Brieven van en aan Wollebrand Geleijnsz de Jonghe

Over Brieven van en aan Wollebrand Geleijnsz de Jonghe

1623 en 1634-1648 naar de reis die hij maakte en terugkomst in 1648. De Alkmaarse wees die commandeur werd van de VOC.

Uit; https://www.regionaalarchiefalkmaar.nl/images/Documenten/Artikelen/transcripties/overige/Wollebrandbrieven.pdf .

Door; Nico Koomen.

Brieven van en aan zijn zaakwaarnemer Cornelis Jansz Baert te Alkmaar en na diens overlijden op 13 mei 1640 aan zijn zaakwaarnemers Jacob Cornelisz Baert en Huybert van der Lijn. Met enige brieven van gezinsleden van Cornelis Jansz Baert, alsmede enige brieven van derden aan laatstgenoemde, 1623, 1634-1648.

Collectie Wollebrand Gelijnsz de Jonghe, inv.nr. 53

Transcriptiewerkgroep Regionaal Archief Alkmaar, 2017.

Inleiding.

Wollebrandt Geleynsz. de Jongh werd 8 januari 1594 in Alkmaar geboren. Hij was de middelste zoon van Geleyn Jansz. en Jannetgen Jans. Zijn oudere broer was Jan Geleynsz, zijn jongere broer Jochum Geleynsz. Zijn ouders stierven toen de jongens nog niet volwassen waren. Zij werden als wezen door hun voogden op 11 december 1611 in de bescherming van de weesmeesters van Alkmaar gesteld. Direct daarna vonden Wollebrandt en Jan een plaats bij de Oost-Indische Compagnie. Wollebrandt was een serieuze jongen en maakte snel carrière. In 1613 vertrok hij als assistent-koopman naar Banda, in 1618 als koopman naar Halmaheira en in 1623 reisde hij naar de Oost als opperkoopman. Hij werd daarna opperhoofd van een kantoor in de omgeving van Mumbai. In 1632 ging hij voor de vierde keer naar India en werd van daaruit directeur van de handel in Perzië, nu Iran. Hij eindigde in 1648 zijn loopbaan als extra-ordinaris Raad van Indië en commandeur van de retourvloot naar het vaderland, uitgebeeld op het schilderij, aanwezig in het Stedelijk Museum. Hij heeft een korte zwarte commandostaf in zijn hand, waarmee hij naar de retourvloot wijst. Hij draagt de medaille, die hem als commandeur verleend is. Tussen de reizen door kwam hij steeds terug naar Alkmaar, dikwijls naar het gezin van een voogd, notaris Jan Cornelis Baerdt, die zijn zaakwaarnemer werd. Als hij in de Oost was, dikwijls vele jaren achter elkaar, werd door het schrijven van brieven het contact onderhouden. Aanvankelijk deed hij dat zelf; hij had een moeilijk handschrift en verbeterde veel. Later had hij schrijvers die de brieven voor hem schreven, maar hij ondertekende ze zelf en voegde dikwijls in de marges flinke schrijfsels toe met vriendschapsgroeten aan vele bekenden. Het moest vaak ‘in haest’ op het laatste moment nog gebeuren, omdat de schepen bijna vertrokken.

Wollebrandt heeft al die jaren zijn correspondentie gekoesterd en bewaard in een kist, die overal mee naar toe ging. Ook zijn boeken en de papieren die nodig waren voor zijn functies bewaarde hij daarin. Omdat Cornelis Jansz. Baerdt en later diens zoon Jacob Baerdt zijn financiële zaken afhandelden, bewaarden ook zij de bieven, zodat veel heen en weer gaande correspondentie bewaard is gebleven.

De brieven zijn geen officiële stukken, maar persoonlijke ervaringen van alle dag. De aanhef is altijd zeer respectvol, daarna wordt, als belangrijkste punt, ieders gezondheid beschreven en dan de belevenissen. Wollebrandt vertelt dat er in de kelder een fles anijswater is ontploft, dat hij trek heeft in een scharretje of een bokking, dat het 40 dagen reizen is naar Agra, een stad in het binnenland van India. Maar het meest opvallend is dat hij verlangt naar de 19 jaar jongere Alewijntje Baerdt, waarmee hij hoopt te trouwen. Hij stuurt stukken damast, zijde en linnen naar huis, waar zij een luxe overrok, een Ԣouwenլ van kan maken, maar verwacht wel een bedankje. En dan ... beschrijft hij zijn teleurstelling als zij met iemand anders is’getrouwd’. Vanuit Alkmaar leest hij op zijn beurt hoe het met de rente gaat, dat Cornelis Jansz. Baerdt last heeft van nierstenen, dat de winter van 1634 - Գ5 zo koud was dat Wollebrandt beslist zou hebben moeten uitzien naar een ‘bijslaap’ om zijn bed te verwarmen, dat de pest slachtoffers maakt, dat er kinderen geboren worden, dat de drooggevallen Schermer verkaveld wordt, enz. enz.

Na Wollebrandt’s dood heeft zijn kist met brieven in de kosterij van de Grote Kerk in Alkmaar een plek gekregen. Daarna is hij naar het stadsarchief gegaan. De brieven die betrekking hebben op de Compagnie zijn uitgeleend aan het Rijksarchief en zijn daar gebleven. De persoonlijke correspondentie ligt nu in het Regionaal Archief Alkmaar’. De taal van de brieven is niet geheel onze taal, maar goed te begrijpen. Het is bijzonder zo dicht bij het wel en wee van een Hollandse familie te zijn, die bijna 400 jaar geleden leefde.

Literatuur.

Lemma van C.W. Bruinvis over Wollebrand Geleynsz de Jongh in het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (NNBW), deel II, 640 en 641.

H.E. van Gelder, ‘Wollebrandt Geleynsz de Jongh,’de Alkmaarder wees’, in: Alkmaarse opstellen (Alkmaar, 1960) 118-147.

De Brieven.

[brief 1]

[N.B. de data en de briefnummers bovenaan de brieven, gezet tussen vierkante haken zijn van H.E. van Gelder]

[Wollebrant schrijft aan Cornelis Janss. Baert:]

[15 december 1623]

Edele, eersame, wijse, voorsienijghe ende seer dischrete seigneur Cornelis Jansen Baert naer hertelijcke groetenisse dient’ desen om te ackompangeren mij reeckeninghe die hier neven gaet in desen ghesloten, verdient op de uutreise, door mijn houdende de somme van 371 guldens ende 10 stuivers welcke some U.E. sal believen van mijnent weghen te ontfanghen uut handen de heeren de bewinthebberen ter camer van Amsterdam, ontfanghen hebbende sal U.E. neffens Abrahamatijssen deselvyghe ghelieven te benijfijseeren ende dieryeeren naer U.E. goet ghevallen tot den meesten proffijte als U.E. in alles wel toebetrout wert de edele heeren bewint hebberen betaelt hebbende sal haer voor goede betalinghe verstrecken ende van alle naer maninghe bewryt zyn –wie ‘T anders hebbende sal eindijghen ende
U.E. tՠsampt de vrienden in Goodes bescher bevelen die U.E. ende ons altesam ghelieve te spaeren in goede ghesontheit tot onser aller salicheit, Amen, met haest.

Valle. 
Ont ‘T schip Schoonhooven desen 15 desember 1623 op de rede van Suhaly, 3 mijlen van Souratte leggende gheanckert.

U.E. dienstwillyghe Wollebrant Geleinsz. de Jongh 1623

[brief 2]

[Wollebrant schrijft:]

[8 december 1634] [2] Heer Cornelis Jansen Baert’ Eersame, voorsienij, seer bescheide heer Naer ons afscheit van U.E. genomen hebbende sijn
des middernachts op de Helder wel aengecoemen sondr’ ongeluck, de Heere sij gedanckt, nu staen wij ons naer’ het schip, onse wonplaetse voor 6 a 7 maenden te gaen’ welcke schepen soo verstae gisteren uut de bolch (boech) achterweerss op de coopvaerder reede sijn gecoomen meest gereet lijnde (sijnde)
soo dat weinich anders als den goeden wint verwachten om’ in Godes naeme onse reise te aenveerden ende wensen’ eerlange onse afscheit briefgen U.E. sullen’ toesenden, dat nu bij dese gelegentheit meede doen,’ wensende U.E. ende U.E. huisvrouwe Alewijntgen Baer, seigneur Jacob Baert ende U.E. famylye alles dat ter salicheit mach dienen’ ende wy voor ons selven souden diesiereeren, Bestevaer’ Molenvliet, sijn soon, de burgemeester Cessel de penningmeester Cessel, wien ick voor syn berenhuit seer bedancte’ mitsgaders hare huisvrouen wense ick sooveel goets als’ myn selven. Den offisier Schagen met synen aenclevrs’ gelieve U.E. bij gelegentheit meede seer te groeten’ van onsentwegen voort alle onse vrienden in ‘t ‘generael die wy bidden sulen in gesontheit tot’ salicheit gelieve te preserveren, Amen.

Volle’ U.E. vrient ende dienaer Wollebrant Geleijnsen de Jongh 1634 subscripsit. Op de Helder op ons vertreck’ staende naer de scheepen desen 8en 1634 drinckende een brandewyntghen op U.E. gesontheit ende alle de vrienden Soo dr eenyge brieven naer ons’vertreck aen ons mochte coomen daer belang aen was als geloove meen U.E. gelieft se ons met beste accomodij’teit toesenden, ons geschiede vrientschap [in marge rechts:] Nota’ Den voerman bevint hem hier sijnde sonder gelt soo dat hem buiten by foij noch een daelder ofte 30 stuivers hebbe moeten verstrecken, U.E. can ‘t het hem corten van de 10 guldes die geoordoneert hebbe hem te betael vole als vooren.

[Brief 3]

[Cornelis J. Baert schrijft aan Wollebrant:]

[16 december 1634] [3]

Heer Commandeur. U.E. aengename’ missiven, d’ een van de Helder met Jan Samuelsz’ ende d’ander uuijt het schip Amsterdam door’ Gerrit Jansz, sijn ons wel ter hant’ gecoomen, ende bij mij all beantwoort,’maer doordien ick vreesde off U.E. mijne’ missive niet ter hant mochte coomen, hebbe’ ick goet gedacht desen noch aen U.E. te’ schrijven, ende U.E. daerbij op ’t hoochste’ te bedancken van de beleeftheijt ‘t mij waerts, namentlijck van de 35 gulden mij tot een ringh vereert,- ‘t is all te veel. Ick en can dit niet weder’ verdienen. U.E. openstaende rekeninge met Jan Arentsz, sal ick ter eerster gelegentheij’’
met hem sluijten ende alles aenteijckenen. De’dertich stuvers bij U.E. A[....]un Samuelsz’gegeven, hebbe ick hem gecort ende niet’ meer als acht gulden, thien stuvers op U.E. rekeninge gestelt. Ick, mijn huijsvrouwe’ Alewijntgen Jacob ende alle onse kinderen’ mitsgaders Bestevader Molenvliet, seggen ’U.E. bij desen adieu ende wenschen U.E’ ‘een goede geluckige ende voorspoedige reijse,’ende soo veel goets als ons selven, de goede’ Godt geve dat wij malcanderen met lieff’wederom mogen sien ende spreken ist ons salich. Hiermede heer commandeur naer groetenisse’ ende hartelicke eerbiedinge, Godt almachtich’ bevolen. Sonder U.E. broeder Jochum Geleijnss’ te vergeten, met sijn soon, die Godt almachtich in’ sijn heijlige hoede mede wil nemen ende goede behouden reijse verlenen, amen. Uuyt Alcmaer desen 16en december 1634 U.E. dienstbereijde vrunt

C.J. Baert subscripsit

[in marge:] De Schipper Salm, daer U.E. laest mede over gecomen is, is den bruijdegum, ende heeft U.E. op huijden seer beleeffdelijck op sijn feest doen nooden.

wollebrant001d [adressering, schuin uitgevouwen:]

Eersame wijse voorsienige seer, mijn heere Wollebrant Geleijnss. de Jongh, commandeur over de schepen gaende naer Oostindien jegenwoordich op het schip Amsterdam, leggende op de rede van Texel Port

brief 4]

[Wollebrant schrijft:]

[17 december 1634] [4] Heer Cornelis Jansen Baert

Eersame, wijse, voorsienijge, seer dischreete seigneur, waerde ende vertroude vrient als vader [in marge:] Nota Wy hebebben U.E. laest geschreeven bij N. Jansen wonachtich tot Alckmaer ende daer naer noch een andr caerte (corte?) belletgen, in Jan Arentses briefgen die hoope U.E. wel voor den ontfanck van desen sullen behandicht syn, waer in U.E. geadvijseert hebbe in haest dat ‘het ons aengenaem was U.E. ditto Arentsen een van onse groote laeckens in plaetse van het wedr terugge gesonden laecken soude laeten volgen, dat hoope U.E. met gelegentheit sult doen ofte soo ‘t niet begeert ‘aen syn reeckeninge aftrecken daer ons vrientschappe’ aen geschiede. Nu is hier niet sonders voorgevallen daer U.E. can van bedelen, als dat naer een ‘goeden wint wachten die ons op desen avont vertoont ‘heeft, ofte ons helpen wilde uut dese couden hoeck ‘soo dat soo blyft als nu is wij met de hulpe Godes ‘morgen hoopen deur te gaen om onse reise te vervorderen derhalven nemen wy ons behoorlijck afscheit ‘met dese om se aen U.E. ende U.E. huisvrouwe, Alewyntgen Baert, Jacob Cornelissen ditto, ende vordr alle U.E. famielie, bedanckende U.E., van gelijcken moedr, ditto Alewyntgen, Jacobes ende alle die van U.E. huise, voor alle genooten eere en vrientschappe die hoopen met eerbiedicheit naer ons vermoogen te erkennen by gelegentheit die nu noch ‘niet machtich zijn, -- wij reeckommanderen U.E. ‘de goede voorsorge over onse ondr U.E. gelaeten ‘goederen, ende soo veele ongeluck te verhoeden als doendelijcken is dat U.E. ten vollen vertrouwen.

[in marge:] Not ‘Soo naer ons ietwes onbetaelt gebleven mochte zijn dat
meene mee daer gen obblygatcye van gepassert hebbe ‘coont het goet doen soo U.E. weet gerechtyge schult ‘te zijn dan Jan Arentsen sal nochal ietwes verschoten ‘hebben, want hem een lampet ende schootel hebbe doen maecken ‘dat U.E. naer de reeckeninge gesin hebbende, als voor desen ‘geseit, coont betaelen ende dat noch voor ons heeft ‘verschooten tien rijckxdaelders heeft ditto van de edele Tulinck (Stulinck?) ontfangen die hem geschreeven hebbe in te houden op ‘reeckeninge dat hem van ons is compareerende.

[in marge:] Nota ‘De dertich ofte 35 guldens in onse jongste geadvyseert wenste U.E. tot onse gedachtenisse in een ringetgen geliefde te besteeden ende tot onse gedachtenisse te draegen, dat U.E. op onse reeckeninge gelieft te stellen, sullen ‘t voor vol aennemen met danckbaerheit, ‘t gene wij Alewyntgen Baert, jaerlijckx toegeleit ende vereert hebben, laet het ‘haer gewerden tot onse naerdr ordere als bij de ‘meemoore door ons gelaet ende soo ditto vermelt verte

wollebrant 003 van gelycken meede de andere volgende notytcy maer met deescretcye sonder haer weeten te laeten onse ordere als U.E. mondelinge verscheiden maelen gerecommandeert.

Hiermeede eersame, wyse, voorsienyge, seer dischreete heer, bevele U.E. in de bescherminge des alderhoochste
tՍ sampt U.E. huisvrouwe, onse lieve Alewynten die de ‘heer lange gelieve te sparen ter salicheit, heer Jacobs Baert ende ale U.E. famylye, Godt almachtich biddende ons met soo goede gesondheit gelieve te laten vergaeren als gescheiden syn soo ‘t ons salich is, amen.

Vole ‘U.E. in alle dienaer

Wollebrant Geleinsen de Jongh 1634 subscripsit segge noch’Wollebrant Geleijnsen de Jongh 1634 subscripsit U.E. in alen dienaer [rechter kant van het blad onder de naam:]

Gelieft onse groete niet ‘te vergeten aen de heer Osfasier Schagen ende die van sijnen huise te doen als meede onse ‘neef sekrytaryus Schagen, ‘Jan Harcksen ende alle de vrieden daer wy sullen altemet om ‘haer dencken van gelijcken ‘hoope sy doen sullen als bij ‘den anderen vroolyck syn [links van het blad:]

In ‘t schip Amsterdam desen’17en desember 1634 leggende’ in Tessel seilreet met ons sessen’ om morgen naer see te gaen soo de wint blyft als nu is ende het’ ‘weeder bequam, de clocke 2 uiere’ des nachts desen geindicht waer meede wy U.E. voor dese reise ende vriendelijcken adieu dronck toe drincken ende aen ale vrienden die ons seer gelyfeft te groeten, sondr onse goede Bestevaer te vergeeten, peetoom Molenvliet, meutgen (2) Dielya, de burgemeester Kessel ende syn broedr de penningmeester, die dyckgraef Sonnevelt, burgemeester Stulinck, Huibert oom, sondr hare huisvrowen te vergeten ende ale vriende die door grooten haest vergeeten mochte hebben, aen haer myn exkuse te doen—hoewe’’compt mij den berenhuit van de edele penningmeester Kessel, ick gedencke hem daegelijckx ende noch meer des’ nachts als myn voeten daer warm’ in leggen—wij bidden de vrienden’ ons gelieven te gedencken als ‘somwylen bij den anderen syn met’ een goede coppe wyn, wij sullen bij gelegentheit meede niet onachtsaen zyn. Vergeet vooral niet myn groete aen de heer Sarvaes Brasser ende syn huisvroutgen te doen.

[over de breedte:]

Seigneur Jacob Baert U.E. gelieve de moeiten te nemen onsenthalven ende groeten alle de jonge borsten die op onse foij (3) geweest zijn sondr vooral te vergeten de jonge dochters generaelijcken hier’ meede brenge ick het U lieden ende haer allen in een dronck goede Spaense wyn U liedens doe bescheit bij gelegentheit, hier meede meede neme ick myn adieu ende afscheit doch niet ‘indr euwicheit, want hoope weder te coomen soo ‘t Godt gelieft om myn welckomst te eissen ende genieten

U lieden alen dienaer Wollebrant Geleinsen de Jongh 1634 subscripsit

[brief 5]

Wollebrant schrijft:]

[23 december 1634] [5] Heer Cornelis Jansen Baert

‘Eersame waerde vrient, saluit

Dese drie regulen dienen allene om U.E. onse ‘gesontheit te bedelen, van gelycken te advyseren dat U.E.2 aengenae medene enen van13en ende denanderen van 22en courant waerop dit volgende in alle haest ‘sal dien ten antwoort. My is lies(lief) dat U.E ‘soo veel jaren in gesontheit geweest hebt, hoope Godt Almachtich U.E. vordr sal spaeren ende met life wy U.E. geborte tot onse wedrcoomst sullen moogen vermaenen (1). Dat U.E. by heer Coolwyck ten eeten geweest syt, is my ten hoogsten aengenaem, wenste van harten my gesontheit daer by de vrienden meede hadden moogen bescheit doen dat wy nu ‘hier datelycken op den ontfanck der selver hier ‘hebben gedaen de groetenissen aen alle vrienden gelieve U.E. onsentweegen te doen sonder iemant te vergeten, wy gedencken altemet onse soete Marijtegen ende Willem Ooom, meede als met lief weedr come sal haer een bouwen (2) ende hem een cleet soo leest, meede brengen ende Alewyntgen Baert een bouwen ofte ‘vlieger, wy wenste dat wy te Carsmis bij U.E. ‘mochten weesen maer de heeren houden ons aen boort ende willen ons niet lesentcyeeren (3) seggen de sorge ons nu bevolen blyft, soodat U.E. ‘ons gelieft te exkuseeren wy sullen hier aen boort Carstyt tot ons leetwesen moeten houden, ende sonder eenyge fout ontrent de clocke een uren U.E. alle gesontheit gedencken hier ‘meede vaert wel, wij sullen U.E. naer desen noheens schryven ende daer meede hoopen ‘adieu te seggen siet naer den oosten wint daer naer gen wij deur. In haest den 23en desember1634 in ‘t schip Amsterdam.

U.E. dienaer ende vrient Wollebrant Geleijnsen de Jong

1634 subscripsit.

Wollebrant 005

[adres uitgevouwen:]

Eersame wyse voorsi[enyge] seer dischreete heer ‘Cornelis Jansen Baert notaris pubijck woonende inde Langestraat in ‘t Vergulden Hoefijser tot Alckmaer Port.

[brief 6]

[Wollebrant schrijft:]

[24 december 1634] [6] Heer Cornelis Jansen Baert

Eersame, wijse, voorsinenyge, seer dischrete waerde vrient’

Gisteren in sneller haest hebbe U.E. een clein briefgen ‘geschreeven waerinne in cort geantwoort hebbe ‘U.E. 2 voor desen u gesonden mesijven, den een van 13en, den anderen van 22en courant, derhalven achte onnoodich ietwes meer dien aengaende te beantwoorden maer voordr te gaen U.E. onse wil ende intentcye by ‘desen te cundygen, welcke is—also een ongeluck ‘getreft hebbe, aen boort zijnde dat in ‘t wechsetten ‘van myn groote kelder een van myn flessen gebroocken is, met dubbelden anys van 1 stoop (1) ende het ‘hier seer cout is over sulckx deselvs gebruic’ qualycken coonen ontberen, voornaementlycken nu hier ‘noch door contrarye wint soo lange blijven leggen. ‘Derhalven sal U.E. gelieven ons dit volgende ‘in alle haest toe te senden bij Jacob Sijmensz. Boom ‘soo by huis is ende voor 5 a 6 guldens dese reise wil ‘aennemen door de Sype, soo niet met een carretgen ofte ‘een waegen die darwaerts mochte gaen ende soo niet; een ‘carretgen op de Helder te senden met ordere in het Wapen van Amsterdam te laeten, dat het aen ons mach bestelt ‘werden met eenyge naer boort gaende schuiten died dr alle ‘daegen gaen ende den meesten hoop ons wel cennen doch ‘laet op de Heldr geen port betaelen, maer betael ‘’de vracht tot Alckmaer ende stelt buiten op den ‘briefport tot Tessel segge de Heldr toe betaelt ‘ende daer ondr port van de Heldr aen boort.

Nu soo Jacob Symense Boom ofte een ander met een jacht compt sal U.E. dit volgende ons gelieven toe te senden ende soo ‘t geschieden can aen de vercoopers laeten bedingen soo ‘t ‘aen ons bestelt can werden, ‘t selve volgens den prys te betaelen ende soo wy te see mochten geloopen weesen ende ditto goederen weedrom quamen weedr naer haer ‘soude moeten neemen also ‘t U.E. noch ons geen nut soude coonen doen.

4 Half vaten goet bier van ‘t beste ende dat wat dueren can met ronde sponsgaten soo ‘ moogelyk is om he ‘lecken ofte spillen in ‘t schip niet subgeckt te zyn ‘soo ‘t can geschieden, 2 half vaten van burgemeester Stulinck ende 2 van brgemeestr Cessel opdat wij sien moogen wies bier best dueren mach ende hem langst can onthouden.

4 Stoop dubbelden anys in een vaetgen van Gerret ‘Lenertsen, daer voor U.E. betaelen sal als wy voor desen betaelt hebben, dat is 54 stuivers de stoop naer mijn onthfanckst

4 Stoop Franse brandewyn in een vaetgen als vooren dat U.E. hem meede betaelen sal als wy voor desen hebben ‘betaelt, dat is a: a: 26: stuivers de stoop doch ‘handelt met hem soo coont hij. Is beleeft ende disschret

[...] hem z[...]e ande[....] [volgende blad]

segget Gerret Leenertsen meede dat hy ooirsaeck is ‘ofte syn dienaer Jan, dat my flesse met anys- ‘water gebroocken is, want ditto een weinich te hooch is ‘geweest ende het decksel hem, doen dr opgetreden ‘werde, aen stucken heeft geparst, doch can het weeder ‘vergoeden met de groote roemer ons belooft van Amsterdam voor ons meede te brengen toe te senden ende met een andere vles te senden van ditto soort met een groote schroeft, want stoopflessen in de celdr zij daer de een gebroocken is van 8, in ditto kelder.

Een tinnen lampet schootel met heet cannetgen

aarby op de fatsoen (2) als bestevaers is ende soo geen nieut coont becoomen, coopt ons een dat goet is al is ‘t gebesicht, ‘t is geen noot ende soo bestevaer syn wil missen ende U.E. gen nieu coont becoomen in haest, ofte dat den tinnegieter geen gereet mochte hebben, sent ons syne ende coopt hem weeder een andr in de plaets dat nieu is naer ‘syn sin, want wy hier geen hebben ende niet wel een coonen missen, ons geschiede vrientschappe.

2 3 Gulden aen coeck die wat dueren can om met onse brandewyn des morgens te eeten die sondr deselve
niet wel smaeckt, dit schryf ick op sondachmorgen
by de caers, den rechten tyt om brandewyn te drincken, derhalven brenge ick het U.E. eens op de gesontheit van U.E. huisvrouwe ende dochter Alewyntgen Baert die U.E. mynenthalven gelieven bescheit te doen by gelegentheit. Is ‘t in geen brandewyn, daer geen liefhebsters ‘af syn, laet het in een dronckgen Spaense of Franse wyn syn, ‘t sal ons eevenwel goet doen ende helpen soo wel als ‘t mach, also de Paep seide --- +

Een stroo goede, harde gedroochde bocken soude meede wel begeren, soo te becoomen is, doch soo niet heel goet mochte syn, coont het naelaeten, scharretgens 2, 3 a ‘4 senees (3) souden meede wel begeren, soo goet waren.

Dit boven gementcyoneerde wensten wy met alle haest ‘ons toegesonden werde t’sy met carre, waegen ofte ‘jacht, doch een jacht soo ackomodabel syn mede om ‘de vracht, want geloovt om 6 gulden ofte daerontrent ‘wel een jacht sult coonen becoomen ende soo ‘t Jacob Symensz. Boom is ofte wie ‘t wesen mach, laet hem geen tyt versuimen maer nacht ende dach arbeiden om aen boort te coomen met syn jacht, want weinich peryckel heeft te ‘verwacht, van quaet waetr als niet overladen’is, ten anderen vaeren hier schuitgen daegelijckx ‘veel cleinder als het cleinste jacht van Alckmaer ‘is, soo dat U.E. niet hoeft te vresen ditto jacht aen ons boort te senden met gemelte goedren op onse rysgun van ons soo de schipper maer voorsichtich is.....

Nota. Soo U.E. door de veranderinge van wint die naer ‘t oosten mochte loopen, die wij wel een dach moeten hebben eer ‘uut derven loopen, voor U.E. het jacht af gev(a)erdicht ‘mocht hebben, can U.E. dit naer volgende met een carrete ofte carretgen ons in haest met een sygoer (4) vaernd ‘op de Heldr toe stueren ende soo ons mist hem de vracht betaelen ende het Got wedr geven soo ‘t wesen can, soo niet vercoopt ende verliester op ende brengt het verder op onse reckening, wij sullen ‘t vergoeden verte [volgende blad] het lampet voor al met syn schootel al soude U.E. de Schotsman daer meede te voet nae de Heldr senden datelycken naer den ontfanck van desen.

4 stoop dubbelden anys in een vaetgen ‘4 stoop Franse brandewyn in een vaetgen’1 stroo goede bucken ende wat scharretgens 2 a 3 gulden aen cock tot onse brandewyn.

Dit can U.E. met de carrete senden soo U.E. ‘de ooste wint overvalt op den ontfanck’ van desen, maer let wel op het port van de ‘brief tot de Heldr toe te stellen, van aen boort ‘sulen wy het wel redden. --- Het bier moe ‘ U.E. naer laeten soo geen jacht en sent, dat hoope jae, soo den wint noch contrarye blyft, daer U.E. ‘in ‘t senden wat reeckeninge op gelieft te maecken doch soo heeft dese onse ontfancst gelieft datelyken tճelve te vorderen opdat wij ‘t opt spoedichste aen boort coonen crygen. Jan Arentsen hebbe om een lampet geschreven dat tot noch toe niet vernoomen hebbe, soo het compt sal ‘t meede neemen U.E. coont hem daer van contenteren want het door onse ordere gedaen heeft hier meede eersame wyse voorsienyge heer bevele U.E. van gelycke U.E. huisvrouwe Alewyntgen Baert Jacobes ‘ende alle U.E. famielge in de bescherminge des alderhoogste sondr bestevaer Meulenvliet ‘ syn soon ende famylye te vergeten blyve altijt U.E. als dus lange gewest zyn dat U.E. inallen dienaer Wollebrant Geleijnsen de Jong 1634

[rechts onder de naam:]

Nota dit boovenstaende ‘hadde aen U.E. geschreeven
al eer den oosten wint goet was dachten dat wij noch langer soud hebben moeten blyven leggen, maer den Heere heeft ons den goeden wint verleent soodat wij naer ‘dit boovengeeste niet
coonen wachten derhalven behoeft U.E. ‘tselve niet te senden also op vandaege deur gegaen syn, wensende U.E. alles goets sondr ‘onse Alewijntgen te ‘vergeten die soo vee ‘g(o)ets wense als ‘mijn selven ende dat ‘haer met gesontheit ‘mach wedr sien tot ‘salicheit onse groete ‘voor ‘t laeste in eenyge maenden gelieft ae ‘
haer te doen van gelijcke
aen moeder Bestevaer’[......] alle vrienden [...]’[....]er edele dienaer’[.......] De [.....]

[links van het blad:] In ‘t schip Amsterdam ‘desen 24en desember 1634 ‘op de reede voor Tessel, gereet om met de eerste oostenwint near see te gaen daer meede wij dan met noch een briefgen ons laeste ‘af schot voor dit mael sullen nemen dat al gereet leit ende eenijge daegen gedaen heeft.

Alewyntges ende Jacobes Baerts ‘gesontheit drincke ick nu, maer myn brandewyntgen op hebbende in een roemer goede Spaense wijn haer ende hem wense ick alles goets ter salicheit van gelijcken Tryntgen Kessels

Desen brief hebbe U.E. willen toesenden omdat U.E.’ weeten mochte dat wij dit volgende nochebreck ‘hadden, maer nu daer naer niet coonen wachten.

Atem ‘in ‘t schip Amsterdam desen 26en desember hebbende ‘ U.E. allen gesontheit op Carsdach des middachs ‘gedroncken sondr [Tryntg]en Cessels met haere familye te vergeten m[.............]onnene[..........]et[...]

[volgende blad] noch eens seggen wij adieu aen moedr Alewyntgen Jacobes ende ale U.E. famielge doch vooral aen U.E. Het scheiden is droevich dat wij nu ondrvinden, de heer advycaet Cessel moet onse groete mede
hier menen becoomen met alle die ons belent syn. Wy eindygen, den tyt is verloopen. Adgie, adgie ende blyft lange gesont, wy ‘hoopen de vrienden wedr te sien naer 6 jaeren stont, dat Godt almachtich geve, is ons salich minne uer, moet U.E. niet vergeten te groeten,’ick wenste onse goede Aissen met myn 4 5 jaeren in Indegen was,
hij soude soo niet in syn handen bliesen als hy ende wij nu doen, myn schaetlen geliev U.E. te gedencken van hem te eissen heer, Advys

[adres van Cornelis Baert, op zijn kop, omdat het is uitgevouwen:]

Ersame, wyse, voorsienyge, seer discrete seigneur Cornelis Jansen Baert notaris wonende tot Alckmaer in de Lange Straet in ‘t Vergulden Hoefijser tot Alckmaer 1634-12/24

[Brief 7]

[Cornelis J. Baert schrijft aan Wollebrant:]

[24 december 1634] [7] Heer commandeur

Eersame, wijse, voorsienige, seer discrete goede vrient’.Naer het schrijven van mijn laeste missive omtrent de middach, sijn tՠmijnen huijse gecoomen Pieter Jabobsz. Muijs ende Dirck Thijsz., de broeder ende swager van Sijtgen Thijs, seggende dat Sijtgen die selve dach ‘s morgens vroech verlost was van een soon, naer dat sij wel een weeck in arbeijt ‘hadde gegaen. Sij hoopten U.E. hier noch ‘te vinden ende claechden seer over de behoefticheijt van Sijtgen, soo datter niet gebreck was als alle dinck. Ick hebbe haer bij provisie twintich gulden gegeven ende ‘mij gelaten als off ick ‘T selve over mijn ‘nam, om te minder quellinge te hebben. Sij belooffden mede wat te doen ende Sijtgen soo veel doenlick uijt haer craembedde te helpen.

Ick hebbe U.E. all den negenden deser, een ‘missive met een schrijffboeck (mij door Jan’Arents bestelt) gesonden maer bemercke’dat U.E. ‘T selve boeck noch niet en heeft ‘daer ick seer in verwondert ben, alsoo den schipper van de Helder die ‘t selve mede nam, belooffde het sonder fout te bestellen. Hiermede heer commandeur, wenschen wij U.E. altsamen behouden reijse ende geluck en voorspoet, hoopende dat U.’E. met dese noortooste wint uuyt sal geraken’met grooten haest uuijt Alcmaer, desen xxiiiien december 1634.

U.E. dienstbereijde vrunt C.J. Baert

[volgende blad]

[adressering:]

Eersame wijse voorsienige seer discrete here Wollebrant Geleynss.’de Jongh commandeur van de schepen gaende naer Oost Indien leggende op de reede in’t schip Amsterdam in Texel Port

[Brief 8]

[brief aan Cornelis J. Baert, linker pagina:]

[26 december 1634] [8]

Heer Cornelis Jansen Baert, waerde ende vertroude vrient in ‘t sluiten van dese ‘was den wint goet soo dat meenden
naer see te gaen, doch den contrarye wint heeft het belet soodat tot op heeden ontrent de middag eerst in see syn geraeckt, zyn ende soo lange hebben moeten blyven leggen, Godt de Heere wil ons een goeden wint behouden ‘dat met spoet de canael af mogen geraecken ende niet weedr in Engelant vervallen, doch hebbe nu wat meer commandement over ons volck als doen tuis quame hadden soo dat ‘hoope alles wel gaen sal ende de Heere ‘ons sal genadich zyn, hier meede ‘syt Goode in genade bevoolen neven’ U.E. huisvrouwe ende dochter die gen goeden brandewyn moogen, ick geloove dat ‘ick Alewynten Baert hier in dese ‘couden hoeck hadden, ick souden haer eerlange brandewyn leeren drincke ‘soo sij niet vercleumen wilde want he ‘vriest hier soo wel als daer aen lant.

[in marge, dwars geschreven:]

U.E. Dienaer Wollebrant Geleynsen de Jong subscripsit

[rechter pagina:] [26 december 1634] [8]

Waerde vrient, ick hebbe op de Helder een ‘een hemdt, een linden broeck, 2 neusdoecken, ‘ende een bef aen lant gegeven te wassen ende doo dien dat wij eer het gewassen was, uutliep ‘hebbe het niet aen boort coonen crijgen waer ‘over wy de dienaer van de edele Hasselaer bij ‘een meemoorytgen gelast hebben neven’ hem naer Alckmaer te nemen neven onse ‘brief om aen U.E. te behandijgen dat U.E. Alewyntgen gelieft te geven ende tot onse’coomst te weedr uut Indegen te bewaren ‘ofte haer wil daer meede te doen dat ons ‘aengenaem sal syn also daer niet veel ‘aenbelant is, vermits out goet is.’Hier meede blijve U.E. ende haer dienaer ‘daer ons gelieft te gebieden. Vole. In ‘t ‘schip Amsterdam, desen 26en desember 1634’noch in goede gesontheit synde ende reedely[ck] wel gedispaneert om onse reise in de ‘genade Goodes aen te nemen waer mede wy’ blyven altijt U.E. gewillijgen dienaer

Wollebrant Geleijnsen de Jong 1634 subscripsit

[volgende blad] [achterzijde:]

Eevenwel moeten hier noch om eerbaerheit wille, sondr coolen in de vierwaegen, ons contenteren, hoewel genoech aen boort hebben, de crygelheit doet ons coude lyden non fors (1), wy coonen noch wel ‘harden nu wy de edele Cessels berenhuit hebben ende de edele Hasselaer heeft ons een paer cousens bijgeset daer geen wint ‘noch snee deur can, daermeede sullen ‘het wel schicken tot in de warmte coomen. Myn broedr Jochem Geleinsen is recht ‘wel in syn cracht ende staet de reise seer ‘wel aen, can syn offytcye wel naer ‘syn content bedienen, heeft gans geen roucoop, syn soontgen Gelein Jochemss is meede tot de reis wel genegen, dan de Heeren willen hem geen goedge (2) toe leggen, hoope als in Indegen compt voor heem goedge te prochureren (4) aen de E. heer aldaer. Hier meede syt Goode bevoolen met alle U.E. famylien ‘in ‘t schip Amsterdam, desen 26en desember 1634, synde buiten de laeste ton in see dat den lootsman wil afsteecken ende adieu. Seit U.E. dienaer Wollebrant Geleijnsen de Jonge.

[Brief 9]

[Wollebrant schrijft:]

[8 februari 1635] [9] Heer Cornelis Jansen Baert

Eersame, wyse, voorsienyge, seer dischrete waerde en geaffectoioneerde vrient als vader

Naer wij op den 26en desember 1634 uu Tessel geloopen syn geweest, als wij U.E. op dato by den lootsman geadvyseert hebben, raeckten wij spoedich de Canael af in 4 daegen met onse andere 5 scheepen in compangnije, wanner wij datelijcken een westen wint creegen met seer ongestuimich weeder ende dagelijckx een storm geduerende meest 20 a 25 daegen lanck, soodat hier in de bocht’van Vranckrijck vervielen ende van al onse vloot versteecken raeckten, soodat wij ons nu allen vinden als men gemen seit een cappetein sondr soldaten die wij nu gelijck syn, also’allen ende geen van onse schepen bij ons hebben, hoopende deselve aen de Cabo de Boone Esperanse ofte eenyge derselver weedr te ontmoeten, soo niet, moeten ons getroosten alle’naer Batavyen te gaen, hoope de wech vinden sullen.

Bij dese gelegentheit hebbe niet conen naerlaeten U.E.onse gesontheit te bedelen, die Godtlof noch soodanich is als doen wy uut U.E. huis scheiden, vergeselschapt met niet min coeraedge om onse voorgenomen reise ten dienste van onse heren mayoris en onse bysondere eere te volbrengen als doen waer. --- Het is vrij wat buiten onse gissing gegaen tot heeden toe, hadden sulcken contrarye wint als gemoet hebben niet verwacht gehat, maer ter contrarije waeren in goede hoope dat den oosten wint ons verder in see ‘gebracht souden hebben ende spoedyger aen de Soute eilanden soude gecoomen syn als nu doen passientcye. De Heer can het soo’t sij goddelijcke wil is versien ende nu spoedich geleiden. ‘t Is hier vrij wat warmer als het daer apparent nu bij U.E. is, wij coonen nu hier sondr hemtrock de warmte wel becoomen. Ick hadde niet gewenst dat de gene U.E. niet wyt bestaende, by ons in al dit ‘ongestadich weedr dat meest 25 dagen contynu weerlycken gehat heben, geweest hadden, geloove soo ‘t van sorge geweest soude hebben maer nu souden het conen gaen vaeren, nu ofte van Alckmaer naer Amsterdam getrocken werden. U.E. soon Jan wenste wel bij mij te hebben ende Jacobes aen sijn soetert. Hoope immers dese winter ‘t soo verde praeten sal dat de soomer tot een ander gebruick mach besten, dat ons life ‘om Hooren sal syn bij gelegentheit.

In ‘t beplanten ende timmeren van de Schermer als die gecavelt is, gelieft ons te indachtygh segge gedencken dat wij daer meede een plaetse in U.E. agtrcamer crygen ende op onse weedrcoomst met lief gereet moogh vinden, volgens U.E. tosegging daer aen wy ons houden.

Wy en al ons volck sy, Godt de Heere zy gedanckt, noch in goede gesontheit, hebben niet een sieck man ende soo vredich als wensen coonen, Godt almachtich laet ende geliev hetselve te contijnueeren, dat met lief ten dienste van onse meesters onse voorgenomen reise moogh volbrengen ende met lief en gesontheit de vrienden weeder ontmoeten.

Vee(l) sonders hebben wij U.E. niet te bedelen ofte recommanderen also den 26en desember passado doen uutliepen aen U.E.’ hebbe geschreeven als op onse middelen, onder U.E.’berustende, goede voorsorge te dragen dat ons geen ongeluck over coome ende door banckeroeten ofte licht vertroouwen gen schade becoomen die ons seer souden smarten ende niet min aen ‘t harten soude gaen. Verte

[volgende blad]

Wy verhoopen alle de vrienden haere gesontheit noch ‘in goeden doen is, dat ons ten hoochsten aengenaem sal syn ‘te verstaen bij de eerste gelegentheit, versoeckende hier ‘neven onse groetenisse, aen ende selve te doen namentlycken U.E. lieve huisvrauwe ende haer dochter Alewijntge ‘Baert, heer Jacobus Baert ende vordere famielge so[n]dr te ‘vergeten Bestevaer Meulenvliet, sijn soone ditto, neven ‘syn huisvrouwe te gedencken, meede de burgemeester Kessel ‘’den penningmeester ditto, neeven syn huisvrouw ende dochter Trijntgen Cessels, de balgu Sonnevelt, onse neven den offesier Schagen ‘ende syn soonen, vordr alle onse gebueren ende speelmeisgens ‘waer in joffrou Cessels ende Parsyns Tulinckx ende haere broedr ende swager niet dient vergeten te werden ende haere ouders. Voort alle bekende, onse speelmeisgens ende jonge borsten die ‘om de cortheit des tyt alle niet can gedencken, also de ‘fluite genaempt de Cooninck van Sweeden niet langer by ons can blyven ende wy een andere coerts moeten gaen. Derhalven ‘sal ende moet desen afbreecken, bevelende U.E. in de bescherminge des alderhoochste die U.E. ende ons allen gelieve te spaeren ‘in goede gesontheit tot salicheit eere ende prosperteit volle, in haest UW E. dienaer ende vrient Wollebrant Geleinsen de Jonghe1635 subscripsit

In ‘t schip Amsterdam synde op de hoochte van 18 graden noordr breete ontrent de Sout eilanden, in see desen 8en februarijo 1635 [adressering:]

Eersame, wyse, seer voorsienijge seigneur Cornelis Jansen Baert, notaris publijck, wonende in de Langestraet in ‘t Vergulden Hoef Iser Tot Alckmaer 1635 2/8 Port

[brief 10]

[Jacob Baert schrijft Wollebrant:]

[6 april 1635] [10] [Ontvangen 21 september te Batavia ‘bij den broeder van ‘mr. Jan Clock (Gerrit?)]’Seigneur Wollebrant Geleijnss. de Jongh Eersame, wijse, voorsienige, seer discrete here

Neffens mijne groetenisse ende alle de mijnen gaen hiermede de groetenisse van Trijntgen Kessels, Jacob ende Jordaen Stoop, Johan Steenhuijs, Gerrit
Stuylingh ende sijn susters, van der Geest ende meer andere, die ick alhier om cortheijts wille, naelate.
Lourens Spiegel is den bruijdegum met joffre ‘van Bronchorst ende Jacob Stoop loopt vast ‘hart om jouffre Vrijburchs, de reden’ waerom sij haer versorgen is desen, dat het ‘alhier dese winter seer cout is geweest’ ‘t heeft soo starck gevrosen dat men met paerden ende slesen overall sonder prijckel heeft ‘connen rijden nae Wieringen, nae Stavoren ‘ende elders, jae men seijt waer te sijn, dat het ‘Marsdiep de soo stijff toegevroosen is geweest,’dat men daerover op Texel heeft gegaen. U.E.’soude sonder twijffel mede naer een bijslaep ‘uijtgesien hebben, wij hebben alhier met de ‘slee mede dagelicx overal gepleijsiert, als ‘wanneer de dochters het toedecken met U.E’mantel seer misten. Soo U.E. mijn feest ‘met U.E. presentie soude gelieven te vereeren ‘soudet U.E. wederom comste cort moeten
maecken. Dirck Janss. Bol hebbe ick hier in ‘langh niet vernomen, off hij aldaer wat vrijt [volgende blad] off doet, weet ik niet. Hier is tot noch’toe niet sonders onder de borsten gepasseert, soude U.E. het selve anders medegedeijlt ‘hebben. Men seijt dat in Engelant een seer starcke vloot wel van drie hondert seijlen toegemaeckt wert, sonder dat men tot noch’toe weet waer het hem costen sal, wij drincken alhier op U.E. gesontheijt ende behouden reijse als wij eenige comparitien hebben; wij sullen vandaech de geboortendach van Van der Geest, met eens om te drincken, vieren ende U.E.’als dan niet vergeten. ‘T Princen Hoff in den
Hage is dese winter twee malen aen de brant geweest, de jonge prins was dՠeerste
mael bijnae op sijn bedt verbrant.
Hiermede eersame wijse voorsienige seer discrete heere, desen eijndigende wil ick U.E. ende ‘ons altsamen in de bescherminge Godes’ bevelen, die ons wil verleenen ‘T geen ons ‘salich is, verhoopende met gesontheijt U.E. geluckige overcomste alhier te verwachte uuijt Alcmaer den vien april XVIen vijff ende dertich.

U.E. vrunt ende dienaer Jacob Baert 1635

Mijn vader, mijn oom ‘Molenvliet ende Thomas Neeff hebben U.E. elck apart een ‘brieff toegesonden, die ic ‘hoop U.E. ter hant gecomen sijn ‘off noch comen sullen.’Brenger deses is de broeder van ‘mr. Jan Clock den goet burgers-soon van hier, die U.E. sal believen ‘in favorabele gedachtenisse te houden’mijn cosijn Thomas Lodewijcxss. Baert sal U.E. gebieden niet te vergeten

[Brief 11]

[Cornelis J. Baert schrijft aan Wollebrant:]

[6 april 1635] [11] Eersame wijse voorsienige seer discrete heere,

Ick en hebbe niet connen nalaten overmits ‘dese schepen naer Indien gingen, desen aen U.E. te schrijven ende daer bij bekent te maken ‘den langen couden winter die mij naer ‘U.E. vertreck alhier gehadt hebben, die ‘soo hart is geweest dat wij in veel ‘jaren soo danigen winter nijet gehadt hebben, men heeft overall met paerden ende ijsleesen mogen rijden ende in meer als een vierendel jaers niet mogen mette schuijt ‘varen, soo dat ick nijet en twijffele indien U.E. alhier gebleven waert, off sou ‘t ‘naer een goede bijslaep uytgesien hebben ‘ende daer in ‘t exempel van mijn soon Jacob hebben naer gevolcht, die naer alle aparentie paren sal mette oude lieffde ‘daer wij voor desen wel van gesproocken ende hem mede gequelt hebben U.E. wel’ bekent, Sijtgen Thijsdr. U.E. schoonsuster ‘is recht voor Carsmisse in de craem ‘bevallen, het kindeken is gestorven, soo ‘dat het haer wat ruijmen sal, ende sij haer ‘te beter sal connen behelpen, de saecken ‘van ‘t vaderlant gaen noch wel, daer worden ‘ten wedersijden groote preparaten ten oorlooch [volgende blad] gemaect, de Heere wil alles ten besten schicken, Pariba (1) in West Indien is bij de onse ingenomen waerover men alhier victorie geviert heeft, ick hebbe verstaen dat het jacht off de fluijt uijt Zeelant een dach naer U.E. ‘t seyl gegaen, daerop Cornelis Pietersz. van Alcmaer stuijrman is den xxiien februarij noch in Engelant lach, doordien het verseijlt was geweest. Ick hoope dat U.E. beter spoet gehadt sal hebben ende met lieff in Batavia ‘sal sijn gecoomen, wij sullen hier met groot ‘verlangen van U.E. geluckige overcomste ‘door U.E. brieven tijdinge verwachten.’Wij sijn hier altsamen noch in goeden doene ‘Willem betert sachgens, sijn minne-vader ‘heeft hem selven altemet bij U.E. gewenst ‘doent soo cout was, hij doet U.E. met sijne huijsvrouen hartelicken groeten. Ick bidde U.E. vrundelick mijn neeff Thomas Lodewijxsz’ Baert in favorabele gedachtenisse te ‘willen houden ende hem bij alle gelegentheij ‘te helpen vorderen, daer hij bequaem toe ‘gevonden sal werden, mijn swager Cornelid ‘van Molenvliet heeft U.E. in sijn missive ‘gerecommandeert, den persoon van Willem ‘Jansz. Heda, onder stuijrman op het [volgende blad] schip Wesel, het is een eerlick man ende ‘heeft hier ‘t getuijchnisse dat hij hem ‘wel opte seevaert verstaet, soo dat ‘ick hoope dat mijn voornoemde broeders recommandatie niet vruchteloos sal sijn, hiermede ‘Eersame wijse voorsienige seer discrete here blijft naer hartelicke groetenisse va[n] ‘mijn ende mijn huijsvroue, beste vader mo[eder] Huijbert, oom met sijn huijsvroue Ale[wijntjen] Jacob, Engeltgen, Hillegontgen, Jan [...] ‘ende alle mijne kinderen Godt almachtich bevolen, die ons gunnen wil, dat wij ‘met lieff wederom bij malcanderen mogen coomen ist ons salich, amen, uuyt Alcmaer desen vide aprilis 1635.

U.E. dienstbereijde vrunden C.J. Baert subscripsit

1635


Maritgen Willems [persoonlijke handtekenin]) Allewijntjen Baert [persoonlijke handtekening]

Den burgermeester Kessel ‘met sijn huijsvroue, Capiteijn Kessel met sijn huijsvroue, den burgermeester Stuijlingh met sijn huijsvroue, schepen Sonnevelt met sijn huijsvroue ende Louff oom met Lijsbetgen Meut doen U.E. altsamen hartelick groeten.

All is U.E. uuijte oogen, hij en is niet uuijter harten, wij spreken meest ‘alle dagen van U.E. ende verwachten met
groot verlangen naer tijdinge van U.E. overcomste ende goede gesontheyt. Mijn swager Molenvliet, Thomas Neeff ende mijn soon Jacob hebben U.E. elcx een brieff toegesonden die ick hoope dat U.E. al’ ontfangen heeft ofte wel ontfangen sal. [volgende blad]

[adressering:]

Eersame, wijse, voorsienige, seer discrete heere,’Mijn heere Wollebrant ‘G[ele]ynss. de Jongh Comman[deur] ov[er de s]chepen, in december 1634 uijt Texel gevaren in’[.....] Oost Indien ‘Met vrunt die Godt geleijd. [in de marge:] Ontfangen den 21en september 1635 op Batavija-r[ede].

[Brief 12]

[Jacob Baert schrijft aan Wollebrant:]

[26 october 1635] [12]

Eersame, wijse, voorsienige, seer discrete heere ende goede vrient. ‘U.E. missive van de 8 februarij lestleden gescreven omtrent de Soute eijlanden, hebbe ick wel ontfangen, ende daer uuijt verstaen het quaet ende onstuijmich weder dat U.E. gehadt heeft, doch dat het ten besten affgeloopen was, ende U.E. nu opte rechte cours weder gecoomen was, soo dat wij hoopen U.E. met lieff in Indien gecoomen is. Ick wenste dat mijn soon Jan bij U.E. was, geleijck hij ‘t selve mede wel wilde, dan dat en can nu niet wesen.

12 Onse soon Jacob Baert is opten xiien augusti met Trijntgen Kessels getrout ‘tot seer goet contentement van de vrunden ‘ten wedersijden, wij hebben een seer soete ‘genuchlicke bruijloft gehadt, ende U.’E. daer niet alleen menichmael bij ‘ons gewenst, maer verscheyden reijsen op U E. gesontheijt en geluckige ‘voorspoedige reijse gedroncken, wij hoopen ‘’t naeste jaer bestevader) ende bestemoeder ‘te wesen ende mijn schoonvader Molenvliet overbestevader, daer hij seer naer wenst.’Onse soon Willem loopt alleen ende begint vrij te beteren. De Schermer is op gisteren gecavelt, ick ‘ben met mijn soons schoonvader, dicht bij de ‘stadt gevallen, soo dat ick nu aparentelick (vermoedelijk) om de nabijheijt op ‘t lant niet timmeren sal,’doch de tijt sal leeren. [volgende blad]

Den Burgemeester Stuijlingh is in dese maent october heel ellendich aen het gravel gestorven, voorwaer een groot verlies voor sijne weduwe en de kinderen.

Den advocaet Castricum datr ick met’mijn huijsvroue onlancx voor U.E. vertreck mede ter bruijloft waren , is mede overleden, soodat Neeltgen Schouten, sijne weduwe’weder te vrijen is.’Den schout van Schagen is oock overleden. U.E. schoonsuster Sijtgen Thijnss. is bevallen geweest in de craem voor ende alleer de schepen uijtliepen. Haer kindeken is gestorven, soo ‘dat haer ‘T selve vrij wat ontruijmt, gelijck ‘ick U.E. voor desen all hebbe geadviseert. Jannitgen is met haer man naer Engelant gevaren, latende haer twee voorkinderen’ seer naect ende beroijt hier blijven , soo dat ‘ick nootsaeckelick haer elck moet clederen hebbe moeten coopen. ‘t Welck ‘T samen omtrent tweendertig gulden gecost heeft. Annitgen moet ende can oock haer selven voortaen geneeren, maer Jan daer moet voor eerst wat onderstant aen gedaen sijn, totdat hij wat meerder winnen can, daer ‘in ick volgens U.E. ordere met alle discretie sal handelen, valt het in ’t eerste ‘een weijnich meer, daer naer sal ‘t minder wesen. ‘t Welck ick hoope dat U.E. oock soo verstaen sal, derwijle het de noot nu vereijscht. [volgende blad]

Ick hoope dat U.E. mijn neve Thomas ‘Baert niet en sult vergeten, maer hem ‘helpen vorderen daer hij bequaem toe gevonden wort. Wij hebben dit jaer geen brieven van hem gehadt, daerin wij seer verwondert sijn, want wij niet anders ‘hebben connen vernemen, off hij is tot Muselepatan opte cust van Cormandel (1) 
ten tijde van ‘t affvaren van de laeste schepen noch in goede doene geweest.

De peste regneert seer in ‘T lant ende voornamelick binnen Leijden, alwaer in sesthien weecken tijts wel thien duijsent menschen gestorven sijn. Godt de here wil alles ten besten laten coomen, ende ons voor die vervaerlicke siekte bewaren. Wat hier aengaende des gemeen lants saecken sedert U.E. vertreck gepasseert is, sal U.E. connen sien uijtte courranten bij mijn neve U.E. toe gesonden. Aengaende U.E. middelen onder mij sijnde, daer sal ick met Goodes hulpe soo goede sorge voor dragen als voor myn eygen.

Hiermede heer commandeur willen wij U.E. naer hartelicke groetenisse van ons allen ‘in de bescherminge des Alderhoochsten bevelen die ons gunnen wil dat wij malcanderen met lieff wederom mogen sien, uuyt Alcmaer desen 26en october 1635. U.E dienstbereijde vrient C.J Baert, subscript

Wollebrant 025 [adressering:]

Eersame, wijse, voorsienige, seer discrete here, ‘[m]ijn heere Wollebrant [Gel]eijnss de Jongh voor [com]mandeur uijtgevaren mette schepen in December 1634 uuijt Texel ‘T seyl gegaen.

Oost Indien. Port [onder het zegel geschreven, dwars:]

Ontfanden den 22en augustus 1636, op Batavien ende weedr den 2en desesmber 1636. Beantwoort uut ‘ Souratten met het schip Svol U.E. dienstbereijde vrient C.J. Baert.

[brief 13]

[Thomas Baert schrijft aan Wollebrant:]

[28 november 1635] [13] Den 28 november 1635 uujt Alcmaer

Mijn edele Wollebrant Gelejnsen nae groetenisse ‘aen U.E. dient desen als dat mon cosyn Baert met syn hujsvrou ende kinderen ende ick meede noch alle cloeck ende gesont zyn, ende dat cosjn Baert ‘met zijn hujsvrouwe laest die eene bestevader ‘ende die andre bestemoeder genaempt mochte warden, hier neffens sejnde ick U.E. hier alle die nieuwe coranten van elcx, een van’t geene in Nederlant ‘ende andre plaessen gepasseert is, met een nieuwe caert van Schenckenschans, gelieft dit selve. ‘in danck aen te neemen ende watter voorder voorvalt in Neederlant sal ick U.E. met die naeste scheepen die nae Indin gaen, wederom stuieren. Die heere behoede U.E. voor ongeluck ende bewaere U.E. voor alle quaedt in’t slujten, soo compt daer tijdinghe als dat den prince van ‘ Orance soude die schans van Schenckenschans wederom verovert hebben; soo het soo is, sal daer in overgroote victorj voor Neederlant weesen sal, want het is voor ons soo veel aen geleegen dat het gexstimeert want wairvoor die vierde paert verlies van gans Neederlant soo die victorj het ‘in achtervolcht sal U.E. met die naeste schepen het’selve laten weeten. Voorder isser van die jaer 1635 binnen die stadt van Lejden gestorven over die twintich ‘dujsent menschen ende daer sterventer noch alle weecken tusschen die elff ende twaalffhondert menschen bjnnen Lejden, waer over groote droeffhejt inde ‘selve stadt is ende die neeringe gans sthil staedt.’Die heere candt het laest versien ende wil ons en haer een goede uujtcomst verleene is’t ons salich U.E. dienaer’wat ick doen can altijt berejt om U.E. te dienen,

Thomas Pietersen Baert.

[brief 14] [door een schrijver namens Wollebrant geschreven:]

Seigneur Cornelis Jansen Baert

[29 november 1635] [14]

[I] Eersame, seer discrete, waerde geaffectioneerde heer en toegedaene vriendt, salut.

Mijn jongste aan U.E. is geweest in dato 26en december 1634 als wanneer wij met onse vloote uijt Texsel liepen om onse reijse naer India te aenvangen, waerin wij U.E. onse gelegentheijt bedeelt hebben naer den tijt vereijste ende toeliet, tՠsedert hebbe U.E. bij den fleuijte, genaempt den Coninck van Sweden, bij den schipper Geltdolff Janssen, Haerbaert van de Hoeff (wien met sijn
fleuijte op den 5en february 1635 ontrent de Soute eijlanden ‘in zee bij ons quam ende den 8en ditto weder verliet, stellende sijn cours na Ielgo de Maijo (1) ende vandaer naer Farnabocko (2), hebbende 55 soldaten voor de West-Indische Compagnie in, om daer te brengen) geschreven ende onse seer moeijelijcke reijse ‘die tot daertoe gehadt hebbe, geadviseert niet twijffelende ‘off deselve sal U.E. voor den ontfang van dese, door den’ gemelten Geldolff al ter hant gestelt wesen, dat ons bij’ gelegentheijt aengenaem wesen sal te verstaen.

Seder gemelte tijt hebbe onse reijse met redelijcke spoet ende ordinaris weder nae den tijt des jaers ende derselve clijmaten gevoordert, soodat wij op den 8en april 1635, sijnde paesdach, ter reede aen de Cabo de Boone Esprance3 in de Tafelbaijo wel arriveerde ende met gesont volck (sonder een sieck man onder 205 coppen te hebben) daer onse paeseijeren aten’van waer wij den 15en ditto (naer water ende tՠegeene daer
voor ons te becomen was aen boort gehaelt hebben) weder ‘met gesont volck vertrocken sonder eenich van ons ‘geselschap meerder bij ons te hebben, alsoo daer in de bocht van Vranckrijck door den storm al van versteecken waeren ende geen naderhant meer ontmoete, als voor Battavya stellende soo onse cours van ditto Cabo de Boone Espranse naer het Zuijtlant (dat wij met redelijcke spoet (en veel quaet weder somwijlen gemoetende ‘op den 25en maijo volgende ontmoet ende in ‘t gesicht becomen hebben, stellende van daer onse cours naer ‘t lant van Java,’dat wij den eersten junijo sagen en daerop naer ons wens ‘met goet weder vervielen, stellende van daer onse cours vorder naer de Straet van Sonda (4), daer wij den 5en ditto wel ende naer ons wens ‘in vervielen en eijntlijck den 14en ditto voor Battatavya arriveerden ‘met redelijck gesont volck, hebbende niet meer als een man op re’ onse reijse verloren van 205 persoonen, vindende geen van onse ‘vlote hier, soodat wij de eerste waeren van onse 11 scheepen ‘die te Battavia arriveerden, sijnde in 5 maenden 20 dagen uut Texsel’ in Battavia aengecomen, dat hem in ‘t eerste van onse reijse soowel niet liet aensien maer in de vrese waeren dat de reijse wel ‘8 9 maenden soude geduert hebben. 20 Dagen daerna, sijnde den’ 5en julij, arriveerde hier het ‘t schip Schravenhage, dat de tweede ‘van onse vloot was, waermede mijn broeder ende sijn soontie gesont mede wel aenquamen. Corts daernaer nam Geleijn bij mij aen
lant ende de vader ginck over op ‘t schip Amboina bij Cornelis Gerritsen, waermede naer Souratte ginck ende seer wel te ‘wege was. Sijn soontien leert moeij schrijven en gaet met mij ‘naer Banjermassa (5), sullen sien ofte hij in een jaer daer wat leeren
can, dat van hem een jong assistent vooreerst connen maecken ‘ende daernaer als vertrecken een stuck van een coopman [volgende blad] (soo hem wel aenstelt ende neerstich is). Corts daeraen op den 14en julij arriveerde het schip De Galiasse van Hoorn en de flueijt Rarop van Amsterdam, 15en ditto het ‘t schip Mastricht van Rotterdam, den 17en ditto het schip Vlinssinge van Zeelant, 18en ditto het ‘t schip Amboina, den 20en ditto arriveerden ‘t schip De Princesse Aemelia uijt Zeelant die 22 man verloren hadde, 26en ditto de fleuyt Rutthem uijt Zeelant die twee maenden in Engelant gelegen hadde, den 9en augustij arriveerde Het Hoff van Hollant van Delft dat mede omtrent de twee maenden in Engelant gelegen heeft, daernaer den 22enarriveerde het schip Leeuwaerden van Enchuijsen met gesont volck, die de leste, en wij de eerste van onse vloot van elf scheepen was, die des winter uijt Nederlant waren geloopen.

Hier comende vonden de edele heer generael Henrick Brouwer, de edele heer Anthonijo van Diemen, de heer Van der Burch ende de meeste over- hooffden in goede gesontheijt, alsmede heer Van der Lijn met ‘sijn huijsvrouwe ende twee kinderen, die wij de brieven van heer Huijber van der Lijn behandicht hebben, die seer blijde was. Mede is ons van hem veel vrientschap geschiet, die wij van wederzijden sullen soecken te onderhouden, van gelijck met U.E. neve op de cust van Cormandel bij alle ockagie wert wel bedanckt. Sijn brieven hebbe hem in augustij bij ‘t het schip Maestricht toegesonden dat van hier derwaerts ginck, twijfels niet ofte sullen hem wel gewerden.

Ick hebbe hier op Battavia zijnde U.E. twee missivien, den eenen van den 16en, den anderen van den 24en december 1634 met schip Amboina (dat wat langer in Texel lach als wij ende door een lootsboot in ‘t uutseijlen aen sijn boort werden gebracht) wel ontfangen. Reden dat niet eer becomen hebbe is dat wij in de Spaense zee van den andere sijn geraeckt ende niet eer ‘als voore Battavia weder bij den anderen quamen, den eenen’ sijnde gesloten in eenen van Jan Aderjaens Delffs aen ons ‘en den andere over den Helder gesonden, gedateert 24en december, waeruut garne verstaen hebbe U.E. en zijn gansche families gesontheijt nevens haere groetenisse die ons ten hooschsten aengenaem was, van gelijcke doen wij van gantser herten naest vader ende moeder, Alewintgen Baert, die sooveel goets wensten als mijn selven, soo nu een wens mochte hebben, U.E. soude apparent vreemt toesien doch alsoo het voor nu onmogelijcke ende idele dingen sijn te wensen dat geen affeckt sorteren can, sullen ende moeten het uut ons hooft stellen voor eenige jaren die de Heere ons met gesontheijt ende voorspoet wil laten passeeren ende vooral tot salicheijt, verwachtende wat Godt almachtich onder en tusschen met ons voor heeft.

Bij U.E. van den 24en vooren geseijt, hebbe gesien hoe dat Sijtgen Tijs van een jongen soon bevallen was, ‘t welck mij broeder aengeseijt hebbe, alsoo noch op Battavia was ende daernaer uijt U.E. van ‘dato 6en april 1635 ons door schipper Clock (met de vloote van de edele heer Philip Luijcas gecomen, den 20en september hier uut ‘t vaderlant in 4 maenden 18 dagen wel in gesontheijt en gesont volck arriveerden) behandicht,verstaen het weder overladen was, dat apparent geen groote droefheijt voor de vader wesen sal, als ‘t sal comen te verstaen alsoo ‘t redelijcken wel uijt mach, mede gesien ‘t geen U.E. daeraen onsentwegen verstreckt ende gedaen hebt, dat ons indien gelegentheijt aengenaem geweest is, de voorder sorge ende op ‘t sicht bevelen [in marge:] Nota ‘ende vertrouwen wij U.E. volgens onse ordre op ons vertreck onder U.E. gelaten van gelijcke ‘t geenen aen Alewyntgen Baert dat op afscheit geordoneert hebbe tot naerder ordre ofte eenige veranderinge U.E. bekent, midtsschaders alles naer te comen voor soo veele onse ‘gelate last vermelt ende U.E. gerade vindt in alle redelijckheijt ‘daeraen ons ten vollen vertrouwen en vernoecht houden.

Bij gemelte schip Amboina is ons hier sijnde wel ter handt gestalt door den schipper Cornelis Gerritsen, een missive van Jan Arentsen Delft neven een tinne lampet met een schootel, dat U.E. apparent hem noch niet betaelt sult hebben, alsoo ‘t selve in U.E. jongste ‘aen ons, daer gans niet van vermaent. Soo niet betaelt is, U.E. gelieve hem te voldoen ende stellen ‘t op reeckening, soo hij ‘t selve begeert betaelt te hebben, soo niet laet het staen tot onse overcompste daer, ten waere hiernaer eenigen tijt ofte jaren verstreecken sijnde voor ende aleer wij overcomen, betalinge begeerde, soo can U.E. hem voldoen.

Ditto Arentsen schrijft mij bij de vlote van de edele heer Luijcassen, gedateert 24en april 1635, dat hij U.E. mijn obligatie, monteerende hondert guldens, toegesonden heeft ende daerop geschreven voldaen, sonder dat U.E. daervoor gelt betaelt hebt, daer U.E. in de zijne geen mensije van en maeckt, geloove door U.E. dagelijcse groote eucupatcije (6) vergeten sult hebben dat ons bij gelegentheijt aengenaem
sal wesen te verstaen, als mede onse staet ende gelegentheijt daer, ditto Jan Arentsen schrijft voorder in de sijne dat hij ‘t gene tusschen hem ende mijn boven de obligatie van hondert gulden die U.E. toegesonden heeft, noch oneffen is, wil laten staen tot mijn compste daer, daer hem opschrijve dat ‘t mijn wel gevalt maer wel wenste hij daer een reeckening van maeckten bij leven ende sterven, opdat hij niet mochte verliesen noch bij ongeval miscontentament genieten, soodat noch eens ten overvloet segge soo hij U.E. gelt eyscht, betaelt hem ‘ende soo niet, laet het betalen nae ende tot mijn compste berusten, ten waere Godt de Heere ons het derwers comen beletten,’dat hope neen, dan dat wilde ick wel dat U.E. een reeckeninge van hem eijste in wat voegen wij met hem stonden, soo niet ‘doet daerom geen moeijten. Van de reeckeninge wegen Gerrit Cornelissen inporteerende achtenseventich gulden, vernemen
daer mede niet aff off deselve ontfangen is ofte niet, dat ons ‘bij gelegentheijt mede lieff sal wesen te verstaen.

Onse dispositie aengaende is, de Heer sij loff, soodanich ende eerder beter als in Nederlant was, doch sullen nu voortaen U.E. goet Alcmaers bier beginnen te missen, daer beneven de goede Spaense en Franse wijn die mij somswijlen om Loef Baertsen sal doen gedencken, voornaemelijck den goede Spanjaert die verscheyde maelen ‘sijnen huijse genoten hebben, mochte wij nu alle’3 4 dagen Aelwintgie Baert eens vriendelijck versoecken om voor ons een groot glas goet Almaerder bier uut U.E. kelder te willen tappen of de burgemeester Stulinck ende de edele heer Kessels cuijpen eens gaen besoecken en proeven het bier ‘dick genoech waere, het soude een gewenste saeck wesen. Twijffelen niet ofte soude U.E. alsoo gesont ende wel gedisponneert tըuijs comen als van daer gescheijde sijn, hoewel ons (de Heere zij loff) niet ontbreeckt tot onderhout van ons lichaem, maer niet soo supstantieus als de spijse van U.E. wel roockende keucken. [volgende blad]

Eenige dagen naer onse aencompste hier (alsoo ons schip 2en julijo naer Taijowan vertrecken mosten om sijne ladinge daer te halen) heeft de edele heer generael ons op Battavia aen lant gelieve te gebrucken voor raetspersoon in de Raet van Justitie, welcke ampt vier maenden eenige dagen becleet hebbe, sijnde een honnorable (maer een moijelijcke en oodjeuse (7) plaetse die met groote moijten en een oprechte concientie becleet moet werden.

Onderentusschen dat wij aen lant waeren, vertrock een treffelijcke vloot van 5 wel gemonteerde scheepen naer Suratten en Parsien (8), waermede wij buijten alle twijffel meenden (naer Souratten) ‘gegaen te hebben, maar ‘t is ons gemist. De edele heer generael hadda wat anders met ons voor, want vreesde dat wij daer te groff souden dommineren ende soo seijde, onse oouden ganck gaen met roosier contant te spelen als gewent waren, dat een quade inbreuck weder opnieuw soude geven, alsoo de staet daer nu gereformeert ende op een goede voet was gebracht, eijndelick gelieffden ons niet derwaerts te senden soodat patsientie mosten nemen en sijn geboden naercomen als reden is ende ondertusschen ons met hoope en ‘t gemeene spreckwoort vertroosten welcke seijt: hier naer een beter, strenge heeren rechten niet lang, ons geluck sal noch groot sijn. Wij stellen in ‘t minste geswaricheijt ende dispieretten niet van onse goede fortuijn ende contentament noch naer ons wens te becomen.

Eenige dagen verleeden heeft de edele heer generael tijdingen becomen uut Martapoura ofte Banjermasin (soo de reviere genaempt is, ‘welck plaetse is gelegen op ‘t eylant Borneo, omtrent hondertentwintich mijlen van Battavia oostelijck aen) dat den oppercoopman Anthonij Soop daer overleden was, ende deselve plaetse met een bequaem persoon weder genegen waren te becleeden, alsoo in goede hope waeren jaerlijcx van daer 5 600 lasten peper te becomen ende een goede plaetse naer alle apparentie eerlange soude wesen, mede voor mij voor als noch geenige plaetsen facant waer, eijndelijck resolveerden om onse parsoon voor een tijt derwaerts ‘te gebrucken ende het comptoir (daer wat goets van te verwachten staet) met alle mogelijcke vliet aen te quecken, soodat wij met het schip Wesep, in hebbende een goet cargasoen, soo contant als coopmanschappen, op den 8en november 1635 van Battavia naer ditto Banjermassa vertrocken sijn, alwaer op den 29en november wel arriveerden.

Hoe wij dese plaetse bevinden sullen alsmede hoe deselve ons gevallen sal, sullen U.E. bij de naeste gelegentheijt advijseeren, alsoo het jacht N.N. gereet leyt om van hier naer ‘ Battavia te vertrecken om de thuijsvarende schepene noch te beloopen ende deseonse brieven daer gaerne mede soude senden, opdat U.E. kennisse van onse gesontheijt mochte becomen ende wij U.E. van de ondervindingen deser plaetse voorals nu noch niet can bedeelen, sullen ‘t met de naeste doen.

Wij hebben goet geacht U.E. bij dese missive onse op de uutreijse verdiende reeckeninge, monteerende f 440: 0: 0, toe te senden ‘om daerbij door U.E. op den ontfang derselver de betalinge van de edele heer [volgende blad] maijoris te vorderen, die niet ‘t wijffelen ofte sal U.E. ter eerster aenmanige voldaen werden, ontfangen sijnde gelieft in debito forma quijtantie daervan te passeeren, sullen deselve voor wel gedaen aennemen, gemelte somma becomen hebbende gelieft se tot onse profijte op intrest te stellen, ‘t sij op’t gemeene lant ofte daer ‘t U.E. geraden vinden sal ende van banckerotten sooveel ‘t mogelijck is bevrijdt mogen blijven, daer wij U.E. de goede voorsorge ten vollen van vertrouwen.

[in marge:] Nota’.Van gelijcke gelieve U.E. te doen met onse jaerlijckse vervallen renten die U.E. doch soo weinich vruchteloos gelieft te houden als eenichsints can geschieden, naer dat U.E. de jaerlijckse door ‘ons geordieneerde somma daer aff betaelt sult hebben, die wi ‘’bij desen noch confirmeeren tot naerder ordre, die wij hier-
naer mochte geven. Voorts recommanderen wij U.E. op ‘t sirijeusselijckste goede voorsorge op onse middelen onder U.E. berustende aldus lange gedaen hebt te nemen en voor banckroeten bevrijdt mogen sijn, opdat wij met lieff thuyscomende,
onse handen op geen idele plaetsen moge leggen en versteecken werden van de vruchten onser langen jaren arbeijt, U.E. soo welbewust als ons. U.E. gelieve soo ‘t geschieden can ende den ‘tijt U.E. ‘t selve toelaet, met drij regulen te adviseeren wat ‘ons cappitael vermeerdert is en hoeveel het tՠsamen in een som monteert, sonder partinente specifecatien als in ‘een som ende wat U.E. jaerlijcx aen verscheijde verstreckt hebt op onse ordre U.E. gelaten. Ons geschiede sonderlinge vrientschappe ende sullen verobligeert blijven U.E. de moeijte ten dancke te betalen, U.E. gelieff se op reeckeninge te brengen, sullen se voor goet aennemen alsoo geen moeijten sonder loon begeeren, ons geschiede eere.

Wij sullen met een seer begeerijge genegentheijt bij de naeste brieven verlangen te verstaen het goet succes van de Schermer alsmede waer U.E. bij cavelinge sij porsij die daerin hebt, gevallen zijt, mede off U.E. soodanigen plaetse ten deele is gevallen dat contentament hebt, ten ‘anderen ofte U.E. genegen sijt als in ons bijwesen ‘verscheijde malen vermaent hebt, daer een huys op te timmeren. Soo ‘t geschiet gedenckt dat U.E. sijn huijs soo ‘groot maeckt dat daer een camer tegen onse overcomste ‘(voor ons) in can gemist werden, daer wij in ‘t bij weijsen van U.E. ende moeder diverse malen van gesprocken hebbe, ‘t welck wij bij dese noch confirmeeren ende in deselffde oppijnij blijven continueeren.

Oft huwelijck van onse broeder Jacobes Baert met juffvrou Kessels ‘voortganck gehadt heeft (als hope jae) sal ons lief sijn te vernemen,wense haer tesamen veel geluck en salicheijt ende binnes jaers met haer beijde een ‘ jonge soon met duijsent croonen ճ jaers daer toe. Het is seer’voorsichtich van heer Jacobus gedaen, dat in de coude winter ‘wat harder aenhielt als die tevooren dede, alsoo de winter doen ‘uutgevaren ben, soo uut U.E. schrijvens verstae, niet wel mogelijck ‘was een parsoon hem in ‘t bedde alle(e)n conde verwarmen, soo wij ‘apparent thuijs waeren gebleven, soude mee wel om een bijslaep hebbe moeten uutsien daer (om de waerheijt te seggen)’niet veel mede versuinpt soude hebben, nu mijn bij dese gelegentheijt
wel bedencke, was ‘t weder te hardoen ende waren wij in Hollant ‘geloove niet ons hooft meer naer India souden hangen, pascientie’’t is te laet beclaecht. Verte

[volgende blad]

Hier nevens sende U.E. een attestatie wegen onse persoon, dat tot heden toe, de Heer sij loff, noch gesont en in levende lijve ben om bij U.E. verthoont te connen werden, daer ‘t van noode is om den intrest tot onsen lijve staende (U.E. bekent door cracht ende seeckerheijt derselver) met fondament te connen eyschen dat wij jaerlijcx soo ‘t mogelijck is, sullen achtervolgen.

Nu resteert ons niet anders als ons te recommanderen in de goede gratie van U.E., mede van U.E. huysvrouwe, sonder te vergeten Alewintgie Baert, Jacobus Baert ende alle U.E. famillie, die altsamen soo veel goets wensse als mijnselven, waermede dese door gebreck van meerder mateerie eyndige, bevelende U.E. t’sampt U.E. famlie in de genadige bescherminge des Alderhoochsten die U.E. Eersame wijse voorsienige geaffectioneerde waere heer ende vriendt, gelieve te sparen tճampt alle onse goede bekende vrienden, in lanckdurige gesontheijt tot salicheijt, eere en prosporiteijt met wensinge malcanderen met lieff, gesont ende in goede voorspoet in ‘t lieve vaderlant weder mogen gemoeten, daer Godt almachtich geduerich om sal bidden. Amen.

Vale [door hemzelf ondertekend:] U.E. in allen verpilchten dienaer Wollebrant Geleijnsen De Iongh

1635 subscripsit

Het opschrift van onse brieven om sijgoere te becomen, gelieve U.E. te schriven als volcht: Eersame, voorsienige, seer ‘discrete here ‘Wollebrant Geleinsen de Jonge oppercoopman en opperhooft op ‘t Nederlantse comptoir Banjermassin Ofte op Battavia 1635

In apsentcie aen heer Cornelis van der Lin, oppercoopman op ‘t casteel Battavia om voort te bestellen aen ditto Geleinsen ter plaetse, etc. Battavia ‘bij vrient die Godt geleyde [in de marge schrijft de schrijver:]

Op ‘t Nederlants Comptoir in Banjermassa, gelegen op ‘t eijlant Borneo omtrent’120 mijlen van Battavia oost waert aen, twee dagen naer ons arrivement met schip Wesep van Battavia hier ter plaetse wesende den 29 november anno 1635.

[tussen de laatste teksten door heeft Wollebrants zelf toegevoegd:]

Heer Cornelis Jansen Baert’wij gedencken U.E. x moedr ende U.E’ganse famelye verscheiden mael als ‘bij gode vrienden vroolijck zijn, met een ‘gesontheitgen, hoopen bij U.E. ende de vrienden ‘niet vergeeten sullen werden, wensten 
alte(sa)men U.E. in de compangnije winterse lange nachten ‘te moog genieten, hoope den tijt noch ‘eens coomen sal hier meede in ‘t ‘sluiten van dese drincken wij met gode ‘Spaese wijn uwer aller gesontheit, so(n)dr’ de heer Sarvas Brasser te vergeten die U.E. gelieft te groeten.

Soo wij nu de handen ‘van vader, moeder ende ‘dochter hadden, souden ‘met goede affectcye ‘alle de 3 naemen als U.E. ‘gedaen heeft, hier onderteckenen, ‘maer niet practysabel sullen vertrouwen U.E. dese eene tot sattisfactie voors. sult aennemen.

Uffvrou Alewyntgen Baert, wy versoecken vriendelijck dat opp o(n)se ‘gesontheit met een glaesgen wijn alteme ‘eens by gelegentheit gelieft te ‘gedencken, voornamelycken op U.E.’bruiloft, oft geviele U.E. voor onse ‘wedecoomste (als apparent, jae sal syn ‘also voor ons noch een lange tyt voor handen is, mochte trouwen ende wij tot ons ongeluck met onse parsoon tot ons leetwesen U.E. feeste ‘niet soude coomen vereeren, doch hoop niet ‘soo ongeluckich van tՠgeniet van U.E. feest ‘als van onse broedr Jacob Baert, soo verstae wessen sal, soo ‘t geschiet sal ‘t ons leet weesen. Wij sullen als dickwels doen niet min om U.E. gesontheit dencken ende daer ‘altemet eens by gelegenheit op drincken, voornaemelyk als wij de bruidegom zijn soo ‘t ‘hier mochte geschieden, dat eevenwel niet en dencke ‘noch de gedachten niet hoope te crijgen, watter de Heere ‘van sal gelieven te voegen, sullen by tyt ende leven soo van de eene als dandr syde, verneemen, hiermeede blyft den Almoogende bevoolen ende seer minnelijcken, van harten gegroet, met een kusgen over see, van U.E. geaffectyoneerde genegen dienaer ende vrient Wollebrant Geleijnsen De Jongh 1635 subscripsit

Segt doch my groetenisse aen my vryster by daege ‘Marytgen Baert ende dat haer een syen bouwen sal meedebrengen soo ‘t leeve dat overcoomen mee[de d]at een paer flewe ‘mouwen [....]de sal b[......] om [................]ooren

[volgende blad] [adressering:]

Eersame wijse voorsienige seer discrete seigneur Cornelis Jansen Baert, notaris publyckus, woonende in de Langestraet in ‘tT Vergulde Hoef Iser

Tot Alcmaer 1635 11/29 Loont den bringer

[brief 15]

[kopie van brief 14, door een schrijver namens Wollebrandt geschreven. Brieven werden vaak in meervoud verzonden, de kans dat er n aan zou komen werd hiermee vergroot. Deze brieven zijn dus beiden aangekomen:]

Seigneur Cornelis Jansen Baert

[29 november 1635] [15]

[II] Eersame, seer discrete, waerde, geaffectecijoneerde heer en toegedaene vrindt Saluijt.

Mijn jongste aen U.E. is geweest in dato 26en december 1634, als wanneer wij met onse vloote uijt Tessel liepen om onse reijse naer India te aenvangen, waerin wij U.E. onse gelegentheit beedeelt hebben, naer den tijt vereiste ende toeliet, sedert hebbe U.E. bij een fluijt, genaemt den Coninck van Sweden, bij den schipper Geltdolf Jansen haer laets van de hoef (wien met sijn fluijte op den 5en feberwarij 1635 ontrent ‘de Soute eijlanden in see bij ons quaem ende den 8e ditto weder verliet, stellende sijn course naer Iel Gode Maijo ende van daer naer Farnobocko, hebbende 55 soldaten voor de Westindige Coonpangie in om daer te brengen) geschreven ende onse seer moijelijcke reijse, die tot daertoe gehadt hebbe, geadviseert, niet twijfelende of deselve sal U.E. voor den ontfang van dese door den gemelte Geltdolf alterhant gestelt wesen dat ons bij gelegentheyt aengenaem weesen sal te verstaen.

Seder gemelte tijt hebbe onse reijse met reedelijcke spoet ende ordinaris weder nae den tijt des jaers ende derselve clijmaeten gevoordert, soodat wij op den 8en april 1635, sijnde paesdach, te reede aen Cabo de Boone Esperantse in de Taffelbaijo wel arriveerden ende met gesont volck (sonder een sieck man onder 205 coppen te hebben), daer onse paeseijeren aten, vanwaer wij den 15e ditto (naer water ende te geenen daer voor ons te becomen was aen boort gehaelt hebbe) weder met gesont volck vertrocken, sonder eenich van ons geselschap meerder bij ons te hebben, alsoe daer in de bocht van Vranckrijck door den storm al van verstecken waeren ‘ende geene naer der hant meer ontmoeten als voor Battavia. Stellende soo onse course van ditto Cabo de Boone Esperanse naer het Suijt lant, (dat wij met redelijcke spoet en veel quaet weder somwijle gemoetende) op den 25e maij volgende, ontmoet ende in ‘t gesicht becomen hebben, stellende van ‘daer onse cours naer ‘T lant van Java, dat wij den eerste junij ‘sagen, ende daerop naer ons Sewens met goet weeder vervielen, stelde vandaer onse cours voorder naer de Straet van Sonda, daer wij den 5e ditto wel ende naer ons wens in vervielen, eindelijck den 14e ditto voor Battavia arriveerde met reedelyck ge- sont volck, hebbende niet meer als een man op onse reijse verlooren, van 205 parsoonen, vindende geen van onse vloote hier, soodat wij de eerste waeren van onse 11 schepen die te Battavia arriveerde, sijnde 5 maenden, 20 dagen, uut Tessel in Battavia aengecomen. Dat hem in ‘t eerste van onse reijse in soo wel niet liet aensien, maer in vreese waeren, dat de reijse wel 8 9 maenden soude gedeurt hebben. 20 Dagen daernaer, sijnde den 5e julij, arriveerden hier het schip sՇraven Hage, dat de verte [volgende blad] de tweede van ons vloot was, waermede mijn broeder ende sijn soontie gesont mede wel aenquamen, cors daer naer naem Gelin bij mijn aen lant, ende de vader ginck over op schip Amboona bij Cornelis Gerritsen, waermede naer Suratten ginck ende seer wel te wegen was. Sijn soontie leert moij schrijven en gaet met mij naer Banjer Masin, sullen sien ofte hij in een jaer ‘daer wat leeren can, dat van hem een jong assistent voor ‘eerst coonen maecken ende daer naer, als vertrecken een
stuck van een coopman (soo hem wel aenstelt ende neertich
is), cors daer aen op den 14e julijo arriveerden het schip de Galijasse van Hoorn ende fluijt Rarop, van Amsterdam den 15en ditto het schip Maestrecht van Rotterdam, den 17e ditto het schip Vlissinge van Seelant, den 18e ditto het schip Amboona. Den 20 ditto arriveerde het schip de Prinsses Emelia uijt Seelant, die 22 man verlooren hadde, 26e ditto de fluijt Ruttem uyt Seelant, die 2 maenden in Engelant gelegen hadde. Den 9en augustj arriveerden het Hof van Hollant van Delft, dat mede omtrent de 2 maenden in Engelant gelegen heeft. Daernaer den 22en arriveerde het schip Leeuwaerden van Enchuijsen met gesont volck, die de leste en wij de eerste van onse vloot van 11 schepen was, die des winters uijt Neederlant waeren geloopen.

Hier coomende vonden de edele heer generael Hendrick Brouwer, de edele heer Anthoony van Diemen, de heer van der Burch ende de meeste over ‘hoofden in goede gesontheijt, alsmede seigneur van der Lijn met sijn huijsvrouwe ende 2 kinderen, die wij de brieven van seigneur Huijbert van der Lijn behandicht hebben, die seer blijde was. Mede is ons van hem veel vrindtschap geschiet, die wij van wedersijde sullen soecken te onderhouden van gelijcke met U.E. nevee op de kust van Cormendel bij alle ockagie, wert wel bedanck, sijn brieven hebben hem in augustj bij het schip Maestrecht toegesonden, dat van hier derwaerts ginck twifele niet ofte sullen hem wel gewerden.

Ick hebbe hier op Battavia sijnde U.E. 2 missive, den een van den 16en, den andere van de 24 december 1634 met schip Amboona, (dat ‘wat langer in ‘t Tessel lach als wij, ende door een loots-‘boot in ‘t uutseijlen aen sijn boort werde gebracht) wel ontfangen. Reeden dat niet eer becomen hebbe is, dat wij in de Spaense See van den andere sijn gerueckt ende niet eer ‘als voor Battavia weder bij den anderen quamen. Den eenen sijnde geslooten in de ene van Jan Aderjaensz. Delfts aen ons, en den andere over de Helder gesonden, gedateert 24en december, waeruut gaerne verstaen hebbe U.E. en sijn ganse famielias gesontheijt nevens haere groetenisse, die ons ten hoochte aen genaem was. Van gelijcke doen wij van ganser harten, naest vader ende moeder, aen Alewijntgen Baert, die soe veel goets wensen als mijn selve. Soo nu een wens mochten hebben, U.E. soude apperent vreemt toesien doch alsoo het voor nu onmogelijcke ende idele dingen sijn te wensen, dat geen affeckt sorteeren can, sullen ende moeten het uut ons verte [volgende blad] ons hooft stellen voor eenige jaeren, die de Heere ons met gesontheit ende voorspoet wil laeten passeeren, ende voor ‘al tot salicheijt, verwachtende wat Godt almachtich onderentussen met ons voor heeft.

Bij U.E. van den 24en vooren gesseijt hebbe gesien, hoe dat Sijtgen Tijs van een jonge soon bevallen was, ‘T welck mij broeder aengeseijt hebbe, alsoo noch op Battavia was, ende daer naer ‘uut U.E. van dato 6en april 1635 ons door schipper Clock (met’de vloote van de heer Philips Lucas gecomen, die den 20e sestember hier uijt vaderlant in 4 maenden 18 dagen wel ende met gesont volck arriveerden) behandicht, verstaen het weder overleden was, dat aperent geen groote droefhet voor de ‘vader wesen sal, als ‘T sal comen te verstaen alsoo ‘t reedelijck wel uut mach, mede gesien ‘t geen U.E. daer aen onsent wegen verstreckt ende gedaen hebt, dat ons in dien gelegent aengenaem geweest is, de voordere sorge en op ‘t sicht beveelen ende vertrouwen wij U.E. volgens onse ordere op ons vertreck onder U.E. gelaeten van gelijcke ‘t geen aen Alewyntegen Baert dat op ons afscheden geordoneert hebbe tot naerder ordere ofte eenige veranderinge U.E. bekent, midtsgaders alles naer ‘te comen voor soo veele onse gelaete last vermelt ende U.E. geraden vindt in alle redelijckheijt daer aen ons ten vollen vertrouwen en vergenoecht houden.

[in marge:] Nota.’Bij gemelte schip Amboona is ons hier sijnde wel ter hant gestelt door den schipper Cornelis Gerritsz. een missive van Jan Arentsz. Delft, neven een tinne lanpet met een schootel dat U.E. aparent hem noch niet betaelt sult hebben, alsoo ‘’t selve in U.E. jongste aen ons daer gans niet af vermaent, soo niet betaelt is. U.E. gelieve hem te voldoen en stellen ‘t op rekeninge, soo hij ‘t selve begeert betaelt te hebben.’Soo niet, laet het staen tot onse overcompste daer ten waere hier naer eenige tijt ofte jaeren verstrecken sijnde voor ‘ende aleer wij over comen, betalinge begeerde, soo can U.E. hem voldoen.

[in marge:] Nota.’Ditto Arentsz. schrijft mij bij de vloote van de edele heer Lucas, gedateert 24en april 1635, dat bij U.E. mijn oblijgatie, monteerende hondert guldens, toegesonden heeft ende daerop geschreven voldaen,’sonder dat U.E. daer voor gelt betaelt hebt, daer U.E. in de’ sijne geen mensije van en maeckt geloove door U.E. dagelijcx-‘se groote eucupatcije vergeeten sult hebben, dat ons bij gelegentheijt aengenaem sal wese te verstaen, als ‘mede onse staet ende gelegentheijt, daer ditto Jan Arentsen schrijft voorder in de sijne, dat hij ‘t geene tussen hem ende mijn boven de obligatie van hondert guldens, die hij U.E. toegesonden heeft, noch oneffen is, wil laeten staen tot ‘mijn compste daer, daer hem opschrijve ‘t mijn welgevalt, maer wel wenste hij daer een rekeninge van maeckten, bij leeven ende sterven, opdat hij niet mochte verliesen, noch bij ongeval miscontentament genieten, soodat noch eens ten overvloet segge, soo hij U.E. gelt eist, betaelt hem ende soo niet, laet het betaelen nae, ende tot mijn comste berusten verte [volgende blad] rusten, ten waere Godt, dee Heere ons het derwaers comen beletten, dat hoope neen, dan dat willde ick wel, dat U.E. een rekening van hem eijste in wat voege wij met hem stonden, soo niet, doet daeran geen moeiten. Van de rekening wegen Gerrit Cornelissz., inporteerende ach en tՠseventich guldens, vernemen daermede niet af of deselve ontfangen is ofte niet, dat onsbij gelegentheijt medelief sal wesen te verstaen.

Onse disposijtcije aengaende is, de Heer sij lof, soodanich ende eer beeter als in Nederlant was, doch sullen nu voortaen’ U.E. goet Alcmaers bier beginnen te missen, daer beneven ‘de goede Spaens en Fransse wijn, die mij somwijlen om Loef Baertsen sal doen gedencken, voornamelijck den goede Spanjaert, die verscheijde maelen ‘t sijne huijse genooten hebbe, mochte wij nu alle 3 4 dagen Aelwintgen Baert eens vrindelijck versoecken om voor oms een groot glas Alcmaerder bier uut U.E. kelder te willen tappen, of de burgemeester Stulinck ende de edele heer Kessels Cuypen eens gaen besoecken en proeven of het bier dick genoch waer, het soude een gewenste saeck wesen, twifelen niet ofte soude U.E. alsoo gesont ende gedispooneert tuijs comen als vandaer gescheijde sijn, hoewel ons (de Heere sij lof) niet ontbreeckt tot onderhout van ons lichaem, maer niet soo suptantcijeus als de spijse van U.E. welroeckende keucken.

Eenige dagen naer onse aencompste hier (alsoo ons schip den 2 julijo naer Teijewan vertreecken moste om sijn lading
daer te haelen) heeft de edele heer generael ons op Battavia aen lant gelieve te gebruicken voor raetparsoon in de Raet van Justijtcije, welcke ampt vier maenden eenige dage becleet hebben, sijnde een honnorabele (maer een moejelcjke en odijeuse) plaetse, die met groote moeuten en een oprechte consijentcije becleet moet werden.

Onder en tusschen dat wij aen land waeren vertrocken een trijffelijcke vloot van 5 wel gemonteerde scheepen ‘naer Suratten en Parsia, waer mede wij buyten alle twiffel meende (naer Surattio) gegaen te hebben, maer ‘t is ons gemist. De edele heer generael hadde wat anders met ons voor, want vreesde dat wij daer te grof soude domi- neeren, ende soo seijden, onse ouwe ganck gaen met roosier bontant te speelen, als gewent waeren, dat een quade inbreuck wederop nu soude maecken, alsoo ‘de staet, daer nu gereformeert ende op eene goede voet was gebracht, eindelijck beliefden ons niet darwaerts te senden, soodat pasijentcije mosten nemen en sijn geboden naer coomen als reeden is, ende ondertussen ons met hoope en ‘t gemeene spreckwoort vertroosten welcke seit: Hier naer een beeter strenge heer reechte niet verte [volgende blad] niet lang, ons geluck sal noch groot sijn. Wij stellen in ‘t minste geen swaricheijt ende dispiereren niet van onse goede fortuijn ende contentement, noch naer ons wens te becomen.

Eenige dage verleeden heeft de edele heere generael tydinge becomen uut Marta Poera ofte Banjermassin (soo de rieviere genaemt is, welcke plaetse is gelegen op ‘t eijlandt Borneo, omtrent ‘hondert en twintich mijlen van Battavia oostelijck aen) dat den opper coopman Anthoony Soop daer overleeden was, ende desselve plaetse met een bequaem parsoon weder genegen was ‘te becleden, alsoo in goede hoope waren jaerelijcks vandaer 5 600 lasten peper te becomen, ende een goede plaetse naer alle aperentcije eerlange soude wesen, mede voor mij voor alsnoch ‘genijge plaetsen facant waer, eijndelijck resolveerden om ‘onse parsoon voor een tijt derwaerts te gebruicken ende het comptoir daer (wat goets van te verwachten staet) met ‘alle mogelijcke vlijt aen te queken, soodat wij met het schip
Wesop, in hebbende een goet cargesoen, soo contant als ‘coopmans schappen, op den 8en november 1635 van Battavia ‘naer ditto Banjermassin vertroecken sijn, als waerop den 29en november gearriveert sijn.

Hoe wij dese plaetse bevinden sullen, alsmede hoe deselve ons gevallen sal, sullen U.E. bij de naeste gelegenthet adviseeren alsoo het jacht N.N. gereet leit om van hier naer ‘ Battavia te vertrecken om de tuisvaerende scheepen noch te beloopen, ende dese onse brieven daer gaerene mede ‘soude senden, opdat U.E. kennisse van onse gesontheijt ‘mochte becomen ende wij U.E. noch van de ondervindingen deser plaetse voorals nu niet can bedeelen sullen ‘T met de naeste ‘ doen.

Wij hebben goet geacht U.E. bij dese missive onse op de uutreijse verdiende rekeninge, monteerende 440 guldens, toe te senden ‘om daer bij door U.E. op den ontfang derselver de betalinge ‘van de edele heer Maijoris te voorderen, die niet twiffelen ofte sal U.E. ter eerste aenmaninge voldaen werden, ontfange sijn de gelieft in debijto formo quijtantie (1) daer van te passeeren sullen deselve, oor welgedaen aennemen, gemelte somme becomen hebbende, gelieft se tot onse proffijte op intrest te stellen’’t sij op ‘t gemene lant, ofte daer ‘t U.E. geraden vinden sal, ende van banckerotten soo veel ‘t mogelijck is bevrijt mogen blijven, daer wij U.E. de goede voorsorge ten volle van vertrouwen.

[in marge:] Nota. ’Van gelijcke gelieve U.E. te doen, met onse jaerlijcxse vervallen renten, die U.E. doch soo weijnich vruchteloos gelieft te houden, als ‘t eenichsins can geschieden naer dat U.E. de jaerelijcxse (door ons geordineerde) somma daer af betaelt ‘sult hebben, die wij bij dese noch comfirmeeren tot naerder ordre, die wij hier naer mochte geven. Voorts recomandeeren wij U.E. op ‘t sirijeusselijckste goede voorsorge op onse middelen, onder U.E. berustende (als dus lange gedaen hebt) ‘te nemen en voor bancke rotten bevrijt mogen sijn, opdat ‘wij met lief tuys comende onse handen op geen idele plaes mogen leggen en verstecken werden van de vruchten onsere langer jaeren arbeijt, U.E. sooveel als ons bewust, U.E. gelieve soo ‘t geschieden can ende den tijt U.E. ‘t selve toelaet met [volgende blad] met drie regulen te adviseeren wat ons cappitael veermeerdert en hoeveel het samen in een som monteert, sonder partinente specificatie, als in een som, ende wat U.E. jaerlijcks ‘aen verscheijde verstreckt hebt op onse ordere, U.E. gelaeten ons geschiede sonderlinge vrientschappe ende ‘sullen veroblijgeert blijven U.E. de moeiten ten dancke ‘te betaelen. U.E. gelieft se op rekeninge te brengen sullen ‘se voor goet aennemen, alsoo geen moeiten sonder loon begeeren, ons geschiede eere.

Wij sullen met een seer begerijge genegentheit bij de naeste brieven verlangen te verstaen het goet succes van de Schermer,’alsmede waer U.E. bij cavelinge sijn porsij, die daerin ‘hebt gevallen sijt mede of U.E. soodanige plaetse ten deele is gevallen, dat contentement hebt, ten andere of U.E. genegent sijt, als in ons bij wesen verscheijde maelen vermaent hebt, daer een huijs op te timmeren, soo ‘t geschiet, gedenck, dat U.E. sijn huijs soo groot maeckt, dat daer ‘een camer tegen onse overcomste (voor ons) in can gemist werden, daer wij in ‘t bij wesen van U.E. ende moeder, diverse maelen van gesproocken hebben ‘t welck wij bij dese noch comfirmeeren ende in deselfde opijnije blijven contijnueeren.

Of ‘t huwelijck van onse broeder Jacobes Baert met ufrouwe Kessels voortgang gehadt heeft, sal ons verlange te verstaen bij de naeste gelegentheijt. Soo ‘T voortganck genomen heeft (als hoope, jae) wense haer te samen veel gelucx ter salicheijt ende binnes jaers met haer beijden een jonge soon met duijsent croonen sՠjaers daertoe. Het is seer voorsichtich van seigneur Jacobes gedaen, dat in de coude winter wat harder aenhielt als die tevooren dede, alsoo de winter (doen uutgevaeren ben ‘soo uut U.E. schrijven verstaen) niet wel mogelijk was een parson alle(e)n hem in ‘t bedde conde verwarmen. Soo wij aparent tuis waeren gebleven, soude mede wel om een bijslaap hebben moeten uutsien, daer (om de waerheit te seggen) niet veel mede versuint ‘soude hebben, nu mij bij dese gelegentheit wel bedencke ‘was ‘t weder te hardoen ende waere wij in Hollandt, geloove ‘niet ons hooft meer naer India souden hangen. Passijentcije’’t is te laet beclaecht.

Hier neven senden U.E. een atestatie wegen ons parsoon, dat tot heden toe de Heere sij lof, noch gesont ende in leevende lijve ben ‘om bij U.E. verthoont te conen werden daer ‘t van nooden is
om den intrest tot onse lijve staende (U.E. bekent, door craecht ende seckerheijt der selver) met fondament te ‘te coonen eissen, dat wij jaerlijcx soo ‘t mogelijck is sullen achtervolgen.

Nu resteert ons niet anders als ons te recomandeere in de goede graetsije van U.E., mede van U.E. huijsvrouwe, sonder te vergeeten Alewintge Baert, Jacobes Baert ende alle ‘U.E. famielia, die al tՠsamen soo veel goets wensen als mijn selve. Waer mede dese door gebreck van meerder materije verte [volgende blad] mateerije eindege, beveelende U.E. t’sampt U.E. familia in de genadige bescherminge des alder Hoochte, die U.E. eersame wijse voorsienige seer geaffectijoeneerde waere heer ende vrint gelieve te spaeren tՠsampt alle onse goede bekende vrienden in langdurige gesonthejt tot salicheijt, eere ende prosporjteit met wensinge malcander met lief gesont ende in goede voorspoet, in ‘t lieve vaderlant weder mogen gemoeten, daer Godt almachtich gedurich om sal bidden.

Amen.’Valle [door hemzelf ondertekend:]

U.E. in allen verplichten dienaer Wollebrant Geleijnsen de Jongh 1635 subscripsit

Het opschrijft van onse brieven om sijgoere te becomen gelieve U.E. te schrijve als volcht

Eersame voorsienige seer ‘discrete seigneur ‘Wollebrant Geleijnsen de Jonge oppercoopman en opperhooft op ‘t Nederlandts comptoir Banjer Massin Ofte op Battavia 1635 In apsentcie aen seigneur Cornelis van der Lijn, oppercoopman op ‘Casteel Battavia om voort te be ‘bestellen aen ditto Geleinsen ter plaetse etc. Battavia bij vrindt, die Godt geleyde [in de marge links, door de schrijver benadrukt:]

Op ‘t Nederlants Comptoir in Banjer Massin gelegen op ‘T eijlant Borneo, ontrent 110 mijlen van Battavia oostwaert aen 2 dagen naer ons arrivement met schip Wesop van Battavia hier ter please wesende den 29e novenber 1635

[Wollebrant voegt zelf toe, linksboven:] Seigneur Cornelis Jansen Baert wij gedencken U.E moedr verscheiden maelen ‘met een gesontheit te drincken als ‘wij bij goede vrienden zijn. Hoope niet dat wij daer vergeeten werden. In ’T sluiten ‘van dese hebbe de gesont van U.E. ende het geheele huisgesin gedroncken, mitsgaders ‘van bestevader Molenvliet, U.E. beide ‘swagers ende hare huisvrouwen ende de edele heer Sarvas Brasser niet vergeeten, daer verscheiden maelen een gode dronck wijn meede gedroncken hebbe. Hier meede vaert wel en leeft lanck.

[onder zijn naam:] Soo wij meede 3 handen van vadr, moedr ‘ende Alewyntgen hadden souden se tot meerdr verseeckertheit van onse affectcye daermede
alle ondr setten eeven wel sal de allen bestant zyn [links onder:]

Ufferou Alewynten Baert, wij gedencken U veele ende verscheiden maelen meede altemt met eens op verscheiden vrienden haer gesontheit te drincken, daer ghij de voorste ende prinsepaelste van zyt. Laet onse gesontheit by uwe Uwe mede niet vergeeten zijn. Wij souden ons anders ‘ten hoochsten hebben te beclaegen. Soo verstaen ‘sullen het ongeluck treffen, dat met o(n)se ‘parsoon de feest van U.E. broedr Jacob niet ‘sullen coonen vereeren, hoope niet, dat wij ‘van U.E. syde soo ongeluckich weesen sullen ‘soo ‘t geschiet sal ‘t ons seer leet weesen ‘dan passijentcye versoecken U.E. op ons, als ‘t soo gevalt ende in U pontyfijcael sit,’eens op ons gelieft te gedencken. Wij ‘sullen van gelijcken doen als ‘t met ons ‘geschiet, dat hoope in ons geringste gedachten ‘niet coomen sal, welcken den tyt van ‘weedr syden leeren sal, hiermede blijft ‘van U.E. dienaer van genen harten gegroet met een smaeckelijck kusgen over de wijde rume zee. Uwe van goede genegentheeden geaffectcyoneerde ‘vrient en dienaer—Wollebrant Geleijnsen de Jongh, 1635 [volgende blad] [adressering:]

Eersame wijse voorsienige ‘seer discrete seigneur ‘Cornelis Jansen Baert, notaris publijckus, woonende in de Lange Straet in ‘T Vergulden Hoeff Iser

Tot
Alckmar 1635

Loont den bringer. [volgende blad] [gezondheidsverklaring Wollebrant, Borneo, links:]

Wij ondergeschreven Isack Dircksen Kin, Carel Quina ondercoopman en Pieter Jansen opperstuerman, alle van ende op ‘t schip Wesep in dienste van de Vereenichde Nederlantsche Oostindische Compagnie attesteren en verclaren bij desen voor de gerechte waerheijt, dat den edele Wollebrant Gleijnsen de Jonge tegenwoordich geordioneert voor opperhooft over des compagnies commarsie in de quartieren van Martapoura
gelegen op ‘t eijlant Borneo, met het schip Wesep te gaen ‘naer Banjermassin, noch is in levende lijve, also wij den selven wel kennen ende met hem op huijden gesprocken, en in goede dispositie en gesontheijt gesien hebben. Actum in ‘t schip Wesep desen 20en november anno 1635. Isack Derckz. Kien Carel Quina Jan Leendersen

[gezondheidsverklaring Wollebrant, Agra, rechts:]

Wij ondergeschreven verklaaren waar ende waerachtigh te sijn, dat den parsoon van Wollebrandt Geleijnsen (sijnde in dienste van de Vereenighde Neederlantsche Oostindische Compagnie, prasent in de stadt Agra, om den dienst van gemeltte Compagnie, aldaar waar te neemen en bevorderen) noch kloeck, gesondt ende in geode dispositcie is. In kennisse der waarheijdt ende vermits tՠselve waerachtigh is, hebben dit met onse gewoone handtteeken onderteeckendt

Johan Tack subscripsit Abraham Steen subscripsit

In de stadt Agra, geleegen in ‘t ‘rijck van den grooten Mogol’ 40 45 daagen reijsens van Souratta te landlwaarts in deesen 15en’maart anno 1638 [volgende blad]

[afrekenining VOC, debet:]

Copie Lausdeoadij 26 december anno1634 Wollebrant Geleijnsen de Jonge van Alcmar, oppercoopman, debit in ‘t schip Amsterdam

Aen de edele heeren bewinthebberen der Vereenichde ‘Oostindische Compagnie tot Amsterdam IJ40: -: - over ‘twee maenden gagie 120 guldens per maent bij hemop de hant ontfangen. - - - - - - - - IJ40:-:-

1635 Anni 14en junij aen saldo van reeckeningh om desen te sluijten 440: -: -Somma Ġ680: -: - [credit:]

Laus deo adij 14en junij anno 1635.

Wollebrant Geleijnsen de Jonge van Alcmar oppercoopman, credit

Per de edele heeren bewinthebberen der Vereenichde ‘Oostindische Compagnie Ķ80: -: - over 5 maenden, 20 dagen
gagie 120 guldens per maent verdient tՠsedert den 26en’ december 1634, dat met het schip uut Texsel sijn’geseijlt tot op heden dat voor Battavia gearriveert ‘sijn ende gaet aldaer op ‘T casteel van Battavia ‘loopende geenrisico - - - - - - - - - - Ķ80:-:-

was onderteijckent Cornelis van Zanen Adriaen van der Burcht [toevoeging, onder:]

Gecolatcioneert tegen de orgijneele ende daer mede in allen bevonden te accordeeren, actum in ‘t jacht Wesep desen 20en november 1635 gaende met
ditto Wesep naer de revier van Martapoura, gelegen op ‘t eijlant Borneo, in waere kennisse hebben desen met onse gewoone hant teijcken ondergeschreven.

Jan Leendersen subscripsit Jacob Abrahamsen

[Brief 16]

[Tijs Abramse vraagt Cornelis Janss. Baert geld voor een begrafenis:]

[6 augustus 1636] [16]

Eersamen goede vrient Cornelis Janss. Baert, onse geson[dheit] is, Godt sij gelooft, in goede doen, als ick verhope dat het ‘ met U.E. mede also is, voorts aengaende mijn schrijvens is ‘dat ick U.E. laet weten als dat Jannetie Jans den huijsvrou geweest van saligen Jan Gleijsz. is desen nacht ‘te elff uren in den Heer gerust, ende het is alhier een ‘desolaet werck want daer niet veel ten besten is, Godt bet[ert], ende den man en weet niet veel raet om haer ter aerden te helpen. Voorts Cornelis Janss. Baert soo is den man sijn vriendelijck met Annetie Jans haer dochter begeren U.E. biddende dat ghij haer noch eenmael wilt helpen om haer ‘met eeren ter aerden te helpen. Aengaende het gelt dat
ghij mijn gestuert hebt dat houden wij voor Annetie Jans om haer daer mede te helpen.

Aengaende van Annetie Jans haer sieckte schijnt nu wat beter te wesen. Godt den Heer wil haer een goede utcomst verlenen. Aengaende Jannetie is seer hastich gesturven want verleden saterdach was sij noch gesont.

Sij is soo armelijck dat daer geen hemt in huijs en was ‘om haer aen te trecken nu. Cornelis Jansz. Baert wilt doch ‘het goe best daer toe doen, sij sullen het U.E. altoos danck uuten en wilt soo wel doen en schrijven ons met den eersten bescheyt daer op, want sij sullen haer daer na ophouden, seer ‘beminde vrient Cornelis Janss. Baert, blijft den Heer ‘bevolen en wij wenschen U.E. alle samen veel genachten. Geschreven in Amsterdam desen 6 augustus 1636.’U.E. dinstwilligen vrient wat ick vermach ‘tot U.E. dienst Tijs Abrahamsz.

[volgende blad] [adressering:]

Desen brieff sal men bestellen aen den eersamen en vromen Cornelis Jansz. Baert, notarius, woonende in de Langen Straet ‘tot Alckmaer

Sito s sito loont den boode 1636

[Brief 17]

[Christiaan? Jan Fransz. schrijft aan Cornelis Janss. Baert:]

[6 augustus 1636] [17]

Loef Godt boven al desen, 6 auguyestes 1636, wet seer goede vrynt Corneles Jansz. Beert met U.L. huysfrou als dat Janneken Jans overleden is ende dat Anneken hel kranckt is, soodat ick wel woude dat U.L. soo vel wylde doen ende neme se tot ‘want ick ghen mijdtdelen en heb om haer
tՠhouden ende oock is de vrynschaep affghestorven, maer ick wijl wel soo vel doen als U.L. ghalt over stuerren wyl dat ick ‘daer een pestbewaerders bij kryghen, maer ‘men moet haer alle wecken 4 gulden gheven ende den cost gheven, ‘t doet vel ende schryff met ‘den eers wat U.L. van meneghe is tՠdoen. Soo U.L. van meneghe is ghen ghelt te stuerren
 soo sal ick er in ‘T pesthuijst lateen brencen. Janne Jans mijn huysfrou sal en vrijdach toecomen beghraven worden. Doet soo vel ende segge haer suijsters met Jan dat sij te begraeffenes comen.

Xijanii (1) Jan Fransz. U.L. vrynt tot uwen dijens
als U.L. schrijft, soo schrijft aen Jacop van den Bos, hoedemaecker, wont in de Blomstret op het hoecken van de eerste Swarsstraet in de Halff Maen tot Amsterdam.

[volgende blad] [adressering:]

Aen Corneles Jansz. Beert, wont in ‘de Lanck Strat in ‘t Vergulde Hoefeyser tot Alckemaer.

[Brief 18]

[iemand schrijft aan Cornelis Janss. Baert:]

[4 augustus 1836] [18] Eersame goede vrient Cornelis Janss. Baert wetet als dat ick U.L. schrijvens met tien gulden aen gelt wel hebben ontfangen, het welck wij haer bestelt hebben op deser manieren, wij hebben haer van het gelt 4 gulden gegeven enden als dat op is dan menen wij haer wederom wat te geven, ‘want wij enden den bueren verstonden als dat wij het haer niet gelijck geven souden want gelijck men seijt het gelt en lijt geen commer opdat het wel ‘tot Annentie Jans haer sieckte wel gebruijckt ‘soude werden ten waer Cornelis Janss. Baert ‘dat ghij verstonde dat wij het haer ’t seffens ‘soude geven soo souden wij het ook soo doen.’Wij hebben haer wijs gemaeckt als dat wij haer het gelt leenen foor U.L. last en geseyt dat ghij het ons dan wederom sout geven, dat hebben ‘wij en den bueren gedaen, om beters wille ‘en doet soo wel en schrijft ons hoe ’t nae’U.L. sin is, verstaet ghij het soo dan is het wel anders, wij sallen het dan anders doen nae dat ‘U.L. verstaet en Annetie Jans leijt noch alsoo ‘bijkans als ick U.L. laest schreef, Godt den Heer’wil haer een goe utcomt verlenen tot haerder salicheijt, amen, en voorts hebben wij verstaen’ als dat Jan daer gecomen is daer sij en wy altesamen in verwondert waren doen wij het hoorden, maer weet Cornelis Janss. Baert weet als dat ‘Jan alhier van daen is geloopen, niet wetende waer heen hij was vervaren, sij hebben altyt gemeent dat hij was te Delft, niet denkende ‘dat hij te Alckmaer soude komen en dat ‘sonder oorsaeck van haer so dat sij seer ‘bedroeft daer over is geweest gelyck [volgende blad] wij dat wel hebben gesien, want sij heeft wel laten vernemen off hij te Delft was, doch sij konde niet vernemen waer hij was. Als nu uut U.L. schrijvens, daer sij seer in verwondert was doen sij het hoorden. Hier mede goede vrient Cornelis Janss. blijft hier mede Godt den Heer bevolen die U.L. en ons wil bewaren in lanck duernde gesontheijt tot onser salicheyt, amen. Geschreven in Amsterdam desen 4 augustus 1636.

[adressering:] Desen brieff sall men bestellen aen den eersamen Cornelis Janss. Baert woonende in den Langen Straet tot ‘Alckmaer

Loont den bode 1636

[Brief 19] [Cornelis Janss. schrijft aan Wollebrant:]

[5 september 1636] [19]

Eersame wijse voorsienige seer discrete heere ende insondere waerde ‘ vrient

U.E. 2 missiven van de 29en november 1635 geschreven in Banjer Massin, sijn beijde wel ter hant ‘gecoomen, waer uijt wij met blijtschap U.E.geluckige overcomste in Batavia verstaen hebben. Godt geve dat wij malcanderen in ‘t lieve vaderlant wederom mogen sien. Soo het ons salich is, amen.

Ick bedancke U.E. seer voor het bestellen van mijne brieven aen mijn neeff, ende is ons lieff te verstaen dat hij wel bedanct wert, biddende U.E. hem bij gelegenheijt te willen helpen vorderen.

[in marge:] Nota’. Seigneur Jan Arentsz. Delft hebbe ick onlancx naer ‘U.E. vertreck, soo mondelingh als schriftelijck ‘vermaent, om de rekeninge van hem te hebben,’volgens U.E. ordere aen mij gegeven, dՠwelcke ‘mij geseijt heeft (gelijck ick bemercke dat ‘hij oock aen U.E. heeft geschreven), d’selve ‘rekeninge tՠuwer edele overcomste, met U.E’selffs wel te sullen sluijten, ‘T is waer, hij ‘heeft mij U.E. obligatie overgesonden ende ‘daer onder gestelt dat d’selve voldaen is,’maer niet uuijt mijnen handen, soo dat ick ‘dՠselve obligatie sonder eenich achterdocht bij U.E. dingen hebbe geleijt te stellen, belieft U.E. d’selve ‘ verbrant ofte overgesonden te hebben, ick sal ‘mij daerinne naer U.E. ordere reguleren. [volgende blad] Aengaende de rekeninge van Gerrit Cornelisz. Daer en hebbe ick niet aff ontfangen, nochte Jan Arentsz. heeft mij daer van niet met allen geseijt soo dat ick mene indien daer ijet van gecoomen is, dat hij ‘t selve mede met U.E. sal rekenen, doch ick sal hem met dՠeerste gelegentheijt daer aff vermanen ende soo daer wat van comt
U.E. ‘T selve adviseren.

Wij hadden wel gewenscht dat U.E. mede naer Souratte gegaen hadde, ende verstaen alhier dat de plaetse daer U.E. nu leijt ‘seer ongesont is, hoopende oversulcx dat’U.E. aldaer niet lange sal blijven, maer onlancx een beter ende gesonder plaetse gaen, ‘t welck ons seer lieff sal wesen te
, hooren.

U.E. rekeninge op de uuijtreijse monterende 440: 0: 0 ‘hebbe ick ontfangen naer dat ick daeromme ‘tweemalen tot Amsterdam geweest ben ende ‘is mij voor premio ofte rijsico gecort 8 ten hondert bedragende 35: 4: 0. Ick was daer in verwondert, nademael de rekeninge inhielt, loopt geen rijsico ende dat het schip Amsterdam all wederom thuijs gecomen was, maer ten mocht anders niet wesen.

De staet van mijn ontfanck ende uuijtgeeff sedert U.E. vertreck, gaet hier neffens, van ‘t capitael onder mij ‘gelaten, heeft U.E. een pertinente state
mede genomen, soo dat U.E. daer uuijt can sien hoe de saecken gelegen sijn, ick sal soo goede ‘sorge voor U.E. penningen dragen als voor mijn eijgen ‘ende dewijle het nu een periculense tijt is, en hier veel bancquerouten vallen, weet ick het niet beter als op ‘t gemeen lant te setten.

[volgende blad] Aengaende de Schermer die is op ten xxven October 1635 gecavelt, gelijck ick U.E. voor desen geschreven hebbe. Ick ben dicht bij de stadt gevallen, soo dat ick voor eerst niet en dencke te timmeren, te meer doordien dit bedijcken een platte beurs maect ende alle materialmen om te timmeren dier sijn.

Onsen soon Jacob Baert (1) ende Trijntgen Kessels ‘sijn all in augusto 1635 getrouwt. Als ick ‘U.E. voor dese hebbe geadviseert, sij hebben
all een schoone jonge soon overgewonnen, daer ‘wij alle seer in verbleijt sijn, ende insonderheij ‘’ capiteijn Kessel ende sijn huijsvroue, die geen ‘soonen en hebben, mitsgaders onse bestevader ‘Molenvliet, die hem ten doop gehouden ende sijn name (2)gegeven heeft. [in marge om op deze plek in te voegen:] Sijtgen Thijss. U.E. broeders huysvroue is noch redelick wel te pas ‘met hare kinderen, sij ‘ hout haer heel vroom ‘ende wel, nademael sij ‘met sulcken beladen ‘schip bleeff sitten, sij ‘ heeft sedert haer craem ‘mij nieuwers om ‘gemoeijt, sij doet’ U.E. gansch hartelijck ‘groeten, haer man soo’ wij uuijt U.E. schrijven ‘verstaen hebben, is naer ‘ Souratte, soo wanneer U.E. aen hem mocht schrijven sal U.E. gelieven aen ‘hem de groetenisse ‘van haren twegen te doen ‘als oock van ons luijden.

Jannitgen Jans U.E. broeders weduwe is tot Amsterdam aen de pest gestorven ende haer ‘dochter Annitgen Jans heeft daer mede aen gelegen.’sij was d’Selve Annitgen was soo armelick (gelijck Thijs Abrahamss. De soon van Abraham Mathijssen aen mij geschreven ‘heeft) dat sij sonder hembt en lakens lach ‘ende daer niet aen te tasten was, soo dat ‘ick door sijn ernstich bidden ende schrijven haer ‘thien gulden gesonden hebbe, ende doen Annitgen ‘weder opgecoomen was, quam sij hier heel naect ende beroijt, gelijck sij te vooren noch ‘eens hier soo gecoomen is, wij hebben haer ‘thelckens wat aen ‘t lijff moeten coopen [volgende blad] om dat sij met eeren ‘bij de luijden soude mogen coomen ende op geen dwaelwech ‘geraecken, sij behoort voortaen haer selven ‘te behelpen, gelijck wij hoopen dat sij doen sal. Jan Janss. U.E. broeders soon hebben wij sedert U.E.’ vertreck twee packen clederen laten maecken’ want hij naect ende beroijt was, ende niet aen ‘t lijff hadde dat dochte ende hebben hem voor drie jaren bij den swaertveger in de Achterstraet alhier bestelt, daer hij de cost ende vrij slapen sal winnen, hij draecht ‘hem wel ende is vlijtich en naerstich, U.E. sal ‘gelieven tՠadviseren wat men naer dՠexpiratie ‘van de drie jaren met hem doen sal. Ick hoope ‘hem ondertusschen wat lesen ende schrijven te ‘laten leeren. De costen van dese twee kinderen sijn hooch ‘geloopen, maar men conde daer niet voorbij als men se van de goede [in marge ingevoegd:] luijden deuren wilde houden, ende wij hebben daer veel quelling van gehadt, maer hoopen dat het voortaen beteren zal.

De peste is hier in ‘t lant noch vrij wat ende insonderheijt binnen Haerlem, onsen Thomas neeff (die U.E. noch omtrent meij eenige couranten met een boeckgen van de Schermer gesonden heeft), is met sijn huijsvroue aen de’ peste gestorven. Hij was hier noch weijnich’dagen voor sijn doot ende liet ons den brief’ lezen die hij van U.E. gekregen hadde.

Van gelijcken is aen de peste gestorven, de moeder van joffroue Kessels, huijsvroue van de advocate Kessel. Mitsgaders onse neeff Cornelis Baert’ die getrouwt was aen de dochter in ‘t Moerjaens Hooft, een fraij jongman van goeder hope.

Ick hebbe in de maenden van meij ende junio een grote cranckheijt gelegen, soo dat mij niemant leven toeleijde. Ende de doctoren mij all door schreven. ‘t Is nu, Godt loff, weder wel maer het graveel quelt mij vrij wat.

Wij hebben soo in de bruijloft, als op de weer reysen van onse soon mitsgaders andere maeltijden als oock met onse [verder in marge:] kinderen binnens-‘huijs, verscheijden malen ‘op U.E. gesontheijt ‘gedroncken, ende U.E.’geensints vergeten, maer
oock dickwils een goede ‘schol ende andere spijse, die U.E. hier wel plach te’ smaecken, toegewenst.’Het helpt so veel ‘als het mach, gelijck’ het spreeckwoort’seyt, altijts siet men door ‘t goede harte aen.

[toegevoegd: een klein briefje met een speld bevestigd, voorkant (de achterkant is een fragment van een afrekening):]

Hiermede eijndigende seer beminde ‘heer ende goede vriendt, willen wij U.E’’naer hartelicke groetenisse van mijn’ mijn huysfroue Alewijntgen ende alle mijne andere kinderen Godt almachtich bevelen, bestevader’Molenvliet, den burgermeester Kessel’ ende sijn huijsfroue, Capiteijn Kessel ende ‘sijn huijsvroue, Jacob Baert ende sijn ‘huisvroue, den penningmeester Brasser
Loeff oom ende sijn huisvroue, mitsgader ‘Neeltgen nicht bij de kerck doen U.E ‘altsamen seer groeten uuijt Alcmaer ‘desen vijfden december 1636.

[Brief 20]

[namens Wollebrant door een schrijver geschreven:]

[2 december 1636] [20]

Seigneur Cornelis Janss. Baert

Eersame seer discreete waerde geaffectioneerde heer ende toegedane vrunt, saluijt.

Mijn jongste aen U.E. is geweest van den 29e November 1635 uijt Banier Masingh, waer inne U.E. onse wedervaeren ende gesontheijt tot dien tijt toe, de Heere ‘zij loff, geadvijseert hebbe, seedert is ons U.E. aengenaeme van dato 26en octoober 1635 bij de vloote van de edele commandeur Antonij Caen door de handen van seigneur Van der Lijn op den 22en augusto 1636 wel gewerden (alsoo doenmaels van Martapoere met een ‘jacht op Battavia gecomen was, om met de gereet leggende scheepen onder ‘t commando van de commandeur Jacob Cooper ende edele Arent Gardenijs naer Souratten te gaen, ten welcke fine wij van Martapoere ont- booden waren), welcke geleesen hebbende daer uijt verstaen ‘t geene ‘t seedert ons afweesen van daer gepasseert is, meede dat U.E. de onse geschreven op onse uijtreyse aen de Soute eijlanden wel gewerden is, dewelcken alle incorte naer den tijt ons toe laet aldus beantwoorde namentlijcken.

Wij wensten van gelijcken (als U.E. doet) dat U.L. soon Johan Baert nu bij ons waere, ‘t souden hem apparent (1) niet schadelijck weesen, alsoo de ockagie nu wel presenteeren soude, soo hem wel draege (daer weijnich twijfel aen slae)n tot een goede bedieninge bij tijt te coonen geraecken, te meer wij nu in Gouseratten ‘de plaatse als tweede parsoon becleeden ende noch einte- lijcken wel priemos soude coonen werden, doch wat sullen wij seggen, naeclaegen baet niet. Soo U.E. hem met mijn naar Indien gesonden hadde, soo souden hij hier geweest sijn, apparent vrij wat beeter voor sijn bes ‘als nu is, naer mijn oordeel, alsoo niet twijfele ofte ‘ Geleijn Jochemsz. (dat maer een kint in comperatie bij U.E. soon is, sal in 2 a 3 jaren assistent weesen ende ‘12 15 guldens ofte meer ter maent coonen winnen,’alsoo seer wel met schrijven aenneempt ende gauw is,’hij sal sijn leeven, naer alle apparentie, met meer ‘wereltse eere en respeckt eijndigen, soo voort gaet’als nu aenvanget) als sijn vader tot heeden toe, noch gedoen heeft, de welcke door sijn droncke drincken’ ende achteloosheijt, van bottelier tot bosschieter ghe- maeckt is, soodat van 24 gulden op 12 gecoomen ise, is ‘t niet een goede verbeeteringe binnen een jaer, soo ́t soo voort gaet, sal eer sijn drie jaren uijt sijn ‘niet met allen winnen, ‘t compt seer quaelijcken, dat ‘hij hem niet weet te houden in sijn qualiteijt, daer ‘wij hem met cracht hebben toe gevordert, wat ‘ hebben wij van hem nu meer, als schande te verwachten bij onse heeren meesters, aen wien wij hem soo ernstelijck gerecommandeert hebben, passientie ketal hago ‘que tal pago, die sijn naers brant moet op de ‘blaeren sitten.

[volgende blad]

U.E. cosijn Baert op de cust Cormandel, sullen in allen, naer sien merite, soo daer ons voorschrijven als onse mondelinge recommandatie, soucken te vordeeren, dat ons gelieve’te vertrouwen.

Het is mijn lief dat onse broeder Jacob Baert sijn lange gesollisteerde, vercreegen heeft ende het op een goede voet stonde voor hem vader te worden. God de Heere wil ‘hem verleenen dat salich is, ende ons als ‘t onse tijt eens ‘sal weesen, daer noch ontrent de vier jaren meede moeten passientie hebben. Doch al hadden wij ‘t voor ons vertreck uijt vaderlant begonnen, ‘t souden ons nu niet berouwen sijn, dan naer claegen baet niet, ‘t is nu soo niet, moeten passientie neemen ende den tijt verbeijden, hoope de Heere ons gesont spaeren sal, dat met lief binnen vier jaeren maelcanderen moogen sien.

Verstae de Schermer drooch en gecavelt is ende U.E. deel ontrent de stat is gevallen, dien volgende U.E. niet sult coonen resolveeren daer soodanich op te bouwen als voor desen wel hadde voorgenomen, soodat onse gereecommandeerde camer, thuys coomende, apparent daer niet sullen vinden, waer niet heel veel swaricheyt in maecken. Wij sullen wel een plaetien vinden op de beneeden ofte bovenste solder, al waer ‘t in seigneur Jacobs camer, die door sijn huwelijcken nu leedich sal sijn ende soo ‘t niet geschieden mach, sal ons eevenwel niet mancqueeren als met lief eens thuys coomen.

Het overlijden van de heer Stuilinck is een groot ver’lies voor sijn huijsvrouw ende noch meer voor sijn kinderen. Soo hij noch 4 a 6 jaer hadde moogen leeven, het souden naer onse oordeel haer wel noodich geweest zijn.

De weduwe van den advicaet Castrijcum sal wel weder ‘een jonge bijslaep crijgen, als maer wat toe geven wil naer de parsoon, daer se voor desen meede berucht was (U.E. becent), behoeft se niet te wachte, alsoo deselve veel meer tot wat jongs als outs genegen is, alsoo ́t oude’ vleijs gemenelijcken in de tanden blijft steecken, etc.

Het overlijden van de schout van Schagen hebbe mede verstaen, hij heeft ons de wech geweesen, sullen alle hem moeten volgen, soo ́t sterven niet affcompt.

Dat Sijtien Tijss bevallen is op ons vertreck naer Indin hebbe verstaen, als meede ́t geene U.E. aen haer verstreckt heeft, daer wel aen gedaen hebt ende ons wel gevalt. Het kintien mach wel uijt, de Heere heeft daer een goet werck aen gevrocht.

Meede verstaen dat Jannetien met haer Engelsche man naer Engelant is vertrocken, laetende haer twee kinderen in Hollant. Een treffelijcke daet van een eerbare vrouwe, meede dat U.E. aen haere kinderen tot haer onderhout ietwes verstreckt hebt uijt onse middelen, ́t welcken voor wel gedaen aenneeme, ende U.E. alles goets vertrouwen, handelt daer voor ter in met alle discreetie, wij neemen ́t voor wel gedaen aen, ‘doch de soberheijt reecomandeeren wij U.E., wenste Jan hier in Indien waer ende een goet cnecht weesen wilde, soude hier beeter als daer naer mijn oordeel tot een man coonen geraecken. Met droefheijt [volgende blad] Met droefheijt verstaen de peste tot leijden soo veel volcke in corten tijt wech genoomen heeft, de Heere gelieve ons lieve vaderlant voor meerder qualen te bewaeren.

Weegen onse middelen onder U.E. berustende vertrouwen (als dus lange gedaen hebben alles naer behooren gouverneeren ende tot onse weeder compste met lieff in ‘t vaderlant) derigeeren sult ende ons soo veele mogelijcken is voor bancqueroeten sien te previnieeren ofte vrijden –

In onse jongste, hebben U.E. geadviseert dat de edele heer generael Hendrick Brouwer, ons naer Martapoera gesonden hadde, om daer peeper te coopen, in plaetse dat naer Souratten meenden gegaen te hebben, sijnde dien tijt vrij wat buijten onse gissinge, soodat wij den tijt ‘van 81ڲ maent in ditto Martapoera geleegen ende den dienste ‘van de dele compagnie waergenoomen hebben, in goede gesontheijt, de Heere sij loff, soodat die plaetse mijn soo danich geviel’ dat daer noch wel een twee jaren souden hebben willen ‘blijven, dan ten heeft de heer generael Antonio van ‘Diem ende de edele Philips Lucas, wien ons seer gunstich ‘sijn, niet gelieft, oordelende wij de edele compagnie in de quartiere van Gouseratten, beeter dienst als in Martapoera soude ‘coonen doen, over sulcx hebben ons op ten 15en augusto ‘met een jacht van ditto Martapoera ontbooden, soo’dat wij den 21en ditto op Battavia arriveerde, ende den 26ender selver maent weeder van daer naer Souratten ver
trocken sijn, alwaer wij op ten 18en november met vier scheepen, onder ́t commando van de edele Arent’ Gardenijs, wel aen gelenget sijn, in goede gesontheijt,’de Heere sij loff, soo dat nu ter plaetse ben daer mijn ‘resteerende 3 jaer hoope uijt te dienen, soo dat U.E. voor
taen aen ons wel mocht schrijven, resideerend in Sourat ‘ten ofte in ditto quartieren, alsoo nu meest een jaer te lande waer ́t op ende in sullen reijsen, wanneer dan ‘weeder comende onse residentie in Souratten meenen te ‘neemen, daer ons de Heere sijnen seegen toe gelieven te verleenen, dat onse geproiecten tijt met gesontheijt moogen uijt dienen ende gesont overcoomen.

Wij hebben niet coonen naer laeten voor de veelvoudige genooten eere ‘t uwen huijse, soo van U.E. parsoon meerder als U.E. kinderen, generaelijcken, geene uijtgesondert,’ten tijde van ons bijweesen aldaer, waerover U.E. als ’U.E. gantsche famielijs verobligeerden dienaer sullen ‘blijven, ende gelegentheijt presenteerende deselve’ soucken sullen te vergoeden, aen de geene die ‘t U.E.’ons sal gelieven te recomandeeren, behoudende eer ende eert

Doch om danckbaerheijt te betoonen, naer onse gelegentheijt voor present, hebben ons verstout U.E. met dit stuckien swart satijn tot vernieuwinge van onse ‘goede kennisse, in cortinge van onse verobligeerden schult, te gedencken,’t welcken U.E. in danck gelieft aen te neemen ende verdeelen als volcht, te weeten, een vierde- paert aen U.E., een ditto vierdepaert aen moeder U.E. geminde huijsvrouw, een vierde paert aen U.E. lieve dochter (die ons niet leet is) Aalewijntien Baert ende het andere vierde paert aen U.E. dochter Engeltien Baert, ‘t welcken sij van gelijcken U.E. in danck [volgende blad] gelieven van ons aen te neemen, niet siende op de gifte, maer ‘t goede harte dat van onse sijde nimmer meer mancqueeren sal, blijvende in hoope noch naerder ende meerder vrunden als tot noch toe sijn, worden sullen, ‘t welcken Godt Almachtich ons gelieve te gunnen. Amen.

Dit stuckien swart satijn sende U.E. neeven dese brief ‘ bij ende in handen van den coopman seigneur Barent Pieterss. Hollaert van Rotterdam, coopman op ‘t schip Swol, waermeede wij in Souratten gecoomen sijn ende met ‘t selve schip van hier naer ́t vaderlant vertreckt, in bedieninge als boven, onse goede ende fammieliaere vrient, niet twijfelende ofte ́t selve sal U.E. door hem,
soo de Heere hem behouden laet overcomen, wel behanddicht werden, met een roemer wijn op onse gesontheijt ‘hem te beloonen.

Bij Gerret Clock, broeder van meester Jan Clock, U.E. barbier, wien met dit meer gemelte schip Swol’ meede naer ́t vaderlant gaet, sende meede een stuckien swart damast, neeven een cleen briefien aen onse wel lieve Aalewijntien Baert, waervan sij sal gelieven een bouwentien aen onse vrijster Maritien Baert te geven, ofte de waerde vandien (van onsentweegen) op dat mijn belofte’ op mijn vertreck gedaen U.L. brengen mach ende het resteerdende sal se van onsentweegen in danck gelieven ‘ aen te neemen ende gebruijcken, naer haer gelieven, soo ‘t haer, als hoope jae, ter hant gestelt wert, sullen bij de naeste geleegentheijt haer weeder met ietwes raers gedencken, soo de Heere ons ‘T leeven spaert.

Den assistent Jacob Walloup is met ons hier gecomen’ ende gaet met mij te landewaert inne, soo hem wel ‘draecht sal hier apparent sijn tijt wel uijt ende tot avantement coonen coomen. Alsoo goede dienaers van de edele compangnij wel geloont werden ende hier tot avancement conen geraecken.

Met de saecken ende stant van de edele compangnie in dese Indische quartieren gaet het, de Heere sij loff, naer wens, den Almogende gelieve het te lateen continueeren, dat het mach strecken tot sijn eere, solaes (2) van onse heeren meesters ende welstant van ons lieve vaderlant.

Nu resteert ons niet waer van U.E. voor dese presenten corten tijt coonen bedeelen, derhalven sullen afbreecken ende tot naeder gelegentheijt presenteere uijtstellen, welcken apparent over vier maenden weesen sal, met een Engels’ schip van hier over Engelant, ende dese’ naer onse grondige groete gedaen hebbende ‘aen U. E., van gelijcken moeder, U.E. lieve dochter die ons (niet leet is) Aalenwijntien Baert, Engelt ‘ien Baert, seigneur Jacob Baert, Trijntien Kessels ende voor der U.E. gantsche famielie sonder mijn vrijster Marijtien Baert te vergeeten, eijndigen ende Goode volgende blad] ingenade beveelen die U.E. alle ende ons in langdurige gesontheijt tot salicheijt gelieve te sparen te sparen ende maelcanderen met lieff ontmoetende met een roemer wijn, uijt Louff ooms celder, moogen welckom heeten dat ons Godt almachtich gunne.

Valle [door hemzelf ondertekend:]

U.E. in allen bereiden dienaer Wollebrant Geleijnsen de Jongh 1636 subscripsit Op ons Nederlantse comptoir Souratten, geleegen in Gouseratten desen 2en december 1636, sijnde gereet om over 6 7 dagen ’naer Amadabat Cambaija ende ‘vorder naer Agara te vertreckken,’ in hoope sijnde over 10 11 maenden weeder in Souratten te weesen.

[door Wollebrant toegevoegd:]

Mij grondijge gebiedenisse gelieft’U.E. te doen aen dese volgende ende my aen haer te exkuseeren dat hier meenen ‘niet schrijve, ‘T welcken niet near gelaeten soude hebben, soo den tyt my ́t leeve toegelaen hadde, ‘t welcken bij de eerste gelegentheit geschieden sal ende sijn te weeten –

Bestevaer Moolenvliet met zyn soen mitsgaders syn’ huisvrouwe meutgen Dielya ende haer famielya ‘Lof Baertsen, syn huisvrouwe ende dittes famelya,’ onse neeven, schout ende seeckertarys Schagen ende alle van haren huise, de heeren burgemeester ende pengmeester Kessel ende haer famielye ende voorts alle die hier (door de cortheit des tyts also het schip ondr seil gaet) ende wij aen lant moeten sijn, vergeeten mochte wesen.

Seigneur Toomis Petersen Baert gelieft meede neemen syn coesyn niet te vergeeten, sal hem by de eerste gelegentheit schryven ende voor syn ‘gesonden companten3, die wel ontfangen hebbe, bedancken.

[volgende blad] [adressering:]

Eersame wijse voorsienige seer discrete seigneur Cornelis Jansen Baert, notaris publyckus, woonende in ‘de Lange Straet in ‘t Vergulde Hoeff Iser

Met een rollentien satijn tot Alckmaer 1636, 12/2 Met vrunt die God geleyden

[Brief 21] [namens Wollebrant door een schrijver geschreven:]

[25 januari 1637] [21] Seigneur Cornelis Jansen Baert

Eersame, wijse voorsienige, seer discrete, waerde, geaffectioneerde heer ende toegedane vrundt, saluijt.

U.E. aengename bij de vloote van de heer gouverneur Philips Lucas bij ‘schipper Clock, dato 6e april 1635, is ons op sijn aencomste wel gewerden’ daeruut verstaan, ‘t geene zeeder ons vertreck van daer gepasseert was, die ‘wij in dato 29en november, bij de vloote van de edele heer generael Brouwer’’beantwoort hebben, niet twijffelende ofte sal U.E. bij de overgecomen vrinden wel behandicht sijn, waerin U.E. onse behouden aencoomste op Battavia geadviseert (1) hebben ende ‘t geene ons seedert wedervaaren was, derhalven onnoodich achten ‘t selve te reputeeren, derhalven seggen dat U.E. aengename van de 26e October
1635 ons des 22e augustij 1636 bij de vloote van de heer Antonio Caan ons ‘mede wel gewerden is door seigneur Van der Lijn, op onse aencoomte van Banger Maesin op Battavia, dewelcke wij des 2e december 1636 bij ‘t schip Swol ‘in handen van den coopman seigneur Barent Pietersen Hollaert, meede naer tijts gelegentheijt, beantwoort hebben, die niet twijffelen ofte sal U.E.’ op gemeltens behouden aencoomste door sijnen hant meede wel gewerden,’dat ons bij gelegenheijt aengenaem weesen sal te verstaen, derhalven ‘sullen dese te corter maecken alsoo seedert niet sonders voorgecomen is waer’van U.E. connen advijseeren.

Soo is ‘t dat wij neeven onse jongste in dato 2e december als vooren geseijt,’ bij ‘t ditto schip Swol inhanden van den coopman seigneur Hollaert tot een erkentenisse van veelvoudige genooten eere U.E. toegesonden hebben, een stucxgen swart ‘satijn om ‘t selve te distrubueeren als wij U.E. in deselve hebbe geschreven,’te weeten, een quaert voor U.E., ¼ voor moeder, ¼ aen Aelewijntge Baert’ende het leste quart aen Engeltgen Baert, ‘t welcke U.E. ende moeder als mede Aelewijntgen ende Engeltgen Baert in dancke gelieven aentenemen ‘dat ons lieff weesen sal te verneemen.

Met ditto schip Swol gaet meede naer huijs Gerrit Clock, de broeder van meester Jan Clock, U.E. churghijns broeder, waer meede een briefgen aen U.E. gesonden hebbe, daerinne een briefgen aen juffvrouw Alewijntgen ende ‘neeven de selve een stucxgen swart damast aen haer in handen van ditto ‘ Gerrit Clock, om door hem aan U.E. behandicht te worden ende van U.E. aen haer onsent weegen te dat regeeren, mits onse vrijster Marijtgen Baert, daer een bouwentgen van te laeten toecomen ofte de waerde vandien, de reste tot haer gebruijck te behouden, hoope bij de behouden overcomste van gemelte schip ende de vrinden, alles wel ter hant gestelt sal worden, ende hoewel ‘van cleijne waerde is, aengenaem weesen sal, dat ons lieff weesen ‘sal te vernemen eenige gelegentheijt offresseerende (2).

Nae ‘t vertreck van gemelte schip Swol, neevens noch drie andre scheepen in dittos compagnie van Souratta naer Persia (3) hebben ons tot den 27e ditto in Amadabath vertrocken zijn (geleegen 9 daegen reijsens van ditto Souratta), in meeninge sijnde met gemelte parsoonen ontrent den 10e februarij ‘van daer naer Agra te vertrecken ende van daer noch 30 daegen reijsens lantwaert in, de Heere gelieve ons salvo4 te gelieden ende tegen november aenstaende salvo weder naer Souratta laeten keeren, ‘t welcken U.E. uijt een brieffgen van ons bij de naeste gelgentheijt staet te vernemen. [volgende blad]

T’ Comportement (5) van mijn broeder Jochem Geleijnse als meede sijn deportement (6) van bottelier tot bosschieter 12 guldens ter maent gestelt, sal U.E.’voor den ontfanck van desen, sonder twijffel verstaen hebben, ‘t is voor ons seer moeijlijck, doch daer can niet in gedaen werden, hoope het hem een leer weesen ende hier hem naer beteren sal, daer naer verlange.

Sijn soontgen Gleijn Jochemss. is met mijn hier in Souratta gecomen, als voor desen geadvijseert hebbe, de welcke door sijn aengenoomen schrijven van de heeren, jong assistent gemaeckt is, ende wint nu thien guldens ter maent, waer voor ‘verbonden blijft van november passato 3 jaaren de compagnie te dienen, soo hem wel draecht (als hoope, jae) sal naer de expieratie van geseyde 3 jaaren apparent wel tot 20 a 25 guldens ter maant connen geraecken, alles sal’ staan aen sijn eijgen comportement, doch sullen hem onder ons opsicht houden. Laete hem nu bij een goett coopman (soo lange naer boven reijse) in Amadabath, die hem wel stijleeren ende onder gehoorsaemheijt houden sal.

Van U.E. Coosijn Baert op de cust hebbe cortelinge niets vernoomen, meene vooreerst daegs aen hem naer Meuselepatan te schrijven, alsoo daer gelegentheijt toe hebben sal.

Wat aengaet onse middelen onder U.E. opsicht ende derectie hebben niets te reecommandeeren, anders, als het voorgaande, welcken is dat U.E. daer inne sorchvuldich gelieve te handelen ende soo veele moogelijck is, ons voor bancqueroeten te vrijden, als mede de jaerlijcks vervallende intresten ende ‘T geene dat U.E. van onse verdiende gagie ontfangen hebt, ofte noch ontfangen soude moogen, onder sijgoere persoonen gelieft uutte setten naer U.E. ‘t selve tot onsen voordeel oorbaer ende goet vinden sal, ‘t welcken U.E. vertrouwt blijft.

[in marge:] Nota.’’t Geene U.E. op ons vertreck bij een gelaeten memoritge geordonneert hebbe tot ons naerder ordre, aen verscheijden persoonen jaerlijcks te verstrecken uut onse middelen, confirmeren bij desen noch, tot onse naeder ordre te volgen ende soo U.E. noodich achte ‘t bij eenige een weijnich breder dienden ontleit te werden ende de hant wat dieper inde beurse moste gaen als voordesen (soo ‘t niet te groff is) laet een goet werck om een cleijne ende geode saecke niet naer, de Heere sal ‘’t ons op een ander weder geeven,’die ons tot heeden niets heeft laeten ontbreecken, die vertrouwe ons voortaen meede niet laeten gebreecken sal, derhalven segge dit alles in U.E.’handen stelle, met vertrouwen U.E. niet te milt noch te spaersaem sult gaen, maer geven daer ‘t van noode weesen sal met discretie, ‘t sal ons’ (de Heere zij gedanckt) jaerlijcks op geen 50 60 guldens meer ‘ofte min aencoomen, soo ‘t maer wel besteet wert ende met danckbaer’heijt aengenoomen wert. Meenen hiermede in de kinderen van Jannetgen’ te weeten, Jan ende Jannetgen, soo deselve vooreerst noch wat van ‘noode mochten hebben ende haer selve niet conden behelpen.

Nu resteert ons niet waer van U.E. voor present meerder connen bedeelen, derhalve sullen naer onse vrindelijcke groetenisse aen [volgende blad] aen moeder, waermede meene Maria Cornelis, Alewijntgen ende Engeltgen Baert, seigneur Jacob Baert met sijn huijsvrouwe Trijntgen Kessels, bestevaer Moolevliet, van gelijcken peetoom Moolevliet, Loeff ‘Baertsen (die wel wenste alle weecken tweemael sijn wijn ende U.E. bierkelder mochten visiteeren, ‘t sampt haere liefve huijsvrouwen ende familia), gedaen hebbende desen eijndigen ende in de genadige bescherminge des Alderhoochste beveelen die U.E. Eersame wijse, voorsienige, seer discrete heer ende waerde vrint, als voorsorgende vader, ‘t sampt U.E. lieve huijsgesin gelieve te sparen in langhduijrige gesontheijt tot zalicheijt eere en prosperiteel (7)’en dat malcanderen met gesontheijt weder moogen gemoeten.

[door Wollebrant zelf ondertekend:]

Vale’U.E. geaffectcyoneerde vrient ende dienaer’ Wollebrant Geleijnsen de Jongh 1637 subscripsit

Op ons Nederlantse Comptoir in de stadt Amadabath desen 25e januari 1637, geleegen ‘9 daegen reijsens van Souratta

[door Wollebrant toegevoegd:]

Onse groete moeten hier neeven becoomen, dese naervolgenden namens den offisier Schaagen, onse coosyn secrytaris Schagen met alle haere famielyen generaelycken, de burgemeester Cessel, als meede’ de penningmeester Kessel, ‘t sampt haere huisvrouwen ende famielye,’ de heer Sommevelt ende heer Brasser met haere huisvrouwen ende famielye Huibert oom met sijn famielye, de heer advycaet Kessel met syn famielye, soon ende dochter, de vrienden ten huise van de edele zalige burgemeester Tulinck, sonder onse goede vrient Tomas Baert te ‘vergeten, die seer vriendelijcken bedancke voor sijn toegesonden couranten, mitgaders alle bekende vrienden die hier vergeeten hebbe door haesticheit, sonder wel expresseelijcken, niet gelieven te vergeten’alle het jonge geselschap, soo feemeny als maskelyn, die op onse’ afschiet mael geweest zyn, die ons ‘t weegen bij gelegentheit’ van harten vriendelijcken gelieve te laeten groeten, welcke moeiten, wij vertrauen onse geminde vrient seigneur Jacob Baert wel aen ‘hem neemen sal, deesse Proose gelie syn edele ons weedr te gebruicken ende recommanderen.—Ick beelde myn verscheiden mael in de goede smaeck van de goede peeckelhaerinck, die versscheiden mael tot uwen huis gegeten hebbe, die moedr my veel ‘mael heeft willen onthouden, die nu een voor een daeldr mochte’hebben, ende daer een pint wyn bij, uut Loef Baetsens keld(er), met ‘een wel gebackte wafel van meutge Dielija, als wij verscheide’ maelen daer wel gegeten hebben, met een ijserkoeck (8) van onse’ Neeltgen nicht, daer bij eenyge peeren van de boom achter U.E.’huis staende, die in compangnije van seigneur Jacoobes Baert uut den Bocht van moedr coften, daer Alewijntgen ons myn soo geloove, mijn somwijlen wel eenyge van ontfutselt heeft, och (h)oe souden ons deselve smaecken, al goeden appetyt hadden, dat ons nu in ‘t beist somwijlen’wel gebuert, hoope den tyt noch coomen sal ‘T selve weedr sulcx moogen doen, dat Godt almachtich gunne, is ‘t ons salich.[volgende blad] [adressering:]

Eersame, wijse, voorsienige seer discrete seigneur Cornelis Janssen Baert notarius publijckus, woonende in de Lange Straet in ‘t ‘Vergulde Hoeff Iser

Tot Alckmaer 1637, 1/25

Per ‘T Engelse schip de Willem dat Godt geleijde

[Brief 22]

[brief van Cornelis Janss. Baert aan Wollebrant:]

[21 september 1637] [22]

Eersame, wijse, voorsienige, seer discrete heer ende gantsch geaffectioneerde vrunt.

U.E. aengename missive van de 2e december 16376, beneffens het satijn, als oock de missive aen onse dochter Alewijntgen Baert met het damast, is ons wel ter hant gecoomen, waervan wij U.E. al tԠsamen seer hartelick bedancken, wenschende gelegentheijt te hebben, om soodanige eerlicke gifte wederom eenichsints te mogen vergelden.

Brenger deses onsen soon Jan Baert, heeft sedert U.E. vertreck, altijt begerich geweest’om naer dՠIndin te gaen, waeromme wij geresloveert hebben hem derwaert te senden.

Hij gaet voor assistent op het jacht’ Valckenburch, is seer wel ter pen ende ‘in’t boeckhouden ende cijfferen geverseert (1), ick wij’ hoopen dat hij soo door de goede recommandatie’van de heer generael Specx aen sijn edele’schoonbroeder den heer gouverneur Lucass.,’als door recommandatie aen seigneur Van der Lijn’ bij U.E. in Souratten sal coomen ende desen ‘selffs behandigen, nijet twijffelende, soo hij hem wel dragen wil (als wij hoopen, jae) off U.E. sal hem wel avanceren daer hij bequaem’ toe bevonden wert, ‘t welck wij aen U.E. seer ‘vrundelick versoecken ende daer beneffens ‘bidden, op hem het opsicht te willen nemen, hij is noch jonck, ofte’ waer aen ons sonderlinge eer ende vruntschap’ geschieden sal, doch soo hij elders mochte warden’ gesonden (als wij hoopen, neen) sal u. E. gelieven hem bij aller ‘gelegentheijt te recommanderen.

[volgende blad]

[linker bladzijde:] Ons is van harten leet dat U.’E. broeder Jochum Geleijnsz. van sijn dienst’gestelt ende soo vernedert is, wij hadden ’t selve’ te vooren all gehoort ende is sijn huijsvroue daerover seer bedroeft. Godt geve dat hij hem voortaen nuchteren ‘mach houden ende alsoo dragen, dat hij wederom ‘tot avancement mach coomen. Sijne’ huijsvroue hout haer seer eerlick met hare
kinderen ende valt ons niet moeijelick. [in marge om op deze plek in te voegen:] Van mijn cosijn’ Baert en hebbe ick ‘tot noch toe van dit jaer gheen schrijven becoomen, ‘Dat mitsgien noch drie schepen verwacht werden,’die door onweder van de andere verdwaelt sijn’hoope ick mette selve scheepen schrijven’te crijgen, ick dancke’ U.E. van de goede genegenheijt tճijnwaerts’ ende hoope dat hij ‘hem soo sal dragen,’dat U.E. daerin sal continueren.

Annitgen de dochter van U.E. broeder Jan Geleijnss. is om ‘t verndel jaers uuijt des predicants ‘huijs (daer mijn huijsvroue haer bestelt hadde’ ende zij seer wel was) met een quaet hooft door gegaen, waerover wij ons met haer niet meer en menen te bemoeijen. [in marge om hier in te voegen:] Jan Janss. U.E. ‘voornoemde broeders soon is noch bij den swaertveger,’ hij is mede seer begerig ‘om naer Indien te’ gaen, waer van ick’U.E. advijs sa’ verwachten, ondertusschen sullen sijn drie Jaren gexpireert sijn.

Wij hebben met blijtschap uijt den uwen verstaen dat U.E. van Martapoera met goede ‘gesontheijt naer in Souratten is gearriveert, is ons was alhier onderrecht dat dito Martapoera een seer ongesonde plaets is, waerover wij met U.E. hart becommert waren.

Onse goede vrient Jan Arentsz. Delft is in Maio voorleden in den Heere gerust, soo dat onse goede kennissen te met voor gaen ende ons den wech alles vleijs wijsen.

De moeder van de assistent Jacob Wallop is verblijt dat haer soon bij U.E. is, verhoopende dat hij hem soo sal dragen, dat hij U.E. goede gunste sal mogen genieten. [rechter bladzijde:] Aengaende U.E. middelen alhier, ick hoope de ‘selve soo veel mij moochelick is, voor bancqueroeten te bewaren ende alsoo te gouverneren dat U.E.’thuijs coomende, oorsaecke sal hebben daerover’wel te vreden te sijn.

Wat belangt ons lieve vaderlant. [in marge om hier in te voegen:]

Sijn Hoocheijt den heere Prince van Orangien heeft Breda belegert ende tast d’selve stadt met groot gewelt aen, soo ‘dat wij hoopen dat hij daervan haest meester sal sijn ende wij daerover Godt dancken en victorie branden, ‘t welckde Heere ons gunnen wil.

De peste’ cessee(2)alhier nu meest, maer daer is veel coortsich ende sieck volck, onse bestevader’ Molenvliet leijt heel sieck te bedde, de Heere wil hem een salige uuijtcomste verleenen,’mijn accident van ‘t graveel is nu lijdelick,’ick ben verscheijden steentgis quijt geworden, daer door ick vrij wat lichtenis gecregen hebbe.

De Heere wil mij voort genadich wesen, want het is een schrickelicke pijn.

Hiermede seer beminde heer ende geaffectio’ neerde goede vrunt desen eijndigende, willen wij U.’E. naer hartelicke groetenisse van mijn, mijn huysvroue ende alle mijne onse kinderen den almogenden Godt bevelen, die ons gunnen wil dat wij malcanderen in’t vaderlant met’lieff wederom sullen moegen sien. [onderaan de bladzijde om hier in te voegen:] ende op U.E. wellecoomste met vreuchden een goede maeltijt eeten ende een sante om drinken, gelijck wij op U.E. foij (3) gedaen hebben.

Bestevader Molenvliet,’de burgermeester ende capiteijn Kessel met hare huijsvroue,’ ‘Jacob Baert met sijn huijsvroue, oom van Molenvliet met sijn huijsvroue ende Louff oom met huysvroue doen U.E. al t’samen hartelicken groeten uuijt Alcmae ‘’desen xxien september1637. [in marge:] ‘ndertusschen heft den vijant twee ‘steden ingenomen,
 als Venloo ende Reurmonde, dan die en sijn van soo grooten importantie niet,’ ende wij hoopen Breda gewonnen sijnde, dat men de selve wel wederom sal becoomen.

Den coninck van’Vranckrijck is met groote macht in Henegouwe gevallen ende heeft aldaer ‘verscheijden plaetsen ingenomen, soo dat den cardinael infant sijn ‘handen vol heeft, Godt almachtich wil alles laten gedijen tot ‘grootmakinge van sijn heijlige naem ende welstant van ons lieve vaderlant.

[Brief 23] [brief van Wollebrant aan Alewijntje Baert, mogelijk een kladje of minuut:]

[8 november 1637, aan Alewijntje Baert] [23]

Eerwaerdyge, deuchtrycke, ammyabele deucht ende seer ‘beleefde uffrouwe Aelewyntgen Baert, geluck,
gesontheit, voorspoet ende uwe waerdicheits hartenlust ende begeren, woort uwe waerdighe parsonadge gew’enst van U.E. uwe geringen en ooirbodigen (1) dienaer ‘Wollebrant Geleinsen, in aldr eerbiedicheit ende obydyentie,’in hoope blyvende ons de Almoogende de gratcye verleenen sal, wij U.E. uwe waerdicheit met in gesontheit ende voospoet over twee ende een half jaer sulen sien, ende ontmoeten met meerder vroolicheit als op ons ‘afscheit geweest is, dat den Almoogende geve ‘t sy dan hoe ‘t wesen mochte. Wij coonen niet naerlaet, als gedencken aen de veelvoudyge genooten ‘eere ende cortosye (2) en weldaden door uwe waerdicheit, hoelwel onverdient ons’ aengedaen ende wij van uwe door uwe aengeboren goede ‘ende ammyabele beleftheit, die ons overvloedich geweest is,’genooten hebben, waerover wij in uwe waerdicheit ten ‘alderhoochsten verobblygeert blijven, ende ons daervan te vrijden,’geen middel bedencken coonen, als op onse onschult te ‘vallen. Bekende wij meer schuldich syn als betaelen coonen,’derhalven om onse schulden sooveele in ons vermoogen is’ te voldoen, wij geen beeter middel weeten, als ons selven ondr
uwe waerdicheits commando ende gebiet te presenteeren, ofte ‘uwe daerdoor eenyge satysfactche ende wy’ relacxsatcye van onse oblygatcye bequame.’

Edoch sal ‘t noch wel ruim twee ende een half jaer moeten aenloopen voor ende aleer wij de glinsterende straelen van uwe wel we’lichtende ooege moogen genieten ende onse oore uwe edele ‘commandoo sullen coonen hooren. Doch sal ons het minst comando gebiet in uwe gedachten coomende, ofte dat uwe edele waerdich ons door uwe geringste dienaer sult gelieven te gebieden, bestant zijn om door ons uwe edele welbehaegen in ons vermoogen sijnde met alle te effectueeren, ‘t welcken soo seecker, als den dageraet is

Dan, wat sullen voordr seggen, de ockadge maeckt een dief, goede ‘geleegentheeden dienen niet verachtelycken afgewesen ofte ver te weerden of ‘ofte wij soo geluckich sullen sijn tot uwe gelieven ende welgevallen,’dat onse droeve oogen uwe edele waerdichet weedr tot contentement ‘van weedr sijden sullen moogen aenschouwen, sullen ons lot van den
Heer daerover verwachten, ende den tijt geboren sijnde, ondrvinden die ‘met passyentcye sullen moeten uutwachten ende ons met goede ‘hoope troosten, vertrouwende de fortuine dienstich weesen sal.

Wij hebben om te betoonen, dat wij onse losse harsen’en (3) (die eevenwel naer onse daegen ge(s)looten beehooren te weesen)’ soodanich niet speelen leiden soonder aen genoten eere ende weldaden te gedencken, derhalven hebben ons ver’stout uwe edele waerdich bij onse goede bekende vrient, namentlyck’ Gerret Clock tot een eerkentenisse toe te senden bij het schip’ Swol 1636 in deesomber (4) in eigene handen een stuckgen damast tot een ondrsieltgen (5) ‘ofte doet uwe edele waerdich toe gelieft te gebruicken, op hoope, dat het’ aengenam weesen sal, niet gedenckende de cleine valeur naer ‘den geevers goede affectcye ende geneegentheit, die uwe edele’ tot geenen tyden ontbreecken sal. Willen niet twijfelen ofte dito ‘Clock sal ‘t uwe edele by syn behouden overcoomste behandicht ‘hebben, dat ons sal by volgende aengenaem weesen sal te verneemen, verlaetende ons,’ als uwe handen ‘t se(l)ve handelen en oogen sien, oorsacke geeven ‘sullen aen ons, die uwe dienaer, ende wy de vandaer met de lichame, ben te gedencken, wat’ ons aengat deselve, sijn by ons alt lange byuiten’getalle geweest, soo dat se nu by Melijaem niet weet te ‘somen. Wij verheugen onsen geest, als den tijt ons t’leve ‘toelaet in de welgecompooneerde sangetgens, daer verscheyden ‘jufferouen hebben op onse afscheit meede hebben gel’ieven te gedencken ende haere waerdyge naemen in onse costelick ‘boeckekgen te griffen, daer onse geest veeltijts’fantastyck synde, vreuchden in schept, edoch als ick begin te leesen ofte ‘singen, daer Alewyntges hant ondr geprent staet, wie’ souden coonen bedencken waer onse gedachten wandelen ende speel’ haerse(l)ven speelen leiden, haerselven met speeranse (7) voedend ‘Edoch wij souden noch meer coon tot affirmatcye der’selver coonen voertbrengen doch eenge woerden in ‘t gediechgen ‘door uwe edele ons tot een adgie in ons liedebeckgen vereert, doen ons ‘tot desysteeren van ‘t geene dat anders noch’ tot naerdr affirmat[cy]a soude wilen by bren[gen].

[in marge, maar als geheel weer doorgekrast:] Edoch sal uwe weerdige’heit ooge ‘t onse porsonen’ tot ons leetweesen’ in den tijt van twee ende een half jaer ruim ‘van nu af oogen lievelycken’naer alle apparentcye ‘niet wel coonen geli[even]’dan uwe waerdyge ‘gedachten ende het ons ‘minste commando ‘uut uwe waerdicheits ‘naem is ‘meer als bestant ons ‘uwe wille ende wel’gevalen ‘t geen ons gelieft
 te ‘gelied. [volgende blad] Nu, ‘t is soodanich dat seggen moegen: drie jaertgens zijn nu al verstree[ken] etceeta, twee ende een half staen noch voor de hant, waerin onse ‘fortuine verwachten sullen, ende met lief in ‘t vaderland coomende ondr leggen ofte A.B., soo haer bartue (7) noch niet vercoosen heeft, over ons niet eerbarmen sal, daer in ons
vry vast vertrouwe, soo ‘t soo geschiet, als onse hoop nies is, sullen ‘ons nuerven ander die sulckx meede wel geschciet ende raecke ‘sondr de waermaecken moeten getroosten. Ende de passye meerderende (meenen) niet min denckende, ‘t was eevenwel soo niet gedacht soetem[akent].’Ende also den dach ons begint te haten, Febus zijn strueel (8) laet gae ‘
verduisteren onse harsenen moedeloos werden, onsen geest te bedroeven, de toertse niet licht als als gaerne saege, entelycken onse penne te verslappen, den int te verdroogen, in som(m)a alles tot ‘onluste voorcompt, ben genootsaeckt desen af te breecken ende’ eyndygen. Beveel....’Den 8en november 1637 uut Agora.

[Brief 24]

[Door een schrijver, namens Wollebrant geschreven aan Cornelis Janss Baert]

[8 november 1637] [24] Seigneur Cornelis Jans Baerdt

Eersame, discreete, waarde ende seer geaffectioneerde heer ende toegedane vrundt, saluyt

Ick hebbe seedert mijn aankompste hier in India 3 verscheijden ‘maalen aan U.E. geschreven ende daarinne onse gesontheijt geadvijseert als meede onse weedervaaren en ontmoetingh seedert ons aanweesen hier in India geadvijseert, namentlycken den 29en november 1635, ‘uijt Martapoura bij de vloote van de generaal Brouwer, de ‘tweede uyt Souratta den 2en december, bij ‘T schip Swol, den derden
 ‘ijt Amadabath, den 25en januario bij ‘t Engelsche schip de’ Willem over Engelandt, die hoopen U.E. bij de overcomende’ vrunden wel behandicht sullen weesen. Doch hebben onder’tusschen een brieffien, van U.E. by de vloote van de edele commandeur Anthonio Caen (door de handen van den oppercoopman,’seigneur Van der Lijn, onse goede vrundt) becomen, gedateert 26en october 1635, binnen Alckmaer, dat ons seer aangenaam
is geweest. Ende den 2en december uijt Souratta beantwoort ‘hebben, by dՠcoopman seigneur Hollaart, met het schip Swol’ van Gouseratta gegaan, die hoope U.E. bij de behouden overcompste derselver wel behandicht sal weesen, als meede die met gemelte schip bij Gerret Clock U.E. toe gesonden hebbe,dat ons bij gelegentheijt aangenaam weesen sal te vernemen’ ende ‘t geene seedert ons aff weesen daar gepasseert is, seedert hebben wij U.E. op den 25en januarij uijt Amadabath (bij ‘T schip dՍ Willem ‘over Engelandt) weeder geschreven ende onse gesontheijt’ ende weedervaaren tot dien tijt geadvyseert, die hoope U.E. ter behoorlycker tijt meede wel geworden sal sijn, dat ons bij geleegentheijt staat te vernemen, als meede ‘t geene ons voorder’ weegen onse middelen (onder U.E. beleijt berustende) mochten aangaan.

Eerstelijcken seggen dat wij tot op heen geen naeder schrijvens van U.E. becomen hebben, als van den 26en october 1635, waarover wij ons ‘meede niet verwonderen, alsoo jegenwoordich in Agra ben, sijnde gelegen 30 daagen (ofte meer) reijsens van Souratta, ende ons de brieven met de scheepen (die gemenelyck in ‘t laaste van october in Souratta arriveeren ende weeder ultimo november van daar vertrecken) niet voor ‘t arrivement der selver toe gesonden konnen werden, die dan met de boode noch 25 daagen ende somwijlen meer onderweegen sijn, eer dՠselve becomen, soodat wij dՠselve voor ’t vertreck der scheepen naar ‘t vaaderlant van hier niet connen beantwoorden, alsoo dittoo (als vooren geseijt) in ‘t laaste van november ofte ‘T voorste van december weeder van Souratta vertrecken, in welcken tijt’ onse brieven met de boode van hier in Souratta niet konnen ghebracht werden. Over sulcx wij teegen de aancompste der scheepen in Souratta onse brieven die naar t’ vaaderlandt willen seijnden, van hier met de boode naar Souratta moeten senden, om dittos voor haar vertreck van daar noch te beloopen, als wij met dese onse meede hebben moeten doen, derhalven te corter vallen sal, alsoo wij U.E. niets te beantwoorden hebben, ende ons seedert onse jongste aan U.E. weijnich voorgevallen is advijseerens waardich ende het principaalste is, dat noch (de Heere sij daarvoor gedanckt) in goede gesontheijt sijn, om U.E. ende alle die van uwe huijse te dienen [volgende blad] Vorders, seggen, dat wij naar (onse jongste aan U.E. uijt Amadabath, welcke was den 25en januarij) op den 12en februarie vandaar naar Agra vertrocken sijn ende op den 12en maart daar salvo aangelengt’ neven ons vorder geseltschap, die 4 waaren, alwaar wij eenige daagen geweest sijnde een harde stoodt van sieckte uijt gestaan hebben, soodat veele reecqeninge maackte, wij het soude hebben laaten slippen. Edoch ‘t heeft Godt almachtich noch niet ‘gelieft, ons uijt dese weerelt te haalen, maar langer te spaaren, hoope tot beeteringe van ons leven en onse salicheijt sal stricken soodat doen al begonde te dencken, om het scheijt maal van onse uijt vaardt, ‘t welcke nu noch hoope te gebruijcken voor onse welcom maaltijt, ofte een hulpe (soo ‘t Godt gelieft, ende jemant ons begeert) tot onse bruijloffe, den Almoogende laat ons in ‘onse voorneemen contiueeren, daar nu in zijn, wij sullen niet ‘lange loopen druijlen oste straat slypen, als voor deesen gedaan hebbe, dat ons nu al wat rouwt, wij onse tijt soo versleeten hebben, dat nu (soo Godt almachtich ons ‘t leven gundt ende behouden over komen laat) niet geschieden sal, soo ‘’t naar onse goede meninge ende hoope gaat, als verhoope, jae, dat den tijt leeren sal.

Ick hebbe seer quaalycken beraaden geweest (nu ick mijn selven te rechte bedencken) dat niet in Hollandt gebleven ben, ende parture verkoos, ofte doen weeder naar India ginck een neven mij meede ‘nam, die mij apparent niet gemancqueert souden hebben, soo ‘t’daar naar aangeleijt hadde. Edoch te laate bedacht, tot mijn harten leetweesen, passientie voor noch 21ڲ jaartjen ofte daar ontrent misschien offer dan noch een is die een parture ontbreeckt ende haa[re?] over ons gelieft te ontfermen, als hoope jae, daar van ons lodt met gedult sullen moeten verwachten, want voor praesent geen andere remedie weete.

Comende nu voorders om U.E. te bedeelen ‘t geene ons (naar hier in Agra aangecomen sijn) gepasseert is, seggen dat naar onse sieckte gepasseert was, op den 6en maijo weeder van hier te landewaart in naar de Pourow quartieren vertrocken ben, om den dienst van onse meesters te bevorderen, alwaar veel cattoene lijwaaten gemaact werden. Ende van desen jaare veel genegotieert sijnde, naar ‘Agra, als Souratta gesonden hebben, soo dat in dese reijse tot Bonaris (1) (een seer groote oude stadt, gelegen op de rivier Gangas) den 29en maijo gecomen ben, alwaar tot den 2en junio verbleeff. Ende alsoo niet sonders, ten dienste van onse meesters, daar verrechten conde, ons weeder posto naar Agra getransporteert, daar den 13en ditto, naar veel mouijt ende pryckel van de roovers gepasseert, niet min een boven maaten hitten der sonne (die niet wel verdraaghlijck is) uijt gestaan hebbende, weeder salvo arriveerde, alwaar ons tot op heeden onthouden hebben ende van meeninge sijn over twee maanden van hier weeder naar Souratta te vertrecken, Godt geve daar ‘salvo aan lengen moogen.

Onse voornemen was ernstich geweest dat wij op ‘t aanlengen der vloote van Battavia in Souratta, daar meede,’geweest soude hebben, doch den dienst van onse heeren meesters heeft het niet connen lijden, noch te toegelaaten, derhalven’ het heeft moeten naar blijven, tertijt hier wat beeter als ‘noch doen gemist konnen werden. [volgende blad] Wat aangaat onse middelen onder U.E. opsichte berustende, daar van vertrouwen wij U.E. (als dus lange gedaan hebbe) de vaderlijcke voorsorge, ende naar ons contentement geweest is, reecommandeerende en versoucken vrundelijcken, U.E. daar in gelieft te continueeren, naar U.E. ten meesten proffijte ‘(ende bij de sigoerste middel die U.E. sult oordeelen) bevinden sult te behooren ende de reste, Goode bevoolen laaten ‘alsoo wij niet alleene onse middelen, maar selven alle in Godes handen beveelen moeten.

[in marge:] Nota.’Hoe U.E. met onse kamer, staande bij de Soudt Keeten gehandelt hebt, (‘T sij d’selve vercocht is, ofte noch aan ons behoort), staat ons bij gelegentheijt te vernemen, liever wenchste vercocht waare, ‘bij aldien sijn prijs conde haalen, als langer te behouden, alsoo ‘jaarlycx veel van repareren kost. Ende de huere appaerent ‘traachjens met groote mouijte incompt, derhalven soo U.E. op sijn slach kont komen, laat se springen, voor dat gelt, dat se kost’ als was ‘t een weynich minder, soo ‘t U.E. geraaden vindt, want als daar noch 3 4000 guldens bij leggen sullen wel een goede kamer’ ofte huijsjen op U.E. lant in de Schermer (daar verstaa U.E. met ‘sijn cavelinge wel gevallen is) soo ‘T selve van noode mochte ‘hebben ende het U.E. wil is, konnen bouwen, dat den tijt als met lieff eens overkomen leeren sal, daar hertelijcke naa[r] verlangen.

[in marge:] Nota.’ De gelaten ordre aan U.E. op ons vertreck, uijt Alckmaar weegen het verstrecken van eenige penningen uijt onse middelen jaarlijcx’ eerstelijck aan de kinderen van Jan Gleijnss, soo tT selve noodich is, geve U.E. volle last daar inne te handelen ‘t geene noodich ende orboir vinden sult, niet te milt noch niet te sober, naar de gelegentheijt ‘is vereysschende, dՠHeere sal ‘t ons weeder geven, soo ’t van'noode hebben, soo niet ‘t can niet meer als wel besteet sijn, ‘ende ‘t schijndt ‘t ons van Goode soo too gevoucht is, dienvolgende ‘seer goet is, de Heere ons soo danich gesegent heeft dat wij geven konnen, Godt almachtich gelieve het te laaten continueeren ‘ende wij ‘t selve met danckbaarheijt moogen aannemen. Ende ‘daarvoor danckbaarheijt bethoonen. [in marge:] Nota.’ Weegen d’huysvrouwe van onse broeder Jochem Gleijnsz ende hare famielie, gelieve U.E. te handelen naar tijts gelegentheijt,’moeter gegeven weesen, laat het geschieden, naar reedelycht ‘ende U.E. ‘t noodich oordeelen sult, een weijnich kan ons niet veel schaaden, alst wel besteedt (ende met danckbaarheijt aangenomen) werdt, als wij U.E. in d'onse van den 25en januario (uyt Amadabat geadviseert hebben, waaraan wij ons dien aangaande gedraagen.

[in marge:] Nota.’Wij hebben geen reeden te vergeeten U.E. lieve ende ons niet leede dochter Alewijntjen Baert, wien wij vertrouwen U.E. haar jaarlyck te nieuwe jaar, onsent weegen laat genieten ‘t welcken, wij vriende,’op U.E. versoucken naar gelieft te komen ende soo de ‘bouwen met sijn koorde uijt de geordonneerde samma (somma) niet naar behooren volthoijt kan werden, ofte datter de mouwen aan’ mochte gebreecken, laat se daarom niet bederven, maar haar’vollen eijsch hebben, ende stelt op reecqeninge, wij sullen ‘t ‘voor wel gedaan danckelycken aannemen, op dat weegen ‘onse toesegginge in geen gebreecken blijven, ende somwijlen’ hoewel veersijn, ist niet veel ten minsten alle jaaren eens’ in haare waarde gedachten komen, wat ons aangaat ’t is ‘daar mede al buijten getale. [volgende blad] Hier neven gaat attestatie van onse persoon, dat (de Heere sij daar voorgedanckt tot heeden noch) in goede dispositie ende gesontheijdt syn, waarmeede U.E. onse lijff renten naar behooren sult konnen eijschen, ofte onse brieven ende eijgen onderteyckeninge geen ‘gelooff mochten hebben, verhoopende over 21ڲ jaar, soo ‘t den Almogende belieft selve de attestatie te weesen, dat Godt geve soo naar onse meninge uyt vallen mach en U.E. mitsgaaders U.E. famielie ende alle onse vrunden gesondt moogen ontmoeten.

Waar Jochem Gleijnsz. nu is weete niet, twijffele niet ofte sal aan sijn huijsvrouw geschreven hebben, soo selven niet naar huijs gaat, daaraan (naar van andre verstaan) al aan twijfflen, want’ hadden een teegen sin in India, ‘t vervolch leert den tijt, meerder seeckerheijts connen van hem voor prasent niet schrijven. Sijn soontjen Gleijn hebben hieronder ons ooch, bij een goet coopman in Amadabath gelaaten, van wien met schrijven
soo veel geleert ende aangenomen heeft, dat een goet schrift schrijft ende binnen een jaar 2 3 soo ‘t soo met hem voort gaat, tot een assistent sal konnen geraacken, ende daar voor konnen voldoen; ende appaerent uijt India voor een coopman (sijn moederouders toe komen sal, dat Godt geve, edoch daar is noch wel 8 9 jaaren tijt toe van noode, ‘T vervolch sullen hier naar ondervinden.

Ende alsoo ons materie ontbreeckt, sullen dese met onse vrindelijcke Groete aan moeder, waarmeede meene U.E. lieve huijsvrouwe, Alewijntjen ende Engeltjen Baart, seigneur Jacob Baart met sijn huijsvrouw Trijntjen Kessels, ende alle U.E. lieve kinderen Bestevaar Moelevliet van gelijcken peetoom Molevliet, Loeff Baarts (wiens wijn- ende U.E. bierkelder wij wel wenchsten alle weecken tweee maal mochten vijsiteeren) ‘T sampt haare lieve huijsvrouwen ende famielie, besluijten ende U.E.

Erntfeste, wijse, voorsienige seer discreete ‘heer, ende waarde vrundt (als voor sorgende’ vader) ‘t sampt U.E. lieve huijsvrouwe ende famielje’ in de genadige bescherminge des Alderhooghste beveelen die U.E. gelieve te spaaren in langt durige gesontheijt’tot salicheijt, eere ende prospereteijt ende
met gesontheijt en voorspoet maal kanderen’ weeder moogen gemoeten, dat den Almogende
 geve, amen.

Vale’.

U.E. in allen verplichten en geaffectcijoneerde dienaer Wollebrant Geleijnsen de Jongh 1637 subscripsit

Op ons Neederlants Comptoir in de stadt Agra desen 8en november 1637, stijlo romana [adressering, dwars geschreven:] Eersame dischreete seigneur Cornelis Jansen Baert, notaris wonde tot Alkkmaer ‘in de Langestraete in ‘t Vergulden Hoefyser.

[Wollebrant voegt zelf toe:]

U.E., gelieve onse vriendel’ ycke groete te doen an alle onse ‘bekende vrienden, namentlijcke ‘seigneur Fickefoort daer den tijt ons niet toelaet aen te schrijven’ de heeren boeckhouder van de edele compangnye, ‘onse ostrita (2) Trijn Jans ende haere famielye,’seigneur Willem Merdonck, ende seigneures ten huise van Trijn Jans onse ‘T of bruder,’de edele heer Tulinck soo ‘T geleegen compt ‘Johan Loowijsen, sondr te vergeeten U.E. lieve huisvroue,’ behout soon ende alle die van U.E. huis, mitsgader soo veele meer als U.E.’weet, onse vrienden sijn die ons uut de meemoorye ontgaen mochte sijn.’Daer aen ons vrientschapp geschieden sal—desse Proose gelieft ons ‘te gebieden, ons geschiede vrientschappe –

Nota. De edele groeten sijn door abbuis ‘in U.E. brief gestelt ende moeten in Jan A[r]entsens geleit zijn, edoch weinich suim ‘soo U.E. eenye van de vrienden ontmo[e]t U.E. gelieft se te groeten ons geschid eeren Onse vriendelijcke groete gelieve U.E. nie[t] te vergeeten aen dese volgende, te weten ‘de edele burgemester Kessel, sijn broeder penningmeester, onse neeve Schchagens in ‘t generael sondr nichgens te vergeeten Toomas Baertsen, Pieter ende Cornellis Baert ‘ende alle die van haeren huis Stulinck, segge de Jonge sijn suster ende voort van den huise de heer advijcaet Kessel sijn soon, dochter ende ‘t heele huisgesin. De heer Sonnevelt syn huisvrouwe ende haere suster, doch niet vergeet Geertrutgen Parsynge ende noch soo veele allst U.E. gelieven sal daer aen ons vrientschappe geschiede.-

[Brief 25] [door een schrijver, namens Wollebrant geschreven, kopie van 24:]

[8 november 1637] [25] [15 maart 1638]

Seigneur Cornelis Jansz. Baert

Eersaeme, discreete, waarde ende seer geaffectioneerde heer ende toegedane vrundt, salut.

Ick hebbe seedert mijn aancompste hier in India 3 verscheijden maalen aan UE geschreven ende daarinne onse gesontheijt geadviseert als meede onse weedervaaren en ontmoetinge seedert ons aanweesen hier in India geadviseert, namentlijck den 29en november 1635
uyt Martapoura bij de vloote van de generaal Brouwer, de tweede uijt Souratta den 2en december by ‘T schip Swol,’ den derden uijt Amadabat, den 25en februarij bij ’t Engelsche’ schip de Willem over Engelant, die hoopen U.E. bij de over- comende vrunden wel behandicht sullen weesen, doch hebben ondertusschen een brieffjen van U.E. bij de vloote van de edele commandeur Antonio Caen door de handen van den oppercoopman seigneur Van der Lijn, onse goede vrundt, becomen, gedateert 26en october 1635 binnen Alckmaar, dat ons seer aangenaam is geweest. Ende den 2en december uyt Souratta beantwoort ‘hebbe bij den coopman seigneur Hollaart met het schip Swoll van Gouseratta gegaan, die hoope U.E. bij de behouden overcompste derselver wel behandicht sal weesen, als meede die’ met gemelte schip bij Gerret Clock U.E. toegesonden’hebbe, dat ons bij gelegentheijt aangenaam weesen sal ‘te vernemen ende ‘t geene seedert ons afweesen daar gepasseertis,seedert hebbenwij U.E.op den 25en januaris ‘uijt Amadabat bij ‘t Engels schip dՠWillem over Engelant ‘weeder geschreven ende onse gesontheijt ende weerdervaaren tot dien tijt geadviseert, die hoope U.E. ter behoorelycker ‘tijt meede wel geworden sal sijn, dat ons bij gelentheijt ‘staat te vernemen, als meede ‘t geene ons voorder weegen ‘onse middelen (onder U.E. beleijt berustende) mochten aangaan.

Eerstelijcken seggen, dat wij tot op heeden geen naarder schrijvens van ‘U.E. becomen hebben, als van den 26en oktober 1635, waarover wij ons mede niet verwonderen, alsoo teegenwoordigh in Agra ben, sijnde gelegen ‘30 dagen, ofte meer, reijsens van Souratta ende ons de brieven ‘met de scheepen die gemenelijck in ‘t laaste van oktober in ’Souratta arriveeren ende weeder ultimo november van’daar vertrecken, niet voor ‘t arrivement derselver toegesonden’ connen werden, die dan noch met de boode 25 daagen en somwijlen ‘meer onder weege sijn, eer dՠselve becomen, soo dat wij’deselve voor ‘t vertreck der scheepen naar ‘t vaderlant van’hier niet connen beantwoorden, alsoo ditos (als vooren geseijt ) in ‘t ‘laaste van november ofte ‘t voorste van december weeder van’Souratta vertrecken in welcken tijt onse brieven met de boode’van hier in Souratta niet connen gebracht werden, over sulcx’wij teegen de aancompste der scheepen in Souratta onse’ brieven die nae ‘Ttvaderlant willen seynden, van hier met de boode naar Souratta moeten senden, om ditos voor haar vertreck van daar noch te beloopen, als wij met dese onse meede’ hebben moeten doen, derhalven te corter vallen sal, alsoo wij’ U.E. niets te beantwoorden hebben ende ons seedert onse jongste’ aan U.E. weijnigh voorgevallen is, adviseerens waardigh ende ‘het principaalste is, dat noch (de Heere sij daarvoor gedanckt)’ in goede gesontheijt syn, om U.E. ende alle die van uwe huijse’te dienen.

Vorders seggen dat wij naar onse jongste aan U.E. uyt Amadabat, welcke was en25enjanuarij, opden12en februarij van daar naar Agra vertrocken sijn ende op den 12en maart daar salvo [volgende blad] aanlengden, neven ons voorder geselschap, die vier waaren, alwaar wy eenige daagen geweest synde, een harde stoodt van sieckten uijtgestaan hebben, soodat veele reecqeninge maackte, wij het soude hebben laaten slippen. Edoch ‘t heeft Godt almachtich noch niet gelieft, ons uyt dese werelt te haalen, maar langer te spaaren, hoope tot beteringe van ons leven en onse saligheijt sal strecken, soo dat doen al begonde te dencken, om het scheijt maal van onse uijt- vaart, ‘t welcke nu noch hoope te gebruijcken voor onse welcom maaltijt, ofte een hulpe (soo ‘t Godt gelieft, ende jemant ons begeert) tot onse bruijloff, den Almoogende laat ons in onse voorneemen contiueeren, daar nu in sijn, wij sullen niet lange loopen drensen ofte straat slijpen,’als voor deesen gedaan hebbe, dat ons nu al wat rouwt,’wij onse tijt soo versleeten hebben, dat nu, soo Godt almaghtigh ons ‘t leven gundt ende behouden overcomen laat niet geschieden sal, soo ‘t naar onse goede meninge ende hoope gaat, als verhoope, jae, dat den tijt leeren sal.

Ick hebbe seer qualycken beraaden geweest (nu ick mijn selven te rechte bedencke) dat niet in Hollandt gebleven ben, ende partuere vercoos, ofte doen weeder naar India ginck, een neven mij meede nam, die mij apparent niet gemancqueert souden hebben, soo ‘t daar naar aangeleijt hadde. Edogh te laate bedacht, tot mijn harten leetweesen, pasientie’ voor noch 21ڲ jaartjen ofte daar ontrent, misschien offer’ dan nogh een is die een parturae ontbreeckt ende haar over ons gelieft te ontfarmen, als hoope jae, daar van ons lodt met gedult sullen moeten verwachten, want voor praesent ‘geen andre remedie weete.

Comende nu vorders om U.E. te bedeelen ‘t geene ons naar hier in Agra aangecomen sijn, gepasseert is, seggen dat naar onse sieckte gepasseert was, op den 6en maijo weeder van ‘hier te lande waart in, naar de Pourobben quartieren vertrocken ben, om den dienst van onse meesters te bevorderen, alwaar veel cattoune lijwaaten gemaackt werden ende van desen jaare veel genegotieert synde, naar Agra als Souratta gesonden hebben, soo dat in dese reijse tot Bonaris (een seer groote oude stadt, geleegen op de revier Ganges) den 29en maij gecomen ben, alwaar tot den 2en junij verbleef. ‘Ende alsoo niet sonders, ten dienste van onse meesters daar verrechten conde, ons weeder posta naar Agra ghetransporteert hebben, daar den 13en ditto, naar veel
mouijten ende perykel van de roovers gepasseert, niet min een boven maaten hetten der sonnen, die niet wel verdraagh- lycken is, uijt gestaan hebbende, weeder salvo arriveerende, alwaar ons tot op heeden onthouden hebben ende van meeninge sijn over 2 maanden van hier weeder naar Souratta te vertrecken, Godt geve daar salvo aan lengen moogen.

Onse voorneemen was ernstigh geweest dat wij op ‘t aanlengen der vloote van Battavia in Souratta, daar meede, geweest soude hebben, doch den dienst van onse heeren meesters heeft het niet connen lijden, noch te toegelaaten, derhalven het heeft moeten naar blijven, tertijt hier wat beeter als nogh doen gemist connen werden. [volgende blad] Wat aangaat onse middelen onder U.E. opsight berustende, daar van vertrouwen wij U.E., als dus lange gedaan hebbe, de vader- lijcke voorsorge ende naar ons contentement geweest’ is, recommandeerende en versoucken vriendelijcken, U.E. daar in gelieft te continueeren, naar U.E. ten meesten profijte (ende by de sigourste middel die U.E. sult oordeelen) bevinden sult te behooren ende de reste, Goode bevoolen laatenxx alsoo wij niet alleene onse middelen, maar selven alle in Godes handen beveelen moeten.

[in marge:] Nota.’

Hoe U.E. met onse kamer, staande bij de Sout Keeten gehandelt hebt, ‘t sij deselve vercocht is ofte noch aan ons’ behoort, staat ons bij gelegent te vernemen, liever’ wenste vercocht waare, bij aldien sijn prijs conde haalen,’als langer te behouden, alsoo jaarelijcx veel van ‘repareeren cost ende de huure appaerent traaghjens met groote mouijten in compt, derhalven soo U.E. op sijn ‘slagh cont comen, laat se springen, voor dat gelt, dat se’cost als was ‘t een weijnigh minder, soo ‘t U.E. geraaden vindt, want als daar noch 3 4000 guldens bij leggen, sullen wel een goede camer ofte huijsjen op U.E. lant in de Schermer (daar verstaa U.E. met sijn cavelinge wel’gevallen is, soo ‘T selve van noode mochte hebben’ende het U.E. wil is), connen bouwen, dat den tijt als met’lief eens overcomen leeren sal, daar hartelijcken’ naar verlangen.

[in marge:] Nota.’

De gelaaten ordre aan U.E. op ons vertreck, uijt Alckmaar weegen het verstrecken van eenige penninge uijt ‘onse middelen jaarlycx eerstelijck aan de kinderen van Jan Geleijnss, soo ‘t selve noodich is, geven U.E. volle last daar in te handelen ‘t geene noodigh ende orber vinden sult, niet te milt noch niet te sober, naar de gelegentheijt’ is vereyschende, (de Heere sal ‘t ons weeder geven), soo ‘t van noode hebben, soo niet ‘t can niet meer als wel besteet sijn, ende ‘t schijnt ‘t ons van Goode soo ‘toe gevoucht is, dien volgende seer goet is, de Heere ons soodaanigh gesegent heeft dat wij geven connen, Godt almachtigh gelieve het te laaten continueeren ende wij ‘t selve met danckbaarheijt moogen aanneemen. Ende daarvoor danckbaarheijt becomen.

[in marge:]

Nota.’

Weegen de huysvrouwe van onse broeder Jochem Geleijnss ende hare familie, gelieve U.E. te handelen naar tijts gelegentheijt’ moeter gegeven weesen, laat het geschieden, naar reedelijcheijt ende U.E. ‘t noodigh oordeelen sult, een weijnich can ons niet veel schaaden, als ‘t wel besteedt ende met danckbaar’heijt aangenomen werdt, als wij U.E. in onse van den 25en januari ‘uijt Amadabat geadviseert hebben, waaraan wij ons dienaangaande gedraagen.

[in marge:] Nota.’

Wij hebben geen reeden te vergeeten U.E. lieve ende ons niet leeden doghter A[lewijntjen] B[aert], wien wij vertrouwen U.E. haar jaarlycks nieuwe jaar, onsentweegen laat genieten, ‘t welcken, wij’ vriendelijcken op U.E. versoucken naar gelieft te comen’ ende soo de bouwen met sijn coorde uijt de geordineerde ‘somma niet naar behooren voltoeijt can werden, ofte ‘datter de mouwen aan mochten gebreecken, laat deselve [volgende blad] daarom niet bederven, maar haar vollen eijsch hebben ende stelt’ op reeckeninge, wij sullen ‘t voor wel gedaan danckelijcken aannemen, opdat weegen onse toesegginge in geen gebreecken blijven, ende somwijlen hoewel veersijn, is ‘t niet veel ten minsten alle jaren’ eens in haare waarde gedachten comen, wat ons aangaat,’’t is daar meede al buijten getale.

Hier neven gaat attestatie van onse persoon, dat (de Heere sij daarvoor gedanckt) tot heeden noch in goede dispositie ende goede gesontheyt zijn, waarmeede U.E. onse lyfrenten ‘naar behooren sult connen eijschen, ofte onse brieven ende eijgen onderteijckeninge geen geloof mochten hebben, ver- hoopende over 21ڲ jaar, (soo ‘t den Almogende belieft) selve de attestatie te weesen, dat Godt geve soo naar onse meninge uyt vallen magh en U.E. mitsgaaders U.E. familie ende alle onse vrienden gesont moogen ontmoeten.

Waar Joghem Geleijnss. nu is weete niet, twijffլe niet ofte sal ‘aan sijn huijsvrouwe naar huijs geschreven hebben, soo selven niet naar huijs gaat, daaraan (naar van andere verstaan) al aan ‘twijfլe, want hadde een teegensin in India, ’t vervolgh’ leerdt den tijt, meerder seeckerheyt connen van hem voor praesent niet schrijven. Sijn soontjen Gleijn hebben hier ‘onder ons oogh, bij een goet coopman in Amadabath gelaten’ van wien met schrijven soo veel geleert ende aangenomen’ heeft, dat een goet schrift schrijft ende binnen een jaar 2 3’ soo ‘t soo met hem voort gaat, tot een assistent sal connen geraacken, ende daarvoor connen voldoen; ende appaerent ‘uijt India voor een coopman sijn ouders toecomen sal, dat’ Godt geve, edoch daar is nogh wel 8 9 jaaren tijt toe ‘van nooden, ‘t vervolgh sullen hier naar ondervinden.

Ende alsoo ons materie ontbreeckt, sullen desen naar onse vriendelijcke groete aan moeder, waarmeede meene U.E. lieve huysvrouwe, Alewijntjen ende Engeltjen Baart, seigneur Jacob Baart met sijn huijsvrouwe Trijntjen Kessels, Bestevaar Molevliet, van gelijcken peetoom Molevliet, Loeff Baarts (wiens wijn- ende U.E. bierkelder wij wel wensten alle weecken twee maal mochte visiteeren) sampt haare lieve huijsvrouwen ende familie, besluijten ende U.E. (en alle U.E. kinderen)

Erntfeste, wijse, voorsienige, seer discrete heer, ende waarde vrundt als voorsorgende vader ‘T sampt U.E. lieve huysvrouwe ende familie, in de genadige bescherminge des Alderhooghste beveelen, die U.E. gelieve te spaaren in langh duierige gesontheijt tot salicheijt, eere ende prospereteijt ‘ende met gesontheijt maalcanderen weder moogen gemoeten, dat den Almogende geve, amen.

Vale

[Wollebrant ondertekent zelf:]

U.E. in allen verpichten ende geaffectcijoneerde dienaer Wollebrant Geleijnsen de Jongh 1638 subscripsit

Op ons Nederlantse comptoir in de stadt Agra desen 8en november 1637, stijlo romana

[Wollebrant voegt zelf toe, beginnend in de marge onder de laatste tekst:]

Dese is coppij van dՠonse bij ‘t Engelse schip de Jonas’ van Souratten over Engelant ‘U.E. toegesonden op de brief staet soo meene ‘per ‘T Engese schip de Blessingh doch is in ‘plaetse van de Blessingh het schip de Iconas’ gegaen ende den 12en januwarijo van Souratten ‘naer Engelant genavygeert, hoope U.E. ditto oover dien wech wel ter hant coomen sal, als wij deselve schreeven, wisten niet beeter ofte souden met onse scheepen naer Neerderlant gegaen hebben, edoch door dien van desen jaere geen scheepen van Souratten naer Needelant gaen syn genootsaeckt geweest deselve bij diito Engels schip de Jonas ‘over Engelant toe te senden, opdat U.E. van onse disposytcye als meede alle die van ‘uwen huise, kennisse betoonen. In ditto gesonden gaet meede een cl[eijn] briefgen aen U.E. geminde #

[naast deze tekst dwars, onderaan:]

# dochter, onse lieve Alewijnte Baert die U.E. haer gelieve te behandichen, *

[iets hoger dwars, naast de vorige tekst:] * neeven onse seer ‘vriendelijke groete [verder in de marge dwars, beginnend bovenaan:]

Aelewyntgen—Baert, seigneur Jacob Baert ‘yn lieve huisvrouwe, Bestevaaer ‘peetoom, Loef oom, haere lieve huisvvrouwe’ de burgemeester Kessel ende van gelyken de penningmeester Kessel, de edele Brasser, de edele Sonnevelt sonder onse neeven Schagen ende die van den huise te vergeeten, mitsgaders alle goede ende bekende vrienden die hier vergeeten mochte sijn, onse goede vrienden’ de Stoopen dienen meede niet vergeeten [er naast, in de lengte:] tot op heeden syn noch gesont—ende wel vaerende,’dese gaet over Batavya ---- meede van daer vertrecken scheepen ofe bij gevalle dese—orydgenele U.E. niet ter
hant gecoomen mochte weesen—dat U.E. weete wy noch tot date den 13en mart 1638 -- gesont ende wel te passe geweest zijn, den tyt laet ons—voor present niet ‘toe desen te verlangen ofte extenderen door onse menichvoudyge eucupatcye ende schrijvens aen onse heeren soo naer Batavya as andere plaetsen derselven behandichen ‘dese met onse obydyente groete aen U.E. moedr ufferou [volgende blad] [een bijgevoegde brief, geschreven door een schrijver, namens Wollebrant, kopie:]

Seigneur Cornelis Janssen Baert

Waere, waarde ende geaffectioneerde vrundt, saluit.

Deese neevensgaande is copia van onse missive over Engelandt U.E. toegesonden seedert is ons op den 24en december U.E. 2 seer ende wel hooghlick ‘aangenaame missiven wel gewerden, mitsgaaders de neevens gesonden’ memorie weegen onsen staat onder U.E. berustende, den eenen gedateerdt den 11en april 1636, ende den anderen den 5en december des selven jaars, waaruyt uwer seer aangenaamheijdt verstaan hebbe’ U.E. geode gesondtheijdt, mitsgaaders die van U.L. huijse, den Almogenden gelieve het lange te laaten continueeren tot saelicheijt, watt ons aangaat dancken den Almoogenden voor sijne grondeloose genaade, daar ons tot heeden toe meede omhelst heefft.

Ende alsoo ons den tijdt voor praesent niet toelaat U.E. aangenaame missiven te beantwoorden door onse mennighvuldige occupatie ende de ‘scheepen vertrecken, die niet langer konnen wachten, geliefft ons te excuseeren voor deese reijse, sullen ‘t mett de hulpe Godes over 20 25 daagen doen over dՠwegh van Chormandel
te lande, om van daar met de scheepen nar Batavia te gaan,’ende soo voorts naar ‘t vaederlandt, die U.L. soo vrough als dee[s]e men de hulpe Goodes toekomen sal, derhalven deesen affbreecken ‘ende eijndigen sullen, beveelende U.L. gesaementlijc[..]b in de bescherminghe des Alderhooghsten, die gunne met lie[f.......’gesondt moogen gemoeten ende U.E. gantsche familie e[n]de sijt’ alle hartelijcken gegroet, voornaamentlijcken U.L. ende U.L. huijsvroue sonder U.L. waarde dochter Alewijntien Baert te vergeten. Mett grooten haaste.

[Wollebrant ondertekent zelf:]

U.E. In allen verplichten ‘ende verobblyeerden dienaer Wollebrant Geleijnsen de Jong 1638 subscripsit

In de stad Agra deesen’15en maart 1638, des morgens
 vroegh, soo den heelen nacht meest met schrijvens doogebracht hadden. [Wollebrant voegt zelf toe:]

Myn broeder Jochem Gelenisen is ‘met de fluitgracht in november laest ‘in Souratten gecoomen van wien een briefgen ontfangen hebbe, maer selve niet gesproocken,’doch was gesont, verhoope ‘t lang contynueeren mach, ‘t welcke U.E. diene per advyse om ‘by geleegentheit syn huisvrouwe daer kennise ‘van te geeven. Seigneur Stulinck, mine vaer ende mine moer gelieve U.E. neeven alle onse bekende ser te groet ‘als meede Claes Bloock ende syn huisvrouwe ‘
hoope den tyt noch eens coomen sal dat met den andren weedr eens naer Seelant om een speelreisen sullen vaeren. Dat Godt geve ende wy ‘t selve beleeven moogen. [volgende blad]

[adressering:]

Eersaeme, wijse, voorsienige, Seer discreeten seigneur Cornelis Janssen Baart, Notaris publicus, woonende in de Langhe Straat in ‘t Vergulde Hoeffijser ttot Alckmaar per vriendt, die Godt geleyde,

[Brief 26]

1638, 3/15 [brief van Cornelis Janss Baert aan Wollebrant:]

[10 april 1638] [26]

Eersaeme, wijse, voorsienige, seer discrete heere ende geaffectioneerde goede’ vrunt.

U.E. seer aengename missiven van de tweeden december 1636, met het satijn ende damast daer bij sijnde,’is ons door seigneur Hollaert ende Gerrit Clock wel gewerden, ende bedancken U.E. daer van op ‘t hoochste, gelijck ick in de beantwoordinge van de voors. missiven, door een brieff, mijn soon Jan Baert mede gegeven, oock gedaen hebbe, die ick hoope dat U.E. voor den ontfanck van desen all behandicht sal sijn, biddende U.E. vrundelick dito soon bij alle gelegentheijt te willen helpen vorderen, gelijck ick in de voors. brieff in ‘t lange geschreven hebbe, ende daer aen oock niet en twijffele, indien mijn soon hem wel draecht,’als wij hoopen jae.

Naderhant namelick den 23en januarij’lestleden, is ons mede ter hant gecoomen,’ U.E. aengename van de 25en januarij 1637, geschreven in de stadt Amadebath ende gesonden met het Engels schip de Willem, welcke missive’ Op(en) gebroocken was, ende mij in een wit couvert over Amsterdam toegesonden werde, ick was daerover ontstelt ende niet wel tevreeden, maer en wete niet wien het gedaen mach hebben.

Wij hoopen dat U.E. sijn reijse naer boven, all ‘met lieff gedaen heeft ende weder in salvo met U.E. geselschap tot Souratte gecomen is, ’t welck ‘ons aegenaem sal sijn te hooren. [volgende blad]

‘t Comportement van U.E. broeder Jochum Geleijns is ons leet geweest te hooren, wij hoopen dat ‘hij hem voortaen beteren sal, ende wederom wat opgeraecken, sijn huijsvroue hout haer eerlick en wel, ende valt mij nieuwers moeijelick om als alleen om schoolgelt voor twee van haer kinderen, ‘t welck ick betale, op hoope dat dՠselve ‘kinderen t’ avont off morgen te beter voort sullen connen geraecken. Sij doet, U.E. hartelick groeten ende is verblijt dat haer soon Geleijn Jochumss.

bij U.E. soo wel beharticht wert ende goede hoope van avancement heeft.

Jan Jansz., U.E. broeders soon is noch bij den swaertveger (1) ende wilde wel dat sijn tijt om was ende hij mede naer Indien mocht reijsen, waer van ick U.E. advijs sal verwachten.

Van mijn Cosijn Thomas Baert en hebbe ick in twee jaren geen schrijven ontfangen, ende ben daerin verwondert, niet wetende wat het beduijden mach. U.E. middelen aengaende daer drage ick soo goede sorge voor als voor mijn eijgen, ‘t is nu heel periculoos ‘t gelt onder de luijden te setten, want daer veel desolate boelen vallen ende de betalingen hoe langer hoe slimmer gaen, hercoomende eensdeels door het quade gewas nu eenige jaren geweest sijnde. Sedert mijn laeste schrijven, is hier niet ‘sonderlings voorgevallen, dan dat Huijbert oom ‘sijn huijvroue in de craem verlooren heeft ende seigneur [volgende blad] Jacob Stoop overleden is, voorts is onse neeff Jan Steenhuijs Rijp met Cornelia Hensbroeck getrouwt. Alewijntgen ende Engeltgen sijn mede opte bruijloft geweest.

Ick ende mijn huijsvroue sijn van dese winter ten huijse van de heer schepen Sonnevelt, op een groote ‘maeltijt geweest, alwaer wij uijtte ‘parlemoere cop van U.E. gecoomen, op U.E. gesontheijt ende geluckige thuijscomste rontsom gedroncken hebben, gelijck wij bij andere gelegentheijden vrolijck sijnde, gemeenlick doen. Godt almachtich wil ons met lieff ‘bij malcanderen laten coomen, dat wij op U.E. wellecomste met vreuchde mogen omdrincken. Hiermede eersaeme, wijse, voorsienige, seer discrete ende geaffectioneerde goede vrient, blijft’ Godt bevolen, ende ontfangt de groetenisse
van mij, mijn huijsvroue ende kinderen, mitsgaders bestevader Molenvliet (die aen een seer been te bedde leijt), peetoom Molenvliet met sijn huijsvroue, Louff oom met sijn huijsvroue, Jacob Baert met sijn huijsvroue, schepen Kessel met sijn huijsvroue, schepen Sonnevelt met sijn huijsvroue, Huijbert oom ende veel andere goede vrunden ende bekenden, hier te langh te verhalen, met haest uuijt Alcmaer desen xen aprilis 1638.

U.E. diestwillige geaffectioneerde Vrunt

C.J. Baert
1638 subscripsit

wollebrant082

[adressering:] Eersaeme, wijse, voorsienige, seer discrete heere Wollebrant Geleijnsz. De Jongh, oppercoopman
[op] Nederderlants Comptoir tot Souratte Gouseratte

Bij vrunt die Godt geleijde [dwars, handschrift van een schrijver:] Ontfangen annij 5en december, anno 1639 in Agra

[Brief 27]

[Cornelis Janss. Baert schrijft aan Wollebrant:]

[28 october 1638] [27] [ontvangen 5 december 1639]

Eersame, voorsienige, seer discrete, geaffectioneerde heer ende ‘vrunt.

U.E. missive van de 8en november 1637 uuijt’de stadt Agra geschreven is mij den 17en’october 1638 wel ter hant gecoomen,
waer uuijt wij-luijden met vreuchde U.E. welvaren ende goede gesondheijt verstaen hebben, maer dat U.E. doen ter tijt alleenlick’ een brieff van mij ontfangen hadde, daerin ben ick verwondert, doordien ick aen U. E. alle jaren drie vier brieven, soo in ‘T voorjaer als in ‘T naejaer hebbe geschreven sonder eenige gelegentheijt te laten passeren, van welcke brieven ick hoope dat U.E. all eenige voor den ontfanck
van desen sult becoomen hebben.

Wij hebben uijt dito schrijvens U.E. sware siecte ende periculeuse reijse verstaen,’ de Heere sij gelooft, die U.E. soo genadelick behoet heeft ende wil ons altsamen die gratie ende genade doen, dat wij malcanderen met lieff ende gesontheijt mogen wederom sien, nijet twijffelende off het wellecoom heeten ‘sal veel aengenaemer sijn als het ‘adieuw seggen. Wij hebben van dese somer [volgende blad] over het erve all ‘t getimmert neder gesmeeten ende aldaer een nieuwe camer gemaect, waarinne (U.E. thuijs comende) bij provisie sijn vertreck sal coomen nemen ofte in de camer daer U.E. (hier sijnde sijnde), sijn vertreck heeft gehadt, soo als het U.E. best aenstaet.

Aengaende U.E. middelen daerinne mach U.’E. sich wel gerust stellen ende hoope
daer soo goede sorge voor te dragen als ‘mijn eijgen ende U.E. (thuys gecomen wesende) daer van goede deuchdelijck rekeninge te doen naer behooren.

De camer bij de Soutkeeten is niet vercoft. Ick hebbe daer een brieff voor doen hangen. dat se te coop is, soo daer een goet coopman uijt comt, ick sal mijn beste doen om dՠselve wel te vercoopen, aengaende het timmeren in de Schermer, daer wort altemet all een goet huijs getimmert.’Wij mogen als U.E. met lieff thuijs gecoomen is, de plaetse ende gelegentheijt gaen besien, hoe U.E. dՠselve aenstaet.

De ordere bij U.E. mij gelaten aengaende de kinderen van Jan Geleijnsz., ick doe aen [volgende blad]

Jan redelick onderhout van cledinge, alsoo hij sijn cost wint bij den swaertveger, als ick U.E. voor desen gescreven hebbe, maer wat Annitgen aengaet, die moet haer selven behelpe, ende can cost ende loon verdienen, als sij haer wel dragen wil, maer wat sal ick seggen, sij en heeft geen blijvende plaets, ende loopt van d’een tot d’ander, dat ons niet aen en staet, daerom laten wij haer gaen.

U.E. broeders huysvroue Sijtgen Thijssen is mij sedert haer craem ende ‘t betalen van haer custingen noijt lastich geweest, anders ‘dan doet ick eenich schoolgelt voor twee van haer kinderen betaelt hebbe, daerin ‘ick noch continueren. Sij hout haer wel ‘ende eerlick met haer kinderen ende doet U seer hartelick groeten.

Mijn dochter A[lewijntje] B[aert] bedanct U.E. vrundelick van de deuchdelicke presentatie , haer toegevoegde nieuwe jaer, keere ick haer jaerlicx uijt. Sij ‘seijt dat het meer als genoch ende onverdient is.

Wat belangt onse dispositie, hier is seer veel sieck volck wij sijn met ons achten sieck geweest, ende onse outste dochter is tot noch toe alleen gesont gebleven, de Heere laet het langh met [volgende blad] lieff duijren, ten is met mijn noch niet als ‘t behoort, ende heeft meer als seven weken geduijrt, dan ick hoope dat het te met weder te rechte coomen sal, het gravel quelt mij seer.

Onsen bestevader Molenvliet leijt aen seere beenen te bedde, ende heeft wel een jaer ofte anderhalff tegens de doot gepleijt. Nu beginnen de beenen moij te beteren ende het schijnt dat hij noch weder opcoomen sal, ‘t welck hem Godt wil gunnen, hij soude noch gaerne U.E. thuijscomste beleven.

Onsen soon Jan Baert is den thiende october 1637 naer Indien ‘t seijl gegaen, ick hebbe ‘hem brieven aen U.E. mede gegeven, die ick hoope U.E. all behandicht sijn, can U.E. hem wat avanceren ende behulpelick wesen, ‘t sal ons seer lieff ende aengenaem wesen wij luijden hoopen dat hij hem wel dragen sal.

Trijntgen Kessels, onse schoondochter, heeft weder in de craem gelegen van een soon, sulcx dat de jonge luijden nu twee soonen hebben, de Heere wil se in deuchden laeten opwassen.

Den vaendrich Dirck Verdoes is van dese somer [volgende blad] getrouwt met een vrijster van Hooren ende de huijsvroue van Stuijlingh sal haest cramen, soo dat de jonge luijden hier vast haer beste doen.

Guijrtgen nicht, de lakencoopster bij de Vismarct is in september voorleden in den Heere gerust, sulcx dat wij vast de
oude vrunden verliesen, ‘T is goet datter wederom jongen aencoomen.

Wij sijn eenige dagen geleden mette vrunden alhier vroolijck geweest ende hebben op
U.E. gesontheijt ende geluckige thuijscomste lustich omgedroncken, de Heere wil U.E.

met lieff in ‘t vaderlant geleijden, die tijt sal nu metter haest aenschieten.

Hiermede heer commandeur willen wij U.E.
naer hartelicke groetenisse van mij, mijn huysvroue ende kinderen, mitsge bestevader Molenvliet, Jacob Baert ende sijn huysvroue, mijn swagers Molenvliet ende Loeff Baertsz. Met haer huijsvroue, Huijbert oom, den burgermeester Kessel, schepen Kessel met sijn huijsvroue, U.E. neven Schagens, dijckgraeff Sonnevelt ende ‘meer andere goede kennissen hier te lanck te verhalen, den goede Godt bevolen, uuyt Alcmaer deser 28en October 1638.

U.E. geaffectioneerde ende dienstbereijde vrunt.

C.J.Baert. subscripsit 1638

[onder in de marge voegt Alewijntje toe:]

Heer commandeur U.E. twee missiven d’en van de 2en december1636 ende ‘d’ander van de 8en november 1637, als ‘oock het stuck damast, sijn mijn wel’ behandicht, ick dancke U.E. van ‘t selve damast, ende blijff naer groetenisse Godt bevolen, die U.E. met lieff weder in ‘T vaderlant wyl gheleijden.

Alewijntgen Baert. [volgende blad]

Ontfangen anny 5en december anno 1639 in Agra

[Brief 28]

[Cornelis Janssen Baert schrijft aan Wollebrant, kopie van brief 27:]

[30 november 1638] [28]

Eersame, voorsienige, seer discrete, geaffectioneerde heer ende ‘vrunt

U.E. missive van de 8en november 1637 uuijt
de stadt Agra geschreven, is mij den 17en october’1638 wel ter hant gecoomen, waer uuijt wij luijden met vreuchde U.E. welvaren ende goede gesondtheijt verstaen hebben. Maer dat U.E. doen ter tijt ‘alleenlick een brieff van mij ontfangen hadde
daerin ben ick verwoondert, door dien ick aen U.’E. alle jaren drie vier brieven soo in ‘t’ voorjaer als in ‘t naejaer hebbe geschreven sonder eenige gelegentheijt te laten passeren van ‘welcke brieven ick hoope dat U.E. all eenige ‘voor den ontfanck van desen sult becoomen hebben,

Wij hebben uijt dito schrijvens U.E. sware
siecte ende periculeuse reijse verstaen, de Heere sij gelooft, die U.E. soo genadelick behoet heeft ende wil ons altsamen die gratie ende genade doen dat wij malcanderen met lieff ende gesontheijt mogen wederom sien, nijet twijffelende off het wellecoom heeten sal veel aengenamer sijn als’ het adieuw seggen, wij hebben van dese somer over het erve all ‘’t getimmert neder gesmeeten ende aldaer een nieuwe camer gemaect’ waerinne (U.E. thuijs comende) bij provisie sijn vertreck sal coomen nemen offe in de camer ‘daer U.E. (hier sijnde) sijn vertreck heeft ‘gehadt, soo als het U.E. best aenstaet.

Aengaende U.E. middelen daerinne mach U.E. [volgende blad] sich wel gerust stellen ende hoope daer soo ‘goede sorge voor te dragen als mijn eijgen, ende’ U.E. (thuijs gecomen wesende) daer van goede deuchdelicke rekeninge te doen naer behooren, men can hier rechtevoort ‘T gelt heel qualicken wel beleggen.

De camer bij de Soutkeeten is niet vercoft, ‘ick hebbe daer een brieff voor doen hangen’dat se te coop is, soo daer een goet coopman uijt comt, ick sal mijn beste doen om dՠselve wel te vercoopen aengaende het timmeren in de Schermer, daer wort altemet all een goet huijs getimmert,’wij mogen als U.E. met lieff thuijs gecoomen’ is, de plaetse ende gelegentheijt gaen besien, hoe U.E. dՠselve aenstaet,

De ordere bij U.E. mij gelaten aengaende de kinderen van Jan Geleijnsz, ick doe aen Jan redelick onderhout van cledinge alsoo hij sijn cost wint bij den swaertveger als ick U.E.’voor desen geschreven hebbe, maer wat Annitgen aengaet, die moet haer selven behelpen ende can cost ende loon verdienen, als sij haer wel dragen wil, maer wat sal ick seggen, sij en heeft geen blijvende plaets, ende loopt van dՠeen tot dՍ ander, dat ons niet aen en staet, daerom laten wij haer gaen,

U.E. broeders huijsvroue Sijtgen Thijssen is mij sedert haer craem ende ‘t betalen van haer custingen noijt lastich geweest, anders dan dat ick eenich schoolgelt voor twee van haer kinderen betaelt hebbe, daerin ick noch [volgende blad] continuere, sij hout haer wel ende eerlick met haer kinderen ende doet U seer hartelick groeten.

Mijn dochter A[lewijntje] B[aert] bedanct U.E. vrundelick van de deuchdelicke presentatie, haer toegevoechde nieuwe jaer keere ick haer jaerlicx uijt,’ sij seijt dat het meer als genoch ende onverdient is,

Wat belangt onse dispositie, hier is seer veel ‘sieck volck, wij sijn met ons achten sieck ‘geweest, ende onse outste dochter is tot noch ‘toe alleen gesont gebleven, de Heere laet het’langh met lieff duijren, ten is met mijn noch ‘niet als ‘t behoort, ende heeft meer als twaalff seven weken geduijrt dan ick hoope het te met weder te rechte coomen sal, het gravel quelt mij seer,

Onsen bestevader Molenvliet leijt aen seere beenen te bedde, ende heeft wel een jaer ofte anderhalff tegens de doot gepleijt, nu beginnen de beenen moij te beteren, ende het schijnt dat hij noch weder opcoomen sal, ‘t welck hem Godt wil gunnen, hij soude noch gaerne U.E. thuijscomste beleven.

Onsen soon Jan Baert is den thienden october’1637 naer Indien ‘t seijl gegaen, ick hebbe hem ‘brieven aen U.E. medegegeven, die ick hoope’ U.E. all behandicht sijn, can U.E. hem wat ‘avanceren ende behulpelick wesen, ‘tsal ons seer life ende aengenaem wesen, wij luijden hoopen dat hij hem wel dragen sal, [volgende blad] Trijntgen Kessels onse schoondochter heeft weder in de craem gelegen van een soon, sulcx dat de jonge luijden nu twee soonen hebben, de Heere wil se in deuchden laten opwassen,

Den vaendrich Dirck Verdoes is van dese somer getrouwt met een vrijster van Hooren, ende de huijsvroue van Stuijlingh sal haest cramen’ soo dat de jonge luijden hier vast haer beste doen.

Guijrtgen nicht, de lakencoopster bij de Vismarct is in september voorleden in den Heere gerust, sulcx dat wij vast de oude vrunden verliesen,’t is goet datter wederom jongen aencomen.

Ick hebbe verstaen dat in Souratte seer ‘goede remedie voor het graveel is, ende ‘alsoe ick hoe langer hoe meerder daer van gequelt werde, ende jegenwoordich heel ‘qualick daer aen ben, bidde ick U.E. mij ‘van de selve remedie wat over te willen brengen, sal U.E. ‘T gene het cost ten dancke restitueren.

Hiermede eersame, voorsienige, seer discrete, geaffectioneerde heer ende vrunt, wil ick ‘U.E. naer hartelicke groetenisse, Godt
almachtich bevelen, mijn huijsvroue ende kinderen mitsgaders bestevader Molenvliet, peetom Loeff oom, schepen Kessel, Jacob Baert ‘met haer respective huijsvroue, als oock den Burgemeester Kessel, Huijbert oom, mr. Roeloff van Kessel ende veel andere goede kennissen doen U.E. altsamen seer groeten, uuijt Alcmaer desen laesten november 1638

U.E. dienstbereijde vrunt C.J. Baert’1638 subscripsit

[in de marge, in de lengte, ander handschrift:]

Ontfangen annij 5 december anno 1639 in Agra

[Brief 29]

[namens Wollebrant door een schrijver geschreven. Wollebrant leest de brief na en voegt een paar woorden toe:]

[6 december 1638] [29] Seigneur Cornelis Janssen Baert

Eersaeme, wijse, voorsienighe, seer discreeten geaffectioneerde heer en toegedaene vriendt, saluit

Seedert mijn aancomste hier inde Souratsche quartieren hebbe verscheijden reijsen aan U.E. geschreeven, te weeten bij ‘t schip Swol (waar ick meede in Souratta gecomen’ ben) in handen van den coopman seigneur Barent Pieterss Hollaart, alsmeede ‘bij N. Clock, broeder van mr. Jan Clock, die wij hoopen bij haare behouden overcomsten U.E. wel behandight sullen sijn, ‘t welcke in verlangen blijve te verneemen, alsmeede ‘t geene daar seedert ons vertreck gepasseert, ende U.E. ons bedeelinge van geliefft te doen, dat mij ten hooghsten aangenaam sal weesen te verneemen, voornaementlijcken ‘t goede, soo den welstant van ons lieve vaaderlandt, als particulier ons betreffende, offte mochte aangaan.

Seedert hebben wij den 25en januarij 1637 uutt Ammadabath over Engelandt bij een Engels schip U.E. ende de vrienden onse gesondtheijdt gedeelachtight, willen verhoopen U.E. deselve meede wel ter handt gekomen sal weesen.

Soo hebben wij den 8en november bij den selven wegh uutt Agra onse welvaerentheijdt meede gedachtightt, die wij niet willen twijffelen, offte sal U.E. ter behoorlijcker tijdt per ditto via wel toegebracht ende overhandight sijn, alsmeede die onder U.E. couverte
aan uffrouw Alewijntgen Baert, datt in verlangen blijven te verneemen.

Naarders hebben wij (welcke onsen laasten geweest is) U.E. welvaerentheijt bedeeldt alsmeede een attestatie van onse gesondheijdt tot dato toegesonden over de wegh ‘van Batavia gedateerdt den 15en maart 1638 in de stadt Agra, waar incluijs’ gaat copia van dՠonse dato 8en november (over Engelandt als vooren U.E. toegesonden) dewelcke wij verhoopen U.E. bij de behouden overcomste van de Indische scheepen behandight, ende toegebracht sal werden, ende ons lieff bij geleegentheijdt weesen sal te verneemen, mitsgaders de gesont ende welvaerentheijdt van alle U.E. waarde huijsgesin ende verdere vrienden.

Ende gaat deese (alsoo de geleegentheijdt voorvaltt, die wij niet konnen laaten voorbij passeeren) bij een Engels schip, genaamt de Marrij, van hier naar Engelandt, ‘ die in hoope sijn U.E. ter behoorlijcker tijdt over dien wegh node ter handt comen sall, ‘t welck ons bij geleegentheijdt staat te verneemen.

Komende dan vorder ter materie, soo segge, dat mij seedert mijnen jongsten dato 15en maart 1638, U.E. 2 seer, ende ten hooghsten aangenaame, den eenen dato 5en December
1636, sijnde door ‘t verongelucken van ‘T schip U.E. weeder ter handt gesteldt, ende dաndere dato 19en maart 1637, beijde op den 21en november 1638, bijde van Batavia gekomen scheepen, toegebract en overhandict, waar uutt met aangenaamheijdt verstaan hebbe U.E. ende uwe edele.
gantsche families gesondheijdt, mitsgaders alle, offte veele onser bekende vrienden,’wat ons aangaat, dancke den Almoogenden voor sijn veelvoudighe seegeninghe ende overvloedighe genaade, waar meede ons tot heeden omhelst, en in goeden gesontheijdt gepreserveerdt, ende bewaart heefft, die bidden U.E. met sijn gantsche familie’ ende ons voortaan mett sijn genaade en goedertieren zeegen gelieve te inbraasseeren ‘en alles wat bij der handt neemen, tot grootmaackinge sijnes naams, eere ende onse bijsondere ziel en saelicheijdt magh gedijden, vorders mij gelieve te spaaren,’ende gunnen, dat met gesontheijdt U.E., ende alle die ons, ende wij haar lieff sijn ‘in goede gesontheijdt in ‘t lieve vaaderlandt (daar seer naar haacke) tott ‘contentement moogen ontmoeten, ende ‘t welkom maal vroolijcker, als ‘t scheijden geweest is, mett de vrienden moogen genutten, daar somwijlen alom beginne te dencken, also den tijdt seer begint te naederen, die van harten wenschen alreede gebooren waere, edoch gaat deselve meest halff slaapende om, bij aldien onsen draadt niet affgesneden werdt, sal die noch al omme komen, soo niet, Goodes wille geschiede. Seer aangenaementlijcken hebben gesien uutt U.E. van den 5en december (die wij met deese weijnige regulen sullen beantwoorden, alsoo ‘T op U.E. van den 19en maart 1636 voor deeses ten vollen naar behooren geschiedt is) datt Annetgen Jans meest buijten alle ‘quaaden, ende ten huijse van een praedicant soude gaan woonen hebbe gaerne verstaen ‘t geene U.E. aan haar doet, ende noodigh is, approbeeren ‘t selve ende sullent voor welgedaen niet min favoor genooten te hebben aanneemen, als ‘t niet buijten ordinaris gaatt, datt wij U.E. ten vollen (als dus lange gedaan hebben) toevertrouwen, ende in U.E. oordeel, niet min discretie stellen; van gelijcken ‘t geene U.E. met [volgende blad] Jan Janssen doet, datt sijn ambacht wel leerdt, voor ende aleer van sijn meester scheijdt, kan niet schaaden, ‘t sal hem hier naar (tot sijn jaaren gecomen sijnde) te beeter koomen, soo daar naar geneegen is te vaaren, sal daar lichtelijcken toe konnen geraacken,’ edoch watt U.E. voor hem ‘t beste oordeelt, sal ons meede wel gevallen, sijnde U.E. in loco (1), ende wij verde van der handt, oversulcks handelt mett hem soodaanigh’als U.E. oirboir sult vinden, ‘t sij hem te laaten vaeren, offte noch langer bij sijn meester te laaten continueeren, onder en tuschen gelieve U.E. hem de hulpende hand’(naar U.E. noodigh oordeelen sultt) uutt onse middelen te reijcken, edoch soodaenigh ende niet meer, als U.E. ten uuttersten noodigh oordeelen ende goedt vinden sultt ‘en niet meer.

Dirck Janssen Bol heefft het niet quaalijcken voor gehadt, dat hij een rijcke boerinne ‘daar potten en pannen sijn, meede geen huijsraadt te versorgen, ende ‘t principaalste geen gelt gebreck is, voor sijn Indische reijse verkoosen heefft, ‘t sal hem vrij wat mackelijcker en geruster vallen, sijn eijgen landt te doen, als Neptunus veldt selve te moeten beplougen, en in India komende veele ende verscheijden humeuren van menschen onderworpen te sijn, ‘t welck voor een jongh parsoon wel over te koomen is, edoch beiaarde parsoonen (die de weerreldt gesien hebben) valt het al watt ‘travaillieus, pricipaal in deesen tijdt, dat men alles met duijm ende vinger soo
naauw beseth, datt het quaelijcken onmogelijcken sij onstraffbaar te konnen gaan, ‘offte men treedt deene offte andere ordre, offte limite te buijten, wat ons aangaat ‘hebben (de Heere sij daar vooren hooghlijcken gedancktt) tot heeden geen reeden om te klaagen, edoch op onse eerste aancomste op Batavia gemoeten ons de heer general Brouwer soodaenigh, datt wel gewenscht hadden weeder t’Alckmaar te sijn, dat nu’ e boven gekomen ben, ende ons geen reeden van misnougen weegen onse principale gebieders seedert voorgecomen sijn, den Almoogenden gunne ons, dat wij de reste onser tijdt (die noch ruijm 11ڲ jaar is) met vreuchden, ende soodaenigh als tot heeden ‘gedaan hebben, uut dienen, ten ende brengen, ende naar ‘t vaderlandt keerende’ U.E. ende dՍ vrienden in gesondtheijt vinden, en met vreughden ontmoeten moogen.

Mett verwonderinghe verstaan meede uutt U.E. aangenaeme, dat Jacob Stoop met een dochter van Amsterdam hem in houwelijck gegeven, ende gepaardt is, wij’ twijffelden niett, offte soude onse buervrijster, die niet al te wel te voet is, verkoosen hebben, edoch watt sal men seggen, dat Godt gevoughtt heefft, scheijden geen menschen, ‘t is sijn parture niet geweest, twijffele niet, offte sal nu een fluckser te beene verkooren hebben, datt ons mett lieff daar koomende staat te verneemen, soo ‘t geleegen komtt, gelieve hem onse groete te doen en welvaarentheijt te bedeelen, alsmeede sijn broeder Jorden Stoop, ons geschiede vrundtschappe, wij wenschen haar beijde geluck en voorspoedt in haar houwelijcken staat, ende binnens jaar haar parture een jonge bolle soon.

Seer aangenaementlijcken hebben wij uutt U.E. schrijvens vernoomen, datt U.E. met dՠvrunden ‘tՠuwen huijse verleeden winter vroolijck geweest sijt, ende onse gesontheijt mett ‘een fluit (geloove niet vanden slimsten wijn) hebt gelieven te gedencken, ‘t is ons harttelijcken aangenaam, wensten met goede geneegen hartten onse portie in U.E. ende verdere geselschap hadden moogen genieten, dat hoopen eerlanghe (soo Godt almachtigh ons ‘t leven gunnet) sal konnen geschieden, wij en vergeeten U.E., ende die van uwen huijse meede niet, als somwijlen een vroolijcken dagh hebben, dat noch niet lange geleeden is, doch mett soo aangenaamen dranck niet, als U.E. ende Louff oom veel tijdts in haare kelders hebben, maar moeten ons met etn dronckien Aracq ende somwijlen, als ‘t bekoomen, met een oude Spaansge wijn vergenought houden, die door
gebreck van beeter meede niet te smaaden is.

Ditt is ‘t geene wij op U.E. van den 19en maartt voorgenomen hebben naar destijdts geleegentheijt ‘te antwoorden, in hoope sijnde eerlange met de van Batavia komende scheepen ‘ons U.E. naarder schrijvens van december 1637 ende maart 1638 ter handt komen sal, alsoo niet twijffelen, offte U.E.: sal met de in dien tijdt vertreckende scheepen geschreeven ende geadvijseerdt hebben, offte U.E. dկnse van den 2en npovember bij ‘t schip Swoll uutt handen van den coopman Hollaart, alsmeede Clock bekomen hebtt, alsmeede die van den 25en januaris wt Ammadabath bij ‘t Engels schip, de ‘Willem over Engelandt toegesonden, waar uut meede verlangen te verstaan
’t geene sich daar seedert U.E. laaste aan ons toegedraagen ende offte U.E. meede moeder, Alewijntgen Baert U.E. lieve ende ons niet leide dochter, noch in goede gesontheijdt ende welvaerende sijn, mitsgaders U.E. verdere familie en vrunden daar hartelijcken naar verlange de seekerheijdt te verneemen, Godt geve deselve [volgende blad] ons verlange toekomen ende geleegentheijt mogen hebben voor ‘t vertreck der Batavische scheepen van hier deselve te beantwoorden en onse naarder welvaerentheijt bij deselve te deelachtigen.

Watt aangaat den staat ende stant van onse heeren, ende meesters haare geleegentheijt in deese Indische quartieren, daarmeede gaat het (de Heere sij daar vooren hooghlijcken gedanckt) naar wensch ende accresceerdt noch daagelijcks in negotie reputatie ende advantagie op onsen algemeenen vijandt een Spangiaardt, die van haare welgemeltte scheepen hier in India op alle plaatsen soo benaeuwt werden, datt de zee quaalijcken langer konnen gebruijcken, principaal de plaatsen van Malacca ende Goa, die haare bhaaren2 van deselve soo beslooten gehouden werden, datter quaelijcken eenige scheepen als met groot perijckel (om eenigen toevoert te doen) uutt offte in koomen, ende verlange bij continuatie van deese jaarlijcksche besettinghe seer staan te vernietigen, ende eijndelijcken noch in onse heeren meesters handen staan te vervallen, datt Godt geve eerlanghe geschieden magh. ‘t Verleeden jaar in maio heefft dՠedele commandeur Adam Westerwolt ende commandeur Coster met een vloote van 7 scheepen ende jachten, een kasteel, offte fort op ‘t eijlandt Cheijlon (daar seer goede, ende ‘veel kaneel wast) genaamt Batticalo met hulpe van de Chingaleesen (sijnde inhabitanten van ditto Cheijlon) van de Poortugeesen veroverdt ende bemachtight, waar in goede partije caneel bekomen hebben, ende sullen van deeses jaare perijckel loopen, offte noch niet een van haare 2 fortten (die haar op gemelte Cheijlon noch resteerend verliesen, ende in dՍ edele compagnies handen sal komen te vervallen, daar den tijdt ons de waarheijdt hier naar van openbaaren sall, in somma ‘t vier werdt den Spangiaart in deese gewesten ende op alle haare plaatsen seer naar aan de voeten geleijdt, ‘t waare te wenschen de Westindische Compagnies staat ende saacken in Brasilin meede in soodanighe termina stonden, geloove vastelijcken de Neederlandsche oorloge affneemen, ende binnen kortte jaaren den Coningh van Hispangien soo gematteerdt soude werden, dat hem de vreede ‘met Neederlandt proffijtabelder als den concyniteelen (3)oorlooge weesen soude, te meer den Coningh van Vranckrijck (soo verstae) hem vrij hart in Burgondien
 begindt aan te tasten, niet min den Coningh van Sweeden, den Keijser’ in Duijtslandt, in somma de geheele weereldt is vol oorlooge, Godt almachtigh ‘ gunne ons een goede fideele vreede in ons vaderlandt, ende eens van de groote ‘casten, ende jaarlijcksche schattingen verlost magh werden.

[in marge:] Nota’ Niett jegenstaande U.E. in de sijne van den 19en maart 1637, geen mencie (4) maackt van onse poverite, offte middelen onder U.E. directie op ons vertreck van daar gelaaten, hoope niet offte alles gaat daarmeede naar behooren, en staat ons geen swaarichheijdt, menschelijcker wijse, van quaade betaelinghe, offte banquerotten ‘boven ‘t hoofft, anders sijnde soudet buijten onse reecqeninghe gaan, datt Godt verhoede, de meeste ende beste sigurite des selffs sullen U.E. goede ijver, ende vaaderlijcke voorsorghe bevoolen laaten, als dus lange gedaan hebt, daaraan in geenen deele dubiteere, alsoo alles’ tot ons goet contentement (conform U.E. ons schrijfft in de sijne van den 5en december 1636) geschiedt ende gehandeldt hebt, als meede ‘t distribueeren, en verstrecken van penningen ‘aan de geene conform U.E. ons toegesonden memorie denoteerdt5, en steldt, ’t welcke ‘wij voor goedt ende welgedaan oordeelen, en aanneemen de continuatie, ende daar U.E. oordeelen sultt ‘t noodigh is, alsmeede vermeerderinghe ende verminderinge ‘naar geleegentheijdt in reeden bestaande, bij aldien ‘t niet te hooge loopt, sullen ‘U.E. vaaderlijcke voorsorge voortaan tot ons naarder schrijven meede bevoolen laeten, ‘een kleijntien kan ons (den Almoogenden sij daar vooren gedanckt) niet verarmen.’Godt de Heere sal ons te overvloediger, als tot heeden toe gedaan heefft,’seegenen ende alle die op hem betrouwen, en voor oogen hebben.

[in marge:] Nota.

In geenen deele is onse will, datt U.E. de jaarlijcksche nieuwe jaar giffte ‘aan effrouw Alewijntgen Baart naarlaat, nochte verminderdt, maar eerder vermeerdert, en bij aldien de bouwen sijn vollen eisch daar van niett kan hebben, laat se niet bederven, maar volcomen sijn, conform ons schrijvens van den 8en november 1637, alsoo reeckeninge maacke (Godt geve deselve niet sonder de waardt geschiede, en weeder hermaacken moet) geen verlooren maar behouden kosten sijn en den interest vandien op mijn behouden retorne met lieff daar rijckelijcken hoope te becomen, dat Godt geve.----

[Wollebrant voegt zelf toe:] Soo ‘t ‘ ons salich is ende de gooden ‘t niet benijden mede ende tot hare waerde genegen oft wel geleegentheit geen bele[t]’ tT sel(v)en zijn, waer wij niet in teegen hebben maer de preferentcy naer haere waerdicheits contentament ende harten wens’ laeten, neeven dese schrijve aan hare waerdicheit niet ‘reeden sijn dat wij niet weeten ofte dese U.E. ter hant coomen moc(h)te, nader gelegentheit sullen verwachten en waernemen. [volgende blad] [de schrijver gaat verder;] Maar noch afflaaten, konnen niet voorbij gaan U.E. te deelachtigen, dat de edele heer gouverneur Philips Lucasz. huijsvrouwe in de uutreijse geleegen is geweest van een jonghe dochter, die korts naar sijn aancomste op Batavia weeder overleeden is, ‘ van ditto heer (wiens gesondtheijdt Godt almachtigh met sijn geminde huijsvrouwe lange gelieve te continueeren ter saelicheijdt) hebben, ende genieten noch veele eere ende vriendtschappe. Den goeden Godt gelieve ‘t selve te laaten continueeren en onse gemoedt soodanigh te bereijden, datt wij hem geen reeden van misnougen moogen geven, maar ter contrarie vermeerderen, en toeneemen magh.

dՠEdele commandeur Coster heefft hem korts naar sijn aancomste hier in houwelijck begeven met een frische braeve jonge dochter van een oppercoopman sijnde in goede respect, confrater van seigneur van der Lijn, resideerende op Batavja.

U.E. brieffien aan U.E. neeff Thomas Baart hebbe hem per terra bij een boode’ op Masilipatam (6) toegesonden, doch geen antwoorde te rugge van hem becomen, weeten niet, offte daar noch is, offte vertrocken mach sijn, van sijn doodt, noch vertrec, hebben niets vernoomen.

Jochem Geleijns was ‘t verleeden jaar hier in Souratta, ende in voorneemen (soo’ons schrijfft, alsoo hem selven noch niet gesproocken hebbe, door dien te verde landt- waarts in onse residentie plaatse hebben) met de naar ‘t vaederlandt vertreckende scheepen in deese maandt december van Batavia sijn reijse darwaarts te neemen.’De heere gelieve hem salvo te geleijden, ende ons, als volgen, sijn soone ‘blijfft hier, ende comporteerdt hem wel, is naarstigh, goede hoope van metter ‘tijdt tot een man te geraacken, bij aldien continueerdt ende vlijtigh is, ‘als verhoope doen sal, ‘t sal sijn ouders een vreughde sijn, en'in haaren ouderdom te staade konnen comen.

Nu resteerdt ons voor present niets, om deesen te extenderen (7)derhalven sullen affbreecken, eijndigen ende U.E. ‘t sampt moeder, U.E. geminde huijsvrouwe, Alewijntgen,’Engeltgen, Hillegontgen, Annetgen ende Celeijtgen Baart, sonder te vergeeten mijn ‘vrijster Maria, en Willemtien Baart in de bescherminghe des Alderhooghsten beveelen. Soo moeten hier neevens meede bekomen onse vriendelijcke hartgrondige groetenisse (sonder te vergeeten Bestevaar Moolenvliet), seigneur Jacob Baart, ende sijn lieve huijsvrouwe Trijntgen Kessels, Jan Baart (soo niet op dՠharwaarts ‘ reijse naar India is, peetoom Molenvliet met sijn huijsvrouwe ende familie, Loeff Baartsen met sijn huijsvrouwe ende familie, de heer burgemeeste’Kessel en sijn huijsvrouwe, de heer scheepen Kessel met sijn huijsvrouwe ‘ende familie, de heer penninghmeester Brasser, ende die van sijnen huijse ‘alsmeede onse neeven Schaagens, ende alle van haaren huijse, Huijbert oom’van der Lijn, Neeltgen nicht, dien de welsmaackende waaffelen, ende ijser koecken dickwils aan haar doen gedencken, mitsgaders Jan Arissen Willemtgens minnevaar, die wensten hier een jaar bij ons was, ende sijn huijsvrouwe, eijntelijcken alle onse bekende vrunden ende vriendinnen, die ons bekendt sijn, wiens geselschappe onse adiu ende scheijtmaal hebben gelieven te vereeren U.E. andermaal in de protectie des Alderhooghsten bevoolen laaten, die Uwe Edele, Eersaeme, wijse, voorsienighe, seer discreeten ‘heer, ‘t sampt U.E. familie, ende alle de vrunden gelieve te gunen ende spaeren in langhduerighe gesondtheijdt tott zaelicheijdt, eere, ende prosperiteijdt en malkanderen’in ‘t lieve vaaderlandt te koonen moogen sien, ‘spreecken ende den ouden gepasseerden tijdt malcanderen eens herhaelen, daar van hartten naar verlanghe, blijvende wij vorders-

[Wollebrant ondertekent zelf:]

U.E. in allen verplicten ‘ende geaffctcijoneerde dienar Wollebrant Geleijnsen de Jongh 1638 subscripsit

[de schrijver:] Op ons Neederlandtsch Comptoir in de stadt Agra (geleegen in ‘t coninckrijcke van Hindustan 35 40 daagen reijsens
van Souratta te landwaarts in, desen 6en december, anno 1638.

[Wollebrant voegt toe:]

Seigneur Jan Arentsen Delft, aen wien nu met schryve ‘ also in lange van zijn edele niet vernomen hebbe ende den ‘tyt by ‘t haest vertrec van ditt schip den tijt ons ontschiet derhalven ons gelieve te exkuseeren ende bij de naeste ‘opportunijteit geschieden sal, gelieve U.E. bij geleegentheit ‘onse vriendelycke groete te laeten genieten met munseigneur edele huisvrouwe ende seigneur Fickefoort soo U.E. hen mocte ontmoeten onse geschiede vrientscappe.

[Brief 30]

[brief van Cornelis Janssen Baert aan Wollebrant:]

[17 maert 1639, ontvangen 8 juli 1640] [30]

Erentfeste. wijse, voorsienige, seer discrete heere ende goede vrunt, ick en hebbe niet connen nalaten U.E. bij desen bekent te maecken, dat mijn schoonvader Willem Janss. van Molenvliet opten 13en deser maent in den heere gerust is, naer dat hij langen tijt te bedde gelegen ende gansch uijtgeteert was. Trijn Jans, de dochter ‘van minnemoer op Huijswaert is van dese winter getrouwt aen een backer ende Gerrit Stuijlingh (1) heeft sijn huysvroue in de craem verlooren van haer eerste kint, het is oock na de moeder gestorven. U.E. caemer bij de Keeten hebbe ick vercoft om vijff hondert sevenendertig gulden te betalen op ses eerstcomende meijdagen. De camer wort heel out ende daer schort heel veel reparative aen, soo dat se best vercoft is. Ick ‘hebbe in december voorleden aen U.E. in ‘T lange geschreven, soo dat ick bij gebreke van materie desen sal eijndigen ende ‘wil U.E. naer hartelicke groetenisse van mijn, mijn huysvroue ende kinderen Godt almachtich bevelen, die wij bidden U.E. met lieff in ‘t vaderlant te willen geleijden, wij sullen U.E. nu haest in ‘t gemoet sien, uuyt Alcmaer deser 17en martij 1639.

U.E. dienstbereijde vrunt C.J. Baert ‘1639 subscripsit

[toegevoegd in ander handschrift:]

[Brief 31]

[schrijver schrijft namens Wollebrant aan Cornelis Janss. Baert:]

[6 augustus 1639] [31] Seigneur Cornelis Janssen Baerdt

Eersame, wijse, voorsienige, seer discreete, geaffectioneerde heer en toegedaene vriendt, saluijt.

Onse jongste aen U.E. is geweest dato 6en december 1638 over Engelant bij ‘t Engels schip de Marrij, die niet twijffelen oftesal U.E. bij de behouden overcomste van gemelte schip van daer siguer toegesonden werden, dat ons hier naer staedt te verneemen, mitsgaders de constitutie van U.E. huysgesin ende verdere vrienden, ‘T welcke ons ten hoochsten aengenaem weesen sal, daervan Godt almachtich ons getuijge sij.

Seedert gemelte onse dato als boven, hebbe op den 19en december 1638 (door seigneur Jan Baerdt van Battavia ons toegesonden) wel becomen U.E. ‘seer aengenaeme missive gedateert 21en september 1637, als ‘meede eene van seigneur Jacob Baerdt ende peetoom Molenvliedt, beijde van den selven datum 21en september 1637, ende neeven die van de edele Molenvliedt een caertgen weegen de beleegeringe van Breda, ‘dat ons seer aengenaem is geweest ende noch aengenaemer te verstaen’ ’t selve cordts daer naer door sijn genaede den Prins van Oraengien bemachticht was, sijnde geen cleijne victorie voor ons vaderlant, soo hebben meede den 12en april 1639 wel ontfangen U.E. aengenaeme gedateert 19en december 1637 bij Gerardt Clock mij toegesonden, dewelcke ons deselve van Taijwan (alsoo daer was) toegestuerdt heeft, ofte dito Clock daer verblijft ofte vandaer vertrocken is, weete geen seeckerheijt, alsoo aen mij niet heeft geschreven noch ‘t niet hebben connen verneemen.

Ende alsoo ons den tijdt vrij wat schaers omcomt en snel voorbij loopt, die niet weederhouden connen, sijn genootsaect tot beantwoordinge van U.E. twee aengenaeme als vooren, abbreviatie (1) tot ons hulpe te neemen en naer den tijdt ons toelaet te beantwoorden ten anderen ben niet verseeckerdt oft deese soo tijdelijcken op Battavia sal connen aenlangen, dat met de vertreckende scheepen in december aenstaende naer ‘t vaderlant navigeerende U.E. sal toegebracht connen werden, ‘t welck ons ten principaele weederhoudt,

dat die van onse broeder Jacob Baerdt ende peetoom Molenvliet ‘ by deesen meede niet beantwoorde en met de naeste geleegentheijt geschieden [volgende blad] geschieden zal, soo den Almogenden (als hoope jae) ons gesont spaerdt, comende dan tot beantwoordinge van U.E. 2 aengename seggen ‘t naervolgende, namentlijcken,

Eerstelijcken met aengenaemheijt gesien dat U.E. de 2 stuckjens, soo satijn als damast, door de vrienden op haer aencomste daer wel overhandicht ende aengenaem syn geweest, hoewel van cleijne importantie waeren, Godt geve dat die se draegen met gesontheijt verslijten mogen, twee diergelijcke, wensche U.E. conform de voorige toe en by U.E. in gelijcke maniere als dՠander gedistribueerdt sijn conden werden, ‘T welcke tot onse comste met lief daer, dat (soo Godt almachtich ons tijdt van leeven gunne anno 1641, in junio ofte julio weesen sal) door manckement van goede geleegentheijt genootsaect sijn uut te stellen, derhalven niet gelieve te dencken dat ‘t aen onse goede wil ofte cleijnherticheijt (in onse taele giericheijt genaemt) manckeerdt, maer als vooren, geode occasie de beletselen sijn, ‘t welcke wij vertrouwen U.E. ende de vordere onse lievende vriendinnen meede soo aenneemen sullen.

U.E. soon seigneur Jan Baerdt (als hij U.E. lange voor deesen geadviseert sal hebben is salvo Battavia aengelangt, heeft ons een briefjen ‘op sijn aencomste daer geschreven, waerin onder anderen vermaent ‘dat geneegen was by ons te comen, maer van de edele heer Philips Luicas daertoe niet wel licentie conde becomen, ten anderen ‘syn edele daer een weijnich te laet om aengesproocken heeft, sijnde de harwaerts comende scheepen al van assistenten versien, soodat op de secretarije van de edele heer generael nu schrijft welcke een plaetse is (doch wat moeijelijcken voor jonge borsten, door die veel te schrijven hebben) daer een ijverich borst ‘veel leeren ende aenneemen can, soodat sustineere ‘t voor hem ‘in geenen deele, om tot advancement te geraecken, naedeelich ‘maer in contra vorderlijcken weesen sal, dat daer een 2 jaeren ‘gebruijct werdt, meede schrijft mij dՠedele heer gouverneur Philips ‘Luicas, ‘t voorderlijcker voor hem is daer een jaer te continueeren’ om de geleegentheijt van Indien en den standt desselffs te kennen’blijft, als harwaerts quam, ofte naer eenige andere plaetse ‘gingh, om te beeter tot advancement te geraecken, ’t welcke’wij meede soo wel verstaen ende sijn edele op de bevorderinge sijnes parsoons letten sal, daerin U.E. sich wel moocht rusten ‘ende hebben wij in ons schrijven aen dito heer syn parsoon gerecommendeert [volgende blad]

Onderentusschen hoopen wij parsoonelijcken binnen een jaer op Battavia te weesen, by aldien dan daer noch is, (als geloove jae), sa ‘’hem Godt de voorste geen geleegentheijt ontbreecken, om naer sijn cappaciteijt als geneegentheijt gevordert te werden en gelieve U.E. niet te twijffelen hem onse hulp, noch te favoor van meergemelte heer Luicas manckeeren ofte naer syn cappaciteijt en merieten ontbreecken sal, soodat hier meede seggen wil, dat ’t advancemen’in Indien alle staedt aen de weldraegentheijt van den parson aen dewelcke wy niet twijffelen ende op onse comste in Battavia seeckerlijcke verneemen sullen, wat verhoope alles goedts weesen sal.

Terwijl ons aen E.weesen hier hebbe niet een briefjen van U.’ cousyn Thomas Baerdt becomen, niet jegenstaende wi’ hem ‘t verleeden jaer geschreven alsmeede U.E. briefjen per terra toegesonden hebben, can meede niet verneemen ofte noch in de quartier van Masulipatan continueerende dan of vandaer naer’ t ; ‘aderlant ofte elders vertrocken is, derhalven U.E. van sijn ‘ parsoon geen geleegentheijt schrijven can, anders dat verstaen’ hebben dito hem wel comporteerdt en syn dienst naer’behooren tot content van sijn meerder waerneemt.

‘t Valt ons droevich te verstaen dat de jeucht door haer eijgensinnicheijt en stuers weesen haer eijgen voordeelen ende welvaeren achter ‘setten en niet eens overdencken, dat men alle vlijt doet, om haer ‘met eeren door de weerelt te brengen en niet alleen haer welvaert verloopen, maar de toorn van de geene daer deucht van can geschieden op sich laeden als Jannetgen Jans (naer uyt U.E. schryvens remarqueere) doet, ‘t schijndt de jeucht ‘t niet bedencken can en haere eygensinnicheijt voor welvaert prefereeren, doch vertrouwe ‘U.E. ende moeder daer ‘t ooch op hebben sult soo veele reedelijcker wijse geschieden can ende U.E. niet te seer verveelt, d’ongehoorsaemheijt’sal haer in geenen deele voorderlijcken weesen, want wij sullen (als ‘’t gemeene spreeckwoordt seijdt) ‘t klaeren, Ҥie niet en wil, die’niet en sel’. soo wij speelen dientter door haer wel gedanst te werden ofte de ploege gaet te rugge ‘T geene U.E. daerinne ten besten schickt, sal ons aengenaem weesen.

Bij aldien Jan Jans begeerich is naer Indien te comen, weederhoudt hem niet, laet de jeucht meede wat besoecken, beeter ‘in haer jonckheijt als ouderdom, sijn cousijn Geleijn Jochems
werdt reedelijcken bequaem en sal eerlange tot assistent met belooninge van een [volgende blad] van een goede gagie geraecken ende eere van syn vaeders
huys werden, wiens voetstappen Jan Jans apparent ‘niet sal connen volgen, ‘t twelck den tijdt leere, ondertusschen soo hem hier comende wel draecht sal geen occagie van syn advancement ‘naer syn cappaciteyt en gelegentheijt ontbreecken.

Weegen onse middelen vertrouwe U.E. met alle mogelijcke vlijdt voor banckrotten als andere ongevallen sult trachten te bevrijden waeraen niet dubiteere de continuatie van onse gegeven last ‘weegen tՠdistribueeren eeniger onser middelen, voornaementelijcke aen die binnen U.E. huyse, gelieve te continueeren tot ons naerder schrijven, edoch soodanich als U.E. ‘t onsen beste bevinden sult te behooren, ‘t sij eenige derselver te verminderen ofte weijnich
te vermeerderen naer U.E. oirboir ende goedt vinden sult, jae, heel te laeten, doch gedenckende soo ‘T noodich is een cleijntjen (de Heere sij daer vooren gedanct) ons niet veel schaeden can, de Heere ‘heeft het ons verleent ende sal ‘T weerder geeven, soo ‘t noodich sijn, waerin ons vast vertrouwen.

Ter goeder tijdt heeft de goede Godt (wie desijne niet verlaet) ‘de herten van onse heeren, dՠedele heer generael ende gouverneur Philips Luicas verwect, ons van Martepoeren te ontbieden en harwaerts’te senden, want weijnich maenden naer ons vertreck van daer hebben de moordadige schelmen all ons volck van de logie ‘vermoort, sonder groot of cleijn te spaeren ende daer beneeven noch 2 jachten (die in de reviere laegen te vertimmeren met gewelt ‘benomen en alle het volck van de meeste tot de minste ‘doodt geslaegen, een wreede tirannige moordt, dat onse heeren ‘op Battavia niet ongewroocken sullen laeten passeeren, maer ‘haere naebueren tot een schrick en afkeer (om diergelijcke in ‘t

Wreck’te stellen) voorneemens sijn bij alle mogelijcke middelen daer van te revengieeren en waeren alreede goede partije in dՠonse haere ‘ handen vervallen, dՠwelcke dեene handt dեene voet afgecapt, ‘een ooch uutgesteecken, de ooren ende neus afgesneeden sijnde, haeren coninck soo leevendich sijn toegesonden, hoeveele haerder soodanich ongeval noch overcomen sullen, leere den tijdt. Onderentusschen ‘ heeft ‘t den goeden Godt niet gelieft wij in deese tragedie een ‘ personagie weesen souden, maer uyt haere bloetdorstige en ;tirannische handen gelieven te verlossen, hem sij danckbaerheijt tot in der euwicheijt, Amen. [volgende blad] Het overlijden van onse goede vriendt Jan Arents Delf’ ‘is ons hertelijcken leet geweest te verstaen. Hij is gepasseerdt dat ons noch voor handen staedt, soo ‘t niet afcomt ‘sullen daer alle ae(n)moeten, den goeden Godt gelieve te gunnen ‘t sij in leeven ofte sterven ‘T geene ons salich is.

Den assistent Wallop is verleeden april van hier naer Battavia vertrocken, ‘t beste vernoegen hebben wij aen sijn parson (terwijlen by ons is geweest) niet gehadt, was seer ‘stuers ende harthoofdich heer.

‘t Beleegeren ende daernaer ‘t veroveren van de stadt Breda, hebben hier van de vrienden uut Engelant october 1638 gecomen ‘verstaen, den goeden Godt sij gedanct voor de victorie.

‘t Verlies van Venlo ende Ruermondt heeft geen comparatie met Breda soo ons laeten onderrechten en sullen deselve nu Breda gewonnen is wel lichtelijck connen weeder crijgen, dat den ‘tijdt hier naer openbaere.

Hoe den fransman meede niet stil sidt hebbe uyt U.E. aengename gesien, Godt geeve sijn voorneemen tot Godes naems,’eere ende welstandt van ons lieve vaderlandt uutwercken ‘en volbrengen mach.

Hoe beste vaer Molevliet seer swack geweest ende nu
weeder reedelijcken gesondt was, hebbe aengenamentlijck uut U.E. dato 19e december 1638 beooget, als meede de verlichtinge ‘van U.E. accedent, ‘T welck mij wel hertelijcken aen-‘genaem is geweest te verstaen, den miltgeever alles goets ‘gelieve U.E. daervan eenmael te ontlossen ofte verdraaglijker te verleenen, dat hoope eerlange van U.E. te verneemen ende soo veel meer als ons sult gelieven te bedeelen.

Over Clox harwaerts comste verwondere mij, soo dito hier sijnde geneegen waere geweest assistent te syn, soude daertoe wel hebben connen geraecken, waertoe dan ‘t over ende weedervaren met veele moeijtens ende travaliens (2) (mijns oordeels) was niet wel bedacht soo haest naer ‘t vaderlandt vertrock edoch de reeden syn hem bekendt, waeraen ons niet geleegen is.

Het huwelijck van Stulings is ons aengenaem geweest te verstaen, wensche [volgende blad] wensche hem een langh leeven met syn boerinnetjen,’ t selve wenschen wy ons meede met de geene die ons tot eens ‘tot een parture vallen sal, die Godt almachtich gesont ‘gelieve te spaeren, waer (voor ende aleer 2 jaeren gepasseert syn) ‘by hoope te weesen, dat Godt almachtich ons gunne ter salicheijt ‘en soodaenige gesontheijt als teegenwoordich sijn ende nu over ‘t jaer geweest ben, daer Godt niet ten vollen voor danckbaer weesen can,
soodat segge vastelijcken voorneemens ben aenstaende december, ‘januario ofte februario van Souratta naer Battavia te vertrecken ‘ende 1640 in december van dito Battavia naer ‘t lieve vaderlandt, ‘daer den goedertieren Godt ons spoedich ende salvo gelieve te geleijden en'de vrienden in gesontheijt vinden en de wellecomste vrolijcker als ‘t ‘scheijmael geweest is, geeven ende met den anderen nutten mogen’ ende corts daernaer een bruijloft, ten waere ‘t aen ‘t jae seggen ‘manckeerde, daer ‘t aen hangen sal.

Hier meede seer beminde ende geaffectioneerde heer en vriendt ‘eijndigende sullen U.E. sampt uffrouwe, U.E. geminde huysvrouwe, ‘uffrouwe Alowijntjen Baerdt, U.E. lieve ende ons niet leede (3) dochter’ mitsgaders seigneur Jacob Baerdt, sijn lieve bedtgenoote ende U.E. gansche familie in de bescherminge des Alderhoochsten beveelen, die bidden sullen U.E. gelieve te spaeren in langdurige gesontheijt, salicheijt, eere ende prosperiteijt ‘ende malcander in gesontheijt binnen 2 jaeren in gesontheyt mogen ontmoeten, daertoe Godt almachtich sijnen seegen gelieve te verleenen, blijvende ‘wij voorder als dus lange geweest sijn, welcken is, --

[Wollebrant ondetekent zelf:]

U.E. dienstbereiden ende onveranderlycken dienaer ende vrie(n)t toe commando Wollebrant Geleynsen de Jongh

1639 subscripsit

[de schrijver gaat verder:]

Op ons Neederlantsch Comptoir in de stadt Agra, desen 6e augusto anno 1639, stilo romano

U.E. gelieve onse hertvriendelijcke groete te doen aen bestevaer Molenvliet’ peetoom Molenvliedt syn huysvrouwe ende familie, Loef Baerts sijn huysvrouwe ende familie, seigneur Van der Lijn, de heeren burgemeester ende capiteyn Kessel, haere huys vrouwen ende familien, de heer Servaes Brasser, onse neeven Schaegens ende haere familien ende voort alle bekende vrienden, die door haesticheijt vergeeten mocht hebben,’meede Neeltjen nicht, Jan Arents Minnevaer ende sijn huysvrouwe en hem aen te ‘seggen, dat het nu tijdt is naer Mauritius te gaen, alsoo door dՠedele compagnie gepopuleert, bewoondt ende met een casteel versterct werdt teegen de vijanden, die daerteegen ‘danck op souden willen nestelen ofte voor haer behouden.

[volgende blad] Wij, ondergeschreeven, Nicolaus Verburch ende Johan Tack ‘beijde ondercoopluijden in dienste van de Vereenichde Geoctroijeerde Oostindische Compagnie op ‘T Neederlants Comptoir in de stadt Agra, (geleegen in ‘T coninckrijcke van den grooten Mogol) verclaeren ‘waer ende waerachtich sijn, dat wij den parsoon van Wollebrant ‘Geleijnssen de Jongh (oppercoopman, in dienste van gemelte ‘Compagnie op ‘T voornoemde comptoir Agra) op heeden cloeck ende gesont sijnde, gesien, gesproocken ende met hem geconverseerdt hebben.’In kennisse der waerheijt, hebben deese met onse gewoone
handt onderteeckent.

Actum op ‘T Nederlantsch Comptoir Agra annij 6e augusti anno 1693 Nicolaes Verburch Johan Tack

wollebrant105

[adressering:]

Eersame, wijse, voorsienige, seer discreete seigneur Cornelis Janssen Baerdt, Notarius publicus ‘woonende in de Lange ‘Straet in ’t Vergulde ‘ Hoefijser tot ‘ Alckmaer 1639 8/6

Loondt den bringer

[Brief 32]

[Wollebrant schrijft zelf, de brief is niet compleet:]

[vr 28 aug. 1640] [32] no. 1

Seigneur Cornelis Jansen Baert

Eersame, wyse, voorsienijge ende zeer dischreete geaffectcyoneerde heer en gans toegedane vrient, saluit.

Myne jongste aen U.E. is geweest dato 6en augst 1639 ‘per vya de Cormandel uut Agra naer Batavija ‘dewelcke met de in december naer ‘t vaderlant vertrocken scheepen des selven jaers darwaerts gegaen, is over sulckx niet ‘willen twijfelen ofte sal U.E. bij de behouden over’ coomste des selfs wel ter hant gestelt werden, dat ‘ons bij offresseerende gelegentheit stat ende aengena’em wesen sal verneemen waer in ons sullen rusten.

Seeder gemelten tyt hebben wij ons tot den 10en february 1640 noch in de stat Agra onthouden van waer vertrocken ‘wesende op den 15 maert daeraen volgende in Souratte ‘wel ende behouden (den Almoogende sy daer vooren gedanct), aengecoomen syn ende op den eesten april met ‘t sch(i)p de Pau van daer weedr naer Parsyen vertrocken, om onse reise op ‘t spoedichste dat conde geschieden vandaer ‘naer Batavyen te bevorder, alwaer den 6en julijo ‘(de Heere zij gedanct) spoedich ende gesont gearrijveert zyn. In vasten voorneemen zynde met de in december, vertreckende naer ‘t vaderlant vertreckende scheepen ‘ons darwaerts te transporteeren, ten waere geweest ‘mij voorgecoomen waer ende dat niet verhoopte noch ver’wachten en uut een briefgen aan de edele heer ‘Cornelis van der Lijn, door de edele Huibert van der Lyn aen duto heer geschreeven namentlijken dat U.E. lieve dochter ende ons mgewese niet leede geminde haer partuere vercoosen ende octoober 1639 in huwelijken state (1) begeeven hade, heel ‘onverhoopt ende onverwacht, als U.E. lichtelijken sult ‘coon gelooven is ‘t mij voorgecoomen, en gaet buiten gissinge, niet min stelt het mijn buiten ‘ postuere en reseluitcye, synde gevoet met een vertroude hoope ‘ waer van mij nu heel gedemanteleert, ontbloot ende ‘ versteecken vinde. Daer ine voor present niet ‘is teegen te doen, als passyentcye neemen en ten ‘lichsten over te setten, moogen hoopen dat teegen ons ‘tuis coomst ‘t welcken nu apparent noch 2 jaeren aenloopen sal, ons overcoomen ongeval wat meerder als nu noch wel ‘ vercont noch jemant ‘ teegen mij opgewassen wesen sal, ende U.E ‘huis van soodanije engeltgens versien blijft. ‘Onder en tussch sullen ons sooveele doendelijken ‘is troosten en soladgeeren (2), met te gedencken dat’t diergelyke meer als mijn gebeurt is en mij van ’Got niet toegevoecht was, waer by wij ’t voor ‘als nu tot naerder gelegentheit die eerlange ‘met d’ Enge(l)se van Souratten vertreckende ‘scheepen presenteeren sal, all weeder darwaerts gaen ende van daer naer [volgende blad] No. 2’ beantwoording van U.E. aengenaeme gedateer’17en maert 1639 also geen andere van U.E. becoomen’ hebbe niet jegenstaende in de syn dato als ‘vooren mentcye maeckt largo aen myn in decembr ‘ verleeden geschreeven hebt dien ons tot noch toe’ niet verscheenen is, wat doen sal leere den tij ‘
 ende also op de enomyneerde weinich te ‘antwoorden valt, sal dese te corter wesen te meer’ met dese gecoomen scheepen dese maekt hier tot
9en in getal uut ‘T vaderlant aengelangt ende
niet meer als noch 2 resteeren, synde in
jannuarye 1640 uutgevaeren, niet een lettertgen
van U.E. nochte eenye van dՠU.E. huise vernoomen hebbe,
waer over ten hoochsten verwondert ben, niet
weetende wat de reedenen moogen zyn die ‘T selve
wedr kxcoonen houden als U.E. veelvoudyge eucupotcie waer in ons dan rusten sullen ende niet de
 naestcoomende scheepen dobbelde pootcye ver
wachten mitsgaders successijvelijcken noch 2
achtereen volgende jaeren dien wy op becoomen tijdinge
 voorgenomen hebben noch in dese quartieren te contynueeren soodat ick van dese maent tegen den 25en des’ selfs met 2 scheepen ende een jacht van hier over Souratten’ naer Parsye als commandeur ende opperhooft van gemelte Parsye vertrecke, de goede Godt geeve dat naer de’ expieratcye (3) des selven tyts onse alteratcye wat meer nu noch ‘als nu geseedelt noch is mocht weesen ende U.E. in gesontheit toecoomen moogen, voor als noch verliese geen ander reede. Nae als tյwen huise ‘ten waer, dat eevenwel niet verhoope, hier naer ‘anders verstanden, soodat voorneme op U.E. lam(n)t’in de Schermer en onse hofsteede die in meeninge’ ben op mijn over oovercoomste te coopen eerst, al ‘wast, ‘t wees onbeschroompt vroolyk te syn, dat Got geeve ende’voor present noch twe jaeren posseyentcye moeten neeren ‘om reeden als vooren.

Met leetweesen ver(s)taen uut U.E. schryvens ‘t overlyden van Bestevaer Moolenvliet, dochch ‘T is Goodes wil oude luiden moeten sterven en jonge mogen sterven, ‘t is ‘s werlets (4) beloop, een perck daer wy niet voorby coomen derhalven wat van de goede Got compt voor gaet moeten aennemen.

Dat U.E. de camer by de Keeten en vercoft hebt is ons aengenaem, te meer jaerlyckx van reepare(re)n veel cost.’ De camer in de Ramen sal apparent meede jaerlyx, meede ‘meer als dus lange gedaen heeft, van reperatcye costen doch daer meede moeten possyentcye neemen en de hant aengehouden werden opdat niet geheel vervalt, dկncost ‘daer aen noodich gedaen sullen ons moeten getroosten en derhalven ‘t alles aen U.E. stellen en voor wel gedaen aennemen.

Weegen onse middelen onder U.E. berustende mitsgaders de goede voorsorg des selfs blijft U.E. gerecommandeert ‘en bevolen vertrouwende U.E. de vaederlycke voorsorge elc tot noch toe geschit is, waer in ons rusten.

‘t Gene U.E. aen onse broeders vrou Sytgen Tys voordesen verstreckt hebt houde voor wel gedaen, als meede doen van ‘T geene U.E. aen de kinder van Jan Geleinsen gedaen hebt [volgende blad] No. 3’ ende sooveel meer als U.E. soo hier als daer ‘tanschen besten en gegeven ordere uutgerent soude ‘moogen hebben. ‘t Gene jaerlykx aen A(lewijntje) B(aert) gelast hebbe gehat tot een nieuwe jaer te vereeren, geloove ‘met haer huwelijcken opgehouden hebt, also vertrouwe ‘haer betgenoot ‘t selve niet heeft willen toestaen, sijnde meer apparent meer als wy van vermoogen dienvolgende wel jalosye soude coonen baer(en), dat Godt hoede, ‘t gene haere waerdichei ‘in ons testament voor myn vertreck van daer gemaect ‘hebbe, is met haer huwelyken mede ten einde ende van geen ‘der waerden, dat wel hartelyken we(n)sten anders hadden coonen wesen, passyentcije, wy hebben de meeste schult door aes (ons) la(n)gh verblyven oft wel dat onse ancer niet vast stelden eer ‘van daer vertrocken ofte in ‘t geh(e)el onse reise staecte ‘ daer meenichmael berou (doch te laet) van gehat hebbe.

Met ‘t schip de Snoeck is ons toegecoomen Jan Jansen, soone van Jan Geleinsen voor hooplooper 6 guldens ter ‘maent, soo hem wel daeraecht, als hoope jae, sal hem by gelegentheit geen advancennent mancheeren, doch sal in de eerste 12 jaer niet dienen naer ’T vaderlant ‘te keeren. Gelein Jochemsen is assystent, wint nu 18 guldens ter maent goede apparentcye om tot meerder staet te geraecken, soo hem ‘wel compareert.

Jochem Geleinsen vertrect met ‘t schip Lieuwarden van’Enchuisen in decembr aenstaende naer ’t vaderlant ‘voor bottelier, Godt almachtich gelieve hem ende alle de ‘vrienden salvo te geleiden en by U.E. verschynen mach ‘d’oorsaeck onser verblyven hier hebbe hem ten deel mo[et] gedaen, als ditto U.E. met lief daer coomende sal coonen delachtygen noodich sijnde in handen van hem sende eenyge cleinicheeden van cleine valeuer als by neeven goude ‘nocytcye geleve te beoogen die in meeninge waere gewest ‘selven tuis gebracht te hebben ende also ‘t voor nu maer belemmeringe is te meer nu wer voor 2 jaeren als vooren geleit naer Parsyen vertrecke, hebbe goet geacht ‘T selve met hem naer huis te senden, Godt geeve ‘t selve U .E. by syn behouden overcoomste toecoomen mach en ‘T selve moocht distrijbueren als tot onse coomst bewaren ‘naer inhout van gemelt memoorytgen, daeraan mij vrientschappe geschie.

In dese gencludeert we(l)cke goet in handen van Jochem’Geleinsen, syn wy U.E. meede toesendende op verscheiden plaetsen verdiende reeckeningen monteerende te samen ‘5658 guldens, 8 stuivers, te weten eene groot 1454 guldens, 8 stuivers, een ditto 844 guldens, dՠeen ditto 1440 guldens en 1680 guldens ende de andere groot 240 ditto guldens, welcke 5 reeckeningen als vooren uut brengen 5658 guldens, 8 stuivers, die ‘U.E. op den ontfanck ofte met de naeste gelegentheit ‘aen onse heeren ter camer nam Amsterdam ofte haere boeckhouders daer gelieve te vertoonen ende voldoeninge ofte betalinge van gemelte penningen te vorderen alsoo myn eerste verbonden tijt den 14en junyo passae gexpiereert ‘is dienvolgende niet en twijfele dt aende voldoe-‘ninge in eenyger manieren manckement wesen sal ‘also ‘t selve haere edele ordere niet staet ons bij gelegentheiit te verneemen contraryeert, ‘t gene U.E. by haere edele optijneeren sulte [volgende blad] no. 4’ ditto penningen ontfangen sijnde gelieft se tot onsen ‘ proffe op ‘T lant ofte daer ‘T U.E. geraden sult vinden uut tՍ stellen, acht nemende soo veele menselijken ‘wijse geschieden kan voor banckeroeten als andere ongevallen bevrijt blyve waer inne U.E. tot heeden toe voorsicht tot ons contentannent gehandelt hebt,
 derhalven ons de ordere goede voorsorge uw vertrouwen ‘met de jaerelijckse gemetende interest penningen van ons cappytael onder U.E. dierectcye gelaeten, gelieve U.E’ meede als hier vooren geseit te handelen vorsorgend ‘
 dat deselve soo weinich als eenichsints can geschieden vructeloos blyven leggen, daeraen mijden besten dienst geschieden sal. Een reeckeninge van ontrent de 600 guldens is by mij noch berustende, die voornemen U.E. met de eerste ofte wel meenen dese gelegentheit meede toe te senden, waer meede als dese(l)ve becoompt, gelieft te handelen als voor aengeroert achtinge nem-‘ende, dat van dՠeene ofte andere niets gecort ofte ten hondert afgetrocken waert, als met myn reeckeninge ‘op dՠuitreise dat soo naer de costuine ‘wesen moet, geschit is, maer niet dese goedge in ‘t ‘lant verdient is ‘t geen maenier ende werden deselve naer uut wysende de reeckeningen alle ten vool, soonder ietwes af te trecken voldaen ende betaelt ‘t welcke U.E. gelieve te dien voor advijs ende governo.

U.E. soon Jan Baert hebbe terwijlen hier in ‘t lant geweest, is niet gesproocken op mijn aencoomst hier was met ‘t schip den Olijfant in goede gesontheit naer ‘ Teijwan ofte de custe van Cijna (5) voor syn oude qualijteit van assijstent vertrocken, hadden hem een ‘weinich door sijn joncheit wat beschoncken synde ‘verloopen, doch alles heeft de edele heer Van der Lijn weeder goet gemaect ende in sijn voorijge qualijteit als vooren geseit darwaerts gesonden soo hem ontmoeten ‘sullen, hem onse hulpe niet laten ontbreecken, ‘daerine U.E. ende moeder haer moogen rusten.

Toomas Baert is in ‘t voorste van dese maent meede darwaerts gegaen in qualijteit van coopman, soo ‘mij geseit heeft draecht hem redelijcken hoopt U.E.’ voor uut indegenscheit (6)naer mijn geseit heeft te ‘voldoen, doch claecht ‘t hem swaer vallen, sal voor’ende aleer soo veele booven ‘t gene dat hier benoo’icht ‘is overwint ԥenygen noch altyt aen loopenՠeevenwel sal trachten U.E. tՍ voldoen by aldien men syn woorden geloof mach geeven, nae verstae is vrij soet op den dranck ende alsdan los van tonge dat hier niet wel weesen ‘wil voor de soodanyge die haer advansement ‘niet willen verhinderen, wy hebben hem seer eerustich tot divoor sijnens die(n)sts aengemaent waer op mijn goede toesegginge gedaen heeft, Got geeve syn belofte voldoen, ‘T sal niemant soo wel als hem best ende vorderlyktx zyn. Verte’

De edele heer Philips Luicas is 2 mae(n)den.

[Brief 33]

[Wollebrant schrijft zelf; in de marge voegt iemand iets toe, mogelijk ontbreken blad 3 en 4:]

[28 augustus 1640] [33]

Seigneur

Eersame, wyse, voorsienyge, seer dischreet geaffectconeerde heer en gans toegedaene vrient, saluit.

By myn broeder Jochem Geleinsen hebbe U.E. 
 largo geschreeven derhalven dese te corter ‘ weesen sal ende eenelijcken dienen also uffrouwe Luicas met dese scheepen darwaerts gaet en de goede gelegentheit om U.E.’ onze gesontheit te verwittigen niet hebbe wilde ‘laeten passeren ofte voorbij gaen als meede
 ‘.E. ‘t naervolgende delachtygen namentlijcken,
eerstelyken dat wij op den 10en februaryo uut Agra ‘vertrocken, synde den 15en maert in Souratten, den Here’ zij daer vooren hoogelycken gedanct, wel aangecoomen ‘sijn van waer den laeste des self weeder naer Parsen vertrocken ‘ende van daer naer Batavijen waer den 6en julijo wel arrryveerde in goede gesontheit ende contentament ‘van onse overicheit soo de edele heer generael als ‘d’ heernen Raeden van Indegen, synde in vasten voornemen ‘met dese naer ‘t vaderlant vertreckende scheepen ‘meede darwaert te keeren, doch also met de ‘nieuwe uut ‘t patria gecoomen ‘scheepen, die hier in ‘t voorste tot 9 diesen maent in getalle salvo ‘aengecoomen sijn, tydinge uut een briefgen aen de ‘edele heer Cornelis van der Lijn door de edele Huibert van der Lijn aen dat geschreven, becoomen hebbe die mij niet naer contentament ende als wel verhoopt hade geviel, namentlyken dat ‘degene waer onse hoope soo lange opgestelt ende als een onveranderlijcken steen in ons gemoet gevoe ‘ ende bewaert hadde een ander partuere als mij vercoosen hade wel onverhoopte en onverwachte tijdinge passyentcye wy syn hier wel schuldich aen mogent ‘ten besten dat coonen uut onse sin ende gemoet soecken te verdryven en ons troosten datter, meer als mijn gebeurt is, meede dat U.E. huis met diergelycke engeltgens noch versien blijft, etctera.

Soodat wy naer dese tydinge becoomen haden geresolveert heben, om op soo vaersen dat ons leet niet te moe[ten] ‘beschouwen ende wat mochten verconden en de noou voor’2 jaeren sonder verbant nochte verbeetering van gaedge ‘allenelijken goede qualyteit, ons voor commandeur ende opprhooft van die dierectcys naer Parsye’ ‘te gaen, soodat U.E. met eer als naer dՠexpieratcye van in de twe eerst volgende jaeren op ons reeckeninge gelieve te maecken, ’T welcke ‘van nu af ruym 21ڲ jaer wesen sal wel tot mijn
leetwesen ende gewest hadden anders waere gewest en met deze vloot naer mijn contentament als ‘vastelijken voor genoomen hadden, moogen vertrecken’ende mij soodanyge een onverwachte tydinge als’ gedaen is, niet voor gecoomen waere, welcken ‘allene de hinderpael is ons naer dat met deze schepen niet naer ‘t vaderlant geretorneert maer de’steeven naer Parsyen voor 2 jaeren gewee(n)t hebbe [volgende blad] no. 2’e nde also uffrou Luicas als vooren geseit met deze naer ‘t ‘vaderlant keerende scheepen darwaert gaet, vermits haere ‘partuere de edele heer Luicas 2 mae(n)den verleden deser werrelt ooverleden is, hebbe aen haer versocht een clein bondeltgen ofte ‘packgen waerinne sijn eenijge geschilderde Cormandelse ‘cleedtengens voor mij meede te neemen om op haer ‘behouden aencomst daer, dat Got geeve met lief verstaen mogen,’aen U.E. te behandygen, waeraen niet twijfe ofte sal gesch-‘ieden ‘t welcke becoomende U.E. bij ‘T gene noch van
mij onder U.E. is berustende gelieve te bewaeren tot ‘onse coomst met lief daer ende bij aldiender iets inne ‘ is dat moeder bevalt, ‘t sij een ofte 2 stuckgens, gelieft’het haer te laeten volgen ende ‘t ander als vooren bewaren.’ Dit packgen ofte dattr inne is, hebbe niet gesien door mijn ‘haestich vertreck ende ons van een goet vrient toegesonden ‘sijnde hier op Batavijen voor mijn afscheid niet ‘aengelant was, also by mijn reeckeningen gemaect ‘was selven neven mijn meede te neemen in decembr ‘aenstaende ende nu in augustus moet vertrecken, [in marge:] soo dat het wel soude connen weesen ‘dito packyen met uffrouwe Lucas meede niet gingh en te laet quam, daer U.E. apperent eerder als wij kennisse ende seeckerheijt ‘van zult becoomen ende ons by geleegentheyt staet te verneemen.

Veel vrientschappe is myn van gemelte ufferouwe ende haer lieve man in syn leeven geschiet, derhalven ‘syn overlijden mij ende noch meer anderen al wat vroech toegecoomen is, passijentcye ‘t is den wech daer wij alle aen moeten ende ons getroosten moeten.

U.E. geminde soon Jan Baert is ruim 2 maeden verleeden ‘met ‘t schip den Oolyfant van hier naer Batavyen’Tayowan ende Syna (1) vertrocken in syn assystents qualijteit, in onse gonste ende favoor waer die van nood sullen hem niet laeten manckeren meede is eenyge daegen verleeden Toomas Baer, U.E. cosyn met een jacht, coomende van Cormandel voor coopman met ditto darwaerts gegaen, is in ‘goede hoope soo mijn geseit heeft U.E. in corte te voldoen, watter opvolgen wil sal U.E. bij gelegentheit coonen verneemen tot syn diboor (2) hebben hem eernstich aengenaem waer van mij goede toesegginge heeft gedaen ‘t vervolch ende d’ effecten sal den tyt oopenbaren.

Gelein Jochemsen is desen jaere assytent gewerden wint 18 guldens ter maent soo hem wel comporteert sal met ‘tyt tot staet ende goede goedge coonen geraecken als sal aen syn weldragentheit staen van gelijcken U.E. geminde soon waertoe hem met schrijven soo hem niet parsoonelycken come te spreecken dat wel in 4 maenden soude coonen geschieden, aenmanen sullen ende onse gonst als van onse vrienden als vooren geseit niet laeten manckeeren.

[in marge:] 5658-8 600- 6258-8

Met Jochem Geleinsen in een briefgen dat hem ter hant hebbe gestelt syn U.E. toesende 5 reeckeningen ‘By my seeder dese uutreise verdient monteerende ‘ter soma van 5658 guldens, 8 stuivers, die U.E. op den ontfanck aen de heer Maijoris ofte haere boechouder gelieven te vertoonen ende de penningen te vorderen soude eenye cortinge voor assurantcije alsoo ‘t geen gebruick is van de goedges dienen op de canptooren verdient ditto penningen ontfangen synde gelieft daermeede te handelen als met onse andere middelen onder U.E. derectye berustende, ‘t sy op ‘t gemene laent ofte elders daer ‘T U.E. best geraeden ende voor ons voorderlyckx sult oordelen uut te stellen, ‘t selve gelieve
meede te doen met de penningen die jaerelijckx van verloopen interest ontfangt ende deselve soo weinich stil te laeten legen, als geschieden can ‘t we(lc)ken wy U.E. vertrouwen daer inne niet versuimich wesen sullt en ons vorders rusten sullen [waarschijnlijk ontbreken blad 3 en 4] [volgende blad] no 5.’maeden in den Here gerust syen edele huisvrouwe uffrouwe Luicas gaet met dese scheepen in december aenstaende naer ‘t vaderlant, hebben hier geen erfge[naemen] coonen prochureere. Bij ditto uffrouwes’behouden overcoomst heeft U.E. een briefgen ‘van mij te verwachten. Den stant van onse heeren ende meesters in dese Indeges, aengaende daermeede gaet het, de goeden God ’t sij ‘daer vooren hoogellycken gedanct, meest naer wens ende acresseeren (3) haere canquesten (4) teegen onsen algemene vijant den poortogys dageliyckx meer en mer in alle voorspoet niet min gaet het met haere ‘commartcyen de welcke noch daegelyck toenemen,’Godt almachtich gelieve dese nu meer en meer te
seegenen tot verderf van onsen gesworen vyant ‘mitsgaders onse harten soodanich te bereiden da ‘wij voor de weldoenden danckbaer moogen wesen en door onse gloorye syn toorne niet over ons doen ont’steecken waer vooren hartlijcken hebben te bidden.

U.E. advansement van staet ende qualij is my van harten ‘lief ende aengenaem geweest, uut tՠschrijven van de edele ’Huibert van der Lijn ae(n) de edele heer Cornelis van der Lijn,’geschreeven te verstaen, den goeden Godt gelieve U.E. meer ende mer te seegenen in respect staet ende prospereteit’ter salicheit op dat eenmael uut dese werrelt gescheiden ‘wesende het ryk Goodes voor ons werreltse labeur ‘moogen berven ‘t wel den Almogenden alle goede cryst ‘en gelieve te gunen, amen.

Nu resteert ons niets waer meede desen coonen exstendeeren derhalven afbreecken ende met onse vriendelyke groete aen moeder ende alle U.E. famielie besluitende U.E. in de genadijge protectcye des Alderhoochte bevolen, ten laesten de bidde U.E.

Eersame, wyse, voorsienye, seer dischrete heer, tՠsampt U.E. famielge gelieve te gunen ende spaeren in langhdueryge gesontheit’tot salicheit, eere ende prosperiteit ende blyven wy vorder als dus lange geweest syn, welken is U.E. dienstbereiden onveranderlijcken vrient en dienaer toe commando Wollebrandt Geleynsen de Jongh 1640 subscripsit [in marge:]

In de stat Batavya ‘dese 28en augusto 1640, stylo romano.

De reeckening van 600’guldens hiervooren van ‘vermaent gaet hier neven ‘synde in alles 6 reeckeningen’welcke monteer ter samma’van 6258 guldens, 8 stuivers’ daer meede U.E. onse hier’vooren genooteerde ordere gelieft te volgen te wel daer aen mijn vrientschappe geschiede.

[volgende blad]

[het laatste blad van een brief, die op dezefde datum is geschreven:]

no. 3’ wy verhoopen dat onze middelen onder U.E. op myn vertreck gelaten tot heeden voor onselven bevrijt syn ‘gebleven dat ons by gelegentheit aengenaem sal ‘wesen te verneemen, also met dese gecoomen scheepen hier vooren aengeroeit niet een briefgen van U.E ‘noch U.E. huise raeckende tot mijn groote verwon-‘dering becoomen hebben, willen hoopen hier naer dobbede portcye becoomen ende aengenaem wesen sullen ende also ons mateerye ontbreect sullen dese met onse vriendelijcke groete aen moeder ende ‘alle U.E. famielye en vordere vrienden besluiten ende U.E’ in de genadyge protectcye des Alderhoochsten bevelen die biden sullen, Uwe edele Eersame, wyse, voorsienijge seer dischreete heer tՠsampt U.E. famielie gelieve te gunen ende spaeren in langh dueryge gesontheit tot salicheit, eere en prosperete ter salicheit ende blijven wy voorder als dus lange geweest zijn welcke is U.E. dienst bereiden onveranderlijcken’ vrient en dienaer toe commando Wollebrant Geleynsen de Jongh 1640 subscripsit

[in marge:] In de stat Batavya desen 28en en augustus 1640, stylo romano [een niet ondertekende gezondsverklaring; het handschrift is net even anders dan dat van Wollebrant:’Wij ondergeschreeven verclaeren ende sartijfyseeren (1) voor de ‘waerheit dat op heeden sinden den 25en dach van de maent, augustus 1640, nieuwen stijl, den parsoon van Wollebrant’ Geleyn synde in dienst van de Vereenichde Neederlantse Oost’Indէese Compangnye in jegenwoordich ‘de qualyteit van commandeur ende opperhoof, van de wegen gemelte compangnijs nygootsy in ‘t coonncrijcke van Parsijen te bedienende, op heeden cloeck ende gesont gesien, gesproocken ende daer meede gegeten ende gedroncken te hebebben. In kennisse der waerheit hebben dese met onse gewonelijcke hanteeckening onderteecken

Actem in de stat Batavijen desen sese vijfentwichtichten dach van de maent augustus anno 1640, nieuwen stijl.

[in marge:]

seilreet leggend om met ‘t schip Seelandyae ende de Snoeck aer Souratten en Parsyen te vertrecken in

[Brief 34]

[Marietgen Willems van Molenvliet schrijft aan Wollebrant:]

4 december 1641 [34]

Ghunstijgee heer en vrient, ick en heb niet conen naelaten U.E. mijn droevighe stant beekent tee maecken, nametlijck dat mijn lieve man op ‘den dertienden meij in ‘T jaer veertich in den heere gheerust is, dat voor mijn ende’ mijn kinderen een groot verlies is en mijn ‘heel svaer valt, dan teegen Godt en is niet ‘tee doen. U broeder Jochem Geleinsoon is, Godt lof, kloeck en geesont thuis geecoomen ende heeft ons het ghoet volgens U.E. spesivicasij wel behandicht, namelijck een rol damast voor mijn man die ick, mits het overlijden van ‘dien, beide mijn dochters, Engeltgen en Hillegonda, een bowen af doen maken, en ‘een sijde ghestictee deecken met dee sijde frange daer toe voor mijn vaer van wij U.E. op ‘t hoocstee af beedancke, en het ander goet sal ick neevens het geen dat in dee grootee kist is, getroulijck waer nemen. Ick heb ‘drie brieven van dit jaer ontfangen, een’ van u broeder, een met Engelsee sceepen en een met joffrou Lucas die ick geevraecht ‘heb na dee Cormandelse kletgens die se niet geecregen heeft, denckt dat se tee laet gecomen sijn, con ‘t daerna vernemen. Wat het trowen van mijn dochter Alewijntgen aen ghaet, het vas tee beevreesen terwijl ghij ‘haer geen belofte gedaen en hadt, dat sij ‘wel trowen soude en ghij wel weet vat Muetge Dielia u seide, dat sij al beegon wollebrant115 tee vankelen en sij vreesden dat ghij van reecelucij (1) veranderen mocht, daer wij, soo ‘T dee Heer belieft, dat wij bij malcander comen, breeder af sullen spreeken en ghij muech denken dat u deel niet geweest en is, daer iser der meer. Alewijtgen woont met haer man ‘in den Haech voor tvee jaer daer tee meij al de helft van om sijn sal. Sij sal in ‘t lest van maert in dee kraen en mijn soons vrou ‘van gelijke. Ick vervacte U.E. van dee ver-‘lede soomer, soo ick meende, thuis ende staecte mijn Haechse reis soo lange tot dee scheepen aen gecomen waren, want mijn svager ‘ en dochter versochten op ’t vrindelijckstee’dat ghij en ick haer soude coomen besoeken. Dee oorsaeck dat ghij in twee jaer geen brieven van ons geecregen en hebt, sijn desee dat Hollaert ons voorseeker seide dat U tijdt een jaer verkort vas en dat mijn salige man ‘doe niet en dorst schrijven op datte in geen vreende handen soude coomen. Vat aen gaet dee vereeringe, die heeft vader saliger met ‘het trouven al op gehouden. Wat U.E. middelen aen gaen, sal Huibert oom en mijn soon goede sorge voor dragen. Ick sprack de burgemester Kessel of men Huibert oom dee dingen alleen ‘in handen soude geeven omdat hij out is ‘en dicmael heel svack, die ‘t niet wel geradenn ‘en vont. Mijn soon is tresorier in sijn vaders plaes en woont in mijn huis en ick woon ‘op ‘t eijlant in sceepe Kessels huis, daer hij ‘in gewoont heeft. Dan, ick meen tee verhuisen, [volgende blad] het is mijn wat tee verde uit dee weech. Het sterven kan veel verandering in brengen. Soo ‘t dee Heer belieft dat gij tuijs komt en ick leevee, mijn duer staet voor u oopen en sijt mijn van harten welkom tot ghij van beeter wersien sijt. Wat mijn soon Jan Baert ‘aen gaet, vertrou U.E. en dee heer Van der Lijn het beste daer meede sult doen. Mijn jonste soon Willem
is heel svack en dee docktoren meenen datter ‘gheen raet toe en is, soo dat ick ‘t dee opperste ‘medesijn meester moet bevelen. Hier mede ‘gunstighee heer en vrient, wil ick U.E’ ‘in dee beescermin des Alderhoocstee bevelen,’die bidde U.E. wil sparen in landuierige ‘gesontheit tot salicheit, amen, ende sijt van ‘mijn en alle mijn kinderen van herten ‘geghroet, insonderheit u oude vrijstertgen ‘Maritgen Baert, desen vierden december in ‘T jaer een en veertich. U.E. gheafeconeerde vriendin Maritgen Willems ‘van Molenvliet [volgende blad]

[adressering door een schrijver geschreven:]

Aen den Eersame, wijse, voorsienige, seer discrete ‘heere Wollebrant ‘Gleijnsz. de Jongh, voor opperhooft im ’Parsien residerende in Ooostindien’. Met vrunt die Godt geleijde.

[Wollebrant merkt op:] Ontfangen den 20en jannuarijo 1643 by ‘T schip Maestricht 
in Parsyen.
 Beantwoort uut Batavyen den 10en augusto 1644

[Brief 35] [Jacob Baert schrijft aan Wollebrant:]

[10 dec. 1641] [35] [In ́t orgineel ontbrak de noot aan ́t einde, daarom deze bewaard]

Eersame, wijse, voorsienige, seer discrete heere,

U.E. twee missiven beijde gedateert den 28en augustj 1640 in de stadt Batavia, deeen met U.E. broeder Jochum Geleijnsz., d’ander ‘met juffrouwe Lucas, alsmede de missive geschreven in’t schip Nieu Selandia den ven decem ber 1640 over Engelant, sijn ons alle wel ter hant gecomen, daerop sal dienen, dat ‘wij alle de rekeninge tesamen monterende ‘f 6258-8-0 mede ontfangen hebben ende met deselve bij de heeren bewinthebberen op ‘t Boshuys sijn geweest, omme de betalinge te becoomen, ende naer dat wij wel vijff dagen opgehouden waren, mits de groote ongelegentheijt, sijn wij binnen gestaen, de rekeningen overgelevert ende de betalinge versocht, die ons toegestaen is, mits stellende cautie ende vermits wij niemandt conden ‘vergen voor soo grooten somme borge te worden hebbe ick ende Huybert oom versocht dat de heeren bewinthebberen gelieven wilde de geheele somme op interesse te houden, daeromme wij groote instantien ende debvoiren (1) hebben gedaen, ‘t welck ons eyntelick toegestaen is ende heeft de Compagnie alsoo de geheele somme op interesse tegens vijf per cento gehouden, doch onder soodanige conditie, ingevalle de Compagnie haere penningen op minder innteresse reduceerde, dat wij ‘y selve mede souden moeten gedogen.

Wat U.E. verdere middelen aengaen dՠselve sijn op een goede ende gereede voet ende meest alle op’t gemene lant beleijt, doch U.E. [volgende blad] gelieve te weten, dat het gemeen lant alle ‘hare interessen heeft gereduceert van de penningen xvi op vijf ten hondert, ‘t welck U.E. incomp’ste een vijfde paert vermindert. De stad ‘Alcmaer geeft maer vier ten hondert ende ‘onder perticulieren is het seer periculoos, ‘soo dat het sekerste ‘t beste is. Wij sullen ‘voor alles soo goede sorge dragen als ‘eenichsints mogelick is.

Het overlijden van mijn vader saliger die den 13en may 1640 seer salig in den heere gerust is, twijffele ick niet off is U.E. wel bekent,’asoo het Godt almachtich gelieft, hadde hem noch wat in ‘t leven te sparen, soude voor ons huys goet geweest sijn.

Ende vermits Huybert oom neffens Jan Arentss. Delff volgens U.E. procuratie’(in cas mijn vader zaliger quame te overlijden) gelast waren de administratie van U.E. middelen te aenvaerden, ende dat ditto ‘Jan Arentss. mede overleden was, gelijck U.E. is bekent, heeft Huybert oom mij ‘in desselffs plaetse gesubstitueert ende tot hem geassumeert.

De oorsake dat wij de voorleden somer niet hebben geschreven is desen dat wij niet en twijffelden off U.E. soude met de schepen lest in patria gearriveert, selffs thuijs gecomen hebben, sullen U.E. nu met verlangen te gemoete sien.

Het packgen met juffrouwe Lucas is niet mede gecomen maer in India gebleven [volgende blad] gelijck dito juffrouwe. Mijn moeder selffs heeft geseijt verhopen, dat het selve off ons off ‘U.E. sal ter handen coomen.

Mijn broeder Jan Baert is volgens sijne schrijvens van den 20en november 1640 in Japan in ‘t comptoir Firando. Wij hopen dat U.E.’ sijne gonste hem bij gelegentheijt niet sal ‘laten ontbeeren, maer naer sijne merite ‘helpen advanceren, seijt van U.E. noijt ‘een brieffgen becomen te hebben.

Wat aengaet de staet van ons vaderlant gaet, Godt loff, heel wel, sijne hoocheijt den heere Prince van Orangien heeft de voorleden somer verovert, een fort dat on- winnelick gehouden wiert, genaemt het Huys te Gennip. Den cardinael infant in Brabant is overleden.

Van mijn neeff Thomas Baert hebben wij eenige rekeningen ontfangen nevens’ een missive van date den 28en augusto 1640, daerinne hij schrijft hem weder voor ondercoopman verbonden te hebben, hoopen hij ons voorts ten vollen sal ontlasten.

Ende alsoo mij materie ontbreect desen te prolongeren, sal ick deselve eijndigen ende naer mijne gedienstige gebiedenisse.

Eersame, wijse, voorsienige, seer discrete here U.E. in’t schut des Alderhoochsten bevelen met haest in Alcmaer desen xen december 1641.

U.E. dienstbereijde vrunt ende dienaer Jacob Baert
 1641

Ontfangt mede de groetenisse van mijn moeder, susters ende ‘d’andere vrunden ende bekenden hier te lange te verhalen.

[ander handschrift:] Met Jan de Groot, soone van Cornelis Jacobss. Groot, gaen mede brieven van ons ende van mijn moeder aen U.E., wij hoopen dat ‘d’selve sullen ter handen coomen.

[Brief 36]

[een schrijver schrijft namens Huibert van der Lijn aan Wollebrant:]

[12 december 1641] [36] Erentfeste, wijse, voorsienige, seer discrete heere,

Naar mijne dienstwillige gebiedenisse aan U.E., sal dՠselve gelieven ‘te weeten, dat ick niet en twijffele, off U.E. sal voor deesen wel hebben gehoort ende verstaan, het overlijden van onsen vrunt Cornelis Janss. Baart, uwer edele gemachtichde, omme geduijerende desselffs absentee waar te neemen uwer edele saecken ende affairen, naarluijt ende breeder inhouden van de procuratie bij U.E.’ opten tweeden decembris anno XVIC ende vierendartich voor Isaacq Hendricxss., notaris tot Amsterdam ende seecker getuijgen gepasseert, inhoudende onder anderen, soo verre het mochte gebeuren, dat dՠvoors. Cornelis Janss. Baert quaame te overlijden, voor ende alleer dat uwe edele in deese landen gearriveert soude zijn, (gelijck nu geschiet is) U.E. mij beneffens seigneur Jan Arentss. Delff, coopman binnen der voors. stadt Amsterdam, gesubstitueert ende machtich gemaeckt hebt, omme indien gevalle gesamentelick ‘van de erffgenaamen van de voors. Cornelis Janss. Baert te vorderen reeckeninge, bewijs ende reliqua van ‘t ‘bewint ende administratie, die de voors. Baart ‘van U.E. goederen heeft gehadt, etc. Ende alsoo ‘ d’voornoemde Jan Arentss. Delff, meede is coomen t’verlijden ende oversulcx de langstlevende van ons beijden gehouden was een ander in des overleedens plaetse te verkiesen. Soo hebbe ick goetgevonden omm ‘ Jacob Baart, naergelaten soone vande voornoemde Cornelis Janss. Baart, weesende jegenwoordich tresorier’ deesen stadt, in sijns vaders plaats te bemachtigen ‘ende substitueren.

Vorder alsoo uwer edele broeder uijt India thuys gecomen sijnde, ons tot Jhisp ontbooden hadde, omme te coomen lichten ‘t geene U.E. met hem hadde overgesonden, sijn wij te weeten joffrouwe Baart ende ick, ten selven eijnde naar Jhisp getrocken ende hebben onder specificatie ende recepisse gelicht seecker pacquet met brieven ofte missiven ende vorder ‘t geene meer daer bij was, ende onder anderen meede U.E. reeckeningen, [volgende blad] waarnaar dՠvoornoemde Jacob Baart ende ick, naerdat wij seigneur Oorschot last gegeven hadden, omme ons te ontbieden als de heeren bewinthebberen, best geleegen soude
sijn, in de maant augusto lestleeden naer Amsterdam,’sijn gereijst, omme de penningen in uwer edele overgesonden reeckeningen begreepen, te ontfangen, alwaar’coomende, consten wij wel in vijff dagen niet geholpen’werden, doordien dՠeene tijt geene vergaderinge ende ‘ d’ander tijt mits de veelheijt van menschen, geen
gelegentheijt was, doch eijntelick binnen staande ‘worde ons ordre gegeven, omme de voorseijde penningen
te ontfangen, maar alsoo wij niet wel gelegentheijt ‘sagen, omme dՠselve penningen soo datelick, wel ende seeckerlick te beleggen, vonden wij goet aen dՠheeren bewinthebberen te versoecken, off haer edele gelieven’wilde, dՠvoors. penningen onder haar op interesse te houden, gelijck eijntelick naar veele instantien ende ‘groote debboiren, bij ons gedaan, is geschiet ‘tegens vijff percento in ‘t jaar onder conditie ingevalle de Compaigne haren penningen op minder interesse reduceerden, dat wij ‘t selve meede souden moeten gedoogen.

Ick soude ‘t voorleeden jaar, al aen U.E. geschreven hebben ten ware wij alhier, uijt alle U.E. schrijvens hadden ‘verstaan U.E. thuijscompste, met de scheepe’ deese somer in ‘T vaderlandt gearriveert derhalven U.E. ons gelieve te excuseren ende ten besten te duijden.

Voorts alsoo alle de interessen op ‘t gemeenlandt syn gereduceert van de penningen xvi, op vijff ten hondert, sal ‘t selve U.E. incoomen een vijffde paert verminderen,’de stadt geeft maer vier ten hondert, ende onder perticulieren is het seer periculoos geldt uijt te setten. [volgende blad] UE. mach hem vrijelicken vertrouwen, dat wij alle ‘uwer edele saecken ende affairen ten besten sullen soecken te dirigeren ende beleijden

Godt zij met U.E. dien ick bidde, dՠselve voor alle onheijl te bewaren, ‘t welck wenscht [Huibert van der Lijn ondertekent zelf:] U.E. gedienstige ende goede vrunt Huybert van der Lijn

In Alcmaar deesen 12 decembris, anno 1641 [adressering:]

Eersame, wijse, voorsienige, seer discrete Here ‘Mijn heere Wollebrant Galeijnss.’de Jongh, commandeur ende opperhooft in Parsia in Indien ‘

Per vrunt die Godt geleijde

[Brief 37]

[een schrijver schrijft namens Wollebrant een antwoord aan beide heren, kopie:] [15 october 1642, copie]

Seigneur Huijbrecht van der Lijn ende Seigneur Jacobus Baert

Eersaeme, wijse, voorsienige ende seer discrete signiores, saluijt.

Bij deese gelentheijt dat aen onse heeren meesters per terra over Aleppo, (om van daer per mare aen haer edele voort gesonden te werden) schrijve, hebbe niet connen naerlaeten uwe edele bij deese goede occagie onse gesontheijt (den Almogenden zij daer vooren hoochlicken gedanckt) te deelachtigen, met welcke genade wij verhoopen den goeden Godt u liedens ende U.E. familie tot dato mede heeft gelieven tՠomhelsen en daerinne ter zalichheijt lange te preserveeren, mitsgaders malcanderen binnen 2 jaeren, is ’t ons ‘zalich in ‘t lieve vaderlandt in sodaenigen staet mogen ontmoeten, welcken ons den geever alles goedts gelieve te gunnen en onse vrientschappe voor en aleer die meerder vercouwt, hervatten ende vernieuwen moogen.

Hoe in voornemen sijn geweest, anno 1640, met de vertreckende scheepen naer ‘t vaderlandt te ‘keeren, sal U.E. bij de behouden overcomste van mijn broeder (wien met ‘t schip Leeuwaerden

derwaerts is gegaen) voor den ontfanck deeses mondelingh als uijt een brieffjen aen Cornelis Janss. Baerdt geschreven, verstaen hebben van gelijcken de reeden die ons ten principalen wederhielden ten hebben doen resolveeren noch een tour naer Persia te doen waer van in deesen niet nodich oordeelen eenige repetitie te doen. Alsoo ‘t pordt van brieven oover deesen wech gemeen wat costelick valdt. Dierwegen tot onse comste met lieff daer uijtstellen sullen, dat met der Goddelijcker hulpe verhoope anno 1644 in ‘junio ofte julio weesen sal. Alsoo in hoope zijn dՠedele heer generael dit seijsoen in januario aen staende onsen vervanger sal gelieven toe te zenden, alsoo niet genegen ben langer te continueeren, mitsgaders onse jaeren hooch beginnen te te tellen en tijt is bij aldien wat gerustheijt (in de weijnich daegen die Godt almachtich ons noch gelieft te gunnen) sullen hebben, soo dat segge in voornemens ben U.E. met den Goddelijcke hulpe (als vooren geseijt) toe te coomen.

Uut den bottelier N.N. met ‘t schip Nieuw Enckhuijsen van dito Enckhuijsen uijtgevaeren (sijnde ‘soo mij gesecht heeft ten huijse van seigneur Molenvliet opgevoet) hebbe verstaen (doch geen schrijvens becomen) dat seigneur Cornelis Jansz. Baerdt (‘t welck mij in der waerheijt een droevige tijdinge is) deeser weerelt ooverleeden souden wesen. Dat indien ‘t Godes ‘wille waer geweest wel anders wenste en hem neeven de vrienden in gesontheijt hadde ‘mogen ontmoeten, doch Godes wil moet geschieden, ‘t is deze wech die wij alle moeten’ wandelen en niemant van wat staet hij sij verschoont.

‘T Is nu meest 3 jaeren dat van hem noch te eenige vrienden eenich schrijvens tot mijn groote verwonderinge becomen hebben, dierwegen mede distuijt zijn, aengaende den standt ende gelegentheijt ‘onser middelen onder opsichte ter tijt ons vertreck uijt ‘t vaderlant onder dito Cornelis Janss. gelaeten. Evenwel sijn in hoope alles wel gaet ende bij aldien meergemelte Baerdt overleeden mochte zijn, daer weijnich aen dubiteere, alsoo quade tijdinge gemeen waer valdt,’ u liedens onse zaecke bij der handt genomen sult hebben ende deselve sodaenich en met een omsichtich ooge derigeeren ende beleijden sult, dat voor schaede bevrijt blijve en de vruchten van onse veele jaerigen labeur met liefs in ‘t vaderlandt coomende mogen genieten,’t’ contrarie soude ons bedroeven

Wij twijffelen niet ofte geseijden Cornelis Jansz Baerdt sal u liedens voor sijn overlijden ‘de gelegentheijt onser middelen geopenbaerdt als mede aenwijsinge gedaen hebben, waer ende hoedanich deselve uyt gestelt sijn, hoedaenige penningen ontfangen ofte te ontfangen waeren,daermede gelieft te handelen sulx als ten meesten proffijte van ons goet ende geraetsaem ‘vinden sult en mede onse ordre aen meergemelte Baerdt op ons vertreck gelaeten, soo weegen ‘t verstrecken eeniger penningen aende geene daer inne vermeldt als anders gelieven naer te comen. Soo veel oirboor ende nodig ooirdelen sult, wel verstaende ‘t gene voor deesen in onse brieven niet affgeschreeven ofte contrarie geordonneert hebbe’jae in ‘t geheel, niet nodich oordeelende wel mogen naerlaeten, ‘t welcken wij U.E. discreete oordeel ten vollen bevoolen laeten en tՠgeene nodich acht, voor wel gedaen sullen aenneemen. Evenwel als ‘T geschieden can de lemijte onser ordre niet excideeren ‘als hooch noodt ‘T welck uw edele diene voor gouvero (1). [volgende blad] Twijffele niet offe u liedens sullen onse gesonden reeqiem bij mijn broeder op den ontfangh der selver aen de heeren meesters verthoondt, de penningen ontfangen ende ter gelegender tijt aen sigure persoonen uijtgestelt hebben en ons tՠsijner tijt aengenaem werde te vernemen.

Seedert ons vertreck van Battavia anno ‘T0, in augusto hebbe niets van seigneur Jan Baert connen ‘vernemen, als dat noch in Japan ofte Teijouhan (2) ende in goede gesontheijt was, niet een brieffjen hebben in bijnae 4 jaeren, als corts naer sijn aencomste hier in Indjen vernomen. Niet jegenstaende aen hem geschreven hebbe. Doch ‘T can hem wel niet ter handt gecomen sijn, soo mede bij aldien aen mij geschreven heeft dat eeven wel selden gebeurdt alsoo redelijcker wijse in Indjen bekent ben.

Jochum Geleijnsz. gelieve bij gelegentheijt onse groete te laeten genieten als mede ‘van sijn zoon, die een quandt weijnich min van statuire is als selve sijn vaeder, com- porteert hem wel, bij continuatie sijner comportument staet tot een man te geraecken’js tegenwoordich in Persia waer voornemens sijn hem noch eenige jaeren (dat hem voirderlicken weesen sal) te laeten, alsoo de taele reedeljck aenneempt ende onse meesters jn toecomende dienst en sich selven geen ondienst sal connen doen.

Ende alsoo ons voor present niets offresserdt tՍ extendeeren sullen deese met onse cordiale groete aen alle onse vrienden besluytende uwe edele jn de genadige protexie des Alderhoochsten bevoolen laeten, die bidden uwe edele tՠsampt alle de vrienden gelieve te spaeren in langduirige gesontheijt, eere ende prosperite ter zalicheijt blijvende wij vairder

Uw edele dienstwilligen vrient en dienaer

[Wollebrants handtekening ontbreekt]

Op ons Nederlantsche comptoir in de stadt Spahan (3) deesen 15en october 1642, stijlo romano In voornemen zijnde in corte daegen weeder van hier naer Gamron (4) te vertrecken, om’op dՠaencomsten onser scheepen in december ende januario daer te sijn. Zijnde onsen wech een maent reijsens over berch en door dael, niet sonder groote moijten ende perijckel.

Moeder ende haere gantsche familie, mitsgaders d’ edele Molenvliet, sijn huijsvrouwe, ende kinderen, Loeff Baerts, idem dՍ edele burgemeester ende penninghmeester Cassel ‘en alle andere onse bekende vrienden moeten hier neeven onse groete becomen
sonder onse neeven Schagens ende die van haeren huijse te vergeeten, waer aen ons eere en vrientschap geschiede.

[adressering, Wollebrants handschrift, dwars:] 1642 10/20 Partyckulier briefgen van den dierectuer Geleinsen aaen seigneur Huibert van der Lyn ende Jacobes Baert ‘uut Spahan naer Alckmaer geschreeven

[Brief 38] [een schrijver schrijft namens Wollebrant een antwoord aan beide heren:] [15 october 1642] [38]

Seigneur Huijbrecht Vanderlijn ende Seigneur Jacobus Baert

Eersaeme, wijse, voorsienige ende seer discrete signiores, saluijt

Bij dese gelegentheijt dat aen onse heeren meesters per terra over Aleppo om van daer per mare aen haer edele voort gesonden te werden schrijve hebbe niet connen naer laeten uwe edele bij deese goede occagie onse gesontheijt (den Almogende sij daer vooren hooghlijcken gedanct) te deelachtigen, met welcke genade wij verhopen den goeden Godt u liedens ende U.E. familie tot dato mede heeft gelieven tՠomhelsen en daerinne ter zalicheijt lange te preserveeren, mitsgaders malcanderen binnen 2 jaeren is ‘t ons zalich in ‘t lieve vaderlant in sodaenigen staet mogen ontmoeten welcken ons den geever alles goets gelieve te gunnen, en onse vrientschappe, voor en aleer die meerder vercouwt, hervatten ende vernieuwen mogen.

Hoe in voorneemen sijn geweest, anno 1640, met de vertreckende scheepen naer ‘t vaderland te ‘keeren, sal U.E. bij de behouden overcompste van mijn broeder (wien met ‘t schip Leuwaerden derwaerts is gegaen) voor den ontfangh deeses mondelingh als uijt een brieffjen
aen Cornelis Jansz. Baerdt geschreven, verstaen hebben, van gelijcken de reeden’ die ons ten principalen wederhielden, en hebben doen resolveeren noch een tour naer Persia te doen, waer van in deesen niet nodich oordelen eenige repetitie te doen ‘alsoo ‘t pordt der brieven over deesen wech gemeen wat costelicken valdt, dierweegen tot onse compste met lieff daer uijtstellen sullen, dat met der goddelicker ‘hulpe verhoope, anno 1644 in junio ofte julio weesen sal, alsoo in hoope sijn dՠedele heer generael dit seijsoen in januario aenstaende onsen vervanger sal gelieven ‘toe te senden, alsoo niet genegen ben langer te continueeren, mitsgaders onse ‘jaeren hooch beginnen te tellen, en tijt is bij aldien wat gerustheijt ( in de weijnich dagen die Godt almachtich ons noch gelieft te gunnen) sullen hebben, soo dat segge’in voorneemen ben U.E. met der Goddelijcker hulpe (als vooren geseijt ) toe te comen.

Uut den bottelier N.N. met ‘t schip Nieuw Enckhuijsen, van dito Enckhuijsen uijt- gevaeren (zijnde soo mij gesecht heeft ten huijse van seigneur Molenvliet opgevoet) hebbe verstaen (doch geen schrijvens becomen) dat seigneur Cornelis Jansz. Baerdt ‘t welck mij in der waerheijt een droevige tijdinge is, deeser weerelt overleeden soude wesen, dat indien ‘t Godes wille waere geweest wel anders wenste en hem neeven de vrienden in gesontheijt hadde moogen ontmoeten, doch
den wille des heeren moet geschieden, ‘t is den wech die wij alle moeten wandelen en niemand van wat staet hij sij verschoondt.

‘t Is nu meest 3 jaeren dat van hem nochte eenige vrienden eenich schrijvens, tot mijn groote verwonderinge becomen hebbe dierwegen mede distuyt sijn aen- gaende den standt ende gelegentheijt onser middelen onder opsichte, ter tijt ons vertreck uijt ‘t vaderlant, van dito Cornelis Janss. gelaeten, evenwel sijn in hoope alles wel gaet, ende bij aldien meer gemelte Baerdt overleden mochte sijn, daer weijnich aen dubiteere, alsoo quade tijdinge gemeen waert valdt u liedens onse zaeke bij der handt genomen sult hebben, ende deselve sodanich es met een omsichtich ooge derigeeren ende beleijden suldt, dat voor schade bevrijt blijve, en de vruchten van onse veele jaerigen labeur met lieff in’t’ vaderlandt comende mogen genieten, t’contrarie soude ons bedroeven.

Wij twijffelen niet, ofte geseijde Cornelis Janss. Baerdt sal u liedens voor sijn overlijden de gelegentheijt onser middelen geopenbaerdt, als mede aanwijsinge gedaen hebben waer ende hoedanich deselve uijt gestelt sijn, hoedaenige penningen ontfangen ofte [volgende blad] te ontfangen waeren, daermede gelieft te handelen sulx als ten meesten proffijte ‘van ons, goet ende geraetsaem vinden suldt, mede onse ordre aen meergemelte Baerdt op ons vertreck gelaeten, soo weegen ‘t verstrecken eeniger penningen aen de geene daer jnne vermeldt als anders gelieven naer te comen, soo veel oirboir ende nodich oordeelen suldt, wel verstaende ‘t geene voor deesen in onse brieven niet aff- geschreven ofte contrarie geordonneert hebbe, jae in ‘t geheel, niet nodich oordeelende wel mogen naerlaeten, ‘t welcken wij U.E. discrete oordeel ten vollen bevoolen laeten en tՠgeene nodich acht, voor wel gedaen sullen aenneemen. Evenwel als ‘t geschieden can de lemijte onser ordre niet tՠexcideeren, als hooch noodt ‘’t welck U.E. diene voor gouverno.

Twijffele niet offe u liedens sullen onse gesonden reeqiem bij mijn broeder op ‘den ontfangh der selver aen de heeren meesters verthoondt de penningen ontfangen ende ter gelegener tijt aen sigure persoonen uijtgestelt hebben en ons tզ#8232;sijnder tijt aengenaem werde te verneemen.

Seedert ons vertreck van Battavia, anno ‘T0, jn augusto hebbe niets van seigneur Jan Baert connen vernemen, als dat noch in Japan ofte Teijouhan ende in goede gesondtheijt was, niet een brieffjen hebben in bijnae 4 jaeren, als corts ‘naer sijn aencompste hier in India vernomen, niet jegenstaende aen hem geschreven hebbe, doch ‘t can hem wel niet ter handt gecomen sijn. Soo mede bij aldien aen mij geschreven heeft, dat eevenwel selden gebeurdt alsoo redelijcker wijse in India bekendt ben.

Jochum Geleijnsen gelieve bij gelegentheijt onse groete te laeten genieten als mede van sijn zoon, die een quandt weijnich min van stature is als selve sijn vaeder, comporteert hem wel, bij continuatie sijner comportement staet tot een man te geraecken js tegenwoordich in Persia waer voornemens sijn hem noch eenige jaeren (dat hem voirderlijcken weesen sal) te laeten, alsoo de taelle redelijcken aenneempt ende onse meesters in toecomende dienst (en sich selven geen ondienst) sal connen doen.

Ende alsoo ons voor present niets offresseerdt t’ extendeeren sullen deese met onse cordi- ale groete aen alle onse vrienden besluijtende uwe edele jn de genadige protexie ‘des Alderhoochsten bevoolen laeten, die bidden uwe edele tՠsampt alle de vrienden gelieve te spaeren jn langduirige gesontheijt, eere ende prosperite ter salicheijt blijvende wij voirder

Uw edele dienstwilligen vrient en dienaer

[Wollebrant ondertekent zelf:]

Wollebrant Geleijnsen de Jongh 1642 subscripsit

Op ons Nederlantsche Comptoir in de stadt Spahan deesen 15en october anno 1642, stijlo romano

In voornemen sijnde in corte daegen weeder van hier naer Gamron te vertrecken,’ om op dՠaencomste onser scheepen jn december ende januario daer te zijn. Zijnde onsen wech over berch en door dael, niet sonder groote mooijten ende perijckel.

Moeder ende haere gantsche familie, mitsgaders dՍ edele Molenvliet, sijn huijsvrouwe ende kinderen, Loeff Baerts, idem dՠedele burgemeester ende penninghmeester Cassel en alle andere onse bekende vrienden moeten hier neven onse groete becomen ‘sonder onse neeven Schagens ende die van haeren huijsen te vergeeten, waer aen ‘ons eere ende vrientschap geschiede.

[Brief 39]

[Jacob Baert schrijft aan Wollebrant:]

[22 november 1642] [39]

Eersame, wijse, voorsienige, seer discrete heere, Mijn heere, ons verwondert op ’t hoochste ‘dat wij met de schepen de voorleden somer in ‘t vaderlant gearriveert niet een briefgen van U.E. hebben becomen, weten niet wat dencken.

Ick hebbe U.E. voor desen bij diverse missiven het overlijden van mijn vader zaliger, als oock van Huijbert oom ende Jan Arentsz. Delff bekent gemaect die ick hoope U.E. al terhant sullen gecomen sijn.

Wat U.E. middelen belangt, daer is tot noch toe goede sorge voor schade gedragen, ick hoope U.E. met lieff thuijs comende daer aen contentement sullen nemen, de reductive van de renten op ‘’t gemeen lant hebbe ick U.E. al voor desen bekent gemaect, namentlick ‘

‘dat die in plaatse van 6 ¼ ten hondert ‘nu maar 5 ten hondert geven, dat een vijfde van ‘t incomen verscheelt.’ De staet van ons lieve vaderlant gaet,’Godt loff, wel, ick hoope dat Godt almachtich ‘met sijn segen daer over sal continueren ‘U.E. broeder Jochum Geleijnss. is gesont ‘thuijs gecomen.’Mijn moeder ende alle de vrunden daer onder ick ‘ende mijn huijsvrouwe niet moeten vergeten sijn, doen U.E. hartelick groeten, wij sien U.E. met de naeste ‘ schepen te gemoete ende verhoopen dat desen ‘U.E. gemoeten sal, hiermede

Mijn heere sijt naer onse gebiedenisse, Gode in genade bevolen, haestich in Alcmaer desen 22en november 1642

U.E. dienstveerdige vrint. Jacob Baert 1642

[volgende blad]

[adressering:]

Eersame, wijse, voorsienige seer discrete heere Wollebrant Geleijnss.’de Jonghe oppercoopman ende opperhooft op ‘t Nederlantse Comptoir

In Oostindien

[Wollebrant schrijft:]

Beantwoort uut Batavyen den 10en augusto 1644

[Brief 40]

[Jacob Baert schrijft:]

[11 december 1642] [40] [aan Wollebrant Geleijnsz. in Oostindie]

Erentfeste, wijse, voorsienige, seer discrete heere, bij dese gelegentheijt dat U.E. broeder ‘Jochum Geleynsz. wederom naer Indien ‘gaet, hebbe ick niet cunnen naerlaten ‘U.E. in ‘t corte te begroeten ende daer nevens ‘onser gesontheijt bekent te maken, Godt ‘hebbe loff, ick hebbe U.E. in mijne ‘voorgaende het overlyden van mijn vader ‘saliger beste vader Molenvliet ende Huijberts oom diverse malen al bekent gemaect daer van ick hoope U.E. eenigen ter hant gecomen sullen sijn, daer toe ick mij referere.

U.E. middelen werden tot uwen besten soowel doenlick is gebenefitieert, daer is tot noch ‘toe goede sorge voor schade ende bancquerotten gedragen, daerinne ick tot U.E. compste hope te continueren, de compagnie heeft ‘de penningen van de overgesonden rekeningen tegen vijf percento op interesse gehouden, daeromme ‘wij grote debvoiren mosten doen, alsoo sij dagelicks vele penningen afflossen.

Wat de staet van ons lieve vaderlant aengaet ‘is Godt loff wel hoope dat Godt almachtich daer over met sijn rijcken ende genadigen segen sal continueren. Het coninckrijck van ‘Groot Britannien is in eenen ellendigen ‘stant hoope dat dՠHeere haer noch genadich sal zijn.

Mijn susters Engeltgen ende Hillegontgen sijn beijd[en] [volgende blad] de bruijt en sullen in januarijo 1643 te gelyck trouwen (1).

Schipper Clock is getrouwt met Lijsbetgen Schagen en heeft al een overwinst ‘in summa, U.E. laet veel tijt vruchteloos passeren ‘t welck staet te verbeteren. Voor dees tijt niet anders hebbende, ernfseste, wijse, voorsienige, seer discrete heere sijt naer onse alder groetenisse Gode in genade bevolen, haestich in Alcmaer desen xien december 1642

U.E. dienstveerdige vrient ende dienaer Jacob Baert 1642

[Blad 41]

[Wollebrant schrijft aan Marietje van Meulenvliet:]

[10 augustus 1644] [41] Eerbaere, deuchtrycke uffrouwe Maryten Willems van Meulenvliet ‘ weeduwe wijlens Cornelis Jansen Baert, salijger.

Seer angenamentlycken is mij (noch in Parsijen (1) sijnde) gewerden ‘u liede mesijve gedateert 4en december 1641 waer uut met’ droefheit vernoomen hebbe ‘t overlijden van onse waerde vrient ‘ende u liede lieve man Cornelis Jansen Baert, ‘t welcken voorwaer (als ‘u liede wel terecht segt) een groot verlies is voor u liede ende u liede kinderen, edoch wat sullen daer inne tegen doen, ‘t is Goodes wil ende ‘t beloop van de werrelt, dat als gebooren zijn weeder eens moeten verhuisen.

Soo verstae meede dat het stuck damast ende deecken mitsgaders ‘t geene daer meerdr bij gesonden hadde u liede door mijn broeder (op zijn behouden aencoomste int ‘t vaderlant volgens de neeven gesonden memoorije becoomen ende wel ontfangen hebt toegebracht ende overhandicht is ende het damast in plaetse van vader, Engeltgen ende Hilgonttgen gebruicken waeraen ‘t niet qualijcken besteet is ende ons seer wel gevalt.

Dat u liede ons briefgen ende niet niet de cleetgens ofte lijwaeten op de behouden overcoomst van ufferou Luicas in ‘t vaderlant ontfangen hebt, verneeme gaerne ende is soodaenich als ditto ufferouwe u liede gesegt heeft, welcken is dat ‘t hier gebleeven soude zijn, door dien te laete ende naer ‘t vertreck van de vader- lantse scheepen op Batavijen gecoomen is geweest en weinich ‘aen geleegen is, zijnde van seer cleine valeue ende comptous (1) nu zeer wel tot ons gebruick voornamelijcken bij dit ongeval dat, Godt beetert, van meest ende verlooren reis gecoomen zijn als u liede voor den ontfanck deses bij de behouden overcoomste van de ‘vloot van de heer Antoony Caen buiten tweyfel tot misnoegen vern[omen] sult hebben en breeder sult coonen verstaen uut ons schrijven aan u liede soon Jacob Baer waeraen mij om prolectcijteit (5) te eeviten 6) in desen gedraege.

Wij zijn u liede op ‘T vriendelijcste danckbaer voor de eere die ons
 aenpresenteert namentlycken dat wij ons moogen
verstouten te uwen huise als soone in te moogen comen genieten, soo wanner met lief in ‘T vaderlant coomen tՠarrijveren, wij neemen dese ‘favorabele presentatcye met eerbiedicheit aen en ons daer ‘op verlaten, edoch sal ‘t voor ‘t eerste jaer, noch ‘niet coonen weesen, vermits noch een tocht ofte reise near ‘Gooa (2) moeten doen om te onderstaen ofte wij ons schip de Pau’ met zijn lading weedr van daer coonen haelen, ‘t welck soo uut ‘vollende en die weedr becoomen, staen wij bij, aldien Got almachtich ‘ons gelieft te spaeren, het naeste jaer te volgen, dit jaer hebben ‘door dese geserdde enterval geen licentcye ‘t om te vertrecken coonen op ‘t ijveeren daer inne possyentcye perfoss (3) ofte voutadij (4) moeten neemen.

Seer vriendelijcken zijn wij u liede bedankende voor de goede voorsorge onser middelen met eerbiedich versoeck daer inne gelieve te contynueeren, edoch vertrouwen onsen goeden heer ende broeder seigneur Jacob Baert ende die zijn edele tot een meede geselle heeft gelieven te neemen daete meede naer consyentcye handelen ende niet versuimich daer in wesen sal, wij hebben dienangaende nu aan hem dat ooc meede geschreeven als u liede uut heun sult coonen verneemen.

Op de behouden aancoomst van mijn broededer als meede ‘Jan Caersten, bottelier op ‘t schip Enckhuisen desen jaer uut ‘’t vaderlant hier salvo angelengt hebbe vernoomen dat u liede ‘onse coomste al eenye jaeren te gemoete gesien hebt ’t welcken ‘ desen jaere in julyo 1644 geschiet souden hebben ten ‘waere ons ‘t ongeluck dat in Gooa gevangen zijn geweest niet verhindert hadde ende nu noch een jaer verhinderen sal also ‘weeder darwaerts geoordoneert ben om te sien ofte wij
ons schip ende lading weeder van daer coonen crijgen ende vandaer teegnt vertreck van de vaderlantse scheepen hier op Batavyen’ niet coonen weesen, soodat wij door dese angelegentheit meede [volgende blad] niet voor anno 1646 tuis sullen coonen coomen ende ons met eer tot ons harten leetwesen hebt te verwachten voor advijs.

Soo heeft U.E. dit bedencken naer uut gemelte Jan Carstensen verstae op verscheiden oncosten weegen het verhuisen geiaecht also U.E. pesumeerde (11) wij tuis coomende u luyden huis voor ons te clein mochte vallen, ‘t is ons leet U.E. onsent halven soo veele moeiten gedaen hebt ende noch zijt neemende, wij souden ons voor een corten tijt daer u liede sich behelpt meede wel hebben coonen behelpen en bij gelegentheit wel om een beeter ende ackomodale wel uut gesien hebben, edoch u liede gunstyge favoor ‘t ons waert (waer over verschuldich blijve) heft ‘t onser accomodatcye soo gelieven te doen en omij angenaem geweest te verneemen, ‘t is niet min
als een moederlijck hart en genegentheit tՠons waert dat wij eeven wel soodanich tot noch toe niet verdient hebben, wat gebeuren sal is den goeden Godt bekent.

Ende also niet ondanckbaer behooren noch te willen wesen, hebbende u lieden verscheiden maelen tot onse ackomodatcye grooter huer moet betaelen als anders (bij aldien mij niet verwacht hadde
gedaen souden hebben, is mijn wil ende begeeren dat U.E. soon Jacobus Baert soo veel huers meer als u lieden soude moeten hebben verwoonen jaerlijckx goet doet ende dat voor soo veel jaeren als ‘t selve geschiet is ende noch mochte geschieden ‘t welcken ons wel sullen laten gevallen en in goede reeckeninge passeeren derhalven daer niet schurpeleus (12) gelieft te wesen ende sal mij vrientschappe geschieden want moeiten met verlies valt verdrietich.

U lieden soon Jan Baert is in reedelycke gesontheit den verleeden maent in qualijteit van ondercoopman naer Tayowan ende Japan vertrocken twijfele niet ofte sal u lieden sijn gesontheit eervaeren ende gelegentheit bij de van desen jaere van hier naer ‘t vaderlant vertreckende scheepen advijseeren waertoe om ‘T selve niet te versuimen hem neerstich aengemaent hebbe, derweegen vertrouwe in geen gebreecken blijven sal, Tomas B(a)ert weete’ niet waer vervaeren is can ‘T meede niet verneemen’

Ditto Jan Baert is al een wilt kuickentgen ‘t waer hem voor- derlycken wat modescye van zijn broeder Jacob bij sich
hadden, edoch is noch jonck ende sal uut zijn oogen beginen te sien gemerckt alle dagen wat oudr begint te werden, wij hebben hem als onse broedr onderrecht ende ‘onse gunst niet laten gebreecken niet min’ heeft ende doet de heer Cornelis van der Lijn willen hoopen dՠselve in achting neemen sal, zynde te best en voorderlyckxte ‘voor zyn advanse ende wel naer ‘t tot zijn noodye behoefte hebben hem voor zijn vertreck van hier de somma van 96 gulden verstreckt, iet wes meer noodich zijnde en bij ons weesende sullen hem niet verleegen laten.

Ende also ons voor present mateerye ontbreect desen ‘tՠexstendeeren sullen afbreecken ende u lieden mitsgaders u lieden ganse famielije ende lieve vrienden in de genadyge bescherming des Alderhoochte beveelen, die bidden u lieden ende alle ‘van u lieden huise gelieve te spaeren in langhduerijge gesontheit ter salicheit, en noch eindelijken dat malcanderen moogen ontmoeten ende sij alle vriendelijken gegroet van U Lieden seer gustye ende van harten geneegen vriet ende dienaer Wollebrant Geleynsen De Jongh

1644 subscripsit

[in marge:] In de stat Batavya desen 10en augusto 1644: stylij noovo romano

Vergeet onse in ‘T bijsondere groete niet ‘aan mij oude vrijstertgen te doen ‘mitsgadert Jacob Baert ende syn huisvrouw Alewijntgen, Engeltgen, Hilgonttgen, Seelijtgen,
neutge Dielija om Meulevliet ende sijn dochter Marijtgen, als vorder kinderen ende huisgelien, item ‘de heeren Kessels, Loef Baertsen sijn huisvrouw ‘ende soo veel meer als hier vergeeten mochte hebben sondr Jacob Willems Minnevaer ende moed'r te vergeten, mij geschiede vriendschappe

[Brief 42] [Wollebrant schrijft:]

[10 augustus 1644] [42] Seigneur Jacob Baert

[42]’Eersame, wyse, voorsienijge ende zeer disscreete heere, saluit

Met aengenaemheit syn mij U.E. 3 distente mesyve van dato 10en december 1641, 22en november ende 11en december 1642 noch in Parsijen zijnde, wel gewerden, mitsgaders een van moeder gedateert den 4en december 1641, waeruut soowel van moeder als U.E. vernoomen hebbe de stant ende gelegentheit darwaerts oover soo de vrienden ofte U.E. ende uwe edele huise raeckende als ons ende onse middelen onder U.E. opsicht berustende tot vernoegen vernoomen hebbe, waerop voor present in deden’niet voorneemen partijckulier te antwoorden’ maer tot nader gelegentheit welcke over 3 4 maenden wesen ‘sal, uutstellen ende nu eenelijcken dese weinyge regulen ‘gelieve in dancke aen te nemen ende voor antwoorde op ‘dՠuwe in corte gelieve te laten dienen, coomende dan ter materye seggen ‘t naervolgende namentlijcken. Eerstelycken dat het ons ten hoochten aengenaem is gewest’ U.E. ende ganse famielius gesontheit te verneemen is geweest die,’Godt bidde, lange gelieve te contijnueeren ter salicheit ende vreuchde aen U.E. lieve kinderen tesamen moocht beleeven. ‘t Selve wensen wij U.E. lieve susters, Alewijntgen, Engeltէen ende Hilgontgen die naer uut U.E. schrijvens verneemen (segge Engeltgen ende Hilgontgen) meede in jannuarije 1643 stonden te huwelycken, de goede’ Got wil haer begin ende voortganck seegenen dat haeren staet met vreuchde en contentament moogen beleeven ende wij als tot soodanijgen staet van Godt almachtich beroepen werden.

Soo is ‘t ons meede hartelycken lief ende aengenaem gewest te verneemen U.E. goede voorsorge weegens onse middelen onder U.E. opsicht ende dierectcye berustende, blijven vertrouwen U.E. in sijn goede ijver gelieven sult te contijnueeren en bij alle’ ‘oendelijcke middel, ongeluck ofte bancqueroeten trachten ‘sult voorte coomen en den meesten orboor bevlytijgen dat
van schchade bevryt blijven ende de verstreecken interesten tՠonsen voordel uutste(l)den, waertoe ons verlaten ende rusten.

Hoedanich genegen zijn geweest ons met de vloot van de heer Ant-onij Caen anno 43 naer ‘t vaderlant te transporteeren, sal ‘U.E. uut een clein briefgen uut Espahan over Allepa aen onder coeveerte ‘van onse heren meesters brieven aen U.E. geschreeven ten vollen ‘vernoomen hebben, met welck voorneemen wij anno 1643 ‘den 15en mayo uut Parsyen met ‘t schip De Pau vertrocken naer ‘Batavijen vertrocken zijn, edoch op de custe van Indegen coomende,’hebben soodanich quaet ende onstuimich weeder ontmoet dat tot ‘salvatcye van ons schip ende ingelade goederen, jae lijf ende leeven
genootsaect sijn gewerden, naerdat 9 10 dagen in groot onweeder ende’storm gedreeven hadden ende van de wal niet soude hebben coonen houden ‘

‘Gooa in te loopen ende aldaer een haven te verkiesen, alwaer met ‘groot perijck gecoomen zijnde, vernoomen hebben de vreede aldaer ;over seeckere deferentcye weegen de lantscheidinge van Sylan niet’ vercondicht nochte aengenoomen is geweest ende dեdele heer Boreel wien darwaert om deselve te publyseeren, gecommyteert was is geweest met den oorlooch, gescheiden was, coomende ons wel onverwacht ‘voor, weetende wij niet anders als van gode en fiedele vreede, conform ons deselve aengeschreeven is gewerden, dienvolgende alle Poort-‘ogijse havenen voor onse natcye soo vrij als voor haere eigen onderdanen wesen mosten, naer luiden de artijckulen van vreede tussch beide natcijen geraempt, dewelcke als vooren gesecht daer niet aengenoomen noch ‘wel buiten verwacht geen effeckt gesorteert hebben, soodat wij met ons schip wiens ladinge over de 430.000 guldens inporteerde, bestaende meest uut ‘rouwe zijde, als een muis in de valle bij comperatcye gesproocken,’ gel(o)pen ofte gecoomen zijn, werdende wij soowel als ons schip ende goet [volgende blad] [in marge, op zijn kop boven de tekst:]

In de stat Batavijen is desen 10en augusto 1644

binnen ditto Gooa in arrest gehouden, ende eintelycken is ons volck, naerdat eenye 3, eenye 6 ende sommye 9 maenden binnen Gooa gevangen zijn geweest, weeder vrijgecoomen, edoch conden niet verstaen ons schip ‘met sijn ingeladenen te largeeren, waerover onse welckoom bij de edele her gouverneur generael ende heren raden van Indegen niet groot is geweest, leggende ons te laste buiten noot daer in geloopen te zijn, etcetra, derweegen ons hier legge
 op Batavijen, hebben doen dittyneren tot onse sacke verantwort souden hebben, in welcke detentcye wij tot in ‘t voorste van augusto gecontij nueert zijn gebleeven, en den 10en ditto augusto met de vloot van 10 scheepen weeder naer Gooa vertrocken zijn, met intentcye
ons schip de Pau met sijn ingeladenen te versoecken ende bij weigeren desselfs dեdele compagnye bij dՠeene ofte andere wech’ ofte middel die ons Godt verleent heeft daervan te valeeren
waertoe geen geleegentheit nochte middel mancqueren sal.

Onderentussen blijven wij buiten onse goede meeninge ende vasten voorneemen 2 jaeren van onse tuisreise versteecken, te weeten dat onse gevanckenisse binen Gooa een jaer verhindert heeft ende nu we weeder daerwaerts moeten gaen dat ons een jaer verachteren sal en raecken wij onderentussch met groote moeiten en ongeneuchten aen de ondercant, Godt ‘geeve, wij ons schip met zijn lading weeder mogen becoomen
en wij met deselve in corte voor onse meesters ende U.E. als de veerdere vrienden verschijn moogen. Door dit ongeval moeten wij de contynuatcye van noch een geheel jaer getroosten, ‘t welcken ons Godt almachtich in gesontheit ende voorspoet gelieve te laten passeren ende sooveel meer als ‘t zijn Goddelijcke wil is, opdat wij noch eintelycken malcanderen in gesontheit moogen ontmoeten.

Dit ongeval van gevanckenisse heeft mij niet alleene hinderlijcken geweest ons 2 jaeren eerder als nu sal coonen geschieden bij U.E. in ‘t vaderlant te ‘coonen weesen, maer daer beneeven seer schadelycken soo in respect ‘als middelen ende hebben wij dier oorsaecke wel verlooren duisent

pont vlaems en meer, ‘t welcken ons vrij smert, zijnde een soober belooning, (Godt beetert), voor onse lange ende nu meest ‘38 jaeren die gestadich in dեdele compangnys dienste, als een met allen ijver ende getrouwicheit toegebr[acht] hebbe, nu wat sullen daerin teegen doen, ‘t heeft Godt zoo gelieft, wie ons als ‘t zijn goddelycke wille is, weeder hopen en ons ongeval versoeten can en up een ander dubbelt weeder geven can in wiens barmharticheitens, ons vertrouwende, ons niet gebreecken sal.

Ende also mer verhaelde ons ongeluck wel eenige ockadge ‘van misnoegen aen onse meesters weegen onsen parsoon mochten veroorsaecken dat eevenwel niet verhoope, souden ‘t mijs oordeels ‘niet ongeraeden zijn U.E. onse middelen die onder haer sijn berustende ‘en door U.E. aen haer getelt met beleftheit trachten te lichten en,’doendelycken zijnde, op een andere siegoere plaetse ofte wel het ‘gemeene lant uutstelde, edoch bij aldien U.E. daer geen swaericheit ‘in maeckt, coon ‘t deselve soo ‘t geraeden vint onder haer berusten ‘laten,’t wel(k)en wij U.E. voorsicticheit ende rijpen overlegh bevoolen laten. Voor present senden wij U.E. geen reeckening of noch voorneemen sullen te doen, wert U.E. in de dese ofte hiernaer aangecundicht.

Wij hebben U.E. broeder Jan Baert, hier op Batavijen zijnde, ontmoet ende hulpsame hant gebooden, mitsgaders veertich reaelen 48 stuver’’t stuck tot zijn nodruft ende behoefticheit verstrect, doch onder obblijgatcye van zijn hant onder ons berustende. Wij hadden wel gewest ende verhoopt tren in een beeter gelegentheit gevonden te hebben, ‘t is noch een jonckman wien tot dato weinich achterdocht plaetse heeft gegeven, willen hoopen de calverclauwen eens ver- werpen en omsichtijger als tot dato geschiet, sich selven gouverneeren sal, ‘t welcke geschiedende niets mancqueeren sal om tot eere ende staet te geraecken, alsoo ‘t hem hier niet soe veel aen vrienden, als wel aen sijn eigen wilpse compoortament mancqueert. De heer Van der Lijn heeft hem veel vrientschappen gedaen, en noch dagelyckx is doende, heeft hem in allen ten besten geraden, ‘t welcken van onse cant meede ten overvloede geschiet is, vertrouwe o[n]sen raet onthouden en sijn bijsondere eere in achting neemen sal, is nu in ‘t voorste van julijo weeder naer Taijowan ende Japan in qualyteit van ondercoopmaen vertrocken, willen hoopen in beetr ‘respect van daer retorneeren zal. [in marge, dwars:] Mijn broeder Jochem Geleinsen is met Den Olyphant hier wel gearrijveert, is van zijn'koockx-‘ampt verlost dat hem seer moeyelycken viel ende tot bottelier gestelt in sijn vooryge gadge dat hem ‘vrij wat mackelijckers en beeter can bedienen. Zijn zoon Gelein Jochemsen is 2 jaer verleden ondercoopman gemaect wint met een tractament van 40 gulden ter maent, draecht hem seer wel soolang daerinne contynueert soude wel zijn ouders wel in een goet qualyteit coonen tuiscoomen.’Jan Jansen is teegenwoordich bij mij op ‘t schip Rotterdam waermeede naer Gooa vertrect, is een ‘wilt kuicken, vreese de ‘t respect van sijn cosijn Gelein vooreerst niet verlangen zal. Wij sullen ‘hem, als Gelein gedaen hebben, onder ons opsicht houden, onderneemen offer noch wat goets van werden wil, soo niet sal ‘t mosquet op ‘t schouder moeten, dat hem opteerde soo proffytabel ‘als de pene conde zijn wesen sal. Dյitcoomste sal syn yver en canportement hiernaer oopenbaren.

Ende also ons voor present niets ‘resteert desen te proulongeren, sullen ‘naer onse hart vriendelijcke ‘groete aen alle die van U.E. huise ‘ende verdere vrienden gedaen afbreeckt eindygen ende in de genadyge bescherminge des Alderhoochste beveelen, die bidde ‘U.E. tճampt zijn edele famielije gelieve ‘te spaeren in langhdueryge gesontheit ‘tot salicheit, eere ende prospere te ‘blijvende vorder, U.E. dienstwillyge’ vrunt en dienaer

Wollebrant Geleinssen de Jong

[Brief 43] [een schrijver schrijft namens Wollebrant:]

[10 augustus 1644] [43] Seigneur Jacob Baert

Eersaeme, wijse, voorsienighe ende seer discreete heere, saluijt.

Met aengenaemheit sijn mij U.E. 3 distincte missijven ‘van dato 10en december 1641, 22en november ende 11 december 1642, noch in Parsia sijnde wel geworden mitsgaders een van moeder, gedateert den 4en december 1641, waeruit soowel van moeder als U.E. vernoomen ‘hebbe de stant ende gelegentheyt darwaerts over soo ‘de vrunden ofte U.E. ende uwe edele huys raeckende als ‘ons en onse middelen onder U.E. opsicht berustende ‘tot vernoegen vernoomen hebbe, waerop voor present ‘in deesen niet voorneemen particulier te antwoorden,’maer tot naerder gelegentheyt welcke over 3 ‘4 maenden wesen sal, uutstellen ende nu eene-‘lijcken deese weinighe regulen gelieve in dancke ‘aen te neemen en voor antwoorde op d’uwe in ‘corte gelieve te laeten dienen, coomende dan ‘ter materije seggen ‘t naervolgende naementlick,

Eerstelijcken dat het ons ten hoochsten aengenaem is geweezt U.E. en gansche famielies gesontheyt
te verneemen die, Godt bidde, langhe gelieve te laete continueeren ter salicheyt en vreuchde aen U.E. kinderen te saemen moocht beleeven.

‘t Selve wensen wij U.E. lieve susters Aelewijntgen, Engeltien ende Hillegontien, die naer uit U.E. schrijvens verneemen, segge Engeltien ende Hille- gontien, mede in januaro 1643 stonden ten huwelijcken, de goede Godt wil haer begin ende voortganck seegenen, dat haeren state met vreuchde en contentement moogen beleven ende wij als tot soodaenijgen staet van Godt almachtich beroepen werden.

Soo is ‘t ons meede hartelijcken lieff en aengenaem geweest te verneemen U.E. goede voorsorge wegens onse middelen onder U.E. opsicht ende dierectie [volgende blad] beijver gelieven sult te continueeren en bij alle doenlijcke middelen, ongelucken ofte bancqueroeten trachten ‘sult voor te coomen ende den meesten oorboor bevlijtegen dat van schaade bevrijdt blijven ende de verstreecken intrezt t’onsen voordeel uitstelle waertoe ons verlaeten ende rusten. Hoedaenich genegen syn geweezt ons met de vloote van de heer Antonie Caen anno 43 naer ’t vaderlant ‘te transporteeren, sal U.E. uit een cleen brieffgien ‘van Spahan over Alleppo onder coverto van onse heeren meesters brieven aen U.E. geschreven, ten vollen vernoomen hebben met welck voorneemen wij anno 1643 den 15en maijo uit Parsia met ‘t schip de Paeuw naer Battavia vertrocken sijn, edoch op de ‘custe van Indija coomende, hebben soodaenich ‘quaet en onstuymich weder ontmoet dat tot ‘ salvatcie van ons schip ende ingelade goederen ‘
jae lijffen ende leeven genootsaeckt sijn gewerden,’naerdat 9 10 daegen in groot onweeder ende ‘storm gedreeven hadden ende van de wal niet soude hebben coonen houden Goa in te loopen ende aldaer een haven te verkiesen, alwaer met groot peryckel gecoomen sijnde, vernoomen hebben de vreede aldaer over seeckere differentie weegen de landtscheijdinghe ‘van Ceijlon niet vercondicht nochte aengenoomen ‘is geweezt ende d’dele heer Booreel wien darrewaerts, om deselve te publiceeren gecommiteert is geweezt met den oorlooch, gescheyden was, comende ons wel onverwacht voor, wetende wij niet anders
als van goede en fiedele vreede, conform ons deselve aengeschreven is gewerden dienvolgende alle Portugeese havenen voor onse nacije, soo vrij als voor haer eygen onderdaenen wesen mosten naer luijden der artijculen van vreede tusschen beijde naetcijen geraempt, dewelcke als vooren gesecht, daer niet aengenoomen nochte (wel buijten verwacht) geen effect gesorteert hebben, soodat wij met ons schip wiens ladinghe over de 430 000 [volgende blad] guldens inporteerde, bestaende meest uit rouwe zijde, als een muijs in de valle bij comperatie gesproocken, geloopen ofte gecoomen sijn, werdende wij soowel als ons schip en ‘t goet binnen dito Goa in arrest gehouden ende entelijcken is ons volck, naerdat’wij eenighe 3, eenighe 6 ende sommighe 9 maenden binnen Goa gevanchgen sijn geweest, weder vrij gecoomen, edoch conden niet verstaen ons schip met sijn ingeladene te largeeren, waerover onse wellekomste bij de edele heer governeur general niet groot is geweest, leggende ons te laste’buyten noot daer in geloopen te sijn etcetera, derwegen ons hier segge op Battavia hebben doen detineeren tot onse saecke verantwoordt soude hebben,’in welcke detencije wij tot in ‘t voorste van augusto gecontinueert syn gebleeven en den 10en diito augusto met de vloot van 10 scheepen weeder naer Goa vertrocken sijn, met intencije ons schip de Paeu’met syn ingelaedene te versoecken ende bij weygeringe desselffs dեdele Compagnie bij d’ene ofte ander wech ofte middel die ons Godt verleent heeft daer ‘van te valeeren waertoe geen gelegentheijt ‘nochte middel mancqueeren sal.

Onderentusschen blijven wij buijten onse goede meeninghe en vasten voorneemen 2 jaren van onse tuijsreyse versteecken, te weeten dat onse gevanckenisse binnen Goa een jaer verhindert heeft ende nu weder darwaerts moeten gaen, dat oock een jaer verachteren sal en raecken ‘wij onderentusschen met groote moeijten en onge- nuechte aen de ouder cant (1), Godt geeve, ons schip ‘met sijne laadinghe weder mogen becoomen ‘ende wij met deselve in cort voor onse meesters ende U.E. als de vordere vrienden verschijnen mogen. Door dit ongeval moeten wij de continuatie van noch een ‘geheel jaer getroosten, ‘t welcken ons Godt almachtich in gesontheyt ende voorspoet gelieve te lateen [volgende blad] passeeren ende sooveel meer als ‘t sijn goddelijcke wil is, opdat wij noch entelijcken maelkander in gesontheijt mogen ontmoeten. Dit ongeval van gevanckenisse ‘heeft mij niet alleene hinderlijck geweezt om 2 jaeren eerder als nu sal connen geschieden bij’U.E. in ‘t vaderlant te connen weesen, maer daer be- neeven seer schadelycken soo in respect als ‘middelen, ende hebben wij dier oorsaecke wel verlooren duijsent pondt vlaems en meer, ‘t welcken ons vrij smert, sijnde een soober belooningh, Godt beetert, voor onse lang ende nu meest 38 jarxxen die gestadich in ‘edele Compagnies dienst met allen ijver ende getrouwicheyt toegebracht hebbe, nu wat sullen daer en tegen doen, ‘t heeft Godt soo gelieft, wie ons ‘als ‘t sijn goddelycke wil is, weder helpen ons ongeval versoeten en op een ander dubbelt weder geven can, in wiens barmharticheyt vertrouwende ons niet gebreecken sal.

Ende alsoo meer verhaelde ons ongeluck wel eenighe ockagie van misnoegen aen onse meesters weegen onsen persoon mochte veroorsaecken, dat eevenwel niet verhoope, soude ‘t mijns oordeels niet ongeraden sijn U.E. onse middelen die onder haer sijn berustende en door U.E. aen haer getelt met beleeftheyt trachten te lichten en, doenelycken sijnde, op een ander

sigour plaetse ofte wel het geemene landt uutstelde, edoch bij al dien U.E. daer geen swarichey ‘in maect, coon ‘t deselve, soo ‘t geraeden vindt, onder haer berusten laeten, ‘t welcken wij U.E. voor- sichticheyt ende rijpen overlech bevoolen laten’Voor present senden wij U.E. geen reeckeninge offe noch voorneemen sullen te doen, wert U.E. in de deese ofte hiernaer aengecundicht. U.E. broeder Jan Baert, hier op Battavia sijnde, hebbe ontmoet en de hulpsaeme hant gebooden, mitsgaders veertich rijalen 48 stuivers ‘t stuck tot syn nootdruft ende behoeffticheyt verstrect, doch onder obligatie van syn handt onderteeckent ende onder ‘ons berustende.Wij hadden wel gewenst ende verhoopt ‘in een beter gelegentheyt gevonden te hebben, ‘t is noch een jonck man wien tot dato weinich achterdocht plaetse’ heeft gegeven, willen hoopen de calverclaeuwen eens verwerpen en omsichtiger als tot dato geschiet, sichselver governeeren sal, ‘t welcke geschiedende niets manqueeren sal om tot eere en staet te geraecken’ alsoo ‘t hem hier niet sooveel aen vrunden als wel ‘aen sijn eijgen wulpse comportement mancqueert.’De heer Van der Lijn heeft hem veel vruntschappe gedaen, en noch daegelijcx is doende, heeft hem in allen ‘ten besten geraaden, ‘t welcken van onsen candt ‘meede ten overvloede geschiet is, vertrouwe onsen ‘raet onthouden en syn besondere eere in achtinch ‘nemen sal, is nu in ‘t voorste van julijo weder naer Taijowan ende Japan in qualiteijt van ondercoopman vertrocken, willen hoopen in beeter respect van daer retourneeren sal.

Mijn broeder Jochem Geleijnsz. is met den Olyphant ‘hier wel gearriveert, is van sijn kocxampt verlos ‘ ;dat hem seer moeijelijck viel en tot bottelier gestalt ‘in sijn voorige g[a]gie dat hem vrij wat mackelijcker ‘en beter can bedienen. Sijn soon Geleyn Jochemsz. Is’ 2 jaer verleeden ondercoopman gemaeckt met een tractement van 40 gulden ter maent, draecht hem ‘seer wel, soolange daerinne continueert soude sijn ‘ouders wel in een goet qualiteijt connen tuijscomen. ‘Jan Jansz. is tegenwoordich bij mij op ’t schip ‘Rotterdam waermede naer Goa vertrect, is een wilt kuijcken, vreese ‘t respect van sijn cosyn Geleijn vooreerst niet eerlangen sal. Wij sullen hem, als Geleijn ‘gedaen hebben, onder ons opsicht houden en onderneemen off er noch wat goets van werden wil, soo niet sal ‘t musket op schouder moeten, dat hem opverde soo proffitabel als de penne can sijn, wesen sal. D; Uit ‘compste sal sijn [...]aer en comportement hiernaer openbaren.

Ende alsoo ons voor [pre]sent niets resteert desen te prolongeren sullen naer onse ha[rt] vrundelijcke groete aen alle die van ‘U.E. huijse en verdere [vri]enden gedaen afbreeckende, eindigen ende in de genadige besc[her]minge des Alderhoochsten beveelen, die bidde U.E. tsampt [...] U.E. sijn famielie gelieve [volgende blad] te spaeren in lanchdurijge gesontheijt tot salicheijt, eere en prospereteijt ter salicheijt blyvende vorder U.E. dienstwilligen vrient ende dienaer [door Wollebrant zelf ondertekend:]

Wollebrant Geleynsen de Jongh 1644 subscripsit

in de stadt Battavia ‘ desen 10en augusto anno 1644

[Wollebrant voegt toe:]

Onsen vriendelijcke gebiedenisse gelieve te doen aan alle bekende onse genegen vrienden, mij geschiede eere.

[adressering uitgevouwen, op zijn kop:]

Eersame, wijse, voorsienige en seer discreete heer Jacobus Baert, notaris publique en ontfanger van des gemeene lants middelen, woonende in de Langhe Straet in ‘t Verguld Hoeffijser Tot Alckmaer

Bij vrient die Godt geleijde

[Brief 44]

[een schrijver schrijft namens Wollebrant:]

Seigneur Jacob Bart ‘[23 november 1645] [44]

Eersame, wijse, voorsienige en seer discrete seigneur, salut,

By dese gelegentheijt dat wij oorzaecke hebben aen onse heeren meesters over den wech van Alleppo te schrijven, hebbe niet connen ‘naer laeten U.E. onse gesontheijt (daer den Almogendes voor ‘gedanckt blive) te deelachtigen wien ons ter zalicheijt dienende, daerinne gelieve te continueeren ende noch eenmael het lieve vaderlandt mogen betreeden en malcanderen neven de vordre vrunden in gesontheijt mogen ontmoeten, daer met gantscher harten, niet alleene nu maer lange naer verlangt hebben.

Edoch heeft het door verscheijden entervallen die daer belettselen van geweest zijn, tot dato en ons van harten leetwesen ‘
niet connen geschieden, blijven in hoope nu eenmael effect sorteeren sal ende wij met der Goddelijcker hulpen U.E. anno 1647, in gesontheyt ontmoeten sullen, dat Godt geve soo naer onse goede voornemen uijtvallen mach en bij onse heeren op Battavya onse licentie optineeren mogen.

Wij vertrouwen ende verlaten ons op uwe goede voorsorge onser middelen ende onse saecke, die U.E. vertrouwt blijft soodanich diercgeeren sult, dat van schade bevrijt blijven en eenmael ‘(met lief in ‘t vaderlant comende) de vruchten daervan voor ons lang ende veelvoudige labeura sullen genieten, dat Godt almachtich gelieve te vergunnen, is ‘t ons zalich.

Nietsonders hebben wij U.E. voor present te connen bedeelen, ten anderen den tijt, wegen onse heeren dienst ‘t selve niet (als wel wensten) toelaet, noch gedogen can, principae over desen wech, waervan ‘t port der brieven hooch loopt en onse heeren geen disgouste te geven, soo hebben wij uwe edele niet sonders te deelachtigen als ten principalen te reecommandeeren dՠgoede voorsorge, onser poveresa onder uwe edele administratie, die verhoopen ‘t onser verschijninge daer naer behooren vinden sullen en naer lang travaillie en versamelinge eenmael (als vooren gesecht) de vruchten daervan genieten mogen Hiermede sullen U.E.’ eersame, wijse voorsienige ende zeer bescheijdene heer ‘t sampt uwe edele famillie ende alle onse vrunden, inde genadige bescherminge des Alderhoochste bevoolen laten, die Godt bidde te willen verleenen dat ons aen lichaem ende ziele nodich is, en malcanderen met vreuchden in gesontheijt mogen gemoeten, waer ‘mede verblijven.

U.E. gaffectioneerde vrunt en dienaer te gebieden

[Wollebrant ondertekent zelf:]

Wollebrant Geleynsen De Jongh 1645 subscripsit

In ons Nederlants comptoir Gamron gelegen in ‘t ‘rijck van Persia desen’ 23en november 1645, nieuwe stijl

Onse vrundelijcke groete, gelieve hier neven, alle onse vrunden niemant uijtgesondert te laten genieten, ons geschiede vruntschapp [volgende blad] [adressering:] Eersame, wijse, voorsienige seer discrete seigneur Jacobus Bardt, notaris pu- blicus, woonende in de Lange Straet ‘indt Vergulde Hoeffyser

Tot Alcmaer

per couverte van dՠedele heeren Mayores. [dwars:]

Wij versoecken eerbiedelicken U.E. d’heer dit ons briefken aen onse vrunden tot Alc-‘maer, gelieve te zenden, ons geschiede’eere,

[Wollebrant ondertekent zelf:] Wollebrant Geleijnsen DeJongh 1645

[Brief 45]

[Jacob Baert schrijft:]

[14 maart 1646] [45] Seigneur Wollebrant Gelijnss de Jongh

Eersame, wijse, voorsienige, seer discrete heere, saluijt

Desen sal alleene in ‘t corte dienen omme U.E. onser aller gesontheijt bekent te maken, Gode sij ‘danck, dat wij hoopen van gelijcken van U.E. ‘te verstaen ende noch liever met onse oogen te aenschouwen.

Den heere Cornelis ‘ van der Lijn is alhier tot gouveneur general ‘ van Nederlants Indin geligeert, ick hebbe ‘hem veel gelucx ende des Heeren seege toegewenscht in soo hoochwichtigen cargie oock mijn broeder ‘Jan Baert vrundelick gerecommandeert, ick ‘hoope oock dito mijn broeder U.E. hulpe mede ‘niet en sal ontbreecken naer sijne capassiteijt ‘ende merite. U.E. middelen onder mijne ‘voorsorge sijnde hebben mijne saliger vader ende ick ten besten geadministreert, daeraen ick ‘hoop ‘t U.E. sullen nemen ten vollen ‘contentement. Ick wete van gene schade ‘ongeluck ofte bancqrotten, van de reste hebbe ‘ick goet gedacht niet vele te particularisere ‘alsoo ick niet wete off desen eerder in ‘indien off U.E. in patria sult sijn, waeromme ‘ick desen sal eijndigen ende naer onser aller gebiedenisse ende groetenisse U.E. in de ‘genadige bescherminge Godes over bevelen,’ haestich in Alcmaer desen 14en martij 1646.

U.E. dienstbereijde vrunt ende dienaer ‘Jacob Baert 1646

[Brief 46]

[Jacob Baert schrijft aan Wollebrant:]

[28 april 1647] [46] [ontvangen 6 december]

Seigneur Wolbrant Geleijnss de Jongh,

Erentfeste, wijse, voorsienige here ‘U.E. seer aengenamen van de 23en november 1645 ende die van de 1en julij 1646 geschreven op ‘t Nederlantse Comptoir Gamron in ‘t coninckrijck Persia sijn mij wel ter hant gecomen, daer-‘uijt met vreuchde U.E. gesontheijt verstaen, dat Godt geve noch lange ter salicheijt te ‘mach continueren ende wij den anderen mogen ontmoeten, daernaer wij alle seer verlangen.

Het verwondert mij U.E. geen brieven van ‘mij en ontfanckt, dewijle ick niet en ‘mancquere bij alle occasie te schrijven.’Wat de directie van U.E. middelen aengaet, ‘ick hoope U.E. ‘T sijner geluckiger overcompste volcomen contentement sult nemen, ick drage soo veel sorge als mij jmmermeer mogelick is ende wete niet dat U.E. een stuver schade tot noch toe hebt geleden, van alles naerder mondelingh, dat Godt geve eerlange te geschieden.

Mijn broeder Jan Baert recommandere in U.E. gunste, ick hoope U.E. voor sijn vertreck nochmaels wat goets sult doen, soo hij het meriteert.

Den brenger deses is de soon van den commissaris Schagen, dewelcke voor assistent op hoope ‘van avance naer Indien gaet, dat U.E. gerecommandeert blijft.

Sijne hoocheijt de Prince van Orangien is in den Heere gerust ende sal den 10en meij aencomende tot Delft begraven werden.

De vredehandelingh tot Munster gaet sachgens [volgende blad] voort, ick hoope echter Godt Almachtich ons die sal toebrengen, soo het ons salich is ‘ ende dewijle mij tijt ende materie ontbreeckt desen te prolongeren, sal ick eijndigen ende Godt bidden. Erentfeste, wijse, voorsienige heere, U.E. te willen conserveren in langdurige gesontheijt ter salicheijt ‘’ende gunnen wij den anderen met vreuchden mogen sien, blijvende altijt

U.E. dienstwillige vrunt ende dienaer,

Jacob Baert, 1647 Haestich in Alcmaer den 28en aprilis 1647

Ick hebbe dese mael de vrijicheijt ‘niet genomen aen den heer generael Van der Lijn te schrijven ende daer nevens mijn broeder Jan Baert te recommanderen, omme sijn edele niet te jmportuneren, vertrouwende sijne gunste

[Brief 47]

[Jacob Baert schrijft aan Wollebrant:]

[10 september 1648] [47 ‘[gelogeerd in de Vergulde Son bij sinjeur Van Houten op de Heerengracht tՠAmsterdam]

Heer commandeur Wolbrant Geleijnss. de Jongh, Erentfeste, wijse, voorsienige heere, U.E. aengename van de 8en deser hebbe ick ontfangen, het is ons lief geweest U.E. gesontheyt te verstaen, wij dancken Godt almachtich voor de onse, hopen den anderen met vreuchde te ontf ontmoeten.

Volgens U.E. ordre hebbe ick naer een schip ‘vernomen, den thoonder deses is genaemt ‘Jan Cornelis, anders Jan IJss., woont in de ‘ camer van bestemoeder bij de Keeten, die hij gecocht heeft ende is een goet, nuchteren ende getrouw schipper, op de Seeusche stromen wel ervaren ende bekent, dՠselve hebbe ick daervan gesproocken, ende is daer toe wel genegen, ende dewijle hij met ballast naer Amsterdam gingh, hebbe ick goet gedacht hij U.E. selffs soude spreken’ de roeff ende het ruijm is hij te vreeden ‘voor U.E. te laten ende alleen het vooronder te behouden, gelijck mede te varen ende te blijven leggen, daer ende alst U.E. sal gelieven ende goetduncken, maer als hij ‘op sijn eijgen kost ende dranck ende andere costen vrij soude varen, moeten de dachgelden, nae ick onderrecht wort ‘hooger loopen, derhalven U.E. met hemselffs cunt spreken ende accorderen, hij ‘heeft een goet schip ende is een goet schipper.

[colgende blad] De ongevoerde swarte lakense mantel ‘gaet hiernevens.’ Soo wij geen gelegentheyt hebben den anderen te spreecken, wenschen wij U.E. geluc ‘’ende behouden reijs, ende een gesonde wedercompste.

Om het gelt te beleggen daervan U.E. schrijft, sal ick dencken, lijffrenten werden noch niet gelicht, ende dewijle seer veele loop is, sal men tot de reste terstont mede geen plaets cunnen crijgen, doch sal mijn beste doen.

Hiermede ‘erentfeste, wijse, voorsienige heere, sijt nevens onser aller groete, Gode in genade bevolen, haestich in Alcmaer desen 10en septembris 1648.

U.E. dienstveerdige vrunt ende dienaer, Jacob Baert, 1648

Soo U.E. gelegentheijt ‘ heeft ende mij de eere ende vruntschap gelieft te doen voor mijn mesuagie een puijck ende suyver oxhooft (1) wijn in Seelant te coopen ende in U.E.’schip te laden, ‘t sal mij seer aengenaem sijn ‘ende gelieft mij in alle occasie te coulanderen

De Brieven.

[brief 1]

[N.B. de data en de briefnummers bovenaan de brieven, gezet tussen vierkante haken, zijn van H.E. van Gelder]

[Wollebrant schrijft aan Cornelis Janss. Baert:]

[15 december 1623]

Edele, eerzame, wijze, voorzienige en zeer discrete mijnheer Cornelis Jansen Baert na hartelijke begroeting dient’ deze om te vergezellen mijn rekening die hier nevens gaat en hierin gesloten en bedraagt op de uitreis en door mij gehouden de somma van 371 guldens en 10 stuivers welke som u edele zal believen vanwege mij te ontvangen uit de handen der heren de bewindhebbers ter kamer van Amsterdam. Als u die ontvangen hebt zal u edele nevens Abrahamatijssen dat gelieven te schenken en dirigeren naar uw edele goed gevallen tot het grootste profijt zoals in u edele wel toevertrouwd wordt. Als de edele heren bewindhebbers betaald hebben zal hen voor goede betalingen verstrekken en dat alles van aanmaning bevrijd is –wie ‘t anders hebben zal, eindig en u edele samen met de vrienden in Gods bescherming aan te bevelen die u edele en ons alle tezamen gelieft te sparen in goede gezondheid tot onze zaligheid, Amen, met haast.

Vaarwel.

In ‘t schip Schoonhooven deze 15de december 1623 op de rede van Suhalie, 3 mijlen van Gujarat (1) ligt geankerd.

U edele dienstwillige Wollebrant Geleinsz. de Jongh 1623.

(1) Gujarat, ligt in west India aan de Golf van Khambhat.

[brief 2]

[Wollebrant schrijft:]

[8 december 1634] [2] Heer Cornelis Jansen Baert’ eerzame, voorzienige, zeer bescheiden heer. Na ons afscheid van u edele genomen te hebben zijn we te middernacht op Den Helder goed aangekomen zonder ongelukken, de Heer is gedankt. Nu staan wij te gaan naar ons schip dat onze woonplaats is voor 6 a 7 maanden. Welke schepen zo ik versta gisteren met de boeg achterwaarts op de koopvaarder rede zijn gekomen en meest gereed zij zodat we weinig anders dan goede wind verwachten om’ n Gods naam onze reis te aanvaarden en wensen’ erlang ons afscheid briefje u edele te zullen ’toezenden wat we nu bij deze gelegenheid mede doen. We wensen u edele en u edele huisvrouw Alewijntgen Baert, mijnheer Jacob Baert en u edele familie alles dat ter zaligheid mag dienen’ en wat wij voor ons zelf zouden verlangen. Grootvader’ Molenvliet, zijn zoon, de burgemeester Cessel, de penningmeester Cessel, die ik voor zijn berenhuid zeer bedank’ mitsgaders hun huisvrouwen wens ik zoveel goeds als’ mij zelf. De officier Schagen met zijn aanhang’ gelieve u edele bij gelegenheid mede zeer te groeten’ vanwege ons en voort al onze vrienden in het algemeen die we bidden zullen in gezondheid tot zaligheid gelieve te behouden, Amen.

Volledig uw edele vriend en dienaar Wollebrant Geleijnsen de Jongh 1634, ik heb ondertekend. Op Den Helder stonden we te kijken naar de schepen deze 8ste van 1634 en dronken een brandewijntje op de gezondheid van u edele en alle vrienden. Zo er enige brieven na ons’ vertrek aan ons mochten komen daar belang aan was als u edele gelooft zo gelieve die ons met beste gelegenheid te zenden, ons geschiede vriendschap. [in marge rechts:] Nota; De voerman bevindt zich alhier zonder geld zodat we hem buiten de fooi noch een daalder of 30 stuivers hebben moeten verstrekken. U edele kan het hem korten van de 10 guldens die ik geordonneerd heb hem zoveel te betalen zoals tevoren.

[Brief 3]

[Cornelis J. Baert schrijft aan Wollebrant:]

[16 december 1634] [3]

Heer commandeur. U edele aangename’ missiven de ene van Den Helder met Jan Samuelsz’ ‘en de ander uit het schip Amsterdam door’ Gerrit Jansz, zijn ons goed ter hand’ gekomen en door mij allen beantwoord’ maar doordat ik vreesde of u edele mijne’ missive niet ter hand mocht komen heb’ ik het goed gedacht deze nog aan u edele te’ schrijven en u edele daarbij op het hoogste’ te bedanken van de beleefdheid tot mij waart, namelijk van de 35 gulden mij tot een ring vereert, ‘t is al teveel. Ik kan dit niet weer’ verdienen. U edele openstaande rekening met Jan Arentsz zal ik ten eerste gelegenheid’ met hem sluiten en alles aantekenen. De’ dertig stuivers bij u edele (....] hun Samuelsz’ gegeven heb ik hem gekort en niet’ meer dan acht gulden en tien stuivers op u edele rekening gesteld. Ik, mijn huisvrouw’ Alewijntgen Jacob en al onze kinderen’ mitsgaders grootvader Molenvliet zeggen’ u edele bij deze adieu en wensen u edele een goede gelukkige en voorspoedige reis’ en zoveel goeds aan ons zelf als de goede’ God geeft zodat we elkaar met liefde wederom mogen zien en spreken is het ons zalig. Hiermee heer commandeur, na groeten en hartelijke eerbied God almachtig aanbevolen. Zonder u edele broeder Jochum Geleijnss’ te vergeten met zijn zoon die God almachtig in’ zijn heilige hoede mee wil nemen en een goede behouden reis verlenen, amen. Uit Alkmaar deze 16de december 1634. U edele dienst bereide vriend

C.J. Baert, ik heb ondertekend

[in marge:] De schipper Salm daar u edele laatst mee overgekomen is die is bruidegom en heeft u edele op heden zeer beleefd op zijn feest laten uitnodigen

wollebrant 001d [adressering, schuin uitgevouwen:]

Eerzame wijze zeer voorzienige mijn heer Wollebrant Geleijnss, de Jongh, commandeur over de schepen die gaan naar Oost-Indië en tegenwoordig op het schip Amsterdam dat ligt op de rede van Texel poort.

[brief 4]

[Wollebrant schrijft:]

[17 december 1634] [4] Heer Cornelis Jansen Baert;

Eerzame, wijze, voorzienige, zeer discrete mijnheer, waarde en vertrouwde vriend als vader. [in marge:] Nota; We hebben u edele laatst geschreven bij N. Jansen woonachtig te Alkmaar en daarna nog een ander kort belletje in Jan Arentsz briefje die ik hoop dat het u edele voor de ontvangst hiervan zal overhandigd zijn waarin we u edele met haast adviseren dat’ het ons aangenaam was edele dito Arentsen een van onze grote lakens in plaats van dat het weer terug gezonden laken zou laten volgen dat ik hoop dat u edele dat met gelegenheid zal doen of zo ge het niet begeert van de rekening af te trekken waaraan onze vriendschap geschiede. Nu is hier niets bijzonder voorgevallen waarvan u edele kan bedenken als dan naar een’ goede wind te wachten die ons op deze avond vertoond’ heeft of het ons wil helpen uit deze koude hoek en zo het zo blijft zoals het nu is dat we met de hulp van God’ morgen hopen door te gaan om onze reis te bevorderen en derhalve nemen wij ons behoorlijk afscheid’ met deze om aan u edele en uw edele huisvrouw Alewyntgen Baert, Jacob Cornelissen dito en verder al uw edele familie en bedank u edele van gelijke uw moeder dito Alewyntgen, Jacobes en allen van uw edele huis voor alle genoten eer en vriendschap die we hopen met eerbied naar ons vermogen te erkennen bij een gelegenheid die we nu noch niet machtig zijn, -- wij bevelen u edele aan’ de goede voorzorg over onze onder u edele gelaten’ goederen en zoveel ongeluk te verhoeden als te doen is en dat we u edele ten volle vertrouwen.

[in marge:] Nota. Zo nadat ons iets onbetaald gebleven mocht zijn zodat’ ik meen dat daarmee geen schuldbrief van gepasseerd is en kan ge het goed maken zo u edele weet dat het een echte schuld is. Dan Jan Arentsen zal noch wel wat verschoten’ hebben want ik heb hem een lampet en schotel laten maken en dat u edele naar de rekening gezien heeft zoals hiervoor gezegd is kon betalen en dat noch ons heeft’ voorgeschoten tien rijksdaalders dito van de edele Tulinck (Stulinck?) ontvangen die ik hem geschreven heb in te houden op’ rekening dat hem van ons is comparerende.

[in marge:] Nota.’ De dertig of 35 guldens in onze jongste brief geadviseerd die u edele tot onze gedachtenis in een ringetje geliefde te besteden en tot onze gedachtenis te dragen dat u edele dat op onze rekening gelieft te stellen (1) zullen ’t voor vol aannemen met dankbaarheid hetgeen we Alewyntgen Baert jaarlijks toegelegd en vereerd hebben, laat het’ haar geworden tot onze nadere orde als bij memorie door ons gelaten en alzo dito vermeld, spatie (1)

Wollebrant 003 nam van dergelijke gelijk mede de andere volgende notitie maar met deze discretie zonder het haar te laten weten onze orde zoals ik u edele mondeling verscheiden malen aanbeval.

Hiermee eerzame, wijze, voorzienige, zeer discrete heer beveel ik u edele in de bescherming der allerhoogste samen met u edele huisvrouw, onze lieve Alewynten die de’ heer lang gelieve te sparen ter zaligheid, heer Jacobs Baert en al uw edele familie en bid God almachtig ons met zo’n goede gezondheid gelieve te laten verzamelen als gescheiden zijn zo het ons zalig is, amen.

Volledig u edele in alles uw dienaar

Wollebrant Geleinsen de Jongh 1634, ik heb ondertekend en zeg noch’ Wollebrant Geleijnsen de Jongh 1634 ik heb ondertekend, u edele in alles uw dienaar.

[rechter kant van het blad onder die naam:]

Gelieve onze groet niet’ te vergeten aan de heer Osfasier Schagen en die van zijn huis te doen als mede onze’ neef de secretaris van Schagen’ Jan Harcksen en alle vrienden daar en we zullen al te met om hen denken en van gelijke’ hoop ik zullen ze doen als ze bij anderen vrolijk zijn. [links van het blad:]

In ‘t schip Amsterdam deze 17de december 1634 lagen we’ in Texel zeilree met ons zessen’ om morgen naar zee te gaan zo de wind blijft zoals het nu is en het’ weer bekwaam. De klok 2 uur van deze nacht is geëindigd waarmee we u edele voor deze reis een vriendelijke adieu dronk toe drinken en aan alle vrienden die ons zeer geliefd te groeten, zonder onze goede grootvader te vergeten, peetoom Molenvliet, meutgen (1) Dielya, de burgemeester Kessel en zijn broeder de penningmeester, de dijkgraaf Sonnevelt, burgemeester Stulinck, Huibert oom, zonder hun huisvrouwen te vergeten en alle vrienden die we door de grote haast vergeten mochten hebben aan hen mijn excuses te doen—hoewel’ goed bekomt mij de berenhuid van de edele penningmeester Kessel,. Ik gedenk hem dagelijks en noch meer ‘s nachts als mijn voeten daarin warm liggen’—Wij bidden de vrienden’ ons gelieven te gedenken als’ ze soms bij den anderen zijn met’ een goede kop wijn, wij zullen bij gelegenheid mede niet onachtzaam zijn. Vergeet vooral niet mijn groeten aan de heer Sarvaes Brasser en zijn huisvrouwtje te doen.

[over de breedte:]

Mijnheer Jacob Baert, u edele gelieve de moeiten te nemen vanwege ons en groeten alle jonge borsten die op ons foij (3) geweest zijn zonder vooral te vergeten de jonge dochters in het algemeen. Hiermee breng ik het u lieden en hen allen in een dronk goede Spaanse wij u lieden toe bescheid bij gelegenheid en hiermee neem ik mijn adieu en afscheid, doch niet’ in de eeuwigheid want ik hoop weer te komen zo ‘t God gelieft om mijn welkomst te eisen en te genieten.

U lieden allen dienaar Wollebrant Geleinsen de Jongh, 1634, ik heb ondertekend.

(1) meutgen, neuytge - klein oud vrouwtje of een meisje wat in de groei is blijven steken. (3) foij – afscheidsfeest.

[brief 5]

Wollebrant schrijft:]

[23 december 1634] [5] Heer Cornelis Jansen Baert;

‘Eerzame waarde vriend, saluut.

Deze drie regels dienen alleen om u edele onze ‘gezondheid mee te delen, van dergelijke adviseren we dat het u edele aangenaam is mede een van de 13de en de andere van de 22ste in omloop waarop dit volgende in alle haast ‘zal dienen ten antwoord. Mij is lief dat u edele zoveel jaren in gezondheid geweest bent en hoop dat God Almachtig u edele verder zal sparen en met het leven u edele gebeuren tot onze wederkomst zullen mogen vermanen. (1). Dat u edele bij heer Coolwyck te eten is geweest is me ten hoogste aangenaam en wens van harte mijn gezondheid dat daar bij de vrienden mede hadden mogen bescheid doen en dat we nu ‘hier dadelijk op de ontvangst van hem hier ‘hebben gedaan de groeten aan alle vrienden en gelieve u edele vanwege ons dat te doen zonder iemand te vergeten. We gedenken altemet onze lieve Marijtegen en Willem Ooom mede als met liefde terugkomen zal men haar er een bouwen (2) en hem een kleed zo lees het mee brengen en Alewyntgen Baert er een bouwen of ‘vlieger. Wij wensten dat we met Kerstmis bij u edele ‘mochten wezen maar de heren houden ons aan boord en willen ons niet toestemmen en zeggen dat de zorg ons nu bevolen blijft zodat u edele ons gelieft te excuseren. We zullen hier aan boord Kerstmis tot ons leedwezen moeten houden en zonder enige fout omtrent de klok van een uur en u edele in alle gezondheid gedenken. Hiermee vaart wel, wij zullen u edele na deze noch eens schrijven en daarmee hopen we ‘adieu te zeggen, ziet naar de oostenwind, daarna gaan we er vandoor. In haast, de 23ste december 1634 in ‘t schip Amsterdam.

U edele dienaar en vriend Wollebrant Geleijnsen de Jong, 1634 ik heb ondertekend.

Wollebrant 005.

[adres uitgevouwen:]

Eerzame wijze voorzienige en zeer discrete heer ‘Cornelis Jansen Baert notaris die publiek woont in de Langestraat in ‘t Vergulden Hoefijser te Alkmaar Poort.

(1) vermaenen - spreken van of spreken over. (2) bouwen - een vrouwenkledingstuk van kostbare stof, een overrok.

[brief 6]

[Wollebrant schrijft:]

[24 december 1634] [6] Heer Cornelis Jansen Baert

‘Eerzame, wijze, voorzienige, zeer discrete waarde vriend.’

Gisteren hebt u edele in snelle haast een klein briefje ‘geschreven waarin ik kort geantwoord heb u edele 2 voor deze u gezonden missiven, de ene van de 13de en de andere van de 22ste in omloop, derhalve acht ik het onnodig ‘iets meer dien aangaande te beantwoorden, maar verder te gaan u edele onze bedoeling en intentie bij deze te verkondigen. Dat is—alzo dat ik een ongeluk ‘getroffen heb toen ik aan boord was dat in ‘t wegzetten ‘van mijn grote kelder een van mijn flessen gebroken is met dubbele anijs van 1 stoop (1) en het ‘hier zeer koud is en het vanwege zulks zijn gebruik kwalijk kan ontberen en voornamelijk nu we hier ‘noch door contrarie wind zo lang blijven liggen’ Derhalve zal u edele gelieven ons dit volgende ‘in alle haast toe te zenden bij Jacob Sijmensz. Boom ‘zo hij bij huis is en voor 5 a 6 guldens deze reis wil ‘aannemen door de Zijpe, zo niet met een karretje of wagen die derwaarts mocht gaan en zo niet een karretje naar Den Helder te zenden met orde het in het Wapen van Amsterdam te laten zodat het aan ons mag besteld worden met enigen naar boord gaande schuiten die er alle dagen gaan en de grootste hoop ons wel kennen. Doch laat op Den Helder geen port betalen, maar betaal ‘de vracht tot Alkmaar en stel buiten op de ‘briefport tot Texel en zeg dat tot Den Helder toebetaald is en daaronder de port van Den Helder aan boord.

Nu zo Jacob Symense Boom of een ander met een jacht komt zal u edele dit volgende ons gelieven toe te zenden en zo ‘t geschieden kan aan de verkopers laten bedingen zo het aan ons besteld kan worden. En dat naar de prijs te betalen en zo we in zee mochten gelopen wezen en dito goederen wederom kwamen en ze terug zouden moeten nemen alzo ‘t u edele noch ons geen nut zou kunnen doen.

4 Half vaten goed bier van ‘t beste en dat wat verduren kan met ronde sponsgaten zo ‘t mogelijk is om het ‘lekken of niet aan het verspillen in’t’t schip onderworpen te zijn en zo ‘t geschieden kan 2 half vaten van burgemeester Stulinck en 2 van burgemeester Cessel opdat wij zien mogen wiens bier het beste verduren mag en zich het langste goed kan houden.

4 Stoop dubbele anijs in een vaatje van Gerret ‘Lenertsen daar we u edele voor betalen zullen zoals we voor deze betaald hebben, dat is 54 stuivers de stoop na mijn ontvangst.

4 Stoop Franse brandewijn in een vaatje zoals tevoren dat u edele hem mede betalen zal zoals we voor deze betaald hebben, dat is a: 26: stuivers de stoop, doch ‘handel met hem zo hij kan. Is beleefd en discreet [...] hem z[...]e ander[....] [volgende blad]

zeg Gerret Leenertsen mede dat hij oorzaak is en of zijn dienaar Jan dat me de fles met anijswater gebroken heeft want het is dito een weinig te hoog ‘geweest en het heeft het deksel toen het er opgezet werd in stukken geperst, doch kan het weer ‘vergoeden met de grote roemer ons belooft van Amsterdam voor ons mee te brengen toe te zenden en met een andere fles te zenden van dito soort met een grote schroef want van de stoopflessen in de kelder is er een daarvan gebroken van de 8 in dito kelder.

Een tinnen lampet schotel met het kannetje daarbij in de vorm (2) zoals die van grootvader is en zo ge het niet kan bekomen koop dan voor ons een vat dat goed is al is het gebruikt, ‘t is geen nood en zo grootvader de zijne wil missen en u edele geen nieuwe in de haast kan bekomen of dat de tinnegieter geen gereed mocht hebben, zend ons de zijne en koop voor hem weer een andere in zijn plaats die nieuw is en naar zijn zin, want we hebben hier er geen en kunnen het niet goed missen, ons geschiede vriendschap.

2 3 Gulden aan koek die wat goed blijven kan om met onze brandewijn Գ morgens te eten die zonder die niet goed smaakt. Dit schrijf ik op zondagmorgen bij de kaars de rechte tijd om brandewijn te drinken, derhalve breng ik het u edele eens op de gezondheid van u edele huisvrouw en dochter Alewyntgen Baert die u edele vanwege mij gelieve bescheid te doen bij gelegenheid. Is ‘t in geen brandewijn, daar ze geen liefhebster ‘van zijn, laat het in een dronk Spaanse of Franse wijn zijn, het zal ons evenwel goed doen en helpen zo goed als het mag alzo de paap zei --- +

Een stro goede, harde gedroogde bokking zou ik mede wel begeren zo het te bekomen is, doch zo he niet heel goed mocht zijn kan ge het nalaten, scharretjes 2, 3 a ‘4 senna (3) zou ik mede wel begeren zo ze goed waren.

Dit boven verhaalde wensten we met alle haast ‘ons toegezonden te worden hetzij met een kar, wagen of ‘jacht, doch een jacht is zo gerieflijk mede om ‘de vracht, want is geloof dat je om 6 gulden of daaromtrent ‘wel een jacht zal kunnen bekomen en zo ‘t Jacob Symensz. Boom is of wie ‘t wezen mag laat hem geen tijd verzuimen naar nacht en dag arbeiden om aan boord te komen met zijn jacht. Want hij heeft weinig problemen te ‘verwachten van kwaad water als het niet overladen is, ten andere varen hier schuitjes dagelijks veel kleiner dan het kleinste jacht van Alkmaar ‘is zodat u edele niet hoeft te vrezen dito jacht aan ons boord te zenden met vermelde goederen op onze reis van ons zo de schipper maar voorzichtig is.....

Nota. Zo u edele door de verandering van wind die naar ‘t oosten mocht lopen en die wij wel een dag moeten hebben eer ‘we uit durven lopen voor u edele het jacht afgevaardigd ‘mocht hebben kan u edele dit navolgende met een kar of karretje ons in haast met een zekerheid (4) die vaart op Den Helder toe sturen en als we hem missen hem de vracht betalen en het God weer geven zo het wezen kan, zo niet verkoop het en verlies er op en breng het verder op onze rekening, wij sullen ‘t vergoeden, spatie [volgende blad] het lampet vooral met zijn schotel al zou u edele de Schotsman daarmee te voet naar Den Helder zenden dadelijk na de ontvangst hiervan.

4 stoop dubbelden anijs in een vaatje,’4 stoop Franse brandewijn in een vaatje ‘1 stro goede bokking en wat scharretjes 2 a 3 gulden als ook tot onze brandewijn.

Dit kan u edele met het karretje zenden zo u edele de oostenwind overvalt op de ontvangst hiervan, maar let goed op de port van de brief tot Den Helder toe te stellen, aan boord zullen we het wel redden. --- Het bier moet ‘ u edele na laten zo geen jacht zenden, dat hoop ik, ja, zo de wind noch contrarie blijft daar u edele in ‘t zenden wat rekening mee gelieft te houden doch gelief deze onze ontvangst zo dadelijk dat te bevorderen opdat wij ‘t op het spoedigste aan boord kunnen krijgen. Jan Arentsen heb ik om een lampet geschreven dat ik tot nog toe niet vernomen heb en zo het komt zal het ik meenemen. U edele kan hem daarvan belonen want het is door onze orde gedaan en hiermee eerzame wijze voorzienige heer beveel ik u edele en van gelijke u edele huisvrouw Alewyntgen Baert Jacobesen en al uw edele familie in de bescherming van de Allerhoogste zonder grootvader Meulenvliet, zijn zoon en familie te vergeten en blijf altijd u edele aldus lange geweest zijn dat u edele in alles uw dienaar Wollebrant Geleijnsen de Jong 1634.

[rechts onder de naam:]

Nota dit bovenstaande ‘was aan u edele geschreven
al eer de oosten wind goed was en dachten dat wij noch langer zouden hebben moeten blijven liggen, maar de Heer heeft ons de goede wind verleend zodat wij ‘ dit boven gezette niet konden wachten, derhalve behoeft u edele dat niet te zenden alzo we vandaag doorgegaan zijn en wensen u edele alle goeds zonder ons Alewijntgen te vergeten en die zoveel goeds te wezen als mij zelf en dat ik haar met gezondheid mag weer zien tot zaligheid en onze groeten voor het laatste in enige maanden gelieft aan haar te doen en dergelijke aan moeder, grootvader’......] alle vrienden [...’[....]er edele dienaar ‘[.......] De [.....]

[links van het blad:] In ‘t schip Amsterdam ‘deze 24ste december 1634 op de rede voor Texel en gereed om met de eerste oostenwind naar zee te gaan waarmee wij dan met noch een briefje ons laatst afscheid voor deze keer zullen nemen dat al gereed ligt en het enige dagen gedaan heeft.

Op Alewyntges en Jacobes Baerts ‘gezondheid drink ik nu, maar mijn brandewijntje is op en heb een roemer goede Spaens wijn en haar en hem wens ik alle goeds toe ter zaligheid en dergelijke Tryntgen Kessels.

Deze brief heb ik u edele willen toezenden omdat u edele ‘weten mocht dat wij van dit volgende noch gebrek ‘hadden, maar kunnen daarop niet wachten.

Vaarwel ‘in ‘t schip Amsterdam deze 26ste december en hebben u edele alle gezondheid op Kerstdag ճ middags gedronken zonder Tryntgen Cessels met haar familie te vergeten [.............] onnene[..........]et[...]

[volgende blad] noch eens zeggen wij adieu aan moeder Alewyntgen Jacobes en al uw edele familie doch vooral aan u edele. Het scheiden is droevig dat wij nu ondervinden, de heer advocaat Cessel moet onze groet mede ‘hier menen te bekomen met allen die ons bekend zijn. We eindigen, de tijd is verlopen. Adieu, adieu en blijf lang gezond, we ‘hopen de vrienden weer te zien dat na 6 jaar staat en dat God almachtig geeft is ons zalig minne uur en moet u edele niet vergeten te groeten. Ik wenste dat onze goede Aissen met mij 4 5 jaren in Indië was, hij zou niet zo in zijn handen blazen zoals hij en wij nu doen, mijn schatje gelieve u edele te gedenken van hem te eisen heer advies.

[adres van Cornelis Baert op zijn kop omdat het is uitgevouwen:]

Eerzame, wijze voorzienige, zeer discrete mijnheer Cornelis Jansen Baert notaris die woont te Alkmaar in de Langestraat in ‘t Vergulden Hoefijser te Alkmaar 1634-12/24

Port (1) stoop - inhoud van een grote bierpul. ~2,4 liter. (2) bucken – bokking (3) senees - vruchten van de cassia, Senna boom, die purgerend werken (4) sygoer, sygure, sigoer, sijgoere – zekerheid.

[Brief 7]

[Cornelis J. Baert schrijft aan Wollebrant:]

[24 december 1634] [7] Heer commandeur;

Eerzame, wijze, voorzienige, zeer discrete goede vriend.‘Na het schrijven van mijn laatste missive omtrent de middag zijn bij mijn huis gekomen Pieter Jabobsz. Muijs en Dirck Thijsz., de broeder en zwager van Sijtgen Thijs, die zeiden dat Sijtgen diezelfde dag ‘s morgens vroeg verlost was van een zoon nadat ze wel een week in arbeid was geweest. Zij hoopte u edele hier noch ‘te vinden en klaagden zeer over de behoeftigheid van Sijtgen zodat er niets dan gebrek was van alle dingen. Ik heb haar bij provisie twintig gulden gegeven en ‘mij gelaten alsof ik dat ‘t over mij ‘nam om minder kwelling te hebben. Zij beloofden mede wat te doen en Sijtgen zoveel mogelijk was uit haar kraambed te helpen.

Ik heb u edele al de negende van deze een ‘missive met een schrijfboek (mij door Jan ‘Arents bestelt) gezonden, maar bemerk dat u edele dat boek noch niet heeft ‘waarin ik zeer verwonderd ben alzo de schipper van Den Helder die het meenam beloofde het zonder fout te bestellen. Hiermee heer commandeur, wensen wij u edele en allen tezamen behouden reis, geluk en voorspoed en hoop dat u edele met deze noordoostenwind er uit zal geraken ‘met grote haast uit Alkmaar, deze 24ste december 1634.

Uw edele dienst bereide vriend C.J. Baert [volgende blad] [adressering:]

Eerzame wijze voorzienige zeer discrete heer Wollebrant Geleyns ‘de Jongh, commandeur van de schepen die gaan naar Oost Indien en ligt op de rede in ‘t schip Amsterdam in Texel. Port.

[Brief 8]

[Brief aan Cornelis J. Baert, linker pagina:]

[26 december 1634] [8]

Heer Cornelis Jansen Baert, waarde en vertrouwde vriend, in ‘t sluiten van deze ‘was de wind goed zodat we meenden ‘naar zee te gaan, doch de contrarie wind heeft het belet zodat we op heden omtrent de middag eerst in zee zijn geraakt zijn tot en zo lang hebben moeten blijven liggen. God de Heer wil ons een goede wind behouden ‘’zodat we met spoed van het kanaal of mogen geraken en niet weer in Engeland vervallen, doch heb nu wat meer gebod over ons volk als toen we thuiskwamen en had zo’n hoop dat alles wel goed zou gaan en de Heer ‘ons genadig zou zijn. Hiermee ben je in Gods in genade aanbevolen nevens uw edele huisvrouw en dochter die geen goede brandewijn mogen. Ik hoopte dat ‘ik Alewynten Baert hier in deze koude hoek had, ik zou haar eerlang brandewijn leren drinken ‘zo ze niet verkleumen wilde want het ‘vriest hier zo goed als daar aan het land.

[in marge, dwars geschreven:]

U edele dienaar Wollebrant Geleynsen de Jong, ik heb ondertekend.

[rechter pagina:] [26 december 1634] [8]

Waarde vriend, ik heb op Den Helder een ‘ hemd, een linnen broek, 2 neusdoeken ‘en een bef aan land gegeven om te wassen en doordat wij eer het gewassen was uitliepen ‘heb ik het niet aan boord kunnen krijgen waardoor we de dienaar van de edele Hasselaer bij ‘een memorie gelast hebben ‘het naar Alkmaar te nemen nevens onze ‘brief om aan u edele te overhandigen zodat u edele het aan Alewyntgen gelieft te geven en tot onze komst weer uit Indi te bewaren ‘of haar wil daarmee te doen dat ons aangenaam zal zijn als daar niet veel belang aan is, vermits het oud goed is.’Hiermee blijf u edele en haar dienaar daar het ons gelieft te gebieden. Vaarwel. In ‘t ‘schip Amsterdam, deze 26ste december 1634’en zijn noch in goede gezondheid en redelijk goed geregeld om onze reis in ‘genade van God aan te nemen waarmee we blijven, altijd uw edele gewillige dienaar.

Wollebrant Geleijnsen de Jong 1634, ik heb ondertekend.

[volgende blad] [achterzijde:]

Evenwel moeten hier noch vanwege de eerbaarheid zonder kolen in de vuurwagen ons tevreden stellen, hoewel we genoeg aan boord hebben, de kregeligheid doet ons koude lijden non fors (1). We kunnen het noch wel ‘harden nu we de edele berenhuid van Cessel hebben en de edele Hasselaer heeft ons een paar kousen (2) bijgezet daar geen wind ‘noch sneeuw door kan en daarmee zullen we het wel schikken tot we in de warmte komen. Mijn broeder Jochem Geleinsen is recht’ wel in zijn kracht en staat die reis zeer goed aan en kan zijn office goed naar zijn tevredenheid bedienen, heeft gans geen rouwkoop. Zijn zoontje Gelein Jochemss is mede tot de reis wel genegen, dan de Heer willen hem geen goederen (3) toe leggen en hoop als we in Indië komen voor hem goederen te voorzien (4) aan de edele heer aldaar. Hiermee is God aanbevolen met al uw edele familie ‘in ‘t schip Amsterdam deze 26ste

december 1634 en zijn buiten de laatste ton in de zee dat de loodsman wil afsteken en adieu. Zegt uw edele dienaar Wollebrant Geleijnsen de Jonge.

(1) non fors - geen kracht. (2 goedge -goederen of kleding. (3) procureren - voor iemand iets krijgen, verschaffen.

[Brief 9]

[Wollebrant schrijft:]

[8 februari 1635] [9] Heer Cornelis Jansen Baert;

Eerzame, wijze, voorzienige, zeer discrete waarde en genegen vriend als vader;

Nadat we op de 26ste uit 1634 Texel gelopen zijn geweest zoals wij u edele op dato bij de loods geadviseerd hebben raakten we spoedig het Kanaal af in 4 dagen met onze andere 5 schepen in compagnie toen we dadelijke een westenwind kregen met zeer onstuimig weer en dagelijks een storm dat duurde meest 20 a 25 dagen lang zodat we hier in de bocht ‘van Frankrijk vervielen en van al onze vloot verstoken raakten zodat wij ons nu alleen bevinden zoals men algemeen zegt ՠen kapitein zonder soldaten die wij nu gelijk zijn alzo ‘we alleen en geen van onze schepen bij ons hebben en hopen die aan de Kaap de Goede of enige van die weer te ontmoeten. Zo niet, moeten we ons getroosten alleen naar Batavia te gaan en hoop de weg te zullen vinden.

Bij deze kan ik niet nalaten u edele onze gezondheid mee te delen die Godlof noch zodanig is als doen we uit het huis van u edele scheiden vergezelschapt met niet minder moed om onze voorgenomen reis ten dienste van onze heer majoor en onze bijzondere eer te volbrengen als we toen waren. --- Het is vrij tot heden toe wat buiten onze gissing gegaan en hadden zulke contrarie wind tegemoet zoals we niet verwacht hadden, maar ter contrarie waren we in goede hoop dat de oostenwind ons verder in zee gebracht zou hebben en spoediger aan de Zoute eilanden zouden gekomen zijn zoals we nu geduldig doen. De Heer kan het zo het zijn goddelijke wil is voorzien en nu spoedig geleiden. ‘t Is hier vrij wat warmer dan het daar duidelijk nu bij u edele is, wij kunnen nu hier zonder hemdrok de warmte wel bekomen. Ik had niet gewenst dat diegene u edele met de uwe *bestaan had bij ons in al dit ‘ongestadig weer dat we meest 25 dagen continu vervaarlijk gehad hebben geweest was en geloof zo het van zorg geweest zou zijn, maar nu zou het kunnen gaan varen nu we of van Alkmaar naar Amsterdam getrokken worden. U edele zoon Jan wenste ik wel bij mij te hebben en Jacobes aan zijn geliefde. Hoop immer deze winter ‘t zo ver te bepraten dat de zomer tot een ander gebruik mag bestaan dan ons lijf ‘om de Hoorn zal zijn bij gelegenheid.

In ‘t beplanten en timmeren van de Schermer als die verkaveld is gelieft ons het indachtig te zeggen en gedenken dat wij daarmee een plaats in u edele achtkamer krijgen en met onze terugkomst met liefde gereed mogen hebben volgens u edele toezegging waar we ons aan houden.

Wij en al ons volk is, God de Heer is bedankt, noch in goede gezondheid en hebben niet een zieke man en zo vredig als we wensen kunnen, God almachtig laat en gelieft het te continueren zodat het met lijf en ten dienste van onze meesters onze voorgenomen reis mogen volbrengen en met lijf en gezondheid de vrienden weer ontmoeten.

Veel bijzonders hebben wij u edele niet mee te delen of aan te bevelen alzo de 26ste december gepasseerd is toen we uitliepen en aan u edele hebben geschreven als op onze middelen die onder u edele berusten goede voorzorg te dragen zodat ons geen ongeluk overkomt en door bankroet of te licht vertrouwen geen schade bekomen die ons zeer zouden smarten en niet minder aan het hart zou gaan. Spatie

[volgende blad]

Wij hopen dat alle vrienden hun gezondheid noch ‘in goede doen is dat ons ten hoogte aangenaam zal zijn ‘te verstaan bij de eerste gelegenheid en verzoeken u hier ‘nevens onze groeten en hetzelfde te doen aan namelijk uw edele lieve huisvrouw en haar dochter Alewijntge ‘Baert, heer Jacobus Baert en verdere familie zonder te ‘vergeten grootvader Meulenvliet, zijn zoon dito, neven ‘zijn huisvrouw te gedenken, mede de burgemeester Kessel,’de penningmeester dito, nevens zijn huisvrouw en dochter Trijntgen Cessels, de baljuw Sonnevelt, onze neven de officier Schagen ‘en zijn zonen en verder al onze buren en speelmeisjes waarin in juffrouw Cessels en Parsyns Tulinckx en haar broeder en zwager niet dienen vergeten te worden en hun ouders. Voorts alle bekende, onze speelmeisjes en jonge borsten die ‘vanwege de kortheid van tijd ik niet allen kan gedenken alzo de ‘fluit, genaamd de Cooninck van Sweeden, niet langer bij ons kan blijen en we een andere koers moeten gaan. Derhalve zal en moet ik dit afbreken en beveel u edele in de bescherming der allerhoogste die u edele en ons allen gelieve te sparen in goede gezondheid tot zaligheid, eer en en volle voorspoed. In haast, U edele dienaar en vriend Wollebrant Geleinsen de Jonghe 1635, ik heb ondertekend. In ‘t schip Amsterdam en was op de hoogte van 18 graden Noorderbreedte omtrent de Zout eilanden, in de zee deze 8ste februari van 1635 [adressering:]

Eerzame, wijze, zeer voorzienige mijnheer Cornelis Jansen Baert, notaris publiek, woont in de Langestraat in yT Vergulden Hoef Iser te Alkmaar 1635. 2/8. Port.

[brief 10]

[Jacob Baert schrijft Wollebrant:]

[6 april 1635] [10] [Ontvangen 21 september te Batavia ‘bij de broeder van ‘meneer Jan Clock (Gerrit?)’

Mijnheer Wollebrant Geleijnss. de Jongh. Eerzame, wijze, voorzienige, zeer discrete heer.

Nevens mijn groeten en al de mijne gaan hiermee de groeten van Trijntgen Kessels, Jacob en Jordaen Stoop, Johan Steenhuijs, Gerrit ‘Stuylingh en zijn zusters, van der Geest en meer anderen die ik alhier vanwege de kortheid na laat.’Lourens Spiegel is de bruidegom met juffer ‘van Bronchorst en Jacob Stoop loopt vast ‘hard om juffer Vrijburchs. De reden ‘waarom ze zich hierin verzorgen is deze dat het ‘alhier deze winter zeer koud is geweest’, ‘t heeft zo sterk gevroren zodat men met paarden en sleden overal zonder problemen kon rijden als naar Wieringen, naar Stavoren ‘en elders, ja, men zegt het waar te zijn dat het ‘Marsdiep de zo stijf dicht gevroren is geweest ‘dat men daarover naar Texel is gegaan. U edele zou zonder twijfel mede naar een bijslaap ‘uitgezien hebben. Wij hebben alhier met de ‘slee mede dagelijks overal plezier gemaakt als ‘wanneer de dochters het toedekken met uw edele ‘mantel zeer misten. Zo u edele mijn feest ‘met uw edele presentie zou gelieven te vereren ‘zou het u edele terugkomst kort moeten ‘maken. Dirck Janss. Bol heb ik hier al lang niet vernomen, of hij aldaar wat vrijt [volgende blad] of doet weet ik niet. Hier is tot noch ‘toe niets bijzonders onder de borsten gepasseerd en zou het anders u edele medegedeeld ‘hebben. Men zegt dat in Engeland een zeer sterke vloot wel van drie honderd zeilen klaar gemaakt worden zonder dat men tot noch ‘toe weet wat het hen kosten zal. We drinken alhier op uw edele gezondheid en behouden reis als wij enige zitting hebben. Wij zullen vandaag de geboortedag van Van der Geest meteen om te drinken en vieren en u edele ‘als dan niet vergeten. ‘T Prinsen Hof in Den Haag is deze winter tweemaal in brandt geweest. De jonge prins was de eerste ‘maal bijna op zijn bed verbrand’Hiermee eerzame wijze, voorzienige en zeer discrete heer eindig ik dit en wil ik u edele en ‘ons allen tezamen in de bescherming van God aanbevelen die ons wil verlenen ‘t geen ons ‘zalig is en hoop met gezondheid uw edele gelukkige overkomst alhier te verwachten ’uit Alkmaar de 6de april 1635.

U edele vriend en dienaar Jacob Baert, 1635.

Mijn vader, mijn oom ‘Molenvliet en Thomas Neeff’ hebben u edele elk apart een ‘brief toegezonden die ik ‘hoop u edele ter hand zijn gekomen of noch komen zullen. Brenger hiervan is de broeder van ‘meneer Jan Clock de goede burgerzoon van hier die u edele zal believen’ in gunstige gedachtenis te houden ‘mijn neef Thomas Lodewijcxss Baert zal u edele gebieden het niet te vergeten.

[Brief 11]

[Cornelis J. Baert schrijft aan Wollebrant:]

[6 april 1635] [11] Eerzame, wijze, voorzienige zeer discrete heer.

Ik heb niet kunnen nalaten overmits ‘deze schepen naar Indien gingen deze aan u edele te schrijven en daarbij bekend te maken ‘de lange koude winter die wij na het vertrek van u edele alhier gehad hebben. Die is zo hard geweest dat wij in veel ‘jaren zodanige winter niet gehad hebben. Men heeft overal met paarden en ‘ijssleden mogen rijden en in meer dan een kwart jaar niet met de schuit mogen varen. Zodat ik niet twijfel indien u edele alhier gebleven was of u zou naar een goede bijslaap uitgezien hebben ‘en daarin het voorbeeld van mijn zoon Jacob nagevolgd hebben die naar alle ‘waarschijnlijkheid paren zal met de oude liefde waarvan we voor deze wel van gesproken en hem mee gekweld hebben en is u edele wel bekend als Sijtgen Thijsdr. U edele schoonzuster is recht voor Kerstmis in de kraam bevallen, het kindje is gestorven zodat het haar wat ruimen zal en ze zich te beter zal kunnen behelpen. De zaken ‘van ‘t vaderland gaan noch wel, daar worden ‘aan weerszijden grote preparaten ten oorlog [volgende blad] gemaakt. De Heer wil alles ten beste schikken. Paraiba (1) in West Indien is bij de onze ingenomen waarover men alhier victorie gevierd heeft. Ik heb verstaan dat het jacht of de fluit uit Zeeland een dag na u edele te zeil is gegaan en daarop is Cornelis Pietersz. van Alkmaar stuurman die de 12de van februari noch in Engeland lag doordat het verzeild was geweest. Ik hoop dat u edele beter spoed gehad zal hebben en met het lijf in Batavia ‘zal zijn gekomen. Wij zullen hier met groot ‘verlangen van uw edele gelukkige overkomst ‘door uw edele brieven tijding verwachten.’Wij zijn hier allen tezamen noch in goeden doen.’Willem betert zachtjes, zijn minne-vader ‘heeft hem zelf af en toe bij u edele gewenst ‘toen het zo koud was, hij doet u edele met zijn huisvrouw de hartelijke groeten. Ik bid u edele vriendelijk mijn neef Thomas Lodewijxsz’ Baert in gunstige gedachtenis te willen houden en hem bij alle gelegenheid helpen te bevorderen daar hij bekwaam toe ‘gevonden zal worden. Mijn zwager Cornelis’van Molenvliet heeft u edele in zijn missive ‘aanbevolen aan de persoon van Willem; Jansz. Heda, onder stuurman op het [volgende blad] schip Wesel. Het is een fatsoenlijke man en heeft hier de getuigenis dat hij zich zeer goed op de zeevaart verstaat zodat ik hoop dat mijn voornoemde broeder aanbeveling niet vruchteloos zal zijn. Hiermee eerzame, wijze, voorzienige zeer discrete heer blijf na hartelijke groeten van mij en mijn huisvrouw, beste vader moeder Huijbert, oom met zijn huisvrouw Alewijntjen, Jacob, Engeltgen, Hillegontgen, Jan [...’en al mijn kinderen God almachtig aanbevolen die ons gunnen wil dat wij ‘met liefde wederom bij elkaar mogen komen is het ons zalig, amen, uit Alkmaar deze 6de april 1635.

U edele dienstbereide vriend C.J. Baert, ik heb ondertekend, 1635,’

Maritgen Willems [persoonlijke handtekening] Allewijntjen Baert, [persoonlijke handtekening]

De burgemeester Kessel ‘met zijn huisvrouw, kapitein Kessel met zijn huisvrouw, de burgemeester Stuijlingh met ‘zijn huisvrouw, schepen Sonnevelt met zijn huisvrouw en Louff oom met Lijsbetgen doen u edele alle tezamen hartelijke groeten.

Al is u edele uit de ogen, u bent ‘niet uit de harten, wij spreken meest ‘alle dagen van u edele en verwachten met
groot verlangen naar tijding van uw edele overkomst en goede gezondheid.
Mijn zwager Molenvliet, Thomas Neeff en mijn zoon Jacob hebben u edele elk een brief toegezonden die ik hoop dat u edele het al’ ontvangen heeft of wel ontvangen zal. [volgende blad]

[adressering:]

Eerzame, wijze, voorzienige, zeer discrete heer. Mijn heer Wollebrant ‘Geleynss. de Jongh Commandeur over de schepen, in december 1634 uit Texel gevaren in’[.....] Oost-Indien. Met vriend die God geleid. [in de marge:] Ontvangen de 21ste september 1635 op Batavia-rede.

(1) Paraiba, Paraiba - plaats midden in uitstekende oostpunt van Brazilië.

[Brief 12]

[Jacob Baert schrijft aan Wollebrant:]

[26 oktober 1635] [12]

Eerzame, wijze, voorzienige, zeer discrete heer en goede vriend.’U edele missive van de 8 februari laatst leden geschreven omtrent de Zoute eilanden heb ik wel ontvangen en daaruit verstaan het slechte en onstuimig weer dat u edele gehad hebt, doch dat het ten beste afgelopen was en u edele nu op de rechte koers weer gekomen was zodat we hopen dat u edele met het lijf in Indien gekomen is. Ik wenste dat mijn zoon Jan bij u edele was gelijk hij zelf mede wel wilde, dan dat kan nu niet wezen.

12 Onze zoon Jacob Baert is op de 12de van augustus met Trijntgen Kessels getrouwd ‘tot zeer goede tevredenheid van de vrienden ‘aan weerszijden en wij hebben een zeer lieflijke en genoeglijke bruiloft gehad en u edele daar niet alleen menigmaal bij ‘ons gewenst, maar verschillende keren op uw edele gezondheid en gelukkige voorspoedige reis gedronken. We hopen ‘’t naaste jaar grootvader en grootmoeder ‘te wezen en mijn schoonvader Molenvliet overgrootvader waarnaar hij zeer wenst. Onze zoon Willem loopt alleen en begint vrij te beteren. De Schermer is op gisteren verkaveld en ik ‘ben met de schoonvader van mijn zoon dicht bij de ‘stad gevallen zodat ik vermoedelijk om de nabijheid op ‘t land niet timmeren zal ’doch de tijd zal het leren. [volgende blad]

De burgemeester Stuijlingh is in deze maand oktober heel ellendig van de nierstenen gestorven, voorwaar een groot verlies voor zijn weduwe en de kinderen.

De advocaat Castricum waar ik met mijn huisvrouw onlangs voor het vertrek van u edele mee ter bruiloft waren is mede overleden zodat Neeltgen Schouten, zijn weduwe, ‘weer te vrijen is’. De schout van Schagen is ook overleden. U edele schoonzuster Sijtgen Thijnss. is bevallen geweest in de kraam voor en aleer de schepen uitliepen. Haar kindje is gestorven zodat het haar zelf vrij wat ruimer is gelijk’ ik u edele voor deze al heb geadviseerd. Jannitgen is met haar man naar Engeland gevaren en liet haar twee voorkinderen’ zeer naakt en berooid hier blijven zodat ik noodzakelijk voor elk van hen kleren heb moeten kopen. Wat tezamen omtrent twee en dertig gulden gekost heeft. Annitgen ‘moet en kan ook zichzelf voortaan genereren, maar Jan daar moet voor ‘eerst wat bijstand aan gedaan worden’ totdat hij wat meer winnen kan waarin ik volgens u edele orde met alle ‘discretie zal handelen. Valt er in ’t eerste ‘een weinig meer, daarna zal ‘t minder wezen. Wat ik hoop dat u edele het alzo ook verstaan zal omdat het de nood nu vereist. [volgende blad]

Ik hoop dat u edele mijn neef Thomas’ Baert niet zal vergeten, maar hem ‘helpen bevorderen waarin hij bekwaam toe gevonden wordt. Wij hebben dit jaar geen brieven van hem gehad waarin we zeer verwonderd zijn want wij hebben niet anders ‘kunnen vernemen of hij is tot Masulipatnam op de kust van Cormandel (1) ‘ten tijde van ‘t afvaren van de laatste schepen noch in goeden doen geweest.

De pest regeert zeer in ‘t land en voornamelijk binnen Leiden alwaar in zestien weken tijd wel 10 000 mensen gestorven zijn. God de heer wil alles ten beste laten komen en ons voor die vervaarlijke ziekte bewaren. Wat hier aan de de gewone landszaken die sedert u edele vertrek gepasseerd zijn al u edele kunnen zien uit de couranten door mijn neef u toegezonden. Aangaande uw edele middelen die onder mij zijn daar zal ik met Gods hulp zo ծ goede zorg dragen als voor mijn eigen.

Hiermee heer commandeur, willen wij u edele na hartelijke groeten van ons allen ‘in de bescherming der Allerhoogste aanbevelen die ons gunnen wil dat wij elkaar met lijf wederom mogen zien, uit Alkmaar deze 26ste oktober 1635. U edele dienstbereide vriend C.J Baert, subscriptie,

Wollebrant 025 [adressering:]

Eerzame, wijze, voorzienige, zeer discrete heer, mijn heer Wollebrant Geleijnss de Jongh voor commandeur uitgevaren met de schepen in december 1634 uit Texel te zeil gegaan.

Oost-Indien. Port [onder het zegel geschreven, dwars:]

Ontvangen de 22ste augustus 1636 op Batavia en weer de 2de december 1636. Beantwoord uit ‘ Gujarat met het schip Svol u edele dienst bereide vriend C.J. Baert.

(1) Masulipatnam op de kust van Coromandel - de kust van Coromandel ligt in Zuidoost India op de hoogte van Madras.

[brief 13]

[Thomas Baert schrijft aan Wollebrant:]

[28 november 1635] [13] De 28ste november 1635 uit Alkmaar.

Mijn edele Wollebrant Gelejnsen na het begroeten aan u edele dient deze als dat mijn neef Baert met zijn huisvrouw en kinderen en ik mede noch allen kloek en gezond zijn en dat neef Baert ‘met zijn huisvrouw laatst is de ene zijn grootvader en de andere zijn grootmoeder genoemd mochten worden. Hier nevens zend ik u edele hier alle nieuwe kranten en van elke hetgeen in Nederland ‘en andere plaatsen gepasseerd is met een nieuwe kaart van Schenkenschanz, gelieve dit ‘in dank aan te nemen en wat er verder voorvalt in Nederland zal ik u edele met de volgende schepen die naar Indien gaan wederom sturen. De Heer behoud u edele voor ongeluk en bewaart u edele voor alle kwaad. In het sluiten alzo komt er tijding als dat de prins van ‘Oranje zou de schans van Schenkenschanz wederom veroverd hebben als het zo is zal daarin overgrote victorie voor Nederland wezen zal want er is voor ons zoveel aan gelegen dat het geschat wordt want daarvoor is het vierde part verlies van gans Nederland zo die victorie. In het navolgende zal ik u edele met de volgende schepen het’ laten weten. Verder zijn er van dit jaar 1635 binnen de stad van Leiden gestorven over de 20 000 mensen en er sterven noch alle weken tussen de 11 en 1200 mensen binnen Leiden waardoor grote droefheid in die stad is en de nering gans stil staat. ’De heer kan het laatste voorzien en wil ons en hen een goede uitkomst verlenen is het ons zalig, edele dienaar, wat ik doen kan en ben altijd bereid om u edele te dienen,

Thomas Pietersen Baert.

[brief 14] [door een schrijver namens Wollebrant geschreven:]

Mijnheer Cornelis Jansen Baert

[29 november 1635] [14]

[I] Eerzame, zeer discrete, waarde genegen heer en toegedane vriend, saluut.

Mijn jongste aan u edele is geweest in dato 29ste december 1634 toen wanneer wij met onze vloot uit Texel liepen om onze reis naar India aan te vangen waarin wij u edele onze gelegenheid meegedeeld hebben naar de tijd het eiste en toeliet. Sedert heeft u edele bij de fluit genaamd de Coninck van Sweden bij de schipper Geltdolff Janssen, Haerbaert van de Hoeff (die met zijn fluit op de 5de februari 1635 omtrent de Zoute eilanden ‘in de zee bij ons kwam en de 8ste dito weer verliet en stelde zijn koers naar na Lego de Maio (1) en vandaar naar Pernambuco (2) en had 55 soldaten voor de West-Indische Compagnie in om daar te brengen) geschreven en onze zeer moeilijke reis tot daartoe gehad hebben geadviseerd niet te twijfelen of dat zal u edele voor het ontvangen van deze door de gemelde Geldolff alles ter hand gesteld wezen dat ons bij gelegenheid aangenaam zal wezen te verstaan.

Sedert gemelde tijd zijn we onze reis met een redelijke spoed en gewoon weer naar de tijd van het jaar en diens klimaat gevorderd zodat ze op de 8ste april 1635, dat was Paasdag, ter rede aan Kaap de Goede in de Tafelbaai wel arriveerden en met gezond volk (zonder een zieke man onder 205 koppen te hebben) daar we onze paaseieren aten vanwaar we de 15de dito (na het water en hetgeen daar ‘voor ons te bekomen was aan boord gehaald te hebben) weer ‘met gezond volk vertrokken zonder enige hoop van gezelschap meer bij ons te hebben, alzo we daar in de bocht van Frankrijk door de storm van allen verstoken waren en er geen andere meer ontmoetten en zo we in onze koers meer ontmoetten als voor Batavia en stelden zo onze koers van dito Kaap de Goede naar het Zuidland (dat wij met redelijke spoed (en veel kwaad weer soms ontmoetten) ‘op de 2de van de volgende ontmoeten en in ‘t gezicht bekomen hebben en stelden vandaar onze koers naar het land Java’ dat wij de eerste van juni zagen en daarop naar onze wens ‘met goed weer vervielen en stelden vandaar onze koers verder naar de Straat van Soenda (4), daar we de 5de dito goed en naar ons wens ‘in vervielen en eindelijk de 14de dito voor Batavia arriveerden’ met redelijk gezond volk en hebben niet meer dan een man op ‘onze reis verloren van 205 personen. We vonden er geen van onze vloot hier zodat wij de eerste waren van onze 11 schepen ‘die te Batavia arriveerde. We zijn in 5 maanden 20 dagen uit Texel ‘in Batavia aangekomen dat zich in ‘t eerste van onze reis zowel niet liet aanzien, maar we waren in vrees dat de reis wel ‘8 9 maanden zou geduurd hebben. 20 dagen daarna, dat was de 5de juli, arriveerde hier het ‘t schip Schravenhage dat de tweede ‘van onze vloot was waarmee mijn broeder en zijn zoontje mede gezond aankwamen. Kort daarna kwam Geleijn bij mij aan land en de vader ging over op ‘t schip Amboina bij Cornelis Gerritsen waarmee hij naar Gujarat ging en zeer goed te’ wege was. Zijn zoontje leert mooi schrijven en gaat met mij ‘naar Banjermasin en (5) zullen zien of hij in een jaar daar wat leren’ kan en dat we van hem een jonge assistent vooreerst kunnen maken en daarna als we vertrekken een stuk van een koopman [volgende blad] zo hij zich aanstelt en vlijtig is. Kort daarna op de 24ste juli arriveerde het schip De Galiasse van Hoorn en de fluit Rarop van Amsterdam, de 15de dito het ‘t schip Mastricht van Rotterdam, de 17de dito het schip Vlinssinge van Zeelant, de 18de dito het ‘t schip Amboina, de 20ste dito arriveerden ‘t schip De Princesse Aemelia uit Zeeland die 22 man verloren had, de 26ste dito de fluit Rutthem uit Zeeland die twee maanden in Engeland gelegen had, de 9de augustus arriveerde Het Hoff van Hollant van Delft dat mede omtrent de twee maanden in Engeland gelegen heeft, daarna de 22ste arriveerde het schip Leeuwaerden van Enkhuizen met gezond volk die de laatste en wij de eerste van onze vloot van elf schepen was die in de winter uit Nederland waren gelopen.

Toen we hier kwamen vonden we de edele heer generaal Henrick Brouwer, de edele heer Anthonijo van Diemen, de heer Van der Burch en de meeste over-hoofden in goede gezondheid, alsmede heer Van der Lijn met ‘zijn huisvrouw en twee kinderen die wij de brieven van heer Huijber van der Lijn overhandigd hebben die zeer blijde was. Mede is ons van hem veel vriendschap geschied die wij van weerszijden zullen zoeken te onderhouden, dergelijke met uw edele neef op de kust van Coromandel bij alle gelegenheid ook wordt bedankt. Zijn brieven zijn hem in augustus bij ‘t het schip Maestricht toegezonden dat van hier derwaarts ging, ik twijfel niet of zullen hem goed geworden.

Ik heb toen ik hier op Batavia was u edele twee missiven, de ene van de 16de en de andere van de 24ste december 1634, met schip Amboina (dat wat langer in Texel lag dan wij en door een loodsboot in ‘t uitzeilen aan zijn boord werd gebracht) goed ontvangen. Reden dat ik het niet eerder bekomen heb is dat wij in de Spaanse zee van den anderen zijn geraakt en niet eerder dan voor Batavia weer bij de anderen kwamen. De ene was gesloten in een van Jan Aderjaens Delffs aan ons ‘en de andere over Den Helder gezonden, gedateerd 24ste van december, waaruit we graag verstaan hebben u edele en zijn ganse familie gezondheid nevens hun groeten die ons ten hoogste aangenaam was, dergelijke doen wij van ganse hun naaste vader en moeder aan Alewintgen Baert die we zoveel goeds wensen als mij zelf. Zo ik nu een wens mocht hebben zou het u edele duidelijk vreemd lijken, doch alzo het voor nu onmogelijk en ijdel dingen zijn te wensen dat geen effect sorteren kan zullen en moeten we die uit het hoofd zetten voor enige jaren die de Heer ons met gezondheid en voorspoed wil laten passeren en vooral tot zaligheid, verwachten wat God almachtig ondertussen met ons voor heeft.

Bij u edele van de 24ste tevoren gezegd heb ik gezien hoe dat Sijtgen Tijs van een jonge zoon bevallen was, wat ik tegen mijn broeder gezegd heb alzo hij noch niet op Batavia was en daarna uit u edele van dato 6de april 1635 ons door schipper Clock (met de vloot van de edele heer Philip Luijcas gekomen, de 20ste september hier uit ‘t vaderland in 4 maanden 18 dagen goed in gezondheid en gezond volk arriveerden) heb overhandigd, verstaan en het weer overgelezen dat duidelijk geen grote droefheid voor de vader wezen zal als hij het zal komen te verstaan alzo het wel redelijk mag mede gezien hetgeen u edele daaraan vanwege ons verstrekt is en gedaan hebt dat ons indien gelegenheid aangenaam geweest is de verdere zorg en op het zicht te bevelen. [in marge:] Nota ‘en vertrouwen wij u edele volgens onze orde op ons vertrek onder u edele gelaten van dergelijke hetgeen aan Alewyntgen Baert dat op afscheid geordonneerd heb tot nader orde of er enige verandering is u edele bekent mitsgaders alles na te komen voor zoveel ons toelaat laats vermeld en u edele aangeraden vindt in alle redelijkheid daaraan ons ten vollen vertrouwen en vergenoegd houden.

Bij vermelde schip Amboina is ons hier wel ter hand gesteld door de schipper Cornelis Gerritsen een missive van Jan Arentsen Delft nevens een tinnen lampet met een schotel dat u edele duidelijk hem noch niet betaald zou hebben alzo dat u edele in de jongste ‘aan ons daar gans niet van vermaant. Zo het niet betaald is gelieve u edele hem te voldoen en te stellen op de rekening zo hij dat begeert betaald te hebben en zo niet laat het staan tot onze overkomst daar tenzij hierna enige tijd of jaren verstreken zijn voor en aleer wij overkomen en betaling begeert zo kan u edele hem voldoen.

Arentsen schrijft mij dito bij de vloot van de edele heer Luijcassen, gedateerd 24ste april 1635, dat hij u edele obligatie dat honderd gulden bedraagt toegezonden heeft en daarop geschreven voldaan is zonder dat u edele daarvoor geld betaald hebt daar u edele in de zijne geen mentie van maakt en geloof dat er door uw edele dagelijks grote bezigheden het vergeten zal hebben en dat het ons bij gelegenheid aangenaam zal wezen het te verstaan als mede onze staat en gelegenheid daar. Dito Jan Arentsen schrijft verder in de zijne dat hij hetgeen tussen hem en mij boven de obligatie van honderd gulden die u edele gezonden heeft noch oneffen is en wil laten staan tot mijn komst daar en hij schrijf dat het mij wel bevalt, maar wel wenst hij daar een rekening van te maken bij leven en sterven opdat hij het niet mocht verliezen noch bij ongeval ontevredenheid genieten zodat ik noch eens ten overvloed zeg zo hij u edele geld eist betaal hem zo niet, laat het betalen na en tot mijn komst berusten, tenzij God de Heer ons het derwaarts komt te beletten ‘dat ik niet hoop en dan wilde ik wel dat u edele een rekening van hem eist in wat voege wij met hem stonden, zo niet, ‘doe daarom geen moeite. Vanwege de rekening van Gerrit Cornelissen importeer 78 gulden en verneem daarmee niet of dat ontvangen is of niet dat ons ‘bij gelegenheid mede lief zal wezen te verstaan.

Aangaande onze gesteldheid, de heer zij lof, is zodanig en eerder beter dan het in Nederland was, doch zullen we nu voortaan u edele goede Alkmaarse bier beginnen te missen, daar benevens de goede Spaanse en Franse wijn die mij soms aan Loef Baertsen zal doen gedenken en voornamelijk de goede Spanase die we verscheiden malen in zijn huis genoten hebben. Mochten we nu alle ‘3 4 dagen Aelwintgie Baert eens vriendelijk verzoeken om voor ons een groot glas goed Almaarder bier uit u edele kelder te willen tappen of de burgemeester Stulinck en de edele heer Kessels kuipen eens gaan bezoeken en proeven of het bier ’dik genoeg was, het zou een gewenste zaak wezen. Twijfel niet of het zou u edele alzo gezond en goed geregeld thuiskomen als u vandaar gescheiden bent, hoewel ons (de Heer zij lof) het aan niet ontbreekt tot onderhoud van ons lichaam, maar niet zo voedzaam als de spijs van u edele goed ruikende keuken. [volgende blad]

Enige dagen na onze aankomst hier (alzo ons schip de 2de juli naar Taiwan vertrekken moest om zijn lading daar te halen) heeft de edele heer generaal ons op Batavia aan land gelieve te gebruiken voor raadspersoon in de raad van justitie welk ambt ik vier maanden en enige dagen bekleed heb en het was een eervolle, maar een moeilijke en hoogst onaangename plaats die met grote moeite en met een oprecht geweten bekleed moet worden.

Ondertussen dat wij aan land waren vertrok een voortreffelijke vloot van 5 goed gemonteerde schepen naar Surat en Perzi waarmee we zonder twijfel meenden (naar Gujarat) ‘gegaan te hebben, maar we hebben het gemist. De edele heer generaal had wat anders met ons voor want hij vreesde dat wij daar te grof zouden domineren en zo hij zei onze oude gang gaan met rozenkrans contant te spelen zoals we gewend waren dat het weer opnieuw een kwade inbreuk zou geven alzo de staat daar nu gereformeerd en op een goede voet was gebracht. Eindelijk geliefde hij ons niet derwaarts te zenden zodat we geduld moesten nemen en zijn geboden nakomen als reden is en ondertussen ons met hoop en ‘t gewone spreekwoord vertroosten die zegt: hierna een betere en strenge heren rechten niet lang ons geluk zal noch groot zijn. Wij stellen in ‘t minste geen zwarigheid en wanhoopten niet van onze goede fortuin en tevredenheid noch naar onze wens zal komen.

Enige dagen geleden heeft de edele heer generaal tijdingen bekomen uit Martapura of Banjermasin (zo de rivier genaamd is en die plaats is gelegen op het eiland Borneo omtrent honderd en twintig mijlen van Batavia oostelijk aan) dat de opperkoopman Anthonij Soop daar overleden was en diens plaats met een bekwame persoon weer genegen was te bekleden en we alzo in goede hoop waren jaarlijks vandaar 5 600 lasten peper te bekomen en een goede plaats naar alle duidelijkheid eerlang zou wezen en mede voor mij voor als er noch geen plaatsen vacant waren en eindelijk besloot om onze persoon voor een tijd derwaarts te gebruiken en het kantoor (daar wat goeds van te verwachten staat) met alle mogelijke vlijt aan te kweken zodat wij met het schip Wesep die een goede lading bevatte en zo contant als koopmanschap op de 8ste november 1635 van Batavia naar dito Banjermasin zijn vertrokken alwaar we op de 29ste november wel arriveerden.

Hoe wij deze plaats bevinden zullen alsmede hoe die ons bevallen is dat zullen we u edele bij de naaste gelegenheid adviseren alzo het jacht N.N. gereedligt om van hier naar ‘Batavia te vertrekken om de thuis varende schepen noch te belopen en deze onze brieven daar graag mee zouden zenden opdat u edele kennis van onze gezondheid mocht bekomen en wij u edele van de ondervindingen van deze plaats vooral nu noch niet kan mededelen en zullen het ten naaste doen.

Wij hebben het goed geacht u edele bij deze missive ons op de uitreis verdiende rekening dat bedraagt f 440: 0: 0 toe te zenden ‘om daarbij door u edele met het ontvangen van die de betaling van de edele heer [volgende blad] majoor te vorderen die niet ‘t twijfelen zal of u edele eerste aanmaning voldaan zal worden en als het ontvangen is gelief het in debiet vorm kwitantie daarvan te passeren. We zullen dat voor wel als gedaan aannemen en als ge de vermelde som bekomen hebt gelief het tot ons profijt op intrest te stellen, hetzij op het gewone land of daar het u edele aangeraden vinden zal en van bankroet zoveel ‘t mogelijk is bevrijd te mogen blijven waarin we uw edele goede voorzorg ten volle in vertrouwen.

[in marge:] Nota. Van dergelijke gelieve u edele te doen met onze jaarlijkse vervallen renten die u edele doch zo weinig vruchteloos gelieft te houden als enigszins kan geschieden nadat u edele de jaarlijkse door ‘ons geordineerde som daarvan betaald zal hebben die wij ‘bij deze noch bevestigen tot nader orde die wij hierna mochten geven. Voorts bevelen we u edele op het serieuze aan goede voorzorg op onze middelen die onder u edele berusten en aldus lang gedaan hebt te nemen en voor bankroet bevrijd te mogen zijn opdat wij met liefde thuiskomen en onze handen op geen lege plaatsen mogen leggen en verstoken worden van de vruchten van onze lange jaren arbeid u edele wel zo bewust als ons. U edele gelieve zo ‘t geschieden kan en de tijd die het u edele toelaat met drie regels te adviseren hoe ons kapitaal vermeerderd is en hoeveel het tezamen in een som bedraagt, zonder pertinente specificatie als in ‘een som en wat u edele jaarlijks aan verschillende verstrekt hebt op onze orde door u edele gelaten. Ons geschiede bijzondere vriendschap en zullen verplicht blijven u edele de moeite en dank te betalen, u edele gelieft ze op de rekening te brengen en zullen ze voor goed aannemen alzo we geen moeiten zonder loon begeren, ons geschied eer.

Wij zullen met een zeer begerige genegenheid bij de naaste brieven verlangen te verstaan het goede succes van de Schermer alsmede waar u edele bij verkaveling de portie die ge daarin hebt gevallen is en mede of u edele zodanige plaats ten deel is gevallen dat ge tevreden bent en ten ‘anderen of u edele genegen bent zoals ik in ons bijwezen’ verscheidene malen vermaand heb daar een huis op te ‘timmeren. Zo ‘t geschiedt gedenk dat u edele zijn huis zo groot maakt dat daar een kamer tegen onze overkomst’ (voor ons) in kan gemist worden waarin we met het bij wezen van u edele en moeder diverse malen van gesproken hebben dat we bij deze noch bevestigen en in dezelfde mening volharden.

Of het huwelijk van onze broeder Jacobes Baert met juffrouw Kessels ‘voortgang gehad heeft (zoals ik hoop ja) zal ons lief zijn te vernemen en wens hen tezamen veel geluk en zaligheid en binnen het jaar met hun beiden een jonge zoon met duizend kronen per jaar daartoe. Het is zeer ‘voorzichtig van de heer Jacobus gedaan dat in de koude winter ‘wat harder aanhield dan zoals die tevoren deed alzo ik die winter toen uitgevaren ben en zo ik uit u edele schrijven versta niet goed mogelijk ‘was een persoon hem in ‘t bed alleen zich kon verwarmen, zo wij ‘duidelijk thuis waren gebleven zou ik wel om een bijslaap hebben moeten uitzien daar (om de waarheid te zeggen) ‘niet veel mee verzuimd zou hebben nu ik me bij deze gelegenheid wel bedenk was het weer te harden en waren wij in Holland ‘geloof ik niet ons hoofd meer naar India zouden hangen, geduld is te laat beklaagd. Spatie

[volgende blad]

Hier nevens zend ik u edele een attest vanwege onze persoon dat tot heden toe, de Heer zij lof, noch gezond en in levenden lijve ben om bij u edele vertoond te kunnen worden daar het nodig is om de intrest dat op ons lijf staat (u edele bekend vanwege kracht en zekerheid er van) met fundament te kunnen eisen en dat we jaarlijks zo het mogelijk is zullen navolgen.

Nu resteert ons niets anders dan ons aan te bevelen in de goede gratie van u edele en mede van u edele huisvrouw zonder te vergeten Alewintgie Baert, Jacobus Baert en al uw edele familie die ik allen tezamen zoveel goeds wens als mij zelf waarmee ik deze door gebrek van meer materie eindig en beveel u edele samen met u edele in de genadige bescherming der Allerhoogste die u edele eerzame, wijze, voorzienige genegen ware heer en vriend gelieve te sparen tezamen met al onze goed bekende vrienden in langdurige gezondheid tot zaligheid, eer en voorspoed met wensen elkaar met lief, gezond en in goede voorspoed in ‘t lieve vaderland weer te mogen ontmoeten daar ik God almachtig gedurig om zal bidden. Amen.

Vaarwel [door hemzelf ondertekend:] U edele in alles verplichtende dienaar Wollebrant Geleijnsen De Jongh.1635, ik heb ondertekend.

Het opschrift van onze brieven om zekerheid te bekomen gelieve u edele te schrijven als volgt: Eerzame, voorzienige, zeer ‘discrete heer ‘Wollebrant Geleinsen de Jonge opperkoopman en opperhoofd op ‘t Nederlandse kantoor Banjermasin of op Batavia 1635.

In afwezigheid aan heer Cornelis van der Lin, opperkoopman op ‘t kasteel Batavia om voort te bestellen aan dito Geleinsen ter plaatse, etc. Batavia ‘bij vriend die God geleide [in de marge schrijft de schrijver:]

Op ‘t Nederlandse kantoor in Banjermasin gelegen op ‘t eiland Borneo omtrent’120 mijlen van Batavia oostwaarts aan twee dagen na onze aankomst met schip Wesep van Batavia waren we hier ter plaatse de 29ste november anno 1635.

[tussen de laatste teksten door heeft Wollebrants zelf toegevoegd:]

Heer Cornelis Jansen Baert, ’wij gedenken u edele moeder en u edele ganse familie verschillende malen als we bij goede vrienden vrolijk bent met een ‘goede gezondheid en hoop dat ik van u edele en de vrienden ‘niet vergeten te zullen worden, wens ‘allen tezamen en u edele in de compagnie winterse lange nachten ‘te mogen genieten en hoop dat de tijd noch eens komen zal hiermee in ‘t ‘sluiten van deze te drinken met goede’ Spaanse wijn op uw aller gezondheid zonder ‘de heer Sarvas Brasser te vergeten die u edele gelieft te groeten.

Zo wij nu de handen ‘van vader, moeder en ‘dochter hadden zouden ‘we met goede affectie ‘alle 3 namen zoals u edele ‘gedaan heeft hier ondertekenen, ’maar niet praktische en zullen we vertrouwen dat u edele deze tot een tevredenheid van het voor geschreven zal aannemen.

Juffrouw Alewyntgen Baert, wij verzoeken vriendelijk dat ge op onze ‘gezondheid met een glaasje wijn altemet ‘eens bij gelegenheid gelieft te ‘gedenken en voornamelijk op u edele ‘bruiloft of geviel u edele voor onze terugkomst (als duidelijk ja zal zijn)’alzo voor ons noch een lange tijd voor handen is mocht trouwen en wij tot ons ongeluk met onze persoon tot ons leedwezen uw edele feest ‘niet zouden komen vereren, doch hoop van niet, wees niet zo ongelukkig van te genieten van uw edele feest ’als van onze broeder Jacob Baert zo we verstaan hebben en zal en zo het geschiedt het ons leed wezen. Wij zullen alzo we vaak doen niet minder om uw edele gezondheid denken en daar ‘altemet eens bij gelegenheid op drinken en voornamelijk als wij de bruidegom zijn zo ‘t ‘hier mocht geschieden dat ik evenwel niet gedenk ‘noch de gedachten niet de hoop te krijgen wat er de Heer ‘van zal gelieven te voegen en zullen bij tijd en leven zo van de ene als van de andere zijde vernemen. Hiermee blijft de Almogende aanbevolen en zeer minnelijk van harten gegroet, met een kusje van over zee van uw edele genegen dienaar en vriend Wollebrant Geleijnsen De Jongh 1635, ik heb ondertekend.

Zeg toch mijn groeten aan mijn vrijster bij de dag ‘Marytgen Baert en dat ik haar een zijden mouwen zal meebrengen zo te leven zodat overkomt mede dat een paar fluwelen ‘mouwen [....]de sal b[......] om [................]ooren

[volgende blad] [adressering:]

Eerzame wijze, voorzienige zeer discrete mijnheer Cornelis Jansen Baert, notaris publiek, wonende in de Langestraat in ‘t Vergulde Hoef Iser

Te Alkmaar 1635 11/29, Loont de brenger.

(1) Lego de Maio - een van de Kaapverdische eilanden. (2) Farnabocko - Pernambuco, aan de oostpunt van Brazilië. (3) Cabo de Boone Esprance - Kaap de Goede Hoop. (4) Straet van Sonda - Straat Soenda, tussen Java en Sumatra. (5) Banjermassa - Banjarmasin, op de zuid(oost)punt van Kalimantan, Borneo.

[brief 15]

[kopie van brief 14, door een schrijver namens Wollebrandt geschreven. Brieven werden vaak in meervoud verzonden, de kans dat er n aan zou komen werd hiermee vergroot. Deze brieven zijn dus beiden aangekomen:]

Mijnheer Cornelis Jansen Baert.

[29 november 1635] [15]

[II] Eerzame, zeer discrete, waarde, genegen heer en toegedane vriend, saluut.

Mijn jongste aan u edele is geweest in dato de 126ste december 1634 als wanneer wij met onze vloot uit Texel liepen om onze reis naar India aan te vangen waarin we u edele onze gelegenheid meegedeeld hebben naar de tijd het vereiste en toeliet. Sedert hebben we u edele bij een fluit, genaamd de Coninck van Sweden, bij de schipper Geltdolf Jansen hen als laatste van de hoef (die met zijn fluit op de 5de februari 1635 ontrent ‘de Zoute eilanden in zee bij ons kwam en de 8ste dito weer verliet en stelde zijn koers naar Lego de Maio en vandaar naar Pernambuco en had 55 soldaten voor de West-Indische Compagnie in om daar te brengen) geschreven en onze zeer moeilijke reis die we tot daartoe gehad hebben geadviseerd en twijfelden niet of die zal u edele voor de ontvangst van deze door de gemelde Geltdolf al ter hand gesteld wezen dat ons bij gelegenheid aangenaam zal wezen te verstaan.

Sedert gemelde tijd hebben we onze reis met een redelijke spoed en gewoon weer naar de tijd van het jaar en diens klimaat bevorderd zodat we op de 8ste april 1635, dat was Paasdag, te rede aan Kaap de Goede in de Tafelbaai goed arriveerden en met gezond volk (zonder een zieke man onder 205 koppen te hebben) waar we onze paaseieren aten en vanwaar we de 15de dito (na water en hetgeen daar voor ons te bekomen was aan boord gehaald te hebben) weer met gezond volk vertrokken zonder meer enig van ons gezelschap bij ons te hebben alzo we daar in de bocht van Frankrijk door de storm van allen verstoken waren ‘en er geen naderhand meer ontmoeten dan voor Batavia. Stelden onze koers van Kaap de Goede naar het Zuidland (dat wij met redelijke spoed en soms met veel kwaad weer ontmoeten) op de 25ste mei volgende ontmoet en in ‘t gezicht bekomen hebben en stelden vandaar onze koers naar het eiland Java dat wij de eerste juni zagen en daarop naar onze zee wens met goed weer vervielen en stelden vandaar onze koers verder naar de Straat van Soenda waar we de 5de dito goed en naar onze wens in vervielen. Eindelijk arriveerden we de 14de dito voor Batavia met redelijk gezond volk en hebben niet meer dan een man op onze reis verloren van de 205 personen. Ik vind geen van onze vloot hier zodat we de eersten waren van onze 11 schepen die te Batavia arriveerden. We zijn in 5 maanden, 20 dagen uit Texel in Batavia aangekomen. Dat zich in ‘t eerste van onze reis niet zo goed liet aanzien, maar we vreesden dat de reis wel 8 9 maanden zou geduurd hebben. 20 dagen daarna, dat was de 5de juli, arriveerde hier het schip sՇraven Hage dat de spatie [volgende blad] de tweede van onze vloot was waarmee mijn broeder en zijn zoontje gezond mede goed aankwamen. Kort daarna kwam Gelin bij mij aan land en de vader ging over op schip Amboona bij Cornelis Gerritsen waarmee hij naar Surat ging en zeer goed te wege was. Zijn zoontje leerde mooi schrijven en gaat met mij naar Banjarmasin en zullen zien of hij in een jaar daar wat leren kan dat we van hem een voor ‘eerst een jonge assistent kunne maken en daarna als het verstreken is een stuk van koopman (zo hij zich goed aanstelt en vlijtig is). Kort daarna op de 14de juli arriveerde het schip de Galijasse van Hoorn en de fluit Rarop van Amsterdam, de dito 15de het schip Maestrecht van Rotterdam, de 17de dito het schip Vlissinge van Seelant, de 18de dito het schip Amboona. De 20ste dito arriveerde het schip de Prinsses Emelia uijt Seelant die 22 man verloren had. De 26ste dito de fluit Ruttem uit Zeeland die 2 maanden in Engeland gelegen had. De 9de augustus arriveerden de Hof van Hollant van Delft dat mede omtrent de 2 maanden in Engeland gelegen heeft. Daarna de 22ste arriveerde het schip Leeuwaerden van Enkhuizen met gezond volk die de laatste en wij de eerste van onze vloot van 11 schepen was die deze winter uit Nederland waren gelopen.

Toen we hier kwamen vonden we de edele heer generaal Hendrick Brouwer, de edele heer Anthoony van Diemen, de heer van der Burch en de meeste over ‘hoofden in goede gezondheid alsmede mijnheer van der Lijn met zijn huisvrouw en 2 kinderen die wij de brieven van mijnheer Huijbert van der Lijn overhandigd hebben die zeer blijde was. Mede is ons van hem veel vriendschap geschied die we van weerszijde zullen zoeken te onderhouden. Dergelijke met uw edele neef op de kust van Coromandel bij alle gelegenheid wordt wel bedankt. Zijn brieven zijn hem in augustus bij het schip Maestrecht toegezonden dat van hier derwaarts ging en ik twijfel niet of ze zullen hem wel geworden.

Ik heb hier toen ik op Batavia was u edele 2 missiven, de ene van de 16de en de andere van de 24ste december 1634 met schip Amboona, (dat ‘wat langer in Texel lag dan wij en door een loods’boot in ‘t uitzeilen aan boord werd gebracht) goed ontvangen. Reden dat ik het niet eerder bekomen heb is dat wij in de Spaanse zee van de anderen zijn gerukt en niet eerder dan voor Batavia weer bij de anderen kwamen. De ene was gesloten in de ene van Jan Aderjaensz. Delfts aan ons en de andere over Den Helder gezonden, gedateerd de 24ste december waaruit we graag verstaan hebben u edele en de ganse gezondheid van de familie nevens hun groeten die ons ten hoogste aangenaam was. Van gelijke doen wij van ganser harte naast vader en moeder aan Alewijntgen Baert die we zoveel goeds wensen als mij zelf. Zo ik nu een wens mocht hebben zou het u edele duidelijk vreemd lijken, doch alzo het voor nu onmogelijk en ijdele dingen zijn te wensen dat geen effect sorteren kan zullen en moeten het uit ons, spatie [volgende blad] hoofd stellen voor enige jaren die de Heer ons met gezondheid en voorspoed wil laten passeren en vooral tot zaligheid en verwachten wat God almachtig ondertussen met ons voor heeft.

Bij u edele dat u de 24ste van tevoren gezegd hebt ik gezien hoe dat Sijt gen Tijs van een jonge zoon bevallen was wat ik tegen mijn broeder gezegd heb, alzo hij noch op Batavia was, en daarna uit u edele van dato de 6de april 1635 ons door schipper Clock (met ‘de vloot van de heer Philips Lucas gekomen die de 20ste september hieruit het vaderland in 4 maanden en 18 dagen goed en met gezond volk arriveerde) overhandigd en verstond dat het weer overleden was dat duidelijk geen grote droefheid voor de ‘vader wezen zal als hij het zal komen te verstaan alzo het er redelijk uitziet en mede gezien u edele daar vanwege ons verstrekt en gedaan hebt dat ons in die gelegenheid aangenaam geweest is. De verdere zorg en toezicht beveel en vertrouw ik aan u edele toe volgens onze orde op ons vertrek onder u edele gelaten en van dergelijke hetgeen we aan Alewyntegen Baert op ons afscheid geordonneerd hebben tot nader orde of enige verandering u edele bekent, mitsgaders alles na ‘te komen voor zoveel ons aangaat laatst vermeldt aan u edele aangeraden vindt in alle redelijkheid daarin ons ten volle vertrouwen en vergenoegd te houden.

[in marge:] Nota.’ Bij gemelde schip Amboona is ons die hier zijn wel ter hand gesteld door de schipper Cornelis Gerritsz. een missive van Jan Arentsz. Delft, nevens een tinnen lampet met een schotel dat u edele duidelijk hem noch niet betaald zal hebben alzo dat in u edele in de jongste aan ons daarvan gans niet van vermaant dat het zo niet betaald is. U edele gelieve hem te voldoen en stel het op de rekening zo hij het zelf begeert betaald te hebben. Zo niet, laat het staan tot onze overkomst daar, tenzij hierna enige tijd of jaren verstreken zijn voor’ en aleer wij overkomen en betaling begeert, zo kan u edele hem voldoen.

[in marge:] Nota.’Dito Arentsz. schrijft mij bij de vloot van de edele heer Lucas, gedateerd 24ste april 1635, dat u edele mijn obligatie, bedraagt honderd guldens, toegezonden heeft en daarop geschreven voldaan zonder dat u edele daarvoor geld betaald hebt daar u edele in zijne geen melding van maakt en geloof dat u edele door de dagelijkse grote bezigheden het vergeten zal hebben, dat ons bij gelegenheid aangenaam zal wezen te verstaan als ‘mede onze staat en gelegenheid daar dito Jan Arentsen verder van schrijft in de zijne dat hij hetgeen tussen hem en mij boven de obligatie van honderd guldens die hij u edele toegezonden heeft noch oneffen is en wil het laten staan tot mijn komst daar en dat ge opschrijf wat me bevalt. Maar wens wel dat hij daar een rekening van maakt bij leven en sterven opdat hij het niet mocht verliezen, noch bij ongeval of ontevredenheid genieten zodat ik noch eens ten overvloede zeg zo hij u edele geld eist, betaal hem en zo niet laat het betalen na en tot mijn komst berusten, spatie [volgende blad] tenzij God de Heer het ons het derwaarts komt te beletten, dat hoop ik neen. Dan dat wilde ik wel dat u edele een rekening van hem eist in wat voege wij met hem stonden, zo niet, doe daaraan geen moeite. Vanwege de rekening van Gerrit Cornelissz. importeer ach en zeventig guldens en verneem daarmee niet of die ontvangen is of niet dat ons bij gelegenheid mede lief zal wezen te verstaan.

Onze gesteldheid om voortaan u edele goede Alkmaarse bier beginnen te missen, daar benevens ‘de goede Spaanse en Franse wijn die mij soms aan Loef Baertsen zal doen gedenken en voornamelijk de goede Spaanse die ik verschillende malen in zijn huis genoten heb. Mochten wij nu allen 3 4 dagen Aelwintgen Baert eens vriendelijk verzoeken om voor ons een groot glas Alkmaarder bier uit uw edele kelder te willen tappen of de burgemeester Stulinck en de edele heer Kessels Cuypen die eens gaan bezoeken en beproeven of het bier dik genoeg is, het zou een gewenste zaak wezen en ik twijfel niet als zou u edele alzo gezond en voldaan thuis zou komen als vandaar gescheiden te zijn. Hoewel ons (de Heer zij lof) niets ontbreekt tot onderhoudt van ons lichaam, maar niet zo overvloedig als de spijs van uw edele goed ruikende keuken.

Enige dagen na onze aankomst hier (alzo ons schip de 2de juli naar Taiwan vertrekken moest om zijn lading daar te halen) heeft de edele heer generaal ons op Batavia aan land gelieve te gebruiken voor raadspersoon in de raad van justitie welk ambt ik vier maanden en enige dagen bekleed heb en het was een eervolle (maar een moeilijke en hoogst onaangename) plaats die met grote moeite en met een oprecht geweten bekleed moet worden.

Ondertussen dat wij aan land waren vertrok een voortreffelijke vloot van 5 goed gemonteerde schepen ‘naar Surat en Perzië waarmee we zonder twijfel allen meenden (naar Gujarat) gegaan te hebben, maar we hebben het gemist. De edele heer generaal had wat anders met ons voor want hij vreesde dat wij daar te grof zouden domineren en zo hij zei onze oude gang met rozenkransen contant te spelen zoals we gewend waren dat nu weer een kwade inbreuk zou maken alzo de staat daar nu gereformeerd en op een goede voet was gebracht. Eindelijk beliefde hij ons niet derwaarts te zenden zodat we geduld moesten nemen en zijn geboden nakomen als reden is en ondertussen ons met hoop en ‘t gewone spreekwoord nakomen vertroosten wat zegt: Hierna recht een betere strenge heer niet, spatie [volgende blad] lang, ons geluk zal noch groot zijn. Wij stelden in ‘t minste geen zwarigheid en wanhoopten niet van ons goede fortuin en tevredenheid dan dat het noch naar onze wens zal komen.

Enige dagen geleden heeft de edele heer generaal tijdingen bekomen uit Martapura of Banjermasin (zo de rivier genaamd is en die plaats is gelegen op het eiland Borneo omtrent honderd en twintig mijlen van Batavia oostelijk aan) dat de opperkoopman Anthonij Soop daar overleden was en diens plaats met een bekwame persoon weer genegen was te bekleden en we alzo in goede hoop waren jaarlijks vandaar 5 600 lasten peper te bekomen en een goede plaats naar alle duidelijkheid eerlang zou wezen en mede voor mij voor toen er noch geen plaatsen vacant waren en eindelijk besloot om onze persoon voor een tijd derwaarts te gebruiken en het kantoor (daar wat goeds van te verwachten staat) met alle mogelijke vlijt aan te kweken zodat wij met het schip Wesep die een goede lading bevatte en zo contant als koopmanschap op de 8ste november 1635 van Batavia naar dito Banjermasin zijn vertrokken alwaar we op de 29ste november wel arriveerden.

Hoe wij deze plaats bevinden zullen alsmede hoe die ons bevallen is dat zullen we u edele bij de naaste gelegenheid adviseren alzo het jacht N.N. gereed ligt om van hier naar ‘Batavia te vertrekken om de thuis varende schepen noch te belopen en deze onze brieven daar graag mee zouden zenden opdat u edele kennis van onze gezondheid mocht bekomen en wij u edele van de ondervindingen van deze plaats vooral nu noch niet kan mededelen en zullen het ten naaste doen.

Wij hebben het goed geacht u edele bij deze missive ons op de uitreis verdiende rekening, dat bedraagt 440 guldens, toe te zenden, ‘om daarbij door u edele met het ontvangen van die de betaling van de edele heer majoor te vorderen die niet ‘t twijfelen zal of u edele eerste aanmaning voldaan zal worden en als het ontvangen is gelief het in debiet vorm kwitantie daarvan te passeren. We zullen dat voor als wel gedaan aannemen en als ge de vermelde som bekomen hebt gelief het tot ons profijt op intrest te stellen, hetzij op het gewone land of daar het u edele aangeraden vinden zal en van bankroet zoveel ‘t mogelijk is bevrijd te mogen blijven waarin we uw edele goede voorzorg ten vollen in vertrouwen.

[in marge:] Nota. Van dergelijke gelieve u edele te doen met onze jaarlijkse vervallen renten die u edele doch zo weinig vruchteloos gelieft te houden als enigszins kan geschieden nadat u edele de jaarlijkse door ‘ons geordineerde som daarvan betaald zal hebben die wij ‘bij deze noch bevestigen tot nader orde die wij hierna mochten geven. Voorts bevelen we u edele op het serieuze aan goede voorzorg op onze middelen die onder u edele berusten en aldus lang gedaan hebt te nemen en voor bankroet bevrijd te mogen zijn opdat wij met liefde thuiskomen en onze handen op geen lege plaatsen mogen leggen en verstoken worden van de vruchten van onze lange jaren arbeid u edele wel zo bewust als ons. U edele gelieve zo ‘t geschieden kan en de tijd die het u edele toelaat met drie regels te adviseren hoe ons kapitaal vermeerderd is en hoeveel het tezamen in een som bedraagt, zonder pertinente specificatie als in ‘een som en wat u edele jaarlijks aan verschillende verstrekt hebt op onze orde door u edele gelaten. Ons geschiede bijzondere vriendschap en zullen verplicht blijven u edele de moeite en dank te betalen, u edele gelieft ze op de rekening te brengen en zullen ze voor goed aannemen alzo we geen moeiten zonder loon begeren, ons geschiedt eer.

Wij zullen met een zeer begerige genegenheid bij de naaste brieven verlangen te verstaan het goede succes van de Schermer alsmede waar u edele bij verkaveling de portie die ge daarin hebt gevallen is en mede of u edele zodanige plaats ten deel is gevallen dat ge tevreden bent en ten ‘anderen of u edele genegen bent zoals ik in ons bijwezen ‘verscheidene malen vermaand heb daar een huis op te timmeren. Zo ‘t geschiedt gedenk dat u edele zijn huis zo groot maakt dat daar een kamer tegen onze overkomst ‘(voor ons) in kan gemist worden waarin we met het bij wezen van u edele en moeder diverse malen van gesproken hebben dat we bij deze noch bevestigen en in dezelfde mening volharden.

Of het huwelijk van onze broeder Jacobes Baert met juffrouw Kessels ‘voortgang gehad heeft (zoals ik hoop ja) zal ons lief zijn te vernemen en wens hen tezamen veel geluk en zaligheid en binnen het jaar met hun beiden een jonge zoon met duizend kronen per jaar daartoe. Het is zeer ‘voorzichtig van de heer Jacobus gedaan dat in de koude winter ’wat harder aanhield dan zoals die tevoren deed alzo ik die winter toen uitgevaren ben en zo ik uit u edele schrijven versta niet goed mogelijk ‘was een persoon hem in ‘t bed alleen zich kon verwarmen, zo wij ‘duidelijk thuis waren gebleven zou ik wel om een bijslaap hebben moeten uitzien daar (om de waarheid te zeggen) ‘niet veel mee verzuimd zou hebben nu ik me bij deze gelegenheid wel bedenk was het weer te harden en waren wij in Holland ‘geloof ik niet ons hoofd meer naar India zouden hangen, geduld is te laat beklaagd.

Hier nevens zend ik u edele een attest vanwege onze persoon dat tot heden toe, de Heer zij lof, noch gezond en in levenden lijve ben om bij u edele vertoond te kunnen worden daar het nodig is om de intrest dat op ons lijf staat (u edele bekend vanwege kracht en zekerheid er van) met fundament te kunnen eisen en dat we jaarlijks zo het mogelijk is zullen navolgen.

Nu resteert ons niets anders dan ons aan te bevelen in de goede gratie van u edele en mede van u edele huisvrouw zonder te vergeten Alewintgie Baert, Jacobus Baert en al uw edele familie die ik allen tezamen zoveel goeds wens als mij zelf waarmee ik deze door gebrek van meer materie eindig en beveel u edele samen met u edele in de genadige bescherming der Allerhoogste die u edele eerzame, wijze, voorzienige genegen ware heer en vriend gelieve te sparen tezamen met al onze goed bekende vrienden in langdurige gezondheid tot zaligheid, eer en voorspoed met wensen elkaar met lief, gezond en in goede voorspoed in ‘t lieve vaderland weer te mogen ontmoeten daar ik God almachtig gedurig om zal bidden. Amen.

Vaarwel [door hemzelf ondertekend:] U edele in alles verplichtende dienaar Wollebrant Geleijnsen De Jongh.1635, ik heb ondertekend.

Het opschrift van onze brieven om zekerheid te bekomen gelieve u edele te schrijven als volgt: Eerzame, voorzienige, zeer ‘discrete heer ‘Wollebrant Geleinsen de Jonge opperkoopman en opperhoofd op ‘t Nederlandse kantoor Banjermasin of op Batavia 1635.

In afwezigheid aan heer Cornelis van der Lijn, opperkoopman op ‘t kasteel Batavia om voort te bestellen aan dito Geleinsen ter plaatse, etc. Batavia’bij vriend die God geleide. [in de marge links, door de schrijver benadrukt:]

Op ‘t Nederlandse kantoor in Banjermasin gelegen op ‘t eiland Borneo omtrent ‘110 mijlen van Batavia oostwaarts aan twee dagen na onze aankomst met schip Wesop van Batavia waren we hier ter plaatse de 29ste november anno 1635.

[Wollebrant voegt zelf toe, linksboven:] Mijnheer Cornelis Jansen Baert’ wij gedenken u edele moeder verschillende malen als we bij goede vrienden zijn. Hoop dat wij daar niet vergeten worden. In het sluiten van deze heb ik op de gezondheid van u edele en het hele huisgezin gedronken mitsgaders van grootvader Molenvliet, uw edele beide zwagers en hun huisvrouwen en de edele heer Sarvas Brasser niet te vergeten waar we verscheidene malen een goede dronk wijn mede gedronken hebben. Hiermee vaart wel en leef lang.

[onder zijn naam:] Zo we mede 3 handen van vader, moeder ‘en Alewyntgen hadden zouden ze tot meer zekerheid van onze affectie daarmee allen onder zetten, evenwel zal er een staan. [links onder:]

Juffrouw Alewynten Baert, wij gedenken u veel en verscheiden malen en meende altemet met er een met verscheiden vrienden op hun gezondheid te drinken waarvan ge de voorste en belangrijkste van bent. Laat onze gezondheid bij u mede niet vergeten zijn. Wij zouden ons anders ‘ten hoogste hebben te beklagen. Zo we verstaan zullen we het ongeluk treffen dat ons persoon het feest van u edele broeder Jacob niet ‘zullen kunnen vereren en hoop niet dat wij ‘van u edele zijde zo ongelukkig wezen zullen en zo het geschiedt zal het ons zeer leed wezen, dan verzoeken we u geduldig op ons zo het gebeurt en u pontificaal zit eens aan ons gelieft te denken. Wij ‘zullen dergelijke doen als het met ons geschiedt, dan hoop dat het geringste niet in onze harten komt die de tijd van weerszijden zal leren. Hiermee blijft van u edele dienaar van geen hartelijke groet, maar een smakelijk kusje over de weide ruime zee.’ U van goede genegenheden genegen ‘vriend en dienaar—Wollebrant Geleijnsen de Jongh, 1635. [volgende blad] [adressering:]

Eerzame wijze voorzienige ‘zeer discrete mijnheer ‘Cornelis Jansen Baert, notaris publiek, woont in de Langestraat in ‘t Vergulden Hoeff Iser,

Te Alkmaar, 1635.

Loont de brenger. [volgende blad] [gezondheidsverklaring Wollebrant, Borneo, links:]

Wij ondergeschreven Isack Dircksen Kin, Carel Quina onderkoopman en Pieter Jansen opperstuurman, allen van en op ‘t schip Wesep in dienst van de Verenigde Nederlandse Oost-Indische Compagnie verklaren schriftelijk en verklaren bij deze voor de gerechte waarheid dat de edele Wollebrant Gleijnsen de Jonge tegenwoordig geordineerd voor opperhoofd over deze compagnies commercie in de kwartieren van Martapura ‘gelegen op ‘t eiland Borneo met het schip Wesep te gaan ‘naar Banjermasin noch in levende lijve is alzo wij die goed kennen en met hem op heden gesproken en in goede gemoedsgesteldheid en gezondheid gezien hebben. Acte in ‘t schip Wesep deze 20ste november anno 1635. Isack Derckz. Kien, Carel Quina Jan Leendersen.

[gezondheidsverklaring Wollebrant, Agra, rechts:]

Wij ondergeschreven verklaren dat het waar en waarachtig is dat de persoon van Wollebrandt Geleijnsen (die in dienst is van de Verenigde Nederlandse Oost-Indische Compagnie, present in de stad Agra vanwege de dienst van gemelde Compagnie aldaar waar te nemen en te bevorderen) noch kloek, gezond en in goede gemoedsgesteldheid. Tot kennis der waarheid en vermits het waarachtig is hebben we dit met onze gewone handtekening onder tekent.

Johan Tack, ik heb ondertekend, Abraham Steen ik heb ondertekend.

In de stad Agra, gelegen in ‘t ‘rijk van de grote Mogol,’ 40 45 dagen reizen van Souratte te landwaarts in deze 15de maart anno 1638. [volgende blad]

[afrekening VOC, debet:]

Kopie ; God zij lof, de 26ste december anno1634, Wollebrant Geleijnsen de Jonge van Alkmaar, opperkoopman, debet in ‘T schip Amsterdam.

Aan de edele heren bewindhebbers der Verenigde’ Oost-Indische Compagnie te Amsterdam IJ40: -: - over
twee maanden gage 120 guldens per maand bij hem op de hand te ontvangen. - - - - - - - - IJ 40:-:-

1635 Anno 14de juni aan saldo van rekening om die te sluiten 440: -: -Somma Ġuldens 680: -: - [credit:]

God zij lof, de 14de juni anno 1635.

Wollebrant Geleijnsen de Jonge van Alkmaar, opperkoopman, credit

Per de edele heren bewindhebbers der Verenigde ‘Oost-Indische Compagnie Ķ80: -: - over 5 maanden, 20 dagen’ gage 120 guldens per maand verdiend sedert de 126ste december 1634 die met het schip uit Texel is gezeild tot op heden en voor Batavia gearriveerd is en gaat aldaar op het kasteel van Batavia’
geen risico lopen - - - - - - - - - - Ķ80:-:-

Was ondertekend, Cornelis van Zanen, Adriaen van der Burcht [toevoeging, onder:]

Gekopieerd tegen de originele en daarmee in alles bevonden overeen te komen, acte ‘t jacht Wesep deze 20ste november 1635 en gaat met ‘dito Wesep naar de rivier van Martapura, gelegen op ‘t eiland Borneo tot ware erkentenis hebben we deze met onze gewone handtekening onderschreven.

Jan Leendersen, ik heb ondertekend, Jacob Abrahamsen.

[Brief 16]

[Tijs Abramse vraagt Cornelis Janss. Baert geld voor een begrafenis:]

[6 augustus 1636] [16]

Eerzame goede vriend Cornelis Janss. Baert, onze gezondheid is, God zij gelooft, in goede doen zoals ik hoop dat het ‘ met u edele mede alzo is. Voorts aangaande mijn schrijven is ‘dat ik u edele laat weten als dat Jannetie Jans die de huisvrouw is geweest van zalige Jan Gleijsz. is deze nacht ‘te elf uur in de Heer gerust. Het is alhier een ‘desolaat werk want er is niet veel ten besten, God betert, en de man weet niet veel raad om haar ter aarde te helpen. Voorts Cornelis Janss. Baert zo is die man zeer vriendelijke om bij Annetie Jans haar dochter te begeren en bid u edele dat gij haar noch eenmaal wilt helpen om haar
met eren ter aarden te helpen. Aangaande het geld dat ge mij gestuurd hebt hebt dat houden wij voor Annetie Jans om haar daarmee te helpen.

Aangaande van Annetie Jans haar ziekte schijnt ze nu wat beter te wezen. God den Heer wil haar een goede uitkomst verlenen. Aangaande Jannetie die is zeer haastig gestorven want verleden zaterdag was ze noch gezond.

Ze is zo armoedig zodat daar geen hemd in huis is en was om die haar nu aan te trekken. Cornelis Jansz. Baert wil toch ‘de goede best daartoe doen, zij zullen het u edele altijd dank uiten en wil het zo wel doen en schrijven ons met het eerste bescheid daarop, want ze zullen haar daarna na ophouden. Zeer ‘beminde vriend Cornelis Janss. Baert blijf de Heer ‘aanbevolen en wij wensen u edele alle tezamen veel genoegen. Geschreven in Amsterdam deze 6de augustus 1636,’u edele dienstwillige vriend wat ik vermag tot uw edele dienst, Tijs Abrahamsz.

[volgende blad] [adressering:]

Deze brief zal men bestellen aan de eerzame en vrome Cornelis Jansz. Baert, notarius, woont in de Langestraat te Alkmaar

Cornelis, beloon de bode 1636.

Lont den bode 
syto syto syto (1) Beloon de bode Xjanii, Christijanii - Christiaan ?

[Brief 17]

[Christiaan? Jan Fransz. schrijft aan Cornelis Janss. Baert:]

[6 augustus 1636] [17]

Loof God boven al deze, 6 augustus 1636. Weet, zeer goede vriend Corneles Jansz. Beert met u edele huisvrouw, als dat Janneken Jans overleden is en dat Anneken heel ziekt is zodat ik wel wilde dat u edele zoveel wilde doen en haar tot u neemt omdat ik geen middelen heb haar te onderhouden en ook is de vriendschap afgestorven. Maar ik wil wel zoveel doen als u edele geld oversturen wil zodat ik daar een pestbewaarder bij kan krijgen. Maar ‘men moet haar alle weken 4 gulden geven en de kost geven, ‘t doet veel en ik schrijf u met het eerste wat u edele van mening is te doen. Zo u edele van mening is geen geld te sturen zo zal ik haar in het pesthuis laten brengen. Janne Jans, mijn huisvrouw, zal aanstaande vrijdag begraven worden. Doe zoveel en zeg haar zusters met Jan dat ze te begrafenis komen.

Xijanii (1) Jan Fransz. U edele vriend tot uw dienst zoals u edele schrijft, zo schrijft aan Jacop van den Bos, hoedenmaker, woont in de Bloemstraat op het hoekje van de eerste Dwarsstraat in de Halff Maen te Amsterdam.

[volgende blad] [adressering:]

Aan Corneles Jansz. Beert, woont in de Langestraat in ‘t Vergulde Hoefeyser te Alkmaar.

Xijanii 
syto syto syto (1) Xijanii, Christijanii - Christiaan ?

[Brief 18]

[iemand schrijft aan Cornelis Janss. Baert:]

[4 augustus 1836] [18] Eerzame goede vriend Cornelis Janss. Baert, weet als dat ik u edele schrijf dat ik tien gulden aan geld goed heb ontvangen wat we haar besteld hebben op deze manier, wij hebben haar van het geld 4 gulden gegeven en als dat op is dan menen wij haar wederom wat te geven, ‘want wij en de buren verstonden dat als dat wij het haar niet gelijk geven zouden, want gelijk men zegt; het geld lijdt geen kommer opdat het goed ‘tot Annentie Jans haar ziekte gebruikt zou worden. Tenzij Cornelis Janss. Baert ‘dat gij verstond dat wij het haar gelijk zouden geven dan zouden wij het ook zo doen’. Wij hebben haar wijs gemaakt dat als dat wij haar het geld lenen op u edele last en gezegd dat ‘gij het ons dan wederom zou geven. Dat hebben ‘wij en de buren gedaan om beters wil ‘en doe zo wel en schrijf ons hoe ‘t naar uw edele zin is. Verstaat gij het alzo, dan is het wel anders, wij zullen het dan anders doen nadat u edele verstaat. Annetie Jans ligt noch alzo bijna zoals ik u edele laatst schreef, God de Heer ‘wil haar een goede uitkomst verlenen tot haar zaligheid, amen. Voorts hebben wij verstaan ‘als dat Jan daar gekomen is waarin wij allen tezamen in verwonderd waren toen wij het hoorden, maar weet Cornelis Janss. Baert als dat ‘Jan alhier vandaan is gelopen en we wisten niet waarheen hij gevaren. Ze hebben altijd gemeend dat hij was te Delft en dachten niet dat hij naar Alkmaar zou komen en dat zonder oorzaak van haar zodat ze daarover zeer bedroefd is geweest gelijk [volgende blad] wij dat wel hebben gezien, want zij heeft wel laten vernemen of hij te Delft was, doch zij kon niet vernemen waar hij was. Als nu blijkt uit u edele schrijven waarin ze zeer verwonderd was toen ze het hoorde. Hiermee goede vriend Cornelis Janss. blijf in zaligheid en hiermee God de Heer aanbevolen die u edele en ons wil bewaren in lang durende gezondheid tot onze zaligheid, amen. Geschreven in Amsterdam deze 4de augustus 1636.

[adressering:] Deze brief zal men bestellen aan de eerzame Cornelis Janss. Baert die woont in de Langestraat te Alkmaar.

Loont den bode, 1636.

[Brief 19] [Cornelis Janss. schrijft aan Wollebrant:]

[5 september 1636] [19]

Eerzame wijze voorzienige, zeer discrete heer en vooral waarde vriend.

U edele 2 missiven de 29ste november 1635 geschreven in Banjarmasin zijn beide goed ter hand gekomen waaruit we met blijdschap u edele gelukkige overkomst in Batavia verstaan hebben. God geeft dat wij elkaar in ‘t lieve vaderland wederom mogen zien. Zo het ons zalig is, amen.

Ik bedank u edele zeer voor het bestellen van mijn brieven aan mijn neef en het is ons lief te verstaan dat hij goed bedankt wordt en bid u edele hem bij gelegenheid te willen helpen bevorderen.

[in marge:] Nota. Mijnheer Jan Arentsz. Delft heb ik onlangs na u edele vertrek zo mondeling als schriftelijk vermaand om de rekening van hem te hebben ‘volgens u edele orde aan mij gegeven en die heeft gezegd (gelijk ik bemerk dat ‘hij ook aan u edele heeft geschreven), dezelfde ‘’rekening tot uw edele overkomst met u edele zelf wel te zullen sluiten. Het is waar, hij ‘heeft mij u edele obligatie overgezonden en ‘daaronder gesteld dat die voldaan is, ’maar niet uit mijn handen zodat ik die obligatie zonder enige achterdocht bij u edele dingen heb geliefd te stellen. Belieft het u edele die verbrand of overgezonden te hebben, ik zal me daarin naar u edele orde regelen. [volgende blad] Aangaande de rekening van Gerrit Cornelisz. daar heb ik niets van ontvangen, noch Jan Arentsz. heeft mij daarvan geheel niets gezegd zodat ik meen als daar iets van gekomen is dat hij het zelf met u edele zal rekenen, doch ik zal hem met de eerste gelegenheid daarvan vermanen en zo daar wat van komt u edele zelf adviseren.

Wij hadden wel gewenst dat u edele mede naar Gujarat gegaan was en alhier dat verstaan dat de plaats daar u edele nu ligt zeer ongezond is en hoop vanwege zulks dat u edele daar niet lang blijven zal maar gauw naar een betere en gezondere plaats gaat wat ons zeer lief zal wezen te horen.

U edele rekening op de uitreis bedroeg 440: 0: 0’ en heb ik ontvangen nadat ik daarom tweemaal naar Amsterdam geweest ben en ‘is mij voor premie of risico gekort 8 ten honderd wat bedraagt 35: 4: 0. Ik was daarin verwonderd nadat de rekening inhield want loopt het geen risico en dat het schip Amsterdam al wederom thuis gekomen was, maar het mocht niet anders wezen.

De staat van ontvangsten en uitgaven staat sedert uw edele vertrekt hier nevens. Van het kapitaal onder me ‘gelaten heeft u edele een pertinente staat ‘meegenomen zodat u edele daaruit kan zien hoe de zaken gelegen zijn. Ik zal zo’n goede zorg voor u edele penningen dragen als voor mijn eigen ‘en omdat het nu een moeilijke tijd is en hier veel bankroet vallen weet ik het niet beter dan het op ‘t gewone land te zetten.

[volgende blad] Aangaande de Schermer die is op te 25ste oktober1635 verkaveld gelijk ik u edele voor dezen geschreven heb. Ik ben dicht bij de stad gevallen zodat ik voor eerst niet denk te timmeren, te meer doordat dit bedijken een platte beurs maakt en alle materiaal om te timmeren duur zijn.

Onze zoon Jacob Baert (1) en Trijntgen Kessels ‘zijn al in augustus 1635 getrouwd. Zoals ik u edele voor deze heb geadviseerd hebben ze ‘al een mooie jonge zoon gewonnen waarin we allen zeer verblijd zijn en vooral kapitein Kessel en zijn huisvrouw die geen zonen hebben, mitsgaders onze grootvader ‘Molenvliet die hem ten doop gehouden en zijn naam (2) gegeven heeft. [in marge om op deze plek in te voegen:] Sijtgen Thijss, de huisvrouw van u edele broeder is noch redelijk goed te pas ‘met haar kinderen. Ze houdt zich heel dapper en goed nadat ze met zo’n beladen ‘schip bleef zitten. Ze heeft zich sinds haar kraam me nergens om gemoeid en ze doet u edele gans hartelijke’groeten. Haar man is zo we uit uw edele schrijven ‘verstaan hebben naar’ Gujarat en zo wanneer u edele aan hem mocht schrijven zal het u edele gelieven en aan hem de groeten vanwege haar te doen ‘als ook van ons lieden.

Jannitgen Jans de weduwe van uw edele broeder is te ‘Amsterdam aan de pest gestorven en haar ‘dochter Annitgen Jans heeft daarmee aangelegen.’Die Annitgen was zo armoedig (gelijk Thijs Abrahamss. de zoon van Abraham Mathijssen aan mij geschreven ‘heeft) dat ze zonder hemd en lakens lag en daartoe niet aan te tasten was zodat ik door zijn ernstig bidden en schrijven haar ‘tien gulden gezonden heb en toen Annitgen ‘weer opgekomen was kwam ze hier heel naakt en berooid, gelijk ze tevoren hier noch eens zo gekomen is, wij hebben haar telkens wat voor aan haar lijf moeten kopen [volgende blad] zodat ze met eer bij de lieden zou mogen komen en niet op een dwaalweg raken. Ze behoort voortaan zichzelf ‘te behelpen gelijk wij hopen dat ze doen zal. Jan Janss., de zoon van u edele broeder, hebben wij sedert uw edele vertrekt twee pakken kleren laten maken,’want hij was naakt en berooid en had niets aan het lijf dat deugde en hebben hem voor drie jaren bij de wapensmid in de Achterstraat alhier besteld daar hij de kost en vrij slapen zal winnen. Hij gedraagt zich goed en is vlijtig en naarstig. U edele zal ‘gelieven te adviseren wat men na de afloop van de drie jaren met hem doen zal. Ik hoop ‘hem ondertussen wat lezen en schrijven te ‘laten leren. De kosten van deze twee kinderen zijn hoog ‘opgelopen, maar men kan daar niet voorbij als men ze van de goede [in marge ingevoegd:] lieden deuren wil houden en wij hebben daar veel kwelling van gehad maar hopen dat het voortaan beteren zal.

De pest is hier in ‘t land noch vrij wat ‘en vooral binnen Haarlem. Onze neef Thomas (die u edele noch omtrent me enige couranten met een boekje van de Schermer gezonden heeft), is met zijn huisvrouw aan de pest gestorven. Hij was hier noch een paar dagen voor zijn dood en liet ons de brief ‘lezen die hij van u edele gekregen had.

Dergelijke is aan de pest gestorven de moeder van juffrouw Kessels, huisvrouw van de advocaat Kessel. Mitsgaders onze neef Cornelis Baert ‘die getrouwd was aan de dochter in ‘t Moerjaens Hooft, een fraaie jongeman van goede hoop.

Ik heb in de maanden van mei en juni aan een grote ziekte gelegen zodat niemand me het leven toezei. En de doctoren hebben mij allen door schreven. ‘t Is nu, God lof, weer goed, maar de nierstenen kwellen me vrij wat.

Wij hebben zo in de bruiloft als op de terugreis van onze zoon mitsgaders andere maaltijden als ook met onze [verder in marge:] kinderen binnenshuis verscheidene malen op u edele gezondheid gedronken en u edele geenszins vergeten, maar ook vaak een goede ‘schol en andere spijs die u edele hier goed plag te smaken toegewenst.
Het helpt zoveel als het mag gelijk het spreekwoord zegt; altijd ziet men daardoor ‘t goede hart aan.

[toegevoegd: een klein briefje met een speld bevestigd, voorkant (de achterkant is een fragment van een afrekening):]

Hiermee eindig ik zeer bemind’heer en goede vriend en wil u edele de hartelijke groeten doen van mij, mijn huisvrouw Alewijntgen en al mijn andere kinderen aan God almachtig bevelen, grootvader ‘Molenvliet, de burgemeester Kessel ‘en zijn huisvrouw, kapitein Kessel en ‘zijn huisvrouw, Jacob Baert en zijn huisvrouw, de oom penningmeester Brasser ‘Loeff en zijn huisvrouw, mitsgaders ‘Neeltgen nicht bij de kerk doen u edele alle tezamen zeer groeten uit Alkmaar deze vijfde december 1636.

(1) huwelijksdatum Jacob Baert en Trijntje Kessels: 28 juli 1635 Alkmaar. (2) gedoopt hun zoon Willem Jacobz. Baert: 20 februari 1636 Alkmaar.

[Brief 20]

[namens Wollebrant door een schrijver geschreven:]

[2 december 1636] [20]

Mijnheer Cornelis Janss. Baert.

Eerzame zeer discrete, waarde, genegen heer en toegedane vriend, saluut.

Mijn jongste aan u edele is geweest van de 29ste november 1635 uit Banjarmasin waarin u edele ons wedervaren en gezondheid tot die tijd toe, de Heer’ zij lof, geadviseerd hebben. Sedert is ons u edele aangename van dato de 26ste oktober 1635 bij de vloot van de edele commandeur Antonij Caen door de handen van mijnheer Van der Lijn op de 22ste augustus 1636 goed geworden (alzo toenmaals van Martapura met een ‘jacht op Batavia gekomen was om met de gereed liggende schepen onder ‘t commando van de commandeur Jacob Cooper en edele Arent Gardenijs naar Gujarat te gaan tot wat doel wij van Martapura ontboden waren), die we gelezen hebben en daaruit verstaan hetgeen sedert ons afwezen vandaar gepasseerd is. Mede dat u edele de onze geschreven op onze uitreis van de Zoute eilanden goed geworden is die allen in het kort nadat de tijd ons toeliet aldus beantwoorden, namelijk;

Wij wensen van gelijken (zoals u edele doet) dat uw edele zoon Johan Baert nu bij ons was, het zou hem duidelijk (1) niet schadelijk wezen alzo de gelegenheid nu wel presenteren zou zo hij zich goed gedraagt (daar ik weinig twijfel aan sla) tot een goede bediening op tijd de kunnen geraken, te meer wij nu in Gujarat ‘de plaats als tweede persoon bekleden en noch eindelijk wel eerste zouden kunnen worden, doch wat zullen we zeggen, na klagen, het baat niet. Zo u edele hem met ‘mij naar Indië gezonden had zo zou hij hier geweest zijn, duidelijk vrij wat beter voor zijn beste dan hij nu is naar mijn oordeel alzo ik niet twijfel of ‘Geleijn Jochemsz. (dat maar een kind is vergeleken bij uw edele zoon en zal in 2 a 3 jaren assistent wezen en ‘12 15 guldens of meer per maand kunnen winnen alzo hij het zeer goed met schrijven aanneemt en gauw is. Hij zal zijn leven naar alle duidelijkheid met meer ‘wereldse eer en respect eindigen als hij voortgaat zoals hij nu aanvangt) dan zijn vader tot heden toe noch gedaan heeft die door zijn dronken drinken en achteloosheid van bottelier tot bosschieter gemaakt is zodat hij van 24 gulden op 12 gekomen is en als er geen goede verbetering binnen een jaar is en zo het voortgaat zal eer zijn drie jaren uit zijn geheel niets winnen. Het bekomt hem zeer kwalijk dat ‘hij zich niet weet te houden in zijn kwaliteit waartoe we hem met kracht toe hebben bevorderd. Wat hebben wij van hem nu meer, dan schande te verwachten bij onze heren meesters aan wie we hem zo ernstig aanbevolen hebben, geduld ketal hago’ que tal pago, die zijn aars brandt moet op de blaren zitten. [volgende blad]

U edele neef Baert op de kust Coromandel zal in alles, naar zijn waarde, zo daar ons voorschrijven als onze mondelinge aanbeveling zocht te bevorderen dat ons gelieve’ te vertrouwen.

Het is mij lief dat onze broeder Jacob Baert zij lange gesolliciteerde baan gekregen heeft en het op een goede voet stond voor hem vader te worden. God de Heer wil ‘hem verlenen dat zalig is en ons als ‘t onze tijd eens ‘zal wezen daar noch omtrent de vier jaren geduld mee moeten hebben. Doch al hadden wij ‘t voor ons vertrek uit het vaderland begonnen, het zou ons nu niet te berouwen zijn dan naar klagen baat het niet, het is niet zo en moeten geduld nemen en de tijd afwachten en hoop dat de Heer ons gezond zal sparen zodat we met liefde elkaar binnen vier jaren mogen zien.

Versta dat de Schermer droog en verkaveld is en u edele omtrent de stad is gevallen en dientengevolge u edele niet zal kunnen besluiten daar zodanig op te bouwen als u voor deze wel had voorgenomen zodat onze aanbevolen kamer als u thuis komt duidelijk daar niet zal vinden en daarin niet te veel zwarigheid maken. Wij zullen wel een plaatsje vinden op de beneden of bovenste zolder alwaar mijnheer in Jacobskamer die door zij huwelijk nu leeg staat en zo het niet geschieden mag zal er ons evenwel niets aan mankeren dan met liefde en thuis te komen.

Het overlijden van de heer Stuilinck is een groot verlies voor zijn huisvrouw en noch meer voor zijn kinderen. Zo hij noch 4 a 6 jaar had mogen leven zou het naar ons oordeel haar wel nodig geweest zijn.

De weduwe van de advocaat Castrijcum zal wel weer ‘een jonge bijslaap krijgen als ze maar wat toegeven wil naar de persoon daar ze voor deze mee bevrucht was (u edele bekent) behoeft ze niet te wachten alzo die veel meer tot wat jongs als ouds genegen is alzo het oude vlees gewoonlijk in de tanden blijft steken, etc.

Het overlijden van de schout van Schagen heb ik mede verstaan, hij heeft ons de weg gewezen zullen allen hem moeten volgen zo het sterven niet wegblijft.

Dat Sijtien Tijss bevallen is op ons vertrek naar Indien heb ik verstaan als mede hetgeen u edele aan haar verstrekt heeft daar ge goed aan gedaan hebt en ons goed bevalt. Het kindje mag wel uit, de Heer heeft daar een goed werk aan gewrocht.

Mede verstaan dat Jannetien met haar Engelse man naar Engeland is vertrokken en liet haar twee kinderen in Holland. Een voortreffelijke daad van een eerbare vrouwe, mede dat u edele aan haar kinderen tot hun onderhoud iets verstrekt heeft uit onze middelen wat ik voor goed gedaan aanneem en vertrouw u edele in alle goed en handel daarvoor in met alle discretie. Wij nemen ́t voor goed gedaan aan,
doch de soberheid bevelen we u edele aan en wensen Jan hier in Indien een ware en goede knecht te wilde wezen en zou hier beter dan daar naar mijn oordeel tot een man kunnen geraken. [volgende blad] Met droefheid heb ik verstaan de pest te Leiden dat het in zo’n korte tijd zoveel volk weg genomen heeft, de Heer gelieve ons lieve vaderland voor meer kwalen te bewaren.

Vanwege onze middelen die onder u edele berusten vertrouw ik (en aldus lang gedaan heb dat alles naar behoren regelen en tot onze terugkomst met liefde in ‘t vaderland) besturen zal en ons zoveel mogelijk is van bankroet te zien behoede of bevrijden –

In onze jongste heeft u edele geadviseerd dat de edele heer generaal Hendrick Brouwer ons naar Martapoera gezonden had om daar peper te kopen en in plaats dat we naar Gujarat meenden gegaan te hebben was het die tin tijd wat buiten onze gissing zodat we de tijd ’van 8 ½ maand in dito Martapoera gelegen en de dienst’van de edele compagnie waargenomen hebben in goede gezondheid. De heer zij lof zodat die plaats me zodanig beviel ‘dat ik daar noch wel een twee jaren gewild zou hebben willen blijven. Dat heeft de heer generaal Antonio van’ Diem en de edele Philips Lucas, die ons zeer gunstig’ zijn, niet geliefd en oordeelde dat we de edele compagnie in het kwartier van Gujarat betere dienst deden dan we in Martapoera zouden kunnen’ doen. Vanwege zulks zijn we op de 15de augustus ‘met een jacht van dito Martapoera ontboden zodat we de 21ste dito op Batavia arriveerden en de 26ste van die maand weer vandaar naar Gujarat vertrokken zijn alwaar we op de 18de november met vier schepen onder ́t commando van de edele Arent’ Gardenijs goed aangeland zijn en in goede gezondheid, ‘de Heer zij lof. Zodat ik nu ter plaatste ben daar ik mijn’ resterende 3 jaar hoop uit te dienen zodat u edele voortaan aan ons wel mocht schrijven dat we resideren in Sourat ‘ of in dito kwartieren alzo we nu meest een jaar te land waart op en in zullen reizen en wanneer we dan ‘weer komen in onze residentie te Gujarat menen te ‘nemen, daartoe ons de Heer zijn zegen toe gelieft te verlenen, dat onze geprojecteerde tijd met gezondheid mogen uitdienen en gezond overkomen.

Wij hebben niet kunnen nalaten voor de veelvoudige genoten eer te uw huis zo van u edele persoon meer dan uw edele kinderen in het algemeen en geen uitgezonder ‘ten tijde van ons bijwezen aldaar waarover u edele als uw edele ganse familie verplichte dienaar zullen ‘blijven en gelegenheid presenteren die zoeken te vergoeden aan diegene die het u edele ons zal gelieven aan te bevelen eer en eert.

Doch om dankbaarheid te betonen, naar onze gelegenheid nu present, hebben ons verstout u edele met dit stukje zwarte satijn tot vernieuwing van onze ‘goede kennis in korting van onze verplichte schuld te gedenken wat u edele in dank gelieft aan te nemen en verdelen als volgt, te weten, een vierde part aan u edele, een dito vierde part aan u edele moeder , u edele beminde huisvrouw een vierde part aan u edele lieve dochter (die ons niet leed is) Alewijntien Baert en het andere vierde part aan uw edele dochter Engeltien Baert wat ze van gelijke u edele in dank [volgende blad] gelieven van ons aan te nemen en niet zien op de gift, maar ‘t goede hart dat van onze zijde nimmermeer mankeren zal en blijven in hoop mocht nader en meer vrienden dan tot noch toe te zijn en worden zullen wat God Almachtig ons gelieve te gunnen. Amen.

Dit stukje zwarte zijde zendt u edele nevens deze brief’ bij en in handen van de koopman mijnheer Barent Pieterss. Hollaert van Rotterdam, koopman op ‘t schip Swol waarmee we in Gujarat gekomen zijn en met hetzelfde schip van hier naar het vaderland vertrekt, ’in bediening als boven, onze goede en familiare’ vriend en ik twijfel niet of het zal u edele door hem, ’zo de Heer hem behouden laat overkomen, wel overhandigd worden en hem met een roemer wijn op onze gezondheid’ te belonen.

Bij Gerret Clock, broeder van meester Jan Clock, uw edele barbier, die met dit meer gemelde schip Swol’ mede naar het vaderland gaat zenden we mee een stukje zwarte damast, nevens een klein briefje aan onze wel lieve Alewijntien Baert waarvan zij zal gelieven een vrouwenkleding stuk aan onze vrijster Maritien Baert te geven of de waarde daarvan (vanwege ons) opdat mijn belofte’ op mijn vertrek gedaan het u edele brengen mag en het resterende zal ze vanwege ons in dank gelieve aan te nemen en gebruiken naar haar gelieven zo het haar, als ik hoop ja, ter hand gesteld wordt en zullen bij de naaste gelegenheid haar weer met iets raars gedenken zo de Heer ons het leven spaart.

De assistent Jacob Walloup is met ons hier gekomen’ en gaat met mij te landwaarts in zo hij zich goed gedraagt en zal hier duidelijk zijn tijd wel en tot genoegen kunnen komen. Alzo goede dienaars van de edele compagnie goed beloond worden en hier tot voordeel kunnen geraken.

Met de zaken en stand van de edele compagnie in deze Indische kwartieren gaat het, de Heer zij lof, naar wens, de Almogende gelieve het te laten continueren dat het mag strekken tot zijn eer en solaas (2) van onze heren meesters en welstand van ons lieve vaderland.

Nu resteert ons niet waarvan we u edelen voor deze presenten in de korte tijd kunnen meedelen en zullen derhalve afbreken en tot nader gelegenheid presenteren uit te stellen wat duidelijk over vier maanden wezen zal met een Engels’ schip van hier over Engeland en deze’ na onze grondige groeten gedaan te hebben aan u edele en dergelijke aan moeder en u edele lieve dochter die ons (niet leed is) Alenwijntien Baert, Engeltien Baert, mijnheer Jacob Baert, Trijntien Kessels en verder u edele ganse familie zonder mijn vrijster Marijtien Baert te vergeten en eindig en beveel God [volgende blad] in genade aan die u edele alle en ons in langdurige gezondheid tot zaligheid gelieve te sparen en elkaar met liefde ontmoetende met een roemer wijn uit oom Louff kelder mogen welkom heten dat ons Got almachtig gunt.

Vaarwel. [door hemzelf ondertekend:]

U edele in alles bereide dienaar Wollebrant Geleijnsen de Jongh 1636, ik heb ondertekend. Op ons Nederlandse kantoor Gujarat, gelegen in Gujarat deze 2de december 1636 en zijn gereed om over 6 7 dagen ’naar Ahmedabad Cambaja en ‘verder naar Agra te vertrekken en hopen over 10 11 maanden weer in Gujarat te wezen.

[door Wollebrant toegevoegd:]

Mijn grondige gebiedster gelieft’ u edele te doen aan deze navolgende en mij aan haar te excuseren dat ik hier meen’ niet te schrijven wat ik niet nagelaten zou hebben zo de tijd mij het leven toegelaten zou hebben wat bij de eerste gelegenheid geschieden zal en dat zal zijn te weten –

Grootvader Moolenvliet met zijn zoon mitsgaders zijn ‘huisvrouw en oud vrouwtje Dielya en haar familie, ’Lof Baertsen, zijn huisvrouw en dito familie, onze neven, schout en secretaris Schagen en allen van hun huis, de heren burgemeester en penningmeester Kessel en hun familie en voorts allen die hier (vanwege de kortheid van tijd alzo het schip onder zeil gaat) en wij aan land moeten zijn vergeten mochten wezen.

Mijnheer Toomis Petersen Baert gelieft mede te nemen en zijn neef niet te vergeten en zal hem bij de eerste gelegenheid schrijven en voor zijn ‘gezonden kameraad (3) die ik goed ontvangen heb bedanken.

[volgende blad] [adressering:]

Eerzame, wijze, voorzienige zeer discrete mijnheer Cornelis Jansen Baert, notaris publiek, wonende in de Langestraat in ‘t Vergulde Hoeff Iser

Met een rolletje satijn tot Alkmaar 1636, 12/2 Met vriend die God geleide.

(1) apparent – waarschijnlijk. (2) solaes - vertroosting, verzachting. (3) compant - makker, kameraad.

[Brief 21] [namens Wollebrant door een schrijver geschreven:]

[25 januari 1637] [21] Mijnheer Cornelis Jansen Baert.

Eerzame, wijze, voorzienige, zeer discrete, waarde en genegen heer en toegedane vriend, saluut. U edele aangename bij de vloot van de heer gouverneur Philips Lucas bij ‘schipper Clock, dato 6de april 1635 is ons op zijn aankomst goed geworden en daaruit verstaan hetgeen sedert ons vertrek vandaar gepasseerd is. Dat hebben wij met dato de 29ste november bij de vloot van de edele heer generaal Brouwer ‘beantwoord en twijfel niet of het zal edele bij de overgekomen vrienden wel overhandigd zijn waarin u edele onze behouden aankomst te Batavia geadviseerd (1) hebben en hetgeen ons sedert wedervaren was, derhalve is het onnodig dat weer te herhalen. Derhalve zeggen we dat u edele aangename van de 26ste oktober’1635 en de onze van de 22ste augustus bij de vloot van de heer Antonio Caan ons ‘mede goed geworden is door mijnheer Van der Lijn op onze aankomst van Banjarmasin op Batavia die we de 2de december 1636 bij ‘t schip Swol ‘in handen van de koopman mijnheer Barent Pietersen Hollaert mede naar tijd en gelegenheid beantwoord hebben en niet twijfelen of het zal u edele op gemelde behouden aankomst door zijn hand mede wel geworden ‘dat ons bij gelegenheid aangenaam zal wezen te verstaan. Derhalve zullen we deze te korter maken alzo sedert niets bijzonders voorgekomen is waarvan we u edele kunnen adviseren.

Zo is ‘t dat wij nevens onze jongste van dato de 2de december zoals tevoren gezegd,’ bij ‘t dito schip Swol in handen van de koopman mijnheer Hollaert tot een erkenning van het veelvuldige genoten eer u edele toegezonden hebben een stukje zwart ‘satijn om dat te distribueren zoals wij u edelen hebben geschreven,’te weten, een kwart voor u edele, ¼ voor moeder, ¼ aan Alewijntgen Baert
en het laatste kwart aan Engeltgen Baert wat u edele en moeder als mede Alewijntgen en Engeltgen Baert in dank gelieven aan te nemen dat ons lief zal wezen te vernemen.

Met dito schip Swol gaat mee naar huis Gerrit Clock, de broeder van meester Jan Clock, de broeder van u edele chirurg waarmee we een briefje aan u edele gezonden hebben en daarin een briefje aan juffrouw Alewijntgen en ‘nevens die een stukje zwarte damast aan haar te overhandigen van dito Gerrit Clock om door hem aan u edele overhandigd te worden en van u edele vanwege ons dat regeren, mits onze vrijster Marijtgen Baert daar een vrouwenkleding van te laten maken of de waarde van die en de rest tot haar gebruik te behouden en hoop bij de behouden overkomst van het vermelde schip en de vrienden dat alles goed ter hand zal gesteld worden en hoewel het van kleine waarde is het aangenaam zal wezen dat ons lief zal wezen te vernemen te enige gelegenheid aan te bieden (2).

Na ‘T vertrek van vermelde schip Swol, nevens noch drie andere schepen in dito compagnie van Surat naar Perzië (3) hebben ons tot de 27ste dito in Amadabath vertrokken zijn (gelegen 9 dagen reizen van dito Surat en in mening waren met de gemelde persoon omtrent de 10de februari vandaar naar Agra te vertrekken en vandaar noch 30 dagen reizen landwaarts in. De Heer gelieve ons ongedeerd (4) te begeleiden en tegen november aanstaande ongedeerd weer naar Surat te laten keren wat u edele uit een briefje van ons bij de naaste gelegenheid staat te vernemen. [volgende blad]

Het gedrag (5) van mijn broeder Jochem Geleijnse als mede zijn afzetten (6) van bottelier tot bosschieter 12 guldens per maand gesteld zal u edele voor de ontvangst van deze zonder twijfel verstaan hebben. Het is voor ons zeer moeilijk, doch daarin kan niets gedaan worden en hoop dat het hem een leer zal wezen en dat hij zich hierna verbeteren zal en verlang daarnaar.

Zijn zoontje Gleijn Jochemss. is met mij hier in Surat gekomen, zoals ik voor deze geadviseerd heb, die door zijn aangenomen schrijven van de heren jonge assistent is gemaakt en wint nu tien guldens ter maand en daaraan verbonden blijft van gepasseerde november 3 jaren om de compagnie te dienen zo hij zich goed gedraagt (als ik hoop ja) en zal na het vervallen van de genoemde 3 jaren duidelijk wel tot 20 a 25 guldens ter maand kunnen geraken. Alles zal staan aan zijn eigen gedrag, doch zullen hem onder ons opzicht houden. Laat hem nu bij een goede koopman (zo lang ik naar boven reis) in Amadabath die hem wel vormen en onder gehoorzaamheid houden zal.

Van u edele neef Baert op de kust hebben we kortelings niets vernomen en meen vooreerst daags aan hem naar Masulipatnam te schrijven alzo ik daar gelegenheid toe hebben zal.

Wat aangaat onze middelen die onder u edele opzicht en directie staan hebben we niets aan te bevelen anders dan het voorgaande dat is dat u edele daarin zorgvuldig gelieve te handelen en zoveel mogelijk is ons voor bankroet te bevrijden, als mede de jaarlijks vervallende intresten en hetgeen u edele van onze verdiende gage ontvangen hebt of noch ontvangen zou mogen onder ‘zekere personen gelieft uit te zetten naar uw edele en tot ons voordelige nut en het goed vinden zal wat u edele vertrouwd blijft.

[in marge:] Nota. Hetgeen u edele op ons vertrek bij een nagelaten memorie geordonneerd hebt tot onze nadere orde aan verschillende personen jaarlijks te verstrekken uit onze middelen bevestigen we bij deze noch tot nader orde te volgen en zo u edele het nodig acht het bij enige wat uitvoeriger dient uitgeleid te worden en de hand wat dieper in de beurs moet gaan zoals voor deze (zo ‘t niet te grof is) laat een goed werk en om een kleine goede zaak niet na, de Heer zal ‘t ons op een andere weer geven ‘die ons tot heden aan niets heeft laten ontbreken en die vertrouw ik mede ons voortaan aan niets zal laten ontbreken en derhalve zeg ik dat ik dit alles in uw edele handen stel met vertrouwen dat u edele niet te milt noch te spaarzaam zal gaan, maar geef het daar het nodig zal wezen met discretie, ‘t zal ons’(de Heer zij bedankt) jaarlijks op geen 50 60 guldens meer’ of minder aankomen zo het maar goed besteed wordt en met dankbaarheid aangenomen wordt. Meen hiermee in de kinderen van Jannetgen’ te weten, Jan en Jannetgen zo die vooreerst noch wat van ‘node mochten hebben en zichzelf niet kunnen behelpen.

Nu resteert ons niets waarvan we u edele voor present meer kunnen meedelen, derhalve zullen we onze vriendelijke groeten aan [volgende blad] moeder, waarmee ik bedoel Maria Cornelis, Alewijntgen en Engeltgen Baert, mijnheer Jacob Baert met zijn huisvrouw Trijntgen Kessels, grootvader Moolevliet, van dergelijke peetoom Moolevliet, Loeff ‘Baertsen (die ik wel wenste alle weken tweemaal zijn wijn en uw edele bierkelder mocht visiteren tezamen met hun lieve huisvrouw en familie), gedaan hebben en eindig deze en beveel in de genadige bescherming der Allerhoogste die u edele eerzame, wijze, voorzienige, zeer discrete heer en waarde vriend als verzorgende vader tezamen met u edele lieve huisgezin gelieve te sparen in langdurige gezondheid tot zalige eer en voorspoed (7) ‘en dat we elkaar met gezondheid weer mogen ontmoeten.

[door Wollebrant zelf ondertekend:]

Vaarwel u edele genegen vriend en dienaar’ Wollebrant Geleijnsen de Jongh 1637, ik heb ondertekend,

Op ons Nederlandse kantoor in de stad Amadabath deze 25ste januari 1637, gelegen ‘9 dagen reizen van Surat.

[door Wollebrant toegevoegd:]

Onze groeten moeten hier nevens bekomen deze navolgende namelijk de officier Schagen, onze neef secretaris Schagen met al hun familie in het algemeen, de burgemeester Cessel, als mede’ de penningmeester Kessel tezamen met hun huisvrouwen en familie, ’de heer Sommevelt en heer Brasser met hun huisvrouwen en familie, oom Huibert met zijn familie, de heer advocaat Kessel met zijn familie, zoon en dochter, de vrienden ten huize van de edele zalige burgemeester Tulinck, zonder onze goede vriend Tomas Baert te’vergeten die ik zeer vriendelijk bedank voor zijn toegezonden couranten, mitsgaders alle bekende vrienden die ik hier vergeten heb door haastigheid en niet expres en niet gelieven te vergeten’ al het jonge gezelschap zo vrouwelijk als mannelijk die op ons’ afscheidsmaal geweest zijn die vanwege ons bij gelegenheid’ van harte vriendelijk gelieve te laten groeten. Welke moeite wij toevertrouwen dat onze vriend mijnheer Jacob Baert het wel aan zich zal nemen zal, deze prognose zijn edele ons weer te gebruiken en aan te bevelen. —Ik beeld me verschillende malen in de goede smaak van de goede pekelharing die ik verschillende keren te uw huis gegeten heb die moeder mij vele malen heeft willen onthouden en die nu een voor een daalder mocht’ hebben en daar een pint wijn bij uit Loef Baetsens kelder met een goed gebakken wafel van het oude vrouwtje Dielija zoals we verschillende malen daar wel gegeten hebben met een eierkoek (8) van onze nicht’ Neeltgen en daarbij enige peren van de boom die achter uw edele huis staat die we in het gezelschap van mijnheer Jacob Baert uit de Bocht van moeder kochten waarin Alewijntgen mij zo ik geloof mij soms wel enige van ontfutseld heeft, och hoe zouden ons die smaken als we goede appetijt hebben dat ons nu in ‘t gewest soms wel gebeurt en hoop dat de tijd noch komen zal dat weer te mogen doen dat God almachtig vergunt, het is ons zalig.[volgende blad] [adressering:]

Eerzame, wijze, voorzienige zeer discrete mijnheer Cornelis Janssen Baert, notarius publiek, woont in de Langestraat in ‘t’ Vergulde Hoeff Iser.

Te Alkmaar 1637, 1/25.

Per Engelse schip de Willem dat God geleidt.

(1) adviseeren - gevoelens bekend maken. (2) offresseeren – aanbieden. (3) Persia - Perzi, Iran. (4) salvo, salvus – ongedeerd. (5) comportement - gedrag, wijze van handelen. (6) deportement - het verwijderen uit een ambt of functie. (7) prospereeren – gedijen. (8) ijserkoek – eierkoek.

[Brief 22]

[brief van Cornelis Janss. Baert aan Wollebrant:]

[21 september 1637] [22]

Eerzame, wijze, voorzienige, zeer discrete heer en gans genegen vriend.

U edele aangename missive van de 2de december 16376, benevens het satijn als ook de missive aan onze dochter Alewijntgen Baert met het damast, is ons goed ter hand gekomen waarvan we u edele alle tezamen zeer hartelijk bedanken en wensten gelegenheid te hebben om zodanige fatsoenlijke gift wederom enigszins te mogen vergelden.

Brenger van deze onze zoon Jan Baert is sedert het vertrek van u edele altijd begerig geweest ‘om naar de Indien te waarom we besloten hebben hem derwaarts te zenden.

Hij gaat voor assistent op het jacht’ Valckenburch. Hij is zeer wel ter pen en ‘in ‘t boekhouden en cijferen bekwaam (1) en wij ‘hopen dat hij zo door de goede aanbeveling’van de heer generaal Specx aan zijn edele ‘schoonbroeder de heer gouverneur Lucass. als door het aanbevelen aan mijnheer Van der Lijn ‘bij u edele in Gujarat zal komen en die zelfde te overhandigen en twijfel niet zo hij zich goed gedragen wil (als wij hopen, ja) of u edele zal hem wel bevorderen daar hij bekwaam toe bevonden wordt wat wij aan u edele zeer’ vriendelijk verzoeken en daar benevens ‘bidden op hem het opzicht te willen nemen, hij is noch jong waaraan ons een bijzondere eer en vriendschap ‘geschieden zal, doch zo hij elders mocht worden’ gezonden (als wij hopen, neen) zal u edele gelieven hem bij alle’ gelegenheid aan te bevelen.

[volgende blad]

[linker bladzijde:] Ons is het van harten leed dat u edele broeder Jochum Geleijnsz. van zijn dienst gesteld en zo vernederd is. Wij hadden dat tevoren al gehoord en zijn huisvrouw is daarover zeer bedroefd. God geeft dat hij hem voortaan nuchter ‘mag houden en alzo gedragen zodat hij wederom’ omhoog mag komen. Zijn huisvrouw houdt zich zeer fatsoenlijk met haar ‘kinderen en valt ons niet moeilijk.

[in marge om op deze plek in te voegen:] Van mijn neef ‘ Baert heb ik ‘tot noch toe van dit jaar geen schrijven bekomen, ‘Dat er misschien noch drie schepen verwacht worden’ die door onweer van de anderen verdwaald zijn en hoop ik dat met die schepen schrijven’ te krijgen. Ik dank u edele van de goede genegenheid tot hem toe en hoop dat hij zich zo zal gedragen dat u edele daarin zal continueren.

Annitgen, de dochter van uw edele broeder Jan Geleijnss. is in het vorige jaar uit het huis van de predikant (daar mijn huisvrouw haar besteld had’ en zij zeer goed was) met een kwaad hoofd door gegaan waardoor wij ons met haar niet meer menen te bemoeien. [in marge om hier in te voegen:] Jan Janss. u edele ‘voornoemde broeders zoon is noch bij de wapensmid, ’hij is mede zeer begerig’ om naar Indien te’gaan waarvan ik van u edele het advies zal’ verwachten, ondertussen zullen sein drie jaren voldaan zijn.

Wij hebben met blijdschap uit de uwe verstaan dat u edele van Martapura met goede ‘gezondheid in Gujarat is gearriveerd. Ons was alhier onderricht dat dito Martapura een zeer ongezonde plaats is waardoor we met u edele zeer bekommerd waren.

Onze goede vriend Jan Arentsz. Delft is in mei voorleden in de Heer gerust zodat onze goede kennissen te met voor gaan en ons de weg van alle vlees wijzen.

De moeder van de assistent Jacob Wallop is verblijd dat haar zoon bij u edele is en hoopt dat hij zich zo zal gedragen dat hij de goede gunst van u edele zal mogen genieten. [rechter bladzijde:] Aangaande de middelen van u edele alhier, ik hoop dat die zoveel als mogelijk is voor bankroet te bewaren en alzo te regelen dat als u edele thuiskomt oorzaak zal hebben waar goed tevreden over te zijn.

Wat belangt ons lieve vaderland. [in marge om hier in te voegen:]

Zijn hoogheid de heer prins van Oranje heeft Breda belegerd en tast die stad met groot geweld aan zodat we hopen dat hij daarvan gauw meester zal zijn en wij daarover God danken en victorie branden wat de Heer ons gunnen wil.

De pest ‘eindigt (2) alhier nu meest, maar er is veel koortsig en ziek volk. Onze grootvader ‘Molenvliet ligt heel ziek te bed, de Heer wil hem een zalig uitkomst verlenen. Mijn ongeluk van de nierstenen is nu lijdzaam,’ik ben verschillende steentjes kwijt geworden waardoor ik vrij wat verlichting heb gekregen. De Heer wil mij voort genadig wezen want het is een verschrikkelijke pijn.

Hiermee zeer beminde heer en genegen goede vriend eindig ik deze en we willen wij u edele na hartelijke groeten van mij, mijn huisvrouw en al mijn onze kinderen den almogende God aanbevelen die ons gunnen wil dat wij elkaar in ‘t vaderland met’ liefde wederom zullen mogen zien. [onderaan de bladzijde om hier in te voegen:] en op u edele welkomst met vreugde een goede maaltijd te eten en een gezondheid om te drinken gelijk wij op u edele reis (3) gedaan hebben.

Grootvader Molenvliet, ’de burgemeester en kapitein Kessel met hun huisvrouwen, ’Jacob Baert met zijn huisvrouw, oom Molenvliet met zijn huisvrouw en oom Louff met zijn huisvrouw doen u edele allen tezamen hartelijke groeten uit Alkmaar deze 21ste september1637. [in marge:] Ondertussen heeft de vijand twee ‘steden ingenomen’ als Venlo en Roermond, dan die zijn niet van zo’n grote importantie en wij hopen dat als Breda gewonnen is dat men diezelfde wederom bekomen zal.

De koning van Frankrijk is met ‘grote macht in Henegouwen gevallen en heeft aldaar ‘verscheiden plaatsen ingenomen zodat de kardinaal infant zijn’ ’handen vol heeft, God almachtig wil alles laten gedijen tot ‘het groot maken van zijn heilige naam en welstand van ons lieve vaderland.

(1) verseeren - zich bekwamen. (2) cesseeren - een einde nemen, eindigen. (3) foij - foije - reis, tocht.

[Brief 23] [brief van Wollebrant aan Alewijntje Baert, mogelijk een kladje of minuut:]

[8 november 1637, aan Alewijntje Baert] [23]

Eerwaardige, deug rijke, aangename deugdelijke en zeer ‘beleefde juffrouw Alewyntgen Baert, geluk,’gezondheid, voorspoed en u waardigheid hartenlust en begeren wordt uw waardige persoontje gewenst van uw edele geringe en die bereid te doen is uw (1) dienaar ‘Wollebrant Geleinsen in alle eerbied en onderdanigheid en hoop dat we blijven en de Almogende de gratie verlenen zal. Dat wij u edelen waardigheid met gezondheid en voorspoed over twee en een half jaar zullen zien en ontmoeten met meerder vrolijkheid dan er op ons afscheid geweest is. Dat de Almogende geeft hetzij hoe het dan wezen mocht. Wij kunnen niet nalaten als gedenken aan de veelvuldige eer en hoffelijkheid (2) en weldaden door uw waardigheid, hoewel onverdiend, ons’ aangedaan is en wij van u door uw aangeboren goede ‘en aangename beleefdheid die ons overvloedig geweest is’ genoten hebben waardoor we wij in uw waardigheid ten allerhoogste verschuldigd blijven en ons daarvan te bevrijden’ geen middel bedenken kunnen dan op onze onschuld te ‘vallen. Bekennen wij meer schuldig te zijn dan we betalen kunnen en derhalve om onze schulden zoveel in ons vermogen is’ te voldoen wij geen beter middel weten dan om ons zelf onder uw waardige commando en gebied te presenteren of ‘u daardoor enige tevredenheid en wij relax van onze verplichtingen bekwamen.’

Edoch zal het noch wel ruim twee en een half jaar moeten aanlopen voor en aleer wij de glinsterende stralen van uw wellichtende ogen mogen genieten en onze oren uw edele ‘commando zullen kunnen horen. Doch zal ons het minste commando gebieden in uw gedachten te komen of dat u edele zich verwaardigt ons door uw geringste dienaar zal gelieven te gebieden bestand zijn om door ons u edele welbehagen in ons vermogen te zijn met alles te bewerkstellen wat zo zeker als de dageraad is.

Dan wat zullen we verder zeggen, de gelegenheid maakt de dief, goede ‘gelegenheden dienen niet verachtelijk afgewezen of te verontwaardigen en of wij zo gelukkig zullen zijn tot uw gelieven en welgevallen ‘dat onze droeve ogen uw edele waardigheid weer tot tevredenheid van beide zijden zullen mogen aanschouwen en zullen ons lot van de ‘Heer daarover verwachten en als de tijd geboren is ondervinden en die met geduld zullen moeten afwachten en ons met goede ‘hoop troosten en vertrouwen dat het fortuin dienstig zal wezen.

Wij hebben om aan te tonen dat onze onbezwaarde losse hersens ‘en (3) (die evenwel naar onze dagen gesloten behoren te wezen)’ zodanig niet spelen leiden zonder aan de genoten ‘eer en weldaden van u te gedenken, derhalve hebben we ons verstout uw edele waardigheid bij onze goede bekende vriend, namelijk’ Gerret Clock, tot een erkenning toe te zenden bij het schip’ Swol 1636 in december (4) in zijn eigen handen een stukje damast tot een onderlijfje (5) ‘of waartoe u edele het waardig dient te gebruiken in de hoop dat het’ aangenaam zal wezen en niet denken aan de kleine waarde maar naar de goede affectie en genegenheid van de gever die u edele’ tot geen tijd ontbreken zal. Willen niet twijfelen of dito’ Clock zal ‘t u edele bij zijn behouden overkomst overhandigd ‘hebben en dat zal ons bij de volgende aangenaam wezen te vernemen en verlaten ons als in uw handen dat te handelen en met ogen te zien en oorzaak zullen geven aan ons, die uw dienaar zijn, en wij vandaar met het lichaam ben te gedenken en wat ons aangaat die zijn bij ons al te lange tijd buiten getal geweest zodat ze nu bij Melijaem (Melia?) niet weet op te noemen. Wij verheugen onze geest, als de tijd en het leven het toelaat, in de goed gecomponeerde gezangentjes waarin verschillende juffrouwen op ons afscheid mede hebben gelieven ons te gedenken en hun waardige namen in ons kostbaar boekje te griffen waarin onze geest vaak, die fantasie bevat, vreugden in schept, edoch als ik begin te lezen of te zingen waaronder Alewyntges hand geprent staat wie zou kunnen bedenken waar onze gedachten wandelen en speel ‘haar eigen spelen en zijzelf zich met hoop te (7) voeden .’Edoch wij zouden noch meer kunnen tot bevestiging van die kunnen voortbrengen doch enige woorden in ‘t gedichtje ‘door uw edele tot ons tot een aandenken in ons liedboekje vereert laten ons ‘te binnen brengen van hetgeen dat we anders noch’ tot nadere bevestiging zouden willen bijbrengen.

[in marge, maar als geheel weer doorgekrast:] Edoch zal uw waardige oog naar ons persoon ’tot ons leedwezen ’in de tijd van twee en ‘een half jaar ruim’ van nu af ogen liefelijk’ naar alle duidelijkheid’ het niet goed kunnen gelieven dan uw waardige’ gedachten en het onze’ het minste commando ‘uit uw waardigheid naam ‘meer dan bestand is om ons uw wil en welgevallen hetgeen ons gelieft te geleiden. [volgende blad] Nu, ‘t is zodanig dat we zeggen mogen: drie jaartjes zijn nu al verstreken etc. twee en een half staan noch voor de hand waarin we ons fortuin verwachten zullen en met liefde in ‘t vaderland komen overleggen of Alewijntje Baert, zo ze haar evenknie (7) noch niet gekozen heeft, over ons niet erbarmen zal en we ons daarin vast vertrouwen en zo het geschiedt als onze hoop niet is zullen ‘we ons nevens anderen die zulks mede wel geschied is en raken zonder te waarmaken moeten getroosten. En de passie vermeerdert en menen niet minder te denken het was evenwel zo niet gedacht lieflijk te maken. En alzo de dag ons begint te haten, Phoebus zijn bosje (8) laat gaan verduisteren en onze hersens moedeloos werden, onze geest te bedroeven, de toorts niet oplicht zoals we graag zagen en eindelijk onze pen te verslappen, de inkt te verdrogen, in somma; alles tot ‘onlust voorkomt en ben genoodzaakt dit af te breken en te eindigen. Beveel....’De 8ste november 1637 uit Agra.

(1) oorbodig - bereid tot te doen wat genoemd wordt. (2) cortosy - tact, wellevendheid. (3) losse harsenen - onbezwaarde, vrije, lege hersenen. (4) deesomber – December. (5) ondersieltgen - onderlijfje, vrouwelijk kledingstuk. (6) speeranse, esperanse – hoop. (7) bartue, parture - rol, evenknie. (8) strueel - bosje, kreupelhout.

[Brief 24]

[Door een schrijver, namens Wollebrant geschreven aan Cornelis Janss Baert]

[8 november 1637] [24] Mijnheer Cornelis Jans Baert.

Eerzame, discrete, waarde en zeer genegen heer en toegedane vriend, saluut.

Ik heb sedert mijn aankomst hier in India 3 verscheiden ‘malen aan u edele geschreven en daarin onze gezondheid geadviseerd als mede ons wedervaren en ontmoeting sedert ons aanwezen hier in India geadviseerd, namelijk de 29ste november 1635 ‘uit Martapura bij de vloot van de generaal Brouwer, de ‘tweede uit Surat de 2de december bij ‘t schip Swol, de derde ‘uit Ahmedabad, de 25ste januari bij ‘t Engelse schip de ‘Willem over Engeland en hoop dat die u edele bij de overkomende’ vrienden wel overhandigd zullen wezen. Doch hebben ondertussen een briefje van u edele bij de vloot van de edele commandeur Anthonio Caen (door de handen van de opperkoopman,’mijnheer Van der Lijn, onze goede vriend) bekomen, gedateerd de 26ste oktober 1635 binnen Alkmaar dat ons zeer aangenaam ’is geweest. En de 2de december uit Surat beantwoord’ en zijn bij de koopman mijnheer Hollaart met het schip Swol’ van Gujarat gegaan en hoop dat het u edele bij de behouden overkomst van die overhandigd zal wezen als mede die met gemelde schip bij Gerret Clock u edele toe gezonden heb’ dat ons bij gelegenheid aangenaam wezen zal te vernemen. Hetgeen er sedert ons afwezen daar gepasseerd is sedert hebben wij u edelen op de 25ste januari uit Ahmedabad (bij ‘t schip de Willem ‘over Engeland) weer geschreven en onze gezondheid’ en weervaren tot die tijd geadviseerd die ik hoop dat u edele ter behoorlijke tijd mede wel geworden zal zijn dat ons bij gelegenheid staat te vernemen. Als mede hetgeen onze verdere vanwege onze middelen (die onder u edele beleid berusten) mochten aangaan.

Eerst zeggen dat wij tot op heden geen nadere schrijven van u edele bekomen hebben dan van de 26ste oktober 1635 waarover wij ons ‘mede niet verwonderen alzo ik tegenwoordig in Agra ben, dat is gelegen 30 dagen (of meer) reizen van Surat en ons de brieven met de schepen (die gewoonlijk in het laatste van oktober in arriveren en weer ultimo november van daar vertrekken) niet voor de aankomst van die toe gezonden kunnen worden die dan met de bode noch 25 dagen en soms meer onderweg zijn eer ze die bekomen. Zodat we die voor het vertrek der schepen naar ‘t vaderland van hier niet kunnen beantwoorden, alzo we dito (als tevoren gezegd) in ‘t laatste van november of ‘t voorste van december weer van Surat vertrekken in welke tijd’ onze brieven met de bode van hier in Surat niet gebracht kunnen worden. Vanwege zulks kregen we tegen de aankomst der schepen in Surat onze brieven die we naar het vaderland willen zenden die we van hier met de bode naar Surat moeten zenden om dito voor hun vertrek vandaar noch te belopen. Zoals we met deze onze mede hebben moeten doen, derhalve het te korter vallen zal alzo wij u edele niets te beantwoorden hebben en ons sedert onze jongste aan u edele weinig voorgevallen is adviseren wij het waardig vinden en het belangrijkste is dat we noch (de Heer is daarvoor bedankt) in goede gezondheid zijn om u edelen en allen die van uw huis zijn te dienen. [volgende blad] Verder zeggen wij dat naar (onze jongste aan u edele uit Ahmedabad, wat was de 25ste januari) op de 12de februari vandaar naar Agra vertrokken zijn en op de 13de maart daar ter plaatse aangelegd’ nevens ons verdere gezelschap, waarvan er 4 waren, alwaar wij enige dagen geweest zijn en een harde stoot van ziekte uitgestaan gestaan hebben zodat velen rekening maakten dat wij het zouden hebben laten slippen. Edoch ‘t heeft God almachtig noch niet ‘geliefd ons uit deze wereld te halen, maar langer te sparen en hoop dat het tot verbetering van ons leven en onze zaligheid zal strekken toen we allen begonnen te denken om het afscheidsmaal van onze uitvaart wat ik nu noch hoop te gebruiken voor onze welkomst maaltijd of een hulp (zo God het gelieft en iemand van ons begeert) tot onze bruiloft. De Almogende laat ons in ‘ons voornemen continueren waarin we zijn. Wij zullen niet ‘lang lopen druilen en onze straat slijpen zoals we voor deze gedaan hebben dat ons nu al wat berouwt dat wij onze tijd zo versleten hebben dat nu (zo God almachtig ons ‘t leven gunt en behouden overkomen laat) niet geschieden zal zo het naar onze goede mening en hoop gaat, zoals ik hoop, ja, dat de tijd zal leren.

Ik ben zeer kwalijk beraden geweest (nu ik me zelf te rechte bedenk) dat ik niet in Holland gebleven ben en een partner verkoos of toen ik weer naar India ging en een neven mij mede’ nam die mij duidelijk niet gemankeerd zou hebben zo het daarna aanleiding toen was. Edoch te laat bedacht ik tot mijn harten leedwezen geduld voor noch 2 ½ jaartjes of daaromtrent dat er misschien als er dan noch een is die een vertrek ontbreekt en zich over ons gelieft te ontfermen, zoals ik hoop ja, daarvan ons lot met geduld zullen moeten verwachten want voor present weet ik geen andere remedie.

Kom nu verder om u edele te mee te delen hetgeen ons (nadat we hier in Agra aangekomen zijn) gepasseerd is en zeggen dat na onze ziekte gepasseerd was op de 6de mei weer van hier te landwaarts in naar de Pourow (?)kwartieren vertrokken ben om de dienst van onze meesters te bevorderen alwaar veel katoenen lijnwaad gemaakt worden. En heb dit jaar veel verhandeld als naar ‘Agra, als Surat gezonden heb zodat in deze reis tot Benares (1) (een zeer grote oude stad gelegen op de rivier Ganges) de 29ste mei gekomen ben alwaar ik tot de 2de juni verbleef. En alzo we niets bijzonders ten dienste van onze meesters daar verrichten konden hebben die ons weer naar Agra verplaats en zijn daar de 13de dito na veel moeite en moeilijkheden van de rovers gepasseerd, niet minder een boven mate hitten der zon (die niet goed te verdragen is) uitgestaan te hebben weer alzo arriveerden alwaar we ons tot op heden onthouden hebben en van mening zijn over twee maanden van hier weer naar Surat te vertrekken, God geeft daar ‘gelijk aan lengen mogen.

Ons voornemen was ernstig geweest dat wij op t aanlengen der vloot van Batavia in Surat daarmee ‘geweest zouden hebben, doch de dienst van onze heren meesters heeft het niet kunnen lijden, noch toegelaten, derhalve ‘ heeft het moeten nablijven tot de tijd dat we hier wat beter als’ noch toen gemist kunnen worden. [volgende blad] Wat aangaat onze middelen die onder uw edele opzicht berusten, daarvan vertrouwen wij u edele (zoals we dus lange gedaan hebben) de vaderlijke voorzorg en naar onze tevredenheid geweest is en bevelen aan en verzoeken vriendelijk u edele daarin gelieft te continueren naar uw edelen grootste profijt’(en bij de zekerste middelen die u edele zal oordelen) bevinden zal te behoren en de rest God bevolen laten ‘alzo wij niet alleen onze middelen maar zelf alles alle in Gods handen bevelen moeten.

[in marge:] Nota.’Hoe u edele met onze kamer die staat bij de Zoutketen gehandeld hebt, (of dat die verkocht is of noch aan ons behoort), staat ons bij gelegenheid te vernemen, ik wenste liever dat het verkocht was mits het zijn prijs kon halen dan langer te behouden, alzo ‘het jaarlijks veel van repareren kost. En de huur duidelijk traag en met grote moeite binnenkomt, derhalve als u edele op zijn slag kan komen laat het springen voor dat geld dat het koste’ en al was ‘t een weinig minder zo het u edele aangeraden vindt, want als we daar noch 3 4000 guldens bij moeten leggen zullen we wel een goede kamer’ of huisje op het land van u edele in de Schermer (daar versta als het u edele met zijn verkaveling goed gevallen is) zo u het zelf nodig mocht’ hebben en het u edele wil is kunnen bouwen dat de tijd als met liefde eens overkomen leren zal en daarnaar hartelijk verlang.

[in marge:] Nota. De gelaten orde aan u edele op ons vertrek uit Alkmaar vanwege het verstrekken van enige penningen uit onze middelen jaarlijks en eerst aan de kinderen van Jan Gleijnss, zo dat noch nodig is, geef ik u edele daarin volle last van te handelen hetgeen ge nodig en oorbaar vinden zal, niet te milt noch niet te sober, naar de gelegenheid vereist, de Heer zal Դ ons weer geven zo we het nodig hebben en zo kan het niet meer dan goed besteed zijn en het schijnt dat het ons van God zo toe gevoegd is en dientengevolge zeer goed is en de Heer ons zodanig gezegend heeft dat wij geven kunnen. God almachtig gelieve het te laten continueren’ en wij dat met dankbaarheid mogen aannemen. En ‘daarvoor dankbaarheid betonen. [in marge:] Nota. Vanwege de huisvrouw van onze broeder Jochem Gleijnsz en haar familie, gelieve u edele te handelen naar de tijd en gelegenheid ‘en moet er gegeven wezen laat het geschieden, naar redelijkheid en zoals het u edele nodig oordelen zal, een weinig kan ons niet veel schaden als het goed besteed (en met dankbaarheid aangenomen) wordt zoals wij u edele in de onze van de 25ste januari (uit Ahmedabad geadviseerd hebben waaraan wij ons dien aangaande gedragen.

(1) Bonaris - de stad Varanasi of Benares aan de rivier de Ganges.

[in marge:] Nota.’Wij hebben geen reden te vergeten u edele lieve en ons niet lede dochter Alewijntjen Baert wie wij vertrouwen dat u edele haar jaarlijks met Nieuwjaar vanwege ons laat genieten wat wij vriend aan u edele verzoeken na gelieft te komen en zou de ‘kleding met zijn koord uit de geordonneerde som niet naar behoren voltooid kan worden of dat er mouwen aan ‘mochten ontbreken, laat ze daarom niet bederven maar hun volle eis hebben en stel het op rekening. Wij zullen het voor dank aannemen opdat vanwege onze toezegging we niet in gebreke blijven en soms’ hoewel het voorzien is het niet veel het kost om en minsten alle jaren eens’ in haar waarde gedachten te komen. Wat ons aangaat ‘t ‘ is daarmee al buiten getal. [volgende blad] Hier nevens gaat attest van ons persoon dat (de Heer is daarvoor bedankt tot heden noch) in goede gesteldheid en gezondheid zijn waarmee u edele onze lijfrenten naar behoren zal kunnen eisen en als onze brieven en eigen ondertekening geen ‘geloof mochten hebben hopen we over 2 ½ jaar, zo ‘t den Almogende belieft, zelf de attest bij te wezen dat het God geeft zo naar onze mening mag uitvallen en u edele mitsgaders uw edele familie en al onze vrienden gezond mogen ontmoeten.

Waar Jochem Gleijnsz. nu is weet ik niet en twijfel niet of hij zal aan zijn huisvrouw geschreven hebben zo hij zelf niet naar huis gaat waaraan ik (naar ik van anderen versta) al aan twijfel want ‘hij had een tegenzin in India. Het vervolg leert de tijd, meer zekerheid kan ik van hem tegenwoordig niet schrijven. Zijn zoontje Gleijn hebben we hieronder ons ook bij een goede koopman in Ahmedabad gelaten van wie hij met schrijven’ zoveel geleerd en aangenomen heeft zodat hij een goed schrift schrijft en binnen een jaar 2 3, zo het zo met hem voortgaat, tot een assistent zal kunne geraken en daarvoor kunnen voldoen en duidelijk uit India voor een koopman zijn moeder ouders toekomen als God dat geeft, edoch daar is noch wel 8 9 jaren tijd nodig, het vervolg zullen we hierna ondervinden.

En alzo ons de materie ontbreekt zullen we deze met onze vriendelijke groeten aan moeder waarmee we bedoelen u edele lieve huisvrouw, Alewijntjen en Engeltjen Baart, mijnheer Jacob Baart met zijn huisvrouw Trijntjen Kessels en al uw edele lieve kinderen, grootvader Molenvliet en dergelijke uw peetoom Molevliet, Loeff Baarts (wiens wijn- en u edele bierkelder wij wel wensten alle weken tweemaal mochten te bezoeken) samen met hun lieve huisvrouwen en familie, besluiten en u edele

Groot achtbare, wijze, voorzienig, zeer discrete ‘heer en waarde vriend (als voor zorgende ‘vader) tezamen met u edele lieve huisvrouw en familie’ in de genadige bescherming der Allerhoogste aan te bevelen die u edele gelieve te sparen in langdurige gezondheid tot zaligheid, eer en voorspoed en met gezondheid en voorspoed elkaar weer mogen ontmoeten dat de Almogende’ geeft, amen.

Vaarwel.’

U edele in alles verplichte en genegen dienaar Wollebrant Geleijnsen de Jongh, 1637, ik heb ondertekend.

Op ons Nederlands kantoor in de stad Agra deze 8ste november 1637 in Romaanse stijl.

[adressering, dwars geschreven:] Eerzame discrete mijnheer Cornelis Jansen Baert, notaris woont te Alkmaar’ in de Langestraat in ‘t Vergulden Hoefyser.

[Wollebrant voegt zelf toe:]

U edele, gelieve onze vriendelijke groet te doen aan a onze’ bekende vrienden, namelijk ‘mijnheer Fickefoort daar het de tijd ons niet toelaat aan hem te schrijven,’de heer boekhouder van de edele compagnie, onze logement houdster (2) Trijn Jans en haar familie,’ mijnheer Willem Merdonck en mijnheer ten huize van Trijn Jans onze broeder’ de edele heer Tulinck en zo het gelegen komt’ Johan Loowijsen, zonder te vergeten u edele lieve huisvrouw, getrouwde zoon en allen van u edele huis, mitsgaders zoveel meer als u edele ’weet dat het onze vrienden zijn die ons uit de memorie mochten ontgaan zijn waaraan ons vriendschap geschieden zal – Dit voorstel gelieft ons’ te gebieden, ons geschiedt vriendschap –

Nota. De edele groeten zijn door abuis’ in uw edele brief gesteld en moeten in Jan Arentsens gelegd zijn, edoch er weinig zijn zo u edele een van de vrienden ontmoet gelieft het u edele ze te groeten, ons geschiedt eer. Onze vriendelijke groeten gelieve u edele niet te vergeten aan deze volgende, te weten ‘de edele burgemeester Kessel, zijn broeder penningmeester, onze neef Schagen in Ԩet algemeen zonder nochtans te vergeten Toomas Baerts en Pieter en Cornellis Baert’en allen die van het huis Stulinck. En zeg de zuster van de Jonge en voort van het huis van de heer advocaat Kessel zijn zoon, dochter en ‘t hele huisgezin. De heer Sonnevelt, zijn huisvrouw en haar zuster, doch vergeet niet Geertrutgen Parsynge en noch zoveel zoals het u edele gelieven zal waaraan ons vriendschap geschiede.

(1) Bonaris - de stad Varanasi of Benares aan de rivier de Ganges. (2) ostrita – logementhoudster. (osteria is herberg of logement)

[Brief 25] [door een schrijver, namens Wollebrant geschreven, kopie van 24:]

[8 november 1637] [25] [15 maart 1638]

Mijnheer Cornelis Jansz. Baert.

Eerzame, discrete, waarde en zeer genegen heer en toegedane vriend, saluut.

Ik heb sinds mijn aankomst hier in India 3 verschillende malen aan u edele geschreven en daarin onze geadviseerd als mede ons wedervaren en ontmoetingen sedert ons aanwezigheid hier in India geadviseerd, namelijk de 29ste november 1635’uit Martapura bij de vloot van de generaal Brouwer, de tweede uit Surat de 2de december bij ‘t schip Swol,’de derden uit Ahmedabad, de 25ste februari bij ’t Engelse’ schip de Willem over Engeland waarvan wr hopen dat het u dele bij de overkomende vrienden wel overhandigd zullen wezen, doch we hebben ondertussen een briefje van u edele bij de vloot van de edele commandeur Antonio Caen door de handen van de opperkoopman mijnheer Van der Lijn, onze goede vriend, bekomen gedateerd de 26ste oktober 1635 binnen Alkmaar dat ons zeer aangenaam is geweest. En de 2de december uit Surat beantwoord’ heb bij de koopman mijnheer Hollaart die met het schip Swoll van Gjarat is gegaan en hoop dat die bij u edele met de behouden overkomst wel overhandigd zal wezen. Als mede die met het gemelde schip bij Gerret Clock aan u edele is toegezonden dat ons bij gelegenheid aangenaam zal wezen’ te vernemen. Hetgeen sedert ons afwezen daar gepasseerd is hebben we u edele sinds de 25ste januari uit Ahmedabad bij ‘T Engelse schip d’Willem over Engeland
weer geschreven en onze gezondheid en wedervaren tot die tijd geadviseerd. Ik hoop dat u edele ter behoorlijke tijd die wel meegedeeld zijn gewonden en dat ons bij gelegenheid ‘staat te vernemen. Als mede hetgeen ons verder weegs onze middelen (die onder u edele beleid berusten) mochten aangaan.

Eerst zeggen we dat wij tot op heden geen nader schrijvens van ‘u edele bekomen hebben als van de 2de oktober 1635 waarover wij ons mede niet verwonderen, alzo ik tegenwoordig in Agra ben wat is gelegen’ 30 dagen of meer reizen van Surat en ons de brieven’met de schepen die gewoonlijk in het laatste van oktober in Surat arriveren en weer ultimo november van daar vertrekken) niet voor de aankomst van die toe gezonden kunnen worden die dan met de bode noch 25 dagen en soms meer onderweg zijn eer ze die bekomen. Zodat we die voor het vertrek ‘der schepen naar ‘t vaderland van hier niet kunnen beantwoorden, alzo we dito (als tevoren gezegd) in ‘t laatste van november of ‘t voorste van december weer van Surat vertrekken in welke tijd’ onze brieven met de bode van hier in Surat niet gebracht kunnen worden. Vanwege zulks kregen we tegen de aankomst der schepen in Surat onze brieven die we naar ‘t vaderland willen zenden die we van hier met de bode naar Surat moeten zenden om dito voor hun vertrek vandaar noch te belopen. Zoals we met deze onze mede hebben moeten doen, derhalve het te korter vallen zal alzo wij u edele niets te beantwoorden hebben en ons sedert onze jongste aan u edele weinig voorgevallen is adviseren wij het waardig vinden en het belangrijkste is dat we noch (de Heer is daarvoor bedankt) in goede gezondheid zijn om u edelen en allen die van uw huis zijn te dienen.

[volgende blad] Verder zeggen wij dat naar (onze jongste aan u edele uit Ahmedabad, wat was de 25ste januari) op de 12de februari vandaar naar Agra vertrokken zijn en op de 13de maart daar ter plaatse aangelegd’
nevens ons verdere gezelschap, waarvan er 4 waren, alwaar wij enige dagen geweest zijn en een harde stoot van ziekte uitgestaan gestaan hebben zodat velen rekening maakten dat wij het zouden hebben laten slippen. Edoch ‘t heeft God almachtig noch niet’ geliefd ons uit deze wereld te halen, maar langer te sparen en hoop dat het tot verbetering van ons leven en onze zaligheid zal strekken toen we allen begonnen te denken om het afscheidsmaal van onze uitvaart wat ik nu noch hoop te gebruiken voor onze welkomst maaltijd of een hulp (zo God het gelieft en iemand van ons begeert) tot onze bruiloft. De Almogende laat ons in ‘ons voornemen continueren waarin we zijn. Wij zullen niet’ lang lopen druilen en onze straat slijpen zoals we voor deze gedaan hebben dat ons nu al wat berouwt dat wij onze tijd zo versleten hebben dat nu (zo God almachtig ons ‘t leven gunt en behouden overkomen laat) niet geschieden zal zo het naar onze goede mening en hoop gaat, zoals ik hoop, ja, dat de tijd het zal leren.

Ik ben zeer kwalijk beraden geweest (nu ik me zelf te rechte bedenk) dat ik niet in Holland gebleven ben en vertrekken verkoos of toen ik weer naar India ging en een neven mij mede’ nam die mij duidelijk niet gemankeerd zou hebben zo het daarna aanleiding toen was. Edoch te laat bedacht ik tot mijn harten leedwezen geduld voor noch 2 ½ jaartjes of daaromtrent dat er misschien als er dan noch een partner ontbreekt en zich over ons gelieft te ontfermen, zoals ik hoop ja, daarvan ons lot met geduld zullen moeten verwachten want voor present weet ik geen andere remedie.

Kom nu verder om u edele te mee te delen hetgeen ons (nadat we hier in Agra aangekomen zijn) gepasseerd is en zeggen dat na onze ziekte gepasseerd was op de 6de mei weer van hier te landwaarts in naar de Pourow (?)kwartieren vertrokken ben om de dienst van onze meesters te bevorderen alwaar veel katoenen lijnwaad gemaakt worden. En heb dit jaar veel verhandeld als naar ‘Agra, als Surat gezonden heb zodat in deze reis tot Benares (1) (een zeer grote oude stad gelegen op de rivier Ganges) de 29ste mei gekomen ben alwaar ik tot de 2de juni verbleef. En alzo we niets bijzonders ten dienste van onze meesters daar verrichten konden hebben die ons weer naar Agra verplaats en zijn daar de 13de dito na veel moeite en moeilijkheden van de rovers gepasseerd, niet minder een boven mate hitten der zon (die niet goed te verdragen is) uitgestaan te hebben weer alzo arriveerden alwaar we ons tot op heden onthouden hebben en van mening zijn over twee maanden van hier weer naar Surat te vertrekken, God geeft daar ‘gelijk aan lengen mogen.

Ons voornemen was ernstig geweest dat wij op ‘T aanlengen der vloot van Batavia in Surat daarmee’ geweest zouden hebben, doch de dienst van onze heren meesters heeft het niet kunnen lijden, noch toegelaten, derhalve’ heeft het moeten nablijven tot de tijd dat we hier wat beter als ‘ noch toen gemist kunnen worden. [volgende blad] Wat aangaat onze middelen die onder uw edele opzicht berusten, daarvan vertrouwen wij u edele (zoals we dus lange gedaan hebben) de vaderlijke voorzorg en naar onze tevredenheid geweest is en bevelen aan en verzoeken vriendelijk u edele daarin gelieft te continueren naar uw edelen grootste profijt ‘(en bij de zekerste middelen die u edele zal oordelen) bevinden zal te behoren en de rest God bevolen laten’ alzo wij niet alleen onze middelen maar zelf alles alle in Gods handen bevelen moeten.

[in marge:] Nota.’ Hoe u edele met onze kamer die staat bij de Zoutketen gehandeld hebt, (of dat die verkocht is of noch aan ons behoort), staat ons bij gelegenheid te vernemen, ik wenste liever dat het verkocht was mits het zijn prijs kon halen dan langer te behouden, alzo’ het jaarlijks veel van repareren kost. En de huur duidelijk traag en met grote moeite binnenkomt, derhalve als u edele op zijn slag kan komen laat het springen voor dat geld dat het koste’ en al was ‘t een weinig minder zo het u edele aangeraden vindt, want als we daar noch 3 4000 guldens bij moeten leggen zullen we wel een goede kamer’ of huisje op het land van u edele in de Schermer (daar versta als het u edele met zijn verkaveling goed gevallen is) zo u het zelf nodig mocht ‘hebben en het u edele wil is kunnen bouwen dat de tijd als met liefde eens overkomen leren zal en daarnaar hartelijk verlang.

[in marge:] Nota. De gelaten orde aan u edele op ons vertrek uit Alkmaar vanwege het verstrekken van enige penningen uit onze middelen jaarlijks en eerst aan de kinderen van Jan Gleijnss, zo dat noch nodig is, geef ik u edele daarin volle last van te handelen hetgeen ge nodig en oorbaar vinden zal, niet te milt noch niet te sober, naar de gelegenheid vereist, de Heer zal ‘t ons weer geven zo we het nodig hebben en zo kan het niet meer dan goed besteed zijn en het schijnt dat het ons van God zo toe gevoegd is en dientengevolge zeer goed is en de Heer ons zodanig gezegend heeft dat wij geven kunnen. God almachtig gelieve het te laten continueren’ en wij dat met dankbaarheid mogen aannemen. En ‘daarvoor dankbaarheid betonen. [in marge:] Nota. Vanwege de huisvrouw van onze broeder Jochem Gleijnsz en haar familie, gelieve u edele te handelen naar de tijd en gelegenheid ‘en moet er gegeven wezen laat het geschieden, naar redelijkheid en zoals het u edele nodig oordelen zal, een weinig kan ons niet veel schaden als het goed besteed (en met dankbaarheid aangenomen) wordt zoals wij u edele in de onze van de 25ste januari (uit Ahmedabad geadviseerd hebben waaraan wij ons dien aangaande gedragen.

[in marge:] Nota.’ Wij hebben geen reden te vergeten u edele lieve en ons niet lede dochter Alewijntjen Baert wie wij vertrouwen dat u edele haar jaarlijks met Nieuwjaar vanwege ons laat genieten wat wij vriend aan u edele verzoeken na gelieft te komen en zou de ‘kleding met zijn koord uit de geordonneerde som niet naar behoren voltooid kan worden of dat er mouwen aan’ mochten ontbreken, laat ze daarom niet bederven maar hun volle eis hebben en stel het op rekening. Wij zullen het voor dank aannemen opdat vanwege onze toezegging we niet in gebreke blijven en soms ‘hoewel het voorzien is het niet veel het kost om en minsten alle jaren eens ‘in haar waarde gedachten te komen. Wat ons aangaat ’t is’ daarmee al buiten getal. [volgende blad] Hier nevens gaat attest van ons persoon dat (de Heer is daarvoor bedankt tot heden noch) in goede gesteldheid en gezondheid zijn waarmee u edele onze lijfrenten naar behoren zal kunnen eisen en als onze brieven en eigen ondertekening geen ‘geloof mochten hebben hopen we over 2 ½ jaar, zo ‘t den Almogende belieft, zelf de attest bij te wezen dat het God geeft zo naar onze mening mag uitvallen en u edele mitsgaders uw edele familie en al onze vrienden gezond mogen ontmoeten’

Waar Jochem Gleijnsz. nu is weet ik niet en twijfel niet of hij zal aan zijn huisvrouw geschreven hebben zo hij zelf niet naar huis gaat waaraan ik (naar ik van anderen versta) al aan twijfel want ‘hij had een tegenzin in India. Het vervolg leert de tijd, meer zekerheid kan ik van hem tegenwoordig niet schrijven. Zijn zoontje Gleijn hebben we hieronder ons ook bij een goede koopman in Ahmedabad gelaten van wie hij met schrijven ‘zoveel geleerd en aangenomen heeft zodat hij een goed schrift schrijft en binnen een jaar 2 3, zo het zo met hem voortgaat, tot een assistent zal kunne geraken en daarvoor kunnen voldoen en duidelijk uit India voor een koopman zijn moeder ouders toekomen als God dat geeft, edoch daar is noch wel 8 9 jaren tijd nodig, het vervolg zullen we hierna ondervinden.

En alzo ons de materie ontbreekt zullen we deze met onze vriendelijke groeten aan moeder waarmee we bedoelen u edele lieve huisvrouw, Alewijntjen en Engeltjen Baart, mijnheer Jacob Baart met zijn huisvrouw Trijntjen Kessels en al uw edele lieve kinderen, grootvader Molenvliet en dergelijke uw peetoom Molevliet, Loeff Baarts (wiens wijn- en u edele bierkelder wij wel wensten alle weken tweemaal mochten te bezoeken) samen met hun lieve huisvrouwen en familie, besluiten en u edele

Groot achtbare, wijze, voorzienig, zeer discrete ‘heer en waarde vriend (als voor zorgende ‘vader) tezamen met u edele lieve huisvrouw en familie’ in de genadige bescherming der Allerhoogste aan te bevelen die u edele gelieve te sparen in langdurige gezondheid tot zaligheid, eer en voorspoed en met gezondheid en voorspoed elkaar weer mogen ontmoeten dat de Almogende’ geeft, amen.

Vaarwel.’

U edele in alles verplichte en genegen dienaar Wollebrant Geleijnsen de Jongh, 1637, ik heb ondertekend.

Op ons Nederlands kantoor in de stad Agra deze 8ste november 1637 in Romaanse stijl.

Dit de kopie van de onze die bij ‘t Engelse schip de Jonas ‘van Gujarat over Engeland aan u edele is toegezonden. Op de brief staat zo ik meen ‘per Engelse schip de Blessingh, doch is in plaats van de Blessingh het schip de Iconas ‘gegaan en die is de 12de januari van Gujarat ‘naar Engeland genavigeerd en hoop dat u edele het dito over die weg wel ter hand zal komen. Toen we dit schreven wisten we niet beter of het zou met onze schepen naar Nederland gegaan zijn, edoch doordat dit jaar geen schepen van Gujarat naar Nederland gaan ben ik genoodzaakt geweest dit bij dito Engels schip de Jona sover Engeland toe te zenden opdat u edele van onze gesteldheid als mede allen van uw huis kennis bekomen. In dito gezonden gaat mede een klein briefje aan u edele geminde #

[naast deze tekst dwars, onderaan:] # dochter, onze lieve Alewijnte Baert die u edele haar gelieve te overhandigen, *

[iets hoger dwars, naast de vorige tekst:] * nevens onze zeer ‘vriendelijke groeten [verder in de marge dwars, beginnend bovenaan:]

Alewyntgen Baert, mijnheer Jacob Baert, zijn lieve huisvrouw, grootvader, ‘peetoom, oom Loef, haar lieve huisvrouw, ’de burgemeester Kessel en dergelijke de penningmeester Kessel, de edele Brasser, de edele Sonnevelt zonder onze neven Schagen en die van het huis te vergeten, mitsgaders alle goede en bekende vrienden die hier vergeten mochten zijn, onze goede vriend' de Stoopen dienen mede niet vergeten [ernaast, in de lengte:] tot op heden zijn we noch gezond en welvarend. Deze gaat over Batavia, mede vandaar vertrekken schepen of bij toeval deze – originele u edele niet ter hand gekomen mochten wezen—dat u edele weet dat we noch tot datum de 13de maart 1638 -- gezond en goed te pas geweest zijn, de tijd laat ons—voor present niet ‘toe deze te verlangen of verlengen door onze menigvuldige zaken en schrijvens aan onze heren zo naar Batavia als andere plaatsen daarvan. Overhandig deze met onze onderdanige groeten aan u edele moeder en juffrouw. [volgende blad] [een bijgevoegde brief, geschreven door een schrijver, namens Wollebrant, kopie:]

Mijnheer Cornelis Janssen Baert

Ware, waarde en genegen vriend, sluit.

Deze nevensgaande is een kopie van onze missive over Engeland die u edele toegezonden is sedert ons op de 24ste december. U edele 2 zeer en wel hooglijk ‘aangename missiven zijn goed geworden, mitsgaders de nevens gezonden’ memorie vanwege onze staat die onder u edele berusten, de ene gedateerd de 11de april 1636 en de anderen de 5de december van hetzelfde jaar waaruit uw zeer aangenaamheid verstaan laat u edele gezondheid mitsgaders die van u edele huis, dat het de Almogende gelieve het lang te laten continueren tot zaligheid. Wat ons aangaat danken we de Almogende voor zijn grondeloze genade waarmee hij ons tot heden toe omhelst heeft.

En alzo ons de tijd tegenwoordig het niet toelaat u edele aangename missiven te beantwoorden vanwege onze menigvuldige zaken en de ‘schepen vertrekken die niet langer kunnen wachten gelieft ons te excuseren voor deze keer en zullen ‘t met de hulp van God over 20 25 dagen doen over de weg van Coromandel ‘te land om vandaar met de schepen nar Batavia te gaan
en zo voorts naar ‘t vaderland die u edele alzo vroeg als deze met de hulp van God toekomen zal en derhalve breek ik deze af en eindigen zal en beveel u gezamenlijk[..]b in de bescherming der Allerhoogste die gun met liefde[f.......]’gezond mogen ontmoeten en uw edele ganse familie en u bent allen hartelijke gegroet, voornamelijk u edele en u edele huisvrouw zonder u edele waarde dochter Alewijntien Baert te vergeten. Met grote haast.

[Wollebrant ondertekent zelf:]

U edele in alles verplichtend ‘en onderdanige dienaar Wollebrant Geleijnsen de Jong 1638, ik heb ondertekend.

In de stad Agra deze 15de maart 1638, ‘s morgens’ vroeg zo ik de hele nacht meest met schrijven doorgebracht had. [Wollebrant voegt zelf toe:]

Mijn broeder Jochem Gelenisen is ‘met de fluitgracht in november laatst 
in Gujarat gekomen van wie ik een briefje ontvangen heb, maar zelf niet gesproken. Doch hij was gezond en hoop dat het lang continueren mag wat u edele dient per advies om bij gelegenheid zijn huisvrouw daarvan in kennis te stellen. Mijnheer Stulinck, mijn vader en mijn moeder gelieve u edele nevens al onze bekenden zeer te groeten als mede Claes Bloock en zijn huisvrouw en hoop dat de tijd noch eens komen zal dat ik met de anderen weer eens naar Zeeland om een speelreisje zullen varen. Dat God geeft en wij zelf beleven mogen. [volgende blad] [adressering:]

Eerzame, wijze, voorzienige, zeer discrete mijnheer Cornelis Janssen Baart, notaris publiek die woont in de Langestraat in ‘t Vergulde Hoeffijser te Alkmaar per vriend die God geleide.

[Brief 26]

1638, 3/15 [brief van Cornelis Janss Baert aan Wollebrant:]

[10 april 1638]. [26]

Eerzame, wijze, voorzienige, zeer discrete heer en genegen goede vriend.

U edele zeer aangename missiven van de tweede december 1636 met het satijn en damast daar daarbij was ‘is ons door mijnheer Hollaert en Gerrit Clock wel geworden en bedanken u edele daarvan op het hoogste gelijk ik in de beantwoording van de voorgenoemde missiven door een brief aan mijn zoon Jan Baert mee heb gegeven en ook gedaan heb die ik hoop dat u edele voor de ontvangst van deze al overhandigd zal zijn. Bid u edel vriendelijk de dito zoon bij alle gelegenheid te willen helpen bevorderen, gelijk ik in de voorschreven brief in ‘t lang geschreven heb en daaraan ook niet twijfel indien mijn zoon zich goed gedraagt zoals we hopen ja.

Naderhand, namelijk de 23ste januari laats leden is ons mede ter hand gekomen uw edele aangename van de 25ste januari 1637 geschreven in de stad Ahmedabad en gezonden met het Engels schip de Willem welke missive ‘ opengebroken was en mij in een wit couvert over Amsterdam toegezonden werd, ik was daarover ontsteld en niet goed tevreden, maar weet niet wie het gedaan mag hebben.

Wij hopen dat u edelen zijn reis naar boven alles met liefde gedaan heeft en weer gelijk met u edele gezelschap tot Gujarat gekomen is wat ‘ons aangenaam zal zijn te horen. [volgende blad]

‘t Gedrag van uw edele broeder Jochum Geleijns is ons leed geweest te horen, wij hopen dat’hij zich voortaan verbeteren zal en wederom wat opraken. Zijn huisvrouw houdt zich fatsoenlijk en goed en valt me nergens moeilijk om dan alleen om schoolgeld voor twee van haar kinderen wat ik betaal en hoop dat die ‘kinderen ‘s avond of ‘s morgens te beter voort zullen kunnen geraken. Zij doet u edele hartelijke groeten en is verblijd dat haar zoon Geleijn Jochumss. bij u edele zo goed behartigd wordt en goede hoop van vooruitgang heeft.

Jan Jansz., de zoon van uw edele broeder, is noch bij de wapensmid en ik wilde wel dat zijn tijd om was en hij mede naar Indien mocht reizen waarvan ik van u edele advies van zal verwachten.

Van mijn Neef Thomas Baert heb ik in geen twee jaren schrijven ontvangen en ben daarin verwonder en weet niet wat het beteken mag. Aangaande middelen van u edele daar draag ik zo’n goede zorg voor als voor mijn eigen. Het is nu heel moeilijk het geld onder de lieden te zetten want er vallen veel desolate boelen en de betalingen gaan hoe langer hoe erger wat afkomt eensdeels door het slechte gewas dat er nu enige jaren geweest is. Sedert mijn laatste schrijven is hier niets bijzonders voorgevallen, dan dat oom Huijbert ‘zijn huisvrouw in de kraam verloren heeft en mijnheer [volgende blad] Jacob Stoop overleden is. Voorts is onze neef Jan Steenhuijs Rijp met Cornelia Hensbroeck getrouwd. Alewijntgen en Engeltgen zijn mede op de bruiloft geweest.

Ik en mijn huisvrouw zijn van deze winter ten huize van de heer schepen Sonnevelt op een grote ‘maaltijd geweest alwaar wij uit de parelmoer kop die van u edele gekomen is op u edele gezondheid en gelukkige thuiskomst rondom hebben gedronken, gelijk wij bij andere gelegenheden als we vrolijk waren het algemeen doen. God almachtig wil ons met liefde’ bij elkaar laten komen zodat wij op u edele welkomst met vreugde mogen omdrinken. Hiermede eerzame, wijze, voorzienige, zeer discrete en genegen goede vriend, blijf
God aanbevolen en ontvang de groeten
van mij, mijn huisvrouw en kinderen, mitsgaders grootvader Molenvliet (die aan een zeer been te bed ligt), peetoom Molenvliet met zijn huisvrouw, oom Louff met zijn huisvrouw, Jacob Baert met zijn huisvrouw, schepen Kessel met zijn huisvrouw, schepen Sonnevelt met zijn huisvrouw, oom Huijbert en veel andere goede vrienden en bekenden, hier te lang te verhalen, met haast uit Alkmaar deze 10de april 1638.

U edele dienstwillige genegen vriend, C.J. Baert’1638, ik heb ondertekend.

Wollebran t082

[adressering:] Eerzame, wijze, voorzienige, zeer discrete heer Wollebrant Geleijnsz. De Jongh, opperkoopman
op het Nederlandse kantoor der tot Gujarat of Gouseratte.

Bij vriend die God geleidt. [dwars, handschrift van een schrijver:] Ontvangen anno 5de december, anno 1639 in Agra.

[Brief 27]

[Cornelis Janss. Baert schrijft aan Wollebrant:]

[28 oktober 1638] [27] [ontvangen 5 december 1639]

Eerzame, voorzienige, zeer discrete, genegen heer en ‘vriend.

U edele missive van de 8ste november 1637 uit ‘de stad Agra geschreven is mij de 17de oktober 1638 goed ter hand gekomen waaruit wij lieden met vreugde u edele welvaren en goede gezondheid verstaan hebben maar dat u edele toentertijd alleen een brief van mij ontvangen heeft daarin ben ik verwonderd omdat ik aan u edele alle jaren drie vier brieven, zo in ‘t voorjaar als in ‘t najaar, heb geschreven zonder enige gelegenheid te laten passeren en ik hoop dat u edele van deze brieven enige ontvangen hebt en voor deze bekomen hebt.

Wij hebben uit dito schrijven van u edele zware ziekte en bezwaarlijke reis verstaan,’de Heer zij gelooft, die u edele zo genadig behoed heeft en wil ons alle tezamen de gratie en genade doen dat wij elkaar met liefde en gezondheid mogen wederom zien en we twijfelen er niet aan of het welkom heten zal veel aangenamer zijn dan het adieu zeggen. Wij hebben van deze zomer [volgende blad] over het erf van alles vertimmerd en neergesmeten en aldaar een nieuwe kamer gemaakt waarin (als u edele thuis komt) bij provisie zijn vertrek zal kunnen nemen of in de kamer daar u edele (als u hier bent) zijn vertrek heeft gehad zoals het u edele het beste aanstaat.

Aangaande de middelen van u edele, daarin mag u edele zich wel gerust stellen en hoop daarvoor zo’n goede zorg te dragen als mijn eigen en u edele (als ge thuis bent gekomen) daarvan goede deugdelijk rekening te doen naar behoren.

De kamer bij de Zoutketen is niet verkocht. Ik heb er een brief voor laten hangen dat het te koop is en zo er een goede koopman voor komt zal ik mijn best doen om het goed te verkopen. Aangaande het timmeren in de Schermer, daar wordt altemet al een goed huis getimmerd.’ Wij mogen als u edele met liefde thuis gekomen bent de plaats en gelegenheid gaan bezien hoe het u edele zelf aanstaat.

De orde bij u edele mij nagelaten aangaande de kinderen van Jan Geleijnsz., ik doe aan [volgende blad] Jan redelijk onderhoudt van kleding en alzo hij zijn kost wint bij de wapensmid zoals ik u edele voor deze geschreven heb. Maar wat Annitgen aangaat, die moet zichzelf behelpen en kan de kost en loon verdienen als ze zich goed dragen wil, maar wat zal ik zeggen, ze heeft geen blijvende plaats en loopt van de ene tot de andere wat ons niet aanstaat en daarom laten wij haar gaan.

De huisvrouw van u edele broeder Sijtgen Thijssen is mij sedert haar kraam en ‘t betalen van haar koopsom nooit lastig geweest, anders ‘dan dat ik enig schoolgeld voor twee van haar kinderen betaald heb waarin’ ik noch continueer. Ze houdt zich wel sterk en fatsoenlijk met haar kinderen en laat u zeer hartelijk groeten.

Mijn dochter Alewijntje Baert bedankt u edele vriendelijk van de deugdelijke presentatie haar toegevoegd in het nieuwe jaar en keer ik haar jaarlijks uit. Ze zegt dat het meer dan genoeg en onverdiend is.

Wat belangt onze gesteldheid, hier is zeer veel ziek volk en wij zijn met ons achten ziek geweest en onze oudste dochter is tot nog toe alleen gezond gebleven, de Heer laat het lang met [volgende blad] liefde duren. Het is met mij noch niet zoals het behoort en heeft meer dan zeven weken geduurd, dan ik hoop dat het te met weer terecht komen zal. De nierstenen kwellen me zeer.

Onze grootvader Molenvliet ligt aan zere benen te bed en heeft wel een jaar of anderhalf tegen de dood gepleit. Nu beginnen de benen mooi te verbeteren en het schijnt dat hij noch weer opkomen zal wat hem God wil gunnen, hij zou noch graag uw edele thuiskomst beleven.

Onze zoon Jan Baert is de tiende oktober 1637 naar Indien te zeil gegaan. Ik heb hem brieven aan u edele mee gegeven die ik hoop dat ze u edele overhandigd zijn en kan u edele hem wat bevorderen en behulpzaam wezen dat zal ons zeer lief en aangenaam wezen en wij lieden hopen dat hij zich goed gedragen zal.

Trijntgen Kessels, onze schoondochter, heeft weer in de kraam gelegen van een zoon en zulks dat de jongelieden nu twee zonen hebben, de Heer wil ze in deugd laten opgroeien.

De vaandrig Dirck Verdoes is van deze zomer [volgende blad] getrouwd met een vrijster van Hoorn en de huisvrouw van Stuijlingh zal gauw in het kraambed liggen zodat de jonge lieden hier vast hun best in doen.

Nicht Guijrtgen, de lakenkoopster bij de Vismarkt is in september voorleden in de Heer gerust, zulks dat wij vast de
oude vrienden verliezen, het is goed dat er wederom jongen aankomen.

Wij zijn enige dagen geleden met de vrienden alhier vrolijk geweest en hebben op
de gezondheid van u edele en gelukkige thuiskomst lustig omgedronken, de Heer wil u edele met liefde in het vaderland geleiden, die tijd zal nu met een haast aankomen.

Hiermee heer commandeur willen wij u edele na hartelijke groeten van mij, mijn huisvrouw en kinderen, mits grootvader Molenvliet, Jacob Baert en zijn huisvrouw, mijn zwagers Molenvliet en Loeff Baerts. met hun huisvrouwen, oom Huijbert, de burgemeester Kessel, schepen Kessel met zijn huisvrouw, uw edele neven Schagens, dijkgraaf Sonnevelt en ‘meer andere goede kennissen hier te lang te verhalen de goede God aanbevelen, uit Alkmaar deze 28ste oktober 1638.

U edele genegen en dienst bereide vriend.

C. J. Baert, ik heb ondertekend,1638.

[onder in de marge voegt Alewijntje toe:] Heer commandeur uw edele twee missiven de ene van de 2de december1636 en ‘de andere van de 8ste november 1637, als ‘ook het stuk damast zijn me goed overhandigd en ik dank u edele van dat damast en blijf na groeten van God aanbevolen die u edele met liefde weer in ‘t vaderland wil geleiden.

Alewijntgen Baert. [volgende blad]

Ontvangen anno 5de december anno 1639 in Agra.

[Brief 27]

[Cornelis Janss. Baert schrijft aan Wollebrant:]

[28 oktober 1638] [27] [ontvangen 5 december 1639]

Eerzame, voorzienige, zeer discrete, genegen heer en ‘vriend.

U edele missive van de 8ste november 1637 uit de stad Agra geschreven is mij de 17de oktober 1638 goed ter hand gekomen waaruit wij lieden met vreugde uw edele welvaren en goede gezondheid verstaan hebben. Maar dat u edele, maar dat u edele toentertijd alleen een brief van mij ontvangen heeft daarin ben ik zeer verwonderd doordat ik aan u edele alle jaren drie vier brieven, zo in ‘t voorjaar als in ‘t najaar, heb geschreven zonder enige gelegenheid te laten passeren en die brieven hoop ik dat u edele er enige voor de ontvangst van deze bekomen zal hebben.

Wij hebben uit dito schrijven van u edele zware ziekte en bezwaarlijke reizen verstaan, de Heer zij gelooft, die u edele zo genadig behoed heeft en wil ons alle tezamen de gratie en genade doen dat wij elkaar met liefde en gezondheid mogen wederom zien en twijfel niet of het welkom zal heten zal veel aangenamer zijn dan het adieu zeggen. Wij hebben van deze zomer [volgende blad] over het erf alles getimmerd en neergesmeten en aldaar een nieuwe kamer gemaakt waarin (als u edele thuiskomt) bij provisie zijn vertrek zal kunnen nemen of in de kamer daar u edele (als u hier bent) zijn vertrek heeft gehad zoals het u edele het beste aanstaat.

Aangaande de middelen van u edele, daarin mag u edele zich wel geruststellen en hoop daarvoor zo’n goede zorg te dragen als mijn eigen en u edele (als ge thuis bent gekomen) daarvan goede deugdelijk rekening te doen naar behoren.

De kamer bij de Zoutketen is niet verkocht. Ik heb er een brief voor laten hangen dat het te koop is en zo er een goede koopman voor komt zal ik mijn best doen om het goed te verkopen. Aangaande het timmeren in de Schermer, daar wordt altemet al een goed huis getimmerd’. Wij mogen als u edele met liefde thuisgekomen bent de plaats en gelegenheid gaan bezien hoe het u edele zelf aanstaat.

De orde bij u edele mij nagelaten aangaande de kinderen van Jan Geleijnsz., ik doe aan [volgende blad] Jan redelijk onderhoudt van kleding en alzo hij zijn kost wint bij de wapensmid zoals ik u edele voor deze geschreven heb. Maar wat Annitgen aangaat, die moet zichzelf behelpen en kan de kost en loon verdienen als ze zich goed dragen wil, maar wat zal ik zeggen, ze heeft geen blijvende plaats en loopt van de ene tot de andere wat ons niet aanstaat en daarom laten wij haar gaan.

De huisvrouw van u edele broeder Sijtgen Thijssen is mij sedert haar kraam en ‘t betalen van haar koopsom nooit lastig geweest, anders
dan dat ik enig schoolgeld voor twee van haar kinderen betaald heb waarin ‘ik noch continueer. Ze houdt zich wel sterk en fatsoenlijk met haar kinderen en laat u zeer hartelijk groeten.

Mijn dochter Alewijntje Baert bedankt u edele vriendelijk van de deugdelijke presentatie haar toegevoegd in het nieuwe jaar en keer ik haar jaarlijks uit. Ze zegt dat het meer dan genoeg en onverdiend is.

Wat belangt onze gesteldheid, hier is zeer veel ziek volk en wij zijn met ons achten ziek geweest en onze oudste dochter is tot noch toe alleen gezond gebleven, de Heer laat het lang met [volgende blad] liefde duren. Het is met mij noch niet zoals het behoort en heeft meer dan zeven weken geduurd, dan ik hoop dat het te met weer terecht komen zal. De nierstenen kwellen me zeer.

Onze grootvader Molenvliet ligt aan zere benen te bed en heeft wel een jaar of anderhalf tegen de dood gepleit. Nu beginnen de benen mooi te verbeteren en het schijnt dat hij noch weer opkomen zal wat hem God wil gunnen, hij zou noch graag uw edele thuiskomst beleven.

Onze zoon Jan Baert is de tiende oktober 1637 naar Indien te zeil gegaan. Ik heb hem brieven aan u edele mee gegeven die ik hoop dat ze u edele overhandigd zijn en kan u edele hem wat bevorderen en behulpzaam wezen dat zal ons zeer lief en aangenaam wezen en wij lieden hopen dat hij zich goed gedragen zal.

Trijntgen Kessels, onze schoondochter, heeft weer in de kraam gelegen van een zoon en zulks dat de jonge lieden nu twee zonen hebben, de Heer wil ze in deugd laten opgroeien.

De vaandrig Dirck Verdoes is van deze zomer [volgende blad] getrouwd met een vrijster van Hoorn en de huisvrouw van Stuijlingh zal gauw in het kraambed liggen zodat de jonge lieden hier vast hun best in doen.

Nicht Guijrtgen, de lakenkoopster bij de Vismarkt is in september voorleden in de Heer gerust, zulks dat wij vast de ‘oude vrienden verliezen, het is goed dat er wederom jongen aankomen.

Wij zijn enige dagen geleden met de vrienden alhier vrolijk geweest en hebben op ‘de gezondheid van u edele en gelukkige thuiskomst lustig omgedronken, de Heer wil u edele met liefde in het vaderland geleiden, die tijd zal nu met een haast aankomen.

Hiermee heer commandeur willen wij u edele na hartelijke groeten van mij, mijn huisvrouw en kinderen, mits grootvader Molenvliet, Jacob Baert en zijn huisvrouw, mijn zwagers Molenvliet en Loeff Baerts. met hun huisvrouwen, oom Huijbert, de burgemeester Kessel, schepen Kessel met zijn huisvrouw, uw edele neven Schagens, dijkgraaf Sonnevelt en ‘meer andere goede kennissen hier te lang te verhalen de goede God aanbevelen, uit Alkmaar deze 28ste oktober 1638.

U edele genegen en dienst bereide vriend.

C. J. Baert, ik heb ondertekend,1638.

[in de marge, in de lengte, ander handschrift:]

Ontvangen anno 5de december anno 1639 in Agra.

[Brief 29]

[namens Wollebrant door een schrijver geschreven. Wollebrant leest de brief na en voegt een paar woorden toe:]

[6 december 1638] [29] Mijnheer Cornelis Janssen Baert.

Eerzame, wijze, voorzienige, zeer discrete genegen heer en toegedane vriend, saluut.

Sedert mijn aankomst hier in het kwartier van Guajarat heb ik verschillende malen aan u edele geschreven, te weten bij ‘t schip Swol (waarmee ik naar Surat gekomen ‘ben) in handen van de koopman mijnheer Barent Pieterss Hollaart, alsmede ’bij N. Clock, broeder van meneer Jan Clock, die wij hopen bij hun behouden overkomst u edele het wel overhandigd zullen zijn wat we verlangen blijven te vernemen. Alsmede hetgeen daar sedert ons vertrek gepasseerd en u edele ons meedelen van gelieft te doen dat mij ten hoogste aangenaam zal wezen te vernemen, voornamelijk ‘t goede en zo de welstand van ons lieve vaderland zoals het ons particulier betreft of mocht aangaan.

Sedert hebben wij de 25ste januari 1637 uit Ahmedabad over Engeland bij een Engels schip u edele en de vrienden onze gezondheid deelachtigst en willen verhopen dat u edele deze mede goed ter hand gekomen zal wezen.

Zo hebben wij de 8ste november bij door dezelfde weg uit Agra ons welvaren en mede indachtig dat wij niet willen twijfelen of het zal u edele ter behoorlijke tijd per dito via wel toegebracht en overhandigd zijn, alsmede die onder u edele onder couvert ‘aan juffrouw Alewijntgen Baert dat in verlangen blijven te vernemen.

Naders hebben wij (welke onze laatste geweest is) u edele welvaren meegedeeld alsmede een attest van onze gezondheid te dato toegezonden over de weg ‘van Batavia en gedateerd de 15de maart 1638 in de stad Agra waarin inclusief gaat de kopie van de onze van datum de 8ste november (over Engeland zoals tevoren u edele toegezonden) die we hopen dat u edele bij de behouden overkomst van de Indische schepen overhandigd en toegebracht zal worden en het ons lief zal wezen dat bij gelegenheid te vernemen, mitsgaders de gezondheid en welvaren van al uw edele waarde huisgezin en verdere vrienden.

En gaat deze (alzo de gelegenheid voorvalt die wij niet voorbij kunnen laten passeren) bij een Engels schip, genaamd de Marrij, van hier naar Engeland’ die in hoop zijn u edele ter behoorlijke tijd over die weg node ter hand zal komen wat ons bij gelegenheid staat te vernemen.

Kom dan verder ter materie en zo zeg ik dat me sedert mijn jongste de datum 15de maart 1638 u edele 2 zeer en ten hoogste aangename, de ene de dato 5de december
1636, en zijn door ‘t verongelukken van ‘t schip u edele weer ter hand gesteld en de andere de dato 19de maart 1637, beide op de 21ste november 1638, door de van Batavia gekomen schepen toegebracht en overhandigt waaruit we met aangenaamheid verstaan hebben u edele en ganse familie gezondheid, mitsgaders allen of vele van onze bekende vrienden. Wat ons aangaat, dank ik de Almogende voor zijn veelvuldige zegeningen en overvloedige genade waarmee hij ons tot heden omhelst en in goede gezondheid en bewaard heeft. Die bidden we u edele met zijn ganse familie’ en ons voortaan met zijn genade en goedertieren zegen gelieve te verhogen
en alles wat bij der hand nemen tot het groot maken van zijn naam en eer wat tot onze bijzondere ziel en zaligheid mag gedijden en verder mij gelieve te sparen
en te gunnen dat met u edele met gezondheid en allen van ons en wij die hun lief zijn
in goede gezondheid in ‘t lieve vaderland (daarnaar zeer naar haak) tot tevredenheid mogen ontmoeten en ‘t welkomstmaal vrolijker dan het scheiden geweest is met de vrienden mogen nuttigen en daaraan soms begin te denken alzo de tijd zeer begint te naderen die we van harten wensen dat het alreeds geboren was, edoch gaat die meest half slapende mits ondertussen onze draad niet afgesneden wordt, zal het noch wel omkomen en zo niet, Gods wil geschiede. Zeer aangenaam hebben we gezien uit u edele van de 5de december (die wij met deze weinige regels zullen beantwoorden alzo het op u edele van de 19de maart 1636 voor deze ten vollen naar behoren geschied is) dat Annetgen Jans meest buiten alle kwaad en ten huize van een predikant zou gaan wonen en heb graag verstaan hetgeen u edele aan haar doet en nodig is en te bevorderen en zullen het voor goed gedaan en niet minder gunstig genoten te hebben aan te nemen als ‘t niet buiten het gewone gaat dat wij u edele ten vollen (als we dus lang gedaan hebben) toevertrouwen en in uw edele oordeel niet minder discretie stellen. Dergelijke hetgeen u edele doet met [volgende blad] Jan Janssen die zijn ambacht goed leert voor en aleer hij van zijn meester scheidt. Het kan niet schaden, ‘t zal hem hierna (als hij tot zijn jaren gekomen is) te beter komen zij hij daarnaar genegen is te varen en zal daar licht toe kunnen geraken,’ edoch watt u edele voor hem ‘t beste oordeelt zal ons mede goed bevallen als u edele in de plaats is (1) en wij ver van de hand en vanwege hem zulks handelt zodanig zoals u edele nuttig zal vinden, hetzij hem te laten varen of noch langer bij zijn meester te laten continueren. Ondertussen gelieve u edele hem de helpende hand’ (nadat u edele het nodig oordelen zal) uit onze middelen te reiken, edoch zodanig en niet meer, als u edele ten uiterste nodig oordelen en goed vinden zal ‘en niet meer.

Dirck Janssen Bol heeft het niet slecht voor gehad dat hij een rijke boerin, daar potten en pannen zijn, mede geen huisraad te verzorgen en ‘t belangrijkste geen geldgebrek heeft en voor zijn Indische reis gekozen heeft. Het zal hem vrij wat makkelijker en geruster vallen zijn eigen land te doen en als Neptunus het veld zelf moeten beploegen en als hij in India komt aan vele en verschillende humeuren van mensen onderworpen is wat voor een jong persoon wel over is te komen, edoch bejaarde personen (die de wereld gezien hebben) valt het al wat ‘bezwaarlijk en voornamelijk in deze tijd dat men alles met de duim en vinger zo nauw bezet zodat het ‘vrijwel onmogelijk is ongestraft te kunnen gaan ‘of men overtreedt de ene of de andere orde of limiet te buiten. Wat ons aangaat’ hebben (de Heer is daarvoor hoog bedankt) we hebben tot heden geen reden om te klagen, edoch op onze eerste aankomst op Batavia ontmoette ons de heer generaal Brouwer en zodanig dat ik wel gewenst had weer te Alkmaar te zijn dat ik nu te boven gekomen ben en ons geen reden van misnoegen vanwege onze principale gebieders sedert voorgekomen zijn. De Almogende gunt ons dat wij de rest van onze tijd (die noch ruim 1 ½ jaar is) met vreugden en zodanig als we tot heden’gedaan hebben uitdienen en ten einde brengen en naar ‘t vaderland te keren en u edele en de vrienden in gezondheid te vinden en met vreugde ontmoeten mogen.

Met verwondering versta ik mede uit u edele aangename dat Jacob Stoop met een dochter van Amsterdam hem in huwelijk gegeven en gepaard is. Wij ‘twijfelden niet of hij zou onze buurtvrijster die niet al te goed te voet is gekozen hebben, edoch wat zal men zeggen dat God gevoegd heeft scheidt geen mens. Is het zijn partner niet geweest dan twijfel ik niet of ze zal nu meer fluks ter been gekozen hebben dat ons met liefde als we daar komen staat te vernemen. Zo het gelegen komt gelieve hem onze groeten te doen en welvarendheid mee te delen alsmede zijn broeder Jorden Stoop. Ons geschiede vriendschap, wij wensen hen beiden geluk en voorspoed in hun huwelijkse staat en binnen een jaar van hun vereniging een jonge bolle zoon.

Zeer aangenaam hebben wij uit u edele schrijvens vernomen dat u edele met de vrienden’ te uw huis verleden winter vrolijk bent geweest en onze gezondheid met ‘een fluit (geloof niet van de ergst wijn) hebt gelieven te gedenken, ‘t is ons hartelijk aangenaam en wensten met goed genegen hart onze portie in u edele en verdere gezelschap hadden mogen genieten dat hopen we eerlang (zo God almachtig ons ‘t leven gunt) zal kunnen geschieden. Wij vergeten u edele en die van uw huis mede niet als we soms een vrolijke dag hebben dat noch niet lang geleden is, doch niet met zo’n aangename drank zoals u edele en oom Louff vaak in hun kelders hebben, maar moeten ons met een drankje arak en soms, als het te bekomen is, met een oude Spaanse wijn vergenoegd houden die door ‘gebrek van beter mede niet te versmaden is.

Dit is hetgeen wij u edele van de 19de maart voorgenomen hebben naar de tijd en gelegenheid ‘te beantwoorden en zijn in hoop eerlang met de van Batavia komende schepen ‘ons u edele nadere schrijvens van december 1637 en maart 1638 ter hand komen zal alzo we niet twijfelen of u edele zal me de in die tijd vertrekkende schepen geschreven en geadviseerd hebben of u edele de onze van de 2de november bij ‘t schip Swoll uit de handen van de koopman Hollaart, alsmede Clock bekomen hebben, alsmede die van de 25ste januari uit Ahmedabad bij ‘t Engels schip, de
Willem, over Engeland toegezonden waaruit we mede verlangen te verstaan hetgeen zich daar sedert u edele laatste aan ons toegedragen en of u edele mede moeder, Alewijntgen Baert uw edele lieve en ons niet lede dochter, noch in goede gezondheid en welvaren zijn, mitsgaders uw edele verdere familie en vrienden waarnaar ik hartelijk verlang om er zekerheid van te vernemen. God geeft dat dit [volgende blad] ons verlangen toekomt en gelegenheid mogen hebben voor ‘t vertrek der schepen van Batavia van hier die te beantwoorden en ons nader welvaren bij deze mee te delen. 

Wat aangaat de staat en stand van onze heren en meesters en hun gelegenheid in deze Indische kwartieren daarmee gaat het (de Heer is daarvoor zeer bedankt) naar wens en neemt noch dagelijks toe in in negotie, reputatie en voordeel op onze algemene vijand de Spanjaard die met hun goed vermelde schepen hier in India op alle plaatsen zo benauwd worden zodat de zee kwalijk kunnen gebruiken en voornamelijk de plaatsen van Malakka en Goa die hun baaien van hen zo gesloten gehouden zodat er kwalijk enige schepen dan met grote moeilijkheiden (om enige toevoert te doen) uit of in komen en verlangen bij continuatie van deze jaarlijkse bezetting zeer het bestaan om het te vernietigen en dat het eindelijk noch in onze heren meesters handen staat te vervallen, dat God geeft dat het eerstdaags geschieden mag. Verleden jaar in mei heeft de edele commandeur Adam Westerwolt en commandeur Coster met een vloot van 7 schepen en jachten een kasteel of fort op het eiland Ceylon (Sri Lanka) (daar zeer goede en’ veel kaneel groeit) genaamd Batticalo met hulp van de Singalezen (dat zijn inwoners van dit Ceylon) van de Portugezen veroverd en bemachtigd waarin ze een goede partij kaneel bekomen hebben en zullen van dit jaar perikel lopen of noch niet een van hun 2 forten (die hen op het vermelde Ceylon noch resteren in de handen van edele compagnies zullen komen te vervallen daar de tijd ons de waarheid hierna van openbaren zal. In somma; ‘t vuur wordt de Spanjaarden in deze gewesten en op al hun plaatsen zeer aan de voeten gelegd en het was te wensen dat de West-Indische Compagnie staat en zaken in Brazilië mede in zodanige termijn stonden en geloof zeker dat de Nederlandse oorlog afneemt en binnen korte jaren de koning van Spanje zo afgemat zal worden zodat hem de vrede
met Nederland profijtelijker dan de continue (3) oorloog zou wezen. Te meer omdat de koning van Frankrijk (zo ik versta) hem vrij hard in Bourgondië’ begint aan te tasten en niet minder de koning van Zweden, de keizer van Duitsland. In somma; de gehele wereld is vol oorloog. God almachtig’ gunt ons een goede fidele vrede in ons vaderland en dat we eens van de grote ‘kosten en jaarlijkse schattingen verlost mogen worden.

[in marge:] Nota. Niet tegenstaande u edele in de zijne’van de 19de maart 1637 geen mentie (4) maakt van onze poverite of middelen die onder u edele beheer op ons vertrek vandaar gelaten en hoop niet of alles gaat daarmede naar behoren en staat ons geen zwarigheid, menselijke wijze, van kwade betalingen of bankroet boven het hoofd. Anders zou het buiten onze rekening gaan, dat God verhoedt, de meeste en beste verzekering van dat zal aan uw edele goede ijver en vaderlijke voorzorgen bevolen laten zoals u dus lang gedaan hebt en daaraan in geen deel twijfel alzo alles ‘tot onze goede tevredenheid (conform uw edele ons schrijft in de uwe van de 5de december 1636) geschied en gehandeld hebt, als mede ‘t distribueren en verstrekken van penningen ‘aan diegene conform u edele ons toegezonden memorie noteert (5) en stelt wat’ wij voor goed en welgedaan oordelen en aannemen de continuatie en ‘daar u edele oordelen zal als het nodig is en alsmede vermeerdering en vermindering’ naar gelegenheid dat uit reden bestaat en als het daardoor niet te hoog oploopt zullen we u edele vaderlijke voorzorgen voortaan tot ons nader schrijven mede aanbevolen laten, ’een kleintje kan ons (de Almogende is daarvoor bedankt) niet verarmen. ’God de Heer zal ons te overvloediger, zoals hij tot heden toegedaan, heeft zegenen en allen die op hem betrouwen voor ogen hebben.

[in marge:] Nota. In geen deel is het onze wil dat u edele de jaarlijkse Nieuwjaar gift aan juffrouw Alewijntgen Baart nalaat, noch verminderd, maar eerder vermeerderd en als daardoor het kledingstuk de volle eis daarvan niet ‘kan hebben laat ze niet bederven, maar volkomen zijn conform ons schrijven van de 8ste november 1637 en maak alzo rekening (God geeft dat die niet zonder waarde geschiede en weer vermaken moet) geen verloren maar behouden kosten en hoop de interest van die op mijn behouden terugkomst met liefde daarvan rijk te bekomen dat God geeft.----

[Wollebrant voegt zelf toe:] Zo het ons zalig is en de goden ‘t niet benijden mede en tot hun waarden genegen of wel gelegenheid geen beletsel er van zijn waarin wij niets tegen hebben, maar de voorkeur hebben naar haar waardigheid tevredenheid en harten wens laten, nevens dit schrijven aan haar waardigheid er geen reden zijn dat wij niet weten of deze u edele ter hand komen mocht en naar de gelegenheid zullen verwachten en waarnemen. [volgende blad] [de schrijver gaat verder;] Maar noch aflaten en kunnen niet voorbij gaan u edele deelachtige te maken, dat de edele heer gouverneur Philips Lucasz. huisvrouw in de uitreis gelegen is geweest van een jonge dochter die kort na zijn aankomst op Batavia weer overleden is en ’van dito heer wiens gezondheid God almachtig met zijn geminde huisvrouw lange gelieve te continueren ter zaligheid en genieten noch veel eer en vriendschap. De goede God gelieve dat te laten continueren en ons gemoed zodanig te bereiden dat wij hem geen reden van misnoegen mogen geven, maar ter contrarie vermeerderen en toenemen mag.

De edele commandeur Coster heeft zich kort na zijn aankomst hier in huwelijk begeven met een frisse brave jonge dochter van een opperkoopman die in goede respect staat en confrater van mijnheer van der Lijn is residerende op Batavia.

U edele briefje aan u edele neef Thomas Baart heb hem via de aarde bij een bode op Masulipatnam (6) toegezonden, doch geen antwoorde terug van hem bekomen en weten niet of hij daar noch is of vertrokken mag zijn. Van zijn dood noch zijn vertrek hebben we niets vernomen.

Jochem Geleijns was ‘t verleden jaar hier in Surat was en in voornemen (zo hij ‘ons schrijft alzo ik hem zelf noch niet gesproken heb door de afstand landwaarts die in onze residentie plaats heeft) met de naar ‘t vaderland vertrekkende schepen in deze maand december van Batavia hun reis derwaarts nemen’,De heer gelieve hem alzo te geleiden en ons als vervolgens. Zijn zoo ‘’blijft hier en gedraagt zich goed, is vlijtig met een goede hoop van mettertijd tot een man te geraken mits hij aldus continueert en vlijtig is zoals ik hoop dat hij doen zal. Het zijn ouders een vreugde zijn en’ in hun ouderdom tot bijstand te kunnen komen.

Nu resteert ons voor present niets om deze te verlengen, (7) derhalve zullen we afbreken en eindigen samen met moeder, u edele geminde huisvrouw, Alewijntgen, ‘Engeltgen, Hillegontgen, Annetgen en Celeijtgen Baart, zonder te vergeten mijn ‘vrijster Maria en Willemtien Baart in de bescherming der Allerhoogste aan te bevelen. Zo moeten hier nevens mede bekomen onze vriendelijke hartgrondige groeten (zonder te vergeten grootvader Moolenvliet), mijnheer Jacob Baart en zijn lieve huisvrouw Trijntgen Kessels, Jan Baart (zo hij niet op de herwaarts reis naar India is), peetoom Molenvliet met zijn huisvrouw en familie, Loeff Baartsen met zijn huisvrouw en familie, de heer burgemeester ‘Kessel en zijn huisvrouw, de heer schepen Kessel met zijn huisvrouw ‘en familie, de heer penningmeester Brasser, en die van zijn huis alsmede onze neven Schagens en allen van hun huis, oom Huijbert, van der Lijn, nicht Neeltgen, die de welsmakende wafelen en eierkoeken vaak aan haar doen gedenken, mitsgaders Jan Arissen Willemtgens minnevaar, die we wensten dat hij hier een jaar bij ons was, en zijn huisvrouw en eindelijk al onze bekende vrienden en vriendinnen die ons bekend zijn wiens gezelschap ons adieu en afscheidsmaal hebben gelieven te vereren. We laten u edele andermaal in de bescherming der Allerhoogste aanbevelen die uw edele, eerzame, wijze, voorzienige, zeer discreet ‘heer tezamen met uw edele familie en alle vrienden gelieve te gunnen en te sparen in langdurige gezondheid tot zaligheid, eer en voorspoed met elkaar ‘in ‘t lieve vaderland te kunnen mogen zien, ’spreken en de oude gepasseerde tijd elkaar eens te herhalen daar ik van harte naar verlang, blijven wij verder-

[Wollebrant ondertekent zelf:]

U edele in alles verplichtende en aanhankelijke dienaar Wollebrant Geleijnsen de Jongh, 1638, ik heb ondertekend.

[de schrijver:] Op ons Nederlands kantoor in de stad Agra (gelegen in ‘T koninkrijk van Hindustan, 35 40 dagen reizen
van Surat te landwaarts in deze 6de december, anno 1638.

[Wollebrant voegt toe:]

Mijnheer Jan Arentsen Delft aan wie ik nu schrijf als ik in lange van zijn edele niets vernomen heb en de tijd bij het haastige vertrekt van dit schip de tijd ons ontschiet, ‘derhalve ons gelieve te excuseren en bij de naaste gelegenheid geschieden zal. Gelieve u edele bij gelegenheid ‘onze vriendelijke groet te laten genieten met mijnheer edele huisvrouw en mijnheer Fickefoort zo u edele hem mocht ontmoeten en onze geschiede vriendschap.

(1) in loco - in de plaats. (2) bhaaren - bedoeld wordt: baaien. (3) concyniteelen of continueele – permanent. (4) mencie – melding. (5) denoteren - symboliseren, betekenen.

[Brief 30]

[brief van Cornelis Janssen Baert aan Wollebrant:]

[17 maart 1639, ontvangen 8 juli 1640] [30]

Grootachtbare, wijze voorzienige, zeer discrete heer en goede vriend, ik en heb niet kunnen nalaten u edele bij deze bekend te maken dat mijn schoonvader Willem Janss. van Molenvliet op de 13de van deze maand in de Heer gerust is nadat hij lange tijd te bed had gelegen en gans uitgeteerd was. Trijn Jans, de dochter van minnemoer op Huiswaarts is deze winter getrouwd aan een bakker en Gerrit Stuijlingh (1) heeft zijn huisvrouw in de kraam verloren van haar eerste kind en die is ook na de moeder gestorven. Uw edele kamer bij de Keten heb ik verkocht voor vijf honderd zeven en dertig gulden te betalen op de zes eerstkomende meidagen. De kamer wordt heel oud en daar schort heel veel reparatie aan zodat het best verkocht is. Ik heb in december voorleden aan u edele in ‘T lange geschreven zodat ik bij gebreke van materie deze eindigen zal en wil u edele na hartelijke groeten van mij, mijn huisvrouw en kinderen aan God almachtig bevelen die wij bidden u edele met liefde in het vaderland te willen geleiden, wij zullen u edele nu gauw tegemoetzien, uit Alkmaar deze 17de maart 1639.

U edele dienst bereide vriend C.J. Baert ‘1639, ik heb ondertekend.

[toegevoegd in ander handschrift:]

(1) Gerrit Maertensz. Stuijlingh was ondertrouwd 15 november 1637.

[Brief 31]

[schrijver schrijft namens Wollebrant aan Cornelis Janss. Baert:]

[6 augustus 1639] [31] Mijnheer Cornelis Janssen Baert.

Eerzame, wijze, voorzienige, zeer discrete, genegen heer en toegedane vriend, saluut.

Onze jongste aan u edele is geweest datum 6de december 1638 over Engeland bij ‘T Engelse schip de Marrij, waarvan we niet twijfelen of het zal u edele bij de behouden overkomst van het vermelde schip vandaar vervolgens toegezonden worden dat ons hierna staat te vernemen, mitsgaders de constitutie van u edele huisgezin en verdere vrienden wat ons ten hoogste aangenaam zal wezen waarvan God almachtig onze getuige is.

Sedert gemelde onze datum als boven hebben we op de 19de december 1638 (door mijnheer Jan Baert van Batavia ons toegezonden) goed bekomen en uw edele zeer aangename missive gedateerd de 21ste september 1637, al ‘’mede een van mijnheer Jacob Baert en peetoom Molenvliet, beide van dezelfde datum de 21ste september 1637 en neven die van de edele Molenvliet een kaartje vanwege de belegering van Breda ‘dat ons zeer aangenaam is geweest en noch aangenamer te verstaan dat hetzelfde kort daarna door zijn genade de prins van Oranje bemachtigd was wat geen kleine victorie was voor ons vaderland. Zo hebben we mede de 12de april 1639 goed ontvangen uw edele aangename gedateerd 19de december 1637 bij Gerardt Clock mij toegezonden die hij ons van Taiwan (alzo hij daar was) toegestuurd heeft. Of dito Clock daar verblijft of vandaar vertrokken is weet ik geen zekerheid alzo hij niet aan mij heeft geschreven, noch ‘t niet hebben kunnen vernemen.

En alzo ons de tijd vrij wat schaars omkomt en snel voorbijloopt die we niet tegen houden kunnen zijn we genoodzaakt tot het beantwoorden van u edele twee aangename als tevoren en afkorting (1) tot onze hulp aan te nemen en naar de tijd het toelaat te beantwoorden. Ten anderen, ik ben niet verzekerd of deze zo tijdig op Batavia zal kunnen aankomen en dat het met de vertrekkende schepen die in december aanstaande naar het vaderland navigeren u edele zal toegebracht kunnen worden wat ons het belangrijkste weerhoudt dat die van onze broeder Jacob Baert en peetoom Molenvliet ‘bij deze mede niet beantwoorden en met de naaste gelegenheid [volgende blad] geschieden zal zo de Almogende (als ik hoop ja) ons gezond spaart en kom dan tot beantwoording van u edele 2 aangename en zeg ‘t navolgende, namelijk'

Eerst dat we met aangenaamheid zien dat u edele de stukjes, zo satijn als damast, door de vrienden op hun aankomst daar goed overhandigd en aangenaam zijn geweest, hoewel ze van kleine betekenis waren. God geeft dat ze die dragen en met gezondheid verslijten mogen, twee diergelijke. Wens u edele conform de vorige toe en bij u edele in gelijke manieren als de andere gedistribueerd konden worden wat tot onze komst met liefde daar dat (zo God almachtig ons tijd van leven gunt dat anno 1641 in juni of juli wezen zal) door mankement van goede gelegenheid genoodzaakt zijn uit te stellen, derhalve dat u niet gelieve te denken dat ‘t aan onze goede wil of kleinhartigheid (in onze taal gierigheid genaamd) mankeert, maar zoals tevoren goede gelegenheid de beletselen zijn wat wij vertrouwen dat u edele en de verdere onze lieve vriendinnen mede zo aannemen zullen.

Uw edele zoon mijnheer Jan Baert (zoals hij u edele voor deze geadviseerd zal hebben is heden in Batavia aangekomen en heeft ons een briefje van zijn aankomst daar geschreven waarin hij onder anderen vermaan ‘dat hij genegen was bij ons te komen, maar van de edele heer Philips Luicas daartoe niet goed licentie kon bekomen. Ten anderen ‘dat hij zijn edele daar een weinig te laat om aangesproken heeft en zijn de van herwaarts aankomende schepen al van assistenten voorzien zodat hij aan de secretarie van de edele heer generaal nu schrijft welke plaats er nog is (doch wat moeilijk voor jonge borsten doordat die veel te schrijven hebben) daar een ijverige borst ‘veel leren en aannemen kan zodat hij zich staande kan houden en voor hem in geen deel om tot vooruitgang te geraken nadelig is maar in contra bevorderlijk wezen zal dat daar een 2 jaren ‘gebruikt wordt. Mede schrijft mij de edele heer gouverneur Philips ‘ Luicas dat het bevorderlijk voor hem is daar een jaar te continueren’ om de gelegenheid van Indien en de stand er van te kennen’ blijft dan hij herwaarts kwam of naar enige andere plaats ging om te beter tot voordeel te geraken wat wij mede zo wel verstaan en zijn edele op de bevordering van zijn persoon letten zal waarin u edele zich wel mag berusten rusten ‘en hebben wij in ons schrijven aan dito heer zijn persoon aanbevolen. [volgende blad]

Ondertussen hopen wij persoonlijk binnen een jaar op Batavia te wezen mist hij dan daar noch is, (zoals ik geloof ja) zal hem God de voorste geen gelegenheid ontbreken om naar zijn capaciteit als naar genegenheid bevorderd te worden en gelieve u edele niet te twijfelen dat hem onze hulp, noch ten gunste van de meer gemelde heer Luicas mankeren of naar zijn capaciteit en waarde ontbreken zal zodat ik hiermee zeggen wil dat de vooruitgang ‘in Indien geheel staat aan het goede gedrag van de persoon waaraan wij niet twijfelen op onze komst dat in Batavia zeker vernemen zullen wat ik hoop dat het alles goed wezen zal.

Terwijl onze aanwezigheid hier heb ik niet een briefje van uw edele neef Thomas Baert bekomen, niet tegenstaande wij ‘hem ‘t verleden jaar geschreven hebben als mede uw edele briefje over land toegezonden hebben en kan mede niet vernemen of hij nog in het kwartier van Masulipatnam verblijft of vandaar naar het vaderland of elders vertrokken is. Derhalve kan ik u edele van zijn persoon geen gelegenheid schrijven, anders dat ik verstaan heb dat hij zich goed gedraagt en zijn dienst naar ‘behoren tot tevredenheid van zijn meerder waarneemt.

‘t Valt ons droevig te verstaan dat de jeugd door hun eigenzinnigheid en stuurs wezen hun eigen voordelen en welvaren achter ‘ zetten en niet eens overdenken dat men alle vlijt doet om hen’met eer door de wereld te brengen en niet alleen hun welvaart verlopen, maar de toorn van diegene daar deugd van kan geschieden op zich laden zoals Jannetgen Jans (naar uit uw edele schrijven opmerken) doet, ‘t schijnt dat de jeugd niet bedenken kan en hun eigenzinnigheid voor welvaart prefereren, doch vertrouw uw edele en moeder die daar het oog op hebben dat het op veel redelijker wijze geschieden kan en het u edele niet te zeer verveelt de ongehoorzaamheid zal haar in geen deel bevorderlijk wezen want wij zullen (zoals het gewone spreekwoord zegt) ’t klaren die niet wil, die ‘niet zal’, zo wij spelen dient er door haar wel gedanst te worden of de ploeg gaat terug hetgeen u edele daarin ten besten schikt zal ons aangenaam wezen.

Omdat Jan Jans begerig is naar Indien te komen weerhoudt hem niet, laat de jeugd mede wat bezoeken en beter in hun jeugd dan ouderdom. Zijn neef Geleijn Jochems ‘wordt redelijk bekwaam en zal eerlang tot assistent met beloning van een [volgende blad] van een goede gage geraken en eer van zijn vaders huis worden wiens voetstappen Jan Jans duidelijk ‘niet zal kunnen volgen wat de tijd zal leren. Ondertussen zo hij hier komt en zich goed gedraagt zal er geen gelegenheid van zijn voortuitgang naar zijn capaciteit en gelegenheid ontbreken.

Vanwege onze middelen vertrouw ik dat u edele met alle mogelijke vlijt voor bankroet als andere ongevallen zal trachten te bevrijden ‘waaraan ik niet twijfel door de continuatie van onze gegeven last’ vanwege te distribueren van enige van onze middelen en voornamelijk aan die binnen u edele huis gelieve te continueren tot ons nader schrijven, edoch zodanig als u edele het ons ten beste bevinden zal te behoren, hetzij enige van die te verminderen of wat ‘te vermeerderen na dat u edele het oorbaar en goed vinden zal, ja, heel te laten, doch gedenk zo het nodig is een kleintje (de Heer is daarvoor bedankt) ons niet veel schaden kan, de Heer ‘ heeft het ons verleend en zal het weer geven zo het nodig zal zijn waarin we ons vast vertrouwen.

Ten goede tijd heeft de goede God (wie de zijne niet verlaat)’de harten van onze heren, de edele heer generaal en gouverneur Philips Luicas verwekt ons van Martapura te ontbieden en herwaarts’ te zenden, want weinig maanden na ons vertrek vandaar’ hebben de moorddadige schelmen al ons volk van het logement vermoord zonder groot of klein te sparen en daar benevens noch 2 jachten, die in de rivier lagen te vertimmeren met geweld ‘benomen en al het volk van de grootste tot de kleinst ‘’dood geslagen, een wrede tirannie moord dat onze heren ‘op Batavia niet ongewroken zullen laten passeren, maar hun buren tot een schrik en afkeer (om diergelijke in ’T werk ‘te stellen) voornemens zijn bij alle mogelijke middelen daarvan te wreken en waren er alreeds goede partij van de onze in hun handen gevallen waarvan de ene de hand en de andere de voet afgekapt, een oog uitgestoken, de oren en neus waren afgesneden. Hun koning zo levend toegezonden en hoeveel harder zodanig ongeval noch overkomen zullen leert de tijd. Ondertussen ‘ heeft ‘t de goede God niet geliefd dat wij in deze tragedie een ‘ personage wezen zullen maar uit hun bloeddorstige en ‘tirannieke handen gelieven te verlossen, hem zij dankbaarheid tot in eeuwigheid, Amen. [volgende blad] Het overlijden van onze goede vriend Jan Arents Delft ‘is ons hartelijk leed geweest te verstaan. Hij is gepasseerd dat ons noch voor handen staat en zo het niet afkomt zullen we daar allen aan moeten, de goede God gelieve ons te gunnen dat ze in het leven of sterven hetgeen ons zalig is.

De assistent Wallop is verleden april van hier naar Batavia vertrokken, ‘t beste vergenoegen hebben wij aan zijn persoon (terwijl hij bij ons was) niet gehad, was zeer ‘stuurs en een hardhoofdige heer.

‘t Belegeren en daarna ‘t veroveren van de stad Breda hebben we hier van de vrienden uit Engeland oktober 1638 gekomen ‘verstaan, de goede God is bedankt voor de victorie.

‘t Verlies van Venlo en Roermond heeft geen comparatie met Breda en zo we ons laten onderrichten zullen dezelfde nu Breda gewonnen is wel licht terug kunnen krijgen dat de tijd hierna openbaart.

Hoe de Fransman mede niet stil et hebben we uit u edele aangename gezien, God geeft dat zijn voornemen in Gods naam eer en welstand van ons lieve vaderland uitwerken en volbrengen mag.

Hoe grootvader Molenvliet zeer zwak geweest en nu ‘weer redelijk gezond was hebben we aangenaam uit u edele de dato 19de december 1638 beoogt, als mede de verlichting ‘van u edele ongeluk wat mij wel hartelijk aangenaam is geweest te verstaan. De milde gever van alles goeds ‘gelieve u daarvan ten enenmale te verlossen en verdraaglijker ‘te verlenen en dat hoop ik eerlang van u edele te vernemen en zoveel meer als u ons zal gelieven mee te delen.

Over Clox herwaarts komst verwonder ik mij en zo dito hier zijn genegen was geweest assistent te zijn zou hij daartoe wel hebben kunnen geraken waartoe dan ‘t over en weervaren met vele moeite en werk (2) (mijn oordeel) was niet goed bedacht zo gauw naar het vaderland vertrok, edoch de reden zijn hem bekend, waaraan ons niet gelegen is.

Het huwelijk van Stulings is ons aangenaam geweest te verstaan en wens [volgende blad] hem een lang leven met zijn boerinnetje. Hetzelfde wensen wij mede met diegene die ons tot eens ’tot een partner vallen zullen die God almachtig gezond gelieve te sparen waarvoor en aleer 2 jaren gepasseerd zijn bij hoop te wezen dat God almachtig ons gunt te zaligheid en zodanige gezondheid zoals we tegenwoordig zijn en nu over ‘t jaar geweest ben daar ik God niet ten volle voor dankbaar wezen kan zodat ik zeg dat ik vast voornemens ben aanstaande december januari of februari van Surat naar Batavia te vertrekken’ en 1640 in december van dito Batavia naar ‘t lieve vaderland daar de goedertieren God ons spoedig en gereed gelieve te geleiden en ‘de vrienden in gezondheid te vinden en de welkomst vrolijker dan het afscheidsmaal geweest is geven en met de anderen nuttigen mogen ‘en kort daarna een bruiloft, tenzij aan het ja zeggen wat mankeerde daar het van af hangen zal.

Hiermee zeer beminde en genegen heer en vriend eindig ik en zal u edele samen met de juffrouw, u edele geminde huisvrouw, juffrouw Alowijntjen Baert, u edele lieve en ons niet beschadigde (3) dochter ‘mitsgaders mijnheer Jacob Baert, zijn lieve bedgenoot u edele ganse familie in de bescherming der Allerhoogste aanbevelen die ik bidden zal u edele gelieve te sparen in langdurige gezondheid, eer en voorspoed’ en elkaar in gezondheid binnen 2 jaren in gezondheid te mogen ontmoeten daartoe God almachtig zijn zegen gelieve te verlenen, blijven ‘wij verder aldus lang geweest zijn, wat is, --

[Wollebrant ondertekent zelf:]

U edele dienst bereide en onveranderlijke dienaar en vriend tot commando Wollebrant Geleynsen de Jongh. 1639 ik heb ondertekend.

[de schrijver gaat verder:]

Op ons Nederlands kantoor in de stad Agra deze 6de augustus anno 1639, Romaanse stijl.

U edele gelieve onze hart vriendelijke groeten te doen aan grootvader Molenvliet, ‘peetoom Molenvliet zijn huisvrouw en familie, Loef Baerts zijn huisvrouw en familie, mijnheer Van der Lijn, de heren burgemeester en kapitein Kessel, hun huisvrouwen en familie, de heer Servaes Brasser, onze neven Schagens en hun familie en voort alle bekende vrienden die ik door de haastigheid vergeten mocht hebben,’mede nicht Neeltjen, Jan Arents Minnevaar en zijn huisvrouw en tegen hem te zeggen dat het nu tijd is naar Mauritius te gaan alzo het door de edele compagnie bevolkt, bewoont en met een kasteel versterkt wordt tegen de vijanden die daartegen ‘hun wil op zouden willen nestelen of voor hen behouden.

[volgende blad] Wij, ondergeschreven, Nicolaus Verburch en Johan Tack,’beide onderkooplieden in dienst van de Verenigde Geoctrooieerde Oost-Indische Compagnie op ‘t Nederlands kantoor in de stad Agra, (gelegen in ‘t koninkrijk van de grote Mogol) verklaren dat het waar en waarachtig is dat wij de persoon van Wollebrant ‘Geleijnssen de Jongh (opperkoopman in dienst van gemelde ‘Compagnie op ‘t voornoemde kantoor te Agra) dat die op heden kloek en gezond is, gezien, gesproken en met hem geconverseerd hebben. In kennis der waarheid, hebben we deze met onze gewone ‘hand ondertekend.

Acte op ‘T Nederlands kantoor te Agra anno 6 augustus anno 1693, Nicolaes Verburch, Johan Tack

wollebrant105

[adressering:]

Eerzame, wijze, voorzienige, zeer discrete mijnheer Cornelis Janssen Baert, Notarius publiek die woont in de Langestraat in ’t Vergulde’ Hoefijser te Alkmaar 1639 8/6.

Loont de brenger.

(1) abbreviatie – verkorting. (2) travaliens - werken, zelfst. Nw. (3) leede - beschadiging, letsel, pijn.

[Brief 32]

[Wollebrant schrijft zelf, de brief is niet compleet:]

[vr 28 aug. 1640] [32] no. 1

Mijnheer Cornelis Jansen Baert.

Eerzame, wijze, voorzienige en zeer discrete genegen heer en gans toegedane vriend, saluut.

Mijn jongste aan u edele is geweest de dato de 6de augustus 1639 ‘die via de Coromandel uit Agra naar Batavia ‘vertrok met de in december naar het vaderland vertrekkende schepen in hetzelfde jaar derwaarts is gegaan en wil vanwege zulks niet’ twijfelen of het zou u edele bij de behouden overkomst van die wel ter hand gesteld worden dat het ‘het aan ons zeer aangenaam staat te vernemen waarin we ons zullen berusten.

Sedert gemelde tijd hebben wij ons tot de 10de februari 1640 noch in de stad Agra onthouden vanwaar we vertrokken zijn op de 15de maart daaropvolgende en zijn in Gujarat ‘goed en behouden (de Almogende is daarvoor bedankt) aangekomen en zijn en op de eerste april met ‘t schip de Pau vandaar weer naar Perzie vertrokken om onze reis op het spoedigste als kon geschieden vandaar ‘naar Batavia te bevorderen alwaar ik de 6de juli ‘(de Heere zij gedankt) spoedig en gezond gearriveerd ben. We waren in het vaste voornemen met de in december vertrekkende naar de vaderland vertrekken schepen ‘ons derwaarts te transporteren, tenzij dit voorgekomen was en dat ik niet verhoopte noch verwachte en uit een briefje aan de edele heer ‘Cornelis van der Lijn door de edele Huibert van der Lijn aan dito heer geschreven; namelijk dat uw edele lieve dochter en ons gewezen niet leed geminde haar gelijke gekozen en oktober 1639 in huwelijke staat (1) begeven heeft, geheel ‘onverhoopt en onverwacht. Zoals het u edele licht zal kunnen geloven is het me voorgekomen en geheel buiten gissing. Niet minder stelt het mij buiten mijn gelijke en buiten beeld en was gevoed met een vertrouwde hoop waarvan ik nu geheel ontmanteld ben, ontbloot en ‘ verstoken van vindt. Waarin voor present niets tegen te doen is dan geduld te nemen en het ten lichtste weg zetten en mogen hopen dat tegen onze thuiskomst, wat nu duidelijk noch 2 jaren duren zal, het ons overkomen ongeval wat meer dan nu wel verkondigd is noch iemand tegen mij opgewassen wezen zal en u edele ‘huis van zodanige engeltjes voorzien blijft. ‘Ondertussen zullen we zoveel als doenlijk ons troosten en solaas nemen (2), met te gedenken dat ’t diergelijke meer met mij gebeurd is en mij van ‘God niet toegevoegd was, waarbij we voor ‘’als nu tot nader gelegenheid die eerlang ’met de Engelse van Gujarat vertrekkende ‘schepen presenteren zal en allen weer derwaarts gaan en vandaar naar. [volgende blad] No. 2’ beantwoording van u edele aangename gedateerd 17de maart 1639 alzo ik geen andere van u edele bekomen heb niet tegenstaande in de zin de dato als ‘tevoren melding maakt in het groot aan mij in december voorleden geschreven hebt die ons tot noch toe ‘ niet verschenen is. Wat ik doen zal dat zal de tijd leren en alzo op de genoemde weinig te ‘antwoorden valt zal deze te korter wezen en te mee ‘ met deze gekomen schepen, deze maakt hier tot de 9de in het getal uit wat het vaderland aangaat en er ‘niet meer dan noch 2 resteren en zijn in ‘januari 1640 uitgevaren en nog niet een lettertje van u edele noch een van u edele huis vernomen heb waarover ik ten hoogste verwonderd ben en ik niet weet wat de redenen mogen zijn die het tegen kunnen houden als dat u edele veelvuldige bezigheid was dan in ons berust en zullen met de’ naast komende schepen een dubbele boodschap verwachten. Mitsgaders successievelijke noch 2’achtereen volgende jaren die wij op bekomen tijding’ voorgenomen hebben noch in deze kwartieren te continueren zodat ik van deze maand tegen de 25ste van dezelfde met 2 schepen en een jacht van hier over Gujarat’ naar Perzië als commandeur en opperhoofd van gemelde Perzië vertrek, de goede God geeft dat na het ‘verstrijken van die tijd (3) onze verandering wat meer dan nu noch ‘dan nu gezeteld is mocht wezen en u edele in gezondheid toekomen mogen, voor als noch door verlies en geen andere reden. Na als te uw huis tenzij, dat ik evenwel niet hoop, hierna ‘anders verstaan zodat ik voorneem op uw edele land ‘in de Schermer en onze hofstede die ik in mening ben op mijn overkomst te kopen eerst, al ‘was het was onbeschroomd, vrolijk te zijn en dat God geeft ‘voor present noch twee jaren geduld moet nemen om reden als tevoren.

Met leedwezen heb ik verstaan uit uw edele schrijven het overlijden van grootvader Moolenvliet, doch ‘t is Gods wil dat oude lieden moeten sterven en jongen mogen sterven. Het is de wereldse loop (4), een perk waaraan we niet voorbij kunne en derhalve wat van de goede God komt voor goed moeten aannemen.

Dat u edele de kamer bij de Keten verkocht heeft hebt is ons aangenaam, te meer daar het jaarlijks repareren veel kost.’ De kamer in de Ramen zal duidelijk mede jaarlijks mede ‘meer kosten zoals het aldus lang gedaan heeft van reparatie en daarmee moeten we geduld nemen en de hand er aan gehouden worden opdat het niet geheel vervalt, de onkosten daaraan nodig gedaan zullen we ons moeten getroosten en derhalve alles aan u edele stellen en voor goed gedaan aannemen.

Vanwege onze middelen die onder u edele berusten mitsgaders de goede voorzorg van die blijft u edele gerecommandeerd ‘en aanbevolen en vertrouwen u edele de vaderlijke voorzorg zoals tot nog toe geschied is waarin we berusten.

‘t Gene u edele aan de vrouw van onze broeder Sytgen Tys voor deze verstrekt hebt houdt het voor goed gedaan alsmede hetgeen u edele aan de kinderen van Jan Geleinsen gedaan hebt [volgende blad] No. 3’ en zoveel te meer als u edele zo hier en daar tussen ten beste en gegeven orde uitbetaald zou mogen hebben. ‘T Gene jaarlijks aan Alewijntje Baert gelast heb gehad tot een Nieuwjaar te vereren geloof ik dat het met haar huwelijk opgehouden is alzo ik erop vertrouw dat haar bedgenoot dat niet heeft willen toestaan en is nu meer duidelijk meer dan wij vermogen en het dientengevolge wel jaloezie zou kunnen baten dat God behoedt. Hetgeen hare waardigheid ‘in ons testament voor mijn vertrek vandaar gemaakt heb is met haar huwelijk mede ten einde en van geen ‘waarde. Dat ik wel hartelijk wens dat het anders had kunnen wezen, geduld, wij hebben de meeste schuld door ons lang verblijven of wel dat ik ons anker niet vaststelde eer ‘ik vandaar vertrokken of in het geheel onze reis staakten waar ik menigmaal berouw (doch te laat) van gehad heb.

Met ‘t schip de Snoeck is ons toegekomen Jan Jansen, zoon van Jan Geleinsen voor hooploper 6 guldens per maand zo hij zich goed gedraagt zoals ik hoop ja. Het zal hem bij gelegenheid aan geen vooruitgang mankeren, doch zal in de eerste 12 jaar niet dienen naar het vaderland ‘te keren. Gelein Jochemsen is assistent, wint nu 18 guldens per maand en goed duidelijk om tot grotere staat te geraken zo hij zich goed gedraagt.

Jochem Geleinsen vertrekt met ‘t schip Lieuwarden van ‘Enkhuizen in december aanstaande naar ’t vaderland ‘voor bottelier, God almachtig gelieve hem en alle vrienden veilig te geleiden en bij u edele te verschijnen en u edele mag de oorzaak van ons verblijven hier hebben en heeft hem ten dele moed gedaan als dito u edele met liefde daar komen zal u kunnen deelachtig worden van de in de handen van hem te zenden enige kleinigheden van weinig waarde als bij nevens gouden ‘nocytcye (versiersels?) gelieve te zien waarvan ik in mening was geweest’die thuis gebracht te hebben en alzo ‘T voor nu maar belemmering is, te meer nu we er voor 2 jaren zoals tevoren naar Perzië vertrek, en heb het goed geacht dat met hem naar huis te zenden, God geeft dat het u edele bij zijn behouden overkomst toekomen mag en dat mag distribueren of tot onze komst bewaren
naar inhoud van vermelde memorie waaraan mij vriendschap geschiedde.

In deze ingesloten wat goed in handen van Jochem ‘Geleinsen is en wij u edele mede toezenden op verscheiden plaatsen verdiende rekeningen die bedragen tezamen ‘5658 guldens, 8 stuivers, te weten een groot 1454 guldens, 8 stuivers, een dito 844 guldens, het ene dito 1440 guldens en 1680 guldens en de andere groot 240 dito guldens, welke 5 rekeningen als tevoren opbrengen 5658 guldens, 8 stuivers die u edele op de ontvangst of met naaste gelegenheid ’aan onze heren ter kamer van Amsterdam of hun boekhouders daar gelieve te vertonen en voldoening of betaling van gemelde penningen te vorderen alzo mijn eerste verbonden tijd de 14 juni gepasseerd afgelopen ’is en ik er dientengevolge niet aan twijfel dat aan de voldoening in eniger manieren mankement zal wezen als haar edele orde niet staat ons bij gelegenheid te vernemen het tegendeel hetgeen u edele bij haar edele verkrijgen zal [volgende blad] no. 4,
 en als dito penningen ontvangen zijn gelieve ze tot ons profijt op het land of daar het u edele geraden zal vinden uit te stellen en in acht nemen zoveel er menselijke wijze geschieden kan voor bankroet als andere ongevallen bevrijd te blijven waarin u edele tot heden tot nu toe voorzichtig en tot onze tevredenheid gehandeld hebt’ derhalve ons de orde en goede voorzorg u vertrouwen ’met de jaarlijkse gemeten interest penningen van ons kapitaal onder u edele directie gelaten en gelieve u edele’ mede zoals hiervoor gezegd is te verzorgen dat die zo weinig als enigszins kan geschieden vruchteloos blijven liggen waaraan me de beste dienst geschieden zal. Een rekening van omtrent de 600 guldens berust noch onder mij die ik voornemens ben u edele de eerste of wel meen met deze gelegenheid mede toe te zenden waarmee als ge die bekomt gelief het te behandelen zoals voor aangeroerd in achting te nemen dat van de ene of de andere niets gekort of ten honderd afgetrokken was zoals met mijn rekening uit de uitreis dat zo naar het gebruik wezen moet geschied is, maar niet deze gage die in het land verdiend is het geen manier en worden die naar het uitwijzen der rekeningen allen ten volle zonder er iets van af te trekken voldaan en betaald wat u edele gelieve tot die voor advies en regeling.

Uw edele zoon Jan Baert heb ik terwijl hij hier in ‘t land geweest is niet gesproken. Op mijn aankomst hier was ‘hij met ‘t schip de Olijfant in goede gezondheid naar Taiwan of de kust van China (5) voor zijn oude kwaliteit van assistent vertrokken en had zich een weinig vanwege zijn jeugd wat beschonken en verlopen, doch alles heeft de edele heer Van der Lijn weer goed gemaakt en in zijn vorige kwaliteit als tevoren gezegd derwaarts gezonden en zo we hem ontmoeten ‘zullen we hem onze hulp niet laten ontbreken waarin u edele en moeder zich in mogen berusten.

Toomas Baert is in ‘t voorste van deze maand mede derwaarts gegaan in de kwaliteit van koopman zo hij mij gezegd heeft en gedraagt zich redelijk en hoopt u edele vooruit in degelijkheid (6) nadat hij mij gezegd heeft te ‘voldoen, doch klaagt dat het hem zwaar valt en zal voor ‘en zoveel boven ‘t gene dat hier benodigd’ is en overwint hij noch altijd enige aanlopen, evenwel zal hij trachten u edele te voldoen mits men hem zijn woorden geloof mag geven. Naar dat ik versta is hij vrij verzot op de drank en alsdan los van tong dat hier niet wel wezen ‘wil voor zodanige die hun bevordering ‘niet willen verhinderen. Wij hebben hem zeer ernstig tot gedrag in zijn dienst aangemaand waarop hij mij goede toezegging gedaan heeft, God geeft dat hij zijn belofte voldoen zal, het zal niemand zo wel dan hem het besten en bevorderlijkste zijn, vaarwel.

De edele heer Philips Luicas is 2 maanden.

(1) huwelijkse staat - Alewijntje Baert is 9 oktober 1639 in Alkmaar getrouwd met Cornelis Rijp. (2) soladgeeren - verzachten, verlichten. (3) expieratcye - het vervallen van rechtsgeldigheid door het verstrijken van een termijn. (4) werlets - bedoeld wordt: werelds (5) Cijna – China. (6) indegenscheit - degelijkheid, voordeel, iets goeds.

[Brief 33]

[Wollebrant schrijft zelf; in de marge voegt iemand iets toe, mogelijk ontbreken blad 3 en 4:]

[28 augustus 1640] [33]

Mijnheer;

Eerzame, wijze, voorzienige, zeer discrete genegen heer en gans toegedane vriend, saluut.

Bij mijn broeder Jochem Geleinsen heb ik u edele veel geschreven en derhalve zal deze te korter wezen en zal alleen dienen alzo juffrouw Luicas met deze schepen derwaarts gaat en het de goede gelegenheid is om u edele onze gezondheid te verwittigen wat ik niet willen ‘laten passeren of voorbijgaan als mede ‘u edele het navolgende deelachtig te maken. Eerst dat we op de 10de februari uit Agra ‘vertrokken zijn en waren de 15de maart in Gujarat, de Heer is daarvoor hoog bedankt, en goed aangekomen zijn we vandaar de laatste van dezelfde weer naar Perzië vertrokken en vandaar naar Batavia waar we de 6de juli goed arriveerden en in goede gezondheid en tevredenheid van onze overheid zowel de edele heer generaal als ‘de heren van de raden van Indien en was in het vaste voornemen ‘met deze naar het vaderland vertrekkende schepen ‘mede derwaarts te keren. Doch alzo met de ‘ nieuwe uit het vaderland gekomen schepen die hier in ‘T voorste de 9de van deze maand in getal veilig ’aangekomen zijn en tijding uit een briefje aan de ‘ edele heer Cornelis van der Lijn door de edele Huibert van der Lijn van dat geschreven, bekomen heb die mij niet naar tevredenheid zoals ik gehoopt had geviel, namelijk dat’ degene waarin we onze hoop zo lang op gesteld hadden en als een onveranderlijke steen in ons gemoed gevoed ‘ en bewaard hadden die had een andere partij gekozen dan mij en wel onverhoopt en onverwacht en die tijding geduldig gedragen. We zijn hiermee schuldig aan en mogen ten beste dat we kunnen uit onze zin en het gemoed zoeken te verdrijven en ons troosten dat er meer zoals met mij gebeurd is en mede dat uw edele huis met diergelijke engeltjes noch voorzien blijft etc.

Zodat we nadat we deze tijding bekomen hebben besloten hebben op zoveel verzen dat het ons leed is niet te moeten aanschouwen en wat mochten verkondigen en opnieuw voor ‘2 jaren zonder verbond noch verbetering van gage en alleen goede kwaliteit ons voor commandeur en opperhoofd van de directie naar Perzië te gaan zodat u edele met eer als na de het vervallen van die termijn de twee eerst volgende jaren op onze rekening gelieve te maken wat ‘van nu af ruim 2 ½ jaar zal wezen en tot mijn ‘ leedwezen en gewenst had dat het anders was geweest en’ met deze vloot naar mijn tevredenheid zoals ik vast voorgenomen had mogen vertrekken ‘als me zodanige en onverwachte tijding als
gedaan is niet voor gekomen was wat alleen de hinderpaal is dat we dat met deze schepen niet naar het vaderland terug keerden maar de steven naar Perzië voor 2 jaar gewend hebben. [volgende blad] no. 2. Alzo juffrouw Luicas zoals tevoren gezegd is met deze naar het vaderland keren schepen derwaarts gaat vermits haar ‘partner de edele heer Luicas 2 maanden geleden in deze wereld overleden is en heb aan haar verzocht een klein bundeltje of pakje waarin enige geschilderde kleedjes van Coromandel zijn voor mij mee te nemen om op haar ‘behouden aankomst daar, dat God geeft en het met liefde verstaat mag ‘aan u edele te overhandigen waaraan ik niet twijfel of het zal geschieden en als u die bekomt dat u edele bij ‘T gene noch van ‘ mij onder u edele berust gelieve te bewaren tot ’onze komst met liefde daar en als er iets in is dat moeder bevalt, hetzij een of 2 stukjes gelieve het haar te laten nemen en ‘t andere als tevoren bewaren. ’Dit pakje of dat erin is heb ik niet gezien door mijn haastige vertrek en is ons van een goede vriend toegezonden ‘die hier op Batavia voor mijn afscheid niet ‘aangeland was alzo het op mijn rekening gemaakt was en dat voor mij mee te nemen in december ‘aanstaande en nu in augustus moet vertrekken [in marge:] zodat het wel zou kunnen wezen dat ‘dito pakje niet met juffrouw Lucas mee ging en te laat kwam daar u edele duidelijke eerder dan wij er kennis en zekerheid van zal bekomen en ons bij gelegenheid staat te vernemen.

Veel vriendschap is mij van gemelde juffrouw en haar lieve man in zijn leven geschied, derhalve is zijn overlijden mij en noch meer anderen al wat vroeg gekomen, geduld is de weg waaraan we ons allen moeten getroosten.

U edele geminde zoon Jan Baert is ruim 2 maanden gelede ‘met ‘t schip de Oolyfant van hier naar Batavia, Taiwan en China (1) vertrokken in de kwaliteit van assistent in onze gunst en genegenheid waar die nodig zijn en zullen hem aan niets laten mankeren. Mede is enige dagen geleden Toomas Baert, u edele neef, met een jacht die kwam van Coromandel voor koopman met dito derwaarts gegaan en is in ‘goede hoop zo hij mij gezegd heeft u edele in kort te voldoen en wat er opvolgen wil zal u edele bij gelegenheid kunnen vernemen tot zijn plicht (2) en hebben hem ernstig aangemaand waarvan hij mij goede toezegging gedaan heeft en het vervolg en de effecten zal de tijd openbaren.

Gelein Jochemsen is dit jaar assistent geworden en wint 18 guldens per maand zo hij zich goed gedraagt en zal met de tijd tot staat en goede koopman geraken en alles zal staan aan zijn goede gedrag. Dergelijke aan uw edele geminde zoon waartoe we hem met schrijven zo we hem niet persoonlijk komen te spreken, dat wel in 4 maanden zou kunnen geschieden, aanmanen zullen en onze gunst als van onze vrienden zoals tevoren gezegd het niet aan laten mankeren.

[in marge:] 5658-8 600- 6258-8

Met Jochem Geleinsen heb ik in een briefje hem ter hand gesteld dat ik u edele toezend 5 rekeningen die door mij sedert deze uitreis verdiend heb. Het bedraagt de somma van 5658 guldens, 8 stuivers die u edele op de ontvangst aan de heer Maijoris of zijn boekhouder gelieven te vertonen en de penningen te vorderen en zo er enige korting voor assurantie zijn alzo het geen gebruik is vanwege de goederen die dienen op de verdiende kantoren. Als dito penningen ontvangen zijn gelieve daarmee te handelen zoals u met onze andere middelen die onder uw edele beheer berusten, hetzij op het gewone land of elders daar het u edele het beste geraden en voor ons het voordeligste zal oordelen uit te zetten. Gelieve hetzelfde mede te doen met de penningen die ge jaarlijks van verlopen interest ontvangt en die zo weinig stil te laten liggen als geschieden kan. Dat vertrouwen we u edele daarin dat ge het niet verzuimen zal en ons verder in berusten zullen. [waarschijnlijk ontbreken blad 3 en 4] [volgende blad] no 5.
Maanden in de Heer gerust zijn edele huisvrouw juffrouw Luicas gaat met deze schepen in december aanstaande naar het vaderland en hebben hier geen erfgenamen kunnen procureren (vinden?). Bij dito juffrouw ’behouden overkomst heeft u edele een briefje ‘van mij te verwachten. De stand van onze heren en meesters in deze Indien aangaande daarmee gaat het, de goede God is daarvoor hoog bedankt, meest naar wens ‘en groeien (3) hun verovering (4) tegen onze algemene vijand de Portugezen dagelijks meer en meer in alle voorspoed. Niet minder daar het met hun handel waarin we noch dagelijks toenemen, ’God almachtig gelieve deze nu meer en meer te ‘zegenen tot verderf van onze gezworen vijand ‘mitsgaders onze harten zodanig te bereiden dat ‘wij voor de weldoende dankbaar mogen wezen en door onze glorie zijn toorn niet over ons laat ontsteken waarvoor we hartelijk hebben te bidden.

U edele vooruitgang van staat en kwaliteit is me van harten ‘lief en aangenaam geweest. Uit het schrijven van de edele ‘Huibert van der Lijn aan de edele heer Cornelis van der Lijn ‘geschreven is te verstaan dat de goede God gelieve u edele meer en meer te zegenen dat in respect staat en overvloed ‘ter zaligheid op dat als we eenmaal uit deze wereld gescheiden ‘wezen het rijk Gods voor ons wereldse werk mogen beërven wat de Almogende alle goede christenen gelieve te gunnen, amen.

Nu resteert ons niets waarmee we deze kunnen verlengen en derhalve afbreken en met onze vriendelijke groet aan moeder en al uw edele familie besluiten en u edele in de genadige bescherming der Allerhoogste aanbevelen en tenslotte bid ik u edele, eerzame, wijze, voorzienige, zeer discrete heer tezamen met uw edele familie gelieve te gunnen en sparen in langdurige gezondheid ‘tot zaligheid, eer en voorspoed en blijven we verder zoals we dus lang geweest zijn die is u edele dienst bereide onveranderlijke vriend en dienaar te commando Wollebrandt Geleynsen de Jongh. 1640 ik heb ondertekend [in marge:]

In de stad Batavia deze 28ste augustus 1640, Romaanse stijl.

De rekening van 600 ‘guldens hiervoor van ‘vermaand gaat hier neven ‘en zijn in alles 6 rekeningen’ die tezamen bedragen de som van 6258 guldens, 8 stuivers’ waarmee u edele onze.

(1) Syna – China. (2) divoor, diboor – plicht. (3) accresseeren - uitbreiden, aanwassen, vermeerderen. 4) canquesten, conquest – verovering.

[volgende blad]

[het laatste blad van een brief, die op dezelfde datum is geschreven:]

no. 3. Wij hopen dat onze middelen onder u edele op mijn vertrek gelaten tot heden voor ons bevrijd zijn ‘gebleven dat ons bij gelegenheid aangenaam zal wezen te vernemen alzo met deze gekomen schepen hiervoor aangeroerd niet een briefje van u dele noch uw edele huis rakende tot mijn grote verwondering bekomen heb en wil hopen dat ik hierna dubbele portie bekom en het aangenaam zal wezen en alzo ons de materie ontbreekt zullen we deze met onze vriendelijke groeten aan moeder en
al uw edele familie en verdere vrienden besluiten en u edele in de genadige bescherming der Allerhoogste aanbevelen die we bidden zullen u edele eerzame, wijze, voorzienige zeer discrete heer tezamen me tu edele familie gelieve te gunnen en te sparen in langdurige gezondheid tot zaligheid, eer en voorspoed ter zaligheid en blijven we verder zoals we dus lang geweest zijn welke is u edele dienst bereiden onveranderlijke ‘vriend en dienaar toe commando Wollebrant Geleynsen de Jongh 1640, ik heb ondertekend.

[in marge:] In de stat Batavia deze 28ste augustus 1640, Romaanse stijl [een niet ondertekende gezondheidsverklaring; het handschrift is net even anders dan dat van Wollebrant:’Wij ondergeschreven verklaren en bevestigen voor de ‘waarheid dat op heden wat is de 25ste dag van de maand augustus 1640, nieuwen stijl, den persoon van Wollebrant’ Geleyn die in dienst is van de Verenigde Nederlandse Oost-Indische Compagnie en tegenwoordig in de kwaliteit van commandeur en opperhoofd vanwege gemelde compagnie handel in het koninkrijk van Perzië te bedienen op heden kloek en gezond gezien, gesproken en daarmee gegeten en gedronken te hebben. In kennis der waarheid hebben we deze met onze gewone handtekening ondertekend.

Acte in de stad Batavia deze zes en vijf en twintigste dag van de maand augustus anno 1640, nieuwen stijl.

[in marge:]

Zeil gereed liggen om met ‘t schip Seelandyae en de Snoeck naar Gujarat en Perzië te vertrekken.

[Brief 34]

[Marietgen Willems van Molenvliet schrijft aan Wollebrant:]

4 december 1641 [34]

Gunstige heer en vriend, ik heb niet kunnen nalaten u edele mijn droevige stand bekend te maken. Namelijk dat mijn lieve man op ‘de dertiende mei in het jaar veertig in de Heer gerust is dat voor mij en’ mijn kinderen een groot verlies is en mij’ heel zwaar valt, dan tegen God is niets ‘te doen. Uw broeder Jochem Geleinsoon is, God lof, kloek en gezond thuisgekomen en heeft ons het goed volgens uw edele specificatie goed overhandigd. Namelijk een rol damast voor mijn man die ik, mits het overlijden van ‘die, beide mijn dochters, Engeltgen en Hillegonda, een kleedje van laten maken en
een zijden gestikte deken met aan de ene zijde franje waartoe toe voor mijn vader van wij u edele op het hoogste van bedanken en het andere goed zal ik nevens hetgeen dat in de grote kist is getrouw waar nemen. Ik heb ‘drie brieven dit jaar ontvangen, een ‘van uw broeder, een met Engelse schepen en een met juffrouw Lucas die ik gevraagd heb naar de kleedjes van Coromandel die ze niet gekregen heeft en denkt dat ze te laat aangekomen zijn en kon het daarna vernemen. Wat het trouwen van mijn dochter Alewijntgen aangaat, het was te vrezen terwijl ge ‘haar geen belofte gedaan had dat ze wel trouwen zou en gij wel weet wat Muetge Dielia u zei dat ze al begon aan Wollebrant 115 te wankelen en ze vreesde dat gij van besluit veranderen mocht daar wij, zo het de Heer belieft, als wij bij elkaar komen er uitvoeriger van zullen spreken en gij mag denken dat het uw deel niet geweest en is en daar is er meer. Alewijtgen woont met haar man ‘in Den Haag voor twee jaar daar de termijn al de helft van om is. Ze zal in het laatste van maart in de kraam liggen en de zoon van mijn vrouw diergelijk. Ik verwachte u edele deze voorleden zomer, zo ik meende, thuis en staakte mijn Haagse reis zo lang totdat de schepen aangekomen waren, want mijn zwager en dochter verzochten op ’T vriendelijkste ‘dat gij en ik haar zouden komen bezoeken. De oorzaak dat gij in twee jaar geen brieven van ons gekregen hebt zijn deze dat Hollaert ons voor zeker zei dat uw tijd een jaar verkort was en dat mijn zalige man ‘toen niet durfde te schrijven opdat het niet in vreemde handen zou komen. Wat aangaat deze verering, die heeft vader zaliger met ‘het trouwen al opgehouden. Wat uw edele middelen aangaan daar zal oom Huibert en mijn zoon goede zorg voor dragen. Ik sprak de burgemeester Kessel of ik oom Huibert die dingen alleen ‘in handen zou geven maar omdat hij oud is en vaak heel zwak het niet goed geraden’ vond. Mijn zoon is penningmeester in zijn vaders plaats en woont in mijn huis en ik woon op ‘t eiland in schepen Kessels huis waarin hij gewoond heeft. Dan ik meen te verhuizen, [volgende blad] het is mij wat te ver uit de weg. Het sterven kan veel verandering in brengen. Zo het de Heer belieft dat gij thuiskomt en ik leef, mijn deur staat voor u open en bent ge mij van harte welkom tot gij van ‘beter voorzien bent. Wat mijn zoon Jan Baert ‘aangaat daarin vertrouw ik uw edele en de heer Van der Lijn het beste daarmee zal doen. Mijn jongste zoon Willem’ is heel zwak en de doctoren menen dat er geen raad toe is zodat ik het de opperste medicijn meester moet aanbevelen. Hiermede,’gunstige heer en vriend, wil ik u edele in de bescherming der Allerhoogste aanbevele ‘die ik bid u edele wil sparen in langdurige gezondheid tot zaligheid, amen. Wees van ‘mij en al mijn kinderen van harte ‘gegroet en vooral uw oude vrijster ‘Maritgen Baert, deze vierde december in ‘t jaar een en veertig. U edele toegedane vriendin Maritgen Willems ‘van Molenvliet [volgende blad]

[adressering door een schrijver geschreven:]

Aan de eerzame, wijze, voorzienige, zeer discrete ‘heer Wollebrant ‘ Gleijnsz. de Jongh die voor opperhoofd in ’Perzië resideert in Oost-Indië’ Met vriend die God begeleidt.

[Wollebrant merkt op:] Ontvangen de 20ste januari 1643 bij ‘t schip Maestricht ‘in Perzie.
 Beantwoord uit Batavia de 10de augustus 1644.

[Brief 35] [Jacob Baert schrijft aan Wollebrant:]

[10 dec. 1641] [35’[In ́t origineel ontbrak de noot aan ́t einde, daarom deze bewaard]

Eerzame, wijze, voorzienige, zeer discrete heer. Uw edele twee missiven beide gedateerd de 28ste augustus in 1640 in de stad Batavia, de ene met uw edele broeder Jochum Geleijnsz en de andere ‘met juffrouw Lucas, alsmede de missive geschreven in het schip Nieu Selandia de 5de december 1640 over Engeland zijn ons allen goed ter hand gekomen. Daarop zal dienen dat ‘wij alle rekeningen die tezamen bedrage n’f 6258-8-0 mede ontvangen hebben en met die bij de heren bewindhebbers op ‘t Boshuys zijn geweest om de betaling te bekomen en nadat wij wel vijf dagen opgehouden waren, mits de grote ongelegenheid, zijn wij binnen gekomen en hebben de rekeningen overgeleverd en de betaling verzocht die ons toegestaan is, vermits we stellen cautie en vermits wij niemand konden ‘vragen voor zo’ n grote som borg te worden zo heb ik oom Huybert verzocht dat de heren bewindhebbers gelieven wilde de gehele som op interest te houden en daarom hebben we de grote instanties plichten gedaan wat ons eindelijk werd toegestaan en heeft de Compagnie alzo de gehele som op interest tegen vijf percent gehouden, doch onder zodanige conditie in geval de Compagnie haar penningen op minder interest reduceerde dat wij dat mede zouden moeten gedogen.

Wat aangaat uw edele verdere middelen die zijn op een goede en gerede voet en meest allen op het algemene land belegd. Doch u edele [volgende blad] gelieve te weten dat het algemene land al zijn interest heeft gereduceerd van de 16 penningen op vijf ten honderd wat uw edele inkomsten een vijfde part vermindert. De stad ‘Alkmaar geeft maar vier ten honderd en ‘onder particulieren is het zeer gevaarlijk zodat het zekerst ‘t beste is. Wij zullen ‘voor alles zoՠn goede zorg dragen als ‘enigszins mogelijk is.

Het overlijden van mijn vader zaliger die de 13de mei 1640 zeer zalig in de Heer gerust is twijfel ik niet of het is u edele wel bekend en zo het God almachtig gelieft had hem noch wat in ‘t leven te sparen en zou voor ons huis goed geweest zijn.

En vermits oom Huybert nevens Jan Arentss. Delff volgens uw edele procuratie ‘(in zake mijn vader zaliger kwam te overlijden) gelast waren de administratie van uw edele middelen te aanvaarden en dat dito’ Jan Arentss. mede overleden was, gelijk u edele bekend is, heeft oom Huybert mij ‘in diens plaats vervangen en tot hem getrokken.

De oorzaak dat wij de voorleden zomer niet hebben geschreven is deze dat wij niet twijfelden of u edele zou met de schepen laatst in het vaderland zijn gearriveerd en zelfs thuisgekomen zijn en zullen u edele nu met verlangen tegemoetzien.

Het pakje met juffrouw Lucas is niet meegekomen, maar in India gebleven [volgende blad] gelijk dito juffrouw. Mijn moeder zelf heeft gezegd te verhopen dat hetzelfde ons of u edele zal ter handen komen.

Mijn broeder Jan Baert is volgens zijn schrijven van de 20ste november 1640 in Japan in ‘t kantoor Firando (Hirado?). Wij hopen dat u edele zijn gunst hem bij gelegenheid niet zal ‘laten ontberen, maar naar zijn waarde zal helpen bevorderen en zegt van u edele nooit een briefje bekomen te hebben.

Wat aangaat de staat van ons vaderland gaat het, God lof, heel goed. Zijn hoogheid de prins van Oranje heeft de voorleden zomer een fort veroverd dat onoverwinnelijk gehouden werd, genaamd het Huis te Gennip. De kardinaal infant in Brabant is overleden.

Van mijn neef Thomas Baert hebben wij enige rekeningen ontvangen nevens ‘een missive van datum de 28ste augustus 1640 waarin hij schrijft zich weer voor onderkoopman verbonden te hebben, hoop dat hij ons voorts ten volle zal ontlasten.

En alzo mij materie ontbreekt dezen te prolongeren zal ik die eindigen na mijn gedienstige gebiedende.

Eerzame, wijze, voorzienige, zeer discrete heer uw edele in de beschutting van de Allerhoogste aan te verlenen, met haast in Alkmaar deze 10de december 1641.

Uw edele dienst bereide vriend en dienaar, Jacob Baert
 1641.

Ontvang mede de groeten van mijn moeder, zusters en ‘de andere vrienden en bekenden hier te lang te verhalen.

[ander handschrift:] Met Jan de Groot, zoon van Cornelis Jacobss. Groot, gaan mede brieven van ons en van mijn moeder aan u edele en we hopen dat die u ter hand zullen komen.

[Brief 36]

[een schrijver schrijft namens Huibert van der Lijn aan Wollebrant:]

[12 december 1641] [36] Grootachtbare, wijze, voorzienige, zeer discrete heer,

Naar mijn dienstwillige gebiedend aan u edele zal het u gelieven ‘te weten dat ik niet twijfel of u edele zal voor deze wel hebben gehoord en verstaan het overlijden van onze vriend Cornelis Janss. Baart, uw edele gemachtigde om gedurende diens absentie waar te nemen uw edele zaken en affaires naar verluidt en uitvoeriger inhoud van de procuratie bij uw edele op de 2de december anno 1634 voor Isaacq Hendricxss., notaris te Amsterdam en zekere getuigen gepasseerd en bevat onder anderen zo ver het mocht gebeuren, dat de voor genoemde Cornelis Janss. Baert kwam te overlijden voor en aleer dat u edele in deze landen gearriveerd zou zijn, (gelijk nu geschied is) u edele mij benevens mijnheer Jan Arentss. Delff, koopman binnen de voor genoemde stad Amsterdam, te vervangen en machtig gemaakt hebt om indien het gebeurt tezamen ‘van de erfgenamen van de voor vermelde Cornelis Janss. Baert te vorderen rekeningen, bewijs en restantanten van het bewind en administratie die de voorgenoemde Baar ‘’van uw edele goederen heeft gehad, etc. En alzo ‘de voornoemde Jan Arentss. Delff mede is komen te overlijden en vanwege zulks de langstlevende van ons beiden gehouden was een andere in de overleden plaats te kiezen zo heb ik goedgevonden om ‘Jacob Baart, nagelaten zoon van de voornoemde Cornelis Janss. Baart, die tegenwoordig penningmeester van deze stad is, in zijn vaders plaats te bemachtigen ‘en te vervangen.

Verder alzo uw edele broeder uit India thuis gekomen is en ons te Jisp ontboden had om te komen verlichten hetgeen u edele met hem had overgezonden zijn wij, te weten juffrouw Baart en ik, tot dat doel naar Jisp vertrokken en hebben we onder specificatie en ontvangstbewijs gelicht zeker pakket met brieven of missiven en verder wat er meer daarbij was en onder anderen mede uw edele rekeningen, [volgende blad] waarna de voornoemde Jacob Baart en ik, nadat wij mijnheer Oorschot last gegeven hadden om ons te ontbieden als de heren bewindhebbers het best gelegen zouden zijn in de maand augustus laatst leden naar Amsterdam zijn gereisd om de penningen in uw edele overgezonden rekeningen begrepen te ontvangen. Daar kwamen we en konden wij wel in vijf dagen niet geholpen ‘worden doordat er de ene tijd geen vergadering en de andere tijd mits de hoeveelheid van mensen er geen gelegenheid was, doch eindelijk kwamen we binnen en werd ons orde gegeven om die voor genoemde penningen ‘te ontvangen. Maar alzo we geen goede gelegenheid zagen om die penningen zo dadelijk goed en zeker te beleggen vonden wij het goed aan de heren bewindhebbers te verzoeken of het hun edele gelieven ‘wilde de voor genoemde penningen onder hen op interest te ‘houden, gelijk het eindelijk na vele instanties en ‘grote inspanningen, bij ons gedaan is geschied ‘tegens vijf percent in ‘t jaar onder conditie in geval de Compagnie haar penningen op minder interest reduceerden dat wij dat mede zouden moeten gedogen.

Ik zou het voorleden jaar aan u edele geschreven hebben tenzij wij alhier uit uw edele schrijvens hadden ‘verstaan uw edele thuiskomst dat u met de schepen deze zomer in het vaderland zou arriveren, derhalve u edele ons gelieve te excuseren en ten beste aan te duiden.

Voorts alzo alle interest op het algemene land zijn gereduceerd van de penningen de 16de op vijf ten honderd zal dat uw edele inkomen een vijfde part verminderen. De stad geeft maar vier ten honderd en onder particulieren is het zeer gevaarlijk geld uit te zetten. [volgende blad] U edele mag zich vrij vertrouwen dat wij alle ‘uw edele zaken en affaires ten besten zullen zoeken te dirigeren en geleiden.

God zij met u edele die ik bid dat die u voor alle onheil bewaart wat wenst [Huibert van der Lijn. ondertekent zelf:] U w edele gedienstige en goede vriend Huybert van der Lijn.

In Alkmaar deze 12de december, anno 1641 [adressering:]

Eerzame, wijze, voorzienige, zeer discrete heer, mijn heer Wollebrant Galeijnss.’de Jongh, commandeur en opperhoofd in Perzië in Indien. ‘

Per vriend die God geleidt.

[Brief 37]

een schrijver schrijft namens Wollebrant een antwoord aan beide heren, kopie:] [15 oktober 1642, kopie]

Mijnheer Huijbrecht van der Lijn en Mijnheer Jacobus Baert.

Eerzame, wijze, voorzienige en zeer discrete heren, saluut.

Bij deze gelegenheid dat aan onze heren meesters per aarde over Aleppo, (om vandaar per zee aan haar edele voort gezonden te worden) schrijf heb het niet kunnen nalaten u edele bij deze goede gelegenheid onze gezondheid (de Almogende is daarvoor hoog bedankt) deelachtige te maken waarmee we genade hopen van de goede God u lieden en uw edele familie tot dato mede heeft gelieven te omhelzen en daarin tot zaligheid te behouden, mitsgaders we elkaar binnen 2 jaren, is ’t on ‘zalig, in ‘t lieve vaderland in zodanige staat te mogen ontmoeten wat ons de gever van alle goeds gelieve te gunnen en onze vriendschap voor en aleer die meerder verkoeld hervatten en vernieuwen mogen.

Hoe we in voornemen zijn geweest anno 1640 met de vertrekkende schepen naar het vaderland t ’keren zal u edele bij de behouden overkomst van mijn broeder (die met ‘t schip Leeuwaerden derwaarts is gegaan) voor de ontvangst van deze mondeling als uit een briefje aan Cornelis Janss. Baert geschreven verstaan hebben en gelijk de reden die ons voornamelijk weerhielden hebben laten besluiten noch een toer naar Perzië te doen waarvan in deze het niet nodig is te oordelen enige herhaling te doen. Alzo de port van brieven over deze weg algemeen wat kostbaar valt. Vandaar dat we ons komst met liefde daaruit stellen zullen dat ik met de Goddelijke hulp hoop anno 1644 in ‘juni of juli wezen zal. Alzo we in hoop zijn dat de edele heer generaal die dit seizoen in januari aanstaande onze vervanger zal gelieven toe te zenden, alzo ik niet genegen ben langer te continueren, mitsgaders onze jaren hoog beginnen te tellen en het tijd is daardoor wat rust (in de weinige dagen die God almachtig ons noch gelieft te gunnen) zullen hebben zodat ik zeg dat ik in voornemen ben u edele met de Goddelijke hulp (als tevoren gezegd) toe te komen.

Uit de bottelier N.N. met ‘t schip Nieuw Enckhuijsen van dito Enkhuizen uitgevaren (zijn zo me gezegd heeft ten huize van mijnheer Molenvliet opgevoed) heb verstaan (doch geen schrijvens bekomen) dat mijnheer Cornelis Jansz. Baert (wat mij in de waarheid een droevige tijding is) van deze wereld overleden zou wezen. Dat indien ’t Gods’ wil was geweest wel anders wenste en hem nevens de vrienden in gezondheid had ‘mogen ontmoeten, doch Gods wil moet geschieden, ‘t is deze weg die wij allen moeten’ wandelen en niemand van wat staat hij is verschoond blijft.

‘T Is nu meest 3 jaren dat we van hem noch van enige vrienden enig schrijvens tot mijn grote verwondering bekomen hebben en waarom we mede onbekend zijn aangaande de stand en gelegenheid van onze middelen onder opzicht van de tijd van ons vertrek uit het vaderland onder dito Cornelis Janss. gelaten. Evenwel zijn we in hoop dat alles goed gaat en omdat de meer vermelde Baert overleden mocht zijn, waaraan ik weinig twijfel alzo het slechte tijding is algemeen waar het valt dat u lieden onze zaak bij de hand zal genomen hebben en die zodanig en met een omzichtig oog behandelen en beleggen zal zodat we voor schade bevrijd blijven en de vruchten van ons vele jaren werk met liefde in ‘t vaderland mogen komen te genieten,’het contrarie zou ons bedroeven.

Wij twijfelen niet of genoemde Cornelis Jansz Baert zal u lieden voor zijn overlijden ‘de gelegenheid van onze middelen geopenbaard als mede aanwijzingen gedaan hebben waar en hoedanig die uitgezet zijn, hoedanige penningen te ontvangen of te ontvangen waren en daarmee gelieve te handelen zulks als ge tot het meeste profijt van ons goed en geraadzaam ‘vinden zal en mede onze orde aan de meer gemelde Baert op ons vertrek nagelaten zo vanwege het verstrekken van enige penningen aan diegene die daarin vermeld staan als anders gelieve na te komen. Zoveel oorbaar ge nodig te oordelen zal. Wel verstaande hetgeen we voor deze in onze brieven niet afgeschreven of contrarie geordonneerd hebben, ja in ‘t geheel en het niet nodig te oordelen het wel te mogen nalaten wat wij u edele discreet oordeel ten volle aanbevolen laten en hetgeen ge nodig acht voor goed gedaan zal aannemen. Evenwel als ‘t geschieden kan de leemte in onze orde niet overschrijden dan bij hoge nood wat u edele dient te regelen. (1). [volgende blad] Twijfel niet of u lieden zal onze gezonden requiem bij mijn broeder op de ontvangst er van aan de heren meesters getoond de penningen ontvangen en ter gelegener tijd aan mijnheer personen uitgesteld hebben en ons te zijner tijd aangenaam wezen te vernemen.

Sedert ons vertrek van Batavia anno ‘Tot in augustus hebben we niets van mijnheer Jan Baert kunnen’ vernemen als dat hij noch in Japan ofte Taiwan (2) en in goede gezondheid was. Niet een briefje hebben we in bijna 4 jaren, dan kort na zijn aankomst hier in Indien vernomen. Niet tegenstaande ik aan hem geschreven heb. Doch ‘t kan hem wel niet ter hand gekomen zijn net zo hij mede daardoor aan mij geschreven heeft dat even wel zelden gebeurt alzo ik redelijkerwijze in Indien bekend ben.

Jochum Geleijnsz. gelieve bij gelegenheid onze groeten te laten genieten als mede ‘van zijn zoon die een kwant en weinig minder van staturen is dan zijn eigen vader en gedraagt zich goed, bij continuatie van zijn gedrag staat hij tot een man te geraken
en is tegenwoordig in Perzië waar ik voornemens ben hem noch enige jaren (dat hem bevorderlijk wezen zal) te laten alzo hij de taal redelijk aanneemt en onze meesters in toekomende dienst en zichzelf geen ondienst zal kunnen doen.

En alzo ons voor present niets gebeurd is om te verlengen zullen we deze met hartelijke groeten aan al onze vrienden besluiten en uw edele in de genadige bescherming der Allerhoogste aanbevolen laten en die bidden u edele tezamen met alle vrienden gelieve te sparen in langdurige gezondheid, er een voorspoed ter zaligheid en wij blijven verder;

Uw edele dienstwillige vriend en dienaar;

[Wollebrants handtekening ontbreekt]

Op ons Nederlandse kantoor in de stad Isfahan (3) deze 15de oktober 1642, Romaanse stijl. En zijn in voornemen in korte dagen weer van hier naar Bandar Abbas (4) te vertrekken om ‘met de aankomst van onze schepen in december en januari daar te zijn. En dat is onze weg om een maand te reizen over berg en door dal en niet zonder grote moeite en perikel.

Moeder en haar ganse familie, mitsgaders de edele Molenvliet, zijn huisvrouw en kinderen, Loeff Baerts, idem de edele burgemeester en penningmeester Cassel
en alle andere onze bekende vrienden moeten hier nevens onze groet bekomen zonder onze neven Schagens en die van hun huis te vergeten, waaraan ons eer en vriendschap geschiede.

[adressering, Wollebrants handschrift, dwars:]

1642 10/20 Particulier briefje van de directeur Geleinsen aan mijnheer Huibert van der Lijn en Jacobes Baert’ uit Isfahan naar Alkmaar geschreven.

(1) gouverno, gouverneren - leiding geven aan. (2) Teijouhan – Taijwan (3) Spahan of Isfahan - de oude hoofdstad van Perzië, nu Iran. (4) Gamron - nu Bandar Abbas aan zuidkust van Perzië, Iran in de Straat van Hormuz.

[Brief 38] [een schrijver schrijft namens Wollebrant een antwoord aan beide heren:] [15 oktober 1642] [38]

Mijnheer Huijbrecht van der Lijn en Mijnheer Jacobus Baert.

Eerzame, wijze, voorzienige en zeer discrete heren, saluut.

Bij deze gelegenheid dat aan onze heren meesters per aarde over Aleppo, (om vandaar per zee aan haar edele voort gezonden te worden) schrijf heb het niet kunnen nalaten u edele bij deze goede gelegenheid onze gezondheid (de Almogende is daarvoor hoog bedankt) deelachtige te maken waarmee we genade hopen van de goede God u lieden en uw edele familie tot dato mede heeft gelieven te omhelzen en daarin tot zaligheid te behouden, mitsgaders we elkaar binnen 2 jaren, is ’t ons ‘zalig, in ‘t lieve vaderland in zodanige staat te mogen ontmoeten wat ons de gever van alle goeds gelieve te gunnen en onze vriendschap voor en aleer die meerder verkoeld hervatten en vernieuwen mogen.

Hoe we in voornemen zijn geweest anno 1640 met de vertrekkende schepen naar het vaderland te
keren zal u edele bij de behouden overkomst van mijn broeder (die met t schip Leeuwaerden derwaarts is gegaan) voor de ontvangst van deze mondeling als uit een briefje aan Cornelis Janss. Baert geschreven verstaan hebben en gelijk de reden die ons voornamelijk weerhielden hebben laten besluiten noch een toer naar Perzië te doen waarvan in deze het niet nodig is te oordelen enige herhaling te doen. Alzo de port van brieven over deze weg algemeen wat kostbaar valt. Vandaar dat we ons komst met liefde daaruit stellen zullen dat ik met de Goddelijke hulp hoop anno 1644 in’juni of juli wezen zal. Alzo we in hoop zijn dat de edele heer generaal die dit seizoen in januari aanstaande onze vervanger zal gelieven toe te zenden, alzo ik niet genegen ben langer te continueren, mitsgaders onze jaren hoog beginnen te tellen en het tijd is daardoor wat rust (in de weinige dagen die God almachtig ons noch gelieft te gunnen) zullen hebben zodat ik zeg dat ik in voornemen ben u edele met de Goddelijke hulp (als tevoren gezegd) toe te komen.

Uit de bottelier N.N. met ‘t schip Nieuw Enckhuijsen van dito Enkhuizen uitgevaren (zijn zo me gezegd heeft ten huize van mijnheer Molenvliet opgevoed) heb verstaan (doch geen schrijvens bekomen) dat mijnheer Cornelis Jansz. Baert (wat mij in de waarheid een droevige tijding is) van deze wereld overleden zou wezen. Dat indien ‘t Gods ‘ wil was geweest wel anders wenste en hem nevens de vrienden in gezondheid had ‘mogen ontmoeten, doch Gods wil moet geschieden, ‘T is deze weg die wij allen moeten’ wandelen en niemand van wat staat hij is verschoond blijft.

‘t Is nu meest 3 jaren dat we van hem noch van enige vrienden enig schrijvens tot mijn grote verwondering bekomen hebben en waarom we mede onbekend zijn aangaande de stand en gelegenheid van onze middelen onder opzicht van de tijd van ons vertrek uit het vaderland onder dito Cornelis Janss. gelaten. Evenwel zijn we in hoop dat alles goed gaat en omdat de meer vermelde Baert overleden mocht zijn, waaraan ik weinig twijfel alzo het slechte tijding is algemeen waar het valt dat u lieden onze zaak bij de hand zal genomen hebben en die zodanig en met een omzichtig oog behandelen en beleggen zal zodat we voor schade bevrijd blijven en de vruchten van ons vele jaren werk met liefde in ‘t vaderland mogen komen te genieten ‘het contrarie zou ons bedroeven.

Wij twijfelen niet of genoemde Cornelis Jansz Baert zal u lieden voor zijn overlijden ‘de gelegenheid van onze middelen geopenbaard als mede aanwijzingen gedaan hebben waar en hoedanig die uitgezet zijn, hoedanige penningen te ontvangen of te ontvangen waren en daarmee gelieve te handelen zulks als ge tot het meeste profijt van ons goed en geraadzaam ‘vinden zal en mede onze orde aan de meer gemelde Baert op ons vertrek nagelaten zo vanwege het verstrekken van enige penningen aan diegene die daarin vermeld staan als anders gelieve na te komen. Zoveel oorbaar ge nodig te oordelen zal. Wel verstaande hetgeen we voor deze in onze brieven niet afgeschreven of contrarie geordonneerd hebben, ja in ‘t geheel en het niet nodig te oordelen het wel te mogen nalaten wat wij u edele discreet oordeel ten volle aanbevolen laten en hetgeen ge nodig acht voor goed gedaan zal aannemen. Evenwel als ‘t geschieden kan de leemte in onze orde niet overschrijden dan bij hoge nood wat u edele dient te regelen. [volgende blad] Twijfel niet of u lieden zal onze gezonden requiem bij mijn broeder op de ontvangst er van aan de heren meesters getoond de penningen ontvangen en ter gelegener tijd aan mijnheer personen uitgesteld hebben en ons te zijner tijd aangenaam wezen te vernemen.

Sedert ons vertrek van Batavia anno ‘T0 in augustus hebben we niets van mijnheer Jan Baert kunnen ‘vernemen als dat hij noch in Japan ofte Taiwan en in goede gezondheid was. Niet een briefje hebben we in bijna 4 jaren, dan kort na zijn aankomst hier in Indien vernomen. Niet tegenstaande ik aan hem geschreven heb. Doch ‘T kan hem wel niet ter hand gekomen zijn net zo hij mede daardoor aan mij geschreven heeft dat even wel zelden gebeurt alzo ik redelijker wijze in Indien bekend ben.

Jochum Geleijnsz. gelieve bij gelegenheid onze groeten te laten genieten als mede ‘van zijn zoon die een kwant en weinig minder van staturen is dan zijn eigen vader en gedraagt zich goed, bij continuatie van zijn gedrag staat hij tot een man te geraken
en is tegenwoordig in Perzië waar ik voornemens ben hem noch enige jaren (dat hem bevorderlijk wezen zal) te laten alzo hij de taal redelijk aanneemt en onze meesters in toekomende dienst en zichzelf geen ondienst zal kunnen doen.

En alzo ons voor present niets gebeurd is om te verlengen zullen we deze met hartelijke groeten aan al onze vrienden besluiten en uw edele in de genadige bescherming der Allerhoogste aanbevolen laten en die bidden u edele tezamen met alle vrienden gelieve te sparen in langdurige gezondheid, er een voorspoed ter zaligheid en wij blijven verder;

Uw edele dienstwillige vriend en dienaar;

[Wollebrant ondertekent zelf:]

Wollebrant Geleijnsen de Jongh, 1642, ik heb ondertekend.

Op ons Nederlandse kantoor in de stad Isfahan deze 15de oktober anno 1642, Romaanse stijl.

We zijn in het voornemen in korte dagen weer van hier naar Bandar Abbas te vertrekken ‘om daar met de aankomst van onze schepen december en januari te zijn. Een onze weg is over berg en door dal niet zonder grote moeite en perikel.

Moeder en haar ganse familie, mitsgaders de edele Molenvliet, zijn huisvrouw en kinderen, Loeff Baerts, idem de edele burgemeester en penningmeester Cassel en alle andere onze bekende vrienden moeten hier nevens onze groet bekomen zonder onze neven Schagens en die van hun huis te vergeten, waaraan ‘ons eer en vriendschap geschiede.

[Brief 39]

[Jacob Baert schrijft aan Wollebrant:]

[22 november 1642] [39]

Eerzame, wijze, voorzienige, zeer discrete heer, mijn heer, ons verwondert op ’t hoogste ‘dat wij met de schepen de voorleden zomer in ‘T vaderland gearriveerd niet een briefje van u edele hebben bekomen, weten niet wat te denken.

Ik heb u edele voor deze bij diverse missiven het overlijden van mijn vader zaliger, als ook van oom Huijbert en Jan Arentsz. Delff bekent gemaakt die ik hoop dat ze allen u edele ter hand zullen gekomen zijn.

Wat uw edele middelen aangaat, daar is tot nog toe goede zorg voor schade gedragen, ik hoop dat u edele met liefde thuiskomt en daar tevredenheid aan zal nemen, de reductie van de renten op ‘t algemene land heb ik u edele al voor deze bekend gemaakt, namelijk ‘dat die in plaats van 6 ¼ ten honderd ‘nu maar 5 ten honderd geven, dat een vijfde van ‘t inkomen verscheelt.’ De staat van ons lieve vaderland gaat,’ God lof, goed en ik hoop dat Got almachtig ‘met zen zegen daarover zal continueren. Uw edele broeder Jochum Geleijnss. is gezond ‘thuis gekomen.’ Mijn moeder en alle vrienden waaronder ik ‘en mijn huisvrouw niet moeten vergeten zijn laten u edele hartelijk groeten, Wij zien u edele met de naaste’ schepen tegemoet en hopen dat deze u edele hiermee ontmoeten zal

Mijn heer wees na ons gebed God in genade aanbevolen, haastig in Alkmaar deze 22ste november 1642.

U EDELE dienstvaardige vriend. Jacob Baert 1642.

[volgende blad]

[adressering:]

Eerzame, wijze, voorzienige zeer discrete heer Wollebrant Geleijnss.’de Jonghe opperkoopman en opperhoofd op ‘t Nederlandse kantoor in Oostindien.

[Wollebrant schrijft:]

Beantwoord uit Batavia de 10de augustus 1644.

[Brief 40]

[Jacob Baert schrijft:]

[11 december 1642] [40] [aan Wollebrant Geleijnsz. in Oost-Indië]

Groot achtbare, wijze, voorzienige, zeer discrete heer, bij deze gelegenheid dat uw edele broeder ‘Jochum Geleynsz. wederom naar Indien gaat heb ik niet kunnen nalaten u edele in het kort te begroeten en daar nevens ‘onze gezondheid bekend te maken, God ‘heeft lof. Ik heb u edele in mijn ‘voorgaande het overlijden van mijn vader ‘zaliger grootvader Molenvliet en oom Huijberts diverse malen al bekend gemaakt waarvan ik hoop dat u edele enigen ter hand gekomen zullen zijn waartoe ik me refereer.

Uw edele middelen worden tot uw besten zo goed als te doen is gezegend en daar is tot noch ‘toe goede zorg voor schade en bankroet gedragen waarin ik het tot uw edele komst hoop te continueren. De compagnie heeft ‘de penningen van de overgezonden rekeningen tegen vijf percent op interest gehouden, waarom ‘wij grote verplichtingen moesten doen alzo ze dagelijks vele penningen aflossen.

Wat de staat van ons lieve vaderland aangaat ‘is het Got lof wel te hopen dat Godtalmachtig daarover met zijn rijke en genadige zegen zal continueren. Het koninkrijk van ‘Groot-Brittannië is in een ellendig ‘stand en hoop dat de Heer hen noch genadig zal zijn.

Mijn zusters Engeltgen en Hillegontgen zijn beide [volgende blad] de bruid en zullen in januari 1643 tegelijk trouwen (1).

Schipper Clock is getrouwd met Lijsbetgen Schagen en heeft al een overwinst, somma, u edele laat veel tijd vruchteloos passeren wat staat te verbeteren. Voor deze tijd heb ik niets anders, grootachtbare, wijze, voorzienige, zeer discrete heer en wees na onze allen groeten God in genade aanbevolen, haastig in Alkmaar deze 12de december 1642.

Uw edel dienstvaardige vriend en dienaar Jacob Baert, 1642.

(1) Op 11 januari 1643 tekenden aan’ Bartholemeus, de zoon van Wouter Bartholemeusz. Winckel , en Engeltje Baert’ en
Dirck, de zoon van Jan Jacobsz. Hertogh en ‘Hillegientge Baert van Gelder.

[Brief 41]

[Wollebrant schrijft aan Marietje van Meulenvliet:]

[10 augustus 1644] [41] Eerbare, deugdrijke juffrouw Maryten Willems van Meulenvliet,’ weduwe van wijlen Cornelis Jansen Baert, zaliger.

Zeer aangenaam is het mij (die noch in Perzië ben) geworden ‘u lieden missive gedateerd 4de december 1641 waaruit ik met ‘droefheid vernomen heb ‘t overlijden van onze waarde vriend ‘en u lieden lieve man Cornelis Jansen Baert dat voorwaar (zoals u lieden wel terecht zegt) een groot verlies is voor u lieden en uw lieden kinderen, edoch wat zullen we daarentegen doen, ‘t is Gods wil en ‘t beloop van de wereld dat als er geboren zijn anderen weer eens moeten verhuizen.

Zo versta ik mede dat het stuk damast en deken mitsgaders hetgeen dat er meer bij gezonden was u lieden door mijn broeder (op zijn behouden aankomst int ‘t vaderland volgens de neven gezonden memorie) bekomen en goed ontvangen hebt gebracht en overhandigt en is en het damast in plaats van vader Engeltgen en Hilgonttgen het gebruiken daaraan het niet kwalijk besteed dat ons zeer goed bevalt.

Dat u lieden ons briefje en niet de kleedjes of lijnwaad op de behouden overkomst van juffrouw Luicas in ‘T vaderland ontvangen hebt verneem ik graag en is het zodanig als dito juffrouw u lieden gezegd heeft en dat is dat het hier gebleven zou zijn doordat het te laat na het vertrek van de vaderlandse schepen op Batavia is gekomen is geweest daar is weinig ‘aan gelegen want het was van zeer weinig waarde en rekening en (1) nu zeer goed tot ons gebruik en voornamelijk bij dit ongeval dat, God betert, van meest en verloren reis gekomen is zoals u lieden voor de ontvangst hiervan bij de behouden overkomst van de ‘vloot van de heer Antoony Caen zonder twijfel tot misnoegen vernomen zal hebben en uitvoeriger zal kunnen verstaan uit ons schrijven aan u lieden zoon Jacob Baert waaraan mij om de tucht in evenwicht te brengen hierin draag,

Wij zijn u lieden op ‘’t vriendelijkste dankbaar voor de eer die ons ‘ wordt gepresenteerd, namelijk dat wij ons mogen ‘verstouten te uw huis als zoon er te mogen komen genieten zo wanner we met liefde in ‘t vaderland komen te arriveren, wij nemen deze gunstige presentatie met eerbied aan en verlaten ons daarop, edoch zal ‘t voor ‘t eerste jaar noch ‘niet kunnen wezen vermits we noch een tocht of reis naar ‘Nova Goja in Panjum (2) moeten doen om te horen ofte wij ons schip de Pau ‘met zijn lading weer vandaar kunnen halen wat we voldoen en als we die weer bekomen staan wij bij, mits God almachtig ‘ ons gelieft te sparen, het naaste jaar te vervolgen, dit jaar hebben’ door deze geplaagde interval geen licentie om te vertrekken kunnen op ‘t ijveren en daarin absoluut geduld (3) of boutade (4) moeten nemen.

(1) comptous, comptons, comptens - gekomen zijnde. (2) Gooa - Nova Goa (Panjum), westkust India (8) serren - lastig vallen, plagen, tergen (3) possyentcye perfuse, passyentcye perfose ? - absoluut geduld. (4) voutadij, boutadij, boutade - vaak gevatte en geestige opmerking, waaruit mishagen over iets blijkt, die echter meestal, door overdrijving niet de toets van de werkelijkheid kan doorstaan.

Zeer vriendelijk bedanken wij u lieden voor de goede voorzorg van onze middelen met het eerbiedig verzoek daarin gelieve te continueren, edoch vertrouw onze goede heer en broeder, mijnheer Jacob Baert en die zijn edele tot een mede gezel heeft, gelieven aan te nemen daarmee naar hun geweten te handelen en niets daarin te verzuimen. Wij hebben dienaangaande nu aan hem dat ook mede geschreven zoals u lieden uit hen zal kunnen vernemen.

Op de behouden aankomst van mijn broeder als mede ‘Jan Caersten, bottelier op ‘t schip Enckhuisen die dit haar uit het vaderland ging gelijk zijn aangeland heb ik vernomen dat u lieden onze komst alle enige jaren tegemoet hebben gezien. Dat ‘zou dit jaar in juli 1644 geschied hebben tenzij ons ‘t ongeluk dat we in Nova Goa gevangen zijn geweest het niet verhinderd had en nu noch een jaar verhinderen zal. Alzo ik weer derwaarts geordonneerd ben om te zien of wij ‘ons schip en lading weer vandaar kunnen krijgen en vandaar tegen het vertrek van de vaderlandse schepen hier op Batavia ‘ niet kunnen wezen zodat we door deze gelegenheid mede [volgende blad] niet voor anno 1646 thuis zullen kunnen komen en ons met eer tot onze hartelijk leedwezen hebt te verwachten voor advies.

Zo heeft u edele dit bedenken, naar het verstaan van de gemelde Jan Carstensen, op verscheiden onkosten vanwege het verhuizen gejaagd alzo u edele besloot als u thuis komt het u lieden huis voor ons te klein mocht vallen. Het is ons leed dat u vanwege ons zoveel moeiten gedaan hebt en noch zal nemen. Wij zouden ons voor een korte tijd daar u lieden zich mee behelpen mede wel hebben kunnen behelpen en bij gelegenheid wel om een betere accommodatie wel uitgezien hebben, edoch u lieden gunstige gunst ten ons waart (waarover ik verschuldigd blijf) heeft tot onze accommodatie zo gelieven te doen en ons aangenaam geweest te vernemen, ‘T is niet minder dan een moederlijk hart en genegenheid tot ons waart dat wij evenwel zodanig tot noch toe niet verdiend hebben, wat gebeuren zal is de goede God bekend.

En alzo we niet ondankbaar behoren noch te willen wezen hebben verscheiden malen tot onze accommodatie grote huur moeten betalen zoals ik anders (mits ik het niet verwacht had gedaan zou hebben), is mijn wil en begeren dat uw edele zoon Jacobus Baert zoveel huur meer dan u lieden zouden moeten hebben verwonen jaarlijks goed doet en dat voor zoveel jaren als dat geschied is en noch mocht geschieden wat we ons wel zullen laten welgevallen en in goede rekening passeren, derhalve daar niet scrupuleus in gelieft te wezen en zal mij vriendschap geschieden want moeiten met verlies valt verdrietig.

U lieden zoon Jan Baert is in redelijke gezondheid de verleden maand in de kwaliteit van onderkoopman naar Taiwan en Japan vertrokken en ik twijfel niet of u lieden zal zijn gezondheid ervaren en gelegenheid bij de van dit jaar van hier vetrekkende schepen die ik daartoe heb geadviseerd om het niet te verzuimen en heb hem vlijtig aangemaand en daarom vertrouw ik er op dat hij niet in gebreke blijft. Van Tomas Baert weet ik niet waarheen hij gegaan is en kan het mede niet vernemen.


Dito Jan Baert is al een wild kuikentje, het was hem deerlijk welke mode (?) zijn broeder Jacob bij zich ‘had, edoch hij is noch jong en zal uit zijn ogen beginnen te kijken gemerkt dat hij alle dagen wat ouder begint te worden. Wij hebben hem als onze broeder onderricht en aan onze gunst niet laten ontbreken. Niet minder’ heeft en doet de heer Cornelis van der Lijn en we willen hopen dat hij die in achting nemen zal wat voor hem het beste en bevorderlijkste is tot zijn voordeel. Tot zijn nodige behoefte hebben we hem voor zijn vertrek van hier de somma van 96 gulden verstrekt, iets wat meer dan nodig is en als hij bij ons is zullen we hem niet verlegen laten.

En alzo ons voor present materie ontbreekt deze te verlengen zullen we afbreken en u lieden mitsgaders u lieden ganse familie en lieve vrienden in de genadige bescherming der Allerhoogste aanbevelen en die bidden u lieden en allen ‘van u lieden huis gelieve te sparen in langdurige gezondheid ter zaligheid en noch eindelijk dat we elkaar mogen ontmoeten en ge bent allen vriendelijk gegroet van u lieden zeer gunstige en van harten genegen vriend en dienaar Wollebrant Geleynsen De Jongh,

1644, ik heb ondertekend.

[in marge:] In de stad Batavia deze 10de augustus 1644: Nieuwe Romaanse stijl.

Vergeet onze in het bijzonder niet te groeten’ aan mijn oude vrijstertje te doen’mitsgaders Jacob Baert en zijn huisvrouw Alewijntgen, Engeltgen, Hilgonttgen, Seelijtgen,’oud vrouwtje Dielija, oom Meulevliet en zijn dochter Marijtgen, als verder kinderen en huisgezin, item ‘de heren Kessels, Loef Baertsen zijn huisvrouw ‘en zoveel meer als ik hier vergeten mocht hebben zonder Jacob Willems Minnevaar en moeder te vergeten, mij geschiede vriendschap.

[Brief 42] [Wollebrant schrijft:]

[10 augustus 1644] [42] Mijnheer Jacob Baert.

[42]’Eerzame, wijze, voorzienige en zeer discrete heer, saluut.

Met aangenaamheid zijn mij u edele 3 aparte missieven van dato de 10de december 1641, 22ste november en de 11de december 1642 toen ik noch in Perzië was goed geworden, mitsgaders een van moeder gedateerd de 4de december 1641 waaruit ik zowel van moeder als u edele vernomen heb de stand en gelegenheid derwaarts over zo de vrienden of u edele uw edele huis aangaande zoals ons en onze middelen onder uw edele opzicht berusten tot vergenoegen vernomen heb waarop ik voor present in deze’niet voorneem particulier te antwoorden, maar tot nader gelegenheid wat over 3 4 maanden wezel zal het uitstel en nu alleen deze weinige regels gelieve in dank aan te nemen en voor antwoord op ‘de uwe in het kort gelieve te laten dienen. Kom dan tot de materie en zeg u het navolgende. Eerst dat het ons ten hoogste aangenaam is geweest u edele en ganse familie gezondheid te vernemen die, ’God bid ik, lang gelieve te continueren ter zaligheid en vreugde aan u edele lieve kinderen tezamen mocht beleven. Hetzelfde wensen wij u edele lieve zusters, Alewijntgen, Engeltgen en Hilgontgen die naar uit uw edele schrijvens te vernemen en zegt Engeltgen en Hilgontgen mede in jannuari 1643 stonden ten huwelijk, de goede ‘ God wil hun begin en voortgang zegenen dat ze hun staat met vreugde en tevredenheid mogen beleven en wij als we tot zodanige staat van God almachtig beroepen worden.

Zo is ‘t ons mede hartelijk lief en aangenaam geweest te vernemen uw edele goede voorzorg vanwege onze middelen die onder uw edele opzicht en directie berusten en blijven vertrouwen u edele in zijn goede ijver gelieven zal continueren en erbij doet alle middelen en te trachten om als te doen is ongeluk of bankroet te voorkomen en het meeste nut bevlijtigen om van schade bevrijd te blijven en de verstreken interesten tot ons voordeel uitstellen waartoe we ons verlaten en berusten.

Hoedanig genegen zijn we geweest ons met de vloot van de heer Antonij Caen anno 43 naar ‘t vaderland te transporteren zal u edele uit een klein briefje uit Isafahan over Aleppo onder couvert ‘van onze heren meesters brieven aan u edele geschreven ten volle ‘vernomen hebben. Men dat voornemen zijn wij anno 1643’de 15de mei uit Perzië met ‘t schip De Pau vertrokken naar Batavia, edoch toen we op de kust van Indien kwamen hebben we zodanig kwaad en onstuimig weer ontmoet dat tot we ‘redding van ons schip en ingeladen goederen, ja, lijf en leven ‘genoodzaakt zijn geworden. Nadat we 9 10 dagen in groot onweer en’storm gedreven hadden en van de wal niets zouden hebben kunnen houden’zijn we Nova Goa ingelopen en aldaar een haven gekozen waar we met groot perikel gekomen zijn en vernomen hebben dat de vrede aldaar’door een zekere verdediging vanwege de landscheiding van Ceylon niet’ verkondigd noch aangenomen is geweest en de edele heer Boreel die derwaarts ging om dat te publiceren en gecommitteerd was geweest met de oorloog, gescheiden was en dat kwam ons wel onverwacht’v oor en wisten we niets ander dan van God en fidele vrede, conform ons die aangeschreven is geworden. Dientengevolge dat alle poorten logies havens voor onze natie zo vrij als voor hun eigen onderdanen’ wezen moesten zoals de artikels luiden van de vrede tussen beide naties beraamd die zoals tevoren gezegd daar niet aangenomen werden en noch ‘wel buiten verwachting geen effect gesorteerd hebben zodat wij met ons schip wiens lading over de 430.000 guldens bedroeg en bestond meest uit ruwe zijde als een muis in de val , bij vergelijking gesproken,’ gelopen en gekomen zijn en werden wij zowel als ons schip en goed... [volgende blad] [in marge, op zijn kop boven de tekst:]

In de stad Batavia is deze 10de augustus 1644.

binnen dito Nova Goa in arrest gehouden en eindelijk is ons volk nadat een 3, een 6 en sommige 9 maanden binnen Nova Goa gevangen zijn geweest weer vrij gekomen, edoch konden niet verstaan ons schip ‘met zijn ingeladen te bevrijden waardoor ons welkom bij de edele heer gouverneur generaal en heren raden van Indien niet groot is geweest en legden ons te laste zonder nood daarin gelopen te zijn, etc. Daarom leggen we ons hier neer op Batavia en hebben het laten vast houden tot we onze zaak verantwoord zouden hebben in welke detentie wij tot in ‘t voorste van augustus gecontinueerd zijn gebleven en de 10de dito augustus met de vloot van 10 schepen weer naar Nova Goa vertrokken zijn met de bedoeling ons schip de Pau met zijn ingeladen te verzoeken en bij weigeren van die dat de edele compagnie door de ene of andere weg of middel die ons God verleend heeft daarvan te bevrijden’ waartoe geen gelegenheid noch middel aan mankeren zal.

Ondertussen blijven wij buiten onze goede bedoeling en vaste voornemen 2 jaren van onze thuisreis verstoken. Te weten dat onze gevangenis binnen Nova Goa het een jaar verhinderd heeft en nu we weer derwaarts moeten gaan dat ons een jaar verachteren zal en raken we ondertussen met grote moeiten en ongenoegen aan de onderkant. God geeft dat we ons schip met zijn lading weer mogen bekomen en wij met die gauw voor onze meesters en u edele als de verdere vrienden verschijn mogen. Door dit ongeval moeten wij de continuatie van noch een geheel jaar getroosten dat ons God almachtig in gezondheid en voorspoed gelieve te laten passeren en zoveel meer als ‘t zijn Goddelijke wil is opdat wij noch eindelijk elkaar in gezondheid mogen ontmoeten.

Dit ongeval van gevangenis is mij niet alleen hinderlijk geweest om 2 jaren eerder als nu zal kunnen geschieden bij u edele in ‘t vaderland te ‘kunnen wezen, maar daar benevens zeer schadelijk en zo in respect ‘als middelen en hebben wij vanwege die oorzaak wel verloren duizend pond Vlaams en meer wat ons vrij wat smart en een ‘sobere was beloning, (God betert), voor onze lange en nu meest 
38 jaren die we gestadig in dienst van de edele compagnie als met alle ijver en getrouwheid doorgebracht hebben. Nu wat zullen we ertegen doen, het heeft God zo geliefd die ons als ‘t zijn goddelijke wil is weer hopen en ons ongeval verzoeten kan en op een andere dubbel teruggeven kan in wiens barmhartigheid waarin we ons vertrouwen het ons niet ontbreken zal.

En alzo het meer verhaalde ons ongeluk wel enige gelegenheid ‘van misnoegen aan onze meesters vanwege onze persoon mocht veroorzaken, dat ik evenwel niet hoop, zou het naar mijn oordeel ‘niet ongeraden zijn u edele onze middelen die onder haar zijn berusten
en door u edele aan haar gesteld met beleefdheid trachten te lichten en als het te doen is op een andere zekere plaats of wel het algemene land uitzetten. Edoch mits u edele daar geen zwarigheid in maakt kan u dat geraden vinden onder haar te laten berusten
wat we u edele voorzichtigheid en rijpe overleg bevolen laten. Voor present zenden wij u edele geen rekening of noch voornemen zijn toe te doen, dat wordt u edele in deze of hierna aangekondigd.

Wij hebben uw edele broeder Jan Baert die hier op Batavia is ontmoet en behulpzame hand geboden, mitsgaders veertig realen 48 stuivers’’t stuk tot zijn nooddruft en behoeftigheid verstrekt, doch onder obligatie van zijn hand dat onder ons berust. Wij hadden wel gewenst en gehoopt het in een betere gelegenheid gevonden te hebben, ‘t is noch een jonkman die tot dato weinig achterdocht plaats heeft gegeven en willen hopen het kalfsklauwen eens te verwerpen en omzichtiger dan tot dato geschied is zichzelf regelen zal. Want als het geschiedt zal er niets aan mankeren om tot eer en staat te geraken alzo ‘t hem hier niet zoveel aan vrienden als wel aan zijn wulpse gedrag mankeert. De heer Van der Lijn heeft hem veel vriendschap gedaan en doet het noch dagelijks en heeft hem in alles ten beste aangeraden wat van onze kant mede ten overvloede geschied is en vertrouwen dat hij onze raad onthouden en zijn bijzondere eer in achting nemen zal. Hij is nu in ‘t voorste van juli weer naar Taiwan en Japan in de kwaliteit van onderkoopman vertrokken en we willen hopen in beter ‘respect vandaar zal terug komen. [in marge, dwars:] Mijn broeder Jochem Geleinsen is met Den Olyphant hier goed gearriveerd en is van zijn kook ambt verlost dat hem zeer moeilijk viel en tot bottelier gesteld in zijn vorige gage dat hij ‘vrij wat makkelijker en beter kan bedienen. Zijn zoon Gelein Jochemsen is 2 jaar geleden onderkoopman gemaakt en wint een traktement van 40 gulden per maand en gedraagt zich zeer goed en als hij daarin continueert zou hij bij zijn ouders wel in een goede kwaliteit thuis kunnen komen' Jan Jansen is tegenwoordig bij mij op ‘t schip Rotterdam waarmee Hij naar Nova Goa vertrekt, het is een wild kuiken en ik vrees dat hij het respect van zijn neef Gelein vooreerst niet verlangen zal. Wij zullen ‘hem, zoals Gelein we gedaan hebben, onder ons opzicht houden en onderzoeken of er noch wat goeds van worden wil, zo niet dan zal het musket op zijn schouder moeten dat hem gelieve zo profitabel als de pen voor zijn wezen kan zijn. De uitkomst zal zijn ijver en gedrag hierna openbaren.

En alzo ons voor present niets ‘resteert deze te verlengen zullen we na onze hartelijke en vriendelijke groeten aan allen van uw edele huis ‘en verdere vrienden gedaan afbreken en eindigen in u de genadige bescherming der Allerhoogste aan te bevelen die ik bid u edele tezamen met uw edele familie gelieve ’te sparen in langdurige gezondheid ‘tot zaligheid, eer en voorspoed verder te ‘blijven, uw edele dienstwillige’vriend en dienaar,

Wollebrant Geleinssen de Jong.

[Brief 43] [een schrijver schrijft namens Wollebrant:]

[10 augustus 1644] [43] Mijnheer Jacob Baert.

Eerzame, wijze, voorzienige en zeer discrete heer, saluut.

Met aangenaamheid zijn mij van u edele 3 aparte missiven ‘van dato de 10de december 1641, 22ste november en 11 december 1642 toen ik noch in Perzië was goed geworden mitsgaders een van moeder, gedateerd de 4de december 1641, waaruit ik zowel van moeder als u edele vernomen ‘heb de stand en gelegenheid derwaarts zo’ de vrienden of die u edele of uw huis aangaan als ‘ons en onze middelen die onder uw edele opzicht berusten tot genoegen vernomen heb waarop ik voor present ‘in deze niets voorneem particulier te antwoorden, ’maar tot nadere gelegenheid wat over 3 ‘4 maanden wezel uitstel en nu alleen deze weinige regels gelieve in dank aan te nemen en voor antwoord op de uwe in ‘het kort gelieve te laten dienen. Ok kom dan tot onze materie en zeg het navolgende, namelijk;

Eerst dat het ons ten hoogstens aangenaam is geweest uw edele en ganse families gezondheid ‘te vernemen die ik God bid lange gelieve te laten continueren ter zaligheid en vreugde aan uw edele kinderen tezamen mochten beleven.

Hetzelfde wensen wij uw edele lieve zusters Alewijntgen, Engeltien en Hillegontien die we naar uw edele schrijvens vernemen dat zegt dat Engeltien en Hillegontien mede in januari 1643 stonden ten huwelijk, de goede God wil hun begin en voortgang zegenen zodat ze hun staat met vreugde en tevredenheid mogen beleven en wij dan tot zodanige staat van God almachtig beroepen worden.

Zo is ‘t ons mede hartelijk lief en aangenaam geweest te vernemen uw edele goede voorzorg vanwege onze middelen die onder uw edele opzicht en directie [volgende blad] beijvert gelieven zal te continueren en bij alle doenbare middelen, ongelukken of bankroet trachten ‘zal te voorkomen en de meeste nuttige vlijt omdat van schade bevrijdt te blijven en de verstreken intrest tot ons voordeel uit te zetten waartoe we ons verlaten en berusten. Hoedanig we genegen zijn geweest om ons met de vloot van de heer Antonie Caen anno 43 naar ’t vaderland ‘te transporteren zal u edele uit een klein briefje ‘van Isfahan over Aleppo onder couvert van onze heren meesters brieven aan u edele geschreven ten vollen vernomen hebben met welk voornemen wij anno 1643 de 15de mei uit Perzië met ‘t schip de Paeuw naar Batavia vertrokken zijn, edoch toen we op de kust van India kwamen hebben we zodanig kwaad en onstuimig weer ontmoet dat tot’ redding van ons schip en ingeladen goederen, ’ja, lijf en leven genoodzaakt zijn gewonden en nadat we 9 10 dagen in groot onweer en ‘storm gedreven hadden en de wal niet zouden hebben kunnen in Nova Goa inlopen om aldaar een haven te verkiezen alwaar we moet groot perikel gekomen zijn en hebben vernomen dat de vrede aldaar door zeker geschil van de landscheiding van Ceylon niet verkondigd noch aangenomen ‘is geweest en de edele heer Booreel die derwaarts om dat te publiceren gecommitteerd is geweest met de oorlog gescheiden was wat ons wel onverwacht voorkwam en wij wisten niets anders ‘dan van goede en fidele vrede conform ons dat aangeschreven is geworden en dientengevolge alle Portugese havenen voor onze natie zo vrij als voor hun eigen onderdanen wezen moesten naar het luiden van de artikels van de vrede tussen beide naties beraamd die, zoals tevoren gezegd, daar niet aangenomen noch (wel buiten verwachting) geen effect gesorteerd hebben zodat wij met ons schip wiens lading over de 430 000 [volgende blad] guldens bedroeg bestond en meest uit ruwe zijde als een muis in de val, bij gelijkenis gesproken, gelopen of gekomen zijn en werden wij zowel als ons schip en ‘t goed binnen dito Nova Goa in arrest gehouden en eindelijk is ons volk nadat ‘er enige 3, enige 6 en sommige 9 maanden binnen Nova Goa gevangen zijn geweest weer vrij gekomen, edoch konden niet verstaan dat we ons schip met zijn lading te bevrijden waardoor onze welkomst bij de edele heer gouverneur generaal niet groot is geweest want die legde ons te laste ‘zonder nood daarin gelopen te zijn etc. Daarom hebben we hier ons zeggen op Batavia laten vast houden tot we onze zaak verantwoord zouden hebben,’ in welke detentie wij tot in ‘t voorste van augustus gecontinueerd zijn gebleven en de 10de dito augustus met de vloot van 10 schepen weer naar Nova Goa vertrokken zijn met de bedoeling ons schip de Paeu’ met zijn lading te verzoeken en bij weigering er van dat de edele Compagnie bij de ene of ander weg of middel die ons God verleend heeft daarvan te redden waartoe geen gelegenheid noch middel aan mankeren zal.

Ondertussen blijven wij buiten onze goede bedoeling en vaste voornemen en 2 jaren van onze thuisreis verstoken. Te weten dat onze gevangenis binnen Nova Goa het een jaar verhinderd heeft en nu weer derwaarts moeten gaan dat ook een jaar verachteren zal en wij raken ondertussen met grote moeiten en ongenoegen aan de overkant. God geeft dat we ons schip met zijn lading weer mogen bekomen’ en wij met die gauw voor onze meesters en u edele als verdere vrienden verschijnen mogen. Door dit ongeval moeten wij de continuatie van noch een geheel jaar getroosten wat ons God almachtig in gezondheid en voorspoed gelieve te laten [volgende blad] passeren en zoveel meer als ‘t zijn goddelijke wil is opdat wij noch eindelijke elkaar in gezondheid mogen ontmoeten. Dit ongeval van gevangenis is mij niet alleen hinderlijk geweest om 2 jaren eerder dan nu zal kunnen bij u edele in het vaderland te kunnen wezen, maar daar benevens zeer schadelijk zo in respect als’ middelen en hebben wij vanwege die oorzaak wel duizend pond Vlaams verloren en meer wat ons vrij smart wat een sobere beloning is, Got betert, voor onze lange en nu meest 38 jaren die gestadig ‘in de dienst van de edele Compagnie met alle ijver en getrouw doorgebracht hebben, nu wat zullen daartegen doen, ‘t heeft God zo geliefd wie ons ‘als ‘t zijn goddelijke wil is weer helpen ons ongeval te verzoeten en het op een ander dubbel terug geven kan in wiens barmhartigheid we vertrouwen en het aan ons niet ontbreken zal.

En alzo de meer verhaalde ons ongeluk wel enige gelegenheid van misgenoegen aan onze meesters vanwege onze persoon mochten veroorzaken, wat ik evenwel niet hoop, zou het mijn oordeel niet ongeraden zijn u edele onze middelen die onder haar berusten en door u edele aan haar gesteld met beleefdheid trachten te lichten en, als het te doen is, op een andere zekere plaats of wel het algemene land uitstelde, edoch bij al dien u edele daarin geen zwarigheid maakt kan ge dat zo geraden vindt onder haar berusten laten wat we u edele voorzichtigheid en rijp overleg bevolen laten.’ Voor present zenden wij u edele geen rekening of noch voornemen te zullen te doen war u edele in deze of hierna aangekondigd.

Wij hebben uw edele broeder Jan Baert die hier op Batavia is ontmoet en behulpzame hand geboden, mitsgaders veertig realen 48 stuivers’ ’t stuk tot zijn nooddruft en behoeftigheid verstrekt, doch onder obligatie van zijn hand dat onder ons berust. Wij hadden wel gewenst en gehoopt het in een betere gelegenheid gevonden te hebben, ‘t is noch een jonkman die tot dato weinig achterdocht plaats heeft gegeven en willen hopen het kalfsklauwen eens te verwerpen en omzichtiger dan tot dato geschied is zichzelf regelen zal. Want als het geschiedt zal er niets aan mankeren om tot eer en staat te geraken alzo ‘t hem hier niet zoveel aan vrienden als wel aan zijn wulpse gedrag mankeert. De heer Van der Lijn heeft hem veel vriendschap gedaan en doet het noch dagelijks en heeft hem in alles ten besten aangeraden wat van onze kant mede ten overvloede geschied is en vertrouwen dat hij onze raad onthouden en zijn bijzondere eer in achting nemen zal. Hij is nu in ‘t voorste van juli weer naar Taiwan en Japan in de kwaliteit van onderkoopman vertrokken en we willen hopen in beter ‘respect vandaar zal terugkomen.

Mijn broeder Jochem Geleinsen is met Den Olyphant hier goed gearriveerd en is van zijn kook ambt verlost dat hem zeer moeilijk viel en tot bottelier gesteld in zijn vorige gage dat hij ‘vrij wat makkelijker en beter kan bedienen. Zijn zoon Gelein Jochemsen is 2 jaar geleden onderkoopman gemaakt en wint een traktement van 40 gulden per maand en gedraagt zich zeer goed en als hij daarin continueert zou hij bij zijn ouders wel in een goede kwaliteit thuis kunnen komen. ‘Jan Jansen is tegenwoordig bij mij op ‘t schip Rotterdam waarmee Hij naar Nova Goa vertrekt, het is een wild kuiken en ik vrees dat hij het respect van zijn neef Gelein vooreerst niet verlangen zal. Wij zullen ‘hem, zoals Gelein we gedaan hebben, onder ons opzicht houden en onderzoeken of er noch wat goeds van worden wil, zo niet dan zal het musket op zijn schouder moeten dat hem gelieve zo profitabel als de pen voor zijn wezen kan zijn. De uitkomst zal zijn ijver en gedrag hierna openbaren.

En alzo ons voor present niets ‘resteert deze te verlengen zullen we na onze hartelijke en vriendelijke groeten aan allen van uw edele huis ‘en verdere vrienden gedaan afbreken en eindigen in u de genadige bescherming der Allerhoogste aan te bevelen die ik bid u edele tezamen met uw edele familie gelieve ‘te sparen in langdurige gezondheid ‘ tot zaligheid, eer en voorspoed verder te’ blijven, uw edele dienstwillige’
vriend n dienaar,

Wollebrant Geleynsen de Jongh, 1644, ik heb ondertekend, in de stat Batavia ‘ deze 10de augustus anno 1644.

[Wollebrant voegt toe:]

Onze vriendelijke gebieden gelieve te doen aan alle bekende onze genegen vrienden, mij geschiede eer.

[adressering uitgevouwen, op zijn kop:]

Eerzame, wijze, voorzienige en zeer discrete heer Jacobus Baert, notaris publiek en ontvanger van de algemene landsmiddelen, wonende in de Langestraat in ‘T Verguld Hoeffijser te Alkmaar.

Bij vriend die God geleide.

[Brief 44]

[een schrijver schrijft namens Wollebrant:]

Mijnheer Jacob Baert ‘[23 november 1645] [44]

Eerzame, wijze, voorzienige en zeer discrete mijnheer, saluut.

Bij deze gelegenheid dat wij oorzaak hebben aan onze heren meesters over de weg van Aleppo te schrijven heb ik niet kunnen nalaten u edele onze gezondheid (daar de Almogende voor ‘bedankt blijft) deelachtig te maken die ons ter zaligheid dient en daarin gelieve te continueren en noch eenmaal het lieve vaderland te mogen betreden en elkaar nevens de verdere vrienden in gezondheid te mogen ontmoeten waarnaar ik met het ganse hart en niet alleen nu maar lang naar verlangd heb.

Edoch het heeft door verscheiden intervallen die daar beletsels van geweest zijn tot dato en ons van harten leedwezen ‘niet kunnen geschieden en blijven in hoop dat het nu eenmaal effect sorteren zal en wij met de Goddelijke hulp u edele anno 1647 in gezondheid ontmoeten zullen dat God geeft zo het naar ons goede voornemen uitvallen mag en bij onze heren op Batavia onze licentie verkrijgen mogen.

Wij vertrouwen en verlaten ons op uw goede voorzorg van onze middelen en onze zaak die u aan edele toevertrouwd blijft en zodanig behandelen zal dat ze van schade bevrijd blijven en eenmaal ‘(met liefde in ‘t vaderland komen) de vruchten daarvan voor ons lange en veelvoudige werk zullen genieten dat God almachtig gelieve te vergunnen, is ‘t ons zalig.

Niets bijzonders hebben wij u edele voor present kunnen mededelen, ten anderen de tijd vanwege de dienst van onze heren die het niet (als we wel wensten) toelaat, noch gedogen kan en voornamelijk over deze weg waarvan de port der brieven hoog oploopt en om onze heren er geen walging van te geven zo hebben wij u edele niets bijzonders deelachtig te maken dan als belangrijkste aan te bevelen de goede voorzorg van onze middelen onder uw edele administratie die we hopen met onze verschijning daar naar behoren te zullen vinden en na lang werkzaamheden ‘en verzamelingen eenmaal (zoals tevoren gezegd) de vruchten daarvan genieten mogen. Hiermede zullen we u edele ‘eerzame, wijze voorzienige en zeer bescheiden heer tezamen met uw edele familie en alle onze vrienden in de genadige bescherming der Allerhoogste aanbevolen te laten die ik God bid te willen verlenen dat ons aan lichaam en ziel nodig is en elkaar met vreugde in gezondheid mogen ontmoeten waarmee we verblijven.

Uw edele genegen vriend en dienaar te gebieden.

[Wollebrant ondertekent zelf:]

Wollebrant Geleynsen De Jongh, 1645, ik heb ondertekend in ons Nederlands kantoor te Gamron gelegen in het rijk van Perzië deze 23ste november 1645, nieuwe stijl.

Onze vriendelijke groeten gelieve hier nevens al onze vrienden en niemand uitgezonderd te laten genieten, ons geschiede vriendschap. [volgende blad] [adressering:] Eerzame, wijze, voorzienige zeer discrete mijnheer Jacobus Bardt, notaris publiek die woont in de Langestraat ‘in het Vergulde Hoeffyser te Alkmaar, per couvert van de edele heren majoors. [dwars:]

Wij verzoeken eerbiedig u edele heer dit ons briefje aan onze vrienden te Alkmaar gelieve te zenden, ons geschiede ‘eer,

[Wollebrant ondertekent zelf:] Wollebrant Geleijnsen De Jongh 1645.

[Brief 45]

[Jacob Baert schrijft:]

[14 maart 1646] [45] Mijnheer Wollebrant Gelijnss de Jongh.

Eerzame, wijze, voorzienige, zeer discrete heer, saluut.

Deze zal alleen in ‘t kort dienen om u edele onze aller gezondheid bekent te maken, God zij dank, dat wij hopen dergelijke van u edele te verstaan en noch liever met onze ogen te aanschouwen.

De heer Cornelis ‘ van der Lijn is alhier tot gouverneur generaal ‘ van Nederlands Indien bevorderd en ik heb hem veel geluk en de zegen van de Heer toegewenst in zo’n gewichtige carrière en ook mijn broeder’ Jan Baert vriendelijk aanbevolen. Ik hoop ook dito mijn broeder uw edele hulp mede’ niet zal ontbreken naar zijn capaciteit ’en waarde. Uw edele middelen die onder mijne ‘voorzorg zijn heb ik en mijn vader zaliger ten besten geadministreerd waarvan ik hoop dat uw edele volle tevredenheid zal nemen. Ik weet van geen schade, ongeluk of bankroet. Van de rest he ‘ik het goed gedacht niet veel te omstandig te verhalen alzo ik niet weet of deze eerder in ‘en indien als u edele in het vaderland zal zijn waarom ik deze zal eindigen en na onze gebieden en groeten u edele in de genadige bescherming van God aan te bevelen, haastig uit Alkmaar deze 14de maart 1646.

Uw edele dienst bereide vriend en dienaar’ Jacob Baert, 1646.

[Brief 46]

[Jacob Baert schrijft aan Wollebrant:]

[28 april 1647] [46] [ontvangen 6 december]

Mijnheer Wolbrant Geleijnss de Jongh,

Grootachtbare, wijze, voorzienige heer, uw edele zeer aangename van de 23ste november 1645 en die van de 1ste juli 1646 geschreven op ‘t Nederlandse kantoor te Gamron in ‘t koninkrijk Perzië zijn mij goed ter hand gekomen en daaruit met vreugde uw edele gezondheid verstaan dat God geeft noch lange ter zaligheid mag continueren en wij de anderen mogen ontmoeten waarnaar wij allen zeer verlangen.

Het verwondert mij dat u edele geen brieven van ‘mij ontvangt terwijl ik er niets aan mankeer bij alle gelegenheid te schrijven’ ‘Wat de directie van uw edele middelen aangaat,’ ik hoop dat u edele bij de gelukkige overkomst volkomen tevredenheid zal nemen. Ik draag er zoveel zorg voor als me immermeer mogelijk en weet niet of dat u edele een stuiver schade tot nog toe hebt geleden, van alles nader mondeling dat God geeft eerlang te geschieden.

Mijn broeder Jan Baert beveelt u edele aan in gunst, ik hoop dat u edele voor zijn vertrek noch wat goeds zal doen zo hij het waardeert.

Den brenger van deze is de zoon van den commissaris Schagen die ik voor assistent op hoop
van voordeel naar Indien gaat dat hij u edele aanbevolen blijft.

Zijn hoogheid de prins van Oranje is in den Heer gerust en zal de 10de mei aankomende te Delft begraven worden.

De vredesonderhandeling te tot Munster gaat zachtjes [volgende blad] voort, ik hoop echter dat God Almachtig ons die zal toebrengen dat zodat het ons zalig is
 en omdat me tijd en materie ontbreekt deze te prolongeren zal ik eindigen en God bidden. Grootachtbare, wijze, voorzienige heer uw edele te willen conserveren in langdurige gezondheid ter zaligheid
en gunnen dat wij de anderen met vreugden mogen zien, blijven altijd

Uw edele dienstwillige vriend en dienaar,

Jacob Baert, 1647. Haastig in Alkmaar de 28ste april 1647.

Ik heb deze keer de vrijheid ‘niet genomen aan den heer generaal Van der Lijn te schrijven en daar nevens mijn broeder Jan Baert aan te bevelen om zijn edele niet te lastig te vallen en vertrouw op zijn gunst.

[Brief 47]

[Jacob Baert schrijft aan Wollebrant:]

[10 september 1648] [47] ‘[gelogeerd in de Vergulde Son bij mijnheer Van Houten op de Herengracht te Amsterdam]

Heer commandeur Wolbrant Geleijnss. de Jongh, grootachtbare, wijze, voorzienige heer, uw edele aangename van de 8ste deze heb ik ontvangen, het is ons lief geweest uw edele gezondheid te verstaan. Wij danken God almachtig voor de onze en hopen de anderen met vreugde te ontmoeten.

Volgens de orde van uw edele heb ik hierna een schip ‘vernomen, de toonder van deze is genaamd ‘Jan Cornelis, anders Jan IJss., woont in de ‘kamer van grootmoeder bij de Keten die hij gekocht heeft en is een goede, nuchter en getrouwe schipper, op de Zeeuwse stromen goed ervaren en bekent. Die heb ik daarvan gesproken en is daartoe wel genegen en omdat hij met ballast naar Amsterdam ging heb ik het goed gedacht dat hij u edele zelf zou spreken, de roef en het ruim is hij tevreden ‘voor uw edele te laten en alleen het vooronder te behouden, gelijk mee te varen en te blijven liggen daar en als het u edele zal gelieven en goeddunken, maar als hij ‘op zijn eigen kosten drank en andere kosten vrij zou varen moeten de daggelden, nadat ik onderricht wordt, ‘hoger oplopen, derhalve dat u edele met hem zelf kan spreken en overeen komen, hij ‘heeft een goed schip en is een goede schipper.

[volgende blad] De ongevoerde zwarte lakense mantel ‘gaat hiernevens.’ Zo wij geen gelegenheid hebben de andere te spreken wensen wij u edele geluk ‘en behouden reis en een gezonde terugkomst.

Om het geld te beleggen waarvan u edele schrijft zal ik mede aan denken, lijfrenten worden noch niet gelicht en omdat er zeer veel loop is zal men tot de rest terstond mede geen plaats kunne krijgen, doch ik zal mijn best doen.

Hiermede grootachtbare, wijze, voorzienige heer, wees nevens onze aller groet God in genade aanbevolen, haastig in Alkmaar deze 10de september 1648.

Uw edele dienst vaardige vriend en dienaar, Jacob Baert, 1648.

Zo u edele gelegenheid heeft en mij de eer en vriendschap gelieft te doen voor mijn moeite een puik en zuiver okshoofd (1) wijn in Zeeland te kopen en in uw edele ‘schip te laden, het zal me zeer aangenaam zijn’ en gelieft in alle gelegenheid me coulant te zijn.’ De okshoofden gelden daar zo ik versta de keur een dertig gulden.

(1) okshooft, oxhooft - oude vochtmaat voor wijn, een vierde vat.

Naschrift:

Het laatste verblijf van Wollebrandt Geleynsz. de Jongh in de Oost heeft 16 jaar geduurd. Hij vertrok in 1632 en kwam in 1648 terug. De eerste jaren heeft hij de tijd afgeteld tot hij weer naar huis kon gaan, omdat hij graag bij Alewijntje wilde zijn. Toen hij las dat zij was getrouwd, heeft hij geen haast meer gemaakt. Toch wilde hij in de loop der 40-er jaren graag naar huis, maar het zou nog even duren. Wollebrandt, opperkoopman in Perzië, vertrok met 2 schepen beladen met ruwe zijde, naar Batavia. Op de kust van India, nabij Goa, kwamen de schepen in slecht weer terecht. En schip ging verloren, het andere, de Paeuw, sloeg lek en men moest de haven van Goa, een handelspost van de Portugezen, binnen lopen. Zij namen het schip in beslag en de bemanning werd gevangen genomen. Het heeft bijna een jaar geduurd voor een ieder weer vrij was en met een eskader naar Batavia kon varen. Daar nam men het Wollebrandt kwalijk dat hij zonder schip en lading aankwam. Hij kreeg de opdracht het schip hoe dan ook te gaan halen. Hij is er in geslaagd, maar het heeft hem nog een jaar gekost. De oorzaak van het geheel was het feit dat de resultaten van vredesbesluiten slechts mondjesmaat bekend werden in de handelsposten van vriend en vijand. Het VOC-bestuur zag in dat Wollebrandt geen blaam betrof. De pionier voor de Hollandse wereldhandel, werd in eren hersteld, kreeg een gouden medaille en de titel ‘extra-ordinaris Raad van Indië. Hij werd benoemd tot bevelhebber van een retourvloot van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, op het commandoschip de Walvis en voer met twaalf rijk beladen handelsschepen terug uit Oost- Indië.

Eenmaal thuis in Alkmaar genoot Wollebrandt van zijn renteniersbestaan, van de rust op de Hofstede in de Schermer en in de winter van het vermaak in zijn huis in de Langestraat. Hij maakte zich verdienstelijk als weesmeester en later als regent van het Burgerweeshuis. Wollebrandt stierf 28 januari 1674 ongehuwd op 80-jarige leeftijd. Hij liet iets meer dan de helft van zijn vermogen na aan de nazaten van zijn broers en iets minder dan de helft na aan het Weeshuis, de diaconie en de Grote Kerk. Zijn graf is er nog altijd prominent aanwezig ! Het laat een medaillon zien met zijn wapen, een klimmende vos, mogelijk de uitbeelding van de naam van het schip waarmee hij in 1619 als koopman naar Oost-Indië voer. Het helmteken is de hand die de commandostaf droeg.