedt (of daartoe opdracht geeft)

die gaat te werk zodat hem dit duur te staan komt

menigeen hanteert de roe

wanneer hij zichzelf tuchtigt

Zo iemand verkeert heel vaak in een afschuwelijke stemming (denk aan onze archaïstische formule: in arren moede verbrijzelde hij de prachtige vaas)
Men kan ook vertalen: hij begeeft zich op een dwaalspoor, hij is ten prooi aan een diepe ontstemming.

Wie wijsheid bezit en zijn verstand gebruikt, zal zich daar niet aan overgeven.

(1) veit hoort bij het werkwoord vaen = vangen, erin laten lopen. Versta degene die zich onledig houdt met onwaardige praktijken.

[35] XIV
Die tiit die is erclaret wale

Die tiit die is erclaret wale,

des ne is iedoch die werelt niet,

want sie droeve is ende vale

d te rechte sie besiet.

5 die here volgen die ergien

dat sie bose ie lanc so mere,

want sie der minnen ave tien

die here dienden wilen ere.

De tijd is goed opgehelderd

Dus nee, het is toch in de wereld niet,

Want die is droevig en vaal

Die het goed beziet.

De heren volgen en bekennen

Dat ze het boze hoe langer hoe meer

Want ze de minne er vanaf trekken

Die heren dienden haar wijlen eerder.

’t Weer is schitterend. Helder is het licht

Met de wereld is het evenwel niet zo gesteld, integendeel

Er heerst duisternis, het ziet er droevig uit

Wie dit nauwlettend gadeslaat

Zij die dat toegeven, ermee akkoord gaan (rechtsgeldig verklaren)

‘Wij tonen door hun houding, dat de samenleving aldoor dieper zinkt. Immers diegenen die voorheen de waarachtige Minne dienden, laten haar thans los.

[36] XV
Die werelt is der lichtecheide

Die werelt is der lichtecheide

al te roemelike balt.

harde cranc is here geleide,

dat der minnen doet gewalt.

5 die loosheit die men wilen scalt,

die is versoenet over al.

bose seden werden alt,

dat ons lange weren sal.

De wereld is een lichtzinnigheid

Al te pralend zeker

Erg zwak in haar geleide,

Dat de minne doet geweld

De loosheid (ontrouw) die men wijlen uitschold,

Die is verzoend overal.

Boze zeden worden het al,

Dat ons lang duren zal.

De gemeenschap toont een lichtzinnigheid (zedeloosheid)

Is grenzeloos luchthartig

De samenleving biedt aan de waarachtige Minne slechts een zwakke bescherming

Doet haar geweld aan (verstoort de bestaande rechtsorde)

De losse zeden die eertijds scherp gegispt werden

Zijn alom aanvaard alsof het zo behoort

Afkeurenswaardige mores krijgen een lange levensduur

Dit wordt een blijvende toestand.

[37] XVI
Des ben ich getroost die mere

Des bin ich getroost die mere

dat die nidegen mich niden.

niit ende alle bose lere

moete hen dat herte sniden

5 dat sie sterven des di ere.

ich wille leven bit den bliden,

de here tiit in bliden liden.

ich ne wille dore here niden

mine blitscap niewet miden.

Dus ben ik getroost te meer

Dat de nijdigaards me benijden

Nijd en alle boze leer

Moet hen dat hart snijden

Zodat ze sterven des te eerder.

Ik wil leven bij de blijden,

De hun tijd in blijdschap lijden.

Ik nee wil door hun nijd

Mijn blijdschap niet vermijden.

Ik heb mij erbij neergelegd

Dat de afgunstige mij benijden

Nijd en alle boosaardigheid

Moge deze lieden in ‘t hart treffen (verwonden, met kommer vervullen)

Zodanig dat zij er het leven bij inschieten

Ik wil daarentegen opgeruimd leven

Met allen die de blijdschap boven alles stellen

Door hun afgunst verkies ik niet

Mijn vreugde op te geven.

[38] XVII
Doe men der rechter minnen plach

Doe men der rechter minnen plach,

doe plach men ouch der eren.

nu mag men beide nacht ende dach

die bose seden leren.

5 w dit nu siet ende dat doe sach,

ow! wat d nu clagen mach!

ondoget wele sich meren,

doget sich verkeren

Die man siin nu niewet vroet

10 dat sie die vrouwen schelden.

ouch siin sie daer integen goet

dat sieմ hen wale gelden.

so w dat schildet, d misdoet

da h sich bi genren moet.

15 die proeven selve melden,

die gedien selden.

Toen men de echte minne plag

Toen plag men ook de eer.

Nu mag men beide nacht en dag

De boze zeden leren

Wie dit nu ziet en dat toen zag,

O wee! Wat die nu klagen mag!

Ondeugd wil zich vermeerderen,

Deugd zich veranderen

De mannen zijn nu niet zo verstandig

Dat ze de vrouwen uitschelden

Ook zijn ze daartegen goed

Dat ze het hen wel vergelden

Zo wie er scheldt die misdoet

Dat hij zichzelf onderhouden moet

Dit bewijs zelf melden,

Dat dient zelden.

Toen men gewoon was zich aan de pure Minne te wijden

‘Toen gold de vaste regel zich aan de eer te hechten

Thans kan men aldoor

Ontaarde zeden leren

Wie beide facetten beschouwt

Ach! Hoe mag zo iemand thans een klaaglied aanheffen

Zedenverval wil zich per se uitbreiden

Deugdbeoefening is zoek (ontspoord)

Niets is erover van mannelijke vriendschap

De mannen beschimpen de vrouwen

Daarentegen zien wij de voortreffelijkheid van de vrouwen (zij staan boven de laster van de mannen)

Hij die zich aan beschimping schuldig maakt

Berokkent schade aan datgene, waar zijn existentie van afhangt

Er zijn ruimschoots bewijzen aan te voeren, dat een waardige zelfverdediging van de vrouwen, hun zelfrespect voor de man een levenssteun betekent. De vrouw is voor hem een levensbron. Gedijen zonder haar is uitgesloten. Haar besmeuren staat gelijk met eigen nest bevuilen.

[39] XVIII
Die noch niene siin verwonnen

Die noch niene siin verwonnen

van minnen also ich nu bin,

die ne mogen noch ne konnen

5 niet wale gemerken minen sin.

ich hebbe minne al da begonnen

da mine minne schinet min

dan der mane bi der sonnen.

Die minne bidde ich ende mane,

die mich hevet verwonnen al,

10 dat sie die scone daer toe span

dat sie mere miin geval.

want geschiet mich alse den swanen

d singet alser sterven sal,

sie verluset te vele daer ane.

Die nog niet zijn overwonnen

Van de minne zoals ik nu ben,

Die nee mogen nog nee kunnen

Niet goed merken mijn zin.

Ik ben minne aldaar begonnen

Daar mijn minne schijnt minder

Dan de maan bij de zon

De minne bid ik en vermaan,

Dat me heeft overwonnen geheel,

Dat ze de mooie daartoe spant

Dat ze vermeerdert mijn welgeval

Want geschiedt me zoals de zwaan

Die zingt als het sterven zal,

Ze verliest te veel daaraan.

Zij die nog nooit overwonnen
Zijn door de Liefde, zoals nu met mij het geval is

Die zijn niet in staat noch bij machte

Mijn gemoedstoestand te onderkennen

Mijn liefde heeft een aanvang genomen

Mijn Minne legt het af

Als ik ze vergelijk bij de bron van het licht, nl. de zon, waaraan de maan haar glans ontleent, vgl. lied III

Ik smeek en bezweer mijn liefde

Die totaal over mij heeft gezegevierd

Dat ze de Geliefde ertoe verleide (brengt)

Mijn geluk te vermeerderen

Immers indien het mij vergaat als de zwaan

Die een afscheidslied zingt alvorens te sterven

Dan betekent dat voor de Minne een al te ernstig verlies. (wie zou de Liefde met liederen zo bezingen als hij het gedaan heeft)

[40] XIX
Die minne die dwanc Salomone

Die minne die dwanc Salomone,

d was der aller wiiste man

d ie gedroech koninges crone.

wie mochte ich mich erweren dan

5 sie ne dwonge ouch mich geweldechlike

sint dat sie suliken man verwan

d was so wise ende ouch so rike?

den solt hebbe ich van here te lone.

De minne die bedwong Salomon

Die was de aller wijste man

Die ooit droeg koningskroon.

Hoe kan ik me verweren dan

Ze nee dwong ook mij geweldig

Sinds dat ze zo’n man overwon

Die was zo wijs en ook zo rijk?

Dat zal ik van haar te loon hebben.

De liefde had koning Salomon volkomen in haar macht

Nochtans was hij de man met een fabelachtige wijsheid

De wijste man die een koningskroon droeg

Hoe zou ik (gewone sterveling) mij dan te weer stellen

Ook mij overmeesterde zij volledig

Nadat ze weleer een man van zodanige importantie overwonnen had

Een vorst met onmetelijke rijkdom en onvoorstelbare wijsheid

‘Haar liefdesloon ben ik deelachtig.

[41] XX
Die da horen minen sanc

Die da horen minen sanc,

ich wille dat sie mich’s weten danc

stadelike ende ane wanc.

die ie geminden ofte noch minnen,

5 die siin blide in manegen sinnen.

des die dombe niene beginnen,

want sie die minne niene dwanc

noch here herte ne rachte binnen.

Die daar hoort mijn gezang,

Ik wil dat ze me weten dank

Steeds en zonder twijfel

Die ooit beminde of nog bemint,

Die zijn blijde in menige zin.

Dus de domme niet beginnen

Want ze de minne niet dwong

Nog hun hart niet raakte binnen.

Zij die luisteren naar mijn liederen

Van hunnentwege verwacht ik erkentelijkheid

Onverpoosd en zonder aarzeling

Degenen die ooit liefhadden of alsnog beminnen

Die verkeren in een toestand van blijdschap in ieder opzicht

Wie door domheid verblind zijn hebben daar geen weet van

Zij hebben nooit het juk van de Liefde gekend

Nimmer werd hun hart diep getroffen. (door een minnestraal)

[42] XXI
In den aprillen

In den aprillen

so die bloemen springen,

so louven die linden

ende groenen die boeken,

5 so heven bit willen

die vogele here singen,

sint sie minne vinden

al da sie se soeken

ane heren genoot,

10 want here blitscap is groot

der mich niene verdroot,

want sie swegen al den winter stille

Doe sie ane den risen

die bloemen gesagen

15 bi den bladen springen

doe waren sie rike

here manechfalder wisen

der sie wilen plagen.

sie hoeven here singen

[43] 20 lude ende vrolike,

nedere ende ho.

miin moet steit ouch also

dat ich wille wesen vro.

recht is dat ich miin gelucke prise.

25 Mochte ich erwerven

miner vrouwen hulde!

konde ich die gesoeken

alse here wale getame!

ich sal noch verderven

30 al dore mine sculde,

sie ne wolde geroeken

dat sie van mich name

boete ane doot

op genade ende dore noot,

35 want et Got niene geboot

dat negein man gerne solde sterven.

In april

Zo de bloemen ontspringen,

Zo met loof de linden

En groenen de beuken,

Zo verheffen uit hun wil

De vogels hun zingen,

Sinds ze minne vinden

Al daar die ze zoeken

Van hun gezel (echtgenoot)

Want hun blijdschap is groot

Dat me niet verdroot,

Want ze zwegen de hele winter stil

Toen ze aan de twijgen

De bloemen zagen

Bij de bladeren ontspringen

Toen waren ze rijk

Hun menigvuldige wijzen

Die ze wijlen plagen.

Ze hieven hun zingen aan

Luid en vrolijk,

Laag en hoog.

Mijn gemoed staat ook alzo

Dat ik wil wezen vrolijk.

Echt is dat ik mijn geluk prijs.

Mocht ik verwerven

Mijn vrouwe hulde!

Kon ik die zoeken

Zoals hier wel betaamt!

Ik zal nog bederven

Al door mijn schuld

Ze nee wilde verwaardigen

Dat ze van mij nam

Boete van de dood

Op genade en door nood,

Want het God niet gebood

Da nee geen man graag zou sterven.

In de lentemaand

Als de bloesems ontluiken

Krijgen de lindebomen loof

De beuken beginnen uit te lopen (groen te worden)

De vogels heffen uit vrije aandrang hun gekweel aan

Vanaf het ogenblik dat ze liefde vinden

Daar waar ze die zoeken

Bij hun soortgenoten

Want hun vreugde is uitbundig

Die ik lang heb moeten derven

Tijdens de wintermaanden was elk geluid verstomd

Vanaf het moment dat ze aan de bloeiende ooftbomen de blaadjes zagen uitbotten

Voelden zij zich blij gestemd

In velerlei opzicht

Zoals ze eertijds gewoon waren

Hun liedjes hieven ze aan

Hoog en laag, heel vrolijk

Mijn gemoed is net zo gedisponeerd

Ook ik wil blij gestemd zijn

‘t Is rechtmatig dat ik mijn geluk prijs

Kon ik toch maar de gunst van mijn Vereerde verwerven

Was ik maar in staat er naar te dingen

Zoals ‘t betamelijk zou zijn in haar oog (overeenkomstig haar wil en opvatting)

Ik zal beslist ten onder gaan

Door eigen schuldbesef (t.o.v. haar)

Indien zij zich niet zou willen verwaardigen

Mijnerzijds te aanvaarden

Een lichtere straf dan de terdoodveroordeling

Door de genade die ik mag verhopen en noodgedwongen

Immers, nooit heeft God geordonneerd dat enig man met plezier naar de dood zou verlangen.

[44] XXII
Het doen die vogele wale schiin

Het doen die vogele wale schiij

dat sie die boume sien gebloet.

here sanc d maket mich den moet so goet

dat ich bin vro noch trurech niene kan siin.

5 Got ere sie die mich dat doet

also verre al over Riin,

dat mich die sorgen siin geboet

al da miin lief sich verellenden moet.

Het laten de vogels goed zien

Dat ze de bomen zien in bloei.

Hun zang die maakt me het gemoed zo goed

Dat ik ben vrolijk en treurig niet kan zijn

God eert ze die mij dat doet

Alzo ver al over de Rijn,

Dat van mij de zorgen zijn voldaan

Al daar mijn lief zich in ballingschap (ellendig voelen) moet.

Onmisbaar tonen de vogels

Dat ze de bomen in bloei zien staan

Hun gekweel werkt zo innig op mijn gemoed

Dat ik blij gestemd moet zijn en derhalve voor treurigheid geenszins plaats is.

Moge God eer betonen aan haar die mijn binnenste zo vreugdevol stemt

De vereerde, eindeloos ver aan gene zijde van de Rijn (‘na prinses absente,’

Niet langer ga ik gebukt onder zorgen

Terwijl mijn Geliefde ginds in ballingschap leeft.

[45] XXIII
Scone wort bit soeten sange

Scone wort bit soeten sange

troosten dicke swaren moet.

die mach men gerne halden lange,

want sie siin ons altoos goet.

5 ich singe bit vele droeven moede

dore die scone ende die goede.

op heren troost ich wilen sanc:

sie hevet mich mistroost, des is te lanc.

Here stonde bat dat sie mich trooste

10 dan ich dore sie gelage doot,

want sie mich wilen ere erlooste

uut maneger angestliker noot.

alse sieմ geboetet, ich bin here dode,

mare iedoch so sterve ich node.

15 hebbe ich ane here noch goeden troost,

ich sal van allen sorgen siin erloost.

Mooie woorden met liefelijke zang

Vertroosten vaak een zwaar gemoed.

Die mag men graag houden lang,

Want ze zijn ons altijd goed.

Ik zing het veel droevig gemoed

Door die schone en die goede.

Op haar troost ik wijlen zong:

Ze heeft me mistroost, dat is te lang.

Haar stond beter dat ze me troostte

Dan ik door haar lag dood,

Want ze me wijlen eer verloste

Uit menige angstige nood.

Als ze het gebood, ik ben haar dode,

Maar toch zo sterf ik node.

Heb ik aan haar nog goede troost,

Ik zal van alle zorgen zijn verlost.

Welgekozen woorden, gepaard met een zoete melodie

Schenken vaak troost aan een bezwaard gemoed

Die kan men graag lange tijd in de gedachte bewaren

Want wij vinden er baat bij

Ik zing heel erg terneergeslagen

Door de houding van de Schone die zo goedhartig is

Weleer zong ik in de hoop op haar troost

Evenwel ik kreeg het tegendeel van troost (ze deed me vertwijfelen), over mijn streven uitweiden zou mij te ver voeren

Verre ware te verkiezen door haar getroost te worden

Dan dat ik door haar wangunst het leven zou verliezen

Indertijd heeft ze mij krachtdadig hulp verleend

Onder aller moeilijkste omstandigheden

Zou zij ‘t bevelen, zo ben ik a.h.w. haar levenloos bezit

Sterven is evenwel het laatste dat ik verlang

Indien ik haar helende, helpende hulde verwerf, waardoor vertroosting mij te beurt valt

Zo zal ik opgelucht zijn en alle zorgen zullen van mij afvallen.

[46] XXIV
Alse die vogele blidelike
Der scone somer geit ons ane

Alse die vogele blidelike

singende den somer entfaen

ende der walt is louves rike

ende die bloemen scone staen,

5 so is der winter al vergaen.

recht is dat ich dare wike

da miin herte stadelike

van minnen ie was onderdaen.

Der scone somer geit ons ane,

des is vele manech vogel blide,

want sie vrouwen sich te stride

den sconen tiit vele wale te entfane.

5 recht is jaerlanc dat der hare

wenke den vele suten winden:

ich bin worden wale geware

nouwes louves ane der linden.

Als de vogels blijde

Zingend de zomer ontvangen

En het woud is rijk van loof

En de bloemen mooi staan,

Dan is de winter geheel vergaan.

Recht is het dat ik daarheen wijk

Daar mijn hart steeds

Van minnen ooit was onderdanig,

De mooie zomer gaat ons aan,

Dus zijn vele vogels blijde,

Want ze verheugen zich te strijden

De mooie tijd zeer goed te ontvangen.

Recht is gedurende dat de arend

Lonkt naar de vele zuidelijke winden:

Ik ben het wel geworden gewaar

Nieuw loof aan de linden.

Wanneer de vogeltjes vol blijdschap

Met hun liedjes de zomer begroeten

En het bos een en al loof is

En de bloemen een kleurrijk tapijt vormen

Dan is het leed van de winter totaal geleden

Het is volkomen juist dat ik mij daarheen begeef (en onderdanig ben)

Waar mijn hart standvastig en aldoor

Onderworpen was aan de Minne

De heerlijke zomer is aangebroken

Dientengevolge zijn veel vogels blij gestemd

Want ze verheugen zich om strijd

Teneinde het fijne jaargetij feestelijk te begroeten

’t Is normaal, dat in dit seizoen de arend,

De zachte, zoele zuidenwind uitnodigt

Onmiskenbaar toont zich aan mijn oog

Nieuw gebladerte aan de lindebomen.

[47] XXV
Men seget vorwaer nu manech jaer

Men seget vorwaer nu manech jaer,

die wiif die haten grawe haer.

dat is mich swaer

ende is here mispriis

5 die liever hebben heren amiis

domp dan wiis.

Des mere noch min dat ich gra bin,

ich hate ane wiven cranken sin,

die nouwe tin

10 nemen vore alt golt.

sie gien sie siin den jongen holt

dore ongedolt.

Men zegt voor waar nu menig jaar,

De wijven die haten grauw haar

Dat is me zwaar

En is hen misprezen

Die liever hebben hun geliefde

Dom dan wijs.

Dus min of meer dat ik grauw ben,

Ik haat aan wijven zwakke zin (geest)

Die nieuw tin

Nemen voor oud goud.

Ze belijden ze zijn de jongeren behoudt

Door ongeduld.

Men houdt staande al jarenlang

Dat vrouwen een grondige afkeer hebben van grijze haren

Dat drukt mij ter neer

En ik vind dit van haar een smadelijke bejegening

Dit is het soort vrouwen die er vrienden op na houden die gespeend zijn van verstand en door domheid uitmunten

Om die reden juist, niet vanwege mijn grijze haren, haat ik de afwezigheid van een gezond oordeel bij deze vrouwen

Immers zij stellen nieuw tin boven oud (gedegen) goud

Ze erkennen dat ze genegenheid koesteren voor jongelui

ten gevolge van hun hevige drang tot liefde. (gebrek aan geduld)

Zie verder: volkoomen.nl