Godevaert metten baerde
Over Godevaert metten baerde
Godfried met de baard die in het krijt of strijdperk een verrader versloeg, verder van zijn kindsheid, maar meer van zijn latere tijd toen hij in gevecht was met de Mohammedanen. Door; Nico Koomen.
[1ra] [Godevaert metten baerde] Die om h[aer] qua[m] so sere Van minnen sneet hi vore haer doe Oec so diende hi vore haer toe Heinric van assche ende boudewijn mede Want het was altoes hare sede Die wile dat godeuaert dus sneet Dien die minne was so heet Dat met hem ghinc al vten spele Op die magher sacht hi so vele Maer dat en was gheen [b...] Hi en wouds hem verlaten [...] Nv siet wale godeuaert [...] Wat ghi loghent [o.....] Dats al[re gh.........] D[oe] peinsde hi in sinen [...] [Wat] hi [he..........] Dat onlanghe [.a]ch[.....] Hets beter dat ict he[n...] Dan ict langher [a......] ]1va] [...] salne bespien [Ende] sijn vader mede [... h]em draghen nidechede [Doe was] ghegaen godeuaert [In die ca]mere daer die maget waert [... hi] hare cameniere [... hi] hiet si sciere [...] so dede die maghet [... a]lder best behaghet [...] haer ende sat neder [1vb] Doen bedrofde he[m] die ionchere Dat der maghet deerde sere Ende seide ionchere ware bi Eest dat ghi so berespet mi Dat ic loech omme uwen snede Sijt seker dat ics niet en dede Om ander saken dan ic woude Dat ic te talen comen soude Ic segt v al eest scande Dat in al mijns vader lande [2ra] Ende vertelden hem al dat Daer die soene op soude wesen Die keiser andwerde te desen Ghi heren hoert ende verstaet Soude dat wesen wel v raet Dat ic dese soene liet ghescien Ghi segt ic mocht wel doen in dien Dat hare daer ic gherne af name Ghedaen es so langhe blame Nv alse hi hem ontsie [2rb] Datter nieme[n] en da[r el] Want hi was verraderre fel Ende oec was godeuaert die ionchere Ghemint van alden lieden sere Ende bouen al oec sekerlike Van skeisers sone henrike Diene sonderlinghe minde Sint dat hine ierste kinde Die .ij. die daer inden crite staen Ende hen sere onderslaen [2va] D[aer] hi hem ene steke met gaf In sine borst daer hine mede Op die erde steruen dede Doen loefde boudewijn onsen here Dine ghehouden hadde in dere Doen vragede hi den keiser saen Of hire ghenoch toe hadde ghedaen Die keiser seide hi waert q[uit]e Doen warp hi witolne vten crite Doen so keerde boudewijn [2vb] Tote biden daghe lach hi daer Doen nam hi orlof daer naer Ende es heimeliken ghekeert wt Sonder te maken enech gheluut Ende es ter herberghen comen Nv hebben dit sine viande vernomen Diere na spieden nacht ende dach Deen was de graue van bacherach Ende sijn brueder dabt van woude Diet herde node helen soude |
[1ra] [Godfried met de baard] Die om haar kwam zo zeer Van minnen sneed hij voor haar toen Ook zo diende hij voor haar toe Hendrik van Assche en Boudewijn mede Want het was altijd haar zede De tijd dat Godfried aldus sneed Die van de minne was zo heet Dat het met hem geheel gedaan was Op die maagd zag hij zo veel Maar dat was geen [b...] Hij wilde hem verlaten [...] Nu ziet goed Godfried [...] Wat ge loochent [o.....] Dat is aller gh.........] Toen peinsde hij in zijn zin [...] Wat hij [he..........] Dat kort geleden [.ach[.....] Het is beter dat ik hen...] Dan dat ik het langer [a......] [...] zal hem bespieden En zijn vader mede [... hem dragen nijd Toen was Godfried gegaan In de kamer waar die maagd was [... hij haar kamenier [... hij zei haar snel [...] zo deed die maagd [... aller beste behaagt [...] haar en ze zat neer Toen bedroefde zich de jonkheer Dat de maagd zeer deerde En ze zei, jonkheer is het door mij Dat ge me zo berispt Dat ik lachte om uw snede Wees zeker dat ik het niet deed Dan om een andere zaak dan ik wilde Dat ik te wordt zou komen Ik zegt het u al is het schande Dat in al mijn vadersland En vertelden hem alles dat Daar de verzoening van zou komen De keizer antwoord hierop Gij heren hoort en verstaat Zou d at wel uw raad wezen Dat ik deze verzoening liet geschieden Gij zegt, ik mocht het wel doen in dien Dat haar daar ik graag van vernam Gedaan is zo’n lange schande Nu als hij zich ontziet [2rb] Dat er niemand anders durft Want hij was een felle verrader En ook was Godfried die jonkheer Bemind van alle lieden zeer En bovenal ook zeker Vande zoon van de keizer Hendrik Die hem bijzonder minde Sinds dat hij hem eerst kende Die twee die daar in het krijt staan En ze zich zeer tegen elkaar slaan Daar hij hem een steek mee gaf In zijn borst daar hij hem mede Op de aarde sterven liet Toen beloofde Boudewijn onze heer Die hem gehouden had in de eer Toen vroeg hij de keizer gelijk Of hij er genoeg toe had gedaan De keizer zei, hij was vrij Toen wierp hij zich blij uit het krijt Toen zo keerde Boudewijn Tot de hele dag lag hij daar Toen nam hij verlof daarna En is er heimelijk uit gegaan Zonder enig geluid te maken En is ter herberg gekomen Nu hebben dit zijn vijanden vernomen Die er naar spieden nacht en dag De ene was de graaf van Bacherach En zijn broeder, de abt van Woude Die het erg noden verhelen zouden. |
[Godevaerts kintshede] ]ra] D]ie wae[r] hi [rijt met h....] [V]an alden gonen diere riden [N]e voerer gheen vergoud ghesmide [S]i voerent alle wit van tinne [G]hi sult andere chierheit bekinne [B]i mire wet ne twifelets niet [E]er ghi den hertoghe siet [D]en eidelen jonchere wel gheboren [A]ls dat die conijnc began horen [S]prac hi bi mamette ic bems vroet [U] here es een eidel bloet [S]int hi onthout dustane partye [D]ie conijnc tybaut van arabye [D]ie welke den berech van goude [I]n sijn lijf hadde in sire ghewoude [rb] [...............] viijm. ridders ghewapent wel Elc heift bescreden .j. ors snel Het es werd wel .C. pont Ende bin der seluer stont So es die scare leiden Ende die derde cam ghereiden Doe wonderets den conijnc mere Want waren dene ghetoomt zere Dese waren ghetoomt meer Doe sprac hi ten abt geheer Dat v mamet lonen moete Salic den hertoghe nv ghemoeten REchte waerheit in warer dijnc Sal ic v segghen here conijnc [.............]e [va] Waren hier wel .xm. vieliaerden leden So soude mijn here comen ghereden Die es gheprijst bouen allen prenchen Want hi es de preutste mensche Die men nv ter tijt Soude vinden in de werelt wijt Bin dat si dese tale seiden So sijn die vieliaerden leiden Ende daer naer camen gheuaren Wel .lx. jongher riddaren Die hem voeren onderstek[end]e Mallijc vp anderen sprekende In tekenessen doe ic v weten Datter hem dhertoghe [b]i soude vergheten [vb] [............w..wij.] Want met gode was hi vercoren Eer noit sijn moeder was gebore[n] Sonder galle es hi ende sonder smet[te] Cornubrant sprac bi mamette Here abt ghi prijstene zere Ende in wister ooc min no mere Waer vinden te lachterne an Maer bi den voghet tieruogan Ic wilt hem ware lief Dat icken sonder mijn grief Spreken moeste minen kies Ende ic hem soude dies Berecht doen vppenbare Al vte ende vute wie ic ware |
[Godfrieds kindsheden] Die waar hij rijdt met h....] Van al diegene die er rijden [Neen, voeren geen verguld smeedwerk [Ze voeren het alle wit van tinne Ge zal andere sierlijkheid bekennen Zoals ik weet en nee, twijfel niet [Eer gij de hertog ziet [Die edelen jonkheer goed geboren [Toen dat de koning Began hoorde [Sprak hij, Mohammed ik ben bekend Uw heer is van edel bloed Sinds dat hij zich onthoudt in dusdanige partij [De koning Tybaut van Arabië [Die de berg van goud In zijn lijf had en in zijn geweld [...............] 800 000 ridders goed gewapend Elk heeft een snel paard beschreden Het is wel waard 100 pond En binnen dezelfde tijd Zo is die schaar gegaan En de derde kwam gereden Toen verwonderde het de koning meer Want waren de enen zeer getoomd Deze waren meer getoomd Toen sprak hij tot de abt verlang Dat u Mohammed moet belonen Zal ik de hertog nu ontmoeten Rechte waarheid in ware dingen Zal ik u zeggen heer koning [.............]e [va] Waren hier wel 1 0 000 geringe lieden Zo zou mijn heer komen gereden Die gesprezen is boven alle prinsen Want his is de preutste mens Die men nu ter tijd Zou vinden in de wijde wereld Ondertussen dat ze deze woorden zeiden Zo zijn de geringe gekomen En daarna naar hun kamer gegaan Wel 60 jonge ridders Die zich voeren ondersteken Mal op de anderen spraken In betekenis laat ik u weten Da de hertog er zich bij zou vergeten [............w.. wij.] Want van God was hij uitverkoren Eer hij ooit van zijn moeder was geboren Zonder gal is hij en zonder smet Cornubrant sprak bij Mohamed Heer abt, gij prijst hem te zeer En ik wist het ook min of meer Was er lachen aan te vinden Maar bij de voogd Tieruogan Ik wilde, was het hem lief Dat ik hem zonder mijn grief Spreken moest tot mijn keus En ik zou hem dus Bericht doen openbaar Al geheel wie ik was |
Zie verder volkoomen.nl