Dialogus Creaturarum dat is Twispaec der creaturen
Over Dialogus Creaturarum dat is Twispaec der creaturen
Tweespraak der creaturen, Gheraert Leeu, 1581, dialogen en fabels van vele zaken als een soort bestiaria met een moraliserende strekking.
Uit: https://www.dbnl.org/tekst/leeu002diag02_01/
Door: Nico Koomen
Inleiding, dialogen en dergelijke slaan we over. Beginnen direct met de tekst.
[a1v] Hier begint dat prologus dat is voerspraec int boec dat gehieten | is dyalogus creaturarum dat is twispraec der creaturen datmen na den |geesteliken sin in vroliker ende stichtiger manieren appliceren mach | tot allen materien daer die mensch in gheleert mach warden. [5] Als die heylighe biscop ende leerre ysidorus inden boec van | dat ouerste goet seyt so vertoent ons god wt scoenheyt | der creaturen een deel van sijnre scoenheyt diemen nochtant | noch verstaen noch begripen en mach op dat die mensche biden sel | uen weghe weder keren mach tot gode in welken hi van hem ghe | [10] keert is Ende die ouermits mynne der schoonheyt der creaturen | hem vander schoenheyt godes ofghetogen heeft weder comen mach | bi der scoenheyt der creaturen totter scoenheyt sijns sceppers Wel | ken creaturen in desen boecke bescreuen wesende al en sijn si niet | sprekende ofte oec doende als men hier na van elken scriuen sal Si | [15] sijn nochtant wt haer natuerliker toeneychlicheyt als wijt wel | merken willen ons lerende om onse leuen te verbeteren Dat die | heylighe leerre Augustinus wel verstont doe hi seyde O guede | heer god almachtich alle dijn creaturen die du ghemaect hebste | roepen tot mi ende en houden niet op van roepen: . dat ic di god mi | [20] nen scepper lief hebben sal bouen al Dit heeft die meester van desen | boecke anghemerct ende heeft gheordineert ende tesamen gheset eni | ghe dyalogus dat is twispraken der creaturen ende dye gheappli- | ceert tot goeder leringhen ende ghenoechliker instructienOp dat | wi ouer mits der natuerliker toeneychlicheyt der creaturen recht | [25] of si ons daer in toesprekende waren: niet alleen geleert en sellen | warden mer oec dat verdriet des horens verdriuen sellen. ende | oec om te bet te onthouden sellen in onser memorien dat wi horen | of lesen sellen. dat sonderlanghe ghescieden mach bi fabulen ende | parabolen die in desen boecke volghen sellen. Want oec onse | [30] heer ihesus dye alre beste ende hoechste leerrar in sinen sermonen ende | leringen parabolen ende gelikenissen ghehanteert ende bi ghebrocht | heeft op d t hy mit parabolen ende andere gelilikenisse des | ghelijcs oec die menschen brengen soude tot kennisse der waerheyt | Aldus appliceert oec die meester van desen boec mit soeter ende ge | [35] noechliker manieren menige goede leringen om die ghebreken der [a2r] menschen wtteroeden ende die doechden weder in te planten dat seer | profitelic is als die heylighe leerraer sinte thomas van aquinen | bescrijft Hier om is dit yeghenwoordighe boec nut ende profite | lic allen predikers ende allen anderen goeden verstandighen men | [5] schen yeghen die verdrietlicheyt des herten der gheenre diet ho- | ren ofte lesen Op dat also ouermits genoechlicheyt der soeter | materien dye herten der simpelre menschen getoghen mochten | warden tot hogher dinghen in doechden te soeken ende te verstaen | Gheliker wijs als men inder heijligher vaderen collacien bescre- | [10] uen vindet dattie heylighe apostel ende euangelist sinte Iohan op | een tijt sat mit sinen discipulen in goeder recreacien vrolic wesen | de dat daer een iongelinc voerbi liept ende daer wt ghescandali- | zeert was om dat si tesamen also vrolic waren dat doe sinte Ian | hem gheboet dat hi sinen boghe die hi in sijn hant hadde inspan | [15] nen soude ende vraghede hem of hi den boghe also altoes wel | soude in ghetoghen moghen laten bliuen Daer hy op antwoer | den ende seide waert dat hi den boghe alsoe soude laten bliuen dat | hi dan verslappen soude ende verderuen. Doe seyde hem sinte | Iohan des ghelijck soude oec die moet des menschen verderuen | [20] ende ghebroken warden. waert dat hi niet in behoerliken tijden ende | manieren mit recreacien verlichtet warden Dyt selue seyt oec | aristotiles dat des menschen leuen ghestarcket wort mit eniger | hande spelen ofte vrolicheyt wanneer dattet doechdelick ghe- | sciet Als sinte Ambrosius leert ende seyt Dat sellen wi wach- | [25] ten ende voerhoeden in alsulken genoechliken woorden ende wer | ken dat als wi dat hert wat verlichten willen dat wi ons sel- | uen niet alheel wt en storten ende also dat goede opset der doech | den niet en verliesen Dit boeck dan dat ghenoemt is als voer | screuen staet dyalogus creaturarum dat is twispraeck der crea- | [30] turen settet ende bescrijft menigherhande ghenoechlike mate- | rien dye welke ouermits scriften ende autoriteyten der heyli- | gher leraren verciert ende ghestarket sijn ende lerende die menschen | bi ghenoechlike materien bi proprieteyten ofte andere manieren | der creaturen ende oec bi menighe schone historien ende warachtige | [35] exempelen van der heylighen leuen hoe si hoer leuen sellen beeteren [a2v] die sonden te scuwen ende die doechden te verkrighen Om also | te verkrighen na desen leuen dat leuen dat inder hemelscher glorien | eweliken sel dure | ¶ Hier na volget een goede merkelike tafel van | desen boec die mit goeden besceide elken dyalogus settet claerliken mit | [5] sinen getal ende oec dat bi van wat materien in dat selue getracteert wort. 12. |
Hier begint de proloog, dat is voorspraak in het boek dat geheten is Dialogus creaturarum, dat is tweespraak der creaturen, dat men naar de geestelijke zin in vrolijker en op meer stichtelijk manieren gebruiken mag tot alle materies daar de mens in geleerd mag worden. Zoals de heilige bisschop en leraar Isidorus in het boek van het overste goed zegt zo vertoont ons god zich uit de schoonheid der creaturen een deel van zijn schoonheid die men nochtans noch verstaan noch begrijpen mag opdat de mens bij dezelfde weg terug keren mag tot god waarin hij zich van hem gekeerd heeft en die overmits minne der schoonheid der creaturen zich van de schoonheid god afgetrokken heeft en weer komen mag bij de schoonheid der creaturen tot de schoonheid van zijn schepper. Welke creaturen in dit boek beschreven worden al spreken ze niet of doen ook zoals men hierna van elk schrijven zal. Ze zijn nochtans uit hun natuurlijkheid ertoe geneigd zoals wij het wel merken willen en ons leren om ons leven te verbeteren. Dat de heilige leraar Augustinus goed verstond toen hij zei: O goede heer god almachtig al uw creaturen die u gemaakt hebt die hebt u geroepen tot mij en houden niet op te roepen: Dat ik u god mijn schepper lief hebben zal boven al. Dit heeft die meester van dit boek aangemerkt en heeft geordineerd en tezamen gezet enige dialoog, dat is tweespraak der creaturen, en die toegepast tot goede leringen en genoeglijke instructie. Op dat we overmits de natuurlijke toegenegenheid der creaturen recht of ze ons daarin toespreken: niet alleen geleert en zullen worden, maar ook dat verdriet van het horen verdrijven zullen en ook om te beter te onthouden zullen in onze memorie dat we horen of lezen zullen. Dat bijzonder lang geschieden mag bij fabels en parabolen die we in dit boek volgen zullen. Want ook onze heer Jezus de aller beste en hoogste leraar in zijn preken en leringen parabolen en gelijkenissen gehanteerd en bijgebracht heeft opdat hij met parabolen en andere gelijkenissen desgelijks ook de mens brengen zou tot kennis der waarheid. Aldus past ook de meester van dit boek het toe met lieflijke en genoeglijke manieren van menige goede leringen om de gebreken der mens en het uitroeien van de deugden er weer in te planten dat zeer profijtelijk is zoals de heilige leraar sint Thomas van Aquino beschrijft. Hierom is dit tegenwoordige boek nuttig en profijtelijk alle predikers en alle andere goede verstandige mensen en elk die het verdrietig van hart is en diegene die het horen of lezen Op dat alzo overmits genoeglijkheid de lieve materies de harten van de eenvoudige mens getrokken mocht worden tot hogere dingen in deugden te zoeken en te verstaan. Gelijkerwijze zoals men in de heilige vaderen collaties beschreven vindt dat de heilige apostel en evangelist sint Johannes op een tijd zat met zijn discipels in goede recreatie en vrolijk was dat daar een jongeling voorbij liep en daar ze geschandaliseerd werden door hem omdat ze tezamen alzo vrolijk waren dat toen sint Johannes hem gebood dat hij zijn boog die hij in zijn hand had gespannen en vroeg hem of hij die boog alzo altijd wel zou ingetrokken zou laten blijven, waarop hij antwoorde en zei, was het dat hij de boog alzo zou laten blijven dat die dan verslappen zou en verderven. Toen zei hem sint Johannes; dergelijks zou ook de moed van de mensen verderven en gebroken worden was het dat die niet in behoorlijke tijden en manieren met recreatie verlicht worden. Datzelfde zegt ook Aristoteles dat de mensen leven versterkt wordt met enigerhande spelen of vrolijkheid wanneer dat het deugdelijk geschiedt. Zoals sint Ambrosius leert en zegt: Dat zullen we wachten en behoeden in al zulke genoeglijke woorden en werken dat als we dat hart wat verlichten willen dat we ons zelf niet al geheel uitstorten en alzo de goede opzet der deugden niet en verliezen. Dit boek dan dat genoemd is als voorschreven staat Dialogus creaturarum dat is tweespraak der creaturen, zet en beschrijft menigerhande genoeglijke materies die overmits schriften en autoriteiten der heiliger leraren versierd en versterk zijn en leren de mens en bij genoeglijke materiën bij eigenschappen of andere manieren der creaturen en ook bij menige mooie histories en waarachtige voorbeelden van de heilige levens hoe ze zeer hun leven zullen verbeteren, de zonden te schuwen en de deugden te verkrijgen. Om alzo te verkrijgen na dit leven dat leven dat in de hemelse glorie wat eeuwig zal duren. Hierna volgt een goede en opmerkelijke tafel van dit boek dat met goed bescheid elke dialoog duidelijk zet met zijn getal en ook daarbij van wat materie wat daarin behandeld wordt. Dat slaan we over, komen we vanzelf tegen. |
Hier beghint ten loue goods een ghenoechlic profitelic boec ghehie- | ten dyalogus creaturarum dat is twijspraeck der creaturen ouer ghe- | set wtten latinen in goeden duytsche. Van dye son ende dye maen dat eerste | [5] dyalogus. SInte bernardus dye heylighe leeraer | seyt in een sermoen God heeft in dat | firmament des hemels gheset twe gro | te lichten als die son ende die maen als | [10] twe oghen inden hoefde lichtende dach | ende nacht Daer of seyt oeck aristoti- | les Die son is dat oghe der werlt vro | licheyt des daghes. scoenheyt des he- | mels. maet der tijt. cracht ende oerspronc. [b1v] alre dinghen die gheboren worden een heer der planeten ende | een leyder ende volmaker alre sterren ¶ Die maen Als ambro | sius dye heylighe leerraer seyt. is schoonheyt ende ciericheyt | des nachts. een moeder alre vuchticheyt: ende maet der tijt. | [5] regeerster vander zee. verwandelende der lucht ende veruol- | ghende die son Ende want si die sonne veruolghende is soe be | ghan si op een tijt der sonnen achter rugghe te spreeken. ende | quaet of te segghen: Ende als dat dye son verhoorde seyde si | tot die maen Waer om sprekes du quaet van mi ende blasphe | [10] meert mi Ick heb di altoes licht ghegheuen ende heb altoes di | voer ghegaen Ende du hateste mi altijt ende anuechtes mi al | toes Die maen antwoorden Ghanck van mi want ick di niet | lief en heb. Om dattu alsoe groten licht wtgheefste soe en ben | ick niet gheachtet in die werelt. want waer du niet lichtende | [15] ende inder werlt verheuen soe soude ick die meeste wesen Doe | antwoordedie son O du ondanckbaer onder allen creaturen | Di soude bilker ghenoech wesen die grootheyt Al isset dat ick | inden daghe lichtende ben. du lichtes oeck inden nachte laet | ons obedieren onsen schepper Ende en wilt dy niet verheffen | [20] bouen mi. Mer laet mi des daghes lichten ende die creaturen | vercieren. Als dit die maen hoorden lyep si wech mit toorni- | ghen moede ende verghaderde tot hoer die sterren ende maec- | ten een groote verghaderinghe ende began te vechten teghen | die son ende schoot nae die son mit veel scerper scutten om die | [25] te wonden Dit sach die son wantse bouen dye maen stont en- | de nam een swaert ende sloech die maen ende deeldense in tween | sticken ende werp die sterren neederwart ende seyde. ¶ Aldus | seldi van mi ghebroken worden alstu ront ende vol biste Hier | om als die fabulen segghen en blijft die maen nymmermeer ront | [30] ende die sterren schinen te schieten recht of si vielen Doe wort | die maen confuys en seyde BEter ist dat ick om | mijnre houaerdien ghedeelt si ende castijt. dan alheel gebrocht wesen tot niet Soe sijn oeck veel houaerdigher menschen dye | alleen die meeste wesen willen ende en willen nyemant bouen | hem kennen. Want houerdie is als die glosa seyt een groot- | heyt van herten die die ondersaten versmadet ende arbeyden | [5] de is om te beheren die gheen die bouen hem sijn ende oeck die | hem ghelijck sijn. Want bouen allen anderen te wesen is seer | lasterlike quaet Mer den anderen sijns ghelijck te verdraghen | is prijselick ende eerlick als sinte Ian guldemont seyt: Vanden | houaerdighen scrijft die poeet hoghe worden die houaerdighen | [10] gheboert op dat si te swaerre moghen vallen. Want hoe dat | opclymmen hogher is alsoe veel te meerre ende swaerre is die | valle Ghelick als op een euen plaetse die niet hoghe en is vallet | die staet haesteliken op ongequetset Mer dye vant hoghe neder | valt en kan alsoe haestelick niet opghestaen. Want die tacken | [15] die hoech staen inden boem als cristostomus seyt warden dick | wijl vanden wint ende onweder ghebroken. Ende die by dye | wortel staen bliuen onghequetsset. Daer om leestmen dat een | sprack totten groten alexander Al isset dat een boem hoghe in | dye lucht wasschet hy wort nochtant lichtelick vanden wijnt | [20] omgheworpen Ende al is die leeu een houaerdich beest hi wort | nochtant spijse der voghelen Een philosooph quam op alexan | ders graft ende seyde Ghisteren en was die gansse werlt desen | niet groot ghenoech Huden moet hi te vreeden wesen mit een | graft van vijf voeten |
Hier begint ten lof van God een genoeglijk profijtelijk boek geheten Dialogus Creaturarum dat is tweespraak der creaturen, over gezet uit Latijn in goed Diets. Van de zon en de maan, de eerste dialoog. Sint Bernardus de heilige leraar zegt in een preek God heeft in dat firmament der hemel gezet twee grote lichten als de zon en die maan als twee ogen die in het hoofd lichten dag en nacht. Daarvan zegt ook Aristoteles: De zon is dat oog der wereld, de vrolijkheid van de dag, schoonheid van de hemel met de tijd, kracht en oorsprong van alle dingen die geboren worden, een heer der planeten en een leider en volmaker van alle sterren. De maan, zoals Ambrosius de heilige leraar zegt, is schoonheid en sierlijkheid van de nacht, een moeder van alle vochtigheid: en maat der tijd, regeerster van de zee verandert de lucht en vervolgt de zon want ze vervolgt die. Zo begon ze op een tijd de zon achter de rug te spreken en er kwaad van te zeggen: en toen dat de zon hoorde zei ze tot de maan: Waarom spreek je kwaad van mij en blasfemeert mij. Ik heb u altijd licht gegeven en ben altijd u voorgegaan en u haat mij altijd en vecht mij altijd aan. De maan antwoorde: Ga van mij want ik heb u niet lief. Omdat u al zo’ n groot licht uitgeeft zo ben ik niet geacht in de wereld. Want was u niet lichtend en in de wereld verheven zo zou ik de grootste wezen. Toen antwoorde de zon: O u ondankbare onder allen creaturen. U zou blijde genoeg wezen die grootheid. Al is het dat ik in de dag lichtend ben, u licht ook in de nacht, laat ons gehoorzamen onze schepper en wil u niet verheffen boven mij. Maar laat mij de dag lichten en de creaturen versieren. Als dit de maan hoorde liep ze met een toornig gemoed en vergaderde tot haar de sterren en maakte een grote vergadering en begon te vechten tegen de zon en schoot naar de zon met veel scherpe schoten om die te verwonden. Dit zag die zon want die stond boven de maan en nam een zwaard en sloeg de maan en deelden die in twee stukken en wierp de sterren nederwaarts en zei: Aldus zal je van mij gebroken worden als u rond en vol bent. Hierom, zoals die fabels zeggen, blijft de maan nimmermeer rond en die sterren schijnen te schieten recht of ze vielen. Toen werd de maan confuus en zei. Beter is het dat ik om mijn hovaardigheid verdeeld ben en gekastijd dan geheel gebroken te wezen wesen tot niets. Zo zijn ook veel hovaardige mensen die alleen de grootste willen wezen en willen niemand boven hen kennen. Want hovaardij is zoals de glossaria zegt een grootheid van hart die de onderzaten versmaden en arbeiden om te beheren diegene die boven hem zijn en ook die hen gelijk zijn. Want boven alle anderen te wezen is een zeer lasterlijk kwaad. Maar de anderen die zijn gelijke verdragen die prijs ik eerlijk zoals sint Jan Guldemond zegt: Van de hovaardige schrijft de poëet hoge woorden die hovaardige gebeurt op dat ze zwaar mogen vallen. Want hoe dat het opklimmen hoger is alzo veel te meer en zwaarder is die val. Gelijk als op een even plaats die niet hoog is en valt, die staat haastig op zonder kwetsing. Maar die van hoog neervalt kan alzo gauw niet opstaan. Want de takken die hoog staan in de boom, zoals Chrysostomus zegt, worden vaak van de wind en onweer gebroken en die bij de wortels staan blijven zonder kwetsing. Daarom leest men dat een sprak tot de grote Alexander: Al is het dat een boom hoog in de lucht groeit, hij wordt nochtans licht van de wind omgeworpen en al is de leeuw een hovaardig beest, hij wordt nochtans spijs der vogels. Een filosoof kwam op Alexanders graf en zei: Gisteren was de ganse wereld deze niet groot genoeg. Heden moet hij tevreden wezen met een graf van vijf voeten. |
[25] Van Saturnus die planeet ende die wolke. Dat anderde dialogus. DIe philosophen segghen datter inden hemel sijn seuen | planeten Saturnus Iupiter Mars. Die son Venus | Marcurius ende die maen Ende als die grote mees- | ter Moyses dye grote philosooph seyt als ghescreuen staet in | [5] aurea legenda is elcke cirkel ofte hemel van elcken planeet al- | soe dick. of alsoe veer van die naeste cirkel ofte hemel des an- | deren planeten die daer naest is alsoe grote spaci tusschen bey | den als een mensche in enen planen weghe soude moghen wan | deren in vijfhondert iaren. Alsoe nochtant dat hi soude moe- | [10] ten wanderen alle daghe veertich milen weghes. Ende dat | elke mijl lanck soude moeten wesen twee dusent screeden. | Ende elke screede soude hebben vijf voeten ¶ Op een tijt was | een grote dicke wolke dye haer seluen seer began te verheffen | ende seyde: Mijn moghentheyt is seer groot: want om mijn- | [15] re groticheyt en moghen die planeeten inder lucht niet schinen | ende hem openbaren wanneer ick mi in die lucht setten wil. | Mer want ick onder hem ghesettet ben ende ickse alsoe ver- | donckeren mach. Hoe veel te meer soude ickse verdrucken en | de verdonckeren als ick bouen hem verheuen ware. Ende | [20] dit segghende beghanse haer opwaerts te boeren. Ende doe | si opclymmende quam tot saturnus. ende bouen hem wesen [b3r] woude. seyde saturnus Wie bistu die aldus opclimmen wil- | ste daer niemant gheweest en heeft: Die wolke antwoorden | ende seyde Ick sel bouen di opclymmen ende di neder werpen | onder mi Doe dit saturnus hoorden wort hy seer toornich | [5] ende toech an sine wapenen ende benam die wolcke den wech | dat si daer niet comen en conde: Ende werp die wolke neder | ende verderfse ende brochtse te niet en seyde. NEder te | vallen hoort hem toe. die hem verheft bouen die goede. Hier | of leestmen in dat oude testament dat die coninck nabugodo- | [10] nisor dye hem bouen allen coninghen ende princen verheffen | woude: op dat hi wesen soude coninck der coninghen. ende | heer der heren. Ende en wiste nyet van groter houerdien dat | god dye heer coninck ende heer is bouen dat rijck der menschen | als daniel die propheet bescrijft in sijn vierde capitel ende seyt | [15] Doe nabughodonisors hert verheuen was ende sijn gheest | inder houerdyen opgheblasen stont. is hy van sinen coninck | rijck verworpen Ende tot hem is geseyt God heeft di vanden | menschen verworpen dattu mit beesten ende den wilden dieren | wonen selste. ende hoy eeten als een os ende leuen tijden sel- | [20] len in di verwandert worden ¶ In scolastica historia staet dat | hi niet verwandelt is naden lichaem ende geworden een beest | Mer nad er verwandelinghe des gheestes. want hem sijn ver- | stant benomen wort ende dat spreken mitter tonghen. alsoe | dat hem seluen docht dat hi een osse was of een stier in sijn voer | [25] lijf. ende een leeu in sijn afterlijf. ende at alsoe hoy ende gras | als een beest. Ende dit soude gheduert hebben seuen iaer lanc | Mer daniel bat voer hem dattie seuen iaren verwandelt wor | den in seuen maenden. In welken seuen maenden hi veertich | daghen lanck sijnre sinnen ende verstant berooft was. Ende | [30] in die ander veertich daghen wort hem van gode sijn verstant | weder ghegheuen: Ende keerde ter herten ende screyede ende [b3v] dede penitencie ende badt god den heer voer dye sonden sijnre | groter houerdien Alsoe dat van groten screyen sijn oghen ghe | worden waren als vleysch. Ende alle dye menschen quamen | tot hem om dat wonder in hem te sien Ende doe die seuen maen | [5] den volbrocht waren. quam hy al heel weder tot hem seluen. | Mer nochtant en regierde hi doe noch sijn rijck niet Mer daer | worden gheordineert seuen rechters die dat coninckrijck voer | hem regierden Ende hi dede penitencie tot dat die seuen iaren | volbracht waren In welken seuen iaren sijnre penitencien hy | [10] gheen broot noch vleysch en at ende dranck oeck geen wijn. |
Van Saturnus de planeet en de wolken. De tweede dialoog. De filosofen zeggen dat er in de hemel zijn zeven planeten, Saturnus Jupiter, Mars, de zon, Venus, Mercurius en die maan en zoals de grote meester Moyses die grote filosoof zegt zoals geschreven staat in aurea legenda is elke cirkel of hemel van elke planeet alzo dik of alzo ver van de naaste cirkel of hemel der andere planeten die daarnaast is alzo groot in ruimte tussen beiden als een mens in een vlakke weg zou mogen wandelen in vijfhonderd jaren. Alzo nochtans dat hij zou moeten wandelen alle dagen veertig mijlen weegs en dat elke mijl lang zou moeten wezen tweeduizend schreden. En elke schrede zou hebben vijf voeten. Op een tijd was er een grote dikke wolk die zichzelf zeer begon te verheffen en zei: Mijn mogendheid is zeer groot: want vanwege mijn grootte mogen de planeten in de lucht niet schijnen en zich openbaren wanneer ik mij in de lucht zetten wil. Maar omdat ik onder hen gezet ben en ik ze alzo verdonkeren mag. Hoe veel te meer zou ik ze verdrukken en verdonkeren als ik boven hen verheven was en toen ze dit zei begon ze zich opwaarts te voeren en toen ze opklom en kwam tot Saturnus en boven hem wilde wezen zei Saturnus: Wie ben je die aldus opklimmen wil daar niemand geweest heeft: De wolk antwoorde en zei: Ik zal boven u opklimmen en u neder werpen onder mij. Toen dit Saturnus hoorde wordt hij zeer toornig en trok aan zijn wapens en benam de wolk de weg dat ze daar niet komen kon: en wierp de wolk neder en verdierf die en bracht het te niet en zei: Neder te vallen hoort hem toe die zich verheft boven de goede. Hiervan leest men in dat oude testament dat de koning Nebukadnezar die zich boven alle koningen en prinsen verheffen wilde: opdat hij zou wezen koning der koningen en heer der heren. Hij wist niet vanwege grote hovaardij dat god de heer koning en heer is boven dat rijk der mens en zoals Daniel de profeet beschrijft in zijn vierde kapittel en zegt. Toen Nebukadnezar ’s hart verheven was en zijn geest in de hovaardij opgeblazen stond is hij van zijn koninkrijk verworpen en tot hem is gezegd: God heeft u van de mensen verworpen zodat u met beesten en de wilden dieren wonen zal en hooi eten als een os en in levende tijd zullen in u veranderd worden. In scolastica historia staat dat hij niet veranderd is naar het lichaam en is geworden een beest. Maar werd veranderd in de geest want hem werd zijn verstand benomen en dat spreken met der tong. Alzo dat hij zelf dacht dat hij een os was of een stier in zijn voorlijf en een leeuw in zijn achterlijf en at alzo hooi en gras als een beest. Dit zou zeven jaar lang geduurd hebben. Maar Daniel bad voor hem dat die zeven jaar veranderd werden in zeven maanden. Waarin zeven maanden hij veertig dagen lang van zijn zinnen en verstand beroofd was. En in die andere veertig dagen wordt hem van god zijn verstand weer gegeven: en keerde ter harte en schreide en deed penitentie en bad god de heer voor de zonden van zijn grote hovaardij. Alzo dat van grote schreien zijn ogen geworden waren als vlees en alle mensen kwamen tot hem om dat wonder in hem te zien en toen die zeven maanden volbracht waren kwam hij al geheel weer tot zichzelf. Maar nochtans regeerde hij toe noch zijn rijk niet. Maar daar worden geordineerd zeven rechters die dat koninkrijk voor hem regeerden en hij deed penitentie tot dat die zeven jaren volbracht waren. In die zeven jaren van zijn penitentie at hij geen brood noch vlees en dronk ook geen wijn. |
Van die leytsterre Dat derde dyalogus: DIe sterre dye dye ley ghehieten is staet midden inden | firmament Ende si en keert niet ten onderghanck als | die anderen doen: Mer sittende int middel des hemels | [15] regiert si die andere sterren Ende si is die gheen daer hem die | scipluyden inder zee toekeren ende in sien Tot hoer quamen alle | die ander sterren gesamender hant ende seyden Selstu altoes sitten ende | rusten ende wi moeten altoes den hemel om lopen ende alsoe arbeyden | ende di stadeliken dienen Dat en sal niet sijn Mer wijkt van dijnre [bvr] stede ende ghif ons steede om dat wij alle meerder sijn dan du | alleen. Si antwoorden. O ghi en weet niet wat ghi biddet. | Ick maeck mi seluen seer moede in dat ick v allen regier. en- | de en hielde ick elken van v in sinen cirkel nyet: ende in sinen | [5] loop ghi had langhe ghedwaelt ende verdoelt gheweest Daer | om rade ick v dat ghi pacient sijt ende uwe vredee houdet. | Mer alle die sterren en worden myt desen woorden niet ghe- | payt ende antwoorden ende seyden Wij bidden di dattu hen- | gheste dat wij enen anderen regierre ende meyster kiesen mo- | [10] ghen Doe dit die leytsterre hoorde wort si verstoort ende ghinc | van daen ende gaf gode die saeck te kennen Ende doe si wech | was ghegaen waren alle die sterren blijde ende ghinghen kie | sen enen anderen rectoer ende meester Mer want si inder elec | cien nyet concorderen en konden. soe worden si onderlinghe | [15] twistende ende vochten teghen malkander. alsoe dat si ver- | stroeyt worden als scapen dye gheen herder en hebben: ende | verdoelden een yghelick wt sijn huys ende stede. Ten laesten | doe si hoer dwalinghe bekenden quamen si alle gader ghelijc | tot haren eersten rectoer ende meester ende confirmeerden hem | [20] eerliken weder ende bekenneden hem voer haren ouersten ende | seyden: Als dijn ouerste is wijs ende recht: soe en | kiest gheen ander onwijs ende slecht. ¶ Alsoe sellen wij oeck | doen Wanneer wi enen goeden ouersten hebben dye ons wel | ende vredelick houdt dien sellen wij eeren ende lief hebben. en | [25] de hem niet lichtelick verwandelen. Mer hem myt alre ee- | ren te willen wesen om den arbeyt dien hy lijdet in ons te re- | gieren Die hoecheyt des regiments is ghehieten grote eer | te wesen mer het is mit groten laste: Daer om seyt bernardus | Wat is eer anders dan last Wat is machte te hebben dan on- | [30] gheuallicheyt Wat is hoecheyt des regiments dan een on- | weder daer die schepen mede breken in die zee Wye mach we | sen in eren der hoecheyt sonder wee. wye mach wesen in [b4v] preprelatuerscap sonder tribulaci. Wye is in hogher waerdich- | heyt sonder ydelheyt Als valerius maximus scrijft van enen | coninck die alsoe subtijl was van verstande ende wijs van ra- | de Doe hem die croen geoffert wort eer hise op sijn hoeft sou | [5] de setten hielt hise langhe tijt in sijn handen ende als hi wel aen | sach ende merkede seyde hy. O edel croen die soe salich hietes | te wesen ende nochtant vol biste van soruodicheden ende pe | rikelen Daer om seyt Augustinus Daer en is niet aerbeydeli | ker: niet lastigher ende nyet perikeloser dan andere luden te | [10] regieren. ¶ Daer of seyt noch valerius vanden vromen man | Cornelius scipio doe hi mit vromen strijden ende manlike da- | den verdient hadde dat hem vanden romeynen dat coninckrijc | van hispanien ghegheuen soude worden hy antwoorden dat hy | derwerts niet gaen en woude dat rijck an tenemen. want hi | [15] niet en wiste wat hi best doen mochte Want hi en kenden hem | seluen alsoe wijs niet noch goet ghenoegh tot alsulker eren en | de perikel |
Van de leidster. (Poolster) De derde dialoog: De ster die leidster geheten is staat midden in het firmament en ze keert niet ten ondergang zoals anderen doen: Maar zit in het midden van het hemelrijk en regeert die andere sterren en het is diegene daar zich de schippers in de zee toekeren en zien. Tot haar kwamen alle andere sterren gezamenlijk en zeiden; Zal u altijd zitten en rusten en wij moeten altijd de hemel omlopen en alzo arbeiden en u steeds dienen. Dat zal niet zijn. Maar wijk van uw plaats en geef ons plaats omdat wij allen meerder zijn dan u alleen. Ze antwoorden. O gij weet niet wat ge bidt. Ik maak mij zelf zeer moede in dat ik u allen regeer en hield ik elk van u niet in zijn cirkel: en in zijn loop ge had al lang gedwaald en verdoold geweest. Daarom raad ik u aan dat ge geduldig bent en uw vrede houdt. Maar alle sterren worden met deze woorden niet gepaaid en antwoorden en zeiden: Wij bidden u dat u toestaat dat wij een andere regeerder en meester kiezen mogen. Toen dit de leidster hoorde wordt ze verstoord en ging vandaan en gaf god de zaak te kennen en toen ze weg was gegaan waren de sterren blijde en gingen een andere rector en meester kiezen. Maar omdat ze in de verkiezing niet overeen konden komen zo worden ze onderling twistend en vochten tegen elkaar alzo dat ze verstrooid worden als schapen die geen herder hebben: en verdwaalde iedereen uit zijn huis en plaats. Tenslotte toen ze hun dwaling bekenden kwamen ze allemaal gelijk tot hun eerste rector en meester en bevestigden die weer fatsoenlijk en bekenden hem voor hun overste en zeiden: Als uw overste wijs en recht is: zo kiest geen ander onwijs en slecht. Alzo zullen wij ook doen. Wanneer wij een goede overste hebben die ons goed en vredig houdt die zullen wij eren en liefhebben en hem niet licht veranderen. Maar hem met alle eren ter willen zijn om de arbeid die hij lijdt in ons te regeren. Die hoogheid van het regiment is geheten grote eer te wezen, maar het is met grote last: daarom zegt Bernardus’ Wat is eer anders dan last. Wat is macht te hebben dan ongevalligheid. Wat is hoogheid van het regiment dan een onweer daar de schepen mee breken in de zee. Wie mag wezen in eren der hoogheid zonder pijn. Wie mag wezen in prelatuur schap zonder tribulatie. Wie is in hoge waardigheid zonder ijdelheid. Zoals Valerius Maximus schrijft van een koning die alzo subtiel was van verstand en wijs van raad. Toen hem de kroon geofferd wordt en eer hij die op zijn hoofd zou zetten hield hij die lange tijd in zijn handen en toen hij die goed aanzag en bemerkte zei hij. O edele kroon die zo zalig heet te wezen en nochtans vol bent van zorgen en perikelen. Daarom zegt Augustinus, daar is niets moeilijker: niets lastiger en niets met meer perikelen dan andere lieden te regeren. Daarvan zegt noch Valerius van dappere man Cornelius Scipio toen hij met dappere strijden en manlijke daden verdiend had dat hem van de Romeinen dat koninkrijk van Spanje gegeven zou worden dat hij antwoorden dat hij derwaarts niet gaan wilde dat rijk aan te nemen, want hij wist niet wat hij het beste doen mocht. Want hij kenden zichzelf alzo wijs niet noch goed genoeg tot al zo’ n eer en perikel. |
Van die auont sterre ende die morgen sterre Dat iiij dyalogus. HEsperus is die sterre die auonts die son volghet ende | [20] lucifer die des morghens die sonne voerghaet. Dese | twe sterren vergaderden alle die andere sterren tot hem | ende ghinghen tesamen voerden schepper der sterren ende sey | den O heeer die een goet schepper biste: ¶ Du hebste ons alte [b5r] seer wel verlicht ende eerliken gheordineert inden hoghen fir | mament Mer daer sijn wi in vernedert want onse claerheyt ende | licht altoes niet en schijnt. Daer om bidden wi dattu die son | verdonckeren wilste ende van hoer licht beroeuen. op dat wij | [5] des daghes dan moghen lichten Daer toe antwoorden die scep | per ende seyde Dat en behoert alsoe niet Want die son verciert den | dach ende is een ondersceyt der vren ende oerspronc van al datter ghebo | ren wort ende sonder hem en spruyt niet wt der aerden Daer om | en mach ic v ghebet niet verhoren Doe dit die sterren hoorden ba | [10] den si anderwerf anden heer eude seyden O scepper alre dinghen | wilt ons doch ten minsten daer in verhoren dattu verdroghen | ende verdriuen wils dye neuel van die lucht die oec onse licht | seer benemen Want om der neuel willen die die lucht verdonc | kert en moghen wi dicwijl niet ghesien warden Daer toe an | [15] twoorden die schepper laet of ende swijghet al dustanighe onbe | hoorlike dinghen te bidden Want die wise Catho leert sinen | soen ende seyt Dat rechtuaerdich is selste bidden of dat eerlic | is ofte schijnt. Want die vuchticheyt der neuelen maken alle | die werlt vruchtbaer Ende waert dattet niet en reghenden dat | [20] aertrijck en soude gheen vrucht voertbrenghen Ende dit seg- | ghende iaghede hi die sterren van hem ende seyde DIe on | gheordineerde dinghen bidden ende ongeoorlooft. sellen war | den gheweyghert ende van eren beroeft ¶ Hier in worden wij | gheleert dat die in sijn ghebeden verhoort wil wesen: die sal | [25] bidden dat recht ende eerbaerlick is ende dat redelick is: ende | naden wille godes Daer om seyt Augustinus Wanneer dat | ghij god prijst ende louet biddet so eyschet vrij van hem dat gi | behoeft want alsulke bede sal v gegeuen warden Hier om ist waer | dattie leeraer ysidorus seyt Veel menschen hoer ghebet sprekende | [30] en warden niet verhoert want hem god dicwijl beter dinghen | gheeft dan si bidden Seneca die heydensche meester scrijft dat- | tie grote alexander enen mensche dye hem een cleynen pen- | ninck bad. een stat ghaf: Ende doe die man die stat van hem | ontfanghen soude hem antwoorden: dat alsoe groete ghaue [b5v] hem niet en betaemde Sprack weder om die coninck ende sei | de Ick en soeck niet wat v betaemt te ontfanghen. Mer dat | mi betaemt te gheuen Alsoe oeck onse here god Die dick | wijl niet en gheeft dat van hem ghebeeden wort op dat hi be- | [5] tere ende meerre gauen gheuen mach. Daer om seyt ysidorus | Dickwijl en verhoort god veel menschen nyet tot horen wil: | op dat hise verhoer tot hoorre salicheyt. |
Van de avond ster (Hesperus of Maria) en de morgenster. (Venus) De 4de dialoog. Hesperus is de ster die ‘s avonds de zon volgt en lucifer die ‘s morgens de zon voorgaat. Deze twee sterren verzamelen alle andere sterren tot zich en gingen tezamen voor de schepper der sterren en zeiden. O heer die een goede schepper bent: U hebt ons al te zeer goed verlicht en fatsoenlijk geordend in het hoge firmament. Maar daar zijn wij in vernederd want onze helderheid licht niet altijd en schijnt. Daarom bidden we dat u die zon verdonkeren wil en van zijn licht beroven op dat wij op de dag dan mogen verlichten, daartoe antwoorde de schepper en zei: Dat behoort alzo niet. Want de zon versiert de dag en is een onderscheidt der uren en oorsprong van alles dat er geboren wordt en zonder die spruit er niets uit de aarde en daarom mag ik uw bidden niet verhoren. Toen dit die sterren hoorden baden ze andermaal aan de heer en zeiden: O schepper van alle dingen, wil ons toch tenminste daarin verhoren dat u verdrogen en verdrijven wil de nevel van de lucht die ook ons licht zeer benemen. Want vanwege de nevel dat de lucht verdonkert mogen wij vaak niet gezien worden. Daartoe antwoorden die schepper, laat af en zwijg al dusdanige onbehoorlijke dingen te bidden. Want die wijze Cato leerde zijn zoon en zegt: Dat rechtvaardig is zal je bidden of dat eerste of schijnt. Want die vochtigheid van de nevel maakt de hele wereld vruchtbaar en was het dat het niet regende op dat aardrijk, het zou geen vrucht voortbrengen en toen hij dit zei joeg hij de sterren van hem en zei: Die ongeordende dingen bidden en ongeoorloofd zullen worden geweigerd en van eer beroofd. Hierin worden wij geleerd dat die in zijn gebeden verhoord wil wezen: die zal bidden dat recht en eerbaar is en dat redelijk is: en naar de wil van god. Daarom zegt Augustinus: Wanneer dat gij god prijst en looft en bid zo eis vrij van hem dat ge behoeft want al zulke bede zal u gegeven worden. Hierom is het waar dat de leraar Isidorus zegt: Veel mensen en die hun gebed spreken worden niet verhoord want hen god vaak betere dingen geeft dan ze bidden. Seneca, die heidense meester, schrijft dat de grote Alexander een mens die hem een kleine penning bad een stad gaf: en toen die man de stad van hem ontvangen had hem antwoorde: dat alzo grote gave hem niet betaamde. Sprak wederom de koning en zei. Ik zoek niet wat u betaamt te ontvangen. Maar dat mij betaamt te geven. Alzo ook onze heer god die vaak niet geeft dat van hem gebeden wordt op dat hij beter en meer gaven geven mag. Daarom zegt Isidorus. Vaak verhoort god vele mensen niet tot hun wil: opdat hij ze verhoort tot hun zaligheid. |
Vanden regenboge ende een teyken des hemels dat cancer hier dat v dialo. Nae die diluui wart die reghenboghe eerst ghesien in- | [10] den wolken hebbende twierhande verwe die een was | waterachtich ende dye ander vuerachtich om dat toe- | comende oordel Ende desen reghenboghe wort ghesien veertich | iaer voer dat noe die arche tymmerden als ghescreuen staet in | scolastica historia Cancer is een teyken des hemels also ghehie | [15] ten Dese cancer quam totten reghenboghe mit toornighen moe | de ende seyde Du biste seer stout dattu alle die lucht beuates ende | minen wech ende alle der andere sterren loop wilste hinderen | Ten si dattu di haestlick wech doefte du selste seer van ons ge | slaghen warden Die reghenboghe antwoorden Du en sprekes | [20] niet wel broeder want ic en gheer uwen wech niet te bene- | men in dien dat ic mi des daghes vertoen Ende altoes des nach | tes uwen loep hebste Ist dattu yegens mi vechten wils so en bistuniet [b6r] wel bedacht Al isset dat mitti een grote vergaderinghe der ster- | ren is soe wetes nochtan wel dat mit mi die wolken ende dye | donre yeghens di vechten sellen. Mer ick rade voert best dat | wij tesamen ghaen voer den rechtuaerdighen rechter die uwe | [5] clachte horen mach ende vonnisse daer of gheuen Ende doe si | tesamen totten rechter quamen ende hoor clachten hem te ken | nen ghauen. seyde dye rechter = Du bose cancer het is teghen | recht dattu eyschende biste. Indien dattu alleen des nachtes | dinen loep houdeste ende die boghe inden daghe verschijnt. | [10] Soe en isset niet ghelooflick dat hy dinen wech hinderen wil. | Daer om gheue ick sentencie teghen v dattu voortmeer nym- | mermeer des daghes di vertonen selste. ende dattu daerenbo- | uen veruallen selste wesen in alle die costen die hier gesciet mo | ghen wesen. Als dit cancer hoorden wort si beschaemt ende | [15] seyde WIe een ander mit onrecht beclaecht. het hoort | dat hi confuys beiaecht ¶ Aldus vint men dat veel luyden bi | tijden teghen recht pleyten ende twisten willen: ende sonder | reeden andere luyden ouervallen alsoe dat si dickwijl groote | scade ende schande daer of liden. Als die wise man seyt dye | [20] verkeerde mensche verwecket die twiste. ende die veel woor- | den heeft molesteert die princen Altoes soeckt die bose kiuaerts | Die bose ende wreede enghel wort yeghens hem gheseynt. | ¶ Want om veel kiuaedse ende twisten sijn veel rijke luyden | tot niet ghecomen: Daer om seyt ysidorus. Ghelijck als een | [25] drachticheet cleyne dinghen tot groot brenghet. alsoe bren- | ghet twidracht grote dinghen tot niet. Oeck seyt Beda dat | mit twidracht grote dinghen tot niet comen ende vergaen. | ¶ Hier of leestmen dat een vader drie sonen hadde: Die hi tot | hem riep doe hi steruen soude ende seyde. Gaet ende brenghet | [30] hier tot mi veel roedekijns in een bont te samen ghebonden. | Ende doe sise voer hem ghebrocht hadden. seyde hi tot hem | luden breketse nu aen stucken ende boudetse te samen. Dat | si nyet doen en mochten om dat si te samen ghebonden waren. [b6v] Doe seyde die vader. Trecket een vanden roedekijns wt den | bosse ende breket alle die ander die noch tesamen ghebonden wa | ren Dat en mochten si oec niet doen: Ten laetsten seyde die vader | Neemt een vanden roedekijns ende breectse. Ende doe si dat deden | [5] wortse terstont ghebroken an twee stucken Aldus seyde doe die | vader selt oeck wesen onder v Also langhe als ghij tesamen in | eendrachticheyt bliuet so en sal v niemant krenken mogen noch | deren. Mer als ghi mit twidracht van malkander versceyden | wort dan seldi elck bi sonder van allen menschen onder die voe- | [10] ten ghetreden worden ende verdoruen. |
Van de regenboog en een teken der hemel dat Cancer heet. De 5de dialoog. Na de zondvloed werd de regenboog het eerst gezien in de wolken en die heeft tweevormige kleuren, de ene waterachtig en de ander vuurachtig om dat toekomende oordeel en deze regenboog werd gezien veertig jaar voordat Noach de ark timmerden als geschreven staat in scolastica historia. Cancer is een teken der hemel alzo geheten. Deze Cancer kwam tot de regenboog met een vertoornd gemoed en zei. U bent zeer stout dat u alle lucht bevangt en mijn weg en alle andere sterren loop wil verhinderen. Tenzij dat u haastig weg dooft zal u zeer van ons geslagen worden. De regenboog antwoorden. U spreekt niet goed broeder, want ik begeer uw weg niet te benemen indien dat ik mij op de dag vertoon u en altijd ‘in de nacht uw loop hebt. Is het dat u tegen mij vechten wil zo bent u niet goed bedacht. Al is het dat u met een grote vergadering der sterren bent zo weet nochtans wel dat met mij de wolken en de donder tegen u vechten zullen. Maar ik raad voor het beste aan dat wij tezamen gaan voor de rechtvaardige rechter die uw klacht horen mag en vonnis daarvan geven. Toen ze tezamen tot de rechter kwamen en hoorde klacht die ze hem te kennen gaven zei de rechter: U boze Cancer het is tegen recht dat u eist. Indien dat u alleen ’s nachts uw loop houdt en de regenboog op de dag verschijnt zo is het niet geloofwaardig dat hij uw weg verhinderen wil. Daarom geef ik een uitspraak tegen u dat u voortaan nimmermeer op de dag u vertonen zal en dat u daarboven vervalen zal wezen in alle kosten die hier geschied mogen wezen. Toen dit de Cancer hoorde wordt ze beschaamd en zei. Wie een ander met onrecht beklaagt, het behoort dat die beschaming bejaagt. Aldus vindt men dat veel lieden in tijden tegen recht pleiten en twisten willen: en zonder reden andere lieden overvallen, alzo ze vaak grote schade en schande daarvan lijden. Zoals de wijze man zegt, de verkeerde mens verwekt de twisten en die veel woorden heeft molesteert die prinsen. Altijd zoekt de boze kijver de boze en wrede engel wordt naar hem gezonden. Want om veel kwaads en twisten zijn veel rijke lieden tot niet gekomen: Daarom zegt Isidorus. Gelijk als eendracht kleine dingen tot een grote brengen, alzo brengt tweedracht grote dingen tot niet. Ook zegt Beda dat met tweedracht grote dingen tot niet komen en vergaan. Hiervan leest men dat een vader drie zonen had: Die hij tot hem riep toen hij sterven zou en zei. Gaat en brengt hier tot mij veel twijgjes in een bundel tezamen gebonden. En toen ze die voor hem gebracht hadden zei hij tot hen, breek ze nu in stukken en houdt ze tezamen. Dat ze niet doen mochten omdat ze tezamen gebonden waren. Toen zei die vader. Trek een van die twijgjes uit het bos en breek alle anderen die noch tezamen gebonden waren. Dat mochten ze ook niet doen: Tenslotte zei de vader. Neemt een van de twijgjes en breek die en toen ze dat deden wordt die terstond gebroken in twee stukken. Aldus zei toen de vader zal het ook wezen onder u. Alzo lang als gij tezamen in eendracht blijft zo zal u niemand krenken mogen noch deren. Maar als gij met tweedracht van elkaar gescheiden wordt dan zal elk apart van alle mensen onder de voeten getreden worden en verdorven. |
Van den hemel ende die aerde Dat seste dyalogus ARistotiles seyt dat die aerde is dat middel inder we- | relt: bewaerre der vruchten: een decsol der hellen. een | voedster der leuendigher dinghen. een moeder alder | [15] dinghen dye gheboren worden. een verslinster alre dinghen: | een onthoudster des leuens. ¶ Op een tijt liet die hemel opter | aerden ghescieden veel tempeesten ende onweder donre ende blixem alsoe | dattie aerde seer daer of belast wart Ende wort seer toornich | opten hemel ende riep die lucht tot haer ende seyde En wilt dy niet | [20] o broeder onderwinden tusschen my ende den hemel: of ic sal di alheel | onder die voeten werpen want dye hemel heeft mi so groot last ende | verdriet an ghedaen dat ick mi daer of craftelike wreken wil | le. Die lucht antwoorden: En wilt dat niet doen o lieue sus- | ter. Mer gheeft der toornicheyt een steede. Al isset dat dye [b7r] hemel di nu bedroeft heeft. Du selste weder op een ander tijt | mit hem werden verblijt Die aerde bliuende in hoer toornich | heyt en woude niet te vreeden wesen. mer si dede an hoor wa | penen ende began te strijden yeghens den hemel Ende als dit | [5] die lucht sach seynde si wt neuel duysternissen ende ander lelic | heyt dattie aerde den hemel niet en konde sien. Ende die donc | kerheyt bleef alsoe langhe hent dattie aerde haren toornighen | moet sincken liet. Ende doe si weder te vreeden was seynde- | de die lucht wt wijnt ende verdreef alle dye duysternisse ende | [10] seyde Alle menschen sellen van hem doen. die toor- | nicheyt ende maken soen Aldus soude een yghelick goet men | sche doen wanneer hi [..]yet dat sijn euen menschen toornich sijn | want Catho seyt Die toorne hindert den moet des menschen | dat hi die waerheyt niet bekennen en mach Een mensch is bu | [15] ten sijn lichaem dat is sonder reeden die toornich is Ende daer | om sal hy dan van sinen vrienden inder toornicheyt verkoelt | warden ende bedwonghen ter tijt toe dat hi sijn gramscap of | doe ende weder in vreeden sij. ¶ Seneca seyt het ist beghin der | wijsheyt die toorne te verwinnen Want wie sijn toornicheyt | [20] verwint die verwinnet sinen meesten viant Waer of valerius | een exempel settet. Op een tijt doe archita die philosooph op | sinen knecht toornich was: Doe seyde hi O onsalighe nu sou | de ick wraeck van di nemen en waer ick niet toornich. Daer | wij wt merken moghen dat toornicheyt vanden mensche ver- | [25] worpen sel wesen wt sijnre herten Want inden boeck der wijs | heyt ghescreuen staet Die toornicheyt en heeft gheen barmher | ticheyt: Daerom en sal nymmermeer enich rechter senten- | cie gheuen alz hi toornich is: ¶ Daer of leestmen inden histo- | rien van Romen ¶ Dat op een tijt doe dye keyser theodosius | [30] seer toornich was ende die strenghe ende die scherpe sentencie | gheuen woude Wort hi van enen wijsen philosooph vermaent [b7v] dat hi toornich waer dat hy dan eerst in hem seluen ouerlesen | soude sonder haesticheyt die drie ende twintich letteren die in | die a b c staen eer hi sentencie ofte vonnisse gaue ouer enich dinc | op dat hi alsoe verkoelt vander hetten der toornicheyt mit rij | [5] pen berade wel doersien soude watmen setten ofte oordelen soude. |
Van de hemel en de aarde. De zesde dialoog Aristoteles zegt dat de aarde is dat midden in de wereld: bewaarder der vruchten: een deksel der hel, een voedster der levendige dingen, een moeder aller dingen die geboren worden, een verslinder van alle dingen: een onthoudster der leven. Op een tijd liet de hemel op de aarde geschieden veel tempeesten en onweer, donder en bliksem, alzo dat de aarde daarvan zeer belast werd en werd zeer toornig op de hemel en riep de lucht tot haar en zei. En wil u niet o broeder onderwinden tussen mij en de hemel: of ik zal u al geheel onder de voeten werpen want de hemel heeft mij zo’ n grote last en verdriet aangedaan dat ik me daarvan krachtig wreken wil. Die lucht antwoorde: En wil dat niet doen o lieve zuster. Maar geef die toorn een plaats. Al is het dat de hemel u nu bedroefd heeft. U zal weer op een andere tijd met hem weer worden verblijd. De aarde bleef in zijn toorn en wilde niet tevreden wezen, maar ze deed haar wapens aan en begon te strijden tegen de hemel en toen dit die lucht zag zond die nevel en duisternis en andere lelijkheid zodat de aarde de hemel niet kon zien en die donkerheid bleef alzo lang totdat de aarde zijn toornig gemoed liet zinken. Toen ze weer tevreden was zond de lucht de wind uit en verdreef alle duisternis en zei: Alle mensen zullen van hem doen de toorn en maken verzoening. Aldus zouden alle goede mensen doen wanneer hij ziet dat zijn evenmens toornig is want Cato zegt: Die toorn hindert de moed des mens en dat hij de waarheid niet bekennen mag. Een mens is buiten zijn lichaam, dat is zonder reden, die toornig is en daarom zal hij dan van zijn vrienden in de toorn verkoeld worden en bedwongen tot de tijd toe dat hij het afdoet en weer in vrede is. Seneca zegt, het is het begin der wijsheid die toorn te overwinnen Want wie zijn toorn overwint die overwint zijn grootste vijand. Waarvan Valerius een voorbeeld zette. Op een tijd toen Archita, de filosoof, op zijn knecht vertoornd was: Toen zei hij: O onzalige, nu zou ik wraak van u nemen was ik niet toornig. Daaruit mag men merken mogen dat toorn van de mens verworpen zal wezen uit zijn hart. Want in het boek der wijsheid staat geschreven: De toorn heeft geen barmhartigheid: Daarom zal nimmermeer enige rechter uitspraak geven als hij vertoornd is: daarvan leest men in de histories van Rome dat op een tijd toen keizer Theodosius zeer vertoornd was en een strenge en scherpe uitspraak geven wilde werd hij van een wijze filosoof vermaand dat hij vertoornd was en dat hij dan eerst in zichzelf overlezen zou zonder haast die drie en twintig letters die in het a b c staan eer hij uitspraak of vonnis gaf over enig ding opdat hij alzo verkoelt van de hitte der toorn met rijp beraad goed doorzien zou wat men zetten of oordelen zou. |
Van die lucht ende die wint Dat seuende dialogus. DIe lucht als aristotiles seyt is een adomtoch alre leuen- | der dinghen sonder welcke si niet leuen en mogen ende | smoren of sticken moeten alle die onder hoer leuen: Ende | [10] die wint is droecheyt der aerden. beroeringhe der wateren ende ver- | stoerringe der lucht Ende want si die lucht verstoert so ginc die lucht | ende daghedese voer recht anden rechter ende scepper alre dingen Ende | seyde O scepper ende maker alre dinghen sich in mi ende ontfer | me di mijns Du hebste mi hoech ende eerlick ghenoech geset daer | [15] ic oec of dancbaer ben wanttu dat leuen alre creaturen in mi gheset | tet hebste Mer daer ben ic in vercort Als dat die wint mi al- | toes vercoelt ende mi onghetempert houdet Daer om segge ic hem | Isset dat hi mi voort meer vercoelen wil so sel ic hem doch te niet | maken Doe antwoorde die scepper Du sprekeste harde qua- | [20] liken o lucht want al isset datti die wint vercoelt ende slaet si doet | nochtant dicwijl dattu ghetempert ende ghereynicht wordeste | Ende waert daer om datti die wint niet blasende en roerden du soudeste | seer cranc ende verdrietelic ende gebreclic wesen ende hatelic alle creaturen. [b8r] Waer om du billix hem lief hebben soudeste die dy in alre vol- | maecktheyt houdet ende purgeert. Als dit die lucht hoorden | wort hi te vreeden ende seyde. DIe ons berispen sellen | wi minnen. ende verdraghen mit herten ende sinnen: Aldus | [5] sal een yghelick sine berispers horen ende lief hebben: Want | si hem den rechten wech wijsen Want een sieck mensche die van | den meesters van medicinen niet ontfanghen en wil bitteren | dranck die en wil niet ghesont worden ende van sijnre siecten | verlost Ende die sinen berisper haet en sal niet warden gheleert | [10] Want dan haet dye mensche sinen meester wanneer hy haet | sinen berisper ende hem niet en wil verdraghen Daer om seyt | crisostomus hi begaet haet die den bosen berispet. Ende sene- | ca seyt Die den bosen straffet die soeckt hem seluen quaet want | alsulke bose menschen niet wijs en sijn mer seer sot Als die wi | [15] se man seyt Die gharen berispet is die is wijs Dye dwase als | hi berispet wort soe wort hi toornich. Berispet daer om den | wijsen ende hi sal di lief hebben seyt salomon die wijse ¶ Men | leest int leuen des heylighen biscops ende leerraers sint am- | brosius Dat op een tijt doe die keyser theodosius sonder recht | [20] vonnisse sommighe menschen hadde doen pinighen: dat hem | doe dye voorseyde arsbiscop van meylanen Ambrosius wtter | kerken veriagede Doe dit die keyser sach en wort hi niet toor | nich. mer sprack oetmoedelick. O heylihhe vader Al heb ick | misdaen Ghedenct dat die propheet dauid doe hi ouerspul ge | [25] daen had ende den onnoselen had laten doden dat hem noch- | tant die heer ten ghenaden nam Alsoe wilt oeck mijnre ontfer | men Ambrosius antwoorden. Alsoe du den sondaer gheuol- | ghet biste volghet hem alsoe in penitencie te doen Ende doe die | keyser dat hoorden creech hi grooten rouwe ende deede peni- | [30] tencie ende seyde. Eenen mensch heb ick gheuonden dat een | man der waerheyt is. ende dese is Ambrosius Doe maecte hi | een recht dat gheen rechter nyemant ter door verwisen soude | binnen veertich dagen Op dat der binnen die toorn des rechters [b8v] ghesatet wart Ende hi dan bet die rechtuaetdicheyt onderscei | den mochte in dat vonnisse te gheuen mit vreedeliker herten. |
Van de lucht en de wind. De zevende dialoog. De lucht, zoals Aristoteles zegt, is een ademtocht van alle levende dingen daar ze zonder die niet leven mogen en smoren of stikken moeten allen die eronder leven: en de wind is droogte der aarde, beroert het water en verstoort de lucht en omdat ze de lucht verstoort zo daagde de lucht haar voor het gerecht aan de rechter en schepper van alle dingen en zei: O schepper en maker van alle dingen zie in mij en ontfermt u mij. U hebt mij hoog en fatsoenlijk genoeg gezet waarvan ik u ook dankbaar ben want u hebt alle leven van de creaturen in mij gezet. Maar daar ben ik in verkort. Als dat de wind mij altijd verkoelt en mij ongetemperd houdt daarom zeg ik hen is het dat hij mij voort meer verkoelen wil zo zal ik hem toch te niet maken. Toen antwoorde de schepper. U spreekt erg kwalijk o lucht want al is het dat de wind verkoelt en slaat dood, nochtans vaak dat u getemperd en gereinigd wordt. En was het omdat de wind niet blazen en roeren zou u zou te zeer verzwakt en verdrietig en gebrekkelijk wezen en gehaat door alle creaturen. Waarom u hem billijk zou liefhebben die u in alle volmaaktheid houdt en purgeert. Toen dit die lucht hoorde werd hij tevreden en zei. Die ons berispen zulle we minnen en verdragen met harten en zinnen: Aldus zal iedereen zijn berispers horen en liefhebben: Want ze wijzen hem de rechte weg. Want een ziek mens die van de meesters van medicijnen niet ontvangen wil bittere drank die wil niet gezond worden en van zijn ziekte verlost en die zijn berisper haat zal niet worden geleerd. Want dan haat de mens zijn meester wanneer hij haat zijn berisper en wil hem niet verdragen, daarom zegt Chrysostomus, hij doet haat die de boze berispt. Seneca zegt: Die de boze straft zoekt aan zichzelf kwaad, want al zulke boze mens is niet wijs en zijn er zeer zot. Zoals de wijze man zegt: Die geen berispt die is wijs. De dwaze als hij berispt wordt zo wordt hij vertoornd. Berisp daarom de wijze en hij zal u liefhebben, zegt Salomon die wijze. Men leest in het leven der heilige bisschop en leraar sint Ambrosius dat op een tijd toen de keizer Theodosius zonder recht en vonnis sommige mensen had laten pijnigen: dat hem die voorzegde aartsbisschop van Milaan Ambrosius uit de kerk jaagde. Toen dit de keizer zag werd hij niet vertoornd, maar sprak ootmoedig: O heilige vader, al heb ik misdaan gedenk dat de profeet David toen hij overspel gedaan had en de onschuldige had laten doden dat hem nochtans de heer ter genade nam. Alzo wil ook mij ontfermen Ambrosius antwoorde. Alzo u de zondaar gevolgd ben zo volg hem alzo in penitentie te doen en toen de keizer dat hoorden kreeg hij groot berouw en deed penitentie en zei. Een mens heb ik gevonden dat een man der waarheid is en deze is Ambrosius. Toen maakte hij een recht dat geen rechter niemand ter dood verwijzen zou binnen veertig dagen op dat daar binnen de toorn der rechters gezakt zou worden en hij dan beter de rechtvaardigheid onderscheiden mocht en dat vonnis te geven met een vreedzaam hart. |
Van dat ouer ende die zee. Dat achte dyalogus DIe zee als aristotiles scrijft is een ommerijnck der we | [5] relt een fonteyn des regens: ende herberghe alle der | wateren Ghelijck als in ecclesiastico ghescreuen staet | Alle die vloeden comen in die zee ende si en loopt niet ouer ende | totter steeden daer die vloeden wtghaen comen si weder op dat | si weder wtvloeyen moghen: Dese zee als dauid inden sou- | [10] ter seyt is groot ende wijt Daer om toech si totten oeuer ende | seyde Mi verwondert altezeer van dijnre stoutheyt Dattu mi | altoes wederstaes ende contrari biste: Alsoe dattu mi behin- | ders dat ick die aerde niet verderuen en mach. Ick bidde dy | ghanck van dijnre steede dat ick dat aertrijck verderuen mach. | [15] Of ick en sal niet oflaten di te anuechten ende oeck dy te ver- | deruen. Hier op antwoorde dat oeuer O broeder du sprekes | zeer qualiken. Die schepper alre dinghen heeft mi alsoe ghe- | maeckt ende ghesettet Waer om ick bi ghehoorsaemheyt gro | ten arbeyt lijde in di te bedwinghen. ende dy van die aerde te | [20] keeren Du valles dickwijl seer swaerliken op mi ende belas- | tes my te mael seer. Ende ic verdraghe dy verduldeliken om | godes willen Daer om en moghestu yeghen my nyet claghen | want ick doch mijn steede nyet verwandelen en mach Als dit | die zee hoorden wort si rasende ende seyde Wel dan Ist dattu dan [c1r] dat lijden mogeste so lijdet. want ic en sel di nymmermeer in | vreeden laten. Mer ic sal di nae mijnre macht anuaren. ende | slaen Doe scicten hem dat oeuer tot lijden ende seide Den goe | den hoert den bosen te castien. ende daer teghens te vechten in | [5] allen tijden. Aldus sellen alle prelaten ende ouerste vechten ende | manlike staen teghen die bosen. dat si die ouerhant niet en cri- | ghen ¶ Dair om seit gregorius Gelijc als die zee altois an- | vechtet dat ouer daert of bedwonghen wort. ¶ Alsoe valtet | oic inden gheesteliken staet. dat sommighe bose menschen al- | [10] tois weder staen horen prelaten dat sise oic niet wel bedwinghen | en moghen Mer goede pastoren ende prelaten en sellen niet ont | sien die dreigijnghe der quader menschen Ende als een goet har | der vlitich is sijn beesten te bewaren Also sellen oic goede prelaten | wakende ende sorchuoudich wesen op hoir ondersaten. ysido | [15] rus seit. Quade harders en hebben gheen sorghe van horen sca | pen. ende alsoe als int ewangeli staet vanden huerlinghen die | den wolf sien comen op die scapen soe vlyen si. . Dat vlyen is | dat si swighen. ende en doruen den quaden ende dan machti- | ghen niet weder staen Daer om sterket Iheronimus alle pre- | [20] laten ende seit. Ist dat wi arbeyden gode te behaghen soe en | sellen wij die dreighementen der menschen niet ontsien. Een | leerre ghenoemt petrus die vraet scrijft. Dat doe philippus | die conijnck van macedonien mit groter macht die stat van | athenen beleghen hadde seide hi den ghenen die bynnen wa- | [25] ren ¶ Gheeft mi acht vanden wijsen die ic wt v luden kiesen | sal. ic sal mit vreden van v scheiden Daer op antwoorden de- | mostenes die alre wijste philosooph Die wolf sprak totten | harderen die die scapen bewaerden Alle dat scheel dat tusschen | ons ende v is dat sijn die honden Gheeft ons die honden. ende | [30] wi sellen goede vrienden wesen Ende doe die harders dat ghe | daen hadden quamen die woluen ende leefden mitten scapen | als si seluen wouden ¶ Hier wt machmen merken wat gro- | ter quaet dattet is wanneer die honden dat sijn predikers der | waerheit ende die prelaten hoir ondersaten begheuen ende en [civ] willen noch en duruen niet blaffen teghen die sonders Want | also als die sachtmoedicheyt inden mensche priselic is ende die | toornicheyt hatelic also ist contrari in den hont. want een stil | goedertieren hont en is niet goet. om dat quaetheyt inden | [5] honde ghepresen wort Ende des ghelijc oec inden prelaet be | scheidene quaetheyt op die sonden te hebben. |
Van de oever en de zee. Dat achtste dialoog De zee zoals Aristoteles schrijft is een omring van de wereld, een bron van regen: en herbergt alle wateren. Gelijk als in Ecclesiasticus geschreven staat. Alle vloeden komen in de zee en ze loopt niet over en tot de plaatsen daar die vloeden uitgaan komen ze weer op dat ze weer uitvloeien mogen: Deze zee zoals David in de psalm zegt is groot en wijd. Daarom trok ze tot de oever en zei. Mij verwondert al te zeer van uw dapperheid dat u mij altijd weerstaat en contrarie bent: Alzo dat u mij verhindert dat ik de aarde niet verderven mag. Ik bid ga van uw plaats zodat ik het aardrijk verderven mag. Of ik zal niet aflaten u te aanvechten en ook u te verderven. Hierop antwoorde die oever. O broeder u spreekt zeer kwalijk. De schepper van alle dingen heeft mij alzo gemaakt en gezet. Waarom ik bij gehoorzaamheid grote arbeid lijdt in u te bedwingen en u van de aarde te keren. U valt dikwijls zeer zwaar op mij en belaste met me vaak zeer en ik verdraag u geduldig om Gods wil, daarom mag u tegen mij niet klagen want ik mag mijn plaats niet veranderen. Toen dit die zee hoorden wordt ze razend en zei, Wel dan, is het dat u dan dat lijden mag zo lijdt, want ik zal u nimmermeer in vrede laten. Maar ik zal u naar mijn macht aanvaren en slaan. Toen schikte zich de oever tot lijden en zei. De goede hoort de boze te kastijden en daartegen te vechten in allen tijden. Aldus zullen alle prelaten en overste vechten en mannelijk staan tegen de bozen dat ze de overhand niet krijgen. Daarom zegt Gregorius, gelijk als die zee altijd aanvecht die oever daar het bedwongen wordt alzo val het ook in de geestelijke staat dat sommige boze mensen altijd weerstaan hun prelaten dat ze hun ook niet goed bedwingen mogen. Maar goede pastors en prelaten zullen niet ontzien de dreiging der kwade mensen en als een goede herder vlijtig is zijn beesten te bewaren alzo zullen ook goede prelaten waken en zorgvuldig wezen op hun onderzaten. Isidorus zegt; kwade herders hebben geen zorg van hun schapen en alzo als in het evangelie staat van de huurlingen die de wolf zien komen op de schapen zo vlieden ze. Dat vlieden is dat ze zwijgen en durven de kwaden en de machtige niet weerstaan, daarom versterkt Hieronymus alle prelaten en zegt, ‘is het dat we arbeiden god te behagen zo zullen wij die dreigementen der mensen niet ontzien. Een leraar genoemd Petrus die fraai schrijft dat toen Philippus de koning van Macedonië met grote macht die stad van Athene belegerd had zei hij diegenen die binnen waren, geeft mij acht van de wijzen die ik uit u lieden kiezen zal, ik zal met vrede van u scheiden, daarop antwoorde Demosthenes de aller wijste filosoof. De wolf sprak tot de herder die de schapen bewaarde, al dat verschil dat tussen ons en u is dat zijn de honden, geef ons de honden en we zullen goede vrienden wezen en toen die herders dat gedaan hadden kwamen die wolven en leefden met de schapen zoals ze zelf wilden. Hieruit mag men merken wat groot kwaad dat het is wanneer de honden, dat zijn predikers, de waarheid en de prelaten hun onderzaten begeven ze willen noch en durven niet blaffen tegen de zondaars. Want alzo de zachtmoedigheid in de mens te prijzen en de toorn te haten alzo is het contrarie in dn hond. Want een stille goedertieren hond is niet goed omdat kwaadheid in de hond geprezen wordt en desgelijks ook in de prelaat bescheiden kwaadheid op de zonden te hebben. |
Van dat vuer ende water ¶ Dat neghende dyalogus, DAt vuer is licht pure. substijl. beroerlic schynende. | ende warm. Ende wanttet so costelic is begant in hem | [10] seluen verheuen te worden ende seyde. Ic ben die | machtichste op aller der arden ende ick mach alle dinghen ver- | teren ende te niet maken. Mer mocht ick oeck macht crighen | inden water soe soude ick die meeste wesen bouen al. ¶ Aldus | riephet dat water tot hem ende seyde Watar o alre liefste | [15] suster du biste oeck een creatuer godes als ick. Mocht ick nv | mitti wonen ende ouercomen soe en soude ick niet alleen groot | wesen. Mer ick soude bouen allen wesen die machtichste ende | alremeeste Daer om bid ick dy henghe my dat ick mitti | mach wonen ende my groot maken ¶ Dat water veijnsde | [20] hem ende seyde mit bedriechliken woorden. Myt langher | begheerten heb ick dat begheert: Coemt vrijlic an tot my | Ende ick sal dy na mijnre macht verbeteren. ¶ Ende doe dat | vuer dat hoorde worttet seer verblidet. ende trat vrijlick an [c2r] an ende ghinc int water Ende doe dat water dat vuer in hem | hadde seyde tot den ghenen die daer bij stonden Dese is mijn | viant ende altoes mijnen gheslachte contrari gheweest ende | heeft my dicwijl verteert ende te niet ghebrocht. Nu mach ic | [5] mijn leet wreken. ende hem alheel te niet maken isset dat ick | wil Mer want die apostel paulus leert. en wilt gheen quaet | gheuen voer quaet. ¶ Ende op dat die werlt nyet berooft en | worde van soe groeten goede. Soe wil ick hem nochtant. | wat veroitmoedighen ¶ Ende doe vergaderde hy hem en- | [10] de began in dat vuer te pissen. Daer om badt doe dat vuer | den water dattet hem doch nyet alheel wt en woude ghieten | ¶ Des ontfermede dat water des vuers ende en dedes alheel | nyet wt Mer brochtet opt tlant ende seyde Gode singhen | my soeten sanck. Als wy voer quaet gheuen danck HIer | [15] sien wy nv god betert alle contrari. dat veel menschen quaet | voer goet gheuen. In dien dat si hoer leet wreken willen Ende | die misdaet niet vergheuen Hier of seit Iheronimus Geliker- | wijs als god die vader in cristo onse sonden vergheuen heeft | alsoe sellen wy oeck vergheuen die teghen ons misdoen Ende | [20] dat nauolghen godes breket ende weder roept. ende vergheeft | dat onrecht dat ons gheschiet is ¶ Aldus leest men inder his | torien van den groten alexander. . ¶ Doe hem op een tijt een | mensch swaerliken vertoernt hadde. soe en woudes hy hem | niet vergheuen. Ende als dit verhoerde sijn meester arestoti- | [25] les ghinck hy tot hem ende seyde Ic begheer van di o heer co- | ninck dattu huden die meeste victorie wilste vercrighen. | die du op enigher tijt hebste ghehadt Die coninck antwoor- | den hoe soude dat toegaen. Die meester seide. Du hebste heer | conynck alle die werelt verwonnen ende bedwonghen Mer hu- | [30] den bistu verwonnen. ¶ Want als du vanden toorn verwon | nen wordes soe bistu scandelic verwonnen. ¶ Mer ist dat du | dy seluen verwinnes soe selstu een groot verwinre wesen. | Want wie hem seluen verwint die is starck teghen alle din- | ghen als die wise man seyt ¶ Doe hy dyt hoorde. vergaf hy [c2v] die misdaet ende was te vreden ¶ Salomon seyt ¶ Beter is | een verdraghende man. dan die starck van crachten is En- | de die sinen moet bedwinghen can. is starcker dan die een stat | beuechten can. |
Van dat vuur en water Dat negende dialoog, Dat vuur is licht, puur, subtiel, behoorlijk schijnen en warm en omdat het zo kostbaar is begon het in zichzelf verheven te worden en zei, ‘ik ben de machtigste op alle aarde en ik mag alle dingen verteren en te niet maken. Maar mocht ik ook macht krijgen in het water zo zou ik de grootste wezen boven al. Aldus riep het dat water tot hem en zei, water o allerliefste zuster, u bent ook een creatuur Gods zoals ik. Mocht ik nu met u wonen en overkomen zo zou ik niet alleen groot wezen, maar ik zou boven allen wezen de machtigste en allergrootste, daarom bid ik u dat u me toestaat dat ik met u mag wonen en me groot maken. Dat water veinsde hem en zei met bedrieglijke woorden. Met lange begeerten heb ik dat begeerd: Kom vrij aan tot mij en ik zal u naar mijn macht verbeteren en doe dat vuur dat hoorde werd het zeer verblijd en trad vrij aan en ging in het water en toen dat water dat vuur in zich had zei ze tot degenen die daarbij stonden. Deze is mijn vijand en altijd mijn geslacht contrarie geweest en heeft me dikwijls verteerd en te niet gebracht. Nu mag ik mijn leed wreken en hem al geheel te niet maken is het dat ik wil. Maar want de apostel Paulus leert, wil geen kwaad geven voor kwaad opdat de wereld niet beroofd wordt van zon groot goed. Zo wil ik hem nochtans wat verootmoedigen en toen verzamelde hij zich en begon in dat vuur te pissen. Daarom bad toen dat vuur het water dat het hem doch niet al geheel uit wilde gieten. Dus ontfermede dat water het vuur en deed al geheel niet uit, maar bracht het op het land en zei God zingt met een lief gezang als we voor kwaad dank geven, Hier zien we nu god verbetert alle contrarie dat veel mensen kwaad voor goed geven. Indien dat ze hun leed wreken willen en de misdaad niet vergeven, Hiervan zegt Hieronymus, gelijkerwijs als god de vader in Christus onze zonden vergeven heeft alzo zullen wij ook vergeven die tegen ons misdoen en dat navolgen, God breekt en herroept en vergeeft dat onrecht dat ons geschied is. Aldus leest men in de historiën van de grote Alexander. Toen hem op een tijd een mens zwaar vertoornd had zo wilde hij hem niet vergeven en toen dit hoorde zijn meester Aristoteles ging hij tot hem en zei, ik begeer van u o heer koning dat u heden de meeste victorie wil verkrijgen die u op enige tijd hebt gehad. De koning antwoorde, hoe zou dat toegaan. De meester zei. U hebt heer koning, de hele wereld overwonnen en bedwongen, maar u bent overwonnen. Want als u van de toorn overwonnen wordt zo bent u schandalig overwonnen. Maar is het dat u zelf overwint zo zal u een grote overwinnaar wezen. Want wie zichzelf overwint die is sterk tegen alle dingen, zoals de wijze man zegt. Toen hij dit hoorde vergaf hij die misdaad en was tevreden Salomon zegt, beter is een verdragende man, dan die sterk van krachten is en die zijn moed bedwingen kan is sterker dan die een stad bevechten kan. |
Van dat water ende van dat vuer . Dat tiende dyalogus DAt water sprack an dat vuer. ende seyde. waer om | broeder sijn wij vianden ende altoes contrari. Het | waer wel ghedaen dat wij dat ghebot des heren vol | brochten daer hy seyt. hebter lief dijn euen mensche ghelijck | [10] dij seluen als matheus bescrijft want oeck paulus leert. vol- | heyt der wet is liefte Hier toe antwoorde dat vuer Het beha- | ghet my wel dat du segste. Want die selue apostel seyt. liefte | des euen mensche en werket gheen quaet. laet wij daer om te | samen gaen ende onse woninghe mit malcander maken. Het | [15] gheschiede als si te samen woenden dat si nymmermee vrede | mit malcander en hadden. want dat vuer maecte dat water | altoes warm ende verderf hem sine craft. ¶ Ende dat water | dede dicwijl doe vuer wt: alsoe dat si onderlanghe nymmer- | meer sonder twist ende kijf en waren Waer om si oec weder | [20] van malcander sijn ghescheyden ende seyden. Nyement en | sal mit sinen viant. wonen noch staen gheliker hant A.lso en | sal gheen goet mensch. hem verenighen noch wonen. mitten | verkeerden die hem contrarij is Want lichtelic wort een goet | mensche van sijn faem beroeft ende verliest alle sijn goede werken [c3r] om die verkeerde gheselscap Daer of seyt een philosooph | ende leert ons. Dat wy altoes kiesen sellen goede menschen | ende oetmoedighe daer wy mede wonen sellen ende oeck goet | moghen worden. Daer die propheet dauid of seyt inden sou- | [5] ter Mitten heylighen selstu worden gheheylicht ende mitten | verkeerden worden verkeert. Die heylighe apostel paulus | merkende dattet seer periculoes is mitten quaden te leuen. | Scrijft ende seyt wy ontbieden in broeders inden naem ons he | ren ihesu cristi dat ghij in versceydt van allen menschen dye | [10] sonder ordinancie wandert Want ysidorus seyt Het is sor- | chelic mitten quaden te leuen Ende het is quaet te wesen mit | den ghenen die quaet willen sijn Ghelijc als die hemel | mitten water dat aertrijck wasschende. antwoorde den ghe- | nen die swarte colen opt tlant brochten ende dat swart make | [15] de Ghij ende ic broeder en moghen niet ouer een comen want | al dat ick inden helen daghe wasschen mach ende wit maken | dat moghestu in eenre vren alheel leelick ende swart maken. | Alsoe oeck al dat goet of een wijs mensche mit groten ar- | beyde in lancheyt van tijden vercrighen mach. dat sel die dwase | [20] oeck die bose in een vre verderuen. |
Van dat water en van dat vuur. Dat tiende dialoog Dat water sprak aan dat vuur en zei, waarom broeder zijn wij vijanden en altijd contrarie. Het was wel goed gedaan dat wij dat gebod des heren volbrachten daar hij zegt; heb lief uw even mens gelijk als u zelf. Matheus beschrijft wat ook Paulus leert, volheid der wet is liefde Hiertoe antwoorde dat vuur. Het behaagt me wel wat u zegt. Want diezelfde apostel zegt, liefde uw even mens en bewerk geen kwaad. Laten wij daarom tezamen gaan en onze woningen met elkaar maken. Het geschiede toen ze tezamen woonden dat ze nimmermeer vrede met elkaar hadden. Want dat vuur maakte dat water altijd warm en bedierf hem zijn kracht en dat water deed vaak toen het vuur uit: alzo dat ze onderling nimmermeer sondeer twist en kijf en waren. Waarom ze ook weer van elkaar zijn gescheiden en zeiden. Niemand zal met zijn vijand wonen, noch staan gelijker hand. Alzo zal geen goed mens zich verenigen noch wonen met de verkeerde die hem contrarie is. Want licht wordt een goed mens van zijn faam beroofd en verliest al zijn goede werken vanwege het verkeerde gezelschap, daarvan zegt een filosoof en leert ons dat wij altijd kiezen zullen goede mens en een ootmoedige daar wij mede wonen zullen en ook goed mogen worden. Daar de profeet David van zegt in de psalm, met de heiligen zal u worden geheiligd en met de verkeerden worden verkeerd. Die heilige apostel Paulus merkte dat het zeer gevaarlijk is m met de kwaden te leven. Schrijft en zegt, we ontbieden u broeders in de naam van onze heer Jezus Christus dat gij u scheidt van allen mensen die zonder ordinantie wandelt. Want Isidorus zegt, het is zorgelijk met de kwaden te leven en het is kwaad te wezen met diegenen die kwaad willen zijn. Gelijk als die hemel met het water dat aardrijk wast antwoorde diegene die zwarte kolen op het land bracht en dat zwart maakte. Gij en ik broeder mogen niet overeenkomen want al dat ik in de hele dag wassen mag en wit make dat mag ge in een uur al geheel lelijk en zwart maken. Alzo ook al dat een goed of een wijs mens met grote arbeid in lengte van tijd verkrijgen mag dat zal die dwaze en ook de boze in een uur verderven. |
Van die vloet ende die zee. Dat elfte dyalogus. DIe vloet als die philosooph seyt. is een stadighe loop | des waters. ende een vuchtich makinghe der aerden | Dese ghinck tot die zee ende seyde Mit recht wordestu ghehieten [c3v] die zee dat naden latijn bitter is. Want du altoes in bit- | terheden leues Om dat du altoes van mijnre soeticheyt drinc | kes. ende in my altoes sendeste bitterheyt uwes waters. | Waer in du seer ondancber ende bitter wordeste gheuonden. | [5] Die zee antwoorden Siluer ende goudt en is niet met my. | mer dat gheen dat ic heb van minen binnensten dat gheue ic | dy mildelijcken als mijnen trouwen vrient Daer om behoert | tet dat du verduldeliken selste lijden mijne bitterheyt. | ¶ Want als du dat wel merken wilste. soe vindestu dat daer | [10] al dine soeticheyt ende goetheyt wt sprutende is Doe dit die | vloet hoerden wortse alheel te vreden ende seyde Bittere | dinghen moet hi draghen. die die soete wil ontfanghen. | Aldus moet gheesteliken alle menschen bitterheyt der tribula- | cien vrrdraghen ist dat hi die ewighe soeticheyt wil smaken | [15] Daer om seyt gregorius. Tribulaci is die poort des hemels. | Als dauid inden souter oeck seyt. Dit is die poorte des heren | die gherechtighe sellen doer hoer in gaen. ¶ Lucas die ewan- | gelist seyt int werck der apostelen. ¶ Doer veel tribulacien | moetmen gaen int rijcke der hemelen ¶ Veel menschen vint- | [20] men die der scheminckel ghelijck sijn. welck als si noten eten | wil ende daer om opten noten boem clymmet ende als si in- | den bolster bit ende die bitterheyt vindet. werpt si die noot | wech. ende en mach alsoe niet comen te smaken die soeticheit | der nooten. Des ghelijck doen oeck veel sotter menschen dye | [25] tribulaci van hem werpen als si vernemen die bitterheyt des | lidens. Die niet smaken en selien die soeticheyt vanden ewi- | ghen leuen. welcke soeticheyt ghegheuen wort den ghenen | die verduldeliken tribulaci verdraghen ¶ Als men leest van | enen heylighen ouden vader die blijnt was. ende gode van | [30] hemelrijck daer of danckede ende seyde. Ic danck god minen | here die mi ghewroken heeft van minen vianden die mi alsoe | veel quaets plegen te doen. doer dese twee verraders ende rouers | mine twe oghen die hi verdoruen heeft. Des ghelijc so leestmen [c4r] dat een ander gheestelick persoen. doen hi een oghe verloren | hadde hem daer of verblide. Mer doe andere luden hem daer | of bedroefden vraghede hi hem luden om wat oge dat si droe- | uich waren Si antwoorden om dat oghe dat gy verloren hebt | [5] doe seyde hi weder. Een mensch die twee vianden hadde en | soude niet droeuich wesen van den enen dye storue mer van den | anderen die leuendich bleue. daer om screef Iheronimus tot | enen sinen vrient En wilt niet droeuich wesen van dat ver- | lies des lichtes der oghen dat die vlieghen ende serpenten oec | [10] hebben Men vindet van veel philosophen die op dat si te bet | van binnen hoer ghedachten besluten mochten. hoer eyghen | oghen wt hebben ghesteken. |
Van de vloed en die zee. Dat elfde dialoog. De vloed, zoals de filosoof zegt, is een stadige loop van het water en een vochtig maken van de aarde. Deze ging tot de zee en zei, met recht wordt u geheten [c3v] de zee dat naar het latijn bitter is. Want u altijd in bitterheden leeft. Omdat u altijd van mij zoetheid drink en in mij zendt altijd uw bitterheid van uw water waarin u zeer ondankbaar en bitter in wordt gevonden. De zee antwoorde, zilver en goud is niet mij, maar datgene dat ik heb van mijn binnensten dat geef ik u mild als mijn trouwen vriend, daarom behoort het dat u het geduldig zal lijden mijn bitterheid. Want als u dat wel merken wil zo vindt u dat daar al uw zoetheid en goedheid uitspruit. Toen dit de vloed hoorde wordt ze geheel tevreden en zei. Bittere dingen moet hij dragen die die zoete wil ontvangen. Aldus moet geestelijk alle mensen bitterheid der tribulatiën verdragen is het dat hij de eeuwige zoetheid wil smaken en daarom zegt Gregorius, tribulatie is de poort des hemels. Zola’s David in de psalm ook zegt. Dit is de poort des heren, de gerechtige zullen door haar ingaan. Lucas de evangelist zegt in het werk der apostelen, door veel tribulatiën moet men gaan in het rijk der hemelen. Veel mensen vindt men die de aap gelijk zijn, welke als ze noten eten wil en daarom op de notenboom klimt en als ze in de bolster bijt en de bitterheid vindt werpt ze die noot wegen mag alzo niet komen te smaken die zoetheid van de noot. Desgelijks doen ook veel zotte mensen werpen de tribulatie van zich als ze vernemen die bitterheid van het lijden die zullen niet smaken de zoetheid van het eeuwige leven. Die zoetheid wordt gegeven diegene die geduldig de tribulatie verdragen Als men leest van een heilige oudvader die blind was en god van hemelrijk daarvan dankte en zei; ik dank god mijn heer die mij gewroken heeft van mijn vijanden die mij alzo vel kwaads plegen te doen door deze twee verraders en rovers mijn twee ogen die hij verdorven heeft. Desgelijks zo leest men dat een ander geestelijk persoon toen hij een oog verloren had zich daarvan verblijdde. Maar toen andere lieden zich daarvan bedroefden vroeg hij hem om welk oog dat ze droevig waren. Ze antwoorden om dat oog dat gij verloren hebt, toen zei hi weer, een mens die twee vijanden had zou niet droevig wezen van de ene die stierf, maar van de andere die leven bleef. Daarom schreef Hiëronymus tot zijn vriend, wil niet droevig wezen van dat verlies van het licht der ogen dat de vliegen en serpenten ook hebben. Men vindt van veel filosofen die op dat ze te beter van binnen hun gedachten besluiten mochten hun eigen ogen uit hebben gestoken. |
Van den berch ende dal Dat twalefte dyalogus. EEn dal lach seer laghe bedruct van enen hoghen ber- | [15] ghe die op hem lach welck om dat si alsoe belast was | onuerduldich wort. Ende began te kiuen teghen | den berch ende seyde Du bose ende onsalighe waer om en la- | teste niet of mi aldus langhe te belasten Ick wil dattu op hou | deste van mi te beswaren ende dattu dijn stede verwanderen | [20] sels want du mi ghenoech onder die voet ghetreden hebste | Of ic wil mi wreken van dy. Die berch antwoerden. Dattu | seggheste en mach niet sijn. want dye schepper alre dinghen | heeft van beghin my aldus verheuen ende di onder mi gheset [c4v] Wilt daer om verduldeliken draghen ende lijden dij totten | ionxsten daghe toe. als alle berghen ende hoeuelen vernedert | sellen worden ¶ Als dye propheet ysayas bescrijft. Om dese | woerden wort dat dal seer vertoornt Ende began metten bo- | [5] men ende allen cruden te strijden yeghen den berch dien si mi | scutten ende pilen grote wonden in scoten ende maecten. En- | de doe die berch dit sach wort hi verwoedt van toornicheyt en | de seyde totten dal. Van dinen werke sal ic di veroordelen du | bose knecht wanttu di niet en ontsieste tegens dinen heer strijt | [10] ende vechtelis an te nemen. Ende dit segghende warp hi een | sarcksteen in dat dal ende te brack die ommerinck vanden dal | ende sloetse alheel toe. Dat dal als si aldus veroetmoedicht | was van den slaghen seyde. DIe knechten moeten horen | heren obediren. ende niet teghen hem murmurieren ¶ Aldus | [15] staen oeck veel ondersaten mit boesheyt ende houerdicheyt te | ghen horen ouersten. ¶ Waer om mense houden moet onder | dwanck Als die wise man seyt Den ezel selmen gheuen voet- | sel swiep ende last. ende den knecht sijn noetdruft werck ende | bedwanck want als hi onder dwanck staet doet hi sijn werck | [20] ende begheert wt loesicheyt te rusten Ist dat ghi hem laet ver | slappen in den dwanck hy soeckt hoe dat hi vri mach worden | Ende den quaetwillighen knecht selmen gheuen slaghen en- | de dwanck ende selten houden opt werck dat hy niet loesich | en worde Set hem int werck want dat betaemt hem. ¶ Men | [25] leest van enen heer die enen verkeerden ende wederspannighen | knecht had: die om dat hy ledich was sinen heer wederstont | mit kiuaetschen woorde Ende die heer gaf hem wel ende bet | sijn deel mit harden slagen ende ontoech hem die ghenoechli- | ke spijse ende spijsede hem mit grouen spise ende hielt hem stren | [30] ghelick in sine wercken te doen Ende doe hi aldus ghehantiert | wort. wort hi te lesten moede ende corrigeerde hem seluen en- | de bedwanck sijn tonghe ende wort saftmoedich in sinen heer | antwoort te gheuen Dit is dat salomon seyt Die sinen knecht | van sijrre ioecht leckerliken op voet die sel hem namaels weder | [35] spannich vinden. [c5r] |
Van de berg en dal, dat twaalfde dialoog. Een dal lag zeer laag bedrukt van een hoge berg die op hem lag waarom dat ze alzo belast was ongeduldig werd en begon te kijven tegen de berg en zei, u boze en onzalige waarom laat je niet af om mij aldus lang te belasten, ik wil dat u ophoudt van mij te bezwaren en da u mijn plaats veranderen zal wat u hebt me genoeg onder de voet getreden of ik wil mij wreken van u. De berg antwoorde; dat u zegt mag niet zijn wat de schepper van alle dingen heeft mij van het begin aldus verheven en u onder mij gezet. Wit daarom geduldig verdragen en lijden tot de jongste dag toe als alle bergen en heuvels vernederd zullen worden zoals de profeet Jesaja beschrijft. Om deze woorden wordt dat dal zeer vertoornd en begon met de bomen en alle kruiden te strijden tegen de berg die ze met schoten en pijlen grote wonden in maakten en toen de berg dit zag wordt hij verwoed van toorn en zei tot het dal. van uw werk zal ik u veroordelen u boze knecht want u ontziet u niet tegen uw heer gevecht en strijd aan te nemen. Toen hij zei wierp hij een zerksteen in dat dal en brak de omring van het dal en sloot het geheel toe. Dat dal toen ze aldus verootmoedigd was van de slagen zie; de knechten moeten hun heren gehoorzamen en niet tegen hem murmelen. Aldus staan ook veel onderzaten met boosheid en hovaardigheid tegen hun oversten. Waarom men ze houden moet onder dwang. Zoals de wijze man zegt; de ezel zal men voedsel geven de zweep en de last en de knecht zijn nooddruft werk en bedwang want als hij onder dwang staat doet hij zijn werk en begeert uit loosheid te rusten. Is het dat ge hem laat verslappen in de dwang zoekt hij hoe dat hij vrij mag worden. En de kwaadwillige knecht zal men geven slagen en dwang en zal hem houden op het werk dat hij niet loos wordt. Zet hem in het werk want dat betaamt hem. Men leest van een heer die een verkeerde en weerspannige knecht had: die omdat hij ledig was zijn heer weer stond met kijvende worde en die heer gaf hem wel en beter zijn deel met harde slagen en ontnam hem die genoeglijke spijs en spijsde hem met grove spijs en hield hem streng gelijk in zijn werk te doen en toen hij aldus gehanteerd wordt zo wordt hij tenslotte moede en corrigeerde zichzelf en bedwong zijn tong en werd zachtmoedig in zijn heer antwoord te geven. Dit is dat Salomon zegt, die zijn knecht van zijn jeugd lekker opvoedt die zal hem later weerspannig vinden. |
Van costeliken ghesteenten. Dat dertiende dyalogus. ALle die costelike ghesteenten quamen te samen ende sey | den. wij sijn die alre costelikste dinghen die den men | schen alre waerdste sijn Ende ist dat wij na den wil- | [5] le der menschen ghecoft worden soe sellen wij min ende cleyn | gherekent worden laet wij daer om in verren steden onse wo | ninghe maken op dat wij niet gheuonden en moghen worden | dan mit groten arbeyde ende coste want dat wort vanden coop | luden seer waert ghehouden ende niet sonder groet goet ghe | [10] coft dat selsen is Ende daer om dier wanthet niet veel ghesien | ende gheuonden wort. Daer om seyden si DIe costelike | dinghe hebben willen. moeten hem daer om oeck wel in gro | ten arbeyt ende costen stellen ¶ Alsoe sal oeck die goede men | sche arbeyt doen ende na sinen vermoghen niet vertraghen | [15] om die doechden te weruen want ledicheyt is een viant der zielen | Daer om staet ghescreuen int vader leuen die werckende monic | wort alleen becoort van enen duuel. Mer den ledigen anuechten | dusent vianden Hier om seyt Iheronimus. Wilt altoes doende we | sen in wat goets wercks op dattie die duuel onledich vindet. | [20] Die onledighe mensche is als een casteel dat wel ghesloten is. | welken die viant gheen schade doen en mach Aldus seyt oeck | augustinus niet lichteliken en wort hi beuanghen vanden be- | coorre die onledich is in goeder oefeninghe. Daer om sellen | die ouders haer kinderen stellen tot hantwercke ter wijlen dat [c5v] si ionck sijn op dat si in hoer oude daghen van armoeden ende | behoefticheyt niet en ontbreken ¶ Men vint dat een wijs lant | man hadde enen wingaert gheplantet. welck doe hy steruen | soude sprack tot sinen kinderen segghende. dat hi een groten | [5] scat daer in verburghen had. Mer die stede daer hi die begra- | uen hadde en wijsde hi niet. Daer nae doe die vader ghestor- | uen was begonden si den wijngaert doer ende weder doer om | me te grauen om den scat te vinden alsoe dat dye wijngaert | seer vruchtbaer wort ende dat si daer veel vruchten of ontfin | [10] ghen Ende als si dat saghen verstonden si dat hoer vader hem | vanden scat gheseit had om dat si arbeiden souden inden wijn | gaert ende die leedicheyt scuwen ¶ Een philosooph leerden si | nen soon ende seyde. Sich kint dat die formijck niet wijser | en si dan du. die inden somer mit groten arbeyde sorchuoude | [15] liken vergadert Daer si in den winter of leuen moghe Ende | dat die haen niet wackerre en si of sterker dan du dye den tijt | des nachtes bewaert ende alsoe vliteliken waket dat hi hem seluen staende andere menschen oeck wecket. tot des nachtes | te singhen Ende wie is soe sterck dat hi veel wiuen houden can | [20] dat si cuyseliken leuen ende hem onderdanich sijn Ende du cla | gheste dattu een wijf niet beheren en mogheste. |
Van kostbare gesteenten. Dat dertiende dialoog. Alle kostbare gesteenten kwamen tezamen en zeiden, wij zijn die aller kostbaarste dingen die de mensen aller duurst zijn en is het dat wij naar de wil der mensen gekocht worden zo zullen wij minder en klein gerekend worden, laten wij daarom in verre plaatsen onze woning maken op dat wij niet gevonden mogen worden dan met grote arbeid en kosten want dat wordt van de kooplieden zeer waard gehouden en niet zonder groet goed gekocht dat zeldzaam is en daarom duur want het wat niet veel gezien en gevonden wordt. Daarom die kostbare dingen hebben willen moeten zich daarom ook wel in grote arbeid en kosten stellen. Alzo zal ook de goede mens arbeid doen en naar zijn vermogen niet vertragen om die deugden te verwerven want ledigheid is een vijand der ziel. Daarom staat geschreven in het vader leven die werkende monniken worden alleen bekoord van een duivel. Maar de ledige aanvechten duizend vijanden. Hierom zegt Hieronimus, wil altijd doende wezen in wat goed werk opdat u de duivel onledig vindt. Die onledige mens is als een kasteel dat wel gesloten is die de vijand geen schade doen mag. Aldus zegt ook Augustinus, niet lichte wordt hij bevangen van de bekoring die onledig is in goede oefening. Daarom zullen de ouders hun kinderen stellen tot handwerken terwijl dat ze jong zijn opdat ze in hun oude dagen van armoede en behoeftigheid niets ontbreken. Men vindt dat een wijze landman had een wijngaard geplant die toen hij sterven zou sprak tot zijn kinderen en zei dat hij een grote schat daarin verborgen had. Maar de plaats daar hij die begraven had wees hij niet. Daarna toen die vader gestorven was begonnen ze de wijngaard heen en weer en door om te graven om de schat te vinden alzo dat de wijngard zeer vruchtbaar wordt en dat ze daar veel vruchten van ontvingen en toen ze dat zagen verstonden ze dat hun vader hen van de schat gezegd had om dat ze arbeiden zouden in de wijngaard en de ledigheid schuwen. Een filosoof leerden zijn zoon en zei; zie kind dat die mieren niet wijzer zijn dan u die in de zomer met grote arbeid zorgvuldig verzamelen waarvan ze in de winter van leven mogen en dat de haan niet wakker is of sterker dan u die de tijd van de nacht bewaart en dat hij alzo vlijtig waakt dat hij zelf staat en andere mensen ook wekt in het nacht zingen en wie is zo sterk dat hij veel wijven houden kan dat ze kuis leven en hem onderdanig zijn en u klaagt dat u een wijf niet beheren mag. |
Van den smaragde ende den rinck Dat viertiende dyalogus. [c6r] SMaragdus als die meester seyt is[|] een costelike steen | daer gheen groen dinck bi compareeten mach we | sen. want alle cruden ende alle spruten maect si | groen te schinen in hoer teghenwoerdicheyt. Sy veruollet | [5] die oghen mer si en machse niet versaden ¶ Het was een gou | wen rijnck daer een smaragde in ghewrocht was die den rijnc | alsoe vercierden dat alle man den rijnck begheerden te sien. | Op een tijt sprack die rijnck totten smaragde wt onweten- | heyt ende seyde. Langhe tijt hebstu dijn staci in mi ghehadt | [10] ende noch en hebste mi nye loon daer of ghegheuen ¶ Daer | om betael nv dat loon van dijnre woninghe en de ganck van | mi Of ic sal di al beroeyt van mi werpen. Die smaragde ant | woorden. Dat ic mitti ghewoent hebbe daer bistu altoes of | gheeert gheweest ende daer om in des conincks vingher ghe- | [15] draghen Ende isset dattu mi van di verdriuen wilste. ganck | ende vercoep mi ende van die costelicheyt mijnre waerden neem | dat loon van dat ick mitti ghewoent heb. want mi en sel gheen | stede ende woninghe ontbreken Daer nae doe dye rinck hem | wech ghedreuen had ende sonder hem verworpen ende onge | [20] acht bleef. wort hij ten lesten van onwaerden ghesmouten. | ende seyde DIe mit sijn beeter ende costeliker staet. wort | verworpen als die costeliker van hem gaet. Aldus is oeck | die knecht goods alre eren waert alsoe langhe als hi die cos- | telike doechden in hem heeft. Mer als hi die laet varen wort | [25] hi onwaerdt ¶ Seneca seyt die man is goet die in sinen wer | ken goet gheuondenwort ende gheproeft. ¶ Op een tyt doe | die grote alexander seyde. dat hy dye heer waer van alle dye | werlt. antwoordede hem dyogenes die philosooph. Du en | biste gheen sins heer als du segste Mer een dienre mijnre knech | [30] ten want die houerdie is dyn vrouwe. ende si is mijn dienst | maecht. want si regiert ende beheert dy. ende ic hebse onder | die voeten ghetreden Die vleyschelike ghenoecht gulsicheyt | ende toornicheyt beheren di ende sijn dijnre machtich. die ick | al verwonnen heb ende beheert Ende daer om heb ick gheseit [c6v] dat du biste een dienre mijnre knechten Ende doe alexanders | knechten den philosooph wouden slaen verboedt hijt hem ende | seyde Siet daer toe dat hem nyemant en misdoe. want hy | waerlike goet is ende mi die waerheyt seyt Gregorius seyt | [5] die mensche is van groter waerdicheyt die hem vindet inden | staet daer hi in wesen soude want sonder sonden te wesen is | een teyken van groter waerdicheyt. |
Van de smaragd en de ring. Dat viertiende dialoog. Smaragd zoals de meester zegt is een kostbare steen daar geen groen ding bij vergeleken mag wezen want alle kruiden en alle spruiten maakt ze groen schijnen in haar tegenwoordigheid. Ze vervult de ogen maar ze mag ze niet verzadigen. Het was een gouden ring daar een smaragd in gewrocht was die de ring alzo versierde dat alle man de ring begeerden te zien. Op een tijd sprak di ring tot de smaragd uit onwetendheid en zei’ lange tijd hebt u uw plaats in mij gehad en nog heb je mij er geen loon van gegeven. Daarom betaal nu dat loon van uw woning en gaan van mij of ik zal u al berooid van mij werpen. De smaragd antwoorde, dat ik met u gewoond heb daarvan bent u altijd geëerd geweest en daarom in de koning s vinger gedragen en is het dat u mij van u verdrijven wil, ga en verkoop mij en van de kostbaarheid van mijn waarde neem dat loon van dat ik met u gewoond heb want mij zal geen plaats en woning ontbreken. Daarna toen de ring hem weggedreven had en zonder die verworpen en ongeacht bleef wordt het tenslotte van onwaarde gesmolten en zei; die met zijn betere en kostbare staat wordt verworpen als de kostbaarheid van hem gaat. Aldus is ook de knecht Gods allee eren waard alzo lang als hij die kostbare deugden in hem heeft. Maar als hij die laat varen wordt hij niets waard. Seneca zegt, die man is goed die in zijn werken goed gevonden wordt en beproefd. Op een tijd toen de grote Alexander zei dat hij de heer was van de hele wereld antwoordede hem Diogenes de filosoof. U bent geenszins heer zoals u zegt. Maar een dienaar van mijn knechten want de hovaardij is uw vrouw en ze is mijn dienstmaagd want ze regeert u en ik heb haar onder de voeten getreden. De vleselijke geneugten, gulzigheid en toorn beheren u en zijn u machtig die ik alle overwonnen heb en beheert en daarom heb ik gezegd dat u bent een dienaar van mijn knechten en toen Alexanders knechten de filosoof willen slaan verbood hij het hen en zei. Ziet daartoe dat hem niemand misdoet want hij is waarlijk goed die mij de waarheid zegt. Gregorius zegt, die mens is van grote waardigheid die zich vindt in de staat daar hij in wezen zou want zonder zonden te wezen is een teken van grote waardigheid. |
Vanden saphier ende den goutsmit Dat vijftiende dyalogus. SAphirus s een costelike steen van verwen blau als | [10] die hemel is als si claer is ende wanneer die son hoer | radien daer op seyndt soe gheeft hi blinckende schijn | van hem ¶ Het was een goutsmit die den saphier setten wou | de in die croon des keysers Ende als dat die saphier sach seyde | hi En wilt mi niet goede meester sluten ende setten in die croon want ic | [15] bin noch ionck ende onghebonden ende mijns leuens lustet mi | seer in die werlt te ghebruken Daer om en wil ic niet vander | werlt verscheyden wesen ende besloten. Mer ick wil mijnre | ioecht ghebruken ende alle die werlt doer lopen ende die be- | sien. Die goutsmit antwoorden. Dijn beslutinghe sal dijn | [20] heylicheyt wesen want ic sal di een seker ende eerlike stede setten | daer du altoes sonder sorghen mogheste leuen Want ick mer- | ke dijn costelicheyt ende dijn waerdicheyt Alsoe dat ick duch | te Ist dat du after lande loopes. dat du verloren selste bliuen [c7r] na dat die heylige sint ian ewangelist seyt in syn epistolen Want | alle die werlt is op alle quaet ghestelt Om datter alle so veel | periculen inder werlt sijn datse gheen hart begripen en mach | noch gheen tonghe wtspreken Daer om seyt gregorius. Altoes | [5] sellen wij sorghen. want wij altoes in perikel sijn Hier om sey- | de die goutsmit totten saphier lieue kint ic en derf v niet laten | gaen noch achter landen lopen Mer ic wil v in goeder hoeden hou | den Ende doe hi dit seyde settede hi den saphier in die croon daer | si altoes mit groter eren staende bleef besloten ende seyde Be [10] ter is besloten te wesen ende in behoudenre hant. Dan bijster te | wesen ende lopen achter dan lant Aldus isset den gheesteliken men- | sche dat alre best dat hi in sijn clooster ende inder cellen blijft Als | een heilich vader seyde totten ionghen broeder Ganc in dijn celle | ende si sal di alle dijnc leren want het een oudt segghen is Vrede | [15] is binnen der cellen Ende daer buten en is anders niet dan onrust | ende kijf Daer om seyt iheronimus. Die cristum begheert die en | soect gheen dinghen van die werlt Mer die celle wort hem een | paradijs der heyligher scriften. ende buten der cellen te lopen | een pijn. Die abt euagrius seyde tot enen int vader leuen die | [20] tot hem seyde Ick en mach niet vasten noch arbeyden noch oec | den sieken dienen. Ganck eet ende drincke ende slaep alleen | en ganck niet wter cellen Want dat volhardende bliuen inder | cellen. brenghet den monick tot sijnre ordinancie |
Van de saffier en de goudsmid. Dat vijftiende dialoog. Saffier is een kostbare steen en van kleur blauw als de hemel is als ze helder is en wanneer die zon haar stralen daarop zendt zo geeft het een blinkende schijn van zich. Het was een goudsmid die de saffier zetten wilde in de kroon van de keizer en toen dat de saffier zag zei hij; wil mij niet goede meester opsluiten en zetten in die kroon want ik ben noch jong en ongebonden en mijn leven lust het meer in de wereld te gebruiken en wil ik niet van de wereld verscheiden wezen en besloten. Maar ik wil mijn jeugd gebruiken en de hele wereld doorlopen en bezien. Die goudsmid antwoorde, uw opsluiten zal uw heiligheid wezen want ik zal u een zekere en fatsoenlijke plaats zetten daar u altijd zonder zorgen mag leven. Want ik merk uw kostbaarheid en uw waardigheid, Alzo dat ik ducht is het dat u achter landen loopt dat u verloren zal blijven naar dat die heilige sint Jan de evangelist zegt in zijn epistel. Want de hele wereld is op alle kwaad gesteld omdat er zoveel perikelen in de wereld zijn dat geen hart ze begrijpen mag nog geen tong uitspreken en daarom zegt Gregorius. Altijd zullen wij zorgen want wij zijn altijd in perikel. Hierom, zei die goudsmid tot de saffier, lieve kind ik durf u niet te laten gaan noch achter landen lopen maar ik wil u in goede hoeden houden en toen hij dit zei zette hij de saffier in de kroon daar ze altijd met grote eren staan bleef besloten en zei. Beter is het besloten te wezen en in behouden hand dan bijster te wezen en lopen achter het land. Aldus is het de geestelijke mens dat aller beste dat hij in zijn klooster en in de cellen blijft. Zoals een heilige vader zei tot een jonge broeder, ga in uw cel en u zal alle dingen leren want het is een oud spreekwoord, vrede is binnen de cellen en daarbuiten en is anders niet dan onrust en kijf en daarom zegt Hieronimus’. Die Christus begeert die zoekt geen dingen van de wereld. Maar die cel wordt hem een paradijs der heilige schrift en buiten de cellen te lopen een pijn. De abt Evagrius zei tot en een in het vader leven die tot hem zei, ik mag niet vasten noch arbeiden noch ook de zieken dienen. Ga, eet en drink en slaap alleen en ga niet uit de cel want dat volhardende blijven in de cel brengt de monnik tot zijn ordinantie. |
Van topasius den costeliken steen Dat sestiende dyalogus. [c7v] TOpasius is een costelike steen. in der naturen groen | hebbende nochtant in hoor dye verwen van allen | costeliken ghesteenten. Dese wort eerst gheuonden | in arabien. Van waer een topasius ghebrocht wort te roem | [5] ende wort in sinte peters kerck gheset in een gulden cruijs. | Daer hy seer scoon in blenckende was alsoe dat hy van allen | menschen seer garn wort ghesien Dese viel in becoringhe en- | de verdrietlickheyt segghende. Wat isset dat ic altoes in die | kerck bliuen moet ende vandaen nymmermeer en mach scey- | [10] den noch oeck niet vander werelt weten. Ick en mach aldus | niet wesen. mer ick wil ter werlt gaen. ende mitten waerli- | ken mensche mine recreaci ende ghenoechten maken ende oec | nochtant nae myt gode regneren inder ewicheyt. Hier nae | doe si ter werlt ghekeert was ende ghegaen van die heylighe | [15] stede wort hi beuanghen vanden ghenoechten des vleysches | ende der werlt alsoe dat hy hem gheenre sonden en ontsach te | doen Ende ten lesten wort hy gheuonden vanden wilden men | schen die sijn waerde niet en kenden ende wort onaerdeliken | ghehantiert ende verstroeijt. dat mens niet meer en vandt. | [20] Ende als hy aldus ten lesten ghebroken ende te niet ghecomen | was seyde hy mit groten rouwe. WIe hem seluen wt- | ter heyligher steden verwerpt. Recht ist dat hy alheel wort | verderft. Des ghelijcks behoeuen hem te wachten die ghees- | telike menschen van weder ter werelt te keren. Op dat hem | [25] des ghelijck oeck niet en gheboert. Want die quade begheer | ten verderuen dicwijl die gheestelike menschen ¶ Daer om | seyt augustinus. Ghelijck dat die liefte goods. een fonteyn | is van allen doechden ¶ Alsoe is die liefte der werlt oerspronc | alles quades. Soe wie god hebben wil dye versaeck dye | [30] werlt. op dat hem god si een salighe besittinghe. ¶ Bernar | dus. Dye volmaeckte knecht godes. die een heuet niet dan | cristum. Ende ist dat hy yet heeft sonder cristo soe en is hy | nyet volmaeckt.. ¶ Dye myt gheesteliken rijcdommen [c8r] sijn begaeft die en sellen hem niet onderwinden vanden aert- | schen dynghen ¶ Men leest int vader leuen dat een broeder | vraechde enen ouden vader ende seyde ¶ Wat sal ick doen | want mijn ghedachten en laten my nyet een vre inder cellen | [5] sitten ¶ Die oude antwoorden keer weder kint in dijn celle | ende arbeyde mit dijnen handen. ende bidde god sonder op- | houden. ende sette dijn ghemoede in gode. op dat dy nije- | mant en bedryeghe wtter cellen te gaen. Ende vertelleden | hem een exempel. Hoe datter een ionghelinc inder werlt was | [10] die sijnen vader badt. dat hy monic mochte worden ende sijn | vader en woude dat nyet henghen ¶ Ten lesten wort hy oeck | van anderen goeden menschen sijn vrienden daer toegebrocht | dat hijt nauwelic consenteerde ¶ Doe ginck dye ionghe | wt ende ghinck in een cloester ende wort monick. ende vol- | [15] brocht alle dat werck des cloesters volcomeliken ende alle da | ghe te vasten ende twe daghen sonder spijse te wesen. Ende | dicwijl nyet meer dan eens in die weke te eten. Dit anmerc- | kede sijn abt. ende verwonderde hem des. ende benediede | god in sijn abstinencie ende arbeyt. Daer nae gheschiede dat | [20] die broeder sinen abt bad. dat hy hem oorlof woude gheuen | dat hy mochte gaen in die woestijn om alleen daer te wonen. | Ende die abt seyde hem. kint en wilt dat niet dencken want | du en moghes dien arbeyt niet verdraghen noch dye bekorin | ghe des viants noch sine loosheyt. ¶ Ende waert dat du al- | [25] daer bekoort wordes. du en soudeste daer nyemant vynden. | dye dy troosten mochte. ende onderwisen vander tribulacie | des viants dye dy daer gheschieden soude Die broeder en lyet | niet of hem meer te bidden dat hi hem oorlof woude gheuen. | om in der enicheyt te gaen Ende doe die abt sach dat hijs niet | [30] houden en mocht. dede hi sine ghebet ende liet hem gaen Doe | seyde hy Ic bidde dy vader abba dat ghy mi een vanden broe | ders doen wilt dye myt my gaen wil. ende den wech wijsen | mach dien ick wanderen sal Ende die abt gaf hem twee broe- | ders van sijn cloester die mit hem ghinghen Ende doe si twee daghen [c8v] inder woestinen mit hem ghewandert hadden worden si moe | de van groter hetten ende ginghen legghen rusten op die aer | de Ende doe si een weynich inden slaep gherust waren quam | daer een aern ende sloechse mit sinen vloghelen an ende wecke- | [5] se ende vloech een stuck weges van hem ende bleef daer sitten | Ende als si ontwaeck ghe worden waren. saghen si den aern | ende seiden totten broeder Sich dijn enghel is hier stant op ende | volghe hem Doe hi dit sach stont hi op ende nam oorlof an die | twee broeders ende volghede den arn ende quam ter steeden | [10] daer die aern sat Doe vloech die aern noch een stuck weghes | voort ende ghinck weder sitten. Ende die broeder volghede | hem daer nae des ghelijc vloech die aern echter voort ende ghinc | weder sitten Ende dit duerde aldus drie vren lanc Daer nae doe | hi den aern aldus volghede vloech die aern ter rechter sijde | [15] des broeders die hem volghede ende en wort daer nae niet meer | ghesien Ende die broeder volghede haer darwarts daer si ghe | vloghen was Ende als hy daer ghecomen was vant hy daer | drie palm bomen ende een fonteyne mit water ende een spelunck | ende seide in hem seluen Sich dit is die steede die di god heeft | [20] bereydt. Daer ghinck hij wonen ende at van die vruchten der | bomen ende dranck water van die fonteyne. Ende bleef daer | ses iaer lanck ende sach gheen mensch dier tijt Op | een tijt daer nae quam die duuel op enen dach tot hem in ghe | likenissen eens ouden vaders hebbende een veruaerlic ansicht | [25] Alsoe dat dye broeder doe hy hem sach. seer veruaert wort. | ende viel ter aerden in sijn ghebet. ende stont doe op. ¶ Ende | die duuel seyde hem. Laet ons broeder anderwerf onse ghe- | bet doen. Ende doe si dat ghedaen hadden. ende op ghestaen | waren seyde die viant Hoe langhe ist gheleden liue broeder dat | [30] du hier ghewoent hebste Die broeder antwoorde Ic heb hier | ses iaren gheweest Doe seide hem die viant Siet ic heb di also | langhe ghehadt tot een buerman. ende ic en hebs niet ghewe- | ten voer dese tijt van vier daghen hyer te voren. dat du hier | ghewoent hebste. Ende ick heb een cloester nyet varde van [d1r] v Ende het sijn nu elf iaeren dat ick nye wt mijn cloester en quam | dan huden indien dat ick vernomen heb dattu mi aldus nae wo | nes Dus heb ic in mi seluen ghedocht Ic moet gaen tot desen man | godes ende spreken mit hem van mijnre sielen salicheyt Dit seg | [5] ick daer om lieue broeder Om dat wij niet vorderen en moghen | aldus in onsen cellen te sitten ende dat lichaem ende dat waerdi- | ge bloet ons heren niet te ontfangen Daer om heb ic anxt dat wij van | gode vreemde worden mochten in dien dat wi ons vervreemden | van dat heylighe sacrament ons heren Daer om seg ick di broe | [10] der dat hier op drie milen nae een cloester is dat een priester heeft | Laet ons gaen alle sonnendaghes of ten twee weeken eens ende | ontfanghen dat heylighe sacrament des lichaems ons heren ende | weder keren tot onsen cellen Dese raet des bosen viants behaech | de den broeder seer wel Ende doe die sonnendach ghecomen was | [15] quam die duuel tot hem ende seydeCoemt laet wij gaen het is nu | tijt Dus ghinghen si te samen ende quamen ten clooster daer die | priester was Endeghinghen in die kerk ende gauen hem in hoer | ghebeden Doe die broeder op stont wt sinen ghebede ende omsien | de den anderen die hem daer ghebrocht had niet en vant. seyde | [20] hi in hem seluen waer meendi mach dese broeder wesen hi mach | licht ghegaen wesen om sijn gheuoech te doen. Ende als hi lan- | ghe ghewacht had ende hi niet en quam ghinck hi te lesten bu | ten die kerck ende socht hem. Ende als hi hem nerghent en vant | seyde hi totten broederen die daer woenden waer is die oude va | [25] der ghebleuen die mit mi in die kercke quam Doe antwoorden | si ende seyden Wij en hebben niemant ghesien dan di alleen Doe | bekende hi dattet die viant was ende seyde in hem seluen Sich | mit wat groter listen die duuel mi wt mijnre cellen ghebrocht | heeft. Nochtant en berouwet mi dat goede werck niet Ick wil | [30] dat heylighe waerdighe sacrament ontfanghen ende keren we | der in mijnre cellen Ende doe die missen wtwaren ende hi wech | woude gaen. hielt hem die abt des cloosters ende seyde. Ick en | laet di niet van my gaen. du en hebste eerst myt dye broeders | ghegheten. Ende nae dattet mael ghedaen was ende weder [d1v] gaen woude tot sijnre cellen: quam die duuel weder tot hem | in een ghelikenisse van enen waerliken ionghelinck ende began | hem wel te besien vanden hoefden totten voeten ende seyde Hi | isset neen hi en isset niet Ende sach hem noch bet an also dat die | [5] broeder seyde tot wien siestu alsoe degher an Die duuel ant- | woorde En kennestu mi niet Mer doch het is so langhe gheleden | hoe soudeste mi moghen kennen Ick ben des mans soon die dijns | vaders buerman isEnde hiet dijn vader niet aldus ende dijn moe | der alsoe Ende en hietes du niet aldus Ende en sijn sijn knechten | [10] oec niet aldus ghenoemt Mer leyder dijn moeder ende dijn suster | sijn ouer drie iaren ghestoruen Ende dijn vader is nu corts ghe- | storuen ende heeft dy ghelaten erfnaem sijns groten goets segghen | de Wien mach ick mijn goet bet afterlaten dan mijnen soon dat | een heylich man is die die werlt ghelaten heeft ende gode gheuol | [15] ghet Hem soe laet ic al mijn goet Wie mach hier nu wesen onder | alle mijn vrienden ende buren die god ontsiet die vernemen mach | waer mijn soon is die hem segghen wil. dat hy come ende ghe | ue dit goet den armen voer mijn ziel Aldus sijn veel goeder man- | nen ghetoghen om v te soecken ende en hebben v niet connen vin | [20] Ende siet ick coem hier bi auenturen om een ander saec | die ick te doen hadde ende als god wil heb ic v hier gheuonden | En wilt daer om nyet merren mer coemt ende deelt dat goet | den armen ende volbrenghe den wille dijns vaders. Die broe | der antwoorden ende seyde. Ick en wil niet weder ter werlt | [25] keren Die duuel antwoorden hem Ist dattu niet en coems en | de dat goet verbijstert worde soe selstu voer gode daer of reden | moeten gheuen. Wat ist dat ick dy segghe. Ick rade dy dattu | coemste als een goet dispensier ende deelt den armen ende be- | hoeftighen. dijns vaders goet om uwer beyder zielen dattet | [30] niet onnutteliken vanden bouen ende quaden vrouwen ver- | daen en worde dat den armen ghelaten is wat laste ist datttu comes ende does gheuen aelmissen naeden wille dijns vaders | voer zijn ziele. ende voer die ziele van dy. Ende dat ghedaen | hebbende. weder keres tot dijnre cellen. Nae dese ende deser [d2r] gheliken veel raden heeft hy den broeder ter werlt ghebrocht | ende ghinc mit hem tot an die stat daer sijn vader woenden ende | sceyde doe weder van hem Die broeder ghynck in sijns vaders | huys meynende dat hi doot waer ende siet die vader quam hem | [5] te gemoete wtgaende wt sijn huys ende was leuendich Ende | hi en kennede sinen soon niet ende seyde tot hem wie bistu. | Die broeder wort van scaemten seer verstoort ende en mocht niet | spreken Ende die vader vraghede hem anderwerf. ende derdewerf | wie dat hi was Ten laetsten seyde hy Ick ben dijn soon Die vader | [10] seyde Waer om bistu wten clooster ghecomen Die broeder scaem | de hem die waerheyt te segghen ende seyde Die liefte van dy | heeft my weder doen comen want ick dy seer begheerden Hij | bleef daer in sijns vaders huys Ende nae corter tijt viel hi in | onsuuerheyt. Alsoe dat hi van sinen vader daer of veel slaghen | [15] ende lasten ontfinck. Mer die onsalighe verblint inder sonden en | dede gheen penitenci ende bleef inder werlt verloren Aldus en sal | gheen monick oec wt sijn clooster gaen soe wie oec hem dat radet. |
Van topaas de kostbare steen Dat zestiende dialoog. Topaas is een kostbare steen die in de naturen groen heeft, nochtans in haar de kleuren van alle kostbare gesteenten. Deze wordt eerst gevonden in Arabië vanwaar een topaas gebracht werd te Rome en wordt in de sint Petrus kerk gezet in een gulden kruis. Daar het zeer mooi in blonk alzo dat het van alle mensen zeer graag wordt gezien. Deze viel in bekoring en verdriet en zei, wat is het dat ik altijd in die kerk blijven moet en vandaan nimmermeer mag scheiden noch ook niets van de wereld weten. Ik mag aldus niet wezen, maar ik wil ter wereld gaan en met de wereldlijke mensen mijn recreatie en genoegens maken en ook nochtans daarna met god regeren in de eeuwigheid. Hierna toen ze tot de wereld gekeerd was en gegaan van die heilige plaats werd het bevangen van het genoegen van het vlees der wereld alzo dat hij zich geen zonden ontzag te doen en tenslotte wordt hij gevonden van de wilde mensen die zijn waarde niet kenden en wordt onwaardig gehanteerd en verstrooid zodat men het niet meer vond en toen hij alzo tenslotte gebroken en te niet gekomen was zei hij met grote rouw. Wie zichzelf uit de heilige plaats verwerpt recht is het dat hij al geheel wordt verdorven. Desgelijks behoeven zich te wachten de geestelijke mensen van weer ter wereld te keren op dat hem desgelijks ook niet gebeurt. Want die kwade begeerten verderven vaak die geestelijke mens en daarom zegt Augustinus, gelijk dat de liefde Gods een brons is van allen deugden alzo is de liefde der wereld de oorsprong van alle kwaad. Zo wie god hebben wil die verzaakt de wereld op dat hem god is een zalig bezit. Bernardus. De volmaakte knecht Gods die heeft niets dan Christus en is het dat hij iets heeft zonder Christus zo is hij niet volmaakt. Die met geestelijke rijkdommen zijn begaafd die zullen zich niet onderwinden van de aardse dingen. Men leest in het vader leven dat een broeder vroeg een oude vader en zei, ‘wat zal ik doen want mijn gedachten laten mij niet een uur in de cel zitten. Die oude antwoorde, keer weer kind in uw cel en werk met uw handen en bid God zonder ophouden en zet uw gemoed in God opdat niemand u dreigt uit de cel te gaan en vertelde hem een voorbeeld hoe da er een jongeling in de wereld was die zijn vader bad dat hij monnik mocht worden en zijn vader wilde dat niet toestaan. Tenslotte wordt hij ook van andere goeden mensen en zijn vrienden daartoe gebracht zodat hij het nauwelijks toestemde. Toen ging de jongen uit en ging in een klooster en wordt monnik en volbracht al dat werd van het klooster volkomen en vaste alle dagen en twee dagen zonder spijs te wezen en vaak niet meer dan eens in de week te eten. Dit merkte zijn abt en verwonderde hem dus en gebenedijde God in zijn abstinentie en arbeid. Daarna geschiede dat die broeder zijn abt bad dat hij hem verlof wilde geven dat hij mocht gaan in de woestijn om alleen daar te wonen. En de abt zei hem, kind, wil dat niet denken want u kan die arbeid niet verdragen nog de bekoring van de vijand nog zijn loosheid en was het dat u aldaar bekoord wordt u zou daar niemand vinden die u troosten mocht en onderwijzen van de tribulatie der vijand die u daar geschieden zou. De broeder e liet af hem meer te bidden dat hij hem verlof wilde geven om in de eenheid te gaan en toen de abt zag dat hij hem niet houden mocht deed hij zijn gebed en liet hem gaan. Toen ze hij, ik bid u bader abt dat gij mij een van de broeders doen wilt die met mij gaan wil en de weg wijzen mag dien ik wandelen zal en de abt gaf hem twee broeders van zijn klooster die met hem gingen en toen ze twee dagen in de woestijn met hem gewandeld hadden worden ze moede van grote hitte en gingen liggen rusten op de aarde en toen ze wat in de slaap gerust waren kwam daar een arend en sloeg met zijn vleugels aan en wekte ze en vloog een stuk weg van hem en bleef daar zitten. En toen ze wakker geworden waren zagen ze de arend en zeiden tot de broeder, zie uw engel is hier, sta open volg hem. Toen hij dit zag stond hij op en nam verlof aan die twee broeders en volgde de arend en kwam ter plaatse daar die arend zat. Toen vloog die arend nog een stuk weg voort en ging weer zitten en die broeder volgde hem, daarna desgelijks vloog de arend echter voort en ging weer zitten en dit duurde aldus drie uren lang, daarna ten hij de arend aldus volgde vloog de arend ter rechterzijde van de broeder die hem volgde en wordt daarna niet meer gezien en de broeder volgde haar derwaarts daar ze gevlogen was en toen hij daar gekomen was vond hij daar drie palmbomen en een bron met water en een spelonk en zei in zichzelf. Zie, dit is de plaats die u god heeft bereid. Daar ging hij wonen en at van die vruchten de bomen en dronk water van die bron en bleef daar zes jaar lang en zag geen mens in die tijd. Op een tijd daarna kwam de duivel op een dag tot hem in gelijkenis van een oude vader en had een vervaarlijk aanzicht. Alzo dat de broeder toen hij hem zag zeer bang wordt en viel ter aarde in zijn gebed en stond toen en de duivel zei hem. Laat ons broeder anderwerf ons gebed doen en toen ze dat gedaan hadden en opgestaan waren zei de vijand. Hoe lang is het geleden lieve broeder dat u hier gewoond hebt. Die broeder antwoorde, ik ben hier zes jaren geweest. Toen zei hem de vijand. Ziet, ik heb u alzo lang gehad tot een buurman en ik heb niet geweten voor deze tijd van vier dagen hier tevoren dat u hier gewond hebt en ik heb een klooster niet ver van u en het zijn nu elf jaren dat ik niet uit mijn klooster kwam dan heden indien dat ik vernomen heb dat u mij aldus na woont. Dus heb ik in mijzelf gedacht, ik moet gaan tot deze man god en spreken met hem van mijn ziel zaligheid. Dit zeg ik daarom lieve broeder om dat wij niet vorderen mogen als we aldus in onze cel zitten en de lichaam en waardige bloed van onze heer niet ontvangen en daarom heb ik angst dat wij van god vreemd worden mochten in dien dat we ons vervreemden van dat heilige sacrament onze heer en daarom zeg ik u broeder dat hier op drie mijlen na een klooster is dat een priester heeft. Laat ons gaan alle zondagen of ten twee weken eens en ontvangen dat heilige sacrament van het lichaam van onze heer en weerkeren tot onze cellen. Deze raad van de boze vijand behaagde de broeder zeer goed en toen die zondag gekomen was kwam de duivel tot hem en zei. Kom, laten we gaan, het is nu tijd. Dus gingen ze tezamen en kwamen ter klooster dat die priester was en gingen in de kerk en begaven zich in hun gebeden. Toen de broeder opstond uit zijn gebed en omkeer naar de andere die hem daar gebracht had en niet vond zei hij in zichzelf, waar denk je mag deze broeder wezen, hij mag licht gegaan wezen om zijn gevoeg te doen. Toen hij lang gewacht had en hij niet kwam ging hij tenslotte buiten de kerk en zocht hem en toen hij hem nergens vond zei hij tot de broeders die daar woonden, waar is die oude vader gebleven die met mij in de kerk kwam. Toen antwoorden ze en zeiden. Wij hebben niemand gezien dan u alleen. Toen bekende hij dat het de vijand was en zei in zichzelf, zie met wat grote listen de duivel mij uit mijn cel gebracht heeft. Nochtans berouwt mij dat goede werk niet. Ik wil dat heilige waardige sacrament ontvangen en keren weer in mijn cel en toen de missen uitwaren en hij weg wilde gaan hield hem de abt van het klooster aan en zei. Ik laat u niet van mij gaan, u hebt eerst met de broeders gegeten en nadat het maal gedaan was en weer gaan wilde tot zijn cel kwam de duivel weer tot hem in een gelijkenis van een wereldlijke jongeling en begon hem goed te bezien van het hoofd tot de voeten en zei. Hi is het, neen hij is het niet en keek hem nog beter aan alzo dat de broeder zei, tot wie ziet u alzo degelijk aan. De duivel antwoorde. Kent u mij niet, maar doch het is zo lang geleden, hoe zou u mij mogen kennen, ik ben de zoon van de man die uw buurman van uw vader is. En heet uw vader niet aldus en uw moeder alzo en heet u niet aldus en zijn die knechten ook niet aldus genoemd. Maar helaas, uw moeder en uw zuster zijn over drie jaren gestorven en uw vader is nu net gestorven en heeft u gelaten erfgenaam van zijn grote goed en zei, wie mag ik mijn goed bet achterlaten dan mijn zoon dat een heilige man is die die wereld gelaten heeft en god gevolgd heeft. Hem zo laat ik al mijn goed. Wie mag hier nu wezen onder al mijn vrienden en buren die god ontziet die vernemen mag waar mijn zoon is die hem zeggen wil dat hij komt en geef dit goed de armen voer mijn ziel. Aldus zijn veel goede mannen getrokken om u te zoeken en hebben u niet kunnen winden en ziet, ik om hierbij avonturen om een andere zaak die ik te doen had en als god wil heb ik v hier gevonden. En wil daarom niet dralen maar kom en verdeel dat goed de armen en volbreng de wil van uw vader. Die broeder antwoorde en zei. Ik wil niet weer ter wereld keren. De duivel antwoorde hem. Is het dat u niet komt en dat goed verduisterd wordt zo zal u voor god daarvan reden moeten geven. Wat is het dat ik u zeg. Ik raad u aan dat u komt een goede verdeler en deelt de armen en behoeftigen uw vadersvaders goed om uw beider zielen dat het niet onnuttig van de boeven en kwade vrouwen verdaan wordt dat de armen gelaten is, wat last is het dat u komt en laat aalmoezen geven naar de wil van uw vader voor zijn ziel en voor uw ziel en als u dit gedaan hebt keer weer tot uw cel. Na deze en dergelijke veel raden heeft hij dn broeder ter wereld gebracht en ging met hem tot aan de plaats daar zijn vader woonde en scheidde toen weer van hem. De broeder ging in zijn vaders huis en meende dat hij dood was en ziet, de vader kwam hem tegemoet gaan uit zijn huis en was levend en hij herkende zijn zoon niet en zei tot hem wie bent u. De broeder wordt van schaamte zeer verstoord en kon niet spreken en de vader vroeg hem andermaal en derde maal dat hij was. Tenslotte zei hij. Ik ben uw zoon. De vader zei, waarom bent u uit uw klooster gekomen. De broeder schaamde zich de waarheid te zeggen en zei. De liefde van u heeft mij weer laten komen want ik begeerde u zeer. Hij bleef daar in zijn vaders huis en na korte tijd viel hij in onzuiverheid. Alzo dat hij van zijn vader daarvan veel slagen en lasten ontving. Maar de onzalige verblind in de zonden deed geen penitentie en bleef in de wereld verloren. Aldus zal geen monnik ook uit zijn klooster gaan zo ook wie hem dat aanraadt. |
Van den carbunkel ende den spieghel Dat seuentiende dyalogus CArbunckel is een costelike steen die inder nacht licht ende | [20] die nacht en mach sijn licht niet verdonckeren alsoe dat | hi scarpe radien sciet tot dye oghen der gheenre dien ansien | Tot den carbunckel quam een spieghel van glas ghemaect | ende seyde Onder den sconen costeliken ghesteenten bistu seer [d2v] claer ende lichtende ende ic ben oeck seer claer ende lichtende al | soe dat alle dinghen in mi ende doer mi ghesien worden Ende | daer om waren wij te samen gheuoecht soe soude onser beyder | claerheyt meerre esen ende wy souden seuen werf costeliker we | [5] sen dan wy nu sijn Die carbunkel antwoorden Dat gheen dat | tu segghes en wil ick niet consentieren anghemerct dattu ge- | maect biste van een broesse materie dat glas is Ende ick vander edel | re natueren der costeliker steenen Daer om en isset niet behoerlic | bi mi te wesen Ganck daer om van mi Ende die carbunckel sey- | [10] de doe voert NIet en sel hem vernedere die edele. noch oec | twisten mit die onedele Aldus sal die kersten mensche die seer e | del is want hi van cristo kersten hiet. dese en sal mitten bosen | viant gheen ghemeenscap hebben noch oeck hem horen want hy | die alre onedelste ende die snooste is Hier om seyt die heylighe | [15] paeus clemens Soe wie hem willichlike onder des bosen vy- | ants wille en macht gheeft die en can gheen vrede an god ende | den menschen hebben Augustinus Die bose viant en mach nie | mant bedrieghen dan dye hem consent gheuen wil sijns qua- | den willes Daer oec of seyt Iheronimus Men en sal des bosen | [20] viants machte niet ontsien. want sijn vreese of sijn macht is | altoes in des menschen wille want dat vleysch en kan niet be | driuen dat dye moet niet en wil: Men leest int vader leuen | dat een heylich vader vanden heylichen enghel gheuoert en- | de ghebrocht wort ter plaetsen daer veel heyligher menschen | [25] vergadert waren. Daer hy sach dat omtrent dier stede veel- | heyt van bose vianden vlieghende waren oft vliegen hadden | gheweest. Daer nae brocht hem dye enghel tot eenre groter | stat daert iaermerct was daermen grote comenscappen han- | tierden. Daer hy alleen enen duuel sach leedich staende opter | [30] poorten Die heylighe vader dit siende vraghede den heylighen | enghel myt groten verwonderen wat dese dinghen beduden | mochten Die enghel antwoorden hem ende seyde Inder stat | alle die daer wonen doen des bosen viants wille ende daer om isser | een ghenooch die te bewaren ende te houden onder sinen wil. [d3r] Mer inden clooster sijn die brooders den bosen viant rebel ende | niet tot sinen wille Daer om sijn daer veel duuelen die gheeste | like deuote menschen becoren ende anuechten. |
Van de karbonkel en de spiegel. Dat zeventiende dialoog. Karbonkel is een kostbare steen die in de nacht licht en de nacht mag zijn licht niet verdonkeren alzo dat het scherpe stralen schiet tot in de ogen van diegene die het aanziet. Tot de karbonkel kwam een spiegel van glas gemaakt en zei, onder de mooie kostbare gesteenten bent u zeer helder en lichtend en ik ben ook zeer helder en lichtend, alzo dat alle dingen in mij en door mij gezien worden en daarom waren wij tezamen gevoegd zo zou onze helderheid vermeerderen en we zouden zevenmaal kostbaarder wezen dan we nu zijn. Die karbonkel antwoorde, datgene dat u zegt wil ik net toestaan gemerkt dat u gemaakt bent van een broze materie dat glas is en ik van de edele naturen der kostbare stenen, daarom is het niet behoorlijk bij mij te wezen. Ga daarom van mij en de karbonkel zei toen voort. Niet zal zich vernederen die edele, noch ook twisten met die onedele. Aldus zal de christen mens die zeer edel is want ij heet vanwege Christus christen en deze zal met de boze vijand geen gemeenschap hebben noch ook hem horen want hij de onedelste en de snoodste is. Hierom zegt die heilige paus Clemens, zo wie hem willig onder de boze vijand wil en macht begeeft die kan geen vrede aan god en de mens hebben. Augustinus, de boze vijand mag niemand bedriegen dan die hem toestemming geven zijn kwade wil daarvan te doen. Daarvan zegt ook Hieronimus, men zal de macht van de boze vijand niet ontzien want zijn vrees of zijn macht is altijd in de mens en wil want dat vlees kan niet bedrijven dat het gemoed niet wil: Men leest in het vader leven dat een heilige vader van de heilige engel gevoerd en gebracht wordt ter plaatse daar veel heiliger mensen verzameld waren daar hij zag dat omtrent die plaats een hoeveelheid van boze vijanden aan het vliegen waren of vliegen hadden geweest. Daar na bracht hem de engel tot een grote plaats daar het jaarmarkt was daar men grote koopmanschappen hanteerde daar hij alleen enen duivel zag ledig staan op de poort. De heilige vader die dit zag vroeg de heilige engel met grote verwondering wat deze dingen betekenen mocht. De engel antwoorde hem en zei, in de plaats en alle die daar wonen doen de wil van de boze vijand en daarom is er een genoeg die te bewaren en te houden onder zijn wil. Maar in het klooster zijn de broeders de boze vijand rebels en niet tot zijn wil en daarom zijn daar veel duivels die geestelijke devote mensen bekoren en aanvechten. |
Van achates ende cerastes. Dat neghentiende dyalogus [5] AChates is een costelike steen ende heeft witte ende swar | te circulen die menigherhande sijn van verwen Dye | eerste is gheuonden in cicilien Cerastes is een serpent | dat achte hoornen op sijn hooft staende heeft Dese hoorn van | dit serpent daert op die tafel gheset wort mit spisen verdrijft al | [10] le venijnt Ende men maect van die hoornen heften der messen die | men op des keysers tafel voer alle spise opset ende hebben die na | tuer dat si nat worden van sweet als daer enich venijnt op ghe | set wort. Dit serpent wantet van allen dieren ghehaet is ende | versmaet wort ghinck tot achaten den costeliken steen ende seyde | [15] O costelike ouerscoon gemme come tot my ende sette di tusschen | minen hoorn ende ick sal di heerliken draghen wanttu die craft heb | ste gracioos ende allen creaturen ontfancklic te maken den gheen | die di draghet Ende oeck beloue ick di ist dattu mi aldus graci- | oes makeste dat ick die grote heren ende oeck die ondersaten ende alle | [20] onnosele berouen sal ende di die helft vanden roof gheuen Die steen | achates antwoorden ende seyde: Dattu segste en behaget my | niet ¶ Om dat paulus dye heylighe apostel scrijft Dat dye | gheen die quaet doen ende die dat oeck consenteren dat die mi ge | liker pinen der ewigher doot worden ghepinicht Ende men oeck [d3v] ghemeenlick seyt dat hy alsoe veel misdoet die die koe hout als | diese steelt of vilt Daer om ganck van mi want dijn geselscap my | niet en betaemt Ende dit segghende ghinc achates van daer ende sey | de DAt quaet te doen sellen wij wederstaen. ende niet mit consent | [5] daer ouer gaen ¶ Dit dede die heylighe propheet als hi inden | souter spreect dye gheen dye dat ghebot goods ouertredet heb | ick ghehaet al waer hi vader moeder suster ofte broederOf dat | hi mi vrient waer of biscop priester of in enigher macht waer | of hi gheestelic of waerlick is Die godes wille niet en dede die | [10] pleghe ick te vlyen of icse niet en kende Aldus vintmen dat sin | te Iheronimus van sijn tafel verdreef drie onsedighe clercken | ende seyde Dattet den eerbaren man niet en betaemt dat in sijn geselscap | wesen souden onsedighe of oneerbare menschen van wesen ende leuen. |
Van agaat en Cerastes. Dat negentiende dialoog Agaat is een kostbare steen en heeft witte en zwarte cirkels die menigerhande zijn van kleuren. De eerste is gevonden in Sicilië. Cerastes is een serpent dat acht hoornen op zijn hooft heeft staan. Deze hoorn van dit serpent daar het op die tafel gezet wordt met spijzen verdrijft alle venijn en men maakt van die hoornen heften der messen die men op des keizers tafel voor alle spijzen opzet en hebben die natuur dat ze nat worden van zweet als daar enig venijn op gezet wordt. Dit serpent, want het van allen dieren gehaat is en versmaad wordt, ging tot de agaat de kostbare steen en zei. O kostbare over mooie gem kom tot mij en zet u tussen mijn horens en ik zal u heerlijk dragen want u hebt de kracht gracieus en alle creaturen ontvankelijke te maken diegene die u draagt en ook beloof ik u dat dat u mij aldus gracieus maakt zodat ik de grote heren en ook de onderzaten en alle onschuldigen beroven zal en u de helft van de roof geven. Die steen agaat antwoorden en zei: Dat u zegt behaagt mij niet omdat Paulus de heilige apostel schrijft dat diegene die kwaad doet en die dat ook toestaan dat die mij gelijke pijnen der eeuwige dood worden gepijnigd en men ook gewoonlijk zegt dat hij alzo veel misdoet die die koe houdt als die ze steelt of vilt, daarom ga van mij want uw gezelschap mij niet betaamt en toen hij dit zei ging de agaat vandaar en zei. Dat kwaad te zoen zullen we weerstaan en niet toestemmen daarover te gaan. Dit deed de heilige profeet toen hij de psalm spreekt van diegene die dat gebod Gods overtreden had heb ik gehaat al was hij vader, moeder, zuster of broeder. Of dat hij mijn vriend was of bisschop, priester of in enige macht was of hij geestelijk of wereldlijk is. Die God wil niet doen die pleeg ik te vlieden alsof ik ze niet kende. Aldus vindt men dat sint Hieronimus van zijn tafel verdreef drie onzedige klerken en zei dat het de eerbare man niet betaamt dat in zijn gezelschap wezen zouden onzedige of oneerbare mensen van wezen en leven. |
Van gout ende loot ¶ Dat neghentiende dyalogus [15] TOt dat gout quam dat loot mit opgheblasen sinnen en- | de seyde waer om verheffes di teghen mi En ben ic niet | alsoe wel vanden gheslachte des metaels als du waer | om versmades mi ende doeste dat ic opter werlt alsoe warde | ende costelike niet en ben alstu Coemt tot mi ende proue di mit my | [20] inden vuer. dan salstu wel sien die craft die in mi bliuen sal. Dat | gout antwoorden Ick weet broeder dattu alsoe wel metael biste | als ick want di alsoe wel die scepper ghescepen heeft als mi Ende | ic en doe dy geen onrecht neem dat dijn is ende ganck van mi ende en wilt | niet tegens mi kiuen want het noet is dat wij in allen onsedigen geproeft [d4r] ende besocht moeten worden als paulus leert Proeft alle dinc | ende datter goet is dat houdet. Ganck daer om int vuer ende | vechte mit my want dan sel hem dijn doecht ende victorie verto | nen Doe si aldus tesamen int vuer ghinghen is dat loot ghe- | [5] smouten ende te niet ghecomen. ende dat gout ghinck wten | vuer ghepurgeert ende verbetert seggende. SOnder cracht sijn houaerdighe ende vermetele woorden ende sonder | macht Aldus vindet men veel houaerdighe menschen die seer | scoon ende vermetel sijn van woorden die gheen doecht in hem | [10] hebben daer of si hem vermeteliken beroemen. Ende daer om | als si becoort of gheproeft worden comen si te niet alst loot dat | int smelten verswijnt Daer om wilstu in den oghen godes duer | baer ende waerde wesen sich dattu oetmoedich biste in dijn selfs | oghen. Daer om seyt die leerre ysidorus weest cleyn in dijns | [15] selfs oghen op dattu groot moechste wesen in dye oghen goods | Want die hem seluen cleyn is die is groot bi gode Daer om | seyt oeck gregorius Hoe du glorioser biste voer dijns selfs o- | ghen. alsoe veel bistu voer gode en de sijn enghelen snooder | Te romen was een heylighe vrouwe dye soe oetmoedich ende | [20] cleyn in haer seluen was dat hoer docht dat si onwaerdich was | ten heylighen outaer te gaen ende oeck inder eleuacien op des | priesters handen dat lichaem cristi te ansien Op een tijt ghe- | sciedent dat alle dat volck ten heylighen outaer ghinck om dat | heylighe sacrament te ontfanghen dat si om hoer groter oet- | [25] moedicheyt niet voort en dorste gaen Daert wt groten mira | kel ghesciede. dat dye vrouwe van eenre duyf die van bouen | quam ende nam dat heylighe sacrament vanden outaer alsoe | ghemundicht wort daert alle dat volck sach. |
Van goud en lood. Dat negentiende dialoog Tot dat goud kwam dat lood met opgeblazen zinnen en zei, waarom verheft u zich tegen mij. En ben ik niet alzo wel van het geslacht der metalen zoals u, waarom versmaadt u mij en de dat ik op de wereld alzo waardig en kostbaar niet ben zoals u. Komt tot mij en beproef u met mij in het vuur dan zal u wel zien de kracht die in mij blijven zal. Dat goud antwoorde, ik weet broeder dat u alzo wel metaal bent zoals ik want u alzo wel die schepper geschapen heeft als mij en ik en doe u geen onrecht, neem dat dijn is en ga van mij en wil niet tegen mij kijven want het nodig is dat wij in allen onzedige beproefd en bezocht moeten worden als Paulus leert. Proeft alle dingen en dat er goed is dat houdt. Ga daarom in het vuur en vecht met mij want dan zal hem uw deugd en victorie vertonen. Toen ze aldus tezamen in het vuur gingen is dat lood gesmolten en te niet gekomen en dat goud ging uit het vuur gepurgeerd en verbeterd en zei. Zonder kracht zijn hovaardige en vermetele woorden en zonder macht Aldus vindt men veel hovaardige men en die zeer mooi en vermetel zijn van woorden die geen deugd in hem hebben waarvan ze `zich vermeten en beroemen en daarom als ze bekoord of beproefd worden komen ze te niet al het lood dat in het smelten verzwijnt, daarom wil u in de ogen van god duurzaam en waard wezen ziet dat u ootmoedig bent in uw eigen ogen. Daarom zegt de leraar Isidorus, wees klein in uw eigen ogen opdat u groot mag wezen in de ogen van god. Want die in zichzelf klein is groot bij god en daarom zegt ook Gregorius. Hoe u glorieuzer bent voor uw eigen ogen alzo veel ben t u voor god en de zijn engelen snoder. Te Rome was een heilige vrouwe die zo ootmoedig en klein in zichzelf was dat ze dacht onwaardig was tot het heilige altaar te gaan en ook in de elevatiën op des priesters handen dat lichaam Christus te aanzien. Op een tijd geschiedde dat alle dat volk ten heiligen altaar ging om dat heilige sacrament te ontvangen dat ze om haar grote ootmoed niet voort dorste te gaan. Waaruit een groot mirakel geschiede dat die vrouwe van een duif die van boven kwam en nam dat heilige sacrament van het altaar en alzo genuttigd wordt daar al het volk het zag. |
Van gout ende siluer Dat twintichste dyalogus Dat gout ghinck tot dat siluer ende seyde. Verblijt dy | broeder om dat wij onder alle metael dye ouerhant | hebben Daer om waert dat wij te samen in een veree | nicht waren wij souden dan noch meere wesen. Daer op an- | [5] twoorden dat siluer ende seyde Dat gheen dattu segghes broe | der dat segghes wt goeder mynnen Mer want ick meerck dat | du root biste van verwen ende ick wit ende oec dencke dattu | costelick ende van groter waerden bist. Daer om meen ick dat | ghelijck als wij contrari sijn. ende ghedeelt inder verwen ende | [10] waerden dat wij oeck soe wesen souden inden wille Daer om | ist beter niet te beghinnen dan nae mit onmynne van malcander | te sceyden Ende seyde daer toe. Niemant en sal hem bi sijn | meere. gheliken noch mit hem veel hanteren ¶ Want die wi | se man seyt Hy belast hem seluen dye hem versellet mit sinen | [15] meerren Item noch seyt hy En wilt gheen gheselle wesen mit | den gheen dye rijker is dan du. Daer of seyt een philosooph | ¶ Waer die arme teghen den rijken pleytet. Daer ontbreect | hi ende vergaet: Daer of leest men een fabel dat die geyt ende | dat scaep ende die eezel vrientscap maecte mit die leeu ende te | [20] samen souden trecken iaghen om wilbraet te vanghen Ende het | gheburden dat si een hart vinghen Ende doe die tijt quam datmen | den roof soude deelen seyde die leeu Dat eerste vierendeel hoort | my toe als van eren weghen want ick dye meeste ben. Ende | want ick die eerste stem heb van allen soe coemt my dat andere [d5r] Ende die meeste arbeyt gheeft mi dat dorde. Ende ten si dat | ghi mi oeck dat vierde laet volghen soe wil ic die vrede die onder | ons is breken ende niet langher houden Ende dit segghende | sloech hi mit sijn staert vreselick op die aerde ende dreyghede | [5] mitten tanden alsoe dat si alle veruaert worden ende liepen wech | latende dat hart den leeu alheel Hier wt worden wi gheleert | dat hem een mensche wachten sal dat hy gheen mant en heb | mitten gheen die machtigher sijn dan hy want hy altoes dat | quaetste deel sal hebben als men ghemelick seenyt dattet mitten | [10] heren quaet kerssen is te eeten. |
Van goud en zilver. Dat twintigste dialoog Dat goud ging tot het zilver en zei. Verblijd u broeder omdat wij onder alle metalen de overhand hebben, daarom was het dat wij tezamen ineen verenigd waren wij zouden dan noch meer wezen. Daarop antwoorden dat zilver en zei. Datgene dat u zegt broeder, dat zeg je uit goede minnen. Maar omdat ik merk dat u rood bent van kleur en ik wit en ook denk dat u kostbaarder en van grote waarde bent, daarom meen ik dat gelijk als wij contrarie zijn en gedeeld in de kleuren en waarde dat wij ook zo wezen zouden in de wil, daarom is het beter niet te beginnen dan na met onmin van elkaar te scheiden en zei daartoe. Niemand zijn zal zich bij zijn meerdere vergelijken noch met hem veel hanteren. Want die wijze man zegt, hij belast zichzelf die hem vergezelt met zijn meerdere. Item noch zegt hij. En wil geen gezel wezen met diegene die rijker is dan u. Daarvan zegt de filosoof waar de arme tegen de rijke pleit daar ontbreekt hij en vergaat: daarvan leest men een fabel dat die geit en dat schaap en de ezel vriendschap maakten met de leeuw en tezamen zouden trekken jagen om wildbraad te vangen en het gebeurde dat ze een hert vingen en toen de tijd kwam dat men den roof zou verdelen zei de leeuw. Dat eerste vierendeel hoort mij toe als van eren wegen want ik de grootste ben en omdat ik de eerste stem heb van allen zo komt me dat andere. En de meeste arbeid geeft mij dat derde en tenzij dat ge met ook dat vierde laat volgen zo wil ik die vrede die onder ons is breken en niet langer houden en toen hij dit zei sloeg hij met zijn staart vreselijk op de aarde en dreigde met zijn tanden alzo dat ze alle bang worden en liepen weg en lieten het hert de leeuw al geheel. Hieruit worden we geleerd dat hem een mens wachten zal dat hij geen macht heeft met diegene die machtiger zijn dan hij want hij zal altijd dat slechtste deel zal hebben zoals men gewoonlijk zegt dat het met de heren kwaad kersen is te eten. |
Van siluer ende yser Dat eenendetwintichste dyalogu DAt siluer sprack een ganck ondoechdeliken tot dat yser | O du bose vermaledijt is dijn gheslacht want hy dy | worden ouer alle die werlt ontalliken quaden ghedaen Om | [15] dat van di ghemaeckt worden glauien pijlen scutten pansysers | borstplaten harnes ende swaerden dye menschen mede te rech- | ende te pijnighen By dy vallen oeck oorloghen strijden en- | de vechteles waers du niet gheschepen die werlt soude wel in | vreden wesen ¶ Als dyt dat yser hoorden antwoorden wel | [20] reedeliken ende ontsculdichden hem en seyde O lieue broe- | der het is mi leet datter ghesciet als du gheseyt hebt Nochtan | en doe ick dy gheen onrecht Mer ist als du segst dat ic boes ende | quaet ben soe merket die waerheyt ende du sels vinden datmen | sonder mi gheen werck maken en mach want bi mi worden alle [d5v] hantwercken ende consten ghemaeckt. ende dat aertrijck wort | bi mi vruchtbaer ghemaeckt. Ende als die menschen doer my | werken sij recken my ende maken van mi wat si willen ende ick | en ben niet wederspannich mer ben ghehoorsaem als die scep | [5] per dat gheordineert heeftEnde daer om ist dat die menschen van | mi quaet maken dat en is mijn scult niet want ick doe dat ick | sculdich ben Mer du sieste een caf in mijn oghe ende en merkes | niet den balck in dijn oghe want doer dy alle quaet gheschiet | ouerspul diefte manslachte ende dier ghelijc dye die menschen | [10] doen Ouermits di vergaen rechtuaerdicheyt ende die waerheyt | woeker ende roof ghescieden om dy du verleydeste die zielen der | menschen ende brenghester veel ten duueluolen Daer om hadt | beeter gheweest dattu hadste ghesweghen. ende soe qualiken | niet ghesproken Daer om ist een ghemeen segghen Die dwase | [15] en kan niet spreken want hi niet swighen en kan Aldus ghe- | uielt dat een philosooph al swighende bleef daer alle dye ander | spraken. Ende doe hy daer of gheuraghet wort waer om dat | hy oeck niet en sprack antwoorden hy daer op Dye dwase en | kan niet swighen In desen wort dat siluer bescaemt ende sey- | [20] de Wy sellen ons seluen altoes eerst wel mercken. eer wy | willen straffen ander luden wercken. Daer om seyt augus | tinus. Die reden die men wtspreken wil salmen eerst brenghen | an dye vijl der reeden dan an dye tonghe. Een philosooph | doe hy sweech daer veel luden spraken wort gheuraghet waer | [25] om hy dat dede. Hy antwoorden Het heeft my dicwijl be- | rouwet dat ick ghesproken heb. Mer dat swijghen nye Daer | om seyt catho. Nyemant en heeft dat swijghen ye ghescha- | det mer dat spreken wel Een man hadde op sinen werf gaen | de drye hanen. Ende onder alle sijn ghesin was een knecht | [30] dye oneerbaerlick leefden Dat dye hanen seer wel merkeden | Soe dat een van hem sanck Die knecht doet alsulken werck dat | onsen heer niet en sel behaghen Ende dit die knecht horende dode den | haen daer omDes anderen daghes hief die anderen haen sijn stemme [d6r] op ende ghinck singhen Om dat onse broeder die waerheyt heeft | gheseyt is hi ghedoot Doe ginck oeck die quade knecht ende | dooden oeck die haen terstont Die derde haen was vroet en | de dit siende began hi te singhen hoor sich ende swijch of du an | [5] ders in vreden wilste leuen. Dese om dat hy sweech en wort | oeck niet ghedoot |
Van zilver en ijzer. Dat eenentwintigste dialoog Dat zilver sprak en ging ondeugdelijk tot het ijzer. O boze, vermaledijt is uw geslacht want bij u wordt over de hele wereld ontelbaar veel kwaad gedaan. Om dat van u gemaakt worden lansen, pijlen schutten, pantsers borstplaten, harnas en zwaarden om de mensen mee te raken te pijnigen. Bij u vallen ook oorlogen, strijden en vechten, was u niet geschapen de wereld zou wel in vrede wezen. Toen dit het ijzer hoorde antwoorde het wel redelijk en verontschuldigde zich en zei. O lieve broeder, het is mij leed dat wat er geschied zoals u gezegd hebt. Nochtans doe ik u geen onrecht. Maar is het zoals u zegt dat ik boos en kwaad ben zo bemerk de waarheid en u zal vinden dat men zonder mij geen werk mag want bij mij worden alle handwerken en kunsten gemaakt en dat aardrijk wordt bij mij vruchtbaar gemaakt en als de mens en door mij werken, ze rekken mij en maken van mij wat ze willen en ik ben niet weerspannig, maar ben gehoorzaam zoals de schepper dat geordineerd heeft. En daarom is het dat de mens en van mij kwaad maken, dat is mijn schuld niet want wat ik doe dat ik onschuldig ben. Maar u ziet een kaf in mijn ogen en merkt niet de balk in uw ogen want door u geschiedt alle kwaad, overspel, diefstal of manslacht en diergelijk die de mensen doen. Overmits u vergaan rechtvaardigheid en de waarheid, woeker en roof geschieden om u en u verleidt de zielen der mensen en brengt ze veel ten duivelen en daarom was het beter gewest dat u had gezwegen en niet zo kwalijk gesproken, daarom is het een algemeen spreekwoord. Die dwaze kan niet spreken want hij kan niet zwijgen. Aldus gebeurde het dat een filosoof al zwijgend daar alle andere spraken en toen hij daarvan gevraagd werd waarom dat hij ook niet sprak antwoorden hij daarop. De dwaze kan niet zwijgen. Hierin werd het zilver beschaamd en zei. We zullen ons zelf altijd eerst wel merken eer wij willen straffen andere lieden werken. Daarom zegt Augustinus. Die reden die men uitspreken wil zal men eerst brengen aan de vijl der reden dan aan de tong. Een filosoof toen hij zweeg daar veel lieden spraken werd gevraagd waarom hij dat deed. Hij antwoorden, het heeft me dikwijls berouwd dat ik gesproken heb, maar dat zwijgen niet. Daarom zegt Cato. Niemand heeft dat zwijgen ooit beschadigd, maar dat spreken wel. Een man had op zijn werf gaan drie hanen en onder al zijn gezin was een knecht die oneerbaar leefde. Dat de hanen zeer goed merkten zodat een van hem zong. Die knecht doet al zulk werk dat onze heer niet zal behagen en dit hoorde de knecht en doodde de haan. De volgende dag vief de andere haan zijn stem op en ging zingen. Om dat onze broeder de waarheid heeft gezegd is hij gedood. Toen ging ook die kwade knecht en doodde ook die haan terstond. De derde haan was verstandig en toen hij dit zag begon hij te zingen, hoor, ziet en zwijg of u anders in vrede wils leven. Deze omdat hij zweeg werd ook niet gedood. |
Van tin ende koper Dat tweentuintichste dyalogus DAt tijn ende coper stonden in hat ende nijt opt gout | Daer om hebben si ghemaect een suuerlic watervat | [10] blenckende als gout ende vercosten dat inden marct | voer gout Die coopman betaeldet wel ende dier ende brochtet | te huys ende was wel blijde Mer doe hijt te huys hadde ghe- | brocht ende wel besien beuant hi dattet koper was Ende al- | dus toornich gheworden daghede hi dat gout voer recht cla- | [15] gende dat hy van gout bedroghen was Dat gout voer recht | comende ontsculdichde hem dat hijt wateruat niet vercoft en | hadde noch oeck ghemaect ende dattet oeck van sine gheslacht | niet en was. Doe ghinck die rechter ende daghede voer hem | die vercopers te recht te comen Ende doe si int recht verwon | [20] nen worden sette hise inden stock ende besochse alsoe mit pi- | nen Dat si beleden dat si dat van hadt ende nijt hadden ghedaen | op dat si dat gout souden diffameren om dattet soe waert inder | werlt niet wesen en soude Aldus pinichden die rechter die twe | vercopers ende gaf dat gout den prijs ende seyde. Wie [d6v] sijn saeck is goet ende claer. die mach altijd wesen sonder vaer | ¶ Aldus vindet men veel menschen dye van hat ende nijt be- | draghen die gheen die beter sijn dan si Die alsoe om der loghen | wil onghepijnt niet en bliuen als salomon seyt Item die val- | [5] sche tuuch moet vergaen Men leset inder vader collacien Dat | die abt pasuncius doe hi noch ionck was ende inder cellen sat | was daer een vanden broeders die wt hat ende nijt sijn boeck | verberch onder pasunncius bedde Ende ghinck ter stede daer | die vergaderinghe van die brueders was als die missen in die | [10] kerck wt waren ende claghede dat hem sijn boeck ghestolen was | Als dit die vaders hoorden seynden si drie vanden broederen | wt om dye cellen der broederen te ondersoecken ende si vonden | ten lesten dat boeck onder pasuncius bed Daer nae als hi voer | dye broeders besculdicht wort. ende hy der saeck onwetende | [15] ende onsculdich was soe dede hy nochtans penitenci recht of | hi inder dieften sculdich hadde gheweest Hieren binnen wort | die nidighe broeder beseten mitten bosen viant Dat hi mit lu | der stemmen ouer alle sijn droch openbaerde ende seyde hoe hi | dat boeck verburghen hadde ende dat hijt ghedaen had om den | [20] heylighen man te diffameren Ende bad dat men woude bren- | ghen totten heylighen man op dat hij mit sinen ghebede ver- | losset mochte worden Ende doe hij voer hem ghebrocht was | wort hij verlosset mitten ghebede des heylighen man pasun- | cius Vanden valschen ghetuuchnissen seyt gregorius Die geen | [25] die valsch ghetuuch gheeft die is drie personen sculdich. Ten | eersten gode van hemelrijck wes teghenwoordicheyt hy ver- | smaet Te anderen den rechter dien hi lieghende bedrieche Ten | derden den gheen dyen hy myt sinen valschen ghetuughe | hindert ende bescaet ¶ Daer om naden recht is die valsche | [30] tuych sculdich tot restitucie te doen alle der goeden die sijn euen | mensche bi sijn valsche ghetuychnisse verloren heeft. |
Van tin en koper Dat tweeëntwintigste dialoog Dat tin en koper stonden in haat en nijd op het goud. Daarom hebben ze gemaakt een zuiver watervat dat blonk als goud en verkochten dat op de markt voor goud. De koopman betaalde het goed en duur en bracht het naar huis en was wel blijde. Maar toen hij het thuis had gebracht en goed bezien bevond hij dat het koper was en aldus toornig geworden daagde hij dat goud voor gerecht en klaagde dat hij van het goud bedrogen was. Dat goud dat voor het gerecht kwam verontschuldigde zich dat hij het watervat niet verkocht had en ook niet gemaakt en dat het ook niet van zijn geslacht was. Toen ging de rechter en daagde voor hem die verkopers te gerecht te komen en doen ze in het recht overwonnen worden zette hij ze in de stok en bezorgde ze alzo met pijnen dat ze beleden dat ze dat van haat en nijd hadden gedaan zodat ze dat goud zouden diffameren zodat het zo waard in de wereld niet zou wezen. Aldus pijnigden die rechter die twee verkopers en gaf dat goud de prijs en zei. Wie zijn zaak goed is en helder die mag altijd wezen zonder gevaar. Aldus vindt men veel mensen die van haat en nijd bedriegen diegene die beter zijn dan zij. Die alzo vanwege de leugen ongestraft niet blijven zoals Salomon zegt. Item, dat valse tuig moet vergaan. Men leest in de vader collatie dat die abt Pasuncius toen hij nog jong was en in de cel zat was daar een van de broeders die uit haat en nijd zijn boek verborg onder Pasunncius bed en ging ter plaatse dat de vergaring van de broeders was en toen de missen in de kerk uit waren klaagde dat hem zijn boek gestolen was. Toen dit de vaders hoorden zonden ze drie vanden broeders uit om de cellen der broeders te onderzoeken en ze vonden het tenslotte dat boek onder Pasuncius bed, daar na toen hij voor de broeders beschuldigd wordt en hij van de zaak niets wist en onschuldig was zo deed hij nochtans penitentie recht of hij van de diefstal schuldig was geweest. Ondertussen binnen wordt die nijdige broeder bezeten met de boze vijand zodat hij met een luide stem zijn bedrog openbaarde en zei hoe hij dat boek verborgen had en dat hij het gedaan had om de heilige man te diffameren en bad dat men wilde brengen tot de heilige man opdat hij met zijn gebed verlost mocht worden. Toen hij voor hem gebracht werd was hij verlost met het gebed van de heilige man Pasuncius. Van de valse getuigenis zegt Gregorius .Diegene die valse getuigenis geeft, die is drie personen schuldig. Ten eerste god van hemelrijk wiens tegenwoordigheid hij versmaadt. Ten tweeden de rechter dien hij liegend bedriegt. Ten derden diegene die hij met zijn valse getuigenis gehinderd en beschadigd en daarom naar het recht is die valse getuige schuldig restitutie te doen alle goederendie zijn evenmens bij zijn valse getuigenis verloren heeft. |
Van dat slot ende die slotel Dat drieendetwintichste dyalogus [d7r] EEn slotel wasser die seer goet was ende sijn slot lichte | lick op dede ende oeck toe tesluten plach alsoe dat die | man dye dat slot ende slotel hadde. daer seer blide of | was. Op een tijt wort dat slot seer ongadelick ende verdrie- | [5] te lick ende began te murmureren teghens dien slotel ende sey | deDu bose slotel wat heb ick di misdaen dattu altoes in mijn | binnensten heymelickheyden ingaende daer doeste al dattu wils- | te laet of van desen laste mise voort meer te doen of ick sal dy | crom maken ende verderuenDie slotel antwoorden Seer qua | [10] liken sprekes du suster wanttu bi mi besloten ende bewaert bis | te wilstu mi verwerpen ende verderuen soe seltu ghebroken wor | den ende verworpen. Dat slot en wort van desen woorden niet | versaft mer meer vertoornt ende verstoppede dat gat ende en | liet den slotel niet meer in hem comen. alsoe dat die man dye | [15] doer niet op crighen en mochte. Waer om hy seer toornich | wort ende dede dat slot breken ende of slaen want hijs niet op | doen en mocht Doe dit ghesciet was bespottede die slotel dat | slot ende seyde Altoes wilt eendrachticheyt houden. | daerstu wilste wesen onthouden ¶ Wilt di daer om wachten | [20] o mensche te kiuen ende te kibbelen mitten gheen daerstu me- | de ouer haert gaes. Want seneca seyt. Niet en is leliker dan | mit dien kijf te hebben daerstu by ende mede leuen moetste. | Daer om die ghene die vredeliken myt malcander leuen wil- | len die sellen onderlijnghe elcks des anders laste draghen als [d7v] paulus seyt. Oeck seyt tullius die poeet. Niet en isset dat hy | vanden anderen niet verdraghet die den anderen lief heeft. | Menleest in scolastica hystoria dat antipater des groeten hero | des vader in enen strijt om des keysers wille van rome seer ge- | [5] slaghen ende ghewont wort dat hy omder lieften des keysers | duldeliken verdroech Ten lesten wort hy voor den keyser val | scheliken beloghen ende bedraghen doe seyde hy totten keyser | . Heer keyser. Ick en wil mi voor di niet ontsculdighen myt | woorden Mer siet dese wonden die ick om dijnre lieften ont- | [10] fanghen heb die mogen spreeken voer my of ick dij lief heb of | niet Doe dit die keyser hoorden nam hi hemweder in genaden | Oeck leest men van. Iulius den keyser dat doe op een tijt een | out ridder in een vechteles gheuanghen ende voorden rechter | ghepresenteert wort badt hy den keyser dat hi mit hem gaen | [15] wilde voort recht om hem te helpen Die keyser dit horende | gaf hem een aduocaet Die ridder antwoorden ende seyde. O | heer keyser doe du in den lande van asien te strijden togest doe | en socht ick nyemant dien ick in mijn stede soude setten. Mer | ick toech daer selue mitten liue als dese litteyken der wonden | [20] die ick daer ontfinck goet ghetuych gheuen ende dit segghen- | de sloech hy sijn mantel ende lyet sijn ghewonde lichaem sien | Doe dit dye keyser sach ende hoorden wort hy bescaemt ende | ginck mit hem te recht om dat hy niet alleen niet houaerdich | mer oeck niet ondancbaer gheuonden en soude worden | [25] ¶ Ende seyde. ¶ Die keyser ofte heer die niet en arbeydt | dat hem sijn ridderen ende knechten lief hebben die en kan die | sine niet lief hebben Daer om vintmen tot sinen lof ghescreuen | dat hy nymmermeer sinen heren toe en seyde gaet te strijden. | mer altoes coemt ende seyde dattie arbeyt daer die heer mede | [30] in lijdet die wort den onder heren soe veel te lichter. |
Van dat slot en de sleutel, Dat drieëntwintigste dialoog Een sleutel was er die zeer goed was en zijn slot licht opendeed en ook toe te sluiten plag alzo dat die man die dat slot en sleutel had daar zeer blijde van was. Op een tijd wordt dat slot zeer ongans en verdrietig en begon te murmureren tegen de sleutel en zei, boze sleutel wat heb ik u misdaan dat u altijd in mijn binnenste heimelijk ingaat en daar doet u wat uw wilt, laat af van deze last mits voort te doen of ik zal u krom maken en verderven. De sleutel antwoorde, zeer kwalijk spreekt u zuster want u bij mij besloten en bewaard bent en wil u mij verwerpen en verderven zo zal u gebroken worden en verworpen. Dat slot wordt van deze woorden niet verzacht maar meer vertoornd en verstopte dat gat en liet de sleutel niet meer in hem komen, alzo dat die man de deur niet open krijgen kon. Waarom hij zeer vertoornd wordt en liet dat slot breken en of slaan want hij kon het niet open doen. Toen dit geschied was bespotte de sleutel dat slot en zei’ altijd wit eendrachtig houden daar u wil wezen onthouden. Wilt u daarom wachten o mens te kijven en te kibbelen met diegene daar u mee over de haard gaat. Want Seneca zegt, niets is lelijker dan met die kijf te hebben daar u bij en mee leven moet. Daarom diegene die vredig met elkaar leven willen die zullen onderling elk de ander zijn lasten dragen zoals Paulus zegt. Oek zegt Tullius de poëet. Niets is er dat hij van de andere niet verdraagt die de andere lief heeft. Men leest in scolastica hystoria dat Antipater de groten Herodes vader in een strijd vanwege de keizer van Rome zeer geslagen en gewond wordt e dat hij vanwege de liefde der keizer dat geduldig verdroeg. Tenslotte wordt hij voor de keizer vals beschuldigd en gedaagd en toen zei hij tot de keizer. Heer keizer, ik wil mij voor u niet verontschuldigen met woorden. Maar ziet deze wonden die ik vanwege de liefde voor u ontvangen heb, die mogen spreken voor mij of ik u lief heb of niet. Toen dit de keizer hoorde nam hij hem weer in genade. Ook leest men van Julius de keizer dat toen op een tijd een oude ridder in een gevecht gevangen en voorden rechter gepresenteerd wordt bad hij de keizer dat hij hem met hem gaan wilde voor het recht om hem te helpen. Die keizer die dit hoorde gaf hem een advocaat Die ridder antwoorde en zei. O heer keizer, toen u in het land van Azië te strijden trok toen zocht k niemand die die ik in mijn plaats zou zetten. Maar ik trok daar zelf met het lijf zoals deze littekens en wonden die ik daar ontving een goede getuigenis van geven en toen hij dit zei sloeg hij zijn mantel open en liet zijn gewonde lichaam zien. Toen dit de keizer zag en hoorde werd hij beschaamd en ging met hem te recht omdat hij niet alleen niet hovaardig, maar ook niet ondankbaar gevonden zou worden en zei. Die keizer of heer die niet bewerkt dat hem zijn ridderen en knechten lief hebben die kan de zijne niet lief hebben, daarom vindt men tot zijn lof geschreven dat hij nimmermeer zijn heren toezei, ga te strijden, maar altijd kom en zei dat de arbeid daar die heer mede in lijdt die wordt dan onder de heren zo veel te lichter. |
Van den ketel ende den hoghel Dat vierendetwintichste dyalogus [d8r] DIe hoghel sprack op een tijt totten ketel ende seyde du | biste seer ondanckber om dat ick dy altoes opt vuer | draghe daerstu lecker spijsen kokest dattu nochtant | mi niet op enigher tijt daer of en gheeft Dijn gulsicheyt is soe | [5] groot dattu al verslinen wilste ende laetste my hongherich bliuen. | Die ketel antwoorden dattu mi dienste dat is tot mijnre scaden | ende verderfnisse. daer om en biste niet waerdich loon daer of | te ontfanghen mer meer pijn wanttu mi altoes opt vuer hou | dest ende doeste mi bernen ende verderuen Daer om waert mi mo | [10] ghelick ick soude di doden. Mer wilstu mi te willen dienen soe | besorghet mi des noot is ende oerbaer ende niet dat mi contra | ri is ende seyde voort DIe diensten diemen den luden doet. als | si ten oerbaer gheschieden sijn si goet. ¶ Daer om alstu andere | luden dienen wilste soe diene hem te wille dat si dij dancber mo | [15] ghen sijn anders seltu die weldaet verliesen Dat is dat seneca | seyt die den anderen niet mit oerbaerlicheyt en dient die eyschet | mit onrecht dat hi daer of loon ontfanghen sal Men leset een | fabel dat die muys op een tijt op een leeu ghinck spelen daer hy | lach ende sliep Ende die leeu als hi ontwaeck wort vinck die muys | [20] ende woudese eeten Die muys sanck grote ghenade ende seyde | hebt pacienci mit mi ende ontfermt mijnre. Ick salt v weder | lonen als ick vermach Die leeu lachede daer om ende bespot- | tede die muys denckende wat goet si hem soude moghen doen | Ende als hi aldus dye muys bespottede. gheschiedet dat dye [d8v] leeu gheuanghen wort in dye strick die op hem ghesettet was. | Doe dit die muys sach ghinck si toe en bete die coorden en twee | daer die leeu mede gheuanghen was ende verlossede den leeu. | ¶ Merket hier wt hoe ons die cleyne beesten danckbaer leren | [5] wesen Nochtant valtet dat die heren van hoerre quader ende fel- | le natuer mit weldaden die hem hoer ondersaten doen dicwijl | niet verbetert en worden mer ymmer soe veel te meer verargert | ende bliuen in hoer quade natuer ¶ Als men seyt dat een ion- | ghelinc int velt sach een serpent die van groter kouden seer ge | [10] cruust wort ende hy ontfermde hoers ende settese in sinen scoot | Ende doe die serpent wel verwarmt was stack si hoer venijnt | inden ionghen ende dooden hem Daer om seyt seneca dat serpent | en wort sonder vrese inden wijnter niet anghetast al ist verkout | want het niet of en laet sijn venijnt te scieten hoe koudt dattet is: |
Van de ketel en de hogel. Dat vierentwintigste dialoog De hogel sprak op een tijd tot de ketel en zei, u bent zeer ondankbaar omdat ik u altijd op het vuur draag waar u lekkerkere spijzen kookt fat u nochtans mij niet op enige tijd daarvan geeft. Uw gulzigheid is zo groot dat u alles verslinden wilt en laat mij hongerig blijven. De ketel antwoorde dat u mij dient dat is tot mijn schade en verderf, daarom bent u niet waardig loon daarvan te ontvangen, maar meer pijn, wan tu houdt mij altijd op het vuur en laat me branden en verderven en daarom was het mogelijk ik zou u doden. Maar wil u mij dienen zo bezorg me als het nood is en oorbaar en niet dat mij contrarie is en zei voort. Die diensten die men de lieden dot als ze oorbaar geschieden zijn ze goed, daarom als u andere lieden dienen wil zo dien hem te wille dat ze u dankbaar mogen zijn, anders zal u de weldaad verliezen. Dat is dat Seneca zegt die de anderen niet met oorbaar dient die eist met onrecht dat hij daarvan loon ontvangen zal. Men leest een fabel dat de muis op een tijd op een leeuw ging spelen daar hij lag en sliep en die leeuw toen hij wakker werd ving die muis en wilde die eten. De muis zong grote genade en zei; hebt geduld met mij en ontferm mij. Ik zal het u weer lonen zo goed als ik kan. Die leeuw lachte daarom en bespotte de mis en dacht wat goed ze hem zou mogen doen. En toen hij aldus de muis bespotte geschiede het dat de leeuw gevangen wordt in de strik die op hem gezet was. Toen dit de muis zag ging ze toe en beet de koorden stuk daar die leeuw mee gevangen was en verloste de leeuw. Merk hieruit hoe ons die kleine beesten dankbaar leren wezen. Nochtans gebeurt het dat de heren van hun kwade en felle natuur met weldaden die hen hun onderzaten doen dikwijls niet verbeterd worden, maar immer zo veel te meer verergerd blijven in hun kwade natuur. Als men zegt dat een jongeling in het veld zag een serpent die van grote kouden zeer gekruist wordt en hij ontfermde die en zette het in zijn schoot. En toen het serpent goed verwarmd was stak ze haar venijn in de jongen en doodde hem, daarom zegt Seneca dat serpenten worden zonder vrees in de winter niet aangetast als is het verkouden, want het laat niet af zijn venijn te schieten hoe koud dat het is. |
[15] Van den rosmarijn ende den acker Dat vijfentwintichste dyalogus. ROsmarijn als men vint inden boeck van dye craft der | cruden heeft onder al die virtuyt Ist dattu hem in dinen | wingaert of acker plantest ende hem eerlick ende reynliken | houdes dat die wingaert ende acker daer of seer vruchtbaer sel war | [20] den Hier om een acker die vol oncruyts ende onuruchbaer was | op dat hi vruchten soude brenghen ghinck oetmoedeliken ende de- | uoteliken totten rosmarijnboem ende seyde O grote harder ende goe | de bewaerre ghewaerdighe di tot mi te comen ende bescerme mi [e1r] Ick sal di eerliken ende reynlike setten ende di trouweliken die | nen Sit alleen ende ruste in mi op dat ick ouermits dy vrucht | baer mach worden Die rosmarijn wort van sinen ghebede ende | wt goedertierenheyt beweghen ende ghinck mit hem ende ghinck | [5] sitten int middel van den acker Mit desen als die rosmarijn in | den acker aldus eerliken ende reynliken ghehantiert wort is | die acker vruchtbaer gheworden ende gaf tsestichuoudighe ende | hondertuoudighe vrucht in pacience ende seyde. EEn goet regiere inden rijck. doet groet goet ende profijt ¶ Aldus | [10] sal dat goede volck doen als si sonder regiere sijn dat si dan kie | sen enen goeden wysen rechtuaerdighen eerbaren man. dyet | volck bewaren ende bescermen mach ende mit wijsheyt regie | ren want die wise man seyt Waerlike is die wise coninck een ves | ticheyt sijns volcks. Item. Ist dattu ghenughet inden regi- | [15] ment o ghy conynghen hebt lief die wijsheyt Hebt lief dat licht | der wijsheyt ghy die bouen dat volck sijt ¶ Ecclesiasticus seyt | dye wise rechter sal sijn volck oordelen. Item dye onvroede | conynck sal sijn volck verliesen. ¶ Hier om badt salomon van | gode een hart dat leerlick was inder wijsheyt. op dat hy sijn | [20] volck mochte oordelen ende ondersceyden tusschen goet ende | quaet Vegecius dye leerre seyt. Niemant en isser dient noot is | meer goets ende onderscheydes te weten dan den prins wes | leerringhe profitelick wesen sel alle sinen ondersaten. Want | nyemant en kyeset ionghe heren om dat dat gheen oerbaer en | [25] is wantmen niet en weet of si wijf sijn als aristotiles leert. | Plato seyt Doe was dat aertrijck salich doe die wise begons | ten te regieren ende doe dye princen begonsten te verstaen. | Daer om segghen valerius ende boecius. Dattet een gulden | werlt was doe dye stoel des wisen princen dat rijck was. | [30] Seneca seyt oeck Doe dat ghemeen goet van romen in eeren | was doe waren die roemsche keysers ende heren niet onghe- | leert ¶ Ick en weet nyet hoet aldus gheualt onder den prin- | cen dat die craft der consten of der letteren aldus sieck is want | sonder wijsheyt en mach dat regiment niet duerachtich wesen [e1v] Want dye godlike wijsheyt seyt inder wijsheyt boeck die co- | ninghen regnieren bi mi. ¶ Men leset dat die keyser van ro- | men screef totten conynck van vranckrijck vermanende hem | dat hy sijn kinderen soude laten leren in den vrien konsten ende | [5] seyde Een ongheleert conynck is als een ghecroont ezel ¶ So- | crates scrijft in sijn leste boeck dat inden lande van campani- | en als men daer een conynck sal kiesen soe en helpt daer niet | toe eedelheyt van gheboorten Mer die stemmen des volcks. | Want dat volck kiest enen dye wel besettet is in goeden zeeden | [10] Goederhande in iusticien en de goedertierenheyt. Oudt van | iaren dye gheen kinder en heeft welck als hy in enigher daet | misdoet soe moet hy steruen. |
Van de rozemarijn en de akker. Dat vijfentwintigste dialoog. Rozemarijn zoals men vindt in het boek van de krachten der kruiden heeft onder alle krachten is het dat u hem in uw wijngaard of akker plant en hem fatsoenlijk en rein houdt dat de wijngaard en de akker daarvan zeer vruchtbaar van zullen worden. Hierom een akker die vol onkruid en onvruchtbaar was en opdat het vruchten zou voortbrengen ging die ootmoedig en devoot tot de rozemarijnboom en zei’ O grote herder en goede bewaarder gewaardig u tot mij te komen en bescherm mij. Ik zal u fatsoenlijk en rein zetten en u trouw dienen. Zit alleen en rust in mij op dat ik overmits u vruchtbaar mag worden. Die rozemarijn wordt van zijn gebeden en goedertierenheid bewogen en ging met hem en ging zitten in het midden van de akker. Met deze als de rozemarijn in de akker en aldus fatsoenlijk en rein gehanteerd wordt is de akker vruchtbaar geworden en gaf zestigvoudig en honderdvoudig vrucht in geduld en zei. Een goede regeerder in het rijk doet groot goed en profijt. Aldus zal dat goede volk doen als ze zonder regering zijn dat ze dan kiezen een goede wijze, rechtvaardige en eerbare man die het volk bewaren en beschermen mag en met wijsheid regeren, want de wijze man zegt. Waarlijk is die wijze koning een vastheid van zijn volk. Item. Is het dat het u vergenoegt in het regiment o gij koningen, hebt lief de wijsheid. Hebt lief dat licht der wijsheid gij die boven dat volk bent. Ecclesiasticus zegt, de wijze rechter zal zijn volk oordelen. Item, de onverstandige koning zal zijn volk verliezen. Hierom bad Salomon van god een hart dat leerzaam was in de wijsheid opdat hij zijn volk mocht oordelen en onderscheiden tussen goed en kwaad. Vegecius de leraar zegt. Niemand is die het nood is meer goeds en onderscheid te weten dan de prins wiens leringen profijtelijke wezen zal al zijn onderzaten. Want niemand kiest jonge heren omdat dat geen oorbaar is want men weet niet of ze wijf zijn zoals Aristoteles leert. Plato zegt, toen was dat aardrijk zalig toen de wijzen begonnen te regeren en toen de prinsen begonnen te verstaan. Daarom zeggen Valerius en Boecius. Dat het een gulden wereld was toen de stoel der wijze prinsen dat rijk was. Seneca zegt ook, toen dat gewone goed van Roe in eren was toen waren de Romeinse keizer en heren niet ongeleerd. Ik weet niet hoe het aldus gevalt onder de prinsen dat d ekracht der kunsten of der letteren aldus ziek zijn, want zonder wijsheid mag dat regiment niet duurzaam wezen. Want de goddelijke wijsheid zegt in het wijsheid boek, de koningen regneren door mij. Men leest dat de keizer van Rome schreef tot de koning van Frankrijk en vermaande hem dat hij zijn kinderen zou laten leren in de vrije kunsten en zei. Een ongeleerde koning is als een gekroonde ezel. Socrates schrijft in zijn laatste boek dat in het land van Campania als men daar een koning zal kiezen zo helpt daartoe geen edelheid van geboorte, maar de stemmen van het volk. Want dat volk kiest een doe goed bezet is in goede zeden. Goederhanden in justitie en de goedertierenheid, oud van jaren die geen kinderen heeft en die als hij in enige daad misdoet zo moet hij sterven. |
Van wijnruy ende venijnde beesten ses ende twintichste dyalogus Wijnruy heeft in hoor veel virtuten Mer sonderlanck | [15] wanneer dat mense stoot mit loock sout ende noten ende | mense alsoe eet of drincket datse goet is teghen alle ve | nijnt al waer een mensch oeck van venijnde dieren ghebeten. | Hier om wantse aldus venijnt verdriuet soe vergaderden op | een tijt alle die venijnde beesten ende quamen tot hoer ende seyden | [20] Wi bidden di dattu dy van die werlt wechdoeste ende dattu dy | niet en onderwindes tusschen ons ende dat gheslachte der men- | schen Want si onse vianden sijn waer om dat wy alle onse best daer | toe doen om onse venijt onder hem te saijen want si ons gheren [e2r] te verderuen ende veruolghen ons sonder ophouden Die wyn | ruy antwoorden uwe woorden sijn boes ende bedriechlic als | inden souter van v ghescreuen is dat vernijnt der serpenten is | onder hoor lippen verburghen O quade beesten waer om wil dy | [5] den menschen verderuen dien god inden beghin ghescepen heeft | ende gheset een heer bouen ons allen Ende want ghi segt dat | ick graci ende cracht teghen v heb ende teghen v venijnt soe en | sal die graci godes in my niet ydel wesen mer sal altoes in my | bliuen. ende sal altoes v contrari wesen op dat ghy dat grote | [10] quaet niet en doet Ende seyde voort. DIe goeden sellen | wesen in machtigher staden. bouen die quade op dat si niet en | scaden Aldus sellen die prelaten ende ouersten altoes wijselick | die quade bestueren ende hem teghen staen ende corrigeren om hoor | misdaet want seneca seyt die den quaden spaert bescaet den goe | [15] den Die rechter en sal den quaden niet sparen want dye rechter | die den misdoende niet en corrigeert dye ghebiet quaet te doen | als hy oeck seyt Hier om seyt ambrosius. Wanneermen den on | waerdighen vergheeft. soe worden veel luden tot die sonden | verwrect ¶ Valerius scrijft van bruto den senatoer van romen | [20] dat hy sijn eighen sonen dede vanghen ende binden an een pael | ende mit roeden seer gheesselen ende ten lasten mit een bijl dat | hooft of slaen omdat si tarquinum die hy van romen als viant | verdreuen had weder inbrenghen woude. want hi lieuer had | de sonder kinder te wesen dan gheen iustici te doen ¶ Des ge | [25] lijck vertelde oeck augustinus inden boeck vander stat goods | dat op een tijt doe dye keyser van romen gheboden had opt | lijf te verburen dat nyemant teghen dye vianden vechten en | soude. dat doe sijn soon dicwijl vanden vianden gheeysschet | wort teghens hem te vechten. dat hem sijn vader daer om de | [30] de dooden om dat hy syn ghebot hadde ghebroken op dat hy | die rechtuaerdicheyt strenghelick soude houden hoe wel noch | tant die soen die vianden verwonnen had ende romen van hoer | vianden verlostOeck leest men inder coninghen boeck dat saul | dye eerste conynck van ysrahel sinen soon. Ionathas woude [e2v] dooden om dat hij bouen sijn ghebot dede ende nochtans dye | vianden verslooch ende grote victorie had op dye philistinen. |
Van wijnruit en venijnige beesten. Dat zesentwintigste dialoog Wijnruit heeft in zich vele krachten. Maar vooral lang wanneer dat men ze stoot met look, zout en men het alzo eet of drinkt dat het goed is tegen alle venijn al was een mens ook van venijnige dieren gebeten. Hierom want ze aldus venijn verdrijft zo verzamelden op een tijd alle venijnige beesten en kwamen tot haar en zeiden. Wij bidden u dat u van de wereld weg doet en dat u zich niet onderwindt tussen ons en dat geslacht der mensen. Want ze zijn onze vijanden waarom dat we allen onze best daartoe doen om ons venijn onder hen te zaaien want ze verlangen ons te verderven en vervolgen ons zonder ophouden. De wijnruit antwoorde; uw woorden zijn boos en bedrieglijk zoals in de psalm van u geschreven is dat het venijn der serpenten is onder hun lippen verborgen. O kwade beesten, waarom wil u de mens verderven die god in het begin geschapen heeft en gezet een heer boven ons allen want gij zegt dat ik gratie en kracht heb tegen uw venijn, zo zal de gratie Gods in mij niet leeg wezen, maar zal altijd in mij blijven en zal altijd u contrarie wezen op dat gij dat grote kwaad niet doet en zei voort. De goeden zullen wezen in machtige steden boven de kwade opdat ze niet schaden. Aldus zullen de prelaten en oversten altijd wijs de kwaden besturen en hem tegen staan en corrigeren om hun misdaad, want Seneca zegt, die de kwaden spaart beschadigt de goeden. De rechter zal de kwaden niet sparen want de rechter die de misdoende niet corrigeert die gebiedt kwaad te doen zoals hij ook zegt. Hierom zegt Ambrosius. Wanneer men de onwaardige vergeeft zo worden veel lieden tot die zonden verwekt. Valerius schrijft van Bruto, de senator van Rome, dat hij zijn eigen zoon liet vangen en binden aan een pal en met roeden zeer geselen en tenslotte met en bijl dat hoofd afslaan omdat ze Tarquinum die hij van Rome als vijand verdreven had weer inbrengen wilde, want hij was liever zonder kinderen te wezen dan geen justitie te doen. Desgelijks vertelde ook Augustinus in het boek van de stat Gods dat op een tijd toen de keizer van ome geboden dat op het lijf te verbeuren dat niemand tegen de vijanden vechten zou dat toen zijn zoon dikwijls van de vijanden geëist wordt tegen hen te vechten. Dat hem zijn vader daarom liet doden omdat hij zijn gebod had gebroken opdat hij de rechtvaardigheid streng zou houden, hoe wel nochtans de zoon de vijanden overwonnen had en Rome van zijn vijanden verlost. Ook leest men in het koningen boek dat Saul de eerste koning van Israël zijn zoon Jonathan wilde doden omdat hij boven zijn gebod deed en nochtans de vijanden versloeg en grote victorie had op de Filistijnen. |
Van ysoop ende mercurius. Dat ses ende twintichste dyalogus Ysoop is een cruyt dat dye longhen purgeert ende ver | [5] drijft dat slimachtich flegma. Om dese grote craft | Mercurius dien dye heyden voer een afgod houden en | de een man was doe hy leefden seer ghierich een gokelaer en- | de van allen sonden vol desen castijede god om sine boesheyt al | soe dat hy groot ghebrec in sine longhen had ende vol van fleg | [10] ma was dat hy omdat siecten wil nyet meer quaets en mochte | doen waer om hy ghinck totter ysoop ende seyde Die cracht go | des is in dy die siecken te ghenesen alsoe god die crachten ghe- | set heeft inden cruden ende costelike ghesteenten Daer om bid ic di | vertoen dijn cracht in mi ende ghenese mijn longhen ende purgeert | [15] in mi dat flegma Ick gheloue gode ende di dat ic van mijn dief- | ten ende van mijn gheroofden goede dijn deel trouwelic sal gheuen | Die ysoop antwoordenHet is kenlic dattu in dijnre ghesontheyt | alle quaet bedreuen hebste Ende waert dattu ghesont wordste ghe | maect dattu dan noch veel meerre quaet suodste doen. Mer dye | [20] cracht godes dye altsu segghes in my is dye en mach dye son- | den gheen hulp gheuen Ganc daer om van mi wanttu bi my | nymmermeer ghesont en selste worden gemaect Ende alsoe verdreef | si hem van daen ende seyde Die bose wort arger in ghesont | heyt dan hy was inder sieckheyt. ¶ Wanneer onse here god [e3r] die bose gheesselt mit menigherhande passien van siecheyt al | soe dat si nyet meer sondighen en moghen ende hem dan nyet | en beteren dat is een seker teyken der ewigher verdoemenissen | In dustanighen menschen is dye godlike castijnghe een beghin | [5] der ewigher nauolghender pinen Want sommighen menschen | als die heylighe leerars segghen beghinnen hoor gheesselen in de | sen leuen op dat si inden ewighen slaghen moghen duren Item van | sommighen menschen die in desen leuen ghecastijt worden pleech | men te segghen dat god niet tweewarf en oordelt op een. dat si hem | [10] daer op verlaten Ende en anmercken niet dat die heer god verlossen | de dat volck van israhel wten landen van egypten dat si nochtant die | gheen verdoemde die in hem niet en gheloofden Al gheualtet oec | dicwijl dat een sonde twewarf gheslaghen wort nochtant en hie | tet mer een slach te wesen die al hier inder tijt beghinnen hier | [15] nae inder ewicheyt wort volbrocht Alsoe dat inden gheen die | hem inden plaghen hier niet en beteren die voergaende plagen | der gheesselen een beghin is der nauolghender tormenten. | Hier om seit dauid inden souter die bose sel ghecleedt worden | mit confuus als mit een dubbelt cleet Mitten dubbelden cle- | [20] de warden si ghecleedt dye ghecastijt warden mitter tijtliker | pinen ende der ewighe tormenten. ¶ Het is een fabel dat een | wouwe was alsoe grijpende dat hijt ouer al vynck daer hy | mocht ende dat hi oeck die heylighe kerck niet en spaerden al- | soe dat hi ghehatet wort van allen anderen voeghelen. want | [25] hi veel quaets hadde ghedaen Ten lesten doe hi sieck was ghe | worden totter doot toe wort hy seer conpunct ende veruaert | nde sendede om sijn moeder Ende als si ghecomen was seyde | hy O lieue moeder ic ben seer sieck ende cranck ende heb anxt dat | ic steruen sal Ende want icse alle vertoornt heb wilt doch gaen | [30] ten tempel der goden offerende hen sacrificie op dat ic den doot | ontgaen moghe want ick bereyt ben mi tot een beter leuen te | bekeren Die moeder antwoorden hem. In dijn leuen hebstu | die goden vertoornt mit allen horen heyligen. Hoer rechtuaerdic- | heit geeft een ygheliken na syn wercken In dine ghesontheyt [e3v] hebstu veel quaets ghedaen Ende si weten dattu argher wor | den soudest waert dattu dese siecte ontghinghest. Ende dat | berou dattu hebste dat doet die vrees des dootsDoch soudes- | tu di niet beteren mer arger worden Ende als hi dit hoorden | [5] wort hi meer kranker ende sterf in groter droefheyt. |
Van hysop en Mercurius. Dat zesentwintigste dialoog Hysop is een kruid dat de longen purgeert en verdrijft dat slijmachtige flegma. Om deze grote kracht was Mercurius, die de heidenen voor een afgod houden en een man was toen hij leefde zeer gierig een goochelaar en van allen zonden vol, deze kastijdde god om zijn boosheid alzo dat hij groot gebrek in zijn e longen had en vol van flegma was zodat hij zodat de ziekten niet meer kwaads mochten doen waarom hij ging tot de hysop en zei. De kracht god is in u om de zieken te genezen, alzo god de krachten gezet heeft in de kruiden en kostbare gesteenten, daarom bid ik u vertoon uw kracht in mij en genees mijn longen en purgeer in mij dat flegma. Ik beloof god en u dat ik van mijn diefstal en van mijn geroofde goed uw deel trouw zal geven. De hysop antwoord. Het is kenbaar dat u in uw gezondheid alle kwaad bedreven hebt en was het dat u gezond wordt gemaakt dat u dan noch veel meer kwaad zou doen. Maar de kracht van god die zoals u zegt in mij is die mag zonden geen hulp geven. Ga daarom van mij want u bent bij mij nimmermeer gezond zal worden gemaakt en alzo verdreef zei hem vandaar en zei. De boze wordt erger in gezondheid dat hij was in de ziekte. Wanneer onze heer god de boze geselt met menigerhande lijden van ziekte, alzo dat ze niet meer zondigen mogen en zich dan niet beteren, dat is een zeker teken der eeuwige verdoemenissen. In dusdanige mensen is de goddelijke kastijding een begin der eeuwige navolgende pijnen. Want sommigen mensen als die heilige leraars zeggen beginnen zich te geselen in dit leven opdat ze in het eeuwige leven het mogen verduren. Item, van sommigen mensen die in dit leven gekastijd worden plag men te zeggen dat god niet tweemaal oordeelt op een dat ze zich daarop verlaten en merken niet op dat de heer god verloste dat volk van Israël uit het land van Egypte en dat ze nochtans diegene verdoemde die in hem niet geloofden. Al gebeurt het ook vaak dat een zonde tweemaal geslagen wordt, nochtans heet het meer een slag te wezen die al hier in de tijd beginnen en hierna in de eeuwigheid wordt volbracht. Alzo dat in diegene geen die zich in de plagen hier niet beteren die voorgaande plagen der geselen een begin is van de navolgende kwellingen. Hierom zegt David in de psalm die boze zal gekleed worden met confuus als met een dubbelt kleed. Met een dubbel kleed worden ze gekleed die gekastijd worden met de tijdelijke pijnen en de eeuwige kwellingen. Het is een fabel dat een wouw was alzo grijpende dat hij het overal ving daar hij mocht en dat hij ook de heilige kerk niet spaarde, alzo dat hij gehaat wordt van alle andere vogels want hij had veel kwaads gedaan. Ten lesten toen hij ziek was geworden tot de dood toen wordt hij zeer ongerust en bang en zond om zijn moeder en toen ze gekomen was zei hij. O lieve moeder, ik ben zeer ziek en zwak en heb angst dat ik sterven zal want ic heb ze allen vertoornd, doch wil gaan ten tempel der goden offeren hen sacrificie opdat ik de dood ontgaan mag wan tik ben bereid mij tot een beter leven te bekeren. De moeder antwoorden hem. In uw leven hebt u de goden vertoornd met al hun heiligen. Hun rechtvaardigheid geeft iedereen naar zijn werken. In uw gezondheid hebt u veel kwaads gedaan en ze weten dat u erger worden zou u was het dat u deze ziekte ontging en dat berouw dat u hebt doet de vrees van de dood. Doch zou u zich niet beteren, maar erger worden en toen hij dit hoorde wordt hij meer kranker en stierf in grote droefheid. |
Van aefruy ende den hase. Dat achtendetwintichste dyalogus Aeftruy als een meester seyt ghemenget mit smout trect | wten leeden doornen of ander hout dat daer in steket. | Het was een haes die al hinckende an die merct quam | [10] want hi een doorn in sijn voet had ghesteken ende seyde totter aef | ruy O meester van groter konsten ontferme di mijnre ende maect | mi ghesontEnde dit seggende stack hi den voet voort daer die doorn | in wasDie aefruy mit goedertierenheyt bewegen ende sette hem seluen | op sine wonde ende haelde die doorn daer wt ende maecte hem ghe- | [15] sont Die haef niet verghetel wesende der weldaet die hem ghe- | sciet was. brocht daghelix op sine scouderen een grote vlessche | mit water ende stortede die an die wortel van die aefruy also dat die | aefruy seer wel was groen ende wasschende ende seyde Al toes sellen wi tot onsen weldaenres wesen goede ghetrouwe | [20] dienres ¶ Alsoe en doen niet die quade ende ondanckbere menschen | die altoes vergheten die weldaden diemen hem doet Een wijsman | wort gheuraghet wat onder den menschen eerst vergheten wort | hy antwoorden: Dat is weldaet dye men den ondanckbaren | doet Daer om seyt oeck catho tot sinen soon wes ghedachtich [e4r] der weldaet diestu ontfanghen hebste. Item dye selue[|] Als dy | dijn arme vryent een cleyn ghifte gheeft. dat saltu mynliken | ontfanghen ende wesen daer of danckbaer Daer om selstu dy | nen weldoenres weder gheuen mit verbeterden ghiften oftu | [5] moghes Anders en salstu dat staliken inder memori nyet heb- | ben die weldaet die dy vanden vrienden ghedaen wordet dat | du den gheuer daer of salste dancken. Want seneca seyt. Het | is een grote winninghe ghedenckenisse vander weldaet. Item | dye selue Ondanckbaer is hy dye weldaet nyet weder en be- | [10] taelt mit verbeterheyt Men leset in scolastica historia Dat een | leeuynne hadde hoor hol bijder cellen des heylyghen vaders | macharius dese vant dat hoor ionghen die si gheworpen had | de blijnt waren dese brocht si voer des heylighen mans voeten | daer hy wt verstont dat si nae hoore manyeren oetmoedeli- | [15] ken badt voer die ionghen. Die heylighe man dede sijn ghe- | bet ende si worden siende Ende die leeuynne dat siende en wou | de niet ondanckbaer gheuonden worden want die vellen van alle | die beesten ende dieren die si plach te vanghen plach si te bren- | ghen an dye door van sijnre cellen als te loen van dat goet dat | [20] hoor ioghen van hem ontfanghen hadden Des ghelijcks leest | men oeck int heyligher vader leuen. Dat een ander beest oeck | ghecomen is totter cellen des heylighen macharius. mit een | van hoor ionghe dat oeck blijnt gheworpen was doende een | teyken als si best const dat hi die ionghe siende woude maken | [25] Dat die heylighe man verstaende bad gode voer den blijnden | ionghe. Ende ter stont wordet siende. Doe ghinck die oude | ende dat ionghe van daen mit groter danckbaerheyt Ende on | langhe daer nae quam si weder mit alle hoor ionghen ghela- | den mit schapen vellen gheuende die den heilighen man voor | [30] sijn loon mit gheneychden hoefden hem dankbaerheyt bewi | sende. |
Van averuit en de haas. Dat achtentwintigste dialoog Averuit zoals een meester zegt gemengd met smout trekt uit de leden doornen of ander hout dat daarin steekt. Het was een haas die al hinkend aan de markt kwamwant hij had een doorn in zijn voet gestoken en zei tot de averuit. O meester van grote kunsten ontferm u over mij en maak me gezond. En toen hij dit zei stak hij de voet voort daar die doorn in was. De averuit met goedertierenheid bewogen zette zichzelf op zijn wond en haalde die doorn daaruit en maakte hem gezond. De haas die niet vergat de weldaad die hem geschied was bracht dagelijks op zijn schouders een grote fles met water en stortte die aan de wortel van de averuit alzo dar de averuit zeer goed en groen was en zei. Altijd zullen we tot onze weldaders wezen goede getrouwe dienaars. Alzo doen niet die kwade en ondankbare mensen die altijd vergeten de weldaden die men hem doet. Een wijze man wordt gevraagd wat onder de mensen eerst vergeten wordt en antwoorde: Dat is weldaad die men de ondankbare doet en daarom zegt ook Cato tot zijn zoon, wees gedachtig de weldaad die u ontvangen hebt. Item dezelfde. Als u een arme vriend een kleine gift geeft dat zal hij minnelijk ontvangen en daarvan wezen dankbaar en daarom zal u uw weldoeners weergeven met verbeterde giften als u kan. Anders zal u dat steeds in memorie niet hebben de weldaad die u van de vrienden gedaan wordt dat u de gever daarvan zal bedanken. Want Seneca zegt. Het is een grote winst gedachtenis van de weldaad. Item dezelfde. Ondankbaar is hij die de weldaad niet terugbetaalt met verbetering. Men leest in scolastica historia dat een leeuwin had haar hol bij de cel van de heilige vader Macharius. Deze vond dat haar jongen die ze geworpen had blind waren en bracht die voor de voeten van de heilige man waar hij verstond dat ze naar haar manieren ootmoedig bad voor de jongen. Die heilige man deed zijn gebed en ze worden ziende en de leeuwin die dat zag wilde niet ondankbaar gevonden worden want die vellen van alle beesten en dieren die ze plag te vangen te brengen aan de deur van zijn cel als het loon van dat goed dat haar jongen van hem ontvangen hadden. Desgelijks leest men ook in het heilige vader leven. Dat een ander beest ook gekomen is tot de cel van de heilige Macharius met een van haar jonen die ook blind geworpen was en deed een teken zo goed als ze kon dat hij dat jong ziende wilde maken. Dat de heilige man verstond en bad god voor het blinde jong en terstond wordt het ziende. Toen ging de oude en dat jong vandaan met grote dankbaarheid en kort daarna kwam ze weer met al haar jongen geladen met schapen vellen en gaven die de heilige man voor zijn loon met geneigde hoofden bewezen ze hem dankbaarheid. |
Van die wegebrede ende die scemynckel neghenenendetwintichste dialogus. WEghebrede is een cruyt dat seer goet is die quarteyn | mede te verdriuenDit heeft ghemerckt een scemynkel | die een sieck ionck had van die quarteyn dien si niet ge | sont maken en conde wat si daer oeck toe dedeEnde si hadde gro- | [5] ten kost daer om ghedaen in medicinen bi die meesters raet daer | gheen baet of en quam Daer om wort si seer begaen ende quam | tot macer mester vanden cruden ende seyde Ick heb hemel ende | aerde omme ghewandert. ende en conden nerghent hulp of | baet vernemen Ende ten lesten heb ick dy gheuondeu dye ick | [10] hoor dat een groot meester biste van medicinen Daer om bid | ick di ghif mi raet ende hulp dat ick mijn kint ghenesen mach | van die quarteyn Macer die meester van allen cruyden op dat | die craft des wegebrets warachtich geuonden mochte worden | seyde Ganc neem vier wortelen van die weghebrede ende ghif | [15] die dijnen kinde ende het sal haest van dye quarteyn verlosset | worden Als dit die schemynckel hoorde maecte si die medicijn | bereyt ende gafse haren kinde ende het wort ter stont ghesont | ende seyde. LAet ons soecken den besochten meester van | medicinen. op dat wy onse sieken verlossen moghen van py- | [20] nen ¶ Alsoe sellen wy oeck doen als wy salicheyt onser sielen | soecken ons keeren totten gheleerden ende besochten priester | ende biechtuader. dye onderscheydt weet tusschen goet ende | quaet die binden kan ende mach ende ontbinden. op dat wy | alsoe salicheyt der zielen moghen vinden. ysidorus Alle sonder [e5r] ontfanct ouermits penitencien salicheyt ende ghesont heyt | der wonden. Mer nae dat die siecte is daer nae salmen medi- | cijn gheuenEnde nader wonden grootheyt salmen daer raet | ende plaesteren op doen. Men leset dat sommighe zeerouers | [5] op een tijt op die zee van groter tempeest ende onweer in groten | last waren alsoe dat si god van hemelrijck loueden waert dat | si behouden hoers lijfs ontgaen mochten dat si dan hoor son- | den souden biechten. Ende doe si te lande ghecomen waren | spraken si hoor biechtEnde die capiteyn van hem luden sprac | [10] syn biecht ane enen heremijt die hem om grootheyt sijnre son | den tot penitencien settede dat hi te romen gaen soude totten | paeus om van hem absolueert te worden Doe wort hi toor- | nich opten heremijt ende sloech hem doot Ende ghinck voort | tot enen anderen te biecht dien hy oeck doot sloech Ende ghinc | [15] totten derden ende sprack oeck sine biecht dese want hi bescey | den was. tracteerde hem mynliken ende safteliken. Ende als | hijs aldus van sijnre boesheyt nyet vermorwen en mochte of | van sijnre quaetheyt trecken Als een goet medicus der zielen | settede hy hem tot sijn penitenci. dat hy als hy saghe of ver- | [20] hoorden daer enich mensche ghestoruen waer dat hi dien int | graft setten soude Dit dede hi garen ende hanteerdent alsoe | langhe dat hi began te dencken hoedanich hij oeck worden sou | de ende dat hem des ghelijcks oeck haest ghescieden soude En | de dit dicwijl doende ende van sijn doot peynsende wort hi ge | [25] brocht tot groten berouwe sijnre sonden ende ordeneerde sinen | staet in een beter leuen. Ende ghinck in die woestijn ende leef | den daer yn groter strengher penitencien altoes voor oghen | hebbende die vrees sijns doots Daer om seyt die glosaGheen | dinck is dat alsoe veel helpet tot die begheerten des vleysches | [30] te bedwinghen ende verwinnen als stadelick te peynsen hoe | dat sijn doot wesen sal. |
Van de weegbree en de aap. De negenentwintigste dialoog. Weegbree is een kruid dat zeer goed is de vierdaagse koorts mee te verdrijven. Dit heeft gemerkt een aap die een ziek jong had van de vierdaagse koorts die ze niet gezond maken kon wat ze er ook toe deed. End ze had grote kosten daarom gedaan in medicijnen bij de raad van de meesters daar geen baat van kwam en daarom werd ze zeer begaan en kwam tot de meester van de kruiden en zei. Ik heb hemel en aarde om gewandeld en kon nergens hulp of baat vernemen en tenslotte heb ik u gevonden dat ik hoor dat u een groot meester bent van medicijnen en daarom bid ik u geef me raad en hulp dat ik mijn kind genezen mag van de vierdaagse. Maar de meester van de kruiden opdat de kracht van de weegbree waarachtig gevonden och worden zei. Ga, neem vier wortels van de weegbree en geef die uw kind en het zal gauw van de vierdaagse verlost worden. Toen dit de aap hoorde maakt ze de medicijnen gereed en gaf ze haar kind en het werd terstond gezond en zei. Laat ons zoeken de bezochte meester van medicijnen opdat we onze zieken verlossen mogen van pijnen. Alzo zullen we ook doen als we de zaligheid van onze zielen zoeken en ons keren tot de geleerden en bezoeken priesters en biechtvaders die het onderscheid weten tussen goed en kwaad en die binden kan en mag en ontbinden opdat we alzo de zaligheid van de zielen mogen vinden. Isidorus, alle zondaren ontvangen overmits penitentiën zaligheid en gezondheid der worden. Maar nadat de ziekte is daarnaar zal men de medicijnen geven. En naar de grootte van de wonde zal men daar raad en pleisters op doen. Men leest dat sommige zeerovers op een tijd op de zee van grote tempeest en onweer in grote last waren alzo dat ze god van hemelrijk loofden was het dat ze behouden hun lijf en ontgaan mochten dat ze dan hun zonden zouden biechten en toen ze te land gekomen waren spraken ze hun biecht. En de kapitein van hen sprak zijn biecht aan een heremiet die hem om de grootheid van zijn zonden tot penitentie zette dat hij tot Rome zou gaan tot de paus om van hem geabsolveerd te worden. Toen werd hij vertoornd op de heremiet en sloeg hem dood en ging voort tot een andere te biecht die hij ook doodsloeg en ging tot de derde en sprak ook zijn biecht. Deze, die bescheiden was, behandelde hem minnelijk en zacht en toen hij aldus van zijn boosheid niet vermurwen mocht of van zijn kwaadheid trekken. Als een goed medicus der ziel zette hij hem tot zijn penitentie dat als hij zag of hoorde daar enig mens gestorven was dat hij die in het graf zetten zou. Dit deed hij graag en hanteerde het alzo lang dat hij begon te denken hoedanig hij ook worden zou en dat hem desgelijks ook gauw geschieden zou en deed dit vaak en peinsde van zijn dood en wordt hij gebracht tot groot berouw van zijn zonden en ordineerde zijn staat in een beter leven en ging in de woestijn en leefde daar in grote strenge penitentie en had altijd voor ogen de vrees van zijn dood en daarom zegt die glosaria; geen ding is dat alzo veel helpt tot de begeerten des vlees te bedwingen en overwinnen als steeds te peinzen hoe dat zijn dood zal wezen. |
Van verbena ende den wolf. Dat dertichste dyalogus. MEn vindet inden boec vander craften der cruden dat yement die | dat cruyt verbena an hem dragende enigen sieken visiteert ende hem | vraget hoe dattet mit hem is Ist dat hi dan antwoordt Mi is wel | so sal hi die siecte ontgaen Ende ist dat hi seyt mi is seer qualiken dattan | [5] die sieke gheen hope hebben en mach dat hi ontgaen sel Het was een | wolf die een groot vermaert medicus was die tot enen sieken comen | de hem troestede ende seide dat hi gheen noet vanden liue hebben en soude | Dit verhoorde die vos die bekennende was die craft van dat crijyt ver | bena op dat hi den wolf bescamen soude ghinc totten sieken brengende | [10] mit hem een tacke van dat cruyt verbena ende vragede hem hoet mit hem was | Die sieke antwoorde Mi is seer qualic Als die vos dit antwoort | gehoort had was hi seker van des sieken staet dat hi steruen soude | ende ginc totten groten meester den wolf ende seyde wat segstu meester | van dien sieken Die wolf antwoorden hi sel haest gesont worden want | [15] hi begint seer te beteren na dat sijn puls en sijn water wtwisen Dye | vos dit horende wort lachende ende seideO meester die siecte heeft | di bedrogen wanttu en weetste niet veel vander medicinen en te seggen want | die sieke en mach den doot niet ontgaen om dat hy die sentenci des doots | op hem geladen heeft Die wolf seide daer tegen ende die vos bleef by | [20] sinen woorden Also dat si groten twist onder malkander hadden daer veel | menscen bi waren ende wedden tegen malkander ende settede panden bi so wie | dattat winnen soude Hier na sterf die sieke na achte dagen Ende die | wolf bleef bescaemt ende verloes die weddinge ende oec dat onderpant ende sei | de Van onsekere dingen wedden om pande. is onwijsheit ende dicwijl | [25] grote schandeDaer om selstu o mensche wachten dattu di niet en ver | bidest of weddest van dinghen diestu niet seker en weetste op dattu niet | bedrogen en wordest Als socrates die philosooph antwoorden den | ghenen die hem vraechden hoe hi best die waerheyt soude seg- | ghen ende seide Ist dattu nyet voor waer en segste dattu nyet wel [e6r] en weetste Als oec een philosooph seyde Ist dattu vrees hebste | te segghen datti na mochte berouwen dat ist dat best Veel men | schen vindetmen die of si waer segghen of niet dat altijt ver- | antwoorden willen also souden si oec daer vechten ende kiuen Het | [5] was een wijf die ghewoen was veel te kiuen Dese ghinck op | een tijt mit horen man ouer een schoon velt dat seer plaen ende | slecht was also dat die man seyde dattet also slecht ende euen was of | ghemayet waer Dat wijf seyde daer teghen dattet also of ghe | scoren was ende worden also onderlinghe twistende Also datse die | [10] man na dat hy hoor veel quader woorden ghegeuen had oec wel ende | bet sloech ende sneet hoor ten lesten die tonghe of Ende doe si niet | ghespreken en konde bewees si mit horen vingheren dattet velt | ghescoren was een teyken doende oft scheren hadde gheweest Des | ghelijcks seytmen oec van een ander wijf dit mit horen man ki- | [15] uende hiet hem lusich te wesen waer om hy toornich wort ende | sloeche seer. Mer want si niet swighen en woude brocht hise voer | den bueren ende bestrafstese daer om dat si hoor soude scamen Mer | want si nyet of en lyet werp hy se int water ende tratse myt | voeten onder Ende doe si aldus onder water legghende niet | [20] spreken en mochte stack si hoor handen bouen dat water ende | knippede mit horen naghelen van hoor dumen recht of si lusen | hadde gheknipt Daer om seyt die wise man veel menschen sijn | mitten swaerde verslaghen mer niet soe veel alster bi hoor ton- | ghen veloren sijn ghebleuen. |
Van Verbena en de wolf. Dat dertigste dialoog. Men vindt in het boek van de krachten der kruiden dat iemand die dat kruid Verbena aan hem draagt en enige zieken visiteert en hem vraagt hoe dat het met hem is. Is het dat hij dan antwoordt, mij is het goed, zo zal hij die ziekte ontgaan en is het dat hij zegt, mij his het zeer kwalijk, dat de zieke geen hoop hebben mag dat hij het ontgaan zal. Het was een wolf die een groot vermaard medicus was die tot een zieke kwam en hem troostte en zei dat hij geen nood van het lijf hebben zou. Dit verhoorde de vos die bekende wat kracht dat kruid Verbena had en op dat hij de wolf beschamen zou ging hij tot de zieke en bracht met hem een tak van dat kruid Verbena en vroeg hem hoe het met hen was. De zieke antwoorde, mij is zeer kwalijk. Toen de vos dit antwoord gehoord had was hij zeker van de staat van de zieke dat hij sterven zou en ging tot de grote meester de wolf en zei, wat zegt u meester van de zieke. De wolf antwoorde; hij zal gauw gezond worden want hij begint zeer te beteren nadat zijn pols en zijn water uitwijzen. De vos die dit hoorde begon te lachen en zei. O meester, de ziekte heeft u bedrogen want u weet niet veel van de medicijnen te zeggen want de zieke mag de dood niet ontgaan omdat hij de sententie des dood op hem geladen heeft. De wolf zei daartegen en de vos bleef ij zijn woorden. Alzo dat ze grote twist onder elkaar hadden daar veel mensen bij waren en wedden tegen elkaar en zetten panden ij zo wie dat het winnen zoo. Hierna stierf de zieke na acht dagen en de wolf bleef beschaamd en de weddenschap ook en dat onderpand en zei. Van onzekere dingen wedden om pand is onwijsheid en vaak grote schande. Daarom zal u, o mens, u wachten dat u zich verbidt of wedden van dingen die u niet zeker weet opdat u niet bedrogen wordt. Zoals Socrates die filosoof antwoorde diegene die hem vroeg hoe hij het beste de waarheid zou zeggen en zei.’ Is het dat u niet voor waar zegt dat u niet goed weet. Als ook een filosoof zei. Is het dat u vrees hebt te zeggen dat u daarna mocht berouwen dat is het dat best. Veel mensen vindt men die of ze waar zeggen of niet dat altijd verantwoorden willen alzo zouden ze ook daar vechten en kijven. Het was een wijf die gewoon was veel te kijven. Deze ging op een tijd met haar man over een mooi veld dat daar zeer vlak en slecht was alzo dat die man zei dat het alzo slecht en even was of het gemaaid was. Dat wijf zei daartegen dat het alzo of het geschoren was n worden alzo onderling twistend. Alzo dat ze de man nadat hij haar veel kwade woorden gegeven had en ook wel beet en sloeg en sneed haar tenslotte de tong af en toen ze niet spreken kon bewees ze met haar vingers dat het veld geschoren was en deed een teken of het scheren hadden geweest. Desgelijks zegt men ook van een ander wijf dit met haar man aan het kijven was en zei hem luizig te wezen waarom hij vertoornd werd en sloeg haar zeer. Maar, omdat ze niet zwijgen wilde bracht hij haar voor de buren en bestrafte haar daarom dat ze zich zou schamen. Maar omdat ze het niet liet wierp hij haar in het water en trad ze met de voeten onder en toen ze aldus onder water lag en niet spreken mocht stak ze haar handen boven dat water en knipte met haar nagels van haar duimen recht alsof ze luizen had geknipt en daarom zegt de wijze man, veel mensen zijn met het zwaard verslagen, maar niet zo veel als er bij hun tongen verloren zijn gebleven. |
Van mandragora ende venus Dat eenendedertichste dyalogus [e6v] MAndragora als augustinus scrijft is eenrehande cruyt | Daer sommighe menschen of segghen dattet die on- | uruchtbaer luden vruchtbaer maect. Om dat venus | die vanden heyden ghehouden wort voer een afgodyn ende een | [5] ouerspoelster was veel onsuuerheyden bedriuende mit maers | ende myt anchises ende andere mannen ghinck si tot dat cruyt | mandragora ende seideO du alre beste edelste cruyt die vruchtbaer | biste ende andere vruchtbaer maket sich in mi ende en wilt niet ver | smaden mine ghebede ende ghif mi van di te eten op dat ick van | [10] also veel goeder lieuer boelen vrucht ontfanghen mach want | ick onvruchbaer ben ende want ic sonder di gheen vrucht ontfan | ghen en mach Alleen verhoort nv mijn ghebet ende eysche van mi | dattu wilsteMandragora antwoordenO du onscamel wijf wat | bistu die lucht ende die aerde is besmet van den stanc dijnre on- | [15] suuerheyt hoe veel te meer oftu kinderen wonnest dye dy sa- | gen groot ghemaect van mi. Ganc van mi alstu eerst moghes | want die stanc dijnre onsuuerheyt stincket voer my Ende also | verdreef mandragora dat onreyn wijf ende seyde. ¶ Men sal scuwen ende laten onreyn vrouwen. want nyemant en mach | [20] mit hoor spraeck mit eren houden ¶ Die wise man die mede | spraeck des onreynen wijfs onsteket als vuer Dat sal een cuys | man doen die sijn cuysheyt bewaren wil Wy en sellen mitten | onreynen vrouwen gheen spraeck houden noch onsen oren ho- | ren woorden verlenen. Mer sellense veriaghen ende van ons | [25] verdriuen Iheronimus vertelt van enen heylighen martelaer | die als hy veel tormenten verwonnen had ghebrocht wort in | een scoon prieel ende sijn handen ende voeten ghebonden gheleit | op een bed dat mit blomen ende mit alreley ghenoechten ver | ciert was ende daer wort een vuyl wijf gebrocht die syn lichaem ende | [30] leden onhoesseliken handelden Ende die heylige man wt lieften | der reynicheyt beet sijn tonge wt sijn mont ende spoech die dat | onreyn wijf mitten bloede in haer aensicht ende verdreefse al | soe van hem. ¶ Het was een conyncynne van vrancktijck dye | eenen goeden wisen man sach. dat hy seer suuerliken handen [e7r] had ende riep tot hoor ende greep hem by den handen | ende seydeOch voerwaer dese sconen vingheren sijn doch waer | dich te handelen die heymelicheyden der conyncynnen Die wi | se eerbare man toech sijn wtgherecte handen na hem ende seyde | [5] Neen lieue vrouwe dat en moet doch nyet gescieden dattu segste | Want waert dat mijn reyne vingheren uwe ontamelike lee- | den raecten soe souden mijn vingheren onreyn worden. daer ic mede eten soude van dat roeren ende raecken van uwen lichaem | alsoe dat ick altoes daer nae my des ontsien ende veronwaerdi- | [10] ghen soude dye tot mynen mont wt te steeken om daer mede | spisen ofte ander noodruftighe dinghen tot minen mont of tot | anderen leeden ofte dinghen te dienen. |
Van Mandragora en Venus. Dat eenendertigste dialoog Mandragora als Augustinus schrijft is een soort kruid daar sommige mensen van zeggen dat het de onvruchtbare lieden vruchtbaar maakt. Omdat Venus die van de heidenen gehouden wordt voor een afgodin en overspeelster was veel onzuiverheden en bedreef met Mars en met Anchises en andere mannen ging ze tot het kruid Mandragora en zei, O u aller beste edelste kruid die vruchtbaar bent en andere vruchtbaar maakt zie in mij en wil mij niet versmaden mijn gebeden en geef mij van u te eten opdat ik van alzo veel goede lieve boelen vrucht ontvangen mag want ik ben onvruchtbaar want zonder u mag ik geen vrucht ontvangen. Alleen verhoort nu mijn gebed en eis van u dat u wilt. Mandragora antwoorde, O u onbeschaamd wijd wat bent u, de lucht en de aarde is besmet van den stank van uw onzuiverheid, hoe veel te meer of u kinderen won die u zagen groot gemaakt van mij. Ga van mij zo gauw u kan want de stank van uw onzuiverheid stinkt voor mij en alzo verdreef Mandragora dat onreine wijf en zei. Men zal schuwen en laten onreine vrouwen want niemand mag met haar spraak met eren houden. De wijze man die mede sprak het onreine wijf ontsteekt als vuur. Dat zal een kuise man doen die zijn kuisheid bewaren wil. Wij zullen met de onreine vrouwen geen woorden houden nog onze oren horen woorden verlenen. Maar zullen ze verjagen en van ons verdrijven Hieronimus vertelt van een heiligen martelaar die toen hij veel kwellingen overwonnen had gebracht wordt in een mooi prieel en zijn handen en voeten gebonden en gelegd op een bed dat met bloemen en met allerlei genoegens versierd was en daar wordt een vuil wijf gebracht die zijn lichaam en leden onheus behandelden en de heilige man uit liefde en reinheid beet zijn tong uit zijn mond en spuwde dat onreine wijf met het bloed in haar aanzicht en verdreef ze alzo van hem. Het was een concubine van Frankrijk die een goede wijze man zag dat hij zeer zuivere handen had en riep tot haar en greep hem bij de handen en zei. Och voorwaar deze schone vingers zijn toch waardig te handelen die heimelijkheid van de concubine. De wijze eerbare man trok zijn uitgestoken handen naar hem en zei. Neen lieve vrouwe, dat moet doch niet geschieden dat u zegt, Want was het dat mijn reine vingers uw onbetamelijke leden raakte zo zouden mijn vingers onrein worden daar ik mede eten zou van dat roeren en raken van uw lichaam, alzo dat ik altijd daarna mij dus ontzien en verontwaardigen zou die tot mijn mond uit te steken om daarmee de spijzen of andere nooddruftige dingen tot mijn mond of tot andere leden of dingen te dienen. |
Vanden roosboom ende dat velthoen Dat tweendertichste dyalogus EEn roosboom vol scoenre bloemen stont gheplant in | [15] een scoen prieel Daer voer by ghinck een patrijs of een | velthoen ende aensach den roosboem ende vertrat van die | roosen onder sijn voeten ende ghinck totten roosboom ende seydeO bloem | bouen alle bloemen ghif mi van dinen roosen op dat ick mi ver- | maecken mach in den soeten roeck van diDie rooseboem antwoor | [20] den Coem tot mi mijn alre liefste suster ende neem van minen vruch | ten die alre scoonste ende ghebruke die tot dinen willeDoe vloech | die patrijs anden roosboem om roosen daer te plocken ende die doornen | staken hoor in die been ende alt lyf ouer alsoe dat hi wech vloech | vanden boom sonder rosen ende seyde. ALsijn die rosen scoon [e7v] ende duer. si sijn nochtant hart ende suer ¶ Na een gheestelike syn | is die roosboom die werlt Die rosen onder die doornen sijn die tijt | like rijcdommen als onse heer int heylige ewangeli seyt Daer gre | gorius opseyt wie soude mi ye ghelooft hebben als ic hadde willen | [5] beduden die rijcdom doornen te wesen om dat die doornen steken ende | die rijckdommen ghenoechlic sijn Ende si nochtant steken dat hart des | menschen mit menigherhande sorghen ende ghedochte ende oec verstoren | Ende wanneer si totter sonden den mensche ghetoghen hebben soe | wonden si dat hart mitter wonden der sonden Bernardus o mensche | [10] uwe rijcdommen sijn seer ydel ende quaet. si dooden horen heer ende | maken hem horen knecht. si belouen sekerheyt ende steecken den men | sche in groter sorghen Paulus Die rijck worden willen vallen in be | coringe ende inden stric des bosen viants ende worden gebrocht in veel | hinderlike ende onnutte begheerten die den mensche leyden int vergaen ende | [15] verlies Iheronimus vertelt van een philosooph thebanus ghenoemt die | vergadert hadde een groot klomp gouds welck hi in die zee warp | ende seyde Gaet wech quade begheerlickheden int afgront der wa | teren Ic sal v verdrencken op dat ic van v niet verdrencket en worde | Des ghelijc seyt oec gregorius van een philosooph dye een groot | [20] ghewicht gouts mit hem drouch ouer den wech ouerleggen- | de ende ouerdenckende in sinen moet dat hi niet te samen doech | den vergaderen soude moghen ende rijcdommen besitten En- | de warp dat gout ten lesten van hem ende seyde o rijcdommen | gaet wech ende sijt veer van ons. |
Van de rozenboom en het veldhoen. Dat tweeëndertigste dialoog Een rozenboom vol mooie bloemen stond geplant in een mooi prieel daar voorbijging een patrijs of een veldhoen en aanzag de rozenboom en vertrad die rozen onder zijn voeten en ging tot de rozenboom en zei. O bloem boven alle bloemen geef mij van uw rozen opdat ik me vermaken mag in de zoete reuk van u. De rozenboom antwoorde. Kom tot mij mijn allerliefste zuster en neem van mijn vruchten de allermooiste en gebruik die tot uw wil. Toen vloog de patrijs aan de rozenboom om rozen daar te plukken en die doornen staken haar in de benen en al het lijf door, alzo dat hij weg vloog van de boom zonder rozen en zei. Al zijn de rozen mooi en duur, ze zijn nochtans hard en zuur. Na een geestelijke zin is de rozenboom de wereld, De rozen onder de doornen zijn die tijdelijke rijkdommen zoals onze heer in het heilige evangelie zegt, daar Gregorius op zegt, wie zou mij ooit geloofd hebben als ik had willen aanduiden de rijkdom doornen te wezen omdat die doornen steken en de rijkdommen genoeglijk zijn en ze nochtans steken dat hart der mensen met menigerhande zorgen en gedachten en ook verstoren. En wanneer ze tot de zonden de mensen getrokken hebben zo verwonden ze dat hart met de wonden der zonden. Bernardus, o mens, uw rijkdommen zijn zeer ijdel en kwaad, ze doden hun heer en maken hem hun knecht, ze beloven zekerheid en steken de mens in grote zorgen. Paulus. Die rijk worden willen vallen in bekoringen en in de strik van de boze vijand en worden gebracht in veel hinderlijke en onnuttige begeerten die de mens leiden in het vergaan en verlies. Hieronimus vertelt van een filosoof Thebanus genoemd die verzameld had een grote klomp goud die hij in de zee wierp en zei. Ga weg kwade begeerlijkheid in de afgrond wateren, ik zal u verdrinken opdat ik van u niet verdronken wordt. Desgelijks zegt ook Gregorius van een filosoof de een groot gewicht goud met hem droeg over de weg en overlegde en overdacht in zijn gemoed dat hij niet tezamen deugden vergaderen zou mogen en rijkdom bezitten en wierp dat goud tenslotte van hem en zei, o rijkdom ga weg en weer ver van ons. |
[25] Vanden doornen boom ende die wilde geyt Dat driendertichste dyalogus [e8r] CAmpnus als augustinus seyt in de gloos op dye sou | ter is eenrehande doorn dat seer dick is ende is sacht ende | weeck in dye wtsprutinghe ende scoon daer nochtant | nae witte doornen wt wassen. Tot desen boem is ghecomen | [5] een wilde gheyt doe die doorn noch nyet wt ghecomen en was | mer seer schoon was int bloeyen ende soft in antasten. ende voede | hoer daer ende at daer of mit grote soeticheyt. Daer nae alst | een wijl gheleden was wort si ghedachtich des goeden soeten | smakes. Ende tooch weder an den boom willende eten als si te | [10] voren hadde ghedaen Mer want hoor spruten nu verhardet | waren ende daer veel doornen in waren ghewassen ende die gheyt | die tacken began te eten ghinghen die doornen in hoor mont ende | keele staen ende deden hoor groete pijn alsoe dat die gheyt den | boom vermalediede ende seyde ONsalighe du hebste wel be | [15] gonnen. mer int eynde en biste soe niet gheuonden. ¶ Alsoe vin | det men veel menschen die int beginnen dat goet werc wel begin | nen mer ten eyde daer niet in en vorderen waer om si oeck dye | maledixi godes op hem verhalen Iheroniumus Inden kersten men | sche en wort niet ghesocht dat begin mer dat eynde Paulus die | [20] heylighe apostel began qualiken Mer eynde dat seer wel On | der wijlen worden dye beghinnen ghepresen. Mer dat eynde | int ouertreden wort verdoomt. ysidorus Dat eijnde is altoes | te soeken int leuen des menschen. want god en siet niet hoe- | danich wi voer hebben gheweest Mer hoedanich wij in dat eyn | [25] de gheuonden worden Ciprianus. wt sinen eynde sal ellic | mensche gherechtuaerdicht worden of verdoemt ¶ Het was | een ridder die te clooster woude gaen ende hi anmercten die son | den dye hy mitter tonghen bedreuen had. ende seynden sinen | knecht tot ten abt vanden cloester. dat hi hem te kennen sou- | [30] gheuen sinen goeden wil dye hi had om te clooster te gaen | ende segghen dat hi stom waer Ende nochtant hem ondergheuen | woude om inder ghehoorsaemheyt te staen Dese ridder wort | ontfanghen ende men en wist anders niet dan hy stom was | ende nam seer toe in doechdelike leuen Daer nae soude die abt [e8v] reysen tot enen ridder dye in groter kranckheyt lach ende hy | nam desen stommen ridder mit hem Ende daer comende sach | die stomme dat die sieke ridder int versceyden der zielen wten | lichaem van den bosen vianden seer wort ghepijnt waer om | [5] hi seer screyede Ende doe si weder ten clooster souden gaen quam | hem luden temoete loepen een ridder die den abt gheloueden | dat hi een monick worden woude als hi sine dinghen bescicket | had Ende doe hi dit den abt ghelouet hadde ghinck hi voer hem | luden ende viel van een brugghe daer hi ouer gaen soude int wa- | [10] ter ende verdrenckede wes siel die stomme sach inden habijt des mo | nicks inden ewighen leuen brenghen vanden heylighen enghel | waer om hy wt groter blijscappen lachende wort te mael seer | Als dit die abt sach gheboet hy hem by dye ghehoorsaemheyt | waert dat hi spreken mochte dat hi hem segghen woude waer | [15] om hi soe seer ghelachet hadDoe antwoorden hi O vader du | en hebste niet wel ghedaen mi aldus ghebieden te spreken tegen | mijn opset Ende vertellede hem al dat hi ghesien hadde Ende | als die abt dat hoorden viel hy hem te voeten Mer hy nam hem | haesteliken op. ende badt hem dat hy hem besluten woude in | [20] een cluse dat hi sijn opset houden mochte. |
[25] Van de doornen boom en die wilde geit. Dat drieëndertigste dialoog Campnus als Augustinus zegt in de glossaria op de psalm is een soort doorn dat zeer dik is en is zacht en week in het uitspruiten en mooi daar nochtans daarna witte doornen uit groeien. Tot deze bom is gekomen een wilde geit toen de doorn noch niet uitgekomen was, maar zeer mooi in het bloeien en zacht in het aantasten en voedde zich daarvan en at daarvan met grote lieflijkheid. Daar na toen het een tijdje gelden was wordt ze gedachtig de goede zoete smaak en trok weer naar de boom en wilde eten zoals ze tevoren had gedaan. Maar omdat zijn spruiten nu verhard waren en daar veel doornen in waren gegroeid en de geit de takken begon te eten gingen de doornen in haar mond en keel staan en deden haar grote pijn, alzo dat die geit de boom vermaledijde en zei. Onzalige, u bent wel goed begonnen, maar in het einde bent u zo niet gevonden. Alzo vindt men veel mensen die in het begin dat goede werk wel beginnen, maar ten einde daarin niet vorderen waarom ze ook het vermaledijen Gods op zich verhalen. Hieronimus. In de christen men wordt niet gezocht dat begin, maar dat einde. Paulus de heilige apostel begon kwalijk, maar ten einde zeer goed. Ondertussen worden die beginnen geprezen maar dat einde wordt overtreden en wordt verdomd. Isidorus. Dat einde is altijd te zoeken in het leven der mensen want god ziet niet hoedanig we voor geweest zijn, maar hoedanig dat we in dat einde gevonden worden. Ciprianus, uit zijn einde zal elk mens gerechtvaardigd worden of verdoemd. Het was een ridder die te klooster wilde gaan en hij merkte aan de zonden die hij met de tong bedreven had en zond zijn knecht tot de abt van het klooster dat hij hem te kennen zou geven zijn goede wil die hij had om te klooster te gaan en zeggen dat hij stom was en nochtans zich onder begeven wilde om in gehoorzaamheid te staan. Deze ridder wordt ontvangen en men wist niets anders dan dat hij stom was en nam zeer toe in deugdelijke leven, daarna zou di abt reizen tot een ridder die in grote ziekte lag en hij nam deze stomme ridder met hem en toen hij daar kwam zag de stomme dat die zieke ridder in het verscheiden der zielen uit het lichaam van de boze vijand zeer gepijnigd wordt waarom hij zeer schreide en toen ze weer ten klooster zouden gaan kwamen hem lieden tegemoet lopen en een ridder die de abt beloofde dat hij monnik worden wilde als hij zijn dingen beschikt had en toen hij het de abt beloofd had ging hij voor hen en viel van een brug waarover hij gaan zou in het water en verdronk wiens ziel de stomme zag in het habijt van een monnik in het eeuwige leven gebracht van de heilige engel waarom hij uit grote blijdschap begon zeer te lachen. Toen dit de abt zag gebood hij hem de gehoorzaamheid was het dat hij spreken mocht dat hij hem zeggen wilde waarom hij zo zeer gelachen had. Toen antwoorden hij. O vader, u hebt niet goed gedaan mij aldus te gebieden te spreken tegen mijn opzet en vertelde hem al dat hij gezien had en toen de abt dat hoorden viel hij hem te voeten. Maar hij nam hem haastig op en bad hem dat hij hem opsluiten wilde in een kluis zodat hij zijn opzet houden mocht. |
Van mirtus ende dat wijf. Dat vierendedertichste dyalogus MIrtus is een boom dat op die kant van dye zee was | chet ende is den vrouwen tot vele dinghen nut. Het | was een wijf die sieck was ende al hoor goet vermeystert [f1r] had ende nochtant nerghent troest van hore siecten en vant De | se toech ten lesten op die zee ende vant daer dit voerseyde cruyt | Ende sprac dat an mit groter begheerlicheytO edele boem ont | ferme di mijnre ende ghif mi onsalighe wijf een tack van dy dat | [5] ic mine wonden ghenesen mach Die boem antwoorden Of ic di wat | vanden mijnen gaef wat loen soude ic van di hebben Dat wijf ant | woorden. Siluer of gout en heb ic niet want ic al mijn goet inder | siecten heb verteert ende vermeystert Mer dat loue ic god ende di dat ick | dijnre altoes in minen ghebede ghedencken sal Ende van dat selue | [10] goet dat mi god verleent sel ic di dijn deel of geuen Die boem antwoor | de Dat alre beste dattu mi gheuen moges dat is dattu in dinen | ghebeden god voer mi biddest Ganc vrij an ende clym in mi ende neem | datti gelieft Alleen sich dattu die geloften houdest ende seyde voort | Dien sijn mischuldich dat onse te geuen. die onser gedencken in | [15] hoor ghebeden. Also selten wi oec weldoen den goeden menschen op | dat si an gode voor ons hoor ghebeden willen wtstorten Want die | heylighe gebeden vercrigen van gode dat si begeren als dye glosa | seyt Dat ghebet goeder menschen is als een scilt die van die toorn | godes bescermet Daer om seyt Origenes Meer vermach een hey | [20] lich mensche mit sinen gebede dan veel menschen dye sterc sijn | inden strijde Als wi lesen in dat oude testament in exodo dat in | dier tijt doe die kinder van ysrahel inder woestinen waren. was | daer een coninck amalech ghenoemt die dat volck van israhel | sterkeliken anvechtende was also dat si hem nyet weder staen | [25] en mochten Ende doe moyses sach dat hi mit sijn volck verwon | nen soude werden. liep hy totten ghebede ende buerden sine | handen op tot gode ende sloech sijn oghen inden hemel ende bad | den heer naernstelic om sine vianden te verwinnen Ende also | langhe als hi sijn handen op gherect had totten heer in sinen | [30] ghebede soe verwan sijn volck Ende als hi sijn handen neder | lyet gaen verwan amalech. Ende want moyses handen van | dat langhe ophouden swaer worden ende hise niet langher op | houden en mocht staet daer ghescreuen dat aaron ende hur gin | ghen die een ander rechter side ende dye ander ter lufter side ende [f1v] hielden elck een van moyses handen op ter tijt toe dat amalech hoor | viant verwonnen wort ende hi van hem luden veriaghet wort ende vloet | Daer om seyt een leerre dat goeder menschen ghebet oec inden strij | de victori crijghet Men leest in die storie van gouert van belyoen | [5] dat op een tijt doe hi mit sinen heren ende volcke die groete stat van | anthiochien beleghen had Dat carbara maersscalc des conyncs | van persen hem luden beleghen had mit groter macht van volc- | ke van turken ende saracijnen Also dat hi ende sijn volck seer benau | wet waren van hongher ende dorste want si niet en hadden daer | [10] si langher of mochten leuen. Ende dat hoer paerden eten mosten | basten ende scillen van bomen Dat si doe ynnichliken wtstor- | tende an god den heer ende ghinghen also te strijde tegen dye | saracinen daer si horen doot voer oghen saghen Dat god doe | van bouen seynden op hem luden ende op dye paerden een hemel | [15] schen douwe van wes soeticheyt si ende dye paerden alsoe ghe- | uoet ende ghesterket worden dat si daer of drye daghen lanc sterck | ghemaect alle die saracinen verwonnen versloghen ende ver- | iagheden ende namen hem alle hoor grote goeden |
Van de mirt en dat wijf. Dat vierendertigste dialoog Mirt is een boom dat op de kant van de zee groeit en is de vrouwen tot vele dingen nut. Het was een wijf die ziek was en al haar goed verteerd had en nochtans nergens troost van haar ziekte vond. Deze trok tenslotte op die zee en vond daar dort voorzegde kruid en sprak met grote begeerte. O edele boom, ontferm u mij en geef mij onzalig wijd en tak van u zodat ik mijn wonden genezen mag. De boom antwoorde. Of ik u wat van de mijne gaf wat loon zou ik van u hebben. Dat wijf antwoorde. Zilver of goud heb ik niet want ik heb al mijn goed in de ziekte verteerd en vermeesterd. Maar dat beloof ik god en u dat ik u altijd in mijn gebeden gedenk zal en van hetzelfde goed dat mij god verleent zal ik uw deel van geven. De boom antwoorde. Dat aller beste dat u mij geven mag dat is dat u in uw gebeden god voor mij bidt. Ga vrij aan en klim in mij en neem dat ge gelieft alleen dat u uw beloften houdt en zei voor, Die zijn me schuldig dat ons te geven die ons gedenken in hun gebeden. Alzo zullen we ook weldoen de goede mensen opdat ze aan god voor ons hun gebeden willen uitstorten. Want die heilige gebeden verkrijgen van god dat ze begeren zoals de glossaria zegt. Dat gebed der goede men en is als een schild die van die toorn van god beschermd worden en daarom zegt Origenes. Meer vermag een heilig mens met zijn gebeden dan veel mensen die sterk zijn in de strijd. Zoals we lezen in dat oude testament in exodus dat in die tijd toen de kinderen van Israël in de woestijn waren was daar een koning Amalech genoemd die dat volk van Israël sterk aanvocht, alzo dat ze hem niet weerstaan mochten en toen Mozes zag dat hij met zijn volk overwonnen zou worden liep hij tot gebed en hief zijn handen op tot god en sloeg zijn ogen op ten hemel en bad de heer vlijtig om zijn vijanden te overwinnen en alzo lang als hij zijn handen ophief tot de heer in zijn beneden zo overwon zijn volk en als hij zijn handen neer liet gaan won Amalech en omdat Mozes handen van dat lange ophouden zwaar geworden was en hij ze niet langer ophouden mocht staat daar geschreven dat Aaron en Hur ging en de ene aan de rechterzijde en de andere ter linkerzijde en hielden elk een van Mozes handen op tot de tijd toe dat Amalech hun vijand overwonnen wordt en hij van hem verjaagd wordt en vloog. Daarom zegt een leraar dat goede mensen gebed ook in de strijd victorie krijgen. Men leest in de historie van Govert van Biljoen dat op een tijd toen hij met zijn heren en volk die grote stad van Antiochië belegerd had dat Carbara, maarschalk van de koning van Perzië hen belegerd had met grote macht van volk van Turken en Saracenen. Alzo dat hij en zijn volk zeer benauwd waren van honger en dorst, want ze niets hadden daar ze langer van mochten leven en dat ze hun paarden eten moesten, basten en schillen van bomen. Dat ze toen innig uitstorten aan god de heer en gingen alzo ten strijde tegen de Saracenen daar ze hun dood voor ogen zagen. Dat god dtoen van oven zond op hen en op de paarden een hemelse daauw van wiens zoetheid zij en de paarden gevoed en versterkt worden zodat ze daar drie dagen lang sterk gemaakt worden en alle Saracenen overwonnen versloegen en verjoegen en namen hen alle hun grote goeden. |
Van den cederboem ¶ Dat vijf ende dertichste dyalogus [20] EEn cederboom hoech stont inden berch lybano bouen | allen anderen bomen also scoon dat veel luden opten | berch te clymmen pleghen om die te sien mit groter ge | noechten ende plegense seer te prisen Daer of began hem dye | cederboem te verheffen seggende in hem seluen Van veel menschen worde [2fr] ick seer ghepresen want icks doch wel waerdich ben Ende ic | meen waert dat alle cleyn boemkens ende struycken die bi mi staen | groen ende wasschende op ghehouwen worden ende wt geroedet dat | ic dan alsoe veel meer te scoonre soude schinen Daer om isset be | [5] ter dat si vernedert ende op ghehouwen worden eer si groot wor | den op dat si mijne glorie niet en benemen Doe ghinc si op hou | wen ende wtroden aldatter omtrent hem was dat si bloet staen- | de bleef Cort daer nae quam een sterc wijnt wten noorden ende | wayde sterc an den berch alsoe dattie boom wt gheroet wort | [10] ende om gheworpen ende seyde Sonder subiecten ende on | dersaten. en moghen niet sijn heren ende prelaten. Dit en willen | veel heren ende prelaten niet weten die alleen die meeste willen | wesen ende dye ondersaten verdrucken ende te niet brenghen | daer si conen ende moghen Ghelijc als men vertelt in een fabel dat | [15] die olijfboom ende dat riet hadden onderlanc strijt ende twist. | Want die olijfboom sprack wt houaerdigen moede tot dat riet | du biste onsalich ende onnutte. Mer ick ben alre eren waert | want ick gheef den menschen olij tot sijn profijt. Dat riet | antwoorden Du selste haest sien van wat nutticheyt dat ick | [20] ben Daer quam doe ter stont een grote storm van wint ende on- | weder welck dat riet niet en hinderden want het ouer ende we- | der ouer boech na dat die wint quam sonder breken dattie olijf | boem niet sonder groeten last ende scade doen en mochte Doe sei | de dat ryet totten olijfboem. BEter is dye crancke myt | [25] nutticheyt. dan die stercken mitter houaerdicheyt. Dat kint | dat gheboren wort gheeft ons exempel der oetmoedicheyt om | dattet gheboren wort crom als een beest dat vier voeten heeft | want het wort screyende gheboren ende niet lachende Sinte io | han die heylighe apostel ende ewangelist scrijft in sijn ewangeli | [30] dat onse heer ihesus screyde doe hy lazarum vander doot verwrec | kede om dat hy sinen lieuen vrient om ander luden int gheloof | te stercken vander doot tot desen verdrieteliken leuen weder | verwrecken moste. In sommighen nacien van menschen ist een | ghewoent als solinus scrijft inden boec vanden wonderliken dingen [2fv] der werlt dat als een kint gheboren wort dattet dan vanden | ouders ende den vrienden bescreyt wort Ende als het sterft dat | tet mit blijschappen wort begrauen |
Van de cederboom. Dat vijf en dertigste dialoog Een cederboom stond hoog in de berg Libanon boven alle andere bomen alzo mooi zodat veel lieden op de berg te klimmen plagen om die te zien met groot genoegen en plagen het zeer te prijzen en daarvan begon zich de cederboom zich te verheffen en zei in zichzelf. Van veel mensen word ik zeer geprezen want ik het toch wel waard ben en ik meen was het dat alle kleine boompjes en struiken die bij mij groen staan en groeien omgehouwen worden en uitgeroeid dat ik dan alzo veel meer te mooier zou schijnen en daarom is het beter dat ze vernederd en omgehouwen worden eer ze groot worden opdat ze mijn glorie niet benemen. Toen gingen ze omhouwen en uitroeien alles dat er omtrent hem was zodat ze bloot staan bleef. Kort daarna kwam een sterke wind uit het noorden en waaide sterk aan de berg alzo dat de boom uitgeroeid wordt en omver. Zonder subjecten en onderzaten en mogen niet zijn heren en prelaten. Dit willen veel heren en prelaten niet weten die alleen die meeste willen wezen en de onderzaten verdrukken en te niet brengen daar ze komen en mogen. Gelijk als men vertelt in een fabel dat de olijfboom en dat riet hadden onderling strijd en twist. Want die olijfboom sprak uit hovaardig gemoed tot dat riet, u bent onzalig en onnut. Maar ik ben alle eren waard want ik geef de mens olie tot zijn profijt. Dat riet antwoorde. U al gauw zien van wat nuttigheid dat ik ben. Daar kwam toen terstond een grote storm van wind en onweer wat dat riet niet hinderden want het over en weer boog naar dat de wind kwam zonder te breken dat de olijfboom niet zonder grotenlast en schade doen mocht. Toen zei dat riet tot de olijfboom. Beter is de zwakke met nuttigheid dan de sterke met hovaardigheid. Dat kind dat geboren wordt geeft ons een voorbeeld van ootmoedigheid omdat het geboren wordt krom als een beest dat vier voeten heeft, want het wordt schreiend geboren en niet lachend. Sint Johannes de heilige apostel en evangelist schrijft in zijn evangelie dat onze heer Jezus schreide toen hij Lazarus van de dood opwekte omdat hij zijn lieve vriend om ander lieden in het geloof te sterken van de dood tot dit verdrietige leven weer verwekken moeste. In sommigen naties van mensen is het een gewoonte zoals Solinus schrijft in het boek van de wonderlijke dingen der wereld dat als een kind geboren wordt dat het dan van de ouders en dn vrienden beschreid wordt en als het sterft dat het met blijdschap wordt begraven. |
Van twee bomen. Dat ses ende dertichste dyalogus [5] Twee bomen stonden te samen gheplant wassende op een plaet | se van welcken die een seer scoon was van hoochten. groen | van bladen ende een schoon apparenci had inden vruchten | Die andere boom was seer onghedaen ende scheen onprofitelick te | wesen Tot desen bomen quamen veel menschen ende als si die gro | [10] te onghelijcheyt saghen seyden si dattet recht waer datmen die le | liken boom ophouwen ende wt soude roden om dat si alsoe seer ont | sierden die schoonheyt des anderen boems Ende doe si den leliken | boem ophouwen ende verderuen wouden sprack si ende seyde. O ghy | wise mannen merct wat die heer int oude testament ghebiedt | [15] daer hi seyt in leuitico Du selste dinen euen mensche recht oor- | del doen Men leest in genesi Dat doe god woude gaen om sodo | mam te laten versincken ende mit alle den volck vergaen dat hi seyde | tot abraham Dat gheroep der sonden van die stat van sodoma is | alseer groot voer mi ghecoemen ende ic sal neder clymmen ende besien | [20] of sijt alsoe qualiken hebben ghemaeckt als dat gheroep daer | of is Of hi segghen woude Ghij en selt al niet ghelouen van dat | quaet dat ghy hoort eer dat ghij beuonden hebt dattet alsoe | is. Hier om ist dat een rechter niet rechten mach van enich | quaet dat hy alleen weet sonder tughen. Aldus sprack dye [3fr] heer tot dat wijfgen dat in ouerspel begrepen was wijf heeft | die nyemant veroordeelt Si antwoorden neen heer nyemant en | isser. doe seyde onse heer Ende ick en sal di oec niet veroordelen | Hier om seide die boem en wilt mi niet veroordelen eer dat gi | [5] mijn vruchten proeft. want onse heer seit int heylighe ewangeli | van den valschen propheten By horen vruchten sel dise bekennen | Ende als die mannen dat hoorden en bedoruen si den boem niet Mer | smaecten die vruchten om te besien welck best van smaec sijn Ende | ghinghen totten scoonsten boom ende vonden dat sijn vruchten ge | [10] nen smaeck en hadden ende vermaledieden sijn scoonheyt die also | sonder soeticheyt der vruchten wasEnde namen van die vruchten | des ongesienen boems ende onderuonden dat hoor vruchten goet | waren ende goet van smaeck ende loofden hem van sinen goeden vruchten | ende smaeck ende seyde TIs wijsheyt die saeck te ondertasten. | [15] eermen mit vonnissen yemant wil belasten. ysidorus. En wilt | neymant veroordelen proeft voer dat vonnisse die saeck ende | dan gheeft oordel. daer om saltu eerst proeuen eer du oordel | gheues Gregorius. Wie den gherechtighen verwijst dodet den | gheen die niet steruen en soude Ende die den sculdighen des doots |[20] wil verlossen. die wil leuendich houden die den doot heeft verdient | Neyment en sal een rechter in toornicheyt sonder ondersoeck eni | ghe sententie gheuen Om dat salomon seyt. Die toorn en he- | uet gheen barmherticheyt Valerius scrijft dattie coninc philps | op een tijt doe hi droncken was. een onrecht vonnisse gaf tegen | [25] een weduwe. Dat die weduwe tot hem ghinc ende seyde dat | si appelleren woude vanden droncken conynck totten nuchte- | ren conynck Ende daer nae doe hy nuchteren wort weder riep | hi die sentencie die hi in dronckenscappen ghegeuen hadDes | ghelijc vindet men oeck van een misdadich wijf. dat veroordelt | [30] wort vander wreetheyt des wisen conyncs tholomei Ende si sonder vaer | appelleerden tottie goedertierenheyt des conyncs Dat hy na- | maels hem wel versinnnende die wreede sentenci weder riep seg | ghende dat die goedertierenheyt ende saftmoedicheyt des co- | nyncs van rechtes wegen voor hoort te gaen voor des wreetheyt [f3v] |
Van twee bomen. Dat zes en dertigste dialoog Twee bomen stonden tezamen geplant en groeiden op een plaats waarvan de ene zeer mooi was van hoogte, groen van bladen en een mooi voorkomen had in de vruchten. Die andere boom was zeer ongedaan en scheen niet profijtelijk te wezen. Tot deze bomen kwamen veel mensen en als ze die grote ongelijkheid zagen zeiden ze dat het recht was dat en de lelijke boom omhouwen en uit zou roeien omdat ze alzo zeer ontsierden de schoonheid van de andere boom en toen ze de lelijke boom omhouwen en verderven wilden sprak ze en zei. O gij wijze mannen, merk wat de heer in het oude testament gebiedt daar hij zegt in Leviticus. U zal dienen uw evenmens en recht oordeel doen. Men leest in genesis dat toen god wilde gaan om Sodom te laten verzinken en met al het volk vergaan dat hij zei tot Abraham, dat geroep der zonden van die stad van Sodom is al zeer groot voor mij gekomen en ik zal neder klimmen en bezien of ze het alzo kwalijk hebben gemaakt als dat geroep daarvan is. Of hij zeggen wilde., gij zal het niet geloven van dat kwaad dat gij hoort eer dat gij het bevonden hebt dat het alzo is. Hierom is het dat een rechter niet rechten mag van enig kwaad dat hij alleen weet zonder getuigen. Aldus sprak de heer tot dat wijfje dat in overspel begrepen was, wijf heeft u niemand veroordeeld. Ze antwoorden, neen heer, niemand is er. Toen zei onze heer en ik zal u ook niet veroordelen. Hierom zei de boom, wil mij niet veroordelen eer dat ge van mijn vruchten proeft want onze heer zegt in het heilige evangelie van de valse profeten, bij hun vruchten zal je ze herkennen. En toen de mannen dat hoorden bedierven ze de boom niet, maar proefden de vruchten om te bezien welke de beste van smaak is en gingen tot de mooiste boom en vonden dat zijn vruchten genen smaak hadden en vermaledijdden zijn schoonheid die alzo zonder zoetheid van de vruchten was. En namen van de vruchten der onaanzienlijke boom en ondervonden en dat zijn vruchten goed waren en goed van smaak en loofden hem van zijn goede vruchten en de smaak en zeiden. Het is wijsheid die zaak te onderzoeken eer men met vonnissen iemand wil belasten. Isidorus. En wil niemand veroordelen beproef voor dat vonnis die zaak en geef dan oordeel, daarom zal u eerst beproeven eer u oordeel geeft. Gregorius. Wie de gerechtige doodt diegene die niet sterven zou en de schuldige van de dood wil verlossen die wil levend houden die de dood heeft verdiend. Niemand zal een rechter in toorn zonder onderzoek enige sententie geven omdat Salomon zegt. De toorn heeft geen barmhartigheid. Valerius schrijft dat de koning Philpis op een tijd toen hij dronken was een onrecht vonnis gaf tegen een weduwe. Dat die weduwe tot hem ging en zei dat ze appelleren wilde van de dronken koning tot de nuchtere koning en daarna toen hij nuchter werd herriep hij die die sententie die hij in dronkenschap gegeven had. Desgelijks vindt men ook van een misdadig wijf dat veroordeeld werd van de wreedheid der wijze koning Tholomei en zonder gevaar appelleerde ze tot de goedertierenheid van de koning. Dat hij later zich bezon en die wrede sententie herriep en zei dat die goedertierenheid en zachtmoedigheid van de koning van recht wegen voor hoort te gaan voor de wreedheid. |
Van dat meerswijn ende den ael Dyalogus xxxvij DElphin is een visch in die zee die als si der menschen | stemmen hoort daer nae volget ende als si soet ghe |.luyt hooren vergaderen si veel bi een. Inder zee en is | [5] niet cloecker ende vlugger dan dat meerswijn is want hi som- | wilen also weldelic springhet dat hi die scepen over springhet | Ende wanneer si springhen ende veel spuls in die zee maken dat is | een teyken datter grote tempeest ende onweder na volghen wil | Men vint oec in dat grote vloet nilus sommighe meerswinen die | [10] opten rugghe scarp sijn oft yser waer dye die veruaerlike co- | codrillen in dat dun vanden buuck steken ende dooden Dit | meerswijn vandt op een tijt in dye zee een ael. ende woudese | vanghen ende beheren Ende hi vattede den ael dicwijl om dat | hi en vanghen ende verdriuen woude. Mer want die ael glat | [15] was soe en mochte hijs nyet houden alsoe dat hy seer droeuich | daer om was ende gaf dye weer. Die ael hadde sijn iock myt | hem ende woude hem bedrieghen ende seydeO meerswijn die | een groot wonderlick visch biste het yamert my dattu dye seer | vermoyste ende bedruct bist dattu na mi lopende mi niet hou | [20] den en moghestMer doch ist al om niet dattu arbeydes want | in diep van die zee en mogheste mi doch niet vangenMer gaet | mit mi int broeck ende inden droghen sloet daer saltu mi heb | ben ende houden tot dinen wil Dat sotte meerswijn om sine gul | siche begheerlicheyt ghinc mitten ael om dat hise vangen mochte [f4r] ende eten Ende doe si inden sloot ghecomen waren ghinc die | ael sitten opt hoghe daert droeghe was ende seyde coem nu tot | mi ende doet dijnen wil mit mi want hier worde ic vanden wor | telen der cruden ghehouden dat ic niet wech en mach nu moghestu | [5] van mi versadet worden Dat meerswijn dit horende gaf een gro | ten spronck ende meenden den ael te vanghen Mer den ael croop | in dat slijck ende dat meerswijn bleef daer vast gheset opt droge | ende die ael ontghinck van hem Als dit ghesciet was quam een vis | cher daer ende sach dat swijn ende sloech mit sijn swaert doert lijf | [10] ende seyde DIe mit sinen viant inden weghe kijft. ten is geen | wonder dat hi verloren blijft. Daer om o mensch seltu dy wach- | ten van dinen losen smeikende viant ende en wilt sinen sconen woor | den niet gheloven ende wachte di dat hi di niet en bedriegheWant | seneca seyt het is vanden ouden geseyt te vresen voor den oetmoe- | [15] dighen viant In den boeck der leerringhe der philosophen is ge | screuen Dattie conynck van meden had een strijt teghen die grie | ken ende vergaderden een groot heer van volckOnder dit seyde | hem een van sinen volck Die grieken en sellen dy mitten groo | ten volck niet dorren verbeydenMer alsoe vroech als si van v | [20] vernemen sellen si vlien ende wech lopen Een ander was daer oec | die seide Het is te duchten dattu die steden in grieken ghedestru | eert ende sonder volck selste vinden ende dattu die craft dijns gro | ten volkes niet en selste moghen vertonen Noch was daer een | ander dye oeck seyde O heer coninck ganck vri an want dijn | [25] volck is alsoe groot dat die zee vol is van dinen schepen. die ten | ten vol ridders. ende die kampen beslaghen mit voetgangers | ende die lucht vervult mitten scutten des volcks van meden Al | soe dattu onuerwinlick biste Doe si aldus den conync toehar | dende groeten moede makede Dat hi van hoecheyt sijns har- | [30] ten ende moghentheyt synre macht die vianden versmaden. sey | de hem damacus die philosooph Di duncket dat dese veelheit | des volcks seer vreselic is dinen vianden Sich nochtant voer di | wanttet seker is datmen die veelheyt des volcks niet wel bestu | ren en mach Ende datmen niet regieren en mach dat en mach [f4v] niet durich wesenGheen dinck en is soe groot dat niet vergaen | en mach Doe hi dit gheseyt had ghinc dat volck tegen malkander | te strijde: Ende dat dye philosooph voorseyt hadde dat ghe- | sciede want dat grote volck dat sonder vreese was ende nyet | [5] gheordineert. wort van weynich volcks verslagen dye wel | gheordineert ende voersichtich waren |
Van dat meerswijn en de aal. Dialoog xxxvij Dolfijn is een vis in de zee die als ze der mensen stemmen hoort daarnaar volgt en als ze zoet geluid hoort in het verzamelen ze veel bijeen. In de zee is er niet kloeker en vlugger dan de dolfijn want het soms alzo geweldig springt dat het de schepen over springt. En wanneer ze springen en veel spel in de zee maken dat is een teken dat er grote tempeest en onweer na volgen wil. Men vindt ook dat in de grote vloed de Nijl sommige dolfijnen die op de rug scherp zijn alsof het ijzer is die de gevaarlijke krokodillen in dat dunne van de buik steken en doden. Deze dolfijn vond op een tijd in de zee een aal en wilde die vangen en hij vatte de aal vaak om zodat hij het vangen en verdrijven wilde. Maar omdat de aal glad was zo kon hij het niet houden alzo dat hij zeer droevig daarom was en gaf die weer. De aal had ook zijn grap met hem en wilde he bedriegen en zei. O dolfijn, die een grote wonderlijke vis bent het bedroefd mij dat u zeer vermoeid en bedrukt bent dat u naar mij liep en mij niet houden mocht. Maar doch is het al om niet dat u werkt want in het diepe van de zee kan u doch niet vangen. Maar ga met mij in het moeras en in de droge sloot, daar zal u mij hebben en houden tot uw wil. Die zotte dolfijn vanwege zijn gulzige begeerlijkheid ging met de aal omdat hij die vangen macht en eten en toe ze in de sloot gekomen waren ging de aal zitten op het hoge daar het droog was en zei, kom nu tot mij en doe uw wil met mij want hier word ik van de wortels der kruiden gehouden zodat ik niet weg mag en nu mag u van mij verzadigd worden. De dolfijn die dat hoorde gaf een groten sprong en meenden de aal te vangen. Maar de aal kroop in het slijk en de dolfijn bleef daar vast gezet op het droge en de aal ontging hem. Toen dit gebeurd was kwam een visser daar en zag die dolfijn en sloeg met hem met zijn zwaard door het lijf en zei. Die met zijn vijanden in de weg kijft het is geen wonder dat hij verloren blijft. Daarom o mens zal u zich wachten van uw loze smekende vijand en wil zijn mooie woorden niet geloven en wacht dat hij u niet bedriegt. Want Seneca zegt, het is van de ouden gezegd te vrezen voor de ootmoedige vijand. In het boek der lering der filosofen is geschreven dat de koning van Meden had een strijd tegen de Grieken en verzamelde een groot leger van volk. Onder dit zei hem een van zijn volk, de Grieken zullen u met het grote volk niet durven af te wachten. Maar alzo gauw als ze van u vernemen zullen ze vlieden en weglopen. Een ander was daar ook die zei. Het is te duchten dat u die steden in Griekeland vernield en zonder volk zal vinden en dat u de kracht van uw grote volk niet zal mogen vertonen. Noch was daar een ander die ook zei. O heer koning, ga vrij aan want uw volk is alzo groot dat die zee vol is van uw schepen, de tenten vol ridders en die kampen beslagen met voetgangers en de lucht vervult met geschut van het volk van Meden. Alzo dat u onoverwinnelijk bent. Toen ze aldus de koning toen erg grote moed maakten dat hij van de hoogheid van zijn hart en mogendheid van zijn macht de vijanden versmade, zei hem Damacus die filosoof. U denkt dat de hoeveelheid van het volk zeer vreselijk is voor uw vijanden. Zie nochtans voor u want het is zeker dat men die hoeveelheid van het volk niet goed besturen mag en dat men niet regeren mag dat mag niet gedurig wezen. Geen ding is er zo groot dat niet vergaan mag. Toen hij dit gezegd had ging dat volk tegen elkaar ten strijde: en dat de filosoof voorzegt had dat geschiede, want dat grote volk dat zonder vrees was en niet geordineerd wordt van weinig volk verslagen die goed geordineerd en voorzichtig waren. |
Van die meermin ende dat onreyne ionghelinc Dyalogus xxxviij MEermin is een monster der naturen in die zee dye van | den nauel nederwerts een visch is. ende dat ouerlijf is | [10] een scoon maghet. Dese meermyn singhet alle scoon | dattie scipluy op dye zee den soeten sanck horende van groter | melodyen ontslaep worden ende alle dinck laten staen datter veel | daer om dicwijl in die zee bederuen Een onreyn ende onsuuer man | varende op die zee sach die scoonheyt der meermynnen ende wt | [15] hoorre scoonheyt wort hi ontsteken tot onreynicheyt op hoer | ende riepse tot hem Die meermyn dat horende riep hem weder | toe ende sanck alsoe veel meer in groter soeticheyt Ende si scicke | de hoer daer toe datse hem soude bedrieghen moghen ende seyde | Als ic sie goede man so hebste mi lief. Mer wilstu bi mi wesen | [20] soe keert di int water so mogheste mi dan hebben tot dinen wil | Ende want dese sotte also ontsteken was in hoerre lieften dat hy | van hem seluen niet en wiste so ghinc hy int water onder dye | goluen swemmen op dat hi bi hoor comen soude Doe dat die | meermyn sach sloech si wech van hem ende liet hem in groten [f5r] laste ende perikel bliuen ende dede als si plach ende seide DIe man | die dat onreyn wijf betrouwet. die doet dicwijl dat hem rouwet | Hier om sellen hem alle menschen wachten dat si oeck om dye | scoonheyt des wijfs niet verderft en worden. Want om die | [5] scoonheyt des wijfs sijn veel menschen bedoruen. als die wise man | seyt Daer om gheeft hi den mannen raet ende seyt En wilt die ma | ghet niet begheren op dattu bi auentuer in hoor scoonheyt niet | in last en coemt Dit perikel heeft die heylighe man iob anghe- | merckt ende seyde Ic heb mit minen oghen ouerdracht ghemaect | [10] dat scoon wijf niet te sien opt dat ick vander maghet niet soude | dencken. Glosa. mit onreynicheyt Hier om seyt bernardus dat | ansicht des wijfs is een venijnde scut. het wondet dye ziel ende | sciet venijnt Natuerliken hindert het meer antesien een scoon wijf | dan die niet scoon en is. Aldus deden die philosophen doe si dat | [15] seer scoon wijf helena saghen dat si hoor oghen deckeden ende sey | den. Laet ons vlyen laet ons vlien Men vindet ghescreuen dat | democritus die philosooph had hem seluen sijn oghen wtghe | steken Daer drie saken toe waren als andere daer of scriuen Die | eerste saeck was want dat wtwendighe ghesicht verstroyden | [20] sijn inwendighe ghesicht des harten dat sijn die ghedachten Die an | der saeck was want hy niet sien en mocht dattie bose menschen in | die werlt bloeyden ende gheluck hadden Die derde was want | hy die vrouwen sonder begheerlicheyt niet ansien en mochte. |
Van die meermin en dat onreine jongeling. Dialoog 38 Meermin is een monster der naturen in de zee die van de navel nederwaarts een vis is en dat bovenste lijk is een mooie maagd. Deze meermin zingt zeer mooi zodat de scheepslui op de zee de zoete zang horen van grote melodieën en in slaap komen en alle dingen laten staan zodat er veel daarom in de zee bederven. Een onreine en onzuivere man voer op de zee en zag de schoonheid van de meerminnen en van hun schoonheid wordt hij ontstoken op hen en riep ze tot hem. De meermin die dat hoorde riep hem weer toe en zong alzo veel meer in grote lieflijkheid en ze schikte zich daartoe dat ze hem bedriegen zou mogen en zei. Als ik zie goede man zo heb je mij lief. Maar wil u bij mij wezen zo keer je in het water dan mag je mij hebben tot uw wil. En omdat deze zot alzo ontstoken was in haar liefde zodat hij van zichzelf was zo ging hij in het en zwom onder de golven opdat hij bij haar zou komen. Toen dat die meermin zag sloeg ze weg van hem en liet hem in grote last en perikel blijven en deed zoals ze plag en zei. Die man die dat onreine wijf vertrouwt die doet vaak dat hem berouwt. Hierom zullen alle mensen wachten dat ze ook vanwege de schoonheid van een wijf niet verdorven worden. Want om die schoonheid van een wijf zijn veel mensen bedorven, zoals de wijze man zegt, daarom geeft hij de mannen raad en zegt. Wil die maagd niet begeren opdat u bij avontuur door haar schoonheid niet in last komt. Dit perikel heeft de heilige man job aangemerkt en zei, ik heb met mijn ogen een verdrag gemaakt dat mooie wijd niet te zien opdat k van de maagd niet zou denken met onreinheid. Hierom zegt Bernardus dat het aanzicht van een wijd is een venijnig geschut. Het verwondt de ziel en schiet venijn. Natuurlijk hindert het meer aan te zien een mooi wijd dan die niet mooi is. Aldus deden die filosofen toen de dat zeer mooie wijf Helena zagen dat ze hun ogen bedekten en zeiden. Laat ons vlieden, laat ons vlieden. Men vindt geschreven dat Democritus, de filosoof, had zelf zijn ogen uitgestoken daar drie zaken toe waren zoals andere daarvan schrijven. De eerste zaak was omdat uitwendige gezicht verstrooide het inwendige gezicht van het hart, dat zijn die gedachten. De tweede zaak was omdat hij niet zien mocht dat de boze menen in Indië bloeiden en geluk hadden. De derde was omdat hij de vrouwen zonder begeerlijkheid niet aanzien mocht. |
Van den zeehont Dyalogus xxxix [f5v] DIe zeehont is een beest in die zee. die sijn voetsel alsoe | wel soect opter aerden als int water. Ende int wa- | ter swemtet ende onder drijft als een vische ende opt lant gaet | tet als een dier Een van desen was seer gierich dattie spise die | [5] hi int water vinc dye at hi optlant dat se hem anderen water | beesten niet en souden nemen Ende als hi sijn spise opt lant vinc | die at hi in dat water op datse hem die wilde dieren niet en sou | den nemen Ende dit aldus doende en gaf hy nyemant niet ende | wort seer ghehaet int water ende opt lant van allen Het is ghesciet | [10] dat hi oudt is gheworden alsoe dat hi int water niet wel swem | men en mochte noch oeck wel opt lant wanderen. waer om | dat hi arm ende behoeftich is gheworden ende moste aelmis- | sen bidden Mer want hy nyemant vanden sinen wat te ghe- | uen plach: soe en woude oec hem doe nyemant weder gheuen | [15] segghende VEergaen moet hi ende comen niet. die den | anderen nye en woude gheuen yet ¶ Aldus vint men veel men | schen die om hoer giericheyt ende gulsicheyt niet vanden horen | ontberen en moghen hebbende anxt dat hem die aerde ontbre | ken sal ende hoor nootdurft Mer als sinte gregorius seyt Die | [20] tijtlike substancie n in dien dat si den armen ghedeelt worden | daer of worden si vermenicht Ende soe wie dat aelmissen geeft | die ontfanghet meer dan hi wtgheeft Salomon Soe wie dat | aelmissen gheeft den armen die en sal niet behoeftich wesen En | de dye den armen versmadet als hi hem bidt dye sal ghebreck | [25] hebben In een cloester dat verarmt was predicten een goet man | vander aelmissen hoe goet datsi is alsoe dattie monicken hem | vraghede hoe dat si alsoe verarmt waren ende in groten scul- | den ghecomen meer dan si plaghen In dien dat si nu myn ver | teerden dan si plaghen ende oec meer renten hadden dan si te vo | [30] ren hadden doe si also niet tafter en ghinghen Die goede man | antwoorden Te voren haddi een goet procurator dye v al- | le dinghen besorchden. Mer want hy nu myt sinen gheselle | dien ghy wtten cloester verdreuen hebt. Ende oeck wech ghe- | gaen is so en wil hi niet weder comen eer dat ghi sinen ghesel weder [f6r] in comen laet Dese twe gesellen waren gheeft ende v sal gege | uen worden Mer waert dat si aelmissen gauen ende die gasten | ontfinghen soe souden si weder wtten commer comen. Ende | als si gauen soude hem ghegheuen worden als lucas seyt |
Van de zeehond. Dialoog xxxix De zeehond is een beest in die zee die zijn voedsel alzo goed zoekt op de aarde als in het water en in het water zwemt het onder en drijft als een vis en op het land gaat het als een dier. Een van deze was zeer gierig dat de spijs die hij in het water ving die at hij op het land dat ze hem anderen waterbeesten niet zouden nemen en als hij zijn spijs op het land ving die at hij in dat water opdat ze hem de wilde dieren niet zouden nemen en dit aldus doende gaf hij niemand iets en wordt zeer gehaat in het water en op het land van allen .Het is geschied dat hij oud is geworden alzo dat hij in het water niet goed zwemmen kon en ook wel op het land wandelen waarom dat hij arm en behoeftig is geworden en moest om aalmoezen bidden. Maar omdat hij niemand van de zijnen wat te geven plag: zo wilde hem toen niemand weer iets geven en zeiden. Vergaan moet hij en komen te niet die de anderen niets wilde geven iets. Aldus vindt men veel mensen die om hun gierigheid en gulzigheid niets van hun ontberen mogen en hebben angst dat hem de aarde ontbreken zal en hun nooddruft. Maar zoals sint Gregorius zegt, Die tijdelijke substantie in die dat ze de armen gedeeld worden daarvan worden ze vermenigvuldigd en zo die geeft die ontvangt meer dan hij uitgeeft. Salomon, zo we aalmoezen geeft de armen die zal niet behoeftig wezen en die de armen versmaadt als hij hem bidt die zal gebrek hebben. In een klooster dat verarmd was predikte een goede man van de aalmoezen hoe goed dat het is alzo dat de monniken hem vroegen hoe dat ze alzo verarmd waren en in grote schulden gekomen meer dan ze plagen. In dien dat ze nu minder verteerden dan ze plagen en ook meer renten hadden dan ze tevoren hadden toen ze alzo niet ten achter gingen. Die goede man antwoorde. Tevoren hadden jullie een goede procurator die u alle dingen bezorgden. Maar omdat hij nu met zijn gezel door u uit het klooster verdreven is en ook weggegaan is zo wil hij niet weer komen eer dat ge zijn gezel er weer inkomen laat. Deze twee gezellen waren geef en u zal gegeven worden. Maar was het dat ze aalmoezen gaven en de gasten ontvingen zo zouden ze weer uit de kommer komen en als ze gaven zouden hen gegeven worden, zoals Lucas zegt. |
[5] Van vijf snoeken ende den vischer Dyalogus xl. Vijf jonghe snoeken kloeck ende vet liepen spelen int wa- | ter Ende daer leet voor bi een vischer dat siende ende sprey | ede syn net om die te vanghen Ende als dat die snoeken | saghen seyden si onderling Laet ons te samen onse macht toenen | [10] ende die netten verderuen op dattet niet meer vischen en verscalct | want wi doch daer cloeck ghenoech toe sijn om dat toe te dri | uen Dit hoorden dye stoer een out visch dye opten gront lach ende | quam bouen tot hem ende seyde O kinder dat gheen dat gij denc | kes is al sotheyt Ic rade v dat ghi die netten scuwet of ghi an | [15] ders ongheuanghen bliuen wilt Ende ist dat ghi dat niet en doet | soe sal dijt namaels beclaghen als ghi in die netten gheuanghen | legget Die ionghe snoeken betrowende van hore cracht versma- | den den raet des ouden ende swemmede ghelijc nae hoor macht | tottie netten om die te scoren Mer die netten weken alle gan- | [20] ghe van hoor tanden ende wachtede opten slach ende vinghen die | snoeken Ende doe si gheuanghen waren beclaghede si hoers ende | seyden Dat die ionghen volghen raet der ouwen. plech hem | selden na te rouwen ¶ Hier om salmen altoes volghen den raet | der ouder ende wijser luden ende niet der ionghen ende dwasen Want [f6v] die dwasen soeken sote dinghen ende trecken alle dinck tot dwaes | heyt Om dattie ionge luden gheen ripe vaste sinnen en hebben ende | alle ioechlickheyt soeken ende hem daer an houden Iob inden ouden | is wisheit ende in hem die lange iaren geleeft hebben is voorsichticheyt | [5] Daer of seyt oec die wise man Laet di niet voorbi gaen die na- | cie der ouden want si hebbent gheleert van horen vaders Tullius die | poet inden boeck vander oudheyt Niet mit craften of mit snelliche | den of mit hartheyt des lichaems worden grote dinghen gedaen | Mer mit rade ende rijpicheden ende wijsheden Die gheen die goeden | [10] raet gheuen doen meer dan andere luden ende sijn ghelijc den man | diet roeder int scip hout Die philosophen deden meer bijder ouder he- | ren tijden inden strijden dan die prince al was hi oec gewapent | Salomon mit ordinancie gaet men te strijde ende daer is salicheyt | daer veel raeds is Ende daer om verwan die grote alexander alle die | [15] werlt want hi mit wijsheyt sijn heer van volck regierden. Men | leest van hem dat wanneer hi gaen soude tot enighe strijt die pe- | riculoes was so en koer hi niet ionghe sterke mannen Mer ou- | de cloecke mannen dye myt sinen vader ende voer mit sinen oem | te strijden gheweest hadden die hi niet en meenden te wesen on | [20] besochte rydders mer meesters der rydderscap ende en koor dan | gheen beneden sestich iaren van outheyt Contrari vintmen van | darius den conynck van meden ende persen daer om was de | se verwonnen ende die anre verwinre. |
[5] Van vijf snoeken en de visser. Dialoog 40. Vijf jonge snoeken kloek en vet liepen spelen in het water en daar ging voorbij een visser en spreidde zijn net om die te vangen en toen dat de snoeken zagen zeiden ze onderling. Laat ons tezamen onze macht tonen en die netten verderven op dat het niet meer vissen verschalkt want we zijn daar toch kloek genoeg voor om dat toe te drijven. Dit hoorden de steur, een oude vis die op de grond lag en kwam boven tot hen en zei. O kinderen, datgene dat gij dekt is al zotheid, ik raad u aan dat gij die netten schuwt wild ge niet gevangen worden en is het dat ge het niet doet zal u het later beklagen als gij in de netten gevangen ligt. De jonge snoeken vertrouwden op hun kracht en versmaden de raad van de oude en zwommen gelijk naar hun macht tot de netten om die te scheuren. Maar de netten weken alle gang van hun tanden en wachten op de slag en vingen die snoeken en toen ze gevangen waren beklaagden ze zich en zeiden. Dat de jongen volgen de raad van de ouden dat plag hen zelden daarna te berouwen. Hierom zal men altijd volgend de raad van oudere en wijzere lieden en niet de jongen en dwazen. Want de dwazen zoeken zotte dingen en trekken alle dingen tot dwaasheid. Omdat de jongelieden geen rijpe vaste zinnen hebben en alle genoeglijkheid zoeken en zich daaraan houden. Job in de oude wijsheid en in hem die lange jaren geleefd hebben is voorzichtig daarvan, zegt ook de wijze man. Laat u niet voorbijgaan de natie der ouden want ze hebben het geleerd van hun vaders. Tullius, de poëet, in het boek van de oudheid. Niet met krachten of met snelheid of met hardheid van het lichaam worden grote dingen gedaan, maar met raad en rijpheid en wijsheid. Diegene die goede raad geven doen meer dan andere lieden en zijn gelijk de man die met het roer het schip in houdt. Die filosofen deden meer bij de ouder heren tijden in de strijden dan de prins, al was hij ook gewapend. Salomon, met ordinantie gaat men ten strijde en daar is zaligheid daar veel raad is en daarom overwond de grote Alexander de hele wereld want hij regeerde met wijsheid zijn leger van volk. Men leest van hem dat wanneer hij gaan zou tot enige strijd die gevaarlijk was zo koos hij niet jonge sterke mannen, maar oude kloeke mannen die met zijn vader en daarvoor met zijn oom te strijden geweest waren die hij meenden te wezen onervaren ridders, maar meesters van het ridderschap en koos dan geen beneden zestig jaren van oudheid. Contrarie vindt men Vandarius ,de koning van Meden en Perzen, daarom was deze overwonnen en die andere overwinnaar. |
Van den snoeck ende basiliscus Dyalogus xli DIe snoeck dye ghenoemt is een wolf vander zee [f7r] heuet in sijn rechter koen een beentghen na die figuer des cruys | Basiliscus is een venijnt dier een conync van allen serpenten want | alle serpenten vlien van hem ende vresen hem want hise doodet mit | sinen ruken ende mit sinen blasen ende ansien doodet hi al dat leuen | [5] dich is Want van sijn ansien en blijft gheen vogel dye voor bi | hem vlieghet onghedoot ende al waer die voghel al veer van | hem si wort van sinen mont verbernt ende verslonden Dese basi- | liscus wort nochtant verwonnen van dat weselken dat die men- | schen brenghen voor sijn hol daer hi in legghet Want god ge | [10] benediet en heeft gheenre hande quaet sonder medicijn ghelaten | daer om als dat basiliscus dat wezelkijn siet soe vliedet hi wech | nochtant so volghet hem dat wezelkijn alsoe langhe dat hijt dodet | Dese basiliscus ghinc opt water inden habijt van enen ghees- | teliken man ende riep den zeewolf dat is den snoec tot hem ende | [15] seyde O broeder wanttu draghes dat teyken des cruys. ende | daer mede gheteykent een volmaect kersten biste Coemt daer | om tot mi want ick begheer dat gheloof van di te leren ende oec | ghedoopt te worden op dat ic vntgaen mach dye ewighe verdoe | menisse ende dat ewighe leuen vercrighen Als dit dye snoeck | [20] hoorden ende hi hem doch wel kenden seyde hiO ypocrijt die kap | en maect gheen monick uwe woorden sijn quaet ende bedrie- | ghende. Du en wilste van my niet ghedoopt worden. Mer du | gheerste mi te bedrieghen ende mit dinen venijnt mi te doden. | Daer om en hoor ic di niet Ende dit segghende werp hi hem sel | [25] uen onder dat water ende swemmende van daen ende liet den ba- | siliscus daer myt confusien staen ende seyde. DIe ypocrijt is | valsch ende loes. ende quaet ende oeck pomboes ¶ Van dese ghe- | biet ons onse heer te wachten int heylighe ewangeli als mathe | us bescrijft Wachtet v van die tot v comen inden clederen der | [30] scapen dye van binnen sijn grijpende woluen. ysidorus seyt. | Die ypocrijten sijn quaet int verburghen ende vertonen hem | goet van buten. Dese sprect toe die heer int ewangeli. Wee | v ghi ypocrijten want ghi ghelijc gheworden sijt den grauen | van buten verciert Dye den menschen van buten scoon scinen [f7v] te wesen ende nochtant binnen vol sijn van benen der dooder | menschen Alsoe scijnt ghi van buten voor den menschen recht | uaerdich Mer van binnen si di vol van ghiericheyt ende boesheit | Men leest dat op een tijt doe die heylighe biscop hilarius ghegaen | [5] was ter plaetsen daer hy teghen dye onghelouighe soude dis- | puteren. dat die bose viant daer quam in ghelikenisse van een | knecht ende droech die cap des heylighen mans ende was hem in al | len dinghen seer bedienstachtich ende bad hem wt medeliden dat hi | den wijn die hi drincken soude nyet soe seer en soude wateren | [10] als hi ghewoenlic was om dat hi seer moede wort van dat wan- | deren Ende doe hi dat alsoe dede. Badt hy hem daer na dat hy | puer wijn drincken soude sonder water Daer na dat hy vleysch | eten soude omdat hi also allencken sijn strenghe leuen der peniten | cien verminderen soude Hier nae doe dese heylighe man inden | [15] weghe ghecomen was tot een dorp seyde hem dye bose viant dat | daer een gheestelike deuote maecht was die hem geerde te spre | ken Ende doe hi daer toe ghecomen was ende mit hoer hadde gespro | ken wort hi ghebrocht in groter becoringhe sijns vleyschs dat | hi bi na consent inder sonden ghegheuen had Mer onse lieue heer | [20] ende die heilighe biscop sinte martijn vertoende hem dattet des du- | uels werck was ende hi quam tot hem seluen ende verdreef den duuel | van hem ende bekende sine loesheyt Aldus wort hilarius van- | den duuel verlosset bi den heylighen biscop sinte martijn |
Van de snoek en basilisk. Dialoog 41. De snoek die genoemd is een wolf van de zee heeft in zijn rechterkaak een beentje naar de figuur van het kruis. Basilisk is een venijnig dier, een koning van allen serpenten, want alle serpenten vlieden van hem en vrezen hem want hij ze doodt met zijn ruiken en met zijn blazen en aanzien doodt hij alles dat levendig is. Want van zijn aanzien blijft geen vogel die hem voorbijvliegt dood en was de vogel al ver van hem, ze wordt van zijn mond verbrand en verslonden Deze basilisk wordt nochtans overwonnen van dat wezeltje dat de mensen brengen voor zijn hol daar hij in ligt. Want god zegent en heeft geen kwaad zonder medicijn gelaten om als de basilisk het wezeltje ziet zo vliedt het weg, nochtans zo volgt hem dat wezeltje alzo lang totdat hij het doodt. Deze basilisk ging op het water in het habijt van een geestelijke man en riep de zeewolf, dat is de snoek, tot hem en zei. O broeder, omdat u draagt dat teken van het kruis en daarmee getekend een volmaakte christen bent. Kom daarom tot mijn want ik begeer dat geloof van u te leren en ook gedoopt te worden op dat ik ontgaan mag die eeuwige verdoemenis en dat eeuwige lever verkrijgen. Toen de snoek dit hoorde en hij hem doch wel kenden zei hij. O hypocriet, de kap maakt geen monnik, uw woorden zijn kwaad en bedriegend, u wil van mij niet gedoopt worden, maar u begeert mij te bedriegen en met uw venijn mij te doden. Daarom hoor ik u niet en toen hij dit zei wierp hij zichzelf onder dat water en zwom vandaan en liet de basilisk daar met verwarring staan en zei. De hypocriet is vals en loos en ook boos. Hiervan gebiedt ons onze heer te wachten in het heilige evangelie zoals Matheus beschrijft. Wacht u van die tot u komen in de kleren der schapen die van binnen zijn grijpende wolven. Isidorus zegt, de hypocrieten zijn kwaad in het verbergen en vertonen zich goed van buiten. Deze spreekt toe de heer in het evangelie. Wee gij hypocrieten, want gij gelijk geworden bent die de graven van buiten versiert. Die de mensen van buiten mooi schijnen te wezen en nochtans binnen vol zijn van benen der dode mensen. Alzo schijnt ge van buiten voor de mensen rechtvaardig, maar van binnen ben je vol van gierigheid en boosheid. Men leest dat op een tijd toen de heilige bisschop Hilarius gegaan was ter plaatse daar hij tegen de ongelovige zou disputeren dat de boze vijand daar kwam in de gelijkenis van een knecht en droeg de kap van een heilige man en was hem in alle dingen zeer gedienstig en bad hem uit medelijden dat hij de wijn die hij drinken zou niet zo zeer zou wateren zoals hij gewon was omdat hij zeer moede wordt van dat wandelen en toen hij dat alzo deed bad hij hem daarna dat hij van de wijn drinken zou zonder water, daarna dat hij vlees eten zou omdat hij alzo geleidelijk aan zijn strenge leven der penitentiën verminderen zou. Hierna toen deze heilige man in de weg gekomen was tot een dorp zei hem de boze vijand dat daar een geestelijke devote maagd was die hem verlangde te spreken en toen hij daar gekomen was met haar had gesproken wordt hij gebracht in grote bekoring van het vlees zodat hij bijna met toestemming zich in zonden begeven had. Maar onze lieve heer en de heilige bisschop sint Martins vertoonden hem dat het duivelswerk was en hij kwam tot zichzelf en verdreef de duivel van hem en bekende zijn loosheid. Aldus wordt Hilarius van de duivel verlost bij de heilige bisschop sint Martinus. |
Van een stuer die totter zee ghinck Dyalogus xlij. [f8r] HEt was een ouer groet stuer int water dat padus ge | noemt wort dat inlombardien is Als hy hier in wo- | nende was wort hi van allen vischen die daer waren ont | sien om sijn grotheyt ende starckheyt Dat hi hem seluen verhief | [5] ende seyde Wat heb ick mit desen snoden visschen te doen die hier | sijn ende myt hem te wesen ende van hem prijs ende eer te begaen | Het is beter dat ic in die zee trec die wijt ende groot is Daer gro | te wonderlike vischen ende beesten syn alsoe veel datter gheen ge | tal en is van welken ick wel om mijnre groter heerlicheit ver | [10] heuen sal worden ende vernaemt onder die grote Dit segghende | ghinck hi wten water padus ende swemmende tot in die zee Ende | doe hi daer ghecomen was ende aldaer veel groter veruaerliken | visschen ende beesten sach wort hi seer veruaert tot hoor ansien | ende woude weer van daen ende en wist niet wat doen om die wreet | [15] heyt der beesten die hi daer sach Als dit ghesciede was daer een | alten wreeden beest dat ghenoomt is felchus ende is een zee stier dit | sach den stuer ende seyde Waer om en hebste di niet ghescaemt son | der oorlof te comen onder die grote ende stercke visschen ende won- | deren der zee Dat en sal u seker niet te goeden vergaen. Mittien | [20] spranck hi opten stuer ende doden hem ende seyde ALle houaerdi | ghen sellen hier an leren. datse hem niet en verheffen bouen hoor | heren ¶ Hier om isset wijsheyt als yemant in enigher stede is | daer hy genoech geeert is ende wel groot gerekent soe en sal hi hem | niet vertonen noch oec versellen mitten gheen dye meerre sijn | [25] ende machtigher dan hi Want seneca seyt Dat cleyn en mach | mitten groten niet staenEnde dat scip dat groot scijnt te wesen | in dat reuier is in die zee seer cleyn. Dat roer dat op een cleyn | scip te groot is dat is op een kogghe of een craeck veel te cleyn | Het is een fabel dat een vorssche sach een groten vetten os lig | [30] ghen in die weyde ende begheerde so groot te worden als die | osse Hier om ghinc si blasen hoor op. op dat si wat meerre sceen | te wesen ende seyde tot horen ionghen dat si groot waer als een osse. | Die ionghen antwoorden dattet soe niet en was Doe ghinck si | noch blasen hoor noch meer op ende meynde also groot te worden [f8v] als die osse Ende blies so langhe in hoor vel dattet vanden wint | berste ende dat si sterf Daer om sellen wy hier in leren dat hem nye | mant meer verheffen sal dan hem betaemt op dat hi oec also niet | en vergaetWant ysidorus seyt Alle houerdie leghet also seer diep | [5] ende neder also veel als si hoor int hoge verheffetWant om der houerdien | wil is die engel gheworden een duuel Die coninc saul is oec van | den duuel ghequelt. Ende nabugodonisor is gheworden een | beest ende al om sijn houerdien wil |
Van een steur die tot de zee ging. Dialoog 42. Het was een over grote steur in het water dat Padus genoemd wordt in Lombardije. Toen hij hierin wonde wordt hij van alle vissen ontzien vanwege zijn grootte en sterkte. Zodat hij zichzelf verhief en zei. Wat heb ik met deze snode vissen te doen die hierin zijn en met hen te wezen en van hen prijs en eer te begaan. Het is beter dat ik in die zee trek die wijd en groot is daar grote wonderlijke vissen en beesten zijn en alzo veel dat er geen getal is waarvan ik wel om mijn grote heerlijkheid verheven zal worden en voornaam onder de grote. Toen hij dit zei hing hij uit het water Padus en zwom tot in die zee en toen hij daar gekomen en aldaar veel grote gevaarlijke vissen en beesten zag wordt hij zeer bang toen hij hen aanzag en wilde weer vandaan en wist niet wat te doen vanwege de wreedheid der beesten die hij daar zag. Toen dit geschiede was daar een al te wrede beest dat genoemd is Felchus en is een zee stier en die zag de steur en zei. Waarom heb je je niet geschaamd om zonder verlof te komen onder die grote en sterke vissen en wonderen der zee, dat zal u zeker niet ten goede vergaan. Meteen sprak hij tot de steur en doodde hem en zei. Alle hovaardige sullen hiervan leren dat ze zich niet verheffen boven hun heren. Hierom is het wijsheid als iemand in enige plaats is daar hij genoeg geëerd is en wel groot gerekend zo zal hij zich niet vertonen noch ook vergezellen met diegene die groter en machtiger zijn dan hij. Want Seneca zegt. De kleine mag met de groten niet staan. En dat schip dat groot schijnt te wezen in de rivier is in de zee zeer klein. Dat roer dat op een klein schip te groot is dat is op een kogge of een kraak veel te klein. Het is een fabel dat een kikker zag een grote vetten os liggen in die weide en begeerde zo groot te worden als die os. Hierom ging ze zich opblazen en opdat ze te groter scheen te wezen en zei tot haar jongen dat ze zo groot was als een os. Die jongen antwoorden dat het zo niet was. Toen ging ze nog meer opblazen en meende alzo groot te worden als die os en blies zo lang in haar vel zodat het van de wind barste dat ze stierf en daarom zullen we hierin leren dat zich niemand zich meer verheffen zal dan hem betaamt opdat het hem ook alzo niet vergaat. Want Isidorus zegt. Alle hovaardij ligt alzo zeer diep en laag alzo veel als ze zich in het hoge verheffen. Want vanwege de hovaardij is de engel een duivel geworden. De koning Saul is ook van de duivel gekweld en Nebukadnezar is geworden een beest en al vanwege zijn hovaardij. |
Van die prick ende cocodryllus. Dyalogus xliij. [10] Pric is een visch ghelyc een ael Dese vant op een tijt der coco | drillen ionghen ende dodese Cocodrillus is een groot beest | dat in die vloet nilus woent Als dese weder quam ende sach sijne | ionghen gedoot wort hi seer verbittert ende vertoornt ende wou- | de hore iongen doot wreken hier ginc hi altoes gewapent op dat hy | [15] die pric verslinden soude Op een tijt ist ghevallen dat si een venijn | de serpent die seer wreet was gheuonden heeft ende si meenden | dattet een pric gheweest hadde ende ghinc hoor te liue ende seyde | Nu en salstu vermaledide visch niet ontgaen mogen du hebste mijn | iongen sonder saec ghedoot daer om wil ic dy nu verderuen ende verdoen | [20] Die slanghe antwoorden wachte di des ende en wilt dat niet doen | want ic en ben die pricke niet mer een venijnde serpent Ist dattu | so koen biste dattu mi an wilste so sal ic di op een cort mit mijn | venijnde vergheven Die cocodril antwoorde Neen du en mo | gheste alsoe my nyet onbekennet bliuen du en biste dye slanghe [g1r] niet mer dye pricke want du hoor ghelijc biste daer om sal ic dy | doden Ende als hi hoor anghinc om te doden maecte hem dat ser- | pent daer teghen sterck ende beet den cocodril ende vergaffet mit sinen | venijdt ende seyde MItten onbekenden en wilt niet vechten | [5] noch strijden. dattu daer wt niet en coemste in meerre lijden. Al | dus en sal nyemant mytten onbekenden ofte versmaden een strijt | annemen om dat die persoen des menschen die craft niet en is | mer inder harten ende in cloeckheyt des vechters Inden boeck | der conynghen leestmen Dat die grote roese Golias dauid ver | [10] smadede om dat hy cleyn was ende daer om wort hi van da- | uid verslaghen ende ghedoodt Wachte dy oeck o mensche | om toornycheyt of begheerten der wraeck een strijt of ongenoecht | an te nemen Want die toornighe mensch waent dat hi starker | is dan ander luden waer om dat hi dicwijl ghekrencket wort | [15] Seneca Altoes waent die toornighe dat hi sterker si dan hi is | Die toorn seyt hi oeck pleech die wet te vergheten Daer om seit | een wise die wet siet den toornighenMer die toornighe en siet | die wet niet Daer om salmen die toorn vander herten verdri | uen. Salomon. Die toorn en heeft gheen ontfermharticheyt | [20] Daer om en sal nymmer rechter sentenci gheuen als hi toornich | is. Men leest inden croniken vanden keyseren van romen dat | die keyser otto die eerste van dien namen had op een tijt inder | hoochtijt van paeschen allen sinen princen ende heren een groot | werscap bereyt Ende eer datmen ghinck sitten quam daer een | [25] cleyn kijnt een vander princen kinder ende nam vander tafel | wt kijnsheyt een scuttel spisen Dat sach die dienre der tafel ende | nam een stock ende sloech den ionghen dat hi ter aerden neder | viel Ende doe dit des ionghen meester sach wart hi seer toor- | nich ende voer toe ende sloech den dyenre ter stont doot. Dit | [30] quam voer den keyser ende als hi des ionghen meester sonder | audienci verwijsen woude ter doot viel die meester op des kei | sers lijf ende werp hem ter aerden ende soude hem ghedoodt | hebben hadde hi niet vanden gheen dye daer by waren verlost | gheweest Ende doe die keyeser mit nauwer noot wt sijn handen [g1v] was gheboet hi datmen hem op leyden soude ende vangen | Daer nae als hy hem wel bedocht riep hy dat hy scult hadde | dat hy wt toornighe moede. der hoechtijt gheen eer en hadde | bewesen ende liet den meester vrij ende quijt |
Van de prik en krokodil. Dialoog 43. Prik is een vis gelijk een aal. Deze vond op een tijd de jongen van de krokodil en doodde ze. De krokodil is een groot beest dat in de vloed Nijl woont. Toen deze weer kwam en zag zijn jongen gedood wordt hij zeer verbitterd en vertoornd wilde de dood van zijn jongen wreken en hier ging hij altijd gewapend opdat hij de prik verslinden zou. Op een tijd is het gebeurd dat ze een venijnig serpent die zeer wreed was gevonden heeft en meende dat het de prik geweest was en ging haar te lijve en zei. Nu zal u vermaledijde vis niet ontgaan mogen, u hebt mijn jongen zonder zaak gedood en daarom wil ik u nu verderven en verdoen. De slang antwoorde. Wacht u dus wil dat niet doen want ik en ben di prik niet, maar een venijnig serpent. Is het dat u zo koen bent dat u mij aan wil zo zal ik u al gauw met venijn vergeven. Die krokodil antwoorde. Neen, u mag alzo mij niet onbekend blijven, u bent de slang niet maar de prik. Wat u haar gelijk bent en daarom zal ik u doden en toen hij haar aanging om te doden maakte zich daartegen dat serpent sterk en beet de krokodil en vergaf het met zijn venijn en zei. Met de onbekende wil niet vechten noch strijden zodat u daaruit komt in nog meer lijden. Aldus zal niemand met de onbekenden of versmaden een strijd aannemen omdat die persoon de mensen de kracht niet en is, maar in het hart in kloekheid van de vechter. In het boek der Koningen leest men dat die grote Goliath David versmaadde omdat hij klein was en daarom wordt hij van David verslagen en gedood. Wacht u ook o men om toorn of begeerte der wraak een strijd of ongenoegen te nemen. Want die toornige mens waant dat hij sterker is dan andere lieden waarom dat hij vaak gekrenkt wordt. Seneca. Altijd waant de toornige dat hij sterker is dan hij is. De toorn zegt hij ook, plag de wet te vergeten en daarom zegt de wijze, de wet ziet de toornige, maar de toornige ziet de wet niet en daarom zal men de toorn van het hart verdrijven. Salomon. De toorn heeft geen ontferming en daarom zal nimmer een rechter sententie geven als hij toornig is. Men leest inden kronieken van de keizers van Rome dat de keizer Otto de eerste van die naam had op een tijd in de hoogtijd van Pasen al zijn prinsen en heren een groot diner bereidt en eer dat men ging zitten kwam daar een klein kind een van de prinsen kinderen en nam van de tafel uit kindsheid een schotel spijzen. Dat zag de dienaar en nam een stok en sloeg de jongen zodat die ter aarde neerviel en toen dit de jongen zijn meester zag werd hij zeer toornig en voer toe en sloeg de dienaar terstond dood. Dit kwam voor de keizer en toen hij de jonge meester zonder audiëntie verwijzen wilde tot de dood viel die meester op des keizers lijf en wierp hem ter aarde en zou hem gedood hebben was hij niet van diegene die daarbij waren verlost geweest en toen de keizer ternauwernood uit zijn handen was gebood hij dat men hem op leiden zou en vangen. Daarna toen hij zich goed bedacht riep hij dat hij schuld had dat hij uit vertoornd gemoed der hoogtijd geen eer had bewezen en liet de meester vrij en kwijt. |
[5] Van den snoeck ende trincha: Dyalogus xliiij EEn visscher ghinck wt visschen ende toenden den vis- | schen een goet aes dat si wel mochten Die snoeck en- | de een ander visch trincha ghenoemt syende die spise | begheerden die seer te hebben. Mer die snoeck want hy cloeck | [10] van naturen is seyde totten visch trincha. Dese spijse schijnt | seer goet ende lecker te wesen. Mer om dat dye visschen daer | bi bedroghen sellen wesen is si hier ghebrocht. Daer om laet | ons scuwen dese lecker morselen op dat wi ouermits der gul- | sicheyt niet en bederuen Trincha die vissche antwoorden Het | [15] en is niet goet alsoe leckeren morseel te laten om onnutte vre- | se. Ick selt nochtan daer om eerst besoeken ende van die soete | spise eten ende ghi selt wachten ende hongherich bliuen hent | dat ic ghegeten heb Aldus ghinc si an die spise te eten ende ter | stont als si die spise inden mont ontfanghen hadde vernam si | [20] die anghel ende aldus vervaert woude si weder om wech swem | men. Mer dye visscher toechse tot hem. Ende dye snoeck liep | wech ende seyde. AIck beeter hem in sijn misdaet. dat hy | nyet daer in en vergaet. ¶ Alsoe sellen wy oeck beteren ende [g2r] nemen exempel van een anders qualiken gaen. Als chatho | scrijft Dat quaet dijns ghebure sal di castijen Ende senecaHet | is goet datmen merckt in eens anders quaet watmen scuwen | sal Item wt eens anders misual sal die wise sijn ghebreck be- | [5] teren Dye is wijs dye sijn dinghen wel bescicken kan ende by | andere luden exempel hem wachten kan vant quaet In die fa | bulen vinden wy ghescreuen Dat een leeu op een tijt veynsden | hem sieck te wesen ende ghinck legghen als sieck in sijn hol. | Daer andere beesten toe quamen om hem te vanden ende wat | [10] ter bi hem quam vinck hi ende atse. Ten lesten quam die vos | tot hem oeck om te vanden mer si bleef buten staen om dat hoor | gruwelde voor den leeu ende en dorste niet ingaen Die leeu dit | siende riepse toe ende seyde Coom tot mi mijn lieue suster dat | wij te samen mynlike spreken moghen Die vosse antwoorden | [15] Ick sie voetstappen der gheenre die in ghegaen sijn mer niet der | gheenre die weder wt ghecomen sijn |
Van de snoek en Trinca: Dialoog 44 Een visser ging uit vissen en toonde de vissen een goed aas dat zei wel mochten. De snoek en een ander vis Trinca genoemd zagen die spijs en begeerden die zeer te hebben. Maar de snoek omdat hij kloek van naturen is zei tot de vis Trinca. Deze spijs schijnt zeer goed en lekker te wezen. Maar omdat de vissen daarbij bedrogen zullen wezen is het hier gebracht, daarom laat ons schuwen deze lekkere brokjes opdat overmits de gulzigheid niet bederven. Trinca de vis antwoorde. Het is niet goed alzo lekkere kruimel te laten om onnutte vrees. Ik zal het nochtans daarom eerst bezoeken en van die zoete spijs eten en gij zal wachten en hongerig blijven totdat ik gegeten heb. Aldus ging ze aan de spijs te eten en terstond toen ze de spijs in de mond ontvangen had vernam ze de angel en aldus bang wilde ze weer wegzwemmen. Maar de visser trok ze naar hem en de snoek zwom weg en zei. Al ik beter hem zijn misdaad dat hij daarin niet vergaat. Alzo zullen wij ook beteren en nemen voorbeeld van een anders kwalijk gaan. Als Cato schrijft, Dat kwaad van uw buren zal u kastijden en Seneca. Het is goed dat men merkt in een anders kwaad wat men schuwen zal. Item, uit eens anders misval zal die wijze zijn gebrek beteren. Die is wijs die zijn dingen goed beschikken kan en bij andere lieden voorbeeld zich wachten kan van het kwaad. In die fabelen vinden we geschreven dat een leeuw op een tijd veinsde hem ziek te wezen en gingen als ziek zijn liggen in zijn hol. Daar andere beesten toekwamen om hem te vinden en wat erbij kwam ving hij en at ze. Tenslotte kwam een vos tot hem ook om te vinden. Maar ze bleef buiten staan omdat het haar gruwelde voor de leeuw en dorste niet in te gaan. De leeuw die dit zag roet ze toe en zei, komt tot mij mijn lieve zuster zodat wij tezamen minnelijk spreken mogen. De vos antwoorden Ick zie voetstappen van diegene die er ingegaan zin, maar niet van diegene die er weer uitgekomen zijn. |
Van die visch regina ende dat serpent ydrus Dyalogus xlv REgina is een visch myt veel scubben dyemen inden | lopende water vanghet. dye hoor selven seer wel | [20] regiert Tot hoor is ghecomen ydrus dat een serpent | is inden water leuende ende heeft veel hoefden en | de seyde O alre scoonste regina bouen allen bistu mi seer waert | Daer om wil ick mi mit di verenighen ende wittich hijlic mit [g2v] di maken Daer om coom ick vriendeliken totti Regina ant- | woorden Dat en mach niet sijn wanttet soe niet en dientOm | dat in ecclesiastico ghescreuen is Alle vleysch sal tot sijn ghelijc | verenicht worden Ende alle mensche tot sijns ghelijck Daer | [5] om want du van minen ghslachte niet en biste soe en moghes | du nymmermeer myt my vergaderen Als dit ydrus hoorden | dat hy bedroghen was scaemde hy hem seluen ende seyde. | COnfuys ende verworpen ben ick op dese stonde. daer | om en sal ick nymmermeer vrolick wesen in minen gronde. | [10] Also sal een yghelick kersten mensche den bosen viant antwoor | den die dat alre looste serpent is bouen allen dieren ende beesten | die onder den hemel sijn als in genesi ghescreuen is Ende segghen | Ganck van mi want du niet en biste van minen gheslachte dat | is vanden ghetal der wtuercoren: Dyt leert ons die hiylighe | [15] apostel iacobus in sijn epistel ende seyt. weder staet den bosen | viant hi sal van di vlien Ende paulus. weest sterck inden strij | de ende vecht mitten ouden serpent.Teghen den duuel sellen | wij strijden om dat hi seer cranck is an die gheen die hem we | derstaen: ysidorus. Inden oghen der vleyscheliker menschen | [20] is die duuel veruaerlick. Ende in den oghen der wtuercoren | is sijn anxte snode. Ghelijck als int vader leuen ghescreuen is | Dat een broeder wt sijn clooster liep ter werlt ende gaf hem | tot allen sonden te volbrenghen Ende als hy een wijl in gro- | ter onreynycheyt sijns leuens gheweest hadde. wort hy ten | [25] lesten weder bekeert ende ghinck legghen in een graft ende de | de penitenci. Doe die bose vianden dit saghen ghinghen si hem | an mit groten becoringhe ende beloofden hem veel rijcdommen | ende dat si hem souden doen hebben ende ghebruken onsuuer | heyt tot sinen wille. Ende sloeghen hem ten lesten ende won- | [30] den hem totter doot Ende als hi dit al versmadende was en- | de in sijn penitenci bleef. riepen si mit luder stemmen. O du | monnick du hebste ons verwonnen du hebste ons verwonnen ende vloeghen van hem wech. Mer dye broeder anmerkende [g3r] hoor boosheyt ende loosheyt maecten sijn opset alsoe sterck dat | hy voort meer lieuer souden willen steruen dan den bosen vi- | anden te wille te wesen Ende wort daer nae verwandelt als | een engel godes volstandich int goede tot exempel veelre menschen |
Van de vis Regina en dat serpent Ydrus. Dialoog 45 Regina is een vis met veel schubben die men in het lopende water vangt en die zichzelf zeer goed regeert. Tot haar is gekomen Ydrus dat een serpent is dat bin het water leeft en heeft veel hoofden en zei. O allermooiste Regina, boven allen bent u mij zeer waard. Daarom wil ik mij met u verenigen en wettig huwelijk met u maken en daarom komt ik vriendelijk tot u. Regina antwoorde, dat mag niet zijn want het zo niet dient omdat in Ecclesiasticus geschreven is, alle vlees zal tot zijn gelijke verenigd worden en alle mensen tot zijn gelijke. Daarom omdat u niet van mijn geslacht bent zo mag u nimmermeer met mij vergaderen. Toen dit Ydrus hoorde dat hij bedrogen was schaamde hij zichzelf en zei. Confuus en verworpen ben ik op deze stonde, daarom zal ik nimmermeer vrolijk wezen in mijn grond. Alzo zal ieder christenmens de boze vijand antwoorden die dat aller looste serpent is boven alle dieren en beesten die onder de hemel zijn zoals in Genesis geschreven is en zeggen. Ga van mij want u bent niet van mijn geslacht, dat is van het getal der uitverkorenen: Dit leert ons die heilige apostel Jacobus in zijn epistel en zegt, weerstaat de boze vijand, hij zal van u vlieden en Paulus, wees sterk in de strijd en vecht met het ouden serpent. Tegen de duivel zullen wij strijden om dat hij zeer zwak is bij diegene die hem weerstaan. Isidorus. In den ogen der vleselijke mensen is de duivel vervaarlijk en in de ogen der uitverkorenen is zijn angst snode. Gelijk als in het vader leven geschreven is dat een broeder uit zijn klooster liep ter wereld en begaf hem tot allen zonden te volbrengen en toen hij een tijdje in grote onreinheid van zijn leven geweest was wordt hij tenslotte weer bekeerd en ging liggen in een graf en deed penitentie. Toen de boze vijanden dit zagen gingen ze hem met grote bekoringen aan en beloofden hem veel rijkdom dat ze hem zouden doen hebben en gebruiken onzuiverheid tot zijn wil en sloegen hem tenslotte en verwonden hem tot de dood toe en toen hij dit al versmade en in zijn penitentie bleef riepen ze met luide stemmen. O u monnik, u hebt ons overwonnen, u hebt ons overwonnen en vlogen van hem weg. Maar de broeder merkte op hun boosheid en loosheid en maakten zijn opzet alzo sterk dat hij voort meer liever zou willen sterven dan de boze vijanden te wille te wezen en wordt daarna veranderd als een engel Gods volstandig in het goede voorbeeld van vele mensen. |
[5] Van den karper ende trimalus Dyalogus ses ende veertich, DIe visschen des riuiers op een tijt doe si grote werscap | ende hoechtijt gheho uden hadden toghen si spacieren | ende spelen in groter vredeMer die karper verstoerden | dat gheselscap verheffende hem seluen segghende Bouen allen | [10] visschen ben ick waerdich ghepresen te worden. om dat myn | vleysch alsoe costelick ende lecker is dattet nyemant wtspreken | en mach want ick en worde niet gheuoet inden sloten ende on- | reynen paliarden Mer doch in die reyne viuers waer om dat ic | doch waerdich ben heer te wesen bouen al. Trimalus is een | [15] visch vander zee die ghenoechelick is int aensien ende seer soe- | te van smaecke want si blenct in hoor lichaem ende ruyct als | een bloem. Dese vische als hy die houardie des karpers hoor | den wort seer toornich ende spranck int middel van allen vis- | schen segghende Het en is nyet soe alstu segghes want ick be- | [20] ter ben dan du in goeden roeck ende soeten smaeck Wye isser | mijns ghelijck want wie mi vindet heeft een goeden scat. Al | isset dattu alleen in die nauwe viuers leefte Ic ben in die gro | te wide zee. wt desen wort onder hem beyden grote twiste alsoe [g3v] soe datsi alle dat vrolike gheselscap verstoorden ende oeck in | twiste brochten. want sommighe van hem stonden mitten e | nen sommighe mitten anderen. soe dattie twiste alsoe groot | wort datsi alle gader onderlinghe kiuende worden ende mal | [5] kander wouden verderuen Als dit aldus ghesciede quam daer | voort een out wijs vissche truta ghenoemt dye oeck hem allen | veruaerlick was om dat hi sterck was ende alle visschen behe- | ren mocht mit steken ende stoten. Dese seyde. Het en is niet | goet broeders aldus te kiuen om die ydele prys ende lof. Ick | [10] en prijse mijn seluen nyet al ben ick nochtant seer groot ende | waerdich Het is ghescreuen Ander luden mont sal dy prisen | nyet dye uwen want alle prijs stincket in sijn eyghen mont. | Hier om ist beter dat dese twe die hem seluen aldus die een bo | uen den anderen prijsen gaen tot den ouersten rechter vander | [15] zee dat is dat meerswijn die een rechtuaerdich rechter is ende | godvruchtich die dese twiste rechteliken wel neder legghen sal | Dese reden behaechden hem allen wel Ende die twe voorsey- | de visschen toghen te samen totten meerswijn ende gauen hem | te kennen die saeck hore onvreden. Ende een yghelick prijsde | [20] hem seluen voor hem na sijnre macht Doe dit dat meerswijn | hoorden seyde hi. kinderkijns ick en heb v nie ghesien om dat | ghy in die riuieren woent ende ick in der zee alsoe dat ik gheen | recht vonnisse van v ghegheuen en mach wie van beyden dye | beste is ick en moste eerst proeuen wye dat soetste smaeckt. | [25] Ende dit segghende spranck hy tot hem ende atse beyde ende | seyde BOuen die ander en sal hem nyemant seluen prijsen | want dat doen die onuroede ende onwijse. ¶ Aldus vijnt men | veel menschen dye hem seluen altoes prijsen. ende louen hoor | werken bouen andere menschen Die verheuen ende wijs ende | [30] groot gherekent willen wesen in hoochharticheyt Daer dye | rechtuaerdige ende oetmoedighe hem seluen vernederen ende | versmaden Gregorius Dan wassen onse werken voor go- | de als hi voor onsseluen cleyn gherekent worden Daer om leert [g4r] ons die ewighe waerheyt int ewangeli ende seyt sinen disci- | pulen Als ghy al ghedaen hebt dat v beuolen is segt nochtant | dat wi onnutte knechten sijn dat wij sculdich waren dat heb | ben wij ghedaen Men seyt een fabel dat die voghelen vonden | [5] te samen een nest van rosen ghemaeckt myt blomen vercyert | Die aern die conynck is van allen voghelen seyde dat hem dat | nest toe behoorden om dat hi die edelste voghel was Hyer op | dede hi by een roepen alle dye andere voghelen ende vraechden | hem allen wye die scoonste van allen was Die koeckoeck ant | [10] woorde dat die koeckoeck dat was Anderwerf vraghede die | aern wye die sterckste was Dye koeckoeck antwoorden: die | koeckoeck. Als dit die aern hoorden wort hi toornich ende | seyde O onsalighe koeckoeck die dy seluen altoes prijseste en- | de nyemant anders en loueste Ende nochtant noch scooen en | [15] biste noch sterck noch oec wel en singhest mer altoes een sanck | singheste. Daer om gheue ick dye sentenci des doods teghen | dy dattu dit nest noch gheen meer na dese tijt hebben en salste | Aldus doen si oeck die hem seluen altoes prijsen want si altoes | mitten koeckoeck singhen enen sanck |
Van de karper en Trimalus. Dialoog zesenveertig, De vissen van de rivier op een tijd toen ze grote maaltijden op hoogtijd gehouden hadden trokken ze uit wandelen en spelen in grote vrede. Maar de karper verstoorden dat gezelschap en verhief zichzelf en zei. Boven alle vissen ben ik het waard geprezen te worden omdat mijn vlees alzo kostbaar is dat niemand het uitspreken mag want ik word niet gevoed in de sloten en onreine vieze. Maar toch in reine vijvers waarom dat ik toch waardig ben heer te wezen boven al. Trimalus is een vis van de zee die genoeglijk is in het aanzien en zeer zoet van smaak is want ze blinkt in haar lichaam en ruikt als bloem. Deze vis toen hij horde de hovaardij van de karper wordt die zeer toornig en spring in het midden van alle vissen en zei. Het is niet zoals u zegt want ik beter ben dan u in goeden reuk en zoete smaak. Wie is er mijns gelijke want wie mij vindt heeft een goede schat. Al is het dat u alleen in de nauwe vijvers leeft, ik ben in die grote wijde zee. Hieruit wordt een grote twist tussen hen beiden alzo dat ze al dat vrolijke gezelschap verstoorden en ook in het twisten brachten want sommige van hem stonden met de ene en sommige met de andere zodat de twist alzo groot wordt dat ze allemaal onderling aan het kijven worden en elkaar wilden verderven. Toen dit aldus geschiede kwam door voort een oude wijze vis Trutta genoemd die ook hen allen vervaarlijk was omdat hij sterk was en alle vissen beheren mocht met steken en stoten. Deze zie, het is niet goed broeders aldus te kijven om de ijdele prijs en lof. Ik prijs me zelf niet al ben ik nochtans zeer groot en waardig. Het is geschreven, andere lieden mond zal u prijzen en niet de uwe, want alle prijs stinkt in zijn eigen mond. Hierom is het beter dat deze twee die zichzelf aldus die een boven de andere prijzen gaan tot de overste rechter van de zee, dat is de dolfijn, die een rechtvaardige rechter is en godvruchtig die deze twist rechtvaardig zal neerleggen. Deze reden behaagden hen allen goed en die twee voorzeiden vissen trokken tezamen tot de dolfijn en gaven hem te kennen de zaak hun hun onvrede, iedereen prees zichzelf voor hem naar zijn macht. Toen dit de dolfijn hoorde zei hij, kindertjes, ik heb u niet gezien omdat ge in de rivieren woont en ik in de zee alzo dat ik geen recht vonnis van u geven ma en wie van beiden de beste is dat moet ik eerst proeven wie dat de zoetste smaakt. En toen hij dit zei sprong hij tot hen en at ze beiden en zei. Boven die ander zal zich niemand zelf prijzen wat dat doen de onverstandige en onwijze. Aldus vindt men veel mensen die zichzelf altijd prijzen en loven hun werken boven andere mensen. Die verheven en wijs en groot gerekend willen wezen in hooghartigheid daar de rechtvaardige en ootmoedige zichzelf vernederen en versmaden. Gregorius, Dan groeien onze werken voor god als hij voor onszelf gerekend wordt en daarom leert ons de eeuwige waarheid in het evangelie en zegt zijn discipel. Als gij alles gedaan hebt dat u bevolen is en zegt nochtans dat we onnutte knechten zijn dat wij schuldig waren dat hebben wij gedaan, Men zegt een fabel dat die vogels vonden tezamen een nest van rozen gemaakt en met bloemen versierd. De arend die de koning is van alle vogels zei hen dat hem dat nest toebehoorde omdat hij de edelste vogel was. Hierop liet hij bijeenroepen alle andere vogels en vroeg hen allen wie de mooiste van allen was. De koekoek antwoorde dat de koekoek dat was. Anderwerf vroeg de arend wie de sterkste was. De koekoek antwoorde: de koekoek. Toen dit de arend horde wort hij toornig en zei. O onzalige koekoek die u zelf altijd prijst en niemand anders looft en nochtans nog mooi en nog sterk bent en ook wel zingt maar altijd een zang zingt, daarom geef ik u de sententie des doods tegen dat u dit nest niet meer na deze tijd hebben zal. Aldus doen ze ook die zichzelf altijd prijzen en altijd met de koekoek zingen een gezang. |
[20] Van die vorssche ende die creeft Dyalogus xlvij DIe vorssche sach op een tijt den creeft int water swem | men ende seyde. Wye is dese leelike beest die soe koen | is dat si mijn water derf versturen Om dat ick sterck [g4v] ende machtich ben inden water ende oeck opt lant wil ick tot | hoor gaen ende hoor verdriuen Ende dyt segghende spranck | sij der creeften opt lijf ende seyde waer om en scaemste dy niet | te comen in mijn bedrif om dattu versmaedt ende swart biste | [5] ende dy niet en ontsiet mijn claer scoon water vuyl te maken. | Dye creeft soe als si altoes afterwert cruypt began aftewert | te gaen ende seyde En wilt niet suster alsulke dinghen segghen | want ick begheer vrede ende vrientscap mitti te houden Daer | om en springhet niet op my Als die vorssche sach dat dye creeft | [10] afterwert ghinck meende si dat si dat dede wt vresen van hoor | ende began hoor meer an te gaen mit scerpen werken ende woor | den hoor meer moylick te wesen ende seyde. En wilt nyet af- | terwert lopen du lelike beest wanttu doch niet ontgaen en mo | ghest Huden sal ick dijn vleysch den visschen gheuen te verslin | [15] den ende dit segghende spranck si op hoor ende woudese doden | Doe die creeft sach dat si mit vreden niet wesen en mochte keer | de si hoor tot die vorssche ende beetse mit horen scaren ende ver- | scoordese an sticken ende seyde Sterkeliken sal hy hem | weren. die sijn lijf moet verweren. ¶ Aldus sal een yghelick | [20] mensche nae sijnre macht scuwen ende vlyen onghenoecht en | de onvrede Mer als hy ymmer niet ontgaen en mach eer dat | hy hem doot souden laten slaen sal hy mitter macht vechten te- | ghen sine vianden Van alsulken anuechters badt die propheet | dauid verlosset te worden ende seyde inden souter Van den an | [25] uechters die teghen my oprijsen verlosse my heer. Ende daer | nae bidt hi dat si vergaen moeten ende seyt Verslaet here dye | volcken dye strijden ende vechten willen. Wy en sellen alleen | niet vechten of strijden alst noot is voor ons seluen. Mer oeck | om onse ouders ende vrienden. ende dat ghemeyn goet te be- | [30] scermen Valerius scrijftDat op een tijt doe darius die conync | an vechten woude dat lant van sichien Doe ontboet hem dat | volck van sichien dat si wel goedertierliken lijden ende hengen | wouden dat si hoor ackeren ende wingaerden verdoruenMer [g5r] waert dat hy die grauen hoorre ouderen raken woude so sou | de hi vernemen die craft des volcks van sichien want si bereyt | waren om bescermenisse hore ouderen te steruen ende oeck om | dat ghemeyn goet te behoedenDes ghelijck souden wij kersten | [5] menschen oec voor die gherechticheyt totter doot Noch scrijft | die selue dat doe codrus die coninck van athenen van sine vy- | anden benauwet wort ende belast ontfinck hy antwoort van | sinen afgod dat sijn volck victori hebben soude. waert dat hy | hem van sinen vianden woude laten verslaen Als dyt ghesciet | [10] was soe vernamen dat die vianden ende gauen een ghebot dat | nyemant die conync codrum slaen soude Hier om verwandel- | den codrus sijn habijt ende ghinck onder dye vianden als een | onbekent man ende sloech enen ridder mit eenre sekel dye rid- | der keerden hem om ende sloech den conynck doot. Ende doe | [15] dit die vianden hoorden worden si ghedachtich des antwoort | van den afgod ende vloghen wech ende lieten alle goeden en | de reescappen daer bliven. |
Van de kikker en de kreeft. Dialoog 47 De kikker zag op een tijd een kreeft in het water zwemmen en zei. Wie is dat lelijke beest dat ze mijn water wateren durft te verstoren. Omdat ik sterk en machtig ben in het water en ook op het land wik tot haar gaan en haar verdrijven en toen hij dit zet spong ze de kreeft op het lijf en zei, waarom schaamt u zich niet te komen in mijn bedrijf omdat u versmaadt en zwart bent en u niet ontziet mijn heldere schone water vuil te maken. De kreeft zoals ze altijd achteruitkruipt begon achteruit te gaan en zei, wil niet zuster al zulke dingen zeggen wat ik begeer vrede en vriendschap met u te houden. Daarom spring niet op mij. Toen de kikker zag dat de kreeft achteruitging meende ze dat ze dat uit vrees deed van haar enen begon haar meer aan te gaan met scherpe werken en woorden om haar meer moeilijk te wezen en zei, wil niet achteruitlopen u lelijk beest want u mag toch niet ontgaan. Heden zal ik uw vlees de vissen geven te verslinden en toen ze dit zei sprong ze op haar en wilde ze doden. Toen de kreeft zag dat ze met vrede niet wezen mocht keerde ze zich tot de kikker en beet die met haar scharen en scheurde die in stukken en zei Sterk zal hij zich verweren die zijn lijf moet verweren. Aldus zal iedereen naar zijn macht schuwen en vlieden ongenoegen en onvrede. Maar als hij immer niet ontgaan mag eer dat hij hem doodt zou laten slaan zal hij met macht vechten tegen zijn vijanden Van al zulke aanvechters bad de profeet David verlost te worden en zei in de psalm. Van de aanvechters die tegen mij opstaan verlos mij heer en daarna bidt hij dat ze vergaan moeten en zegt, Versla heer die volken die strijden en vechten willen. Wij zullen alleen niet vechten of strijden als het nood is voor onszelf, maar ook om onze ouders en vrienden en dat algemene goed te beschermen. Valerius schrijft dat op een tijd toen Darius de koning van bevechten wilde dat land van Syrië toen ontbood hem dat volk van Syrië dat ze wel goedertieren lijden en toestaan wilden dat ze hun akkers en wijngaarden verdorven. Maar was het dat hij de graven van hun ouders raken wilde zo zou hij vernemen de kracht van het volk van Syrië want ze waren bereid om te beschermen hun ouders en daarvoor te sterven en ook dat algemene goed te behoeden. Desgelijks zouden wij christen mensen ook doen voor de gerechtigheid tot de dood. Noch schrijft dezelfde dat toe Codrus , de koning van Athene, van zijn vijanden benauwd wordt en belast ontving hij antwoord van zijn afgod dat zijn volk victorie zou hebben zou het dat hij zich van zijn vijanden wilde laten verslaan. Toen dit geschied was zo vernamen dat die vijanden en gaven een gebod dat niemand koning Codrus slaan zou. Hierom veranderde Codrus zijn habijt en ging onder de vijanden als een onbekende man en sloeg een ridder met een sikkel en die ridder keerden hem om en sloeg de koning dood en toen dit die vijanden hoorden worden ze gedachtig het antwoord van de afgod en vlogen weg en lieten alle goederen en gereedschappen daar blijven. |
Van den visscher ende dat viskijn. Dyalogus acht ende veertich EEn visscher vinck op eenre tijt een cleyn vischkijn dat | [20] doe hijt doden woude yamerliken riep O goede vis | scher ontfermt mijnre ende laet mijn leuen want al is | set dattu mi dodet soe salste nochtan daer of cleyn gewyn heb | ben Mer ist dattu mi leuendich laetste gaen soe gheloue ic gode [g5v] ende di dat ick in grote baet sal laten hebben want ic weder | totti comen sal mit groter menichte van visschen ende dat dick | wijl ende brenghen die in dijn net Dye visscher antwoorden | hoe soude ich di moghen kennen onder den hoop van veel vis | [5] schen Dat viskijn seyde. cortet wat van mijn stert daerstu mi | bi kennen moghest onder andere visschen Die visscher gheloof | den hem ende cortede hem sijn start ende lietet alsoe lopen Dat | viskijn alset los ghynck was den visscher ondanckbaer ende | ontrouwe want altoes als hy dat net int water stack om vys- | [10] schen te vangen soe waerscuwedet alle die visschen ende dreef | se vant net ende seyde O ghi oude ende wijse wacht iv van di | en bedriegher die my bedroghen ende gheuanghen had ende | mijn start ghecortet. want alsoe sal hi iv oeck doen ist dat ghy | v niet en wachtet. Ende gheloofdi minen worden niet so siet | [15] an die werken ende dit segghende vertoendent sinen ghecorten | start Die andere visschen worden hier mede gheleert ende scuwe- | den dat net ende vloghen daer of dattie visscher niet meer van- | ghen en conde ende quam tot groter armoeden. Daer nae ge | sciedet dat hi dat viskijn mit anderen visschen venge Ende als | [20] hy dat bi dat teyken vanden start bekennende wort doode hijt | wredeliken en seyde DIe gheen die ondanckbaer is. dye | sal vergaen als des visch ¶ Aldus sijn veel ondanckbaer men | schen die altoes quaet gheuen voor goet Van welcken salomon | seytDie quaet geuen wil voor goet dien en sal die booheyt van | [25] horen huse niet sceyden Ondanckbaerheijt is alles goedes on- | waerdichDaer bernardus of seyt Ondanckbaerheyt is een vi | ant der zielen. verderfnisse der verdienten. der doechden ver | stroynisse. der weldaet verlies Item ondanckbaerheyt is een | viant der zielen. een bernende wijnt verdrogende die fonteyn | [30] der goedertierenheyt. den douwe der ontfermherticheyt. ende die | vloede der gracien. yeghen die ondanckbare menschen die dye | weldaden nyet merken en willen. salmen merken een exem- | pel datmen vanden lantman seyt. dye alle daghe myt sinen | ezel inden bossche ghynck. Daer hy op een tijt enen drake [g6r] vant die onder enen boem die gheuallen was belast ende ge | uanghen lach dien hi daer of verlossede Daer nae ghesciedent | dat die draeck den ezel eten woude segghende dat alle groote | diensten bijden ondancbaren verloren bliuenMer die lantman | [5] ghinck te rade mitten vos die den draeck myt subtijlheyt we- | der inden last brocht daer hy te voren in gheweest hadde ende | verlossede den lantman mit sinen ezel Item men seit van een dwa | sen man die niet en hadde dan een soon welck doe hy sach dat | veel menschen totten keyser ghinghen ende brochten hem me | [10] nigherhande ghiften ende gauen alsoe datse den keyser grote | telick weder om begaefden Hier om docht hi in hem selue Ick | wil oeck totten keyser gaen ende brenghen hem een goelick- | heyt als den keijser wel betaemt. Aldus ghinck hi soeken dye | auentuer die hem god verlenen woude ende vinck een centau | [15] rus dat een dier is onder als een paert ende bouen als een men | sche ende is soe snel te lopen als een paert: Daer nae vinck hy | oeck een beer daer hi op ghinck sitten ende presenteerdense bey | de den keyser ende sceynctese hem van sines heren weghen. | Die keyser ontfinck dese beesten in groten danck ende seynde | [20] sinen heer veel ghelts ende goets weder omme alsoe dat hy rijc | wort als dyt ghesciet was veynsde hem die soon ende ghinck | legghen of hy doot hadde gheweest ende woude alsoe sinen va | der besoecken. Mer want hi onderuant dat hi op hem niet en | pasten soe wort hi toornich ende lasterden sinen vader seer van | [25] der ondanckbaerheyt. ¶ Gregorius nyet en is hy waerdich | meer gauen te ontfanghen die nyet danckbaer en is vanden ge | gheuen gauen. Augustinus dat god den danckbarighe ghe | gheuen hadde dat neemt hi weder van den ondanckbaren |
Van de visser en het visje. Dialoog achtenveertig Een visser ving op een tijd een klein visje dat toen hij het doden wilde jammerlijk riep. O goede visser, ontfermt mij en laat min leven want al is het dat u me doodt zo zal je daar nochtans kleine winst hebben. Maar is het dat u me levend laat gaan zo beloof ik god en u dat dat ik u in grote baat zal laten hebben want ik zal weer tot u komen met een grote menigte van vissen en dat dikwijls en brengen die in uw net. De visser antwoorde, hoe zou ik u mogen herkennen onder de hoop van veel vissen. Dat visje zei, kot wat van mijn staart daar u mij bij herkennen mag onder andere vissen. Die visser geloofde hem en korte hem zijn staart en liet het alzo lopen. Dat visje toen het los was toen was het de vissers ondankbaar en ontrouw want altijd als hij dat net in het water stak om vissen te vangen zo waarschuwde het alle vissen en dreef ze van het net en zei. O gij oude en wijze, wacht u van uw bedrieger die mij bedrogen en gevangen had en mijn staart gekort want alzo zal hij u ook doen is het dat ge niet wacht en geloof je mijn woorden niet zo zie aan de werken en toen hij dit zei vertoonde het zijn gekorte staart. De andere vissen worden hiermee geleerd en schuwden dat net en vlogen daaraf zodat de visser niets meer vangen kon en kwam tot grote armoede. Daarna geschiede het dat hij dat visje met andere vissen ving en toen hij bij dat teken van de staart het herkende doodde hij het wreed en zei. Diegene die ondankbaar is zal het vergaan als deze vis. Aldus zijn veel ondankbare mensen die altijd kwaad geven voor goed. Waarvan Salomon zegt. Die kwaad geven wil voor goed die zal de boosheid van hun huis niet scheiden. Ondankbaarheid is alle goeds onwaardig. Daar Bernardus van zegt. Ondankbaarheid is een vijand der ziele, verderf van verdiensten, verstrooiing, verlies van weldaad. Item, ondankbaarheid is een vijand der zielen, een brandende wind verdroogt die bron der goedertierenheid, de dauw van ontferming en de vloed der gratie. Tegen de ondankbare mensen die de weldaden niet merken willen zal men merken een voorbeeld dat men van de landman zegt die alle dagen met zijn ezel in het bos ging daar hij op een tijd een draak vond die onder een grote boom die gevallen was en belast en gevangen lag die hij daarvan verloste en daarna geschiede het dat die draak de ezel eten wilde en zei dat alle grote diensten bij dn ondankbare verloren blijven. Maar die landman ging te rade met de vos die de draak weer subtiel weer in de last bracht daar hij tevoren in geweest was en verloste de landman met zijn ezel. Item, men zegt van een dwaze man die niets had dan een zoon die toen hij zag dat veel mensen tot de keizer gingen en brachten hem menigerhande giften en gaven, alzo dat de keizer ze zeer groot wederom begaafden. Hierom dacht hij in zichzelf, ik wil ook naar de keizer gaan en brengen hem een goed zoals het de keizer wel betaamt. Aldus ging hij zoeken op avontuur die hem god verlenen wilde en ving een centaurus, dat een dier is onder als een paard en boven als een mens en is zo snel te lopen als een paard: daarna ving hij ook een beer daar hij op ging zitten en presenteerde beide de keizer en schonk ze hem vanwege zijn heer. De keizer ontving deze beesten in grote dank en zond zijn heer veel geeld en goeds weerom, alzo dat die rijk wordt. Toen dit geschied was veinsde hem de zoon en ging liggen of hij dood had geweest en wilde alzo zijn vader verzoeken. Maar omdat hij ondervond dat hij op hem niet pasten zo wordt hij toornig en belasterden zijn vader zeer de ondankbaarheid. Gregorius, niet is hij waardig meer gaven te ontvangen die niet dankbaar is van de gegeven gaven. Augustinus, dat god den dankbaar gegeven wordt dat neemt hij weer van de ondankbare. |
Van die aern mit sinen voghelen ende den leeu mitten ande- |[30] ren beesten ende dieren Dyalogus neghen ende veertich [g6v] DIe aern hem stercmakende myt veel andere voghelen | had een strijt inden velde teghen die leeu ende veel an | deren beesten Ende quamen daghelixe teghen mal- | kander te velde ende an beyden sijden vergaderden daer veel | [5] toe Hyer en bynnen riep de vosse heymelick tot hem die swa- | lu ende seyde nu isset tijt dat wij ons wreken moghen van on | sen princen die ons altoes beheren Laet ons nu substijlheyt be | zighen dat wijse te samen coppelen op dat si hem seluen onder | linghe verslaen Desen raet behaechden der swalu seer wel en- | [10] de vloch totten aern ende prijseden hem te mael ende sey | de Du biste conyncynne van allen voghelen ende hebste grote | macht ende mogentheyt. Ist dattu nu mijn raet horen wilt | ende volghen soe seldi oeck worden conynck ende prince van | alle dieren ende wilde beesten. Die aern belouede hoor dat si | [15] in allen horen raet soude doen en volghen. Doe quam dye | swalu weder totten vos endi si mit sommighen vanden ande | ren ordineerden als dat die aern yeghen den leeu alleen soude | vechten Ende wie van beyden die ouerhant hadde die soude | wesen conynck ende prynce vanden voghelen ende beesten te | [20] samen. Ende ghinghen doe teghens malkander te velde om | te strijden. Ende doe si inden kamp teghens malkander strij- | dende waren seyde dye aern. O hoghe edelheyt des leeu- | wen ist dat du dyt werck wel doersien wylste du salste vyn- | den dat wij van valsschen verraders verraden sijn ende aldus teghen [g7r] malkander verwect op dat si van onser heerscappien ver | losset mochten worden Het is seker beter dat yghelic van ons | beyden heer blijft elcke op die sine dan ons bijden valschen raet | onderlinghe te verstaen Die leeu gheloofden dyer worden ende | [5] si worden onderlinghe te vreden ende seyden. ALle ghe- | uen si valschen raet. die int harte draghen verraet ¶ Hier om | sellen hem alle goede princen wachten van alsulken valschen | verraders ende dat si nyet haesteliken beroert en worden van | sconen ende smeykeliken woorden want men veel bedrieghers | [10] vindet Als seneca seyt An die werken lalstu beweghen wor- | den ende betrouwen ende nyet an die scone smeykelike woor- | den Een yghelick sal hem hoeden ende wachten van valschen | raetsluden op dat si niet bedroghen en worden. Salomon van | den quaden raetsman wachte dijn ziel. Die prince sal hebben | [15] verstant vanden periculen die gheboeren moghen ende sonder | linghe van dat bedriech der pluymstrikers. Spensippus die | philosooph die plato neef was als men ghescreuen vindet sey | de tot enen pluymstriker. swijch ende houdet op van dijnen | woorden want ick di wel verstae |
Van de arend met zijn vogels en de leeuw met andere beesten en dieren. Dialoog negenenveertig De arend die zich sterk maakte met veel andere vogels had een strijd in het veld tegen de leeuw en veel anderen beesten en kwamen dagelijks tegen elkaar te velde aan beide zijden verzamelden zich er veel toe. Ondertussen riep de vos heimelijk tot hem de zwaluw en zei, nu is het tijd dat wij ons wreken mogen van onze prinsen die ons altijd beheren. Laat ons nu subtiel bezigen dat wij ze tezamen koppelen opdat ze zichzelf onderling verslaan. Deze raad behaagde de zwaluw zeer goed en vloog tot de arend en prees hem helemaal en zei. U bent de koning van alle vogels en hebt grote macht en mogendheid. Is het dat u mijn raad horen wil en volgen zo zal je ook worden koning en prins van alle dieren en wilde beesten. Die arend beloofde haar dat ze in alles haar raad zou doen en volgen. Toen kwam de zwaluw weer tot de vos en met sommige van de ordineerden als dat de arend tegen de leeuw alleen zou vechten en wie van beiden de overhand had die zou wezen koning en prins van de vogels en beesten tezamen en gingen toen tegen elkaar te velde om te strijden. Toen ze in het kamp tegen elkaar aan het strijden waren zei de arend. O hoge edelheid van de leeuwen, is het dat u werk wel goed doorzien wilt, u zal vinden dat we van de valse verraders verraden zijn en aldus tegen elkaar opgewekt opdat ze van onze heerschappij verlost mochten worden. Het is zeker beter dat elk van ons beiden heer blijft elk op de zijne dan ons bij de valse raad onderling te verslaan. De leeuw geloofden die woorden en ze worden onderling tevreden en zeiden. Allen geven ze valse raad die in het hart verraad dragen. Hierom zullen zich alle goede prinsen wachten van al zulke valse verraders en dat ze gauw bewogen worden van mooie en smekende woorden want men veel bedriegers vindt. Als Seneca zegt. Aan de werken zal u bewogen worden en vertrouwen niet aan de mooie smekende. Iedereen zal zich hoeden en wachten van valse raadslieden op dat ze niet bedrogen worden. Salomon, van de kwade raadsman wacht uw ziel. De prins zal hebben verstand van de perikelen die gebeuren mogen en vooral van het bedrog der pluimstrijkers. Spensippus, de filosoof die een neef van Plato was zoals men geschreven vindt, zei tot enen pluimstrijker, zwijg en hou op van uw woorden want ik versta u wel. |
[20] Van die aern die alle voghelen te capittel daghede Dyalogus l Die aern liet vergaderen alle voghelen ten capittel En- | de doe si sittende waren te capittel om dye ghebreken | te corrigeren soe quamen daer omtrent vogelaers en- | de stelden hoor netten ende stricken om die te vanghenEnde als [g7v] dit die aern sach ende dat perikel verstont sendede si hoor am | baciaten ende deden allen voghelen segghen dat si volghen sou | den dat banier des aerns ende mit hoer wech vlieghen op dat | si niet gheuanghen en worden Sommighe die ghehoorsaem wa | [5] ren ende mit hoor wech vloghen dye ontghinghen dye stricken | Mer daer waren sommighe oeck die der aes gherich waren dat | in die netten gheset was die die begheerden ende onghehoor- | saem waren ende vloghen op dye netten om dye spijse te eten | ende worden daer gheuanghen ende ryepen yamerliken myt | [10] clagheliken stemmen ende seyden DIe niet en wil ghehoor | saem sijn. dien volghet dickwijl last ende pijn ¶ Seer salmen | scuwen dat ghebreck der ongehoorsaemheyt want ongehoor | saemheyt gheeft den doot ende maledixi inden teghenwoordi | ghen leuen ende ewighe pijn int toecomende leuen Hier om sey | [15] de god tot adam wanttu ghegheten hebste van dat hout ofte | vrucht die ick di verboden hadde niet te eten. soe sal die aerde | wesen vermaledijt in dinen werke ende sal dy voort brenghen | dijstelen ende doornen Oeck seyde die propheet samuel den co- | nynck saul Om dattu verworpen hebste dat woort des heren | [20] sijn ghebot niet te houden daer om heeft hi di verworpen dat | tu gheen conynck wesen en selste op dat volck van ysrahel Ber | nardus groot is dye sonde der onghehoorsaemheyt by wel- | ker dye enghel den hemel adam dat paradijs. saul dat rijcke | salomon verloren heeft dye godlike liefte ¶ Valerius bewisen | [25] de hoe dattie vaders hoor kijnder om die onghehoorsaemheit | plaghen te castien. vertelt een exempel. Dat aurelius die key | ser van romen sinen eyghen soen om dat hi sijn ghebot niet ge | houden had gheboet te wesen onder die voetganghers dat doe | grote scande was. Oeck leest men in dye croniken van romen | [30] dat die keyser Iulius doe hi voor een stat lach om die te wyn | nen ende hem daer toe ghegheuen was tijt van vijf iaren: | ende hi nae dye vijf iaren dye stat verwan myt groter glorien | soe en mochte hy nochtant in dye stat dye hy alsoe heerliken | ghewonnen hadde nyet in gaeu. Ende dye eer der groter [g8r] victorien dye hy wel verdient hadde wort hem gheweyghert | om dat hi daer langer voor die stat gelegen hadde dan die tijt van vijf | iaeren die hem daer toe gedeputeert was dat hi bouen den termijn ginc |
[20] Van de arend die alle vogels te kapittel daagde, Dialoog 50 De arend liet verzamelen alle vogels ten kapittel en toen ze zaten te kapittel om de gebreken te corrigeren zo kwamen daar omtrent vogelaars en stelden hun netten en strikken om die te vangen. Toen dit de arend zag en dat perikel verstond zond ze haar ambassadeurs en lieten alle vogels zeggen dat ze volgen zouden onder banier van de arenden met haar wegvliegen opdat ze niet gevangen worden. Sommige die gehoorzaam waren en met hen wegvlogen die ontgingen de strikken. Maar daar waren sommige ook die het aas gierig waren dat in de netten gezet was die die begeerden en ongehoorzame waren en vlogen op de netten om de spijs te eten en worden daar gevangen en riepen jammerlijk met klagende stemmen en zeiden. Die niet gehoorzaam willen zijn die volgt dikwijls last en pijn. Zeer zal men schuwen dat gebrek der ongehoorzaamheid want ongehoorzaamheid geeft de doodt en lijden in het tegenwoordige leven en eeuwige pijn in het toekomend leven. Hierom zei god tot Adam. Omdat u gegeten hebt van dat hout of vrucht die ik u verboden had niet te eten zo zal de aarde wezen vermaledijt in uw werk eb zal u voortbrengen distels en doornen. Ook zei die profeet Samuel de koning Saul. Omdat u verworpen hebt dat woord des heren zijn gebod niet te houden daarom heeft hij ui verworpen dat u heen koning wezen zal op dat volk van Israël. Bernardus, groot is de zonde der ongehoorzaamheid waarbij de engel de hemel, Adam dat paradijs, Saul dat rijk, Salomon verloren heeft de goddelijke liefde. Valerius bewees hoe dat de vaders hun kinderen om de ongehoorzaamheid plagen te kastijden en vertelt een voorbeeld. Dat Aurelius de keizer van Rome zijn eigen zoon omdat hij zijn gebod niet gehouden had gebood te wezen onder die voetgangers dat toen grote schande was. Ook leest men in de kronieken van Rome dat de keizer Julius toen hij voor een stad lag om die te winnen en zich daartoe gegeven was de tijd van vijf jaren; en na die vijf jaren hij die stad overwon met grote glorie en mocht hij nochtans niet in die stad die hij alzo heerlijk gewonnen en de eer der grote victorie die hij wel verdiend had wordt hem geweigerd omdat hij daar langer voor die stad gelegen had dan de tijd van vijf jaren die hem daartoe gesteld was dat hij boven de termijn ging. |
Van den valck ende den wuwe Dyalogus li. [5] DIe valck is een seer gripende voghel meerre dan enige | van dien gheslachte der gripender voghelen dese ver- | wint den aern als die glosa opten souter seytDese vloech | spacieren in die lucht. die wuwe als hi dit sach sloech hi hem die | ghuuch na mit bespottinge ende riep hem nae verbeyde mijns o | [10] du bose rouer ic sal di al heel naect maken van dinen plumen om | dat tu alle die voghelen beheren wils. beyt mijnre een weynich | ic felt in di wreke van hore alre weghen Mer die valck vliegen | de in die lucht en achtede die woorden niet Dit merkende die wu | verhaelden sine spitighe woorden also dattet valck ten lesten toor | [15] nich wort ende hoech vlieghende viel hi opten wu ende tescoer | dese mit sinen clauwen ende doodese segghende WIe sijn | sterker quetsen wyl ende bespotten. dye soeckt den doot als | doen die sotten Daer om sellen wy merken dattet gheen cleyn | perikel en is leliken ende bespotteliken te spreken teghen dye | [20] sterker sijn dan wij ende willen te krencken Als die wise man | seyt en wilt nyet kiuen mitten machtighen mensche op dattu | niet en valles in sinen handen Hier om vintmen een fabel dat | een wolf drincken quam int water daer oec een scaep in dranck | onder hem. alsoe dat die wolf toornich was ende riep dat scaep [g8v] toe waer om verstoerste ende makes onreyn dat water dat ic | drincDat scaep antwoorden mit hoemoedicheyt Ic en doe di heer | gheen onrecht ende ick en verstoer dijn water niet. Die wolf | seide Ia wilstu mi oec dreygen toe En weetstu niet wat ic dinen | [5] ouders ghedaen heb des noch gheen ses maenden gheleden sijn | Dat scaep antwoorde Noch ben ic ymmer leuendich al ist di leet | Die wolf seyde sprekes du noch groue beest Ende mittien voer | hy toe ende dode dat scaep ende attet op Aldus doen oeck dye | machtighe vander werlt dye sonder scult die onnoselen on- | [10] dersaten verdriuen ende bederuen daer si konnen ende mogen. | Waer om het een ghemeen segghen is datten heer gheen oer- | saeck en ontbreket op sijn ondersaten: |
Van de valk en de wouw. Dialoog 51. De valk is een zeer grijpende vogel en meer dan enige van zijn geslacht der grijpende vogels. Deze overwint de arend zoals de glossaria op de psalm zegt. Deze vloog uit recreëren in de lucht toen de wouw dit zag sloeg hij hem genoeg na met bespotting en riep naar hem, wacht op mij o u boze rover, ik zal u heel naakt maken van uw pluimen omdat u alle vogels beheren wil ik zal het wreken van hen allerwegen. Maar de valk vlog in de lucht en achtte niet op de woorden. Dit merkte de wouw en verhaalde zijn spijtige woorden alzo dat de valk tenslotte toornig wordt en hoog vliegend vloog hij op de wow en verscheurde die met zijn klauwen en doodde die en zei. Wie zijn sterkere kwetsen wil en bespotten die zoekt de dood. Alzo doen zotten en daarom zullen we merken dat het geen klein perikel en is lelijk en bespottelijk te spreken tegen die sterker zijn dan wij en willen te krenken. Zoals de wijze man zegt, wil niet kijven met de machtige mensen op dat u niet valt in hun handen. Hierom vindt men een fabel dat een wolf drinken kwam in het water daar ook een schaap in dronk onder hem, alzo dat die wolf toornig was en riep dat schaap toe, waarom verstoor je en maak rein dat water dat ik drink. Dat schaap antwoorde met hoogmoedigheid, ik doe u heer geen onrecht en ik verstoor uw water niet. Die wolf zei, ja, wil u mij ok dreigen, weet u niet dat ik met uw ouders gedaan heb wat nog maar zes geleden was. Dat schaap antwoorde, nog ben ik immer levend al is het u leed. De wolf zei, spreekt u nog grof beest en meteen voer hij toen en doodde dat schaap en at het op. Aldus doen ook de machtige van de wereld die zonder schuld de onschuldige zonder schuld de onderzaten verdrijven en bederven waar ze kunnen en mogen. Waarom het een algemeen zeggen s dat een heer geen oorzaak ontbreekt op zijn onderzaten. |
Van die kraen die inder sonnen vlieghen woude: Dyalogus lij. DIe kraen in hoer seluen verhouaerdicht doe hi sach | [15] dat dye aern in dye sonne vloech ende daer sonder | ghebreck in mochte sien seyde in hem seluen Ick ben | schoon ende groot als dye aern. Daer om wil ick | oeck alsoe wel in dye sonne vlieghen ende sonder weyncken myt | minen oghen daer in sien als dye aern. Ende dan sal ick oeck | [20] groot ende moghende gherekent worden als die aern Aldus | began dye kraen hoor seluen optwaerts te verheffen ende nae | dye sonne te vlieghen ende bouen sijn macht te arbeyden ende [h1r] en mocht nochtant die sonne niet genaken Ende woude noch | tant om sijn houerdien nyet weder dalen. mer vloech hogher | dan hi vermocht alsoe dat hi seer beswaert ende vermoyt wort | ende die son nochtant niet raken en mocht ende hem seluen niet | [5] langher draghen dat hy neder viel ende seyde. WIe dat | bouen sijn macht hoghe climmen wil. dye moet namaels ne- | der dalen mit sin en onwil. ¶ Aldus sijn veel homoedighe en- | de houaerdighe menschen die vlieghen ende hem seluen bouen | al verheffen willen Ende om dat die houerdie altoes vallen moet | [10] soe worden dye houaerdighen teghen horen wil vernedert. | Want als onse heer seyt alle dye hem seluen inder aerden ver- | heft die sal worden vernedert ¶ Daer om seyt bernardus die | hem seluen verheft nae sijnre macht. dien sla god vernederen | nae sijnre macht Ende augustinus Ist dattu di seluen verhef- | [15] ste god sal dy vernederen. ende ist dat du dy seluen verneders | god sal dy verheffen Dyt is die sentenci godes daer nyemant | toe doen en mach ofte ofnemen: ¶ Leo dye paeus seyt. Syet | broeders een groot wonder Hoech is god dye heer. Ist dattu | di verhefste hi vliet van di Ist dattu di verneders hy clymmet | [20] totti. Orosius die leerre scrijft dattie keyser valerius dye dye | achte keyser nae nero was om sijnre groter houerdien ende on | ghelouicheyt een grote persecuci verweckten in die ghelouige | menschen ouer alle die werlt ende woude den naem cristi wt | doen ende verdriuen van die werlt waer om hi dooden liet al | [25] le die gheen die den naem cristi anriepen Daer nae ghesciedet | dat hy strijt had mitten conynck van persen die hem verwan | ende gheuanghen hielt dat hi om sijn houerdien wille verne- | dert wort ende was alle sijn leuen lanck een knecht des conyncs | dien hy alsoe moste dienen dat alsoe dicke als dye conynck op | [30] sijn paert soude op sitten dat hy dan voor hem moste legghen | dat hem die conynck myt voeten ouertreden soude ende dat | ghedaen sat die conynck opt paert. |
Van de kraan die in de zon vliegen wilde. Dialoog 52. De kraan in zichzelf hovaardig toen hij zag dat de arend in de zon vloog en daar zonder gebrek in mocht zien en zei in zichzelf. Ik ben mooi en groot als de arend, daarom wil ik ook alzo goed in de zon vliegen en zonder te knipperen met mijn ogen daarin zien en dan zal ik ook groot en vermogend gerekend worden zoals de arend. Aldus begon de kraan zichzelf opwaarts te verheffen en naar de zon te vliegen en boven zijn macht te arbeiden en mocht nochtans de zon niet genaken en wilde nochtans om zijn hovaardigheid niet weer dalen, maar vloog hoger dan hij vermocht alzo dat hij zeer bezwaard en vermoeid wordt en de zon nochtans niet raken mocht en zichzelf niet langer dragen zodat hij neer viel en zei. Wie dat boven zijn macht hoog klimmen wil die moet later neer dalen met zin en onwil. Aldus zijn veel hoogmoedige en hovaardige mensen die vliegen en zichzelf boven alles verheffen willen en omdat de hovaardij altijd vallen moet zo worden de hovaardige tegen hun wil vernederd. Want zoals onze heer zegt, alle die zichzelf vin de aarde verheffen zullen worden vernederd en daarom zegt Bernardus die zichzelf verheft naar zijn mach die slaat god te neder naar zijn macht en Augustinus. Is het dat u zichzelf verheft, god zal u vernederen en is het dat u zichzelf vernederd, god zal u verheffen. Dit is de sententie van god dar niemand toe doen mag of afnemen. Leo de paus zegt, ziet broeders een groot wonder, hoog is god de heer. Is het dat u zich verheft hij vliedt van u. Is het dat u zich vernederd, hij klimt tot u. Orosius de leraar schrijft dat de keizer Valerius die de achtste keizer na Nero was om zijn grote hovaardij en ongeloof een grote vervolging verwekte en in de gelovige mensen over de hele wereld en wilde de naam Christus uitroeien en verdrijven, waarom hij liet doden al diegene die de naam Christus aanriepen. Daarna geschiede het dat hij strijd had met de koning van Perzen die hem overwon en gevangen held omdat hij om zijn hovaardij vernederd wordt en was zijn hele leven lang een knecht van de koning die hij alzo moest dienen alzo vaak als de koning op zijn paard zou zitten dat hij dan voor hem moest liggen zodat de koning hem met de voeten betreden zou en als dat gedaan was zat de koning op het paard. |
Van dee voghel sterla die den hase gheuanghen hadDyalogus liii Sterla is een voghel ghelijck als een kraen dye een grote | anxteliken nebbe heeft. Dese hadde op een tijt een ha | se gheuanghen mit horen beck ofte nebbe Ende al was | si seer hongherich si en woude nochtan die edele spijse niet eten | [5] si en hadse eerst den anderen voghelen laten sien op dat si van hoor | daer of prijs hebben soude dat si so edele spise soude eten Ende | als si den hase voor die voghelen vertoenden waren daer ander | sterker voghelen dan si die die spise begheerden diese hoor oeck | ontnamen ende en gauen hoor niet een stuck daer of Also dat | [10] si hongherich bliuende mit groter droefheyt seyde WIe sijn goeden den anderen vertoent. wort dickwijl mit verlies | gheloont ¶ Aldus vint men veel menschen die wt ydelre glo- | rien andere menschen alle hoor goeden vertonen willen op dat | si daer of ghepresen moghen worden Gregorius berooft wil | [15] hy woorden dye sijn scatte openbaerliken byden weghe dra- | ghet. Het sijn oeck veel menschen die alle hoor goede werken | die si doen anderen luden te kennen gheuen. welcken augus- | tinus seyt Verberghe dat goet dattu doeste also veel alstu mo | ghest ende ist dattet niet al verholen en mach bliuen laet dijn | [20] wille sijn dattet verburghen si. Gregorius dat goede werck | moet alsoe ghescieden int openbaer dattie meyninge int ver- | borghen si Item onder die beest dye hi ghedoot heeft sterft hy | dye vander victorien dye hy heeft hem verblidet. ¶ Een fabel | seytmen dat dye wolf had op een tijt een bock gheuanghen [h2r] dat seer lecker ende ionck was Ende dat bockxkijn seyde tot- | ten wolf Verblide dy mit groter blijscap om dattu soe leckeren | boxskijn in dijn ghewout hebste Mer eer dattu mi eteste bid ic | dat ic v mach horen singhen ende alstu singhes soe sal ick dan | [5] sen Doe began die wolf te singhen ende dat boxskijn te sprin- | ghen Alsoe langhe dattie honden dat gherucht hoorden ende | veriaghede den wolf dien si na liepen ende dwonghen hem dat | hijt boxskijn most laten gaen ende dat boxskijn liep wech Dit | is tot een leringhe gheseyt dat een yghelick sijn goet ghebru- | [10] ken ende hebben sal ende niet lude daer of te roepen |
Van de vogel Sterla die de haas gevangen had. Dialoog 53 Sterla is een vogel gelijk als een kraan die een grote angstige snavel heeft. Deze had op een tijd een haas gevangen met zijn bek of nebbe en al was hij zeer hongerig ze wilde nochtans die edele spijs niet eten, ze had die eerst aan de andere vogels laten zien opdat ze van hen daarvan prijs zou hebben zodat ze zo’ n edele spijs zou eten en toen ze de haas voor de vogels vertoonde waren daar ander sterkere vogels dan zij die de spijs begeerden die ze haar ook ontnamen en gaven haar er geen stuk van. Alzo dat ze hongerig bleef met grote droefheid en zei. Wie zijn goed de anderen vertoond wordt vaak met verlies beloond. Aldus vindt men veel mensen die uit ijdele glorie andere men en alle hun goed vertonen willen opdat ze daarvan geprezen mogen worden. Gregorius, beroofd wil hij woorden die zijn schatten openbaar bij de weg draagt. Het zijn ook veel mensen die al hun goede werken die ze doen anderen lieden te kennen geven waarvan Augustinus zegt. Verberg dat goed dat u doet alzo veel als u kan en is het dat het niet al verholen mag blijven, laat het uw wil zijn dat het verborgen is. Gregorius, dat goede werk moet alzo geschieden in het openbaar dat de bedoeling verborgen is, Item, onder de beesten die hij gedood heeft sterft hij die zich van de victorie die hij heeft zich verblijdt. Een fabel zegt men dat de wolf had op een tijd een bok gevangen dat zeer lekker en jong was en dat bokje zei tegen de wolf, verblijdt u met grote blijdschap omdat u zo’ n lekker bokje in uw geweld hebt. Maar eer dat u mij eet bid ik dat ik u mag horen zingen en als u zingt zo dal ik dansen. Toen begon de wolf te zingen en dat bokje te springen. Alzo lang dat de honden dat gerucht hoorden en verjoegen de wolf die ze naliepen en dwongen hem dat hij het bokje moest laten gaan en dat bokje liep weg. Dit is tot een lering gezegd dat iedereen zijn goed gebruik hebben zal en niet luid daarvan te roepen. |
Van den voghel struys ende den cirurgijn Dyalogus liiij. Struys voghel is een grote sterke voghel mit veren en- | de vloghelen verciert die nochtant nyet hoghe vliegen | en kan om ghebreck van sine vloghelen. Een struys | [15] voghel was die seer schoon was ende sterke vloghelen hadde | die nochtant in sijn vlogelen hadde twe pipen ofte pennen die | crom ende niet recht en stonden daer hi seer om bedroeft was | waer om dat hi ghinck tot een cyrurgijn ende seyde In allen ben | ick scoon ende wel ghemaect op mijn lijf Mer heb nochtan in | [20] mijn vloghelen twe cromme veren die ic wil dat gi wttrecket | want si mi een deel ontcieren daer ick mi oeck of scame Die cy- | rurgijn toech dye twe leelike veren wt ende smeerden dye vlo | ghelen mit alsulker saluen dat alle die veeren hem ontuielen. | alsoe dat hy heel onmachtich wort te vlyeghen Hier om wort [h2v] dye voghel drouich totter doot toe ende seyde. Als ons | god heeft ghescapen. laet ons soe bliuen ende niet anders ma | ken ¶ Veel menschen vint men alsoe houaerdich ende curioes | dye van horen scepper inden lichaem wel ghescepen ende ver- | [5] ciert sijn in alle leeden. dye den scepper daer of nyet danck- | baer en sijn. Ende ist dat si enighe vlack ofte ghebreck int lich | aem hebben dat arbeyden si al dat si moghen myt medicinen | of te doen ende te beteren. Dye nochtant van dye vlacken der | eedelre scoonre zielen gheen werck en maken. Augustinus.| [10] Niet en soeket wtwendighe scoonheyt dye onsienlike brude- | gom Daer om seyt salomon Een bedriechlike gracie ende y- | del is scoonheyts des lichaems ¶ Augustinus. Siet alle din- | ghen hebben die menschen mit hem scoon ende selue sijn sy le- | lick. ¶ Een conynck hadde ghemaeckt een groot werscap al- | [15] le sinen princen daer alle die scone salen ende cameren mit cos | teliken kleeden behanghen waren ende verciert. alsoe datter | gheen hoeck en was si en was myt pupuren kleeden ende an- | dere cyericheyden gheciert. ¶ Daer was onder allen mede | ghenoedt ten waerscap een philosooph dye als hi wt spuwen | [20] woude spoech hy in des conincks aensicht: Hier om wouden | hem des conincks dienres vanghen ende ter galghen leyden. | Mer die coninck verboetet den sinen vraghende vanden phy- | losooph waer om hi dat ghedaen hadde Hy antwoorden Ick | sach alle ander steeden vol siluers ende gouts. ende costeliker | [25] ghesteenten ende purpere laken daer om spoech ick inden dicken | baert des conyncks. dye lelick ende vet ende onreyn was van | spise ende dranck want ick anders gheen leliker stede en vant | Als dit die coninck hoorden wort hi veroetmoedicht ende be- | scaemt van sijnre houaerdigher curioesheyt. ¶ Item dye hem | [30] seluen myt siluer ende gout vercyeren ende andere cyericheyt worden | dicwijl haest beroeft Als men een fabel seyt dattie krai die swart | ende lelic is soude trecken ter bruloften Mer want si swart ende onge- | daen was ende wel geciert comen woude ten warscap ginc si stelen van [h3r] elken voghel een veer ofte pluym. ende vercierden hoor seluen | alsoe dat si seer scoon was niet van hoor natuer mer van gemaec | te scoonheyt Ende doe si in ghinck int werscap verwonderden al | le voghelen van hoor scoonheyden Ende als dit ghesciet was | [5] quamen alle die voghelen die si hoor plumen ende veren of ge- | leent hadde ende ghestolen ende elck nam dye sijn weder al- | soe dat si swart bleef ende lelic als si te voren was. Te parijs | gesciedet op een tijtDat een scemynkel eenre vrouwen die hoor | seer gheciert hadde dat hellem myt alle dye cyerheyt vanden | [10] hoofde tooch also dattat wijf voor alle dat volck bescaemt stont | ghescernobt op hoor hooft ende lelick doe die cyeringhe wech | was die si selue ghemaect had Ende dat verhenghede god om | allen vrouwen te leren |
Van de struisvogel en de chirurg. Dialoog 54. Struisvogel is een grote sterke vogel met veren en vleugels versierd die nochtans niet hoog vliegen kan vanwege een gebrek van zijn vleugels. Een struisvogel was er die zeer mooi was en sterke vleugels had die nochtans in zijn vleugels had twee pijpen of pennen die krom en niet recht stonden waarom hij zeer bedroefd was en daarom ging hij tot een chirurg en zei. In alles ben ik mooi en goed gemaakt op mijn lijf. Maar heb nochtans in mijn vleugels twee kromme veren die ik wil dat e die uittrekt want ze ontsieren die mij voor een deel waarvan ik me schaam. De chirurg trok die twee lelijke veren uit en smeerden de vleugels met al zulke zalven zodat hem alle veren ontvielen, alzo dat hij heel onmachtig wordt te vliegen. Hierom wordt de vogel droevig tot de dood toe en zei. Zoals god ons heeft geschapen laat ons zo blijven en niet anders maken. Veel men en vindt men alzo hovaardig en curieus die van hun schepper in het lichaam goed geschapen en versierd zijn in alle leden die de schepper daarvan niet dankbaar zijn. En is het dat ze enige vlek of gebrek in het lichaam hebben dat bewerken ze al dat ze mogen met medicijnen af te doen en te beteren. Die nochtans van de vlekken der edele en mooie zielen geen werk maken. Augustinus. Niet zoekt uitwendige schoonheid die onzichtbare bruidegom en daarom zegt Salomon. Een bedrieglijke gratie en ijdel is schoonheid van het lichaam. Augustinus. Ziet alle dingen hebben de mensen met hem mooi en zelf zijn ze lelijk. Een koning had gemaakt een groot maal met al zijn prinsen daar alle mooie zalen en kamers met kostbare kleden waren behangen en versierd, alzo dat er geen hoek was ze was met purperen kleden en andere sierlijkheden versierd. Daar was onder alle mee genodigd ter maak een filosoof die toen hij uit spuwen wilde spuwde hij de konings aanzicht. Hierom wilde de konings dienaars hem vangen en ter galg leiden. Maar de koning verbood het hun en vroeg van de filosoof waarom hij dat gedaan had. Hij antwoorde, ik zag alle andere plaatsen vol zilver en goed en kostbare gesteenten en purperen laken, daarom spuwde ik in de dikke baard van de koning die lelijk en et en onrein was van spijs en drank, want ik vond geen andere lelijke plaats. Toen dit de koning hoorde wordt hij verootmoedigd en beschaamd van zijn hovaardige curieusheid. Item, die zichzelf met zilver en goud versieren en andere sierlijkheid worden vaak gauw beroofd, Als men in een fabel zegt dat de kraai, die zwart en lelijk is, zou trekken ter bruiloft. Maar omdat ze zwart en ongedaan was en goed versierd wilde komen ter tafel ging ze stelen van elke vogel een veer of pluim en versierde zichzelf alzo dat ze zeer mooie was, niet van haar natuur, maar van gemaakte schoonheid en toen de ging ter tafel verwonderden alle vogels zich van har schoonheid en toen dit geschied was kwamen alle vogels die ze hun pluimen of eren geleend had en gestolen en elk nam de zijne weer, alzo dat ze zwart bleef en lelijk zoals te tevoren was. Te Parijs geschiedde op een tijd dat een aap een vrouw die zich zeer versierd had de pruik met alle sierlijkheid van het hoofd trok, alzo dat wijf voor al dat volk beschaamd stond geschoren op het hoofd en lelijk doen die sierlijkheid weg was die ze zelf gemaakt had en dat stond god toe om alle vrouwen te leren. |
Vanden valck ende den haen Dialogus vijf ende vijftich. [15] EEn ridder had een valck dien hi seer lief hadde ende dic- | wijl op sijn hant te dragen plach ende leckerlike voe | den Op een tijt als hy den valck van sijn hant in dye | lucht had laten vliegen ende hem weder woude hebben op sijn | hant te comen riep hi ende floeytede hem nae dat hy weder sou | [20] de comen Mer die valck en woude niet neder comen als hi ge- | woenlick was waer om die ridder droeuich bleef Als dit dye | haen sach seyde hi in hem seluen Ick onsalighe wat gae ic ma | ken. Ick legghe altoes ende scrobbe int slijck ende vuylnisse en | de heb een arm leuen Ic ben ymmer so scoon ende groot als die valck [h3v] Daer om wil ick op mijns heren hant vlieghen ende dye lec- | ker morselen van sijnre hant eten Ende doe hi aldus op des rid | ders hant gheuloghen was ende die ridder sorchuoudich was | om den valck weder te hebben was hy blide van den haen en- | [5] de sneet hem die keele of ende lockede den valck mit sijn vleysch | Als die valck sach dat lecker vleysch dat hy seer begeerde quam | hi haesteliken tot sinen heer ende seyde WIe hem verhef- | fet bouen sijn staet. die doet hem seluen dicwijl quaet ¶ Hier | om sal hem een yghelick mensche veroetmoedighen ende hou | [10] den hem nae sijn staet. ende niet sijn oghen hogher boeren dan | het betaemt. Daer om seyt salomon en wilt niet soeken din- | ghen dye dy te hoghe sijn ende nyet besoeken dye dy te sterck | sijn Ende seneca Dat soecke dattu mogheste vinden Dat selste | leren dattu weten mogheste: Een fabel ist dat een eedel man | [15] een cleyn hondekijn hadde dat seer ghenoechlic was. ende oec | enen ezelDen ezel seyndede hy ter molen om swaren arbeyt te | doen. Mer dat hondekijn spoelde myt sinen heer dat hy oeck | voeden wt sijn eyghen scuttel. Die ezel siende dat hi van gro- | ten arbeyde moede wort ende dattet hondekijn sonder arbeyt | [20] goet leuen hadde. Docht hy in hem seluen Dit hondekijn en | doet niet dant mit sine poetkijns sinen heer aentast ende mit- | ter tonghen hem licket ende daer om soe lief ghehouden wort | Ick wil dat oeck gaen doen Ende hy hief op sijn groue vorste | voeten ende werpse op sijns heren scouderen ende balckten luy | [25] ende lelick Also dat dye here veruaert wort ende began te roe | pen dattie knechten quamen mit stocken ende stauen ende sloe | ghen den ezel ter doet toe Dit aldus voelende docht hi in hem | seluen. Ick hadde veel bet moghen rusten want ick niet ghe- | wonnen en heb dan slaghen. ¶ Hier wt worden wij gheleert | [30] dat die mensch hem niet onderwijnden sal te doen dat hi na- | tuerlick niet en kan Daer om seyde een wijs man Niemant en | doet dat profitelick dat hem die natuer verbiet Doe sotte mis | haghet daer of den menschen daer hi in behaghen wil. [h4r] |
Van de valk en de haan. Dialoog vijfenvijftig. Een ridder had een valk die hij zeer lief had en vaak op zijn hand te dragen plag en lekker te voeden. Op een tijd toen hij de valk van zijn hand en de lucht had laten vliegen en hem weer wilde hebben op zijn hand te komen riep hij en floor naar hem dat hij weer zou komen. Maar de valk wilde niet neer kome zoals die gewoon was waarom de ridder droevig bleef. Oen dit de haan zag zei hij in zichzelf. Ik onzalige, wat ga ik maken. Ik lege altijd en schrob in het slijk en vuilnis en heb een arm leven, ik ben immer zo mooi en groot als die valk, daarom wil ik op mijn heer zijn hand vliegen en lekkere kruimels van zijn hand eten. Toen hij aldus op de ridders hand gevlogen was en die ridder zorgvuldig was om de valk weer te hebben was hij blijde van de haan en sneed hem de keel af en lokte de valk met zijn vlees. Toen de valk dit lekkere vlees zag dat hij zeer begeerde kwam hij haastig tot zijn heer en zei. Wie zich verheft boven zijn staat die doet zichzelf dikwijls kwaad. Hierom zal zich elk mens verootmoedigen en houden zich naar zijn staat en niet zijn ogen hoger beuren dan het betaamt. Daarom zegt Salomon, wil geen dingen zoeken die u te hoog zijn en niet bezoeken die u te sterk zijn. Seneca Dat zoek dat u mag vinden dat zal u leren dat u weten mag: Een fabel is het dat een edelman een klein hondje dat dat zeer genoeglijk was en ook een ezel. De ezel zond hij naar de molen om zware arbeid te doen. Maar dat hondje speelde met zijn heer dat hij ook voedde uit zijn eigen schotel. Die ezel zag dat hij van de grote arbeid moede wordt en dat het hondje zonder arbeid een goedleven had. Dacht in zichzelf, dit hondje doet niets dan met zijn pootjes zijn heer aantasten en met de ton hem likt en wordt daarom zo lief gehouden. Ik wil dat ook gaan doen en hij hief op zijn grove voorste voeten en wierp ze op de schouders van zijn heer en balkte luid en lelijk. Alzo dat de heer bang werd en begon te roepen dat de knechten kwamen met stokken en staven en sloegen de ezel ter dood toe. Dit aldus voelde dacht hij in zichzelf, ik had veel beer mogen rusten want ik niets gewonnen heb dan slagen. Hieruit worden wij geleerd dat de mensen zich niet onderwinden zullen te doen dat ze natuurlijke niet kunnen en daarom zei een wijs man. Niemand doet dat profijtelijk dat hem de natuur verbiedt. De zotte mishaagt de mensen waarin hij behagen wil. |
Vanden voghel astur ende die voghel caridius Dyalogus lvi. Astur die voghel veruolghede den kraen alsoe lange dat | hien ter aerden werp Mer die kraen verhaelden ende | vermanden hem seluen ende wondede astur myt sinen | [5] nebbe totter doot. Ende als hy aldus swaerlick ghewondet | was seynde hi boden ende gauen tot een voghel die caridius hiet | ende dede hem segghen. O goede meyster van medicinen wel | groot ende vernaemt wilt comen mi ende mine wonden te ge | nesen Ick sal di gheuen dattu wilste Caridius als die meester | [10] seyt is een wit vogel wes inghedoemten donckere oghen ghene- | sen Ende heeft inder natuer dat hi bi den mensche coemt die hi | weet dat leuen sal Mer van die steruen sellen vliet hi Ende want | hi bekenden dattie voghel astur steruen most en woude hi | niet tot hem comen ende seyde DIe steruen sellen wil ic laten. | [15] die leuen sellen coem ic te baten ¶ Veel menschen vintmen dyer | ghelijc die vrienden sijn inder voorspoedicheyt ende inder tijt | des blijschaps die niemant en willen kennen int lijden ende ver- | driet Daer om seyt seneca het is swaer in dye voorspoet vrien | den te proeuen In wederspoet ist licht Hier om seyt die wise man | [20] Daar is een vrient die alleen inden naem vrient is. Ende ysi- | dorus Selden sijn daer vrienden die int eynde vrienden sijn. | Een man vraghede sinen soon of hy enighen trouwen vrient | hadde Hi antwoorden Ia ick hebber noch wel drieDie vader [h4v] seyde Die broeder ende vrient die wort inder banghicheyt ge | proeft Ganck daer om ende besoectse Hi ghinck ende nam een | verken ende sneet dat dat hooft of ende oeck dye voeten ende | stackt in een sack. Ende ghinck daer mede tot alle drie vrien- | [5] den ende seyde tot elken Siet lieue vrient een ongheuel is my | god betert ghesciet. siet ick heb een man doot gheslaghen ick | bid v wiltten nemen ende grauen hem heymeliken dat ic daer | by nyet ghemeldet ende gheuanghen worde. Ende niemant | van hem drien wort gheuonden inder noot vrient ende trou- | [10] weDit dede die vader dat hi hem soude leren kennen wie sijn | vrienden waren. Ende vertellede hem een exempel van twee | ghesellen van welken dye een den anderen beual sine huysurou | we te bewaren ende hi toech tot sijn ouders te visiteren. ende | verloes onder weghen alle sijn goet op dye zee. Ende doe hy | [15] weder ghecomen was daer sijn ghesel was en dorste hy hem | niet openbaren om dat hi mismoedich was ende seyde dat hi | een man vermoort hadde dat hi nochtant niet ghedaen en had | ende woude steruen van mistroest des verlies sijns goets ende | van scaemten Ten lesten vernam sijn gesel dat hijt selue was | [20] ende wort van hem bekent ende want hi sach dat hi van doot | slach op sijn lijf gheuanghen sat soe seyde sijn ghesel den rech- | ter op dat hi sinen vrient verlossen soude dat die ghesel gheen | schult en had. mer dat hy selue den moort ghedaen hadde. | Alsoe dat die maer voorden man spranck ende die rechtscou- | [25] wighe man die dat ghedaen hadde meldede hem seluen op dat | die onsculdighe niet steruen en souden. Valerius scrijft van | der rechter vrienschap van twee vrienden ¶ Daer dye een of | hiet amon ende dye ander phicia. Dat dye tyran dyonisius | een van desen tween dooden woude dye den rechter badt dat | [30] hy hem tijt woude gheuen dat hy trecken mocht yn sijn lant | om alle sijn dynghen te beschycken. ¶ Ende dye ander | wort sijn borghe nyet twijfelende van sinen vryent. [h5r] Opten lesten dach die hem gheset was en was hi noch niet gheco | men daer om seyden alle menschen tot hem die borghe ghewor | den was al had hi dwaeslick voor sijn ghesel ghelooft hy sou- | det mitten liue wijslick moeten ghelden Mer hy en wort hier | [5] wt niet veruaert ende seide stanttafteliken dat hi niet en twi | felde van sijns vrients trouwe. ¶ Daer nae als die leste vre | ghecomen was dat hy soude moeten ghesturuen hebben quam | die ander ghesel ende quiten sinen borghe. Als dit die tyran | sach dat si malcander alsoe trouwe waren ende soe grote vri- | [10] enscap hadden verwonderden hem des seer ende verlossedese | beyde gader ende badt hem tween dat si hem nemen wouden | tot den derden ghesel dier vrienscappen ¶ Ist dat dit doet dye | een mensche voor den anderen. wat soude dan die mensche doen | om godes willen die hem seluen heyt laten crucen om den men- | [15] sche Hier seyt die wise man En wilt niet vergheten die vrien- | scap des gheens die voor v borghe gheworden is want hi sijn | ziel dat is sijn leuen voor di ghegheuen heeft |
Van de vogel Astur en de vogel Caridius Dialoog 56. Astur de vogel vervolgde de kraan alzo lang dat hij hem ter aarde wierp. Maar de kraan verhaalde en vermanden zichzelf en verwondde Astur met zijn snavel tot de dood. En toen hij aldus zwaar gewond was zond hij boden en gaven tot een vogel die Caridius heet en liet hen zeggen. O goede meester van medicijnen wel groot en voornaam, wil komen tot mij en mijn wonden genezen. Ik zal u geven wat u wil. Caridius, zoals de meester zegt, is een witte vogel wiens ingevallen donkere ogen genezen en heeft in de natuur dat hij bij de mens komt waarvan hij weet dat die leven zal. Maar van die sterven zullen vliedt hij want hij bekende wel dat die vogel Astur sterven moest en wilde niet tot hem komen en zei. Die sterven zullen wil ik laten, die leven zullen kom ik te baten. Veel mensen vindt men dergelijk die vrienden zijn in de voorspoed en in de tijd van blijdschap, die niemand willen kennen in het lijden en verdriet en daar om zegt Seneca. Het is zwaar in de voorspoed vrienden te beproeven, in tegenspoed is het licht. Hierom zegt de wijze man. Daar is een vriend die alleen in de naam vriend is. Isidorus, zelden zijn daar vrienden die in het einde vrienden zijn. Een man vroeg zijn zoon of hij enige trouwe vriend had. Hij antwoorde, ja, ik heb er nog wel drie. De vader zei, die broeder en vriend die wordt in bangheid beproefd. Ga daarom en bezoek ze. Hij ging en nam een varken en sneed dat hoofd af en ook de voeten en staak het in een zak en ging daarmee tot alle drie vrienden en zei tot elke. ``Zie lieve vriend, een ongeval is me, god beter, geschied, zie ik heb een man dood geslagen en ik bid u wilt u hem nemen en hem heimelijk begraven zodat ik daarbij niet vermeld en gevangen wordt. Niemand van hen drieën wordt gevonden in de nood vriend en trouw. Dit deed de vader die hem zou leren kennen wie zijn vrienden waren en vertelde hem een voorbeeld van twee gezellen waarvan de ene de andere beval zijn huisvrouw te bewaren en hij trok tot zijn ouders te visiterenen verloor onderweg al zijn goed op de zee. Toen hij weer gekomen was dat zijn gezel durfde hij hem niet te openbaren omdat hij mismoedig was en zei dat hij een man vermoord had, dat hij nochtans niet gedaan had, en wilde sterven van mistroost van het verlies van zijn goed van schaamte. Tenslotte vernam zijn gezel dat hij het zelf was en wordt van hem herkend want hij zag dat hij van de doodslag op zijn lijf gevangen zat, zo zei zijn gezel de rechter opdat hi zijn vriend verlossen zou dat die gezel geen schuld had, maar dat hij zelf die moord gedaan had. Alzo dat die man voor de man sprak en de recht schuldige man die dat gedaan had melde zichzelf opdat die onschuldige man niet sterven zou. Valerius schrijft van de rechte vriendschap van twee vrienden daar de ene van heet Amon en de ander Phicia. Dat de tiran Dyonisius een van deze twee doden wilde de rechter bad dat hij hem tijd wilde geven dat hij trekken mocht naar zijn land om alle dingen te beschikken en de ander wordt zijn borg die niet twijfelde van zijn vriend. Op de laatste dag die hem gezet was zo was hij noch niet gekomen en daarom zeiden alle men en tot hem die borg geworden was, al had hij dwaas voor zijn gezel beloofd hij zou het met het lijf wijs moet vergelden. Maar hij wordt hiervan niet bang en zei standvastig dat hij niet twijfelde aan de trouw van zijn vriend. Daarna toen het laatste uur gekomen dat hij zou moeten sterven kwam de andere gezel en kwijten zijn borg. Toen de tiran zag dat ze elkaar zo trouw waren en zo’ n grote vriendschap verwonderden hem dat zeer en verloste beide tezamen en bad hen twee dat ze hem nemen wilden tot een derde gezel in de vriendschap.t Is het dat dit doet de ene mens voor de ander die om Gods wil zichzelf zegt te kruisigen om de mensen. Hier zegt de wijze man, wil niet vergeten de vriendschap van diegene die voor u borg geworden want hij heeft zijn ziel, dat is zijn leven, voor u gegeven. |
Van osmerillus ende den sperwer Dyalogus lvij. Osmerillus een vogel also genoemt ende die sperwer wa | [20] rens eens ende alle dat si vingen dat deelden si tesamen Op | een tijt ghesciedet dat si een quattel vingen buten hoor | nest ende seyden hoor kiest van tween een of dat wi di alleen eten of dat | tu ons leydeste tot dijn nest dat wi dan dy ende dijn ionghen eten [h5v] Die quattel antwoorden. Nv ben ick in groten last ende en | weet nyet wat ick kyesen sal. Mer doch ist my beter alleen in | uwen handen te vallen dan mit mine ionghen te samen te ster | uen. Ende eer dat si ghedoot wort seyde si. Beter ist dat | [5] cleyn quaet te kiesen. dan int meerre quaet verliesen. ¶ Des | ghelijck sellen wij nae den exempel der quattelen als wij dye | periculen niet ontgaen en moghen altoes dat minste verkye- | sen: Als die wise leere scrijft van twee quaden ist dat mynste | te verkiezen. Lieuer souden wij kiesen te steruen voor dat ghe | [10] meyn goet. dan leuendich te bliuen voor eygen goet Sinte augustijn | seyt int eerste boeck vander stat godes Dat doe marcus die co | ninc van die van kartaginen geuangen was ende dye van romen | veel iongher mannen van karthagynen gheuanghen hadden | wort hi te romen gheseynt of si wissel doen wouden hoor ion | [15] ghe luden quijt te laten om hem oeck te lossen Eer hi van kar | thagine ghelaten wort dede hi sijn eet by eer ende trouwe dat | hi weder comen soude waert dat die wisselinghe niet toe gaen | en mocht. Ende doe hi te romen quam gaf hi den romeynen | den raet dat si hem niet lossen en soude mit wissel te doen om | [20] dat hi out was ende niet langhe en mochte leuen ende die ion | ghen die si gheuanghen hadden den romeynen noch veel quaets | mochten doen Doe die romeynen dit hoorden ende sine trou- | we an merckten baden si hem dat hi daer bliuen woude om le | uendich te bliuen: Dat hy gheens syns en woude consente- | [25] ren. Mer hy toech weder te athenen ende wort ghedodet myt | wreder doot. Het hadde hem nut gheweest dat hi ghebleuen | had Mer om den eet die hi ghedaen hadde en haddet niet eer- | lick gheweest. ende om den profijt vanden romeynen en had | det niet oorbaerlick gheweest |
Van Osmerillus en de sperwer. Dialoog 57. Osmerillus is een vogel alzo genoemd en de sperwer ware het eens dat alles dat ze vingen dat deelden ze tezamen. Op een tijd geschiede het dat ze een kwartel vingen buiten haar nest en zeiden, hier kies van twee er een of dat we u alen eten of dat u ons leidt tot uw nest dat we dan uw jongen eten. De kwartel antwoorde, nu ben ik in grote last en weet niet wat ik kiezen zal. Maar toch is het me beter alleen in uw handen te vallen dan met mijn jongen tezamen sterven en eer dat ze gedood werd zei ze. Beter is het kleine kwaad te kiezen dan in het grotere kwaad te verliezen. Desgelijks zullen wij naar het voorbeeld van de kwartel als wij de perikelen niet ontgaan mogen altijd dat minste verkiezen. Zoals de wijze schrijft van twee kwaden is het de minste te verkiezen. Liever zouden wij kiezen te sterven voor het algemene goed. Dan levend te blijven voor eigen goed. Sint Augustinus zegt in het eerste boek van de stat God dat toen Marcus, de koning van Carthago, gevangen was en die van Rome veel jonge mannen van Carthago gevangen hadden wordt hij naar Rome gezonden of ze wissel doen wilden voor hun jongelieden vrij te laten en om ok hem te verlossen, Eer hij van Carthago gelaten werd deed hij zijn eed bij eer en trouw dat hij terug zou komen en was het dat de wissel niet toegaan mocht. Toen hij te Rome kwam gaf hij de Romeinen raad dat ze met wissel te doen omdat hij oud was en niet lang mocht leven en de jongen die ze gevangen hadden de Romeinen nog veel kwaad mochten doen. Toen de Romeine dit hoorden en zijn trouw bemerkten baden ze hem dat hij daar blijven wilde om levend te blijven: Dat hij geenszins wilde toestaan. Maar hij trok weer naar Athene en werd gedood met een wrede dood. Het was hem nut geweest dat hij gebleven was. Maar om de eed die hij gedaan had was het niet eerlijk geweest en om het profijt van de Romeinen was het niet oorbaar geweest. |
Van carflanchus die sijn leuen woude beterenDyalogus lviij. [h6r] Carflanchus is een voghel ghelijc den valck ende is seer | starck ende craftich. Dese woude in sijnre ioecht doe | hi opt beste van sijn leuen was te cloester gaen Mer om | dat hem gruwelden van strengicheyt der oorden vertoech hijt | [5] ende seyde Ick duchte dat ick niet en soude moghen vasten. op | staen te metten. reynicheyt houden noch oec mijn eyghen wil | breken Ende want hy dat goede leuen om vrese der penitenci | en niet en began soe was dat middels sijns leuen quaet ende quam | tot een quaet eynde ende seyde DIe om scarpicheyt der pe | [10] nitencien niet te cloesteren gaet. dickwijl valt hem sijn eynde | quaet. ¶ Aldus vint men sommighe menschen die garen gode | dienen souden mer si en moghen die weelden niet ontberen Die | liefte godes trecktse mer die ghenoecht der werlt houtse daer | of. Dustanighe menschen pleghen te segghen Ick soude go- | [15] de garen dienen ende ock te cloester gaen Mer ick heb anxt dat | ick die scarpe oorden niet en soude moghen houden Mer si en | merken niet dattie apostel seyt. Alle dinghen vermach ick in | hem die mi sterket cristus Bernardus Den gheen die in hem | hopen is god een scat: in armoeden is hy solaes. in enicheyt | [20] glorie. in hoecheyt eer. in versmadenis een bescerminghe van | reghen ende hetten Men seyt een fabel dat een valck gheuan- | ghen had een wouwe ende werpse onder sijn voeten ende betrad | se mit sinen enen voet ende seyde Du onsalighe du biste groot [h6v] ende sterck als ick waer om en weerstu di niet want ick di ver | trede ende dy doden wilDie wouwe antwoorde Du seggest | waer want ick groot ende sterck ben iae sterker dan du want | mijn beck ende voeten sterker sijn dan die v sijn. Mer dat hart | [5] ontbreckt miDes gelijck souden veel menschen wel veel goets | doen Mer dat hert ende die wil ontbreckt hem Een man was | int water gheuallen ende want hy nyet swemmen en conde | began hi te roepen O goede sint iorijs coemt mi te hulpen. | Daer sint iorijs ter stont bi quam ende seyde O du traghe men | [10] sche help di seluen roert handen ende voeten du selste wel ver- | losset worden want die hem seluen helpt dien helpt god. Al- | soe sal hi oeck doen die in sonden gheuallen is dat hy niet al- | leen van gode ghenade bidden sal mitten monde mer oec wer | ken der penitencien doen ouermits welcken si vanden sonden | [15] op staen. Augustinus in een epistel die hi tot sinte ieronimus | scrijft vertelt hoe dat een man in een put gheuallen was ende een | ander daer voorbi leet ende vragede hem hoe dat hy daer in geuallen | waer dattie ander antwoorden Ic bidde en wilt niet vragen hoe ic | hier in gheuallen ben mer soect raet hoe gi mi wt helpen moghet |
Van Carflanchus die zijn leven wilde beteren. Dialoog 58. Carflanchus is een vogel gelijk de valk en is zeer sterk en krachtig. Deze wilde in zijn jeugd toen hij op het beste van zijn leven was te klooster gaan. Maar omdat gruwelden van strengheid der orden verstelde hij het en zei. Ik ducht dat ik niet zou mogen vasten, opstaan te metten, reinheid houden nog ook mijn eigen wil breken en omdat hij dat goede leven om de vrees der penitentie niet begon zo was het midden van zijn leven kwaad en kwam tot een kwaad einde en zei. Die vanwege de scherpte der penitentiën niet te klooster vaak valt he zijn einde kwaad. Aldus vindt men sommige mensen die graag god dienen zouden maar ze mogen de weelde niet ontberen. De liefde Gods trekt meer die de genoegens der wereld daaraf. Dusdanige mensen plegen te zeggen, ik zou god graag dienen en ook te klooster gaan, maar ik heb angst dat ik die scherpe orden niet zou mogen houden. Maar ze merken niet was de apostel zegt. Alle dingen ver mag ik in hem die mij sterkt Christus. Bernardus. Diegene die in zich hopen is god een schat: in armoede is hij solaas, in eenheid glorie, in hoogte eer, in versmaden is het een bescherming van regen en hitte. Men zegt een fabel dat een valk een wouw gevangen had en wierp ze onder zijn voeten en trad ze met een voet en zei; U onzalige u bent groot en sterk zoals ik waarom weert u zich niet want ik vertreed u en wil u doden. De wouw antwoorde, u zegt waar want ik ben groot en sterk, ja sterker dan u want mijn bek en voeten zijn sterker dan die van u zijn, maar dat hart ontbreekt mij. Desgelijks zouden veel mensen wel veel goed doen, maar dat hart ontbreekt hen. Een man was in het water gevallen en omdat hij niet zwemmen kon begon hij te roepen. O goede sint Joris komt me te hulp. Daar sint Joris terstond bij kwam zei. O u trage mens help u zelf, beweeg de handen en voeten en u zal wel verlost worden want die zichzelf helpt die helpt god. Alzo zal hij ook doen die in zonden gevallen is dat hij niet alleen van god genade bidden zal met de mond, maar ook de werken der penitentie doen overmits waarvan ze van de zonden opstaan. Augustinus in een epistel die hi tot sint Hieronymus schrijft vertelt hoe dat een man in een put gevallen was en een ander daar voorbij ging en vroeg hem hoe dat hij daarin gevallen was, dat de ander antwoorde, ik bid en wil niet vragen hoe ik hierin gevallen ben, maar zoek me raad hoed ge me eruit helpen mag. |
[20] Van die hoppe ende die papagay Dyalogus lix. HOppe is een voghel dye hoor laet dencken dat si scoon | is ende een croon opt hooft heuet ende hoor veren van meni | gerhande verwen sijn dese began hoor seluen te verheffen doe si die papagay [h7r] staen sach mit een vergulden kouwe in des conincks sael | ende gheuoet wort mit coninckliker spijsen ende seyde Ick ben | ymmer so scoon als die papagay ende moet nochtans mijn voet | sel mit groten arbeyde weruen Daer die papagay mit groter | [5] eren gehouden wort ende gheuoedet tot horen wil sonder ar- | beytIc wil totten coninck gaen ende doen mi setten in die kou | we ende singhen ende huppelen ende springhen ende eten als | die papagay Ende doe si totten coninck ghecomen was ende | in die kouwe gheset. had sijs groten rouwe dat si also gheuan | [10] ghen was ende in die obedienci van een ander Alsoe datse van | groter droefheyt onlanghe leuede ende seyde Gheen dinc | en is te compareren. der vriheyt als si staet in eeren ¶ Veel | menschen vintmen dye segghen die lollaert dese baghinen in- | den cloosteren hebben alle armoede om godes willen ouer ghe | [15] gheuen ende hebben een ghemackelick leuen Mer als sijt besoe | ken willen ende sien dat si ghesloten ende ghebonden sijn on- | der een reghel ende onder eens anderen obedienci staen: dat si | hoor eyghen wil niet ghebruken moghen. ende hoor vriheyt | niet besighen en moghen soe berouwet hem die coop Daer om | [20] seyt oec een philosooph beter is vrijheyt dan alt gout der werlt | Valerius vertelt dat literonides dye hartoch van spartanien | mit drie hondert van sinen burghers vacht teghen den coninc | van persen om vrijheyt sijns lants ende toehardede sijn volck | mit vromer stemmen ende seyde. O mijn lieue ghesellen doet | [25] nu v middaechs mael hier. want ghy selt by auentueren a- | uentmael inder hellen doen. Myt deser ende deser gheliken | woorden worden sy vroom ende onuersaecht dat si hem wil- | lichliken bereydt obedieren wouden totter doot. Ende al en | was daer gheen raet of hope den strijt te winnen dat oec seer | [30] onghesien was si worden nechtant wt sinen woorden bereyt | al te liden dat hem op comen mocht dan den persen te dienen | ende hoor eyghen vrijtheyt te verliesen. Orosius scrijft Doe | deometrius conynck van ponten ende van armenien van sijn [h7v] eyghen soon beleghen was ende doe hy hem nyet ontgaen en | mocht wort hi bedroeft ende vergaderden alle sijn huysvrouw | wen ende kinderen ende gaf hem venijnt te drincken ende hy | nam dat oeck daer nae wt desperacien Ende doe hi niet hae- | [5] steliken daer of en starf. offerden hy hem seluen enen vanden | vyanden dye ouer die mueren gheclommen was dat hy hem | doden soude hebbende lieuer te steruen dan si hem onder hoor | vianden setten souden ende hoor eyghen vrijheden te verliesen. | Item noch scrijft hi dat sommighe menschen beleghen wareu [10] van scipio affricaen ende vanden romeynen. ende saghen dat | si nyet ontgaen en souden moghen si en souden gheuangen en | de verwonnen worden Op dat die romeynen van horen goe- | den gheen bliden roof hebben en souden sloten si hoor poorten | ende verbarnden hem seluen ende al hoor goeden. dat lieuer | [15] te willen doen eer si horen vianden vrijheden gheuen souden | op hem seluen |
Van de hop en de papegaai. Dialoog 59. Hop is een vogel die zich laat denken dat ze mooi is en heeft een kroon op het hoofd en haar veren van menigerhande kleuren zijn. Deze begon zichzelf te verheffen toen ze de papegaai zag staan in een vergulde kooi in de zaal van de koning en gevoed wordt met koninklijke spijzen en zei. Ik ben immer zo mooi als die papegaai en moet nochtans mijn voedsel met grote arbeid verwerven daar de papegaai met grote eren gehouden wordt en gevoed tot haar wil zonder arbeid. Ik wil tot de koning gaan en laat me zetten in die kooi en zingen en huppelen en springen en eten zoals de papegaai. Toen ze tot de koning gekomen was en in die kooi gezet dat ze grote rouw dat ze alzo gevangen was en in het beheer van een ander. Alzo dat ze van grote droefheid kort leefde en zei. Geen ding is te vergelijken de vrijheid als ze staat in eer. Veel mensen vindt men die lolligaard, deze begijnen in het klooster hebben alle armoede om Gods wil overgegeven en hebben een gemakkelijk leven. Maar als ze het bezoeken willen en zien dat ze besloten en gebonden zijn onder een regel en onder een ander beheer staan: dat dat ze hun eigen wil niet gebruiken mogen en hun vrijheid niet gebruiken mogen zo berouwt hen die koop en daarom zegt ook een filosoof, beter is vrijheid dan al het goud der wereld. Valerius vertelt dat Literonides, de hertog van Sparta, met driehonderd van zijn burgers vocht tegen de koning van Perzen om de vrijheid van zijn land en toetrad tot zijn volk met dappere stem en zei. O mijn lieve gezellen, doe nu uw middagmaal hier want ge zal bij avonturen het avondmaal in de hel doen. Met deze en dergelijke woorden worden ze dapper en onversaagd zodat ze hem gewillig bereid waren te gehoorzamen tot de dood en al was daar geen raad of hoop de strijd te winnen dat ook zeer ongezien was, ze worden nochtans uit zijn woorden bereid alles te lijden dat op hen komen mocht dan de Perzen te dienen en hun eigen vrijheid te verliezen. Orosius schrijft doen Deometrius, de koning van Pontus en van Armenië, van zijn eigen zoon belegerd was en toen hij hem niet ontgaan mocht wordt hij bedroefd en verzamelde al zijn huisvrouwen en kinderen en gaf hen venijn te drinken en hij nam dat ook, daarna uit wanhoop en toen hij niet gauw daarvan stierf offerde hij zichzelf en een van de vijanden die over de muur geklommen was dat hij hem gedood zou hebben en liever te steren dan dat ze zich onder de vijanden zouden zetten en hun eigen vrijheid te verliezen. Item, noch schrijft hij dat sommige mensen belegerd waren van Scipio Africanus en van de Romeinen en zagen dat ze niet ontgaan konden, ze zouden gevangen en overwonnen worden. Op dat de Romeinen van hun goed geen blijde roof zouden hebben sloten ze hun poorten en verbranden zichzelf en al hun goed en dat wilden ze lieer doen eer ze hun vijanden vrijheden geven zouden op zichzelf. |
Van die henne ende die duue dyalogus tsestich Die henne ende die duue hadden te samen een nest ghe- | maect ende woenden mit malcander Mer dicwijl keuen | [20] si onderlinghe om dat die een veel sanck ende die ander veel | huylden daer om als die henne sach datter duuen ionghen dicwijl | gheworcht worden was seer blide ende kakelde veelEnde dan [h8r] dye duue daer om seer verstoort wort ende seyde. Du henne | en wils mit my niet droeuen alstu mijn ionghen sieste dooden | Die henne antwoorden Ick heb meer di te beclagen dattu mit | mi niet singen en wils als ic wt minen liue een ey voort brenge | [5] ende van dien perikel worde verlost Aldus claechden si altoes | onderlinghe ouer malkander. ende waren altoes in twiste so | dat si ouerdroeghen totten aern te gaen horen coninynne elck | sijn clacht an hem te doen ende seyde Ghif onder ons vonnisse | o coninynne oft goet is dat wy langher te samen wonen Die | [10] aern gaf daer of een sentenci int openbaer ende seyde Die verlosset sijn sellen staen mitten blijden. die droeuich sijn mit | den gheen die sijn in lijden. ¶ Het en en wil niet tieren dattie | gheen dye vrolick sijn gheselscap hebben mytten bedructen of | dattye bittere menschen spelen mytten gheen die vrolick ende | [15] ghenoechlick sijnMer doen als paulus leert verblijdet mitten | verblijdende screytet mitten screyenden ¶ Hier salmen weten | dat ommate grote blijscap ondertijden den mensch haestelick | doodetDaer of scrijft valerius dat eenre vrouwen een onrech | te boetscap gheseydt wort. dat hoor soon dye buten landes | [20] was ghestoruen waer daer si droeuich om was ende screyede | seer. Ende ter wilen dat si aldus sat ende bescreyeden horen | soen soe quam dye soen daer teghenwoordich ende leuede. | Ende doe si hem sach voer si hem van groter blijscappen om | sijn hals ende starf ter stont van groter blijscappen. Hier wt | [25] moghen wy leeren dat dye blyscap werlt is als wijn dye | puer ende seer craftich is die den mensch haestelick neder wer | pet ende verwinnet. ten si dat mensche myt saligher droefheyt | tempereet. ¶ Als dye wise man seyt. Het is beter te gaen tot | dat huys des screyens dan totten huyse des weerscaps Tullius die | [30] poeet scrijft dat wanneer enighe romeynsche princen weder te | huys quamen mit victorien soe wort hem drierhande eer be- | wesen die eerste was dat hem alt volck mit blijscappen te ge- | moet ghinck. die anderde dat alle die sy gheuanghen hadden ‘[h8v] mosten mytten handen aen hoor waghen ghebonden daer si | op saten nae lopen Die derde was dat die verwinre ghecledet | mit iupiter des afgods rock eerliken gheset was in een wagen | die van vier witte paerden ghetoghen wort tot dat capitoli- | [5] um dat was dat heeren huys van romen. Mer op dat si hem | niet al te seer verheffen en souden soe wort dese drierhande eer | mit drierhande oneer getempereertDie eerste was dat een on | vrij knecht die eyghen was by hoor in die waghen sat dat een | yghelicken hope ghegheuen wort tot alsulker eeren te comen | [10] waert dat hijt verdienden Dye anderde was dat dye onedel | eyghen knecht an hoor wanghen sloech ende seyde. bekent v | seluen. Dye derde dat allen luden gheoorloft was allen dien | dach scande ende laster aen te doen den verwinreHier wt wor | den wij gheleert Ist dattie heyden hoor wertlike blijscap aldus | [15] tempeerden dat soe veel te meer dye kersten menschen hem daer in | sellen bedwinghen Als gregorius seyt. want nae dese tijtli- | ke blijscappen volghen ewighe screyen Augustinus Blijscap | der werlt is ydelheyt. si wort mit groten verlanghen verbeyt | ende als si ghecomen is en machmense niet houden |
Van de hen en de duif. Dialoog zestig De hen en de duif hadden tezamen een nest gemaakt en woonden met elkaar. Maar vaak kijven ze onderling omdat de ene veel zong en de ander veel huilde en daarom toen de hen zag dat de duid jongen vaak geworgd worden was ze zeer blijde en kakelde veel en de duif daarom zeer verstoord wordt en zei. U hen, wil met mij niet bedroeven als u mijn jongen ziet doden. De hen antwoorde, ik heb u meer te beklagen dat u met mij niet zingen wik als ik uit mijn lijf een ei voortbreng en van dat perikel wordt verlost. Aldus klaagden ze altijd onderling tegen elkaar en waren altijd in twist zodat ze overeenkwamen tot een arend te gaan; hun koningin, en elk hun klacht aan haar te doen en zeiden. Geef ons vonnis o koningin of het goed is dan wij langer tezamen wonen. De arend gaf daarvan een sententie in het openbaar en zei. Die verlost zijn zullen staan met de blijden, die droevig zijn met diegene die zijn in lijden. Het wil niet tieren dat die diegene die vrolijk zijn gezelschap hebben met de bedrukten of dat de bittere mensen spelen met diegene die vrolijk en genoeglijk zijn, maar zoals Paulus leert, verblijd met de verblijden, schreit met de schreiende. Hier zal men weten dat de onmatigheid van grote blijdschap ondertussen de mens haastig doodt. Daarvan schrijft Valerius dat een vrouw een onrechte boodschap gezegd wordt dar haar zoon die buiten het land is was gestorven daar ze droevig om was en schreide zeer en terwijl ze aldus zat en schreide om haar zoon zo kwam de zoon daar tegenwoordig en leefde. En toen ze hem zag voer ze hem van grote blijdschap om zijn hals en stierf terstond van grote blijdschap. Hieruit mogen wij leren dat de blijdschap wereld is zoals de wijn die puur en zeer krachtig is die de mens haastig neer werpt en overwint, tenzij dat men ze zalige droefheid tempert. Zoals de wijze man zegt. Het is beter te gaan tot dat huis van het schreien dan tot het huis van het gastmaal. Tullius die poëet schrijft dat wanneer enige Romeinse prinsen weer thuiskwamen met victorie zo worden hen drievormige eer bewezen, de eerste was dat hen al het volk met blijdschap tegemoet ging, de tweede dat allen die ze gevangen hadden moesten met de handen aan hun wagen gebonden worden daar ze op zaten nalopen. De derde was dat de overwinnaars gekleed met de rok van Jupiter de afgod die fatsoenlijk gezet was een wagen die met vier witte paarden getrokken wordt dat het Capitool, dat was dat herenhuis van Rome. Maar opdat ze zich niet al te zeer verheffen zouden zo wordt deze drievormige eer met drievormige oneer getemperd. De eerste was dat een onvrij knecht die eigen was bij hen in de wagen zat zodat iedereen hoop gegeven wordt tot al zulke eer te komen was het dat hij het verdiende. De tweede was dat de onedele eigen knecht aan hun wangen sloeg en zei, beken u zelf. De derde dat alle lieden geoorloofd was de hele dag schande en laster aan te doen de overwinnaars. Hieruit worden wij geleerd dat de heidenen hun wereldlijke blijdschap aldus temperden dat zo veel te meer de christen mensen zich daarin zullen bedwingen. Als Gregorius zegt, want n deze tijdelijke blijdschappen volgt eeuwig schreien. Augustinus Blijdschap der wereld is ijdelheid, ze wordt met groot verlangen afgewacht en als ze gekomen is mag men het niet houden. |
[20] Van den haen ende den capoen. Dyalogus lxi. DIe haen ende dye capoen woenden tesamen in een | hofMer den haen hadde heerscappie ouer die hennen [i1r] ende die capoen ghinck daer oetmoedeliken by als | nullus. Op een tijt gheschiedet dat een vosse den haen vinck | ende athen in sijn lijfMer hi hielt die croon van sijn hoeft heel | ende brocht die totten capoen ende seyde. Sich broeder dye | [5] haen dijn ghesel is vander werlt ghesceyden. ende om grote | liefte dye ick tot dy hebbe soe brenghe ick dy dye alre scoonste | croon die hi opt hoeft te draghen plach Coemt tot mi ic sal dy | cronen ende dan salstu voortan die prince der hennen wesen | als hi te wesen plach. Als dit die capoen hoorden dat hy heer | [10] wesen soude ouer dye hennen ghinck hi wt sijn huysgen ende | quam totten vosse. die vos als die capoen tot hem verbliden | de quam beet hem ter stont die keel of ende seyde EN wilt | niet louen al datmen seyt. mer wachten v van loser seyt. | Van alsulken valschen losen menschen ghebiet die heer int e- | [15] wangeli te wachten daer hi seyt Wachtet v van die gheen die | tot v comen int habijt der scapen want si van binnen sijn gri | pende woluen ¶ Men seyt een fabel dat die rauen had op een | tijt een stuck vleys in sinen mont ende sat hoech op enen boem | Dit siende die vos dochtOch mocht ick den rauen verscalken | [20] ende dat vleys crighen dat hi heeft Hier om seyde hi totten ra | uen. O broeder dine scoonheyt gaet bouen sco[o]nheyt alre vo- | ghelen ende du biste oeck stercker bouen allen voghelen. Mer | des bedroue ic my van dijnre weghen dattu gheen stemme en | hebste ende dattu niet en conste singhen Als die vos dit geseit | [25] had began die rauen te singhen ende dat stick vleys viel wt si- | nen mont ende die vos namt ende ghinc lopen ende attet Des | ghelijck boert den mensche oeck dickwijl als hy hoort dat hy | ghepresen wort Daer om seyt die heylighe propheet Ieremi- | as. Een yghelick die sal hem wachten van sinen euen mensche ende | [30] en sal in allen broeder gheen betrouwen hebben. Du en sels- | te altoos niet di seluen van di seluen meer ghelouen dan ande | ren luden Die wise man seyt Soe wie haestelic ghelouet die is | licht van harten Paulus. en wilt alleen gheesten niet ghelo- | uen Item alle dinck saltu proeuen ende houden datter goet is [i1v] |
Van de haan en de kapoen. Dialoog 61. De haan en de kapoen woonden tezamen in een hof. Maar de haan had heerschappij over de hennen en de kapoen ging daar ootmoedig bij als een nul. Op een rijd geschiede het dat een vos de haan ving en at hem in zijn lijf. Maar hij hield de kroon van zijn hoofd en bracht die tot de kapoen en zei. Ziet broeder, de haan is uw gezel en is van de wereld gescheiden en vanwege de grote liefde die ik tot u heb zo breng ik u de allermooiste kroon die hij ooit op het hoofd te dragen plag. Komt tot mij en ik zal u kronen en dan zal u voortaan de prins hennen wezen zoals hij te wezen plag. Toen dit de kapoen horde dat hij heer wezen zou over de hennen ging hij uit zijn huisje en kwam tot de vos. De vos toen hij de kapoen zag verblijdde zich en beet hem terstond de keel af en zei. Wil niet alles geloven dat men zegt, maar wacht u van wat de loze zegt. Van al zulke valse loze mensen gebiedt de heer in het evangelie te wachten daar hij zegt. Wacht u van diegene die tot u komen in het habijt der schapen want ze zijn van binnen grijpende wolven. Men zegt in een fabel dat de raaf had op een tijd een stuk vlees zijn mond en zat hoog op een boom. Dit zag de vos en dacht, och mocht ik de raaf verschalken en dat vlees krijgen dat hij heeft. Hierom zei hij tot de raaf, o broeder uw schoonheid gaat boven de schoonheid van alle vogels en u bent ook sterker boven alle vogels. Maar ik bedroef me vanwege u dat u geen stem hebt en dat u niet kan zingen. Toen dit de vos gezegd had begon de raaf te zingen en dat stuk vlees viel uit zijn mond en de vos nam het en ging lopen en at het. Desgelijks gebeurt de mens ook dikwijls als hij hoort dat hij geprezen wordt en daarom zegt die heilige profeet Jeremia. Iedereen zie zal zich wachten van zijn even mens en zal in alle broeder geen vertrouwen hebben. `U zal niet altijd mu zelf van u zelf meer geloven dan andere lieden. De wijze man zegt, zo wie gauw gelooft is licht van hart. Paulus, wil alle geesten niet geloven. Item, alle dingen zal u beproeven en houden dat er goed is. |
Vanden voghel fasianus ende vanden paeu. Dyalogus lxij. DIe voghelen daer si alle vergadert waren om te seggen | wie die scoonste ware setteden twee voor die scoonsten | als fasianus ende die paeu Als dit aldus ouerdraghen | [5] was bider electien soe waren si onder malcander in twiste en- | de konden niet ouerdragen onderlinge Doe dit de ander voghelen sagen | liepen si totten aern ende seyden. wij hebben o conincinne elec- | ci ghedaen nu bidden wij dattu als een rechter dye confirma- | ci daer of gheues dat die ghecoren warden gheconfirmeert: | [10] Die aern dede tot hem comen dye ghecoren willende die ghe- | coren examineren. fasianus is een voghel die eerstwerf ghe- | brocht is wt gryeken wes vleys seer soet is te eten. Dese pri- | sede hoor seluen te mael seer ende seyde. ¶ O rechtuaerdighe | rechter alstu wel sieste. Ick ben een teeder voghel schoon ende | [15] menichuoudich van verwen in mijnen veeren Mijn vleys is | inden smaeck oft ghecruyt waer mit kaneel ende ander goede | cruyden alsoe dattet bouen al wel smaecket ende soet ruket. | waer om my die ouerhant toe behoort ¶ Doe verantwoor | den haer die paeu nae hoorre macht ende seyde. Neen coninc- | [20] ynne alsoe en ist nyet als fasianus seyt ¶ Want ick grooter | ende scoonre ben dan sy. ende oeck ghecroont. Mijn start be- | wijst dat my dye hoechste eer toe behoort. ende dit segghende | sloech sy hoor staert seer breet wt. Ende hadde daer groote [i2r] glori in: Dye aern horende al dyt dat gheseyt is seyde den | paeu. Du paeu hebste dy heel bescaemt in dyen dattu dijn | staert wtghereckt heefste wanttu ons vertoent hebste leelike | voeten ende daer om en bistu niet waerdich die scoonste te hie | [5] ten: Voort seyde die aern tot fasiaen endu biste altoes wate- | rich inden oghen oftu screyende waers ende oeck bistu cranck | ende en konnet niet singhen: Daer om dattu ghebreck inden | oghen hebste soe ben eem ick dy oeck die ouerhant. Aldus ble- | uen si beyde beroeft vander heerlicheyt ende seyden Hy en | [10] sal niet wesen heer noch vrou. diet mit vechten ende kiuen hout | Dit sien wy dicwijl hoe dattet ghesciet inden ghenen dye tot | enigher prelatuerscap ghecoren warden als si daer om teghen | malkander perlament ende onrust maken datter volck hoor | ghebreken kennet alsoe dat si daer om dicwijl beroeft warden | [15] Daer om en ist niet goet om hoocheyt te strijden ende te vech- | ten Want gregorius seyt dat begheerte der hoecheyt coemt wt | vermetelheyt des herten Ende soe wie hoecheyt inder aerden | soeckt die sal confuys vinden inden hemel. Daer om ist sor- | ghelick nae prelaturscap te staen Om dat gregorius seyt die | [20] in die hoechste stede de pastoer is die staet soe veel te meer in gro | ten perikel ¶ Men vint dat dye oude princen ende heren nyet | henghen en wouden datmen hoor kinderen in hoocheyt ver- | heffen soude eer dat si soe goet ende wijs waren dat si den on | dersaten profitelick mochten wesen Alsoe als elynandus be- | [25] scrijft van helius dye van een senatoer keyser ghecoren wart | die ander senatoers hem baden dat hi sinen soon nemen wou | tot een ghesel des keyserrijcks dat hi oeck keyser mit hem we | sen soude ende hieten. dat hi doe seyde. En ist niet ghenoech | dat ic alleen onwillich regnier dat ick nochtant niet verdient | [30] en heb. want die hoecheyt des keysers staet nyet en hoort te | volghen nae dat gheslachte mer der verdientenDicwijl wort | hi totten rijck coninck gheboren die den rijck onnutte is. | Sonder twijfel ist dat hy die mynne der ouders niet en heeft | die sijn kinrderen mit een ondrachtelike last belast want dat is [i2v] die kinderen te versmoren niet om hoor verdienten promoue- | ren. Men sal dye kinderen eerst inden doechden opuoeden op | dat als si in doechden voortghegaen sijn dan gheproeft ende | gheuonden mochten worden in doechden dien voor te gaen di- | [5] en si in prelatuerscap voor gheset sullen worden Want die wi | se man seyt. En wilt niet soeken rechter te warden ten si dat | tu mit machten die boesheyt benemen moechte. Inden ouden | gesten vintmen ghescreuen dattie keyser octauianus nyet hen | ghen en woude dat men sijn kinderen tot hogher eren promo | [10] ueren soude eer dat si myt cracht ende wijsheyt hoor eyghen | goet ende der ondersaten bescermen mochten Daer om liet hi | sijn sonen leren scieten ende scermen lopen ende springhen swem | men ende den steen werpen ende mit die slingher werpen en- | de alrehande gheradicheyt leren Ende sijn dochteren drapenie | [15] ren. op oft bi snoder auentueren daer toe quaem dat si in ar- | moeden comen mochten dat si den cost mytter consten moch- | ten winnen Aldus ghebiet die wise man Ist dattu sonen hebs | te leertse totten arbeyde hebstu dochteren bewaert hoor lichaem |
Van de vogel fazant en van de pauw. Dialoog 62. De vogels daar ze allen verzameld waren om te zeggen wie de mooiste was zetten twee voor de mooiste als de fazant en de pauw. Toen dit aldus overeengekomen was bij de verkiezing zo waren ze onder elkaar in twist en konden onderling niet overeenkomen. Toen dit de andere vogels zagen liepen ze tot de arend en zeiden, wij hebben o koningin electie gedaan en nu bidden wij dat u als een rechter uw confirmatie daarvan geeft dat die gekozen worden bevestigd wordt. De arend liet tot hem komen die gekozen wilden en de gekozen examineren. Fazant is een vogel die eerst gebracht is uit Griekenland wiens vlees zoet is te eten. Deze prees zichzelf helemaal zeer en zei. O rechtvaardige rechter zoals u wel ziet, ik ben een tedere mooie vogel en menigvuldig van kleuren in mijn veren. Mijn vlees is in de smaak alsof het gekruid was met kaneel en andere goede kruiden, alzo dat het boven alles goed smaakt en zoet ruikt, waarom me de overhand toe behoort. Toen verantwoorden zich de pauw naar zijn macht en zei. Neen koningin, alzo is het niet zoals de fazant zegt. Want ik ben groter en mooier dan zijn en ook gekroond. Mijn staart bewijst dat me de hoogste eer toe behoort en toen ze dit zei sloeg ze haar staart zeer breed uit en had daar grote glorie in: De arend hoorde alles dat er gezegd werd en ze de pauw. U pauw hebt u zich beschaamd in dat u uw staart uitgerekt hebt want u hebt ons vertoond de lelijkste voeten en daarom bent u niet waardig de mooiste te heten. Voort zei die arend tot de fazant en u bent altijd waterig in de ogen alsof u aan het schreien was en ook bent u zwak en kan niet zingen: daarom omdat u gebrek in de ogen hebt zo ben ik die de overhand heeft. Aldus bleven ze beide beroofd van de heerlijkheid en zeiden, hij zal niet wezen heer noch vrouw die het met vechten en kijven houdt. Dit zien we vaak hoe dat het geschiedt in diegenen die tot enige prelaatschap gekozen worden als ze daarom tegen elkaar gesprek en onrust maken zodat het volk hun gebreken kent, alzo dat ze daarom vaak beroof worden en het is niet goed om hoogheid te bestrijden en te bevechten. Want Gregorius zegt dat begeerte der hoogheid komt uit vermetelheid van het hart en zo wie hoogheid in de aarde zoekt die zal verwarring vinden in de hemel. Daar om is het zorgelijk naar prelatuur schap te staan. Omdat Gregorius zegt die in de hoogste plaats de pastoor is die staat zo veel te meer in groot perikel. Men vindt dat de oude prinsen niet toestaan wilden dat men hun kinderen in de hoogheid verheffen zouden eer dat ze goed en wijs waren dat ze de onderzaten profijtelijk mochten wezen. Alzo als Elynandus beschrijft van Helius die van een senator keizer gekozen werd en dat de ander senators hem baden dat ij zijn zoon nemen wilde tot een gezel van het keizerrijk en dat hij ook keizer met hem wezen zou en heten en dat hij toen zei En is het niet genoeg dat ik alleen onwillig regeer, dat ik nochtans niet verdiend heb, want de hoogheid van de keizer staat niet en hoort niet te volgen naar het geslacht, maar naar de verdienste. Dikwijls wordt hij tot een koning van het rijk gekozen die het rijk onnutte is. Zonder twijfel is het dat hij de minne der ouders niet heeft die zijn kinderen met een ondeugdelijke last belast want dat is de kinderen te versmoren en niet om hun verdienste te promoveren. Men zal de kinderen eerst in de deugden opvoeden opdat als ze in deugden voortgegaan zijn dan beproefd en gevonden mochten worden in deugden die voor te gaan die ze in prelatuur schap voor gezet zullen worden. Want de wijze man zegt, wil niet zoeken rechter te worden tenzij dat u met macht de boosheid benemen mocht. In de oude verhalen vind men geschreven dat de keizer Octavianus niet toestaan wilde dat men zijn kinderen tot hoge eren promoveren zou eer dat ze met kracht en wijsheid hun eigen goed en de onderzaten beschermen mochten, daarom liet hij zijn zonen leren schieten en schermen, lopen en springen, zwemmen en de steen werpen en met die slinger werpen en allerhande handigheid leren en zijn dochters draperen of ze bij avonturen daartoe kwam dat ze in armoede komen mochten dat ze de kost met de kunsten mochten winnen Aldus gebied de wijze man, is het dat u zonen hebt, leer ze tot het arbeid em hebt u dochters, bewaar hun lichaam. |
Van den rauen ende die snep Dyalogus lxiij. [20] DIe rauen is een voghel als die meesters segghen die | leuen mach tot dusent iaren toe. Dese had op een | tijt een nest ghemaeckt daer si hoor ionghen in vo[e] en mit groter armoeden alsoe dat hoor die plumen outuielen ende [i3r] magher wort. Tot hoor quam die snep ende bescemptese | om dat si bloet wart ende queldese dat si niet mit vreden moch | te wesen. Mer want die rauen hoor eyer niet laten en mocht | wort si op die snep seer verstoort ende hieltet al stilswighen- | [5] de int hert Ende doe die ionghen wten dop ghecomen waren | began si oeck wel op hoor lijf te werden ende tot hoor ouden | staet te comenDoe quam die snep weder ende was hoor moy | lick als si te voren ghedaen hadde waer om die rauen seer toor | nich wort ende woude hoor verwijt wreken. ende toech dye | [10] snep al hoor veren of ende dodese ten lesten ende seyde. : | WIe die bedructe willen bespotten. die doen qualiken als | doen die sotten. ¶ Alsoe vint men veel menschen die als si ye- | mant sien dye belast ende bedruct is. dat si dien belasten ende | veruolghen. Mer du goede mensche alstu yemant sieste dye | [15] in druck ende lijden is. soe salstu of laten die te belasten Want | aristotiles seyt Datten bedructen tebelasten ende quellen swaer | re is dan hoor lijden dat si hebben Ende mitten gheen dye in | lijden is nyet te lijden is onrecht Die oude princen ende goe- | de heren plaghen altoes mitten bedructen ende belasten men- | [20] schen medeliden te hebben. Valerius scrijft dat doe een key- | ser sach sijns viants hooft ofslaen stortede hi tranen wt mede | liden Item noch scrijft hi dat marcus marcellus doe hi die stat | syracusana ghewonnen had ende hy int hoechste van der stat | staende sach dat bedructe volck dat hoor verlies bescreyede. | [25] Dat hy hem van tranen oeck niet onthouden en mocht Noch | seyt hy vander goedertierenheyt des mans pompeyus die hy | bewijsden inden coninck van armonien die teghen den romei | nen grote strijde ende oorloghe ghehad hadde ende hi gheuan | ghen ende verwonnen was ende voor sijn voeten oetmoedeli | [30] ken neder gheuallen was dat hem pompeyus ter stont op nam | ende troestede hem mit soeten woorden ghebieden datmen sijn | croon op sijn hooft weder setten soude ende settede hem in sijn eers | te maiesteyt segghende dattet al euen eerlick is coninghen te | verwinnen ende coning hen te maken. Des ghelijck vertelt hi [i3v] oeck van een raetheer van romen ghenoomt paulus. dat als | hi hoorden dat men enen gheuanghen coninck tot hem brocht | ghinck hy hem teghen int ghemoet Ende den coninck die hem | te voeten vallen woude boerde hi op mit sijn rechter hant en- | [5] de gaf hem grote hope tot sijn verlossinghe. ende settede hem | inden raet an sijn side Ende en rekenden hem niet onwaerdich te | wesen der eren sijnre tafelenEnde seyde al ist groot den viant te verwinnen | ten is nochtant niet min priselic den onsalighen konnen te ontfermen |
Van de raaf en de snip. Dialoog 63. De raaf is een vogel zoals de die meesters zeggen die leven mag tot duizend jaren toe. Deze had op een tijd een nest gemaakt daar ze haar jongen in opvoedde met grote armoede, alzo dat haar de pluimen ontvielen en mager wordt. Tot haar kwam de snip ne beschimpte haar omdat ze zo bloot was en kwelde haar dat ze niet met vrede mocht wezen. Maar omdat de raaf haar eieren niet laten mocht wordt ze op de snip zeer verstoord en hield het al stilzwijgend in het hart en toen de jongen uit de dop kwamen begon ze ook wel op haar lijf te zorgen en tot haar oude staat te komen. Toen kwam de snip weer en het was haar moeilijk zoals ze tevoren gedaan had waarom de raaf zeer toornig werd en wilde haar verwijt wreken en trok de snip al haar veren af en doodde haar tenslotte en zei: Wie die bedrukte wil bespotten die doen kwalijk zoals de zotten doen. Alzo vindt men veel mensen die als ze iemand zien die belast en bedrukt is dat ze die belasten en vervolgen. Maar u goede mensen als u iemand ziet die in druk en lijden is zo zal u aflaten die te belasten. Want Aristoteles zegt dat de bedrukte te belasten en kwellen zwaarder is dan hun lijden dat ze hebben en met diegene die in lijden is niet te lijden is onrecht. De oude prinsen en goede heren plagen altijd met de bedrukten en belaste mensen medelijden te hebben. Valerius schrijft dat toen een keizer zag het hoofd van zijn vijand afslaan stortte hij tranen uit medelijden. Item, noch schrijft hij dat Marcus Marcellus toen hij de stad Syracuse gewonnen had en hij in het hoogste van de stad stond dat bedrukte volk zag dat hun verlies beschreide, dat hij hem van tranen ook niet onthouden mocht. Nog zegt hij van de goedertierenheid van de man Pompeius die hij bewees in de koning van Armenië die tegen de Romeinen grote strijd en oorlog gehad hadden en hij gevangen en overwonnen was en voor zijn voeten ootmoedig neergevallen was en dat hem Pompeius terstond opnam en troostte hem met lieve woorden en gebood dat men hem zijn kroon op zijn hooft weer zetten zou en zette hem in zijn eerste majesteit en zei dat het al even eerlijk is koningen te overwinnen en koning te maken. Desgelijks vertelt hij ook van een raadsheer van Rome, genoemd Paulus, dat toen hij hoorde dat men een gevangen koning tot hem bracht ging hij hem tegemoet en de koning die hem te voeten vallen wilde beurde hij op met zijn rechterhand en gaf hem grote hoop tot zijn verlossing en zette hem in de raad aan zijn zijde en rekenden hem niet onwaardig te wezen de eer van zijn tafel. En zei, al is het groot de vijand te overwinnen, het is nochtans niet minder te prijzen om de onzalige te kunnen ontfermen. |
Van die ransule ende die lewerick ¶ Dyalogus lxiiij [10] DIe ransuyl hiet men die nacht rauen want si des nach | tes alleen vlyeghet ende des nachtes waket Tot de- | ser quam die lewerick ende seyde: O mijn alre liefste | suster dy so bid ick als ick alre vriendelickste mach dattu mor | ghen te middaghe by my wesen wilste. want mijn wtuerco- | [15] ren vrient wil my dan inder sonnen scouwen Ist dan dat ic bi di | gheset ben soe sal ick alsoe veel te scoonre schinen te wesenDie | ransuyl louede hoor dat sijt doen soude al dat si begheerden om | dat si hoor scaemden dat te weygheren Des anderen daghes | opten middach doe dye son seer scoon scheen verwachtede die | [20] lewerick die beloften vander ransuyl mer si en dorste niet wt- | gaen om dat si des daghes niet en siet: Daer om en quam si | oeck nyet. alsoe dat die lewerick daer om toornich wort en- | de hoor viant ende veruolghedese daer sy konde ende mochte | ¶ Hier om dyt vernemende die ransuyl en dorste des daghes | [25] nyet vlyeghen om vreese van dye leeuwerick:. Ende [iv3] vlieghet des nachtes ende haelt hoor aes ende seyt NIe- mant en sal louen ter goeder trouwen. dat hi niet en meent te | houwen. Daer om sellen wij ons wachten niet te belouen dat | niet moghelic en is te volbrenghen op dat hi niet loghenacht- | [5] tich gheuonden wort Ende en behaghet dy nyet dinen vrient | te belouen dat hi di bidt soe en wil nochtant niet belouen om | scaemte te weygheren. want aristotiles seyt. wachte di voor | die scaemte te weygheren op dattet dy niet brenghe tot noot | turfticheyt des lieghens want also wort hi te min bedroghen | [10] die men haesteliken weyghert:Men vindet nochtant veel men | schen die om vrijheyt hoors herten hem scamen te weygheren | dat hem ghebeden wort Alsoe als men scrijft inden gesten der | romeynen Dat die keyser titus gheboden had Dat nyemant | dye tot hem quam om van hem te bidden sonder hope te ver- | [15] crighen en soude warden laten gaen Ende doe hem sijn vrien- | den vraechden waer om dat hy meer beloefden dan hi gheuen | mochte antwoorden hy om dattet niet behoorlick en waer dat | yemant bedroeft soude gaen van dat aensicht des princen Item | noch leestmen daer van trayanus den keyser Doe hem sine vri | [20] enden berispeden dat hy meer dan den keyser betaemlic waer | elken mensch te wille was waer om in hem luden dochte dat | hi vermindert was Antwoorden hi dat hi hem also tot allen men | schen bewisen woude als si wouden dat si hem vinden moch | ten tot horen wille. |
Van de ransuil en de leeuwerik, Dialoog 64 De ransuil noemt men de nacht raaf want ze vliegt alleen ’s nachts en op de dag waakt. Tot deze kwam de leeuwerik en zei: O mijn allerliefste zuster u zo bid ik zo ik aller vriendelijkste mag dat u morgen te middag bij mij wezen wil want mijn uitverkoren vriend wil mij dan in de zon aanschouwen. Is het dan dat ik bij u gezet ben zo zal ik veel mooier schijnen te wezen. De ransuil beloofde haar dat ze doen zou alles dat ze begeerde omdat ze zich schaamde dat te weigeren. De volgende dag op de middag toen de zon zeer mooi scheen verwachte de leeuwerik de belofte van de ransuil, maar ze durfde niet uit te gaan omdat ze de dag niet ziet: daarom kwam ze ook niet, alzo dat ie leeuwerik daarom toornig wordt en haar vijand en vervolgde haar waar ze kon en mocht. Hierom wat de ransuil vernam durfde ze op de dag niet te vliegen vanwege de vrees van de leeuwerik; en vliegt ’s nachts en haalt haar aas en zegt. Niemand zal beloven ten goede trouw dat hij niet en meent te houden. Daarom zullen wij ons wachten niet te beloven dat niet mogelijk is te volbrengen opdat hij niet leugenachtig gevonden wordt en behaagt het niet uw vriend te beloven dat hij bidt zo wil nochtans niet beloven om vanwege schaamte te weigeren want Aristoteles zegt wacht u vanwege schaamte te weigeren opdat ge het niet brengt tot een nooddruft de liegen want alzo wordt hij minder bedrogen die men haastig weigert. Men vindt nochtans veel mensen die vanwege de vrijheid van hun hart zich schamen te weigeren dat hen gebeden wordt. Alzo als men schrijft in verhalen der Romeinen. Dat de keizer Titus geboden had dat niemand tot hem kwam om van hem te bidden zonder hoop te verkrijgen zou laten gaan en toen hem zijn vrienden vroegen waarom dat hij meer beloofde dan hij geven mocht antwoorde hij hun, omdat het niet behoorlijk is en was het dat ik iemand bedroefd zou laten van dat aanzicht der prinsen. Item, nog leest men van Trayanus de keizer toen hem zijn vrienden berispten dat hij meer dan de keizer betaamde wereldlijke mensen te wille was waarom in hen dachten dat hij verminderd was. Antwoorde hij dat hij hem alzo tot allen mensen bewijzen wilde zoals ze wilden dat ze hem vinden mochten tot hun wil. |
Van dat quickstertgen ende fasiaen Dyalogus lxv. [i4v] Quicksterte is een voghel die altoes sijn staert beeft de- | se quam tot den voghel fasianus ende seyde. Onsali- | ghe waer om en droeghes du dijn oghen niet. die du | altoes screyende vertoenste. Die stanck dynre oeghen maeckt | [5] dy versmadelick. fasianus antwoorden myt onwaerdicheyt | ende seyde en scaemstu dy niet dattu die minste biste van allen | voghelen ende die alre versmadelicste: Du hebste een beuende | staert ende wilste mijn ghebreken onderscheydenGanck eerst | ende corrigeer dijn ghebreken ende dan moghestu die mine straf | [10] fen Als dit die quicksterte hoorden scaemde si haer ende wech | gaende seyde si ELck sal hem seluen eerst proeuen. eer dat | hy den anderen beghint te wroeghen. ¶ Aldus sijn veel men- | schen die haer eyghen ghebreken niet en mercken die nochtant | der anderen menschen sonden lasteren willen Bernardus veel | [15] menschen weeten veel die andere luden ansien ende vergheten | hem seluen. Tot desen seyt onse behouder int ewangeli wat | siestu die vele in dijns broeders oghe ende den balck die in dijn | oghe is niet en merkeste Of hoe moghestu dinen broeder seggen | ¶ Broeder henghe dat ick wtwerp die vele wt dijn oghe den | [20] balck in dijn eyghen oghe niet siendeO du ypocrijt werp eerst | den balck wt dinen oghe ende dan selstu voorsien dattu wtrec | kes dat kaf ofte vele wt dijns broeders oghe. ¶ Men leset int | vader leuen dat op een tijt doe die broeders vergadert waren | beschuldichden een vanden broeders enen anderen broeder van | [25] sijnre misdaet Ende baden den abt peyor dat hi dien schuldi- | ghen broeder corrigeren soude Als dit die abt hoorden sweech | hy stil. Ende quam inder steede daer die broeders vergadert | waren. ende droech een grooten sack myt sande after op sijn | rugghe ende een cleyn mandekijn myt sande voor hem Die broe | [30] ders dit siende vraghede hem wat hi daer mede meynden Daer op | antwoorden hi ende seyde Die groten sac mitten sant sijn mijn eygen | sonden die ic after mi drage recht of icse niet en sage: Ende dit luttelkijn | dat ic voor myn ansicht drage dat syn mijn broeders sonden die ghi wilt [i5r] dat ick veroordelen soude. Ende seyde voort. Alsoe broeders | en salt niet wesen. mer ick moet mijn sonden voor mijn oghen | hebben ende daer op dencken Doe dyt die broederen hoorden | seyden si voorwaer dat is die wech der salicheyt |
Van het kwikstaartje en de fazant. Dialoog 65. Kwikstaart is een vogel waarvan altijd zijn staart beeft. Deze kwam tot de vogel fazant en zei. Onzalige, waarom droogt u uw ogen niet die zich altijd schreiend vertoont. De stank van uw ge maakt u versmaad. De fazant antwoorde met onwaardigheid en zei, schaamt u zich niet dat u de minste bent van alle vogels en de geheel versmaadt: U hebt een bevende staart en wil mijn gebreken onderscheiden. Ga eerst en corrigeer uw gebreken en dan mag u de mijne straffe. Toen dit de kwikstaart hoorde schaamde ze zich en bij het weggaan zei ze. Elk zal zichzelf eerst beproeven eer dat hij de andere begint te wroegen. Aldus zijn veel mensen die hun eigen gebreke niet merken die nochtans de anderen mensen zonden belasteren willen. Bernardus, veel mensen weten veel de andere lieden aan te zien en vergeten zichzelf. Tot deze zegt onze behouder in het evangelie, wat ziet u veel in uw broeders ogen en de niet de balk die in uw eigen ogen merk je niet. Of hoe mag u tegen uw broeder zeggen, broeder sta toe dat ik uitwerp uit uw ogen de balk en het in uw eigenogen niet ziet. O u hypocriet, werp eerst de balk uit uw ogen en dan zal u voort zien dat u uittrekt dat kaf of veer uit uw broeders oog. Men leest in het vader leven dat op een tijd toen de broeders verzameld waren beschuldigde een van dn broeders een andere broeder van zijn misdaad en baden de abt prior dat hij die schuldige broeder corrigeren zou. Toen dit de abt hoorde zweeg hij stil en kwam in de plaats daar die broeders verzameld waren en droeg een grote zak met zand achter op zijn rug en een klein mandje met zand voor hem. De broeders die dit zagen vroegen hem wat hij daarmee bedoelde. Daarop antwoorde hij en zei. Die grote zak met het zand zijn mijn eigen zonden die ik achter mij draag recht of ik ze niet zag: en dit beetje dat ik voor mijn aanzicht draag dat zijn mijn broeders zonden die gij wilt dat ik veroordelen zou en zei voort. Alzo broeders zal het niet wezen, maar ik moet mijn zonden voor mijn ogen hebben en daarop denken. Toen dit de broeders hoorden zeiden ze, voorwaar dat is de weg der zaligheid. |
[5] Van die nachtegael ende den rauen. Dyalogus lxvi. OP een grote hoochtijt als dye aern myt alle die vo- | ghelen een vrolike warschap had riep si den nachtegael | tot hoor ende seydeGanck dochter breck dijn stemme | kijn ende singhe ons soeteliken als du wel konste dat onse her | [10] ten daer of vervroghet moghen werden Die nachtegael was | ghehoorsaem ende began te singhen ende dat soe soeteliken dat | alle die voghelen myt groter begheerlicheyt daer na hoorden | Hieren binnen quam die rauen daer bi ende dit merkende seyde | hi in hem seluen Ic wil oec mitter nachtegael singhen ic heb een | [15] groue stemme ic sel veer warden ghehoort Ende hi began leliken | te ropen cras cras also dattie nachtegael sweech om dat si niet | horen en mochte soe leliken te singhen Hier om worden alle die | voghelen verstoert opten rauen om dat hi hoor hoochtijt ver | stoerde Doe gheboet hem die arn dat hi wech gaen soude of- | [20] te swighen Hy antwoorden dat hi oeck mitten voghelen festi | ueren woude ende oec niet om horen wille wech gaen en wou | de Die aern ontboot hem anderwerf dat hi wech soude gaen | wantter nyemant was dye hem gaern hoorden. Dye rauen | niet horen willende den aern. began noch luder ende leeliker [i5v] te kroesen. Waer om dye aern hem gheboot te doden ende sey | de Dwaesheyt isset te singhen aldaer. daert nyemant ho | ren en wil voor waer. Aldus isset oeck dwaesheyt te spreken | daert den ghenen diet horen verdriet Daer om vermaent ons | [5] die wise man Daer gheen horen en is en wilt niet wtstorten dijn | sermoen Item. Int middel der groter luden en wilt di niet ver- | meten te spreken ende daer oude menschen sijn en wilt niet veel | spreken Ghelijck als die rauen qualiken sanck alsoe dede oeck | een ambaciaet der stat van athenen voor den coninc philippus. | [10] Als seneca scrijft int derde boeck vanden toorn Dat als die bo | den der stat van athenen voor den coninck quamen ende hi hoor | boetscap minliken hadde ghehoort seyde hi Segt mi wat sou | de ick doen moghen dat der stat van athenen ghenaem waer. | Doe antwoorden democritus een vanden legaten. dattu ghe | [15] hanghen waerste dat soude dyen van athenen seer ghenaem | wesen: Ende die die daer by stonden toornich worden ende | hem dootslaen wouden gheboet den coninck datmen hem on- | ghepijnt soude laten. Ende seyde den andere ambaciatoren: | Bootscapt die van athenen dat si veel houaerdighen sijn die dit | [20] ontbieden ende segghen dan diet verduldelicken horen |
Van de nachtegaal en de raaf. Dialoog 66. Op een grote hoogtijd toen de arend met alle vogels een vrolijke maaltijd had riep ze de nachtegaal tot haar en zei, ga dochter breng uw stemmetje en zing on lieflijk uit zoals u wel kan dat onze harten vervrolijkt mogen worden. Die nachtegaal was gehoorzaam en begon te zingen en dat zo lieflijk zodat alle vogels met grote begeerlijkheid daarnaar hoorden. Ondertussen kwam de raaf daarbij en toen hij dit merkte zei hij in zichzelf zei hij, ik wil ook met de nachtegaal zingen en ik heb een grove stem en ik zal zeer goed gehoord worden en hij begon lelijk te roepen cras cras alzo dat de nachtegaal zweeg omdat ze niet horen mocht zulk lelijk zingen. Hierom worden alle vogels verstoord op de raad omdat hij hun tijd verstoorde. Toen gebood hem de arend dat hij weg zou gaan of te zwijgen. Hij antwoorde dat hij ook met de vogels feesten wilde en ook niet vanwege hun weg gaan wilde. De arend ontbood hem andermaal dat hij weg zou gaan er was niemand die hem graag hoorde. De raaf wilde de arend niet horen en begon nog luider en lelijker te krassen. Waarom de arend gebood hem te doden en zei. Dwaasheid is het aldaar te zingen daar het niemand horen wil voor waar. Aldus is het ook dwaasheid de spreken daar diegenen die het horen verdrieten en daarom vermaant ons de wijze man daar geen gehoor is wil niet uitstorten uw preek. Item. In het midden der grote lieden wil u zich vermeten te spreken en daar oude mensen zijn wil niet veel spreken. Gelijk als die raaf kwalijk zong alzo deed ook een ambassadeur in de stad Athene van koning Philippus. Als Seneca schrijft in het derde boek van den toorn. Dat toen de boden van de stad Athene voor de koning kwamen hoorden de boodschap minlijk wat ze gehord hadden zei hij. Zeg met wat zou ik doen mogen dat de stad van Athene aangenaam was antwoorde Democritus, een van de legaten, dat u gehangen was dat zou die van Athene zeer aangenaam wezen: en die die daarbij stonden toornig worden en hem dood slaan wilden geboord de koning dat men hem ongepijnd zou laten en zei de andere ambassadeurs. Boodschap die van Athene dat ze zeer hovaardig zijn die dit ontbieden en zeggen dan die het geduldig horen.(mis hier iets) |
Van den ouvaer ende die swaluwe Dyalogus lxvij. HOghe op enen toorn had dye ouvaer een nest ghe- | maect ende die swaluwen nestelden oec daer bin- | nen: Mer die swaluwe riep dicwijl ende maecten seer [i6r] groot ghescal als si ionghen had. ende die ouvaer bedroefde hem | daer of want als hy mit sinen ionghen rusten soude so en mocht | si niet van dat gheruft der swaluwen Hier om op een tijt doe | die swalu in sijn nest niet en was brack die ouvaer dat nest en | [5] de doode oeck die ionghenEnde doe die swalu weder tot hoor | nest was ghecomen siende watter gheshiet was. wort sy soe | droeuich datmens nyet ghelouen en soude van dat hoor ion- | ghen ghedoot waren. Mer want si nyet en wiste wie dattet | ghedaen hadde soe en dede si daer gheen wraeck of Daer nae | [10] een wijl scicktese hoor op dye natuerlike wijse. ende maeckte | hoor nest weder ende leyde daer hoor ander ionghen in: Daer | si seer blijde of was ende maecten weder groot gherucht van | ropen ende ghieren Die ouvaer wort anderwerf toornich en- | de began wt onlijdsaemheyt te roepen ende seyde: Ick sal dy | [15] seker noch eens doen als ick dy eens ghedaen hebbe ende sal | die ionghen mytten nest van bouen neder werpen om dat du | myt dinen ghieren mi myt mijnen ionghen niet en laet rusten | Doe dit die swalu hoorden bekennende si dat die ouvaer hoor | ionghen ghedoot hadde. begheerde si myt alre naernsticheyt | [20] hoor daer of te wreeken Daer om op een reyse als dye ouvaer | myt sijn ionghen sliep brocht dye swalu dat vuer in sinen nest | ende verbranden den ouvaer myt sinen ionghen te puluer en- | de seyde Wie hem wreket van sijn onghelijck. die siet daer | hy of wort verblijt ¶ Hier wt machmen merken dattet den | [25] heren nyet gheoorloft en is dye ondersaten te moyen. of on- | recht te doen. op dat si heymeliken horen heren dat niet en ver- | ghelden want dicwijl ontfanghet dye mensche van een ander | dat hy den anderen heeft ghedaen. Seneca verwachte dat | van anderen menschen dattu den anderen ghedaen hebste. | [30] ¶ Daer om seyt oeck dye apostel paulus. wye dat onrecht | doet die sal ontfanghen dat hi boesliken heeft ghedaen Hier | of vindetmen een fabel Dye aern hadde op een hoghen berch | sijn nest ghemaeckt ende als hi derwarts vloech vandt hi ion | ghe vossen die hi wtten hool ende nest nam ende droechse mit [i6v] hem tot sijn nest om dat hy die eten soude myt sinen ionghen | Ende die die vosse quam ende sijn ionghen niet en vandt liep hy | al omme int velt al luide roepende ende hoorden ten lesten sijn | ionghen roepen in dat neest des aerns Die vosse bat den aern | [5] oetmoedeliken dat hy hem sine ionghen weder gheuen soude | Mer die aern en woude die vosse gheens sijns horen. Hier om | wort die vosse toornich ende vergaderde veel droegher wijn- | rancken ende leyde dye ront om den boom ende brocht mit ho | ren monde een bernende fackel ende dode die ionghen des aerns | [10] ende versmoerdense van groten roock. Doe dit die aern sach | quam hi beneden ende veroetmoedichden hem seluen kiesende | van twee quaden dat minste ende gaf den vos sijn ionghen we | der wt bedwanck. Hier in wort die mensche gheleert al is hy | oeck meerre dat hy altoes den minre onder hem ontsien sal te | [15] misdoen ende altoes kiesen van twee grote quaden dat mins- | te. Daer om seyt die meester Daer en si nyemant die arbeyden | sal sinen minder hinder te doen want wel die mynre den mees | ten hinderlick mach sijn. |
Van de ooievaar en de zwaluw. Dialoog 67. Hoog op een toorn had de ooievaar een nest gemaakt en de zwaluw nestelde ook nestelden daarbinnen: Maar de zwaluw riep vaak en maakte zeer groot geschal toen ze jongen had. En de ooievaar bedroefde zich daarvan want als hij met zijn jongen rusten zou mocht ze niet van het gerucht der zwaluw. Hierna op een tijd toen de zwaluw niet in zijn nest was brak de ooievaar dat nest en doodde ook de jongen. En toen de zwaluw weer tot zijn nest gekomen was en zag wat er geschied was wordt ze zo droevig dat men het niet geloven zou van dat haar jongen gedood waren. Maar omdat ze niet wist wie het gedaan had zo deed ze daar geen wraak van. Daarna na een tijdje schikte ze zich op natuurlijke wijze en maakte haar nest weer en legde daar haar andere jongen in: Daar ze zeer blijde van was en maakte weer groot gerucht van roepen en gieren. De ooievaar wordt andermaal toornig en begon uit onverdraagzaamheid te roepen en zei: Ik zal het u zeker nog eens doen zoals ik u gedaan heb omdat u met het gieren mij met mijn jongen niet aflaat te rusten. Toen dit de zwaluw hoorde bekende ze dat de ooievaar haar jongen gedood had en begeerde ze met alle vlijt zich daarvan te wreken. Daarom op een keer toen de ooievaar met zijn jongen sliep bracht de zwaluw vuur in het nest en verbrande de ooievaar met zijn jongen tot poeder en zei. Wie zich wreekt van zijn ongelijk die ziet daar hij van wordt verblijdt. Hieruit mag men merken dat het den heren niet geoorloofd en is de onderzaten te vermooien of onrecht te doen opdat ze heimelijk hun heren niet vergelden, want dikwijls ontvangt de mens van een ander dat hij de anderen heeft gedaan. Seneca verwachte dat van andere mensen dat u de anderen gedaan hebt, daarom zegt ook de apostel Paulus. Wie dat onrecht doet doe zal ontvangen dat hij boos gedaan heeft. Hiervan windt men een fabel. De arend had op een hoge berg zijn nest gemaakt en toen hij derwaarts vloog vond hij jongen vossen die hij uit het hol en nest nam en droeg ze met hem tot zijn nest omdat hij die eten zou met zijn jongen. En de die vos kwam en vond zijn jongen niet en liep hij al om in het veld al luid roepende en hoorde tenslotte zijn jongen in het nest van de arend. De vos bad de arend ootmoedig dat hij zijn jongen terg geven zou. Maar de arend wilde de vos geenszins. Hierom wordt de vos toornig en verzamelde veel droge wijntakken en legde die rondom de boom en bracht met haar mond een brandende fakkel en doodde de jongen van de arend en versmoorde ze van de grote rook. Toen dit de arend zag kwam hij beneden en verootmoedigde hem en koos zelf van twee kwaden dat minste en gaf de vos zijn jongen weer uit bedwang. Hierin wordt de mens geleerd al is hij ook meer dat hij altijd de mindere onder hem ontzien zal te misdoen en altijd kiezen van twee grote kwaden dat minste. Daarom zegt de meester daar is niemand die arbeiden zal zijn minder hinder te doen want wel die mindere de meeste hinderlijk mag zijn. |
Van die voghel pigaerdus ende alietus: Dyalogus lxviij: [20] PIgaerdus is een cleyn voghel Ende wort ghetelt int | oude testament onder die voghelen die dat volck int [i7r] van israhel veel eten moste Dese wort op een tijt inder lucht | van een cleyn voghel veruolghet en op dat si ontgaen soude | vloech si tot die voghel die alietus ghenoemt is ende seyde. | Groot bystu ende moghende ende oeck ontfermhertich daer | [5] om vlye ick tot dy om dat ick cleyn ben ende cranck ende an- | ders gheen toeulucht en heb noch my gheen ander bescermisse | en is Bescerme mi onder dine vloghelen ende verlosse mi van | den toorn des grijpende voghels. Alietus als papyas seyt is | een voghel ghelijck den aern mer meerre van lichaem: Dese | [10] wort beweghen mit bermherticheyt ende antwoorden Om | dattu een cleyn voghelkijn biste ende niet sterck sitte ende ruste | by my ende en hebt gheen vrese alsoe langhe alstu by my biste | ende seyde. DIe onnoselen selmen bescermen. ende der | krancker oeck ontfermen. ¶ Hier in schijnt dat dye krancke | [15] ende dye arme ende oetmoedighe van den machtyghen sellen | werden bescermt ende in door nootdurfte worden gheholpen | want dit is ontfermherticheyt ende goedertierenheyt. Ber- | nardus. Die doecht der oetmoedicheyt is meerre in den gro- | ten ende inden eedelen claerre gherekent Seneca: dye helpen | [20] mach den gheen dye vergaen of ontbreken soude ende nyet te | baten en coemt die dodet Die oude princen pleghen te hebben | ontfermherticheyt op dye ondersaten als men opeliken beuyn | det in horen gesten. ¶ Daer of scrijft elynandus in die gesten | der romeynen van den keyser traianus. ¶ Doe hy op een tijt | [25] haesteliken ten strijde toech quam hem te ghemoet een wedu- | we myt screyenden oghen ende seyde Ick bidde heer keyser dat | tu dat bloet mijns onnoselen soons die doot gheslagen is wil- | ste ghewardighen te wrekendeEnde doe die keyser seyde dat hy | dat wel doen woude als hy ghesont ende behouden weder quaem | [30] Seyde die weduwe ¶ Ende wie salt my dan gheuen oftu in- | den strijt blijfste Antwoorden hy. Die nae my keyser wesen | sal Die weduwe seyde Wat salt di baten dat my een ander iusti | ci doet Traianus antwoorden. Voorwaer niet Ende si seyde [i7v] En is niet beter dattu mi iustici does ende daer of loen ont- | fanghes. Dan dattu enen anderen dat afterlatest Doe wort | die keyser trayanus myt ontfermherticheyt beweghen ende | ghinck van sijn paert ende deede iustici van dat onnosel bloet | [5] dat ghestortet was Item op een tijt reet trayanus des keysers | soen mit sinen paerde al roekeloes ouer die straten van romen | ende ouerreet ende dode eenre weduwen soon Ende doe si dat | den keyser al screyende claghede gaf hi hoor sinen soon die dat | ghedaen hadde voor hoorren soon die hi ghedoot hadde ende | [10] maecten hoor rijck ende groot |
Van de vogel Pigaerdus en Alietus: Dialoog 68: Pigaerdus is een kleine vogel en wordt geteld in het oude testament onder de vogels die dat volk in Israël veel eten moesten. Deze wordt op een tijd in de lucht van een kleine vogel vervolgd en opdat ze die ontgaan zou vloog ze tot die vogel die Alietus genoemd is en zei. Groot bent u en vermogend en ook ontfermend en daarom vlieg ik tot u omdat ik klein en zwak ben en anders geen toevlucht heb noch me geen andere bescherming is. Bescherm mij onder uw vleugels en verlos mij van de toorn der grijpende vogel. Alietus, als Papyas zegt, is en vogel gelijk als de arend, maar groter van lichaam. Deze wordt bewogen met barmhartigheid en antwoorde. Omdat u een klein vogeltje bent en niet sterk zit en rust bij mij en hebt geen vrees alzo lang al u bij mij bent en zei. De onschuldige zal men beschermen en de zwakke ook ontfermen. Hierin schijnt dat de zwakke en de arme en ootmoedige van de machtigen beschermd zullen worden en in hun nooddruft worden geholpen, want dit is ontferming en goedertierenheid. Bernardus. De deugd der ootmoedigheid is meer in de groten en in de edelen helder gerekend. Seneca: die helpen mag diegene die vergaan of ontbreken zouden en niet baten komt die doodt. De oude prinsen plagen te hebben ontferming om de zonderzaten zoals men openlijk bevindt in hun verhalen. Daarvan schrijft Elynandus in het verhaal van de Romein van de keizer Trajanus. Toen hij op een tijd haastig ten strijde trok kwam hem tegemoet een weduwe met schreiende ogen en zei. Ik bid u heer keizer bloot dat mijn onschuldige zoon die dood geslagen is wil gewaardigen te wreken. En toen de keizer zei dat hij dat wel doen wilde als hij gezond en wel terugkwam. Zei de weduwe, wie zal het me dan geven als u in de strijd blijft antwoorden hij. Die na mij keizer wezen zal. De weduwe zei. Wat zal het u baten dat mij een ander justitie doet. Trajanus antwoorde, voorwaar niet en ze zei. Is het niet beter dat u mij justitie doen en daarvan loon ontvangt. Dan dat u het aan een ander overlaat. Toen werd de keizer Trajanus met ontferming bewogen en ging van zijn paard en deed justitie van dat onschuldige bloed dat gestort was. Item op een tijd reed Trajanus, de keizers zoon, met zijn paard al roekeloos over de straten van Rome en daar overreed hij een zoon van een weduwe en toen ze dat de keizer al schreiend beklaagde gaf hij haar zijn zoon die dat gedaan had voor haar zoon die hij gedood had en maakte haar rijk en groot. |
Van onocrotalus ende den ezel Dyalogus lxix. OOnocrotalus ls brito seytis een voghel die een aen- | sicht heeft als een ezel ende is anders ghelijck als een | swan Dese voghel had hoor eyer inder woestinen ge | [15] leyt ende een nest ghemaeckt ende daer ionghen in opgheuoe | det. Mer want si inder woestinen gheen spise tot hoor ende | hoorren ionghen konde crighen ghinck si inder naester stat en | de riep den ezel vriendeliken tot hoor ende seyde. O broeder | alstu sien moghes soe ben ick dijns ghelijck want ick oeck een | [20] ezels aensicht hebbe alstu. Daer om salstu my gheloeuen ende | betrouwen Coom daer om myt my ende vreeset niet Die ezel | want hy onnesel is siende een ezels aensicht ghinck simpelick | mit hoor Onocrotalus ghinc ende brocht den ezel ter merckt [i8r] copende spijse ende nootdurft voor hoor ende voor hoor ion- | ghen ende loedt den ezel daer mede alsoe veel als hy draghen | mocht ende seyde. Ganck myt my broeder ende laet ons dese | spijse ende noordurft onsen ionghen brenghen. Ick sal dy lo- | [5] nen nae dinen eysch. Die ezel ghinck mit hoor door die woes- | tinen langhe tijt dwalen. ende si quamen ten lesten myt gro- | ten arbeyde totten nest der ionghen. ende leyden dat pack of | ende die ezel ontfinck sijn loon. ende begonde weder om te | gaen Mer wantet in die woestijn was ende die weghe ombe- | [10] kent en konde hy den wech nyet vinden noch oeck weder co- | men ende sterf inden weghe in dye woestijn ende seyde. | EN wilt niet onbekenden wech bestaen. die ghi niet we | der en kent te gaen ¶ Hier wt worden wy gheleert dat nye- | mant tot verden plaetsen gaen en sal die dat weder omme co- | [15] men of den wech niet en weet om menigher hande perikelen | die dicwijl inden weghe gheuonden warden alle die werlt o | uer Daer om seyt sinte Ian in sijn epistel Alle die werlt is ge- | set int quade Of hi segghen woude so waer die mensche is al | toes is hy in perikel. Als paulus scrijft inden perikelen der | [20] wateren periculen in valschen broederen. Daer om seyt gre- | gorius. Altoes sellen wij vresen om dat wy altoes in perikel | sijn. Als men leest inder heyligher vaderen collacien dat een | volmaeckt eensedel den heer dienden: ende die bose viant sub tiliken sijn verlies sochte ¶ Daer om transformeerde hem dye | [25] viant in dye ghedaente van enen coepman hebbende packen | vol van goude ende siluer ende van costeliken ghesteenten en- | de dede een paert in dye celle des heremijts gaen daert bleef staen | mitten voorseyden packen gheladen: Die eensedel dat paert | siende verwonderden wat dat mochte wesen. Ende doe hy | [30] sach dat nyemant en quam dat te soecken began hy dat aen te | tasten ende die packen te ontdoen. Daer hy invant alle tijt- | like dynghen als cleederen ende scoon. ende ontelliken schat | van ghelde. ¶ Dyt aldus vindende wort hy van sijn becorin | ghe verwonnen ende clede hem seluen costeliken ende ghinck [i8v] opt paert sitten ende reet mit alle dat ghelt in die stat ende ghinc | in een herberghe ende at ende dranck costeliken ende was een | goet ghesel Doe die waert vanden huyse sijn grote ghelt sach | gaf hi hem sijn dochter ten wiue ende woende mit hem inden | [5] huse: Daer nae openbaerde hem die bose viant den waert in | ghedaente eens mans ende seyde: wat hebstu ghedaen wyen | hebstu dijn dochter ghegheuen Besiet hem wel het is een clerc | een verlopen monick Van rechts weghen en mach si sijn huys | vrou niet wesen Als hi dit ghehoort had besach hi subtiliken | [10] sijn hooft ende sloech hem heymeliken doot Ende doe hi dat pac | ontbonden ende opghedaen had en vant hi daer anders niet in | dan water ende koemist. Hier om seyt die wijse man Die men | sche en weet sijn eynde nyet: Mer als dye vissche gheuanghen | wort mitten anghel. ende die voghel bedroghen wort inden | [15] strick alsoe wort gheuanghen die sonder leuende inden sonden | Dye welke in veel periculen is In dye grote zee van marsilien van | vier scepen die daer in varen ontgaeter nau een van veel En- | de van die deser teghenwoodigher werlt periculen hantieren | ontgaender weynich Daer om int vader leuen seyde die abt theodorus e | [20] nen broeder die hem seydeOch vader daer is een vanden broe | deren weder ter werelt ghegaen En wilt daer in niet verwon | deren Mer ist dattu hoorste datter een ontgaen is vander hant | des bosen viants dat salstu meest verwonderen |
Van Onocrotalus en de ezel. Dialoog 69. Onocrotalus zoals Brito zegt is een vogel die een aanzicht heeft als een ezel en is anders gelijk als een zwaan. Deze vogel had haar eieren in de woestijn gelegd en een nest gemaakt en daar jongen in opgevoed. Maar omdat ze in de woestijn geen spijzen tot haar en haar jongen kon krijgen ging ze in de naaste plaats en riep de ezel vriendelijk tot haar en zei. O broeder zoals u zien mag zo ben ik u gelijk want ik heb ook een ezel aanzicht en daarom zal u me geloven en vertrouwen. Kom daar met mij en vrees niet. De ezel omdat hij onnozel is en zag een ezels aanzicht ging simpel met haar. Onocrotalus ging en bracht de ezel ter markt en kocht spijs e nooddruft voor haar en voor haar jongen en laadde de ezel daarmee alzo als ze dragen mocht en zei. Ga met mij broeder en laat ons deze spijs en nooddruft onze jongen brengen. Ik zal met u lopen naar uw eis. De ezel ging met haar door de woestijn een lange tijd dwalen en ze kwamen tenslotte met grote arbeid tot het nest der jongen en legden het pak af en de ezel ontving zijn loon en begon weer om te gaan. Maar omdat het in de woestijn was en de weg onbekend kon hij de weg niet vinden noch ook terugkomen en stierf onderweg in de woestijn en zei. Wil geen onbekende weg bestaan die ge niet weet en kent te gaan. Hieruit worden we geleerd dat niemand tot verre plaatsen gaan zal die dat weer om te komen of de weg niet weet om menigerhande perikelen die perikels die in de weg gevonden worden de hele wereld door en daarom zegt sint Johannes in zijn epistel. De hele wereld is gezet in het kwade. Of hij zeggen wilde, zo waar de mens is daar is hij altijd in perikel. Als Paulus schrijft in de perikelen der wateren in valse broeders. Daarom zegt Gregorius. Altijd zullen we vrezen omdat we altijd in perikel zijn. Als men leest in d heilige vaderen collaties dat een volmaakte kluizenaar de heer dienden: en de boze vijand zijn verlies zocht en daarom transformeerde hem de vijand en de gedaante van een koopman met een pak vol goud en zilver en kostbare gesteenten liet een paard in de cel van de heremiet gaan en daar bleef staan met de voorzegde pakken geladen. Die kluizenaar die dat paard zag verwonderden zich wat dat mocht wezen en toen hij zag dat er niemand kwam dat te zoeken begon hij het aan te tasten en de pakken te openen. Waarin hij vond alle tijdelijke dingen zoals kleren en mooie en ontelbaar schat van held. Dit aldus vindende wordt hij van zijn bekoring overwonnen en kleedde zichzelf kostbaar en ging op zijn paard zitten en reed met al dat geld in de stad en ging in een herberg en at en dronk kostbaar en was een goede gezel. Toen de waard van dat huis zijn grote geld zag gaf hij hem zijn dochter tot wijf en woonde met hem in het huis; daarna openbaarde zich de boze vijand in de waard in de gedaante van een mens en zei: wat hebt u gedaan, tot wijf hebt u uw dochter gegeven. Beziet hem goed, het is een klerk, een verlopen monnik. Van rechtswege mag ze zijn huisvrouw niet wezen. Toen hij dit gehoord had bezag hij subtiel zijn hoofd en sloeg hem heimelijk dood en toen hij dat pak ontbonden hand en opengedaan had vond hij daar niets anders in dan water en koeienmest. Hierom zegt de wijze man, de mens weet zijn einde niet: Maar als de vis gevangen wordt met de angel en de vogel bedrogen wordt in de strik, alzo wordt gevangen die zonder leven leve in de zonde die in veel perikelen is. In de grote zee van Marseille van vier schepen die daarin varen ontgaat er nauwelijks een van veel en van die in deze tegenwoordige wereld perikelen hanteren ontgaan er weinig en daarom in het vader leven zei die abt Theodorus ene broeder die hem zei. Och vader daar is een van de broeders weer ter wereld gegaan, wil daarin niet verwonderen. Maar is het dat u hoort dat er een ontgaan is uit de hand van de boze vijand dat zal u meest verwonderen. |
Van die swan ende die rauen Dyalogus lxx. [k1r] Swan is een voghel die hoor lijf ouer wit is Die ra- | uen is contrari al heel swart. Daer om veruolghet hy den swan om hoor witheyt ende reynicheyt Alsoe | dat hy op een tijt mit alre vlijticheyt arbeydende was die swan | [5] te beulecken ende te swarten Ende want hi dat int waken des | swans niet doen en mocht socht hi dat subtiliken te doen inden | slaep. In eenre nacht doe die swan sliep ghinc die bose rauen | heymeliken in hoor nest ende mit swarter verwen besmette hy | den swan ende maectese al heel swart Ende alst dach ghewor | [10] den was. ende die swan vanden slaep ontwaeck gheworden | was siende hoe dat si lelick ghemaect was heeft si haer seluen | weder ghewassen also langhe dat si weder wit ende reyn wt | ten water ghegaen is ende seyde WIe heylich wil wesen | ende onbesmit. die moet sijn altoes van binnen wit: ¶ Dye | [15] rauen is die bose viant die niet sien en mach die reynicheyt en | de puerheyt der dienren godes: Daer om arbeyt hy mit alre | vlijt dat hise besmetten mach. Mer als hi dat int waken niet | doen en mach soe volbrenct hijt dicwijl int slapen. waer om | men altoes inder herten waken moet Augustinus. Dijn vi- | [20] ant waket ende du slapes: Daer om seyt sinte pieter in sijn | eerste epistel: Weest mijn alre liefste sober ende waket inden | ghebeden want uwe wedersaeck dye duuel als een brijsschen | de leeu omme gaet soekende wie dat hi verslinden mach. Di- | en seldi weder staen staerck inden gheloue. Hier om seyt y- | [25] dorus. Wye dye onreyn gheest wakende vindt die en mach | hy niet verwinnen: scerpelick aenuecht hy die slapende sijn. | Int vader leuen leestmen dattie bose vianden enen broeder bespot | teden mit becoringhen dat wanneer die broeders dat heylighe | sacrament ontfanghen souden dat si hem in sinen slaep vertoenden | [30] in ghedaente der vrouwen daer hi dan poluci of creech Ende doe | hy den vaders vraghede wat daer in te doen waer ondersoch | ten si sijn leuen. ende beuonden dattet hem niet en quam van | oueruloedicheyt van spijse ende dranck mer wt bespottinghe | vanden bosen vianden Ende rieden hem dat hy daer om nyet [k1v] laten en soude sijn hoochtijt te houden Daer na een bespotte- | de hem die viant niet meer Daer men wt verstont dattie viant | dat dede op dat hi hem van soe groten goet oftrecken soude |
Van de zwaan en de raaf. Dialoog 70. De zwaan is een vogel die over zijn lijf geheel wit is. Die raaf is contrarie al geheel zwart en daarom vervolgt hij de zwaan vanwege zijn witheid en reinheid. Alzo dat hij op een tijd met alle vlijt werkte om de zwaan te bevlekken en te zwarten want hij mocht dat niet doen in het waken van de zwaan zodat hij het subtiel deed in de slaap. In een nacht toen de zwaan sliep ging de boze raaf heimelijk in haar nest en met zwarte kleuren besmette hij de zwaan en maakte die geheel zwart en toen het dag geworden was die zwaan van de slaap ontwaakte en zag hoe lelijk ze gemaakt was heeft ze zich weer gewassen en alzo lang dat ze weer wit en rein uit het water gegaan is en zei. Wie heilig wil wezen en onbesmet die moet altijd van binnen wit zijn: De raaf is de boze vijand die niet zien mag de reinheid en puurheid van de dienaars Gods: daarom werkt hij altijd dat hij ze besmetten mag. Maar als hij dat in het waken niet doen mag zo volbrengt hij het vaak in het slapen waarom je altijd in het hart waken moet. Augustinus. Uw vijand waakt en u slaapt en daarom zegt sint Petrus in zijn eerste epistel: Weest mijn aller liefste sober en waak in de gebeden en want uw weerzaak de duivel is als een briesende leeuw die omdat te zoeken wie dat hij verslinden mag. Die zal je weerstaan sterk in het geloof. Hierom zegt Isidorus. Wie de onreine geest wakende vindt die hij niet verwinnen: scherp vecht hij aan die slapend zijn. In het vader leven leest men dat de boze vijand een broeder bespotte met bekoringen dat wanneer die broeder dat heilige sacrament ontvangen zou dat hem in zijn slaap vertoonde in de gedaante van een vrouw daar hij dan pollutie van kreeg en toen hij de vaders vroeg wat daarin te doen was onderzochten ze zijn leven en bevonden dat het hem niet kwam van overvloed van spijs en drank, maar meer uit het bespotten van de boze vijand en raden hem aan dat hij het daarom niet zou laten zijn hoogtijd te houden en daarna een bespotte hem de vijand niet meer daar men uit verstond dat de vijand dat deed opdat hij hem van zo’ n groot goed aftrekken zou. |
Van die velthen ende die huyshen Dyalogus lxxi: [5] DIe velthen sach tot eens rijken mans huys in een nest | legghen die eyer van een paeuyn die si wtten dop ge- | brocht hadde daer die heer vanden huyse seer blide of | was ende voede die velthen seer leckerliken op dat si die ionge | pauwen voort op voeden soude Hier wt wort die velthen seer | [10] fel op die huys hennen ende beetse alre weghen wt die sony ende beet | se ende sloechse dat sijt velt niet houden en mochten Die huys hen | nen waren hier om toornich ende verbittert ende sweghen ver- | beydende hoor tijt der wraken Ende doe die ionghe pauwen groot | gheworden waren lieten si die velthen wesen kerende hem na | [15] die natuer der pauwen also dat die huys heer die velthen niet | meer voede als hy plach mer si moste hoor voetsel voort meer | mitten anderen hennen soeken Doe dit ghescieden ghedachten die | hennen hoors onrechts ende wraken hoor leet na horen vermoghen | ende en lieten die velthen niet mit hem wesen Doe bekende die velt | [20] den hoor schult ende screyede segghendeOch wemi kinderen heb | ick op ghuoet ende si hebben mi versmaet Die hennen en lie | ten niet of van die velthen te veruolghen ende seyden NIe | mant en sal in sijn voerspoedicheyt. die kranken oueruallen mit fellicheit | Dit sellen anmerken die geen die in officien sijn of in voerspoedicheit [k2r] ende hem wachten van ouerlast te doen den ondersaten ende den | aermen. want dye tijden warden verwandelt ende dat rat van | auenturen dicwijl omme gaet Daer om seyt die wijse man. | Alle dinghen hebben haer tijt ende in sinen stonden gaen alle | [5] dinghen die onder den hemel sijn. Item daer is tijt der voor- | spoedicheyt ende tijt der weder spoet. ¶ Die tijt die gaet om | als een rat daer sommighe op clymmen ende sommighe neder | gaen: Mer dye op clymmende sijn sellen wel toesien dat si die | neder clymmende niet en versmaden Want die wijse man seit | [10] En bespotten niet den man inder bitterheyt sijns herten want | die verneedert ende verheffet dye is god die alle dinck beken- | net: ¶ Item inden daghe der goeder dinghen en wes niet on- | ghedachtich der quader. om die wandelbaerheyt des tijts en | de der officien. ysidorus Vallende ende broes is tijtlike macht | [15] Segghe my waer sijn dye princen. waer sijn die coninghen: | waer die keysers waer die rijcke mannen van tijtliken goeden | waer sijn die machtighe vander werlt. Ataxerses die houaer- | dighe coninck van persen ende van meeden die die berghen om- | warp ende die wateren der zee slecht makede Doe hy op een | [20] tijt op een hoghen toorn stont ende nederwerts sach een ontel- | like grote scaer van volck. screyede hy om dat ouer hondert | iaren nyemant van allen die hy doe sach leuendich soude we- | sen: Een ander wonder seyt men van hem dat doe hi trecken | soude teghen die gryeken mit dusen dusentich ghewapender | [25] mannen ende myt dusent twehondert scheepen van orloghe. | ende myt driedusent scheepen myt vitali ende ander harnesse | ende reeschappen tot strijden ende vechten. Als hi alsoe gro- | ten ontelliken heer van volck ende scheepen voor hem sach en | de hi denckende was van wandelbaerheyt ende cortheyt des | [30] tijt ende hoe dat dat volck tot niet soude comen wert hi veroet- | moedicht ende seyde Een starck ende groot coninck hieten mi | die menschen te wesen Mer ick belye mi te wesen puluer ende | asse Een hartoech van lotrijkeDoe hy int leste was van sinen | leuen ende sach sijn huysen ende castelen seyde O heer god hoe [k2v] versmadelick sijn dese tijtlike dinghen Ick die soe veel castelen | ende pallacien ende soe veel herberghen ghehad heb ende veel | menschen hebbe moghen herberghen ende en weet nyet wer- | waerts ick gaen sal of waer ic gheherbercht sal warden |
Van de veldhoen en de huishen. Dialoog 71: Het veldhoen zag eens een rijke mans huis in een nest liggen de eieren van een pauw die ze uit de dop gebracht had waarvan de heer van huis zeer blijde van was en voedde het veldhoen zeer lekker op zodat ze de die jonge pauwen voort op voeden zou. Hierdoor wordt het veldhoen zeer fel op de huishennen en beet ze altijd overal uit de zon n beet ze en sloeg zodat ze het veld niet houden mochten. De huishennen waren hierom toornig en verbitterd en zwegen en wachten af hun tijd van de wraak en toen die jonge pauwen groot geworden waren lieten ze het veldhoen wezen en keerden zich naar de natuur der pauwen alzo dat de huisheer het veldhoen niet meer voedde zoals hij plag, maar ze moest haar voedsel voort met de andere hennen zoeken. Toen dit geschiedde gedachten de hennen hun onrecht en wraken hun leed naar hun vermogen en lieten het veldhoen niet met hen wezen, toen bekende het veldhoen haar schuld en zei schreiend. Och wee mij kinderen, heb ik u opgevoed en ze hebben mij versmaad. De hennen lieten niet af van het veldhoen te vervolgen en zeiden. Niemand zal in zijn voorspoed de zwakken overvallen met felheid. Dit zullen aanmerken diegene die in officie zijn of in voorspoed en zich wachten van overlast te doen de onderzaten en de armen, want de tijden worden veranderd en dat rad van avontuur vaak omgaat en daarom zegt de wijze man. Alle dingen hebben hun tijd en zijn stonden en gaan alle dingen die onder den hemel zijn. Item, daar is tijd der voorspoed en de tijd der tegenspoed. De tijd die gaat om als een rad daar sommigen op klimmen en sommige neergaan. Maar die opgeklommen zijn die zullen goed toezien dat ze die klimmende niet versmaden. Want de wijze man zegt, bespot niet de man in de bitterheid van zijn hart want die vernederd en verheft zijn dat is god die alle dingen bekent. Item, in de dag der goede dingen wees niet onbedacht de kwade vanwege de veranderingen der tijd en het officie. Isidorus. Vallend en broos is tijdelijke macht, zeg me waar zijn de prinsen, waar zijn de koningen, waar de keizers, waar de rijke man van tijdelijk goed, waar zijn de machtige van de wereld. Ataxerses, die hovaardige koning van de Perzen en van Meden die bergen omwierp en de wateren recht maakte, toen hij op een tijd op een hoge toorn stond en nederwaarts keek zag hij een ontelbare grote schaar van volk en schreide omdat hij over honderd jaren niemand van allen zag die hij toen levend zag wezen. Een ander wonder zegt men van hem toen hij trekken zou tegen de Grieken met duizenden gewapende mannen en met 1200 schepen van oorlog en met 3000 schepen met voedsel en andere harnassen en gereedschappen tot strijden en vechten. Toen hij alzo zo’ n groot ontelbaar leger van volk en schepen voor hem zag en hij dacht aan de wankelbaarheid en kortheid van de tijd en hoe dat volk tot niet zou komen werd hij verootmoedigt en zei. Een sterke en grote groot koning zeggen me de mensen te wezen. Maar ik belijd me te wezen poeder en as. Een hertog van Lotharingen toen hij in het laatste was van zijn leven en zag zijn huizen en kastelen zei. O heer god hoe versmaadt zijn deze tijdelijke dinge, ik die zoveel kastelen, paleizen en zo veel herbergen gehad heb en veel mensen heb mogen herbergen weet niet werwaarts ik gaan zal of waar ik geherbergd zal worden. |
[5] Van die quattel ende die lewerick. Dyalogus lxij: DIe quattel docht in haer seluen Die sperwer is een quaet | fel iagher op mijn gheslacht. Mocht ick sijn vrien- | scap crighen ende vrede mit hem hebben soe soude ick | seker ende vrij wesen Hier op riep si tot hoor den lewerick bid | [10] dende ende seyde: Du bist waerdich gheloeft te sijn om dattu | om dijnre vroemicheyt alsoe ghenoemt bist: Daer om bid ick | di dattu van mijnre weghen wilste gaen totter sperwer ende | hem groeten en segghen Dijn onderdanighe voghel die quat- | tel begheert mitti vrienscap te maken ende een vaste vreede. | [15] Hier om heeft si mi gheseynt tot dy dat ick hoor antwoort bren | ghen sal van dijnre hoescheyt. Die lewerick ghinck simpelick | ende seyde den sperwer dese woordenDie sperwer wort daer | of verstoort ende seyde den lewerick Hart is dese reden ende swaer | te horen Nochtant wil ic dat si come mitti voer my ende spreken voor | [20] hoer seluen Die leweric quam weder totter quattel mit blijscappen seg | gende hoer die woorden des sperwers Als die quattel dat hoorden [k3r] wort si verblijt ende ghinck mitter lewerick tot den sperwer | om dat si vreede ende vrienscap mit hem soude vestighen Mer | die sperwer doe hise beyde sach begheerde hise te hebben ende | voer toe ende vinckse ende atse segghende. Die cleynne en | [5] sal hem niet gheliken. mitten groten mer van hem wijken: | Aldus soe wye vianden heeft sterker ende moghender dan hy | die en sal die nyet tot vrienscap nooden op dat hy in hoorren | strijcken niet en coemt Daer om seyt die wise wan: Vanden | man die macht heeft dy te doden seldi verde verscheyden we- | [10] sen wetende wanttu int middel van sinen stricken selste ingaen | Ghelijck als men een fabel seyt dat een ezel om solaes te hebben | ghinck wanderen int wout daer hem een beer teghemoet quam | dien hi koenliken grotede ende seyde: Ghegroet sijstu mijn | broeder. Als dit die beer hoorden wort hi beroert mit toorn | [15] ende dacht dat hien mitten tanden woude schoren Mer hy be | dwanck hem seluen nochtant ende seyde Ick soude dy versco- | ren ten waer dat mijn eedele heer god versmaden waer alsoe | snoden spijse als dijn vleysch is Du biste seker ende vrij na dij | nen begheerten: Hier in wort die mensche gheleert die onwijs | [20] is dat hy niet gaen en sal totten wijsen of die versmade ende ar- | me totten machtighen ende rijken mit boerten ende bespottin- | ghen Want die versmade ende arme menschen sellen hen ont- | sien ende wachten om dat si dicwijl ghetribuleert warden want | die rijke ende machtighe en ontsien hem nyet mer si sijn koen | [25] om dat si niet ghetribuleert en warden Daer om seytmen dat | die haen den sperwer antwoorden doe hy hem vraghede waer | om ontsiestu soe seer den menschen daer ghi mede gheuoet sijt | ende wi mack sijn ende comen willens op hoor handen Seg- | ghe seyde hi oftu ye ghesien hebste twintich sperwers in enen | [30] huyse ghelijck alstu van ons sieste Daer om vlyen wi vanden | menschen want si ons int eynde dooden |
Van de kwartel en de leeuwerik, Dialoog 72: De kwartel dacht in zichzelf, de sperwer is een kwade felle jager op mijn geslacht. Mocht ic zijn vriendschap krijgen en vrede met hem hebben zou ik zeker en vrij wezen. Hierop riep ze tot haar de leeuwerik en bad die en zei: U bent waardig geloofd te zijn omdat u om uw dapperheid alzo genoemd bent: daarom bid ik dat u vanwege mij wil gaan tot de sperwer en hem groeten en zeggen, uw onderdanige vogel die kwartel begeert met mij vriendschap te maken en een vaste vrede. Hierom heeft ze mij gezonden tot u dat haar antwoord brengen zal van uwe hoogheid. De leeuwerik ging eenvoudig en zei de sperwer deze woorden. De sperwer wordt daarvan verstoord en dei de leeuwerik. Hard is deze reden en zwaar te horen. Nochtans wil ik dat ze voor me komt en voor zichzelf spreekt. De leeuwerik kwam weer tot de kwartel en zei haar de woorden van de sperwer. Toen de kwartel dat hoorde wordt ze verblijd en ging met de leeuwerik tot de sperwer dat ze vrede en vriendschap met hem zou bevestigen. Maar toen de sperwer ze beide zag begeerde hij ze te hebben en voer toe en ving en at ze en zei. De kleine zal zich niet vergelijken met de groten, maar van hem wijken. Aldus zo wie vijanden heeft sterker en vermogender dan hij die zal hij niet tot vriendschap nodigen opdat hij niet in hun strikken komt en daarom zegt de wijze van: Van de man die macht heeft du te doden zal je ver gescheiden wezen en weet dat u in het midden van zijn strikken zal ingaan. Gelijk zoals men in een fabel zegt dat een ezel om solaas te hebben ging wandelen in het woud daar hem een beer tegemoet kwam die hij koen groette en zei: Gegroet bent u mijn broeder. Toen dit de beer hoorden wordt hij met toorn bewogen en dat dat hij hem met de tanden wilde scheuren. Maar hij bedwong zichzelf nochtans en zei. Ik zou u verscheuren tenzij dat mijn edele heer god versmaden zou alzo snode spijs als uw vlees is. U bent zeker en vrij naar uw begeerte: Hierin wordt de mens geleerd die onwijs is dat hij niet gaan zal tot de wijze of die versmade en arme tot de machtigen en rijken met boerten en bespottingen. Want die versmade en arme mensen zullen zich ontzien en wachten omdat ze vaak bemoeilijkt worden want de rijke en machtige ontzien zich niet, maar ze zijn koen omdat ze niet bemoeilijkt worden en daarom zegt men dat de haan de sperwer antwoorde toen hij hem vroeg, waarom ontziet u zo zeer de mens en daar ge mee gevoed wordt en zei hem, we zijn mak en komen willens op hun handen. Zeg, zei hij, of u ooit gezien hebt twintig sperwers in een huis gelijk zoals u van ons ziet en daarom vlieden wij van de mensen want ze doden ons in het einde. |
Van die voghel yson Dyalogus drie ende tseuentich [k3v] YSon als brito dye meester seyt is een voghel vanden | gheslachte des ghiers wit van verwen ende minre dan | een ghier mer seer gripende Dese voghel had in hoor | re ioecht veel quaets ghedaen gripende andere voghelen ion- | [5] ghen ende oeck die menschen te verscoeren. Ten lesten wort si | conpunct in hoor ouderdom ende had berou ende woude alt on | recht goet weder keeren. ende penitenci doen. ende oefenen | hoor in die werken der ontfermherticheyt ende der rechtuaerdich | heyt. Mer want si inder ioecht daer niet in ghewent en was | [10] soe en konde sijs in die ouderdom niet volbrenghen: Daer om | bestrafte si hoer seluen. Ende om dat si gheen goet beghin en | hadde inder ioecht. soe en konde si oec gheen goet eynde heb- | ben in hoer ouder ende seyde. Die inder ioecht niet goets | en beghint. dien boert dat hijt eynde niet goet en vint. Daer | [15] om ist goet inder ioecht goede werken te vergaderen op dat men | se in die ouderdom mach vinden: ¶ Dat is dat die wijse man | seyt In dijnre ioecht en hebste gheen goeden vergadert hoe sou | deste die vinden in dye outheyt. kint in dijnre ioecht besoeke | dijn ziel ende is si boes en ghif hoor gheen macht: ¶ Daer om | [20] seyt een wijse. ¶ Dye hem nyet inder doecht en went in sijnre | ioecht ¶ Die en mach hem van sonden nyet onthouden als | hy coemt inder ouder Ende dat om der ghewoenten wil: | ¶ Want aristotiles seyt: Dat dye ghewoent dye ander natuer [k4r] is welck ondertijden soe sterck is als dat een mensch ghe | woen is wakende te doen dat hij oeck dat doet al slapende: | Ende dat hy ghewent is siende te doen dat hi oec dat doet mit | ghesloten oghen Aldus seytmen van enen meester van medici | [5] nen diemen schuldich was dertien pont tot drien iaren te be- | talen. Dese als hy lach op sijn vterste des leuens ende hy ver- | maent wort sijn biecht te spreken ende dat heylighe waerdi- | ghe sacrament te ontfanghen en kondemen anders nyet van | hem crijghen dan dertien pont tot drie iaren Ende dat altoes | [10] sprekende gaf hy den gheest om die ghewoent: Des ghelijck | doen oeck somwijlen die quade rechters. ende valsche ad- | uocaten dwasselick in horen officien dat si oeck als si steruen | sellen ghene wijsheyt ghebruken en konnen die dan van gro- | ten node is: Als men van een scrijft die men presenteerden dat | [15] waerdighe heylighe sacrament int vterste sijns leuens dat hy | seyde. laet eerst vonnisse gheuen oft recht is dat ick ontfan- | ghen soude. Waer om si seyden die daer by waren. Wij oor- | delen dattet recht ende goet is Welken hy antwoorden Dat | en ist recht oordeel niet Want ghi en hebt die macht niet iustici | [20] te doen noch oeck rechtuaerdich vonnisse te gheuen Een ander | wasser oec die doe hi vermaent wort in sijn vterste dat waer- | dighe heylighe sacrament te ontfanghen dat hijt begheerden | te vertrecken ende noch te vertoeuen Ende doe hem sijn vrien | den gheen vertreck gheuen en wouden want si saghen dattie | [25] doot niet verde van hem was. Om dat hy ouermits die ghe- | woente der appellacien dye hy ghehantiert hadde in sinen le- | uen Antwoorden Ick appelleer van last ende ghewelt die ghi | mi an doet ende sterf daer mede |
Van de vogel Yson. Dialoog drieënzeventig Yson zoals Brito de meest zegt is een vogel van het geslacht der gieren, wit van kleur en kleiner dan een gier, maar zeer grijpend. Deze vogel had in zijn jeugd veel kwaad gedaan en greep andere vogels hun jongen en ook de mensen te verscheuren. Tenslotte wordt ze moeilijk in haar ouderdom en had berouw en wilde al het onrecht goed weer keren en penitentie doen en oefenede zich in de werken der ontferming en rechtvaardigheid. Maar omdat ze in haar jeugd daarin niet gewend was zo kon ze het in de ouderdom niet volbrengen: daarom bestrafte ze zichzelf en omdat ze geen goed begin had in de jeugd zo kon ze ook geen goed einde hebben in haar oudheid en zei. Die in de jeugd niet goed begint dat hij het einde niet goed vindt. Daarom is het goed in de jeugd goede werken te verzamelen opdat de men die in de ouderdom mag vinden: Dat is dat die wijze man zegt, in uw jeugd hebt u geen goeds verzameld, hoe zou u die vinden in uw oudheid, ken uw jeugd en onderzoek uw ziel en is die boos geef die geen macht: daar m zegt een wijze. Die zich niet aan de deugd went in zijn jeugd die mag zich van zonden niet onthouden als hij komt in de ouderdom en dat vanwege de gewoonte: Want Aristoteles egt: Dat u gewent is de andere natuur ondertussen zo sterk dat als een mens gewoon is wakende te doen dat hij dat ook doet al slapende: En dat hij gewend is te zien dat doet hij ook met gesloten ogen. Aldus zegt men van een meester van medicijnen die men schuldig was dertien pond over drie jaren te betalen. Deze toen hij lag op het uiterste van zijn leven en hij vermand wordt zijn biecht te spreken en dat heilige waardige sacrament te ontvangen kon men niets anders van hem krijgen dan dertien pond over drie jaren en sprak dat altijd en gaf de geest vanwege die gewoonte: Desgelijks doen ook soms de kwade rechters en valse advocaten in hun officies dat ze ook als ze sterven zullen geen wijsheid kunne gebruiken die dan van grote nood is: Als men van een schrijft die men presenteerden dat waardige heilige sacrament in het uiterste van zijn leven dat hij zei, laat eerst vonnis geven of het recht is dat ik ontvangen zou, waarom zeiden die daarbij waren. Wij oordelen dat het recht goed is. Waarop hij antwoorde, dat is recht en oordeel niet want he hebt de macht niet om justitie te doen noch ook rechtvaardige vonnis te geven. Een ander was er die toen hij vermaand werd in zijn uiterste wat waardige heilige sacrament te ontvangen at hij begeerde te vertrekken nog te vertoeven en toen hem zijn vrienden geen vertrek geven wilden want ze zagen dat de dood niet ver van hem was. Omdat hij overmits de gewoonte der appelleren die hij gehanteerd had in zijn leven antwoorde, ik appelleer van last en geweld die ge mij aandoet en stierf daarmee. |
Van dat duuckergen Dyalogus vier ende tseuentich [k4v] Duyker is een voghel die sijn aes mit duyken crighet. | Dese was seer versumel in hem seluen gheworden ende | seyde in hem seluen wat sal ic onsalighe doen. Gheen | van allen voghelen en wint sijn aes mit so groten arbeyde als | [5] ic want ic altoes duycken moet onder die wateren dat ic mijn | aes hael ende ick sal bi auentuer eens verdrencken. wat heb ick | dan ghewonnen. Beeter ist dat ic tot die andere voghelen gae | ende aes mit hem crighe. dat ick nyet eten en darf altoes dat | broet des arbeyts ende des perikels. Mer alsoe sonder groten | [10] arbeyt leckerliken leuen mach Aldus toech hi opt velt op dat | hi mitten anderen voghelen sijn aes vercrighen. Mer | hy en vandt nyet daer hi smaeck in hadde alsoe dat hy groten | hongher leet ende is seer magher gheworden. ende en dorste | van anxte niet weder ten water keeren om te duycken als hy | [15] plach Mer hi sterf van groten hongher ende seyde Recht is dat hy nyet te eten en vindt: dijet nyet myt sijn arbeyt en | wynt. ¶ Veel menschen sijn dye gheen arbeyt aen nemen en | willen. mer lieuer hebben in armoeden te wesen. Job: Dye | mensch is ten arbeyt gheboren ¶ Dye den arbeyt versmaedt | [20] die en doet niet dat gheen daer hi toe gheboren is. Ende daer | om als die glosa seyt en sal hy niet comen daer hy toe ghesche- | pen is dat is dat ouerste goet: Paulus die nyet en arbeyt en | sal nyet eeten: Daer om seyt oeck ysidorus: Soeke dy een | profitelick werck by welken die zielen worden veruolt. : [k5r] Matighen arbeyt te hebben is ghenoechlickheyt ende ghesont | heyt der zielen ende des lichaems Een weduwe was die nyet | ghegrauen en woude wesen in dat dootcleet dat hoor gheghe | uen was Mer in dat si bearbeyt had mit hoor eyghen handen | [5] Die abt arsenius als men int vader boeck leest die een groot se | natoor gheweest had in des keysers hof Nae doe hy een here- | mijt gheworden was ende seer heylich. Den ghenen die hem | vragheden in wat dinck hy betrouwede Antwoorden hi en- | de seyde Daer in want ic die menschen vlye ende ghesweghen | [10] heb Mer alre meest verblijde ick my dat ick die nootturft myt | arbeyt mijnre handen ghewonnen heb |
Van het duikertje. Dialoog vierenzeventig. Duiker is een vogel die zijn aas met duiken krijgt. Deze was zeer verzuimd in zichzelf geworden en zei in zichzelf, wat zal ik onzalige doen. Geen van alle vogels wint zijn aas met zo’n grote arbeid zoals ik want ik moet altijd duiken onder het water zodat ik mijn aas krijg en ik zal bij avonturen eens verdrinken, wat heb ik dan gewonnen. Beter is het dat ik tot de andere vogels ga en aas met hen krijg dat ik niet eten behoef dan altijd dat brood van de arbeid en perikels, maar alzo zonder grote arbeid lekker leven mag. Aldus trok hij op het veld zodat hij met de andere vogels zijn aas krijgt. Maar hij vond niets daar hij smaak in had, alzo dat hij grote honger leed en werd zeer mager en durfde van angst niet weer te water te keren om te duiken zoals hij plag. Maar hij stierf van de hanger en zei, recht is het niet dat hij niets te eten vindt; die het niet met zijn arbeid wint. Veel mensen zijner die geen arbeid aannemen willen, maar liever hebben in armoede te wezen. Job: De mens is tot de arbeid geboren, die de arbeid versmaadt die doet niet datgene daartoe hij geboren is en daarom zoals de glossaria zegt zal hij niet toekomen daartoe hij geschapen is, dat is dat overste goed: Paulus, die niet werkt die zal niet eten: daarom zegt ook Isidorus: Zoek een profijtelijk werk waarbij de ziel wordt vervuld. Matige arbeid te hebben is genoeglijk en gezond de ziel en het lichaam. Een weduwe was er die niet begraven wilde wezen in een doodskleed dat haar gegeven was. Maar in dat ze gewerkt had met haar eigen handen. De abt Arsenius, zoals men in het vader boek leest die een grote senator geweest was in de hof van de keizer, nadat hij toen heremiet geworden was en zeer heilig en diegene die hem vroegen in wat ding hij vertrouwde. Antwoorde hij en zei, daarin want ik die mensvlij en gezwegen heb, maar aller meest verblijd ik me dat ik de nooddruft van mijn arbeid met mijn handen gewonnen heb. |
Van die disteluinck inder kouwen Dyalogus lxxv. Een dijstelvinck stont in eenre kouwen tot eens rijkes | mans huys ende hadde wel te eten nae sinen wil want | die rijke man hadde hem seer lief om dat hy seer soete | [15] liken conde singhen Mer hy en dacht niet van die andere hou | gherighe voghelkijnsOp een tijt waren die vincken in groter | last van hongher ende kommer. wanttet een harden kouden | winter was ende quamen tot dese dijstelvinck biddende ael- | missen van hem Mer hi en gaf hem niet dan doppen ende bols | [20] ter van sijn spijse ende al dat hy nyet en mocht gaf hy den ar- | men. Mer die voghelkijns nament al vreedeliken dat hy hem | gaf ende seyden HOngher maeckt van snoder spijs. Leckernij [k5v] van groten prijs Aldus doen oeck sommighe menschen | die snode spijse ende dat si verwerpen den armen gheuen Dit dede | oec caym gode offerende van sijn snoesten goeden ende daer om sach | god of abels offerhande die vant alre beste dat hi had offerde | [5] ende niet op caym noch op sijn gauen Aldus seyde iacob die patri | arck vanden alre besten vruchten der aerden brenghet gauen den man | dat is gode Salomon Eer god van dijnre substantien ende van- | den eerste vruchten die die beste sijn gif den armen Item en wilt | nyet offeren cleyn gauen dat sijn snode want god en ontfan- | [10] get die niet Het is seer grote onedelheit ende si sijn die alre snoodste | die snode dinghen om goods willen gheuen Meester alanus las | sijn lessen in een stat daer omtrent grote faem van hem ghinc al | so dattie rueters ende alle dat volck verhoorden datter soe groten | clerck was die antwoorden konde tot allen questien Aldus gin | [15] ghen sommighe vanden anderen wtghesent tot hem ende vraghe | den hem waer in dat geleghen was die alre meeste hoescheyt ende | eerbaerheyt Hi antwoorden Gheuen ist alre eerlickste Ende doe | si dit hoorden volghede si hem daer in Doe seyde hi hem luden | dat si mit malkanderen beraden souden ende hem segghen wat | [20] onder dat alre ouerste dinghen dat alre oneerlicste waer. Si | ghinghen te rade mit malkander ende en mochten niet ouer een dra | ghen Ende doe hi dat ghehoort had berispedese ende seyde Ic had | iu opten wech gheset daer ghi mi soudt hebben gheantwoort. | want ghelijc als gheuen is dat alre eerlicste alsoe is oec ontne | [25] men dat alre oneerlicste. Daer om ghi die den armen dicwijl | hoer goet ontneemt ende gode dye snoodste offert sijt die alre | archste ende oneerlicste. ghelijc als ghescreuen isGheuen is meer | saligher dan te ontfanghen Vander eerlickeyt ende vriherticheyt | titus des keysers van romen is ghescreuen inden gesten vanden | [30] romeynen dat hi op een dach sittende des auonts ouer tafel ende | ghedenckende dat hi van alle den daghe niet ghegheuen en had | alsuchtende seyde O lieue vrienden desen dach heb ick verloren | om dat ick niet ghegheuen en heb |
Van ie distelvink en de kooi. Dialoog 75. Een distelvink stond in een kooi van een rijke mans huis en had goed te eten naar zijn wil want die rijke man had hem zeer lief omdat hij zo lieflijk kon zingen. Maar hij dacht niet aan die andere hongerige vogeltjes. Op een tijd waren de vinken in grote last van honger want het was een harde en koude winter was en kwamen tot de distelvink en baden hem om aalmoezen. Maar hij gaf hun niet dan doppen en bolster van zijn spijzen en al dat hij niet mocht gaf hij de armen. Maar de vogeltjes namen het al vredig aan dat hij hun gaf en zeiden. Honger maakt van snode spijs lekkernij van grote prijs. Aldus doen ook sommige mensen en de snode spijs en dat verwerpen de armen geven. Dit deed ook Cain die god offerde van zijn slechtste goed en daarom zag god op Abel’ s offerande en vond die de aller beste dat hij had en niet op Cain nog op zijn gaven. Aldus zei Jacob de patriarch, van de allerbesten vruchten der aarde breng het te geven de man, dat is god. Salomon, eer god van uw substantie en van de eerste vruchten die die beste zijn en geef de armen. Item, wil niet offeren kleine gaven, dat zijn snode, want ontvangt die niet. Het is zeer onedel en ze zijn de aller snoodste die snode dingen vanwege god willen geven. Meester Alanus las zijn lessen in een stad daar omtrent grote faam van hem ging, alzo dat de ruiters en al dat volk hoorden dat er zo’ n grote klerk was die antwoorden kon tot allen kwesties. Aldus werden sommige van de anderen uitgezonden tot hem en vroegen hem waarin dat gelegen was de allerhoogste hoogheid en eerbaarheid. Hij antwoorden, geven is het aller fatsoenlijkste en toen ze dit hoorden volgden ze hem daarin, toen zei hij hen dat ze met elkaar beraden zouden en hem zeggen wat onder dat aller overste dingen het aller oneerlijkste was. Ze gingen te rade met elkaar en konden niet overeenkomen en toen hij dat gehoord had berispte hij ze en zei, ik had u op de weg gezet daar ge mij zou hebben geantwoord, want gelijk als geven is dat aller fatsoenlijkste alzo is ook ontnemen dat aller oneerlijkste. Daarom omdat gij de armen dikwijls hun goed ontneemt en god de snoodste offert bent ge de allerergste en oneerlijkste, gelijk als er geschreven is. Geven is meer zaliger dan te ontvangen. Van de eerlijkheid en vrijgevigheid van de keizer Titus van Rome is geschreven in de verhalen van de Romeinen dat hij op een dag ’s avonds zat aan tafel en overdacht wat hij die hele dag niet gegeven had en al zuchtend zei .O lieve vrienden, deze dag heb ik verloren omdat ik niets gegeven heb. |
Vanden ouvaer ende den apoteeker. Dyalogus lxxvi [k6r] Die ouvaer is nae der ouder wet een onreyn voghel bo | uen allen voghelen want si altoes van onrey crenghen | die opt ouer der zee ende der wateren ligghen gheuoet | wort ende si reynicht hoor seluen mit horen beck ende eet oeck eyer | [5] der serpenten. Het was een apoteker die een ouvaer vinck ende | wanttet een onreyn voghel is woude hise reyn maken op dat | mense naden ghebode der ouder wet soude moghen eten ende set | tedese in die apoteeck op datse daer of wel soude ruyken van | die cruden ende oec ghereynicht soude werden van die medicinen | [10] Mer die welruykende cruyden en smaecten hoor niet ende begheer | den meer te hebben die stinckende krenghen Daer om liep si hey | melick wech wt die apoteeck want si hoor liet duncken dat si | niet langher en mochte leuen van dye costelike reyne kruyden | Ende keerden weder tot hoor onreynicheyt ende eynde hoor leuen | [15] daer in ende seyde Dat mi smaect hou ic voer goet. en wil | niet beters oec wattet doet Aldus doen oec onreyne ende oncuijs | sche menschen die inden stanck der onsuurheyt staen ende ghewen- | net sijn inder quader begheerlicheyt Daer om en willen si anders | niet noch anders yet en smaket hem van herten. Ende al isset dat si | [20] by tijden een weynich daer of ghetoghen warden si lopen nochtant | haesteliken weder totter lelicheyt als die hont tot sijn wtgekoor | de stanc ende dat verken in dat slijck Daerom seyt Iheronimus | Wee den gheen die sijn leuen in onsuuerheyt eyndet Wee den | gheen die dan heeft dat eynde der onsuuerheyt |
Van de ooievaar en de apotheker. Dialoog 76 De ooievaar is naar de oude wet een onreine vogel boven alle vogels want ze wordt altijd gevoed van onreine krengen die op de oever van de zee en het water liggen en ze reinigt zichzelf met zijn bek en eet ook eieren van serpenten. Het was een apotheker die een ooievaar ving e omdat het een onreine vogel is wilde hij ze rein maken opdat ze naar de geboden van de oude wet zou mogen eten en zette ze in de apotheek opdat ze daarvan zou ruiken van de kruiden en ook gereinigd zou worden van de medicijnen. Maar die goed ruikende kruiden smaakten haar niet en begeerde meer te hebben die stinkende krengen en daarom liep ze heimelijk weg uit de apotheek want ze liet zich denken dat ze niet langer mocht leven van die kostbare kruiden. En keerden weer tot haar onreinheid en eindigde haar leven daarin en zei. Dat mij smaakt hou ik voor goed en wil niets beters ook wat het doet. Aldus doen ook onreine en onkuise mensen die in de stank der onzuiverheid staan en gewend zijn in de kwade begeerlijkheid en daarom willen ze niets anders, nog iets anders smaakt hun niet van harte en al is het dat ze tijden een weinig daaraf getrokken worden, ze lopen nochtans haastig weer tot de lelijkheid zoals de hond tot zijn uitgekotste stank en dat varken in het slijk. Daarom zegt Hieronimus. Wee diegene ie zijn leven in onzuiverheid eindigt, wee diegene die dan heeft het einde der onzuiverheid. |
Van die disteluinck inder kouwen Dyalogus lxxv. Een dijstelvinck stont in eenre kouwen tot eens rijkes | mans huys ende hadde wel te eten nae sinen wil want | die rijke man hadde hem seer lief om dat hy seer soete | [15] liken conde singhen Mer hy en dacht niet van die andere hou | gherighe voghelkijnsOp een tijt waren die vincken in groter | last van hongher ende kommer. wanttet een harden kouden | winter was ende quamen tot dese dijstelvinck biddende ael- | missen van hem Mer hi en gaf hem niet dan doppen ende bols | [20] ter van sijn spijse ende al dat hy nyet en mocht gaf hy den ar- | men. Mer die voghelkijns nament al vreedeliken dat hy hem | gaf ende seyden HOngher maeckt van snoder spijs. Leckernij [k5v] van groten prijs Aldus doen oeck sommighe menschen | die snode spijse ende dat si verwerpen den armen gheuen Dit dede | oec caym gode offerende van sijn snoesten goeden ende daer om sach | god of abels offerhande die vant alre beste dat hi had offerde | [5] ende niet op caym noch op sijn gauen Aldus seyde iacob die patri | arck vanden alre besten vruchten der aerden brenghet gauen den man | dat is gode Salomon Eer god van dijnre substantien ende van- | den eerste vruchten die die beste sijn gif den armen Item en wilt | nyet offeren cleyn gauen dat sijn snode want god en ontfan- | [10] get die niet Het is seer grote onedelheit ende si sijn die alre snoodste | die snode dinghen om goods willen gheuen Meester alanus las | sijn lessen in een stat daer omtrent grote faem van hem ghinc al | so dattie rueters ende alle dat volck verhoorden datter soe groten | clerck was die antwoorden konde tot allen questien Aldus gin | [15] ghen sommighe vanden anderen wtghesent tot hem ende vraghe | den hem waer in dat geleghen was die alre meeste hoescheyt ende | eerbaerheyt Hi antwoorden Gheuen ist alre eerlickste Ende doe | si dit hoorden volghede si hem daer in Doe seyde hi hem luden | dat si mit malkanderen beraden souden ende hem segghen wat | [20] onder dat alre ouerste dinghen dat alre oneerlicste waer. Si | ghinghen te rade mit malkander ende en mochten niet ouer een dra | ghen Ende doe hi dat ghehoort had berispedese ende seyde Ic had | iu opten wech gheset daer ghi mi soudt hebben gheantwoort. | want ghelijc als gheuen is dat alre eerlicste alsoe is oec ontne | [25] men dat alre oneerlicste. Daer om ghi die den armen dicwijl | hoer goet ontneemt ende gode dye snoodste offert sijt die alre | archste ende oneerlicste. ghelijc als ghescreuen isGheuen is meer | saligher dan te ontfanghen Vander eerlickeyt ende vriherticheyt | titus des keysers van romen is ghescreuen inden gesten vanden | [30] romeynen dat hi op een dach sittende des auonts ouer tafel ende | ghedenckende dat hi van alle den daghe niet ghegheuen en had | alsuchtende seyde O lieue vrienden desen dach heb ick verloren | om dat ick niet ghegheuen en heb |
Van ie distelvink en de kooi. Dialoog 75. Een distelvink stond in een kooi van een rijke mans huis en had goed te eten naar zijn wil want die rijke man had hem zeer lief omdat hij zo lieflijk kon zingen. Maar hij dacht niet aan die andere hongerige vogeltjes. Op een tijd waren de vinken in grote last van honger want het was een harde en koude winter was en kwamen tot de distelvink en baden hem om aalmoezen. Maar hij gaf hun niet dan doppen en bolster van zijn spijzen en al dat hij niet mocht gaf hij de armen. Maar de vogeltjes namen het al vredig aan dat hij hun gaf en zeiden. Honger maakt van snode spijs lekkernij van grote prijs. Aldus doen ook sommige mensen en de snode spijs en dat verwerpen de armen geven. Dit deed ook Cain die god offerde van zijn slechtste goed en daarom zag god op Abel’ s offerande en vond die de aller beste dat hij had en niet op Cain nog op zijn gaven. Aldus zei Jacob de patriarch, van de allerbesten vruchten der aarde breng het te geven de man, dat is god. Salomon, eer god van uw substantie en van de eerste vruchten die die beste zijn en geef de armen. Item, wil niet offeren kleine gaven, dat zijn snode, want ontvangt die niet. Het is zeer onedel en ze zijn de aller snoodste die snode dingen vanwege god willen geven. Meester Alanus las zijn lessen in een stad daar omtrent grote faam van hem ging, alzo dat de ruiters en al dat volk hoorden dat er zo’ n grote klerk was die antwoorden kon tot allen kwesties. Aldus werden sommige van de anderen uitgezonden tot hem en vroegen hem waarin dat gelegen was de allerhoogste hoogheid en eerbaarheid. Hij antwoorden, geven is het aller fatsoenlijkste en toen ze dit hoorden volgden ze hem daarin, toen zei hij hen dat ze met elkaar beraden zouden en hem zeggen wat onder dat aller overste dingen het aller oneerlijkste was. Ze gingen te rade met elkaar en konden niet overeenkomen en toen hij dat gehoord had berispte hij ze en zei, ik had u op de weg gezet daar ge mij zou hebben geantwoord, want gelijk als geven is dat aller fatsoenlijkste alzo is ook ontnemen dat aller oneerlijkste. Daarom omdat gij de armen dikwijls hun goed ontneemt en god de snoodste offert bent ge de allerergste en oneerlijkste, gelijk als er geschreven is. Geven is meer zaliger dan te ontvangen. Van de eerlijkheid en vrijgevigheid van de keizer Titus van Rome is geschreven in de verhalen van de Romeinen dat hij op een dag ’s avonds zat aan tafel en overdacht wat hij die hele dag niet gegeven had en al zuchtend zei .O lieve vrienden, deze dag heb ik verloren omdat ik niets gegeven heb. |
Vanden ouvaer ende den apoteeker. Dyalogus lxxvi [k6r] Die ouvaer is nae der ouder wet een onreyn voghel bo | uen allen voghelen want si altoes van onrey crenghen | die opt ouer der zee ende der wateren ligghen gheuoet | wort ende si reynicht hoor seluen mit horen beck ende eet oeck eyer | [5] der serpenten. Het was een apoteker die een ouvaer vinck ende | wanttet een onreyn voghel is woude hise reyn maken op dat | mense naden ghebode der ouder wet soude moghen eten ende set | tedese in die apoteeck op datse daer of wel soude ruyken van | die cruden ende oec ghereynicht soude werden van die medicinen | [10] Mer die welruykende cruyden en smaecten hoor niet ende begheer | den meer te hebben die stinckende krenghen Daer om liep si hey | melick wech wt die apoteeck want si hoor liet duncken dat si | niet langher en mochte leuen van dye costelike reyne kruyden | Ende keerden weder tot hoor onreynicheyt ende eynde hoor leuen | [15] daer in ende seyde Dat mi smaect hou ic voer goet. en wil | niet beters oec wattet doet Aldus doen oec onreyne ende oncuijs | sche menschen die inden stanck der onsuurheyt staen ende ghewen- | net sijn inder quader begheerlicheyt Daer om en willen si anders | niet noch anders yet en smaket hem van herten. Ende al isset dat si | [20] by tijden een weynich daer of ghetoghen warden si lopen nochtant | haesteliken weder totter lelicheyt als die hont tot sijn wtgekoor | de stanc ende dat verken in dat slijck Daerom seyt Iheronimus | Wee den gheen die sijn leuen in onsuuerheyt eyndet Wee den | gheen die dan heeft dat eynde der onsuuerheyt |
Van de ooievaar en de apotheker. Dialoog 76 De ooievaar is naar de oude wet een onreine vogel boven alle vogels want ze wordt altijd gevoed van onreine krengen die op de oever van de zee en het water liggen en ze reinigt zichzelf met zijn bek en eet ook eieren van serpenten. Het was een apotheker die een ooievaar ving e omdat het een onreine vogel is wilde hij ze rein maken opdat ze naar de geboden van de oude wet zou mogen eten en zette ze in de apotheek opdat ze daarvan zou ruiken van de kruiden en ook gereinigd zou worden van de medicijnen. Maar die goed ruikende kruiden smaakten haar niet en begeerde meer te hebben die stinkende krengen en daarom liep ze heimelijk weg uit de apotheek want ze liet zich denken dat ze niet langer mocht leven van die kostbare kruiden. En keerden weer tot haar onreinheid en eindigde haar leven daarin en zei. Dat mij smaakt hou ik voor goed en wil niets beters ook wat het doet. Aldus doen ook onreine en onkuise mensen die in de stank der onzuiverheid staan en gewend zijn in de kwade begeerlijkheid en daarom willen ze niets anders, nog iets anders smaakt hun niet van harte en al is het dat ze tijden een weinig daaraf getrokken worden, ze lopen nochtans haastig weer tot de lelijkheid zoals de hond tot zijn uitgekotste stank en dat varken in het slijk. Daarom zegt Hieronimus. Wee diegene ie zijn leven in onzuiverheid eindigt, wee diegene die dan heeft het einde der onzuiverheid. |
[25] Van die pellicaen: Dyalogus een ende tseuentich [k6v] PEllicaen is een cleyn voghel die altoes inder eenicheit | begheert te wesen. Op een tijt bereyden die eend en- | de die ghent een groot waerschap daer si toe noeden | alle dye tamme voghelen daer by te wesen. Mer op dattet | [5] waerschap te groter ende hogher soude wesen ghinghen si in | der woestinen ende brochten den pellicaen mit hem totten wer- | schap Ende waren tesamen blijde ende vrolick Naden waer- | schap baden alle die voghelen vriendelic den pellicaen dat hy | onder hem luden woude bliuen wonen ende dat hi niet weder | [10] dwalen en soude in die wildernisse ende daer soe grote armoe | de lijden Hi wort verwonnen van al hoorre beeden ende bleef | een wijl tijds myt hem wonen ende wort leckerlick myt hem | gheuoedt. Ende als hi bidden of in god scouwen woude soe | en mocht hi dat niet doen vant ghekrijt ende rumoer der an- | [15] der voghelen. Hy en mocht oeck niet soberliken leuen als hy | ghewoenlick was. om oueruloedicheyt der spijsen ende des | drancks die hy daer hadde Daer om keerde hij weder ter her | ten. ende als hi eerst gadeliken mochte is hi weder ghekeert | inder woestinen. daer hy myt paulo een goet strijt vacht sijn | [20] loep des leuens volbrocht sijn gheloef ende deuoci bewaerden | ende seyde WIe wil wesen ynnich ende god scouwen: | hi moet enich sijn ende die menschen scuwen Alsoe seltu oec | doen alstu god dienen wilste: altoes als tijt is alleen wesen [k7r] op dattu mit rustigher herten in die godlike scriften in heyligen | ghedachten deuoten ghebeden. ende in contemplacien dinen | gheest moechste oefenen ende in die medespraeck des alren ouersten | verblijden Hoort wat bernardus seyt O heylighe ziel wes al- | [5] leen dattu den heer van di alleen houdeste dien du wt allen |vercoren hebste Vlye die creaturen is dattu den scepper wilste heb | ben Vlye die werlt oftu anders reyn wilste sijnWant augustinus | seyt Ist dattu reyn wesen wilste en laet di die werlt niet genoegen | Men leest int vader leuen dattie heylighe abt arsenius den heer | [10] bat ende seyde O heer stuer mi ter salicheyt Ende daer quam een stem | die hem seyde Arseni wilstu heylich wesen. vlye. swighe ende | ruste. Die gheen die inder enicheyt sittet ende rust die wort van | drie vianden verlost dat is vant horen spreken ende sien |
Van de pelikaan: Dialoog eenenzeventig Pellikaan is een kleine vogel die altijd in enigheid begeerte te wezen. Op een tijd bereiden die eend en de gans een grote maaltijd daar ze toe nodigden alle tamme vogels om daarbij te wezen. Maar opdat de maaltijd te hoger en groter zou wezen gingen ze in de woestijn en brachten de pelikaan met hen tot de maaltijd en waren tezamen blijde en vrolijk. Na de maaltijd baden alle vogels vriendelijk de pelikaan dat hij onder hen wilde blijven wonen en dat hij niet weer dwalen zou in de wildernis en daar zo’ n grote armoede lijden. Hordt overwonnen van al hun beden en bleef een tijdje met hen wonen en wordt lekker met hen gevoed. Toen hij bidden of in god aanschouwen wilde zo mocht hij dat niet doen van het gekrijs en rumoer der ander vogels. Hij mocht ook niet sober leven zoals hij gewoon was vanwege de overvloed der spijzen en drank die hij aldaar had, daarom keerde hij weer ter harte en toen hij eerst gaan mocht is hij teruggekeerd in de woestijn daar hij met Paulus een goede strijd vocht en zoen hij de loop van zijn leven volbracht had en zijn devotie en geloof bewaarde zei hij. Wie wil wezen innig en god aanschouwen die moet enig zijn en de men en schuwen. Alzo zal u ok doen als u god dienen wil: altijd als het tijd is alleen wezen opdat u met een rustig hart in de goddelijke schriften in heilige gedachten devote gebeden en in contemplatie uw geest mag oefenen en in die mede spraak der aller overste verblijden. Hoort wat Bernardus zegt. O heilige ziel, wees alleen dat uw heer van u alleen houdt die u uit allen gekozen hebt. Vliedt de creaturen is het dat u de schepper wil hebben. Vliedt de wereld of u anders rein wil zijn. Want Augustinus zegt. Is het da u rein wil wezen, laat u de wereld niet vergenoegen. Men leest in het vader leven dat de heilige abt Aarsenius de heer bad en zei. O heer stuur mij ter zaligheid en daar kwam een stem die hem zei. Arsenius, wil u heilig wezen, vliedt en zwijg en rust. Diegene die in eenheid zitten en rust die wordt van drie vijanden verlost, dat is van het horen, spreken en zien. |
Van die tortel duyf Dyalogus acht ende tseuentich. [15] DIe tortel duyf is die alre cuyste onder alle voghelen die | alsoe langhe als hoor ghade leeft gheen ander lief en | heeft Ende als die sterft en soecktse gheen ander gade | weder Sy drinckt altoes water dat onclaer is ende ruster nym- | mermeer op een groen tack daer was een tortel duyf die hoer | [20] ghade verloren hadde dye altoes droeuich was ende en wou- | de niet ghetroest wesen noch verlichtenisse hebben Mer leyden | in droefheyt hoor leuen in alre cuysheyt. Alle die andere vo- | ghelen hadden medelijden myt hoor doe si saghen dat si van rou | wen steruen woude Alsoe dat si alle tot hoor vloghen ende seyden [ k7v] O suster waer om wilstu aldus vergaen van rouwe coem mit | ons dattu wat vertorest moechste warden. want wy alle ga | der dy begheeren te helpen ende te onthoudenDie tortel duyf | dit horende wort een weynich hier wt vermaect ende conuer- | [5] seerden minliken mit hem allen Ende alle andere voghelkijns | ontfinghense vriendeliken en leydense elck tot sijn neste ende | deelden hoer spijse mit hoer Mer die tortelduyf om dat si was | seer cuys ende gheen oncuysheyt en mochte sien ende die stanc | der onsuuerheyt niet liden en mocht vloech van daen ende en | [10] woude daer niet bliuen Ende alsoe liet si dat gheselscap der on | reyne voghelen ende keerden weder tot die puerheyt der cuys | heyt ende seyde Altoes ben ic kuys ende reyn ende wach | te mi van dat onreyn ¶ Dit souden si oeck doen die schuldich | sijn die reynicheyt te houden want niet alleen en sellen si vlyen | [15] onreyne menschen mer oec die steden der onreynicheyt om die | lelickheyt ende stanck der onsuuerheyt Want niet en is stinc- | kender ende versmadeliker dan die stanck der onreyne wellus | ticheyt Bernardus Der onsuuerheyt appetijt is vol bangich | heyt dat werck versmadelicke onreynicheyt. dat eynde vol | [20] des rouwen ende der scaemten: ¶ Ambrosius scrijft int derde | boeck vander reynicheyt Van eenre eerbaer v vrouwe mit hoer | dochteren die malkander omuatende onderlinghe omhelseden | of si danssen souden worpen hem seluen int lopende riuier op | dat si van die borghers gheen last van hoor reynicheyt souden | [25] lijden. Des ghelijck vertelt augustinus inden boeck vander | stat godes Van dye vrouwe lucrecia ghenoemt die vercracht | wort van terquinus des conincks soen die hoer vrienden daer toe | verwecten dat sijt souden wreeken Ende want dat grote quaet | in hoer ghesciet was wort si sieck ende onlijdsamich ende doode | [30] hoer seluen Dat si niet ghedaen en soude hebben seyt augustinus | Want nyemant en moet hem seluen verdoen om eens anders qua | de lusticheyt te scuwen want hi en sel hem seluen niet besmetten ist dattet [k8r] is vreemde of des anders quade lusticheyt ende hy nochtans | blijft inden opset der reinicheyt ouermids welcke dat lichaem | wort gheheylicht Den lichaem en beneemt niet sijn heylicheit | des anders ghewelt der quade lusticheyt. Welcke heylicheit | [5] bewaert ende gehouden wort in volstandicheyt sijnre reyn- | nicheyt Nochtant versmadenisse der oneerbaerheyt mynne der | eerbaerheyt stantachticheyt der stercheyt sijn in sulken menschen te | prijsen Vander reynicheyt eenre cuysscher vrouwen wort ge | screuen in dat boek vanden fabulen der philosophen. Dat op | [10] een tijt horen man mit laster verweeten wort dat hi een stinc- | kende adem had ende hy dat sijnre huysurouwen clagede waer | om si hem dat niet vermaent en had dat hi daer teghen medi- | cijn hadde moghen doenAntwoorden si dat soude ick ghedaen | hebben had ick niet ghemeent dat alle die monden der mannen | [15] stinckende sijn Hier wt schijntet wel dat hoor mont voorden | mont enich anders mans nie gheweest en hadde. |
Van de tortelduif. Dialoog achtenzeventig. De tortelduif is de aller kuiste onder alle vogels die alzo lang als zijn gade leeft geen ander lief heeft en als die sterft zoekt die geen andere gade weer. Ze drinkt altijd water dat onzuiver is en rust nimmermeer op een groene tak. Daar was een tortelduif die zijn gade verloren had en altijd droevig was en wilde niet getroost worden noch verlichting hebben. Maar leidde in droefheid haar leven in alle kuisheid. Alle andere vogels hadden medelijden met haar toen ze zagen dat ze van rouw sterven wilde. Alzo dat ze allen tot haar vlogen en zeiden. O zuster, waarom wil u aldus vergaan, kom met ons dat u wat verstrooien mag worden want wij allemaal begeren u te helpen en te onthouden. De tortelduif die dit hoorde wordt hiervan een weinig vermaakt en converseerde zeer minlijk met hen allen en alle andere vogels ontvingen haar vriendelijk en leiden haar elk tot zijn nest en deelden hij spijs met haar. Maar de tortelduif omdat ze zeer kuis was en geen onkuisheid mocht zien en de stank der onzuiverheid niet lijden mocht vloog ze vandaan en wilde daar niet blijven en alzo liet ze dat gezelschap der onreine vogels en keerden weer tot de puurheid der kuisheid en zei. Altijd ben ik kuis en rein en wacht mij van dat onreine. Dit zouden ze ook doen die schuldig zijn de reinheid te houden, want niet alleen zullen ze vlieden de onreine mensen, maar ook de plaatsen der onreinheid vanwege de lelijkheid en stank der onzuiverheid. Want niets is stinkender en meer te versmaden dat de stank der onreine wellust. Bernardus. De onzuiverheid appetijt is vol bangheid en dat werk de te versmaden onreinheid, dat einde vol va rouw en schaamte. Ambrosius schrijft in het derde boek van de reinheid. Van een eerbare vrouw met haar dochters die elkaar onmatig onderling omhelsden of ze dansen zoude wierpen ze zichzelf in de lopende rivier opdat ze de burgers geen last van hun reinheid zouden lijden. Desgelijks vertelt Augustinus in het boek van de stat Gods van de vrouwe Lucrecia genoemd die verkracht wordt van Terquinus, de koningszoon, die haar vrienden daartoe verwekten dat ze het zou wreken en vanwege dat grote kwaad dat haar geschied was wordt ze ziek en onlijdzaam en doodde zichzelf. Dat ze niet gedaan zou hebben, zegt Augustinus. Want niemand moet zichzelf verdoen vanwege een anders kwade lust te schuwen, want hij zal zichzelf niet besmetten is het dat het is een vreemde of een ander zijn kwade lust en hij blijft nochtans in de opzet der reinheid, overmits welke dat lichaam wordt geheiligd. Het lichaam beneemt niet zijn heiligheid van een ander zijn geweld der kwade lust. Welke heiligheid bewaard en gehouden wordt in volstandigheid van zijn reinheid. Nochtans versmaadt der oneerbaarheid de minne de eerbaarheid der standvastigheid de sterkte en zijn in zulke mensen te prijzen. Van de reinheid van een kuise vrouwe wordt geschreven in dat boek van boek van de fabels der filosofen. Dat op een tijd haar man har met laster verweten wordt dat hij een stinkende adem had en dat zijn huisvrouw klaagde waarom dat ze hem dat niet vermaand had en dat hij daartegen medicijn had mogen doen. Antwoorde ze, dat zou ik gedaan hebben had ik niet gemeend dat alle monden der mannen stinkend zijn. Hieruit schijn het wel dat haar mond voor de mond van enige andere man niet geweest had. |
Van den patrijse Dyalogus neghen ende tseuentich. PAtrijs die voghel heeft sijn naem als die meesters seggen | naden latijn dattet soe loes ende diefachtich is dattet | [20] andere voghelen eyer tot sijn nest sleept: ende voetse | wtten dop Mer die natuer en lieghet daer niet in want als die | ionghen hoorre moeder stemme horen laten si varen diese ghe | voet heeft ende loepen tot hoor diese ghewonnen hebben Dese | patrijs maket hoor nest in die doornen bosse ende leyt die eyer [k8v] in hoor nest op puluer of sant Ende als yemant bi dat nest coemt | gaet dye moeder wtten nest ende offert hem dyen luden ende | veynst haer cranc te voet te wesen oft int vlyegen dattet scijnt dat | mense haestelick soude moghen vangen om dat si gaet of vlie- | [5] ghet also traechelikken voort datmen meent datmense alle gan- | ghe vanghen sal Mit dustanigher loosheyt begrieghen si dye | se vanghen willen. op dat si se verde van dat neste brenghen | sal ende soe die eyer of ionghen moghen ontgaen Een patrijs | had eens anders voghels eyer gestolen daer die niet by en was | [10] Die als si weder bi dat nest quam ende hoor eyer niet en vant | wort si seer droeuich ende sochte die eyer myt grooter narns- | ticheyt alsoe dat sise ten lesten vant ende ghinck myt haestich- | heyt ende gaf dat den rechter te kennen. Die rechter daghede | den dief voer hem ende examineerden subtiliken vander saec | [15] Mer hi en woudes niet belyden ende versakedet mit al sijnre | macht Ende want die rechter gheen tughen en hadde en mocht | hy den dief niet oordelen mit recht Doe seyde die beclaechster | heer rechter ghy sout hem pinighen alst behoort dan sal si die | waerheyt wel segghen Die rechter seyde Ende du biste schul | [20] dich die diefte mit tughen te bewijsen op dat mijn oordel rech | telick gheschiede. of ick sal di oeck daer om pinen andoen En | de om dat sijs niet betughen en mocht kreegh die rechter sus- | pici of quaet vermoeden ende lietse alle beyde in die wip op han | ghen ende besoeken alsoe dattie patrijs sijn diefte beliden En | [25] de die beclaechster belijden oeck veel quaets dat si int verbur- | ghe hadde ghedaen: Alsoe datse die rechter beyde deede han- | ghen ende steruen an die galghe ende seyde Die van mis- | daet ende den anderen beclaecht. doet als die gheen dye hem | seluen inden stricke iaecht. Daer om alstu een ander wilst | [30] beclaghen soeck eerst in dy seluen oftu vanden ghelijken woor | den of werken berispet moechste werdenPaulus Niet onscul | dich en bistu o mensche dye den anderen oordels. want ynt | gheen daerstu den anderen veroordels verdoemste di seluen om [l1r] dattu dat selue doeste dattu veroordels dye dan den anderen | leerste di seluen en leerstu niet Du predicste datmen niet stelen | en sal. du steelste selue Du segste datmen gheen ouerspul doen | en sal. du doetse dat selue Daer om seyt die wijse catho Dat- | [5] tu pleechste in anderen luden lasteren sich dattu dat selue nyet | en doest Want lelic ist den meester dattie schult hem seluen be- | straffet. Het is ghesciet dat een rechter vonnisse gaf ouer enen | moordenaer datmen soude hanghen. Doe stont daer bi een phi | losooph die daer om lachchede Ende als hem die rechter vra- | [10] ghede waer om dat hi. lachchede. Antwoorden hi. want dye | grote moordenaers veroordelen die cleyne. ¶ Augustinus int | derde boeck vander stat godes seyt een exempel vanden groten | alexander ende van dionides den zeerouer. welck als hi ghe- | vanghen was vanden alexander wort gheuraecht waer om | [15] hi die zee alsoe verderf Hi antwoorden weder mit vrijen woor | den waer om vercrachtes du alle die werlt o heer coninc Mer | om dat ic dit doe mit een cleyn scheepgijn hiet ic een zeeroeuer | ende een moordenaar Ende wanttu dat doeste mit groten scee | pen hietstu te wesen die keyser Waer alexander alleen gheuan- | [20] ghen hi soude een moordenaer wesen. Ende waert dat naden | wille dionides dat volc gheregiert worde hi soude keyser we | sen Boosheyt der quader auenturen heeft mi een dief ghemaect | Dy heeft die onuerdrachlike houerdie ende die onuersadelike | ghiericheyt oeck ghemaect een dief Waert dattie auentuer op | [25] mi verbetert worde ick soude bi auentueren beter warden en | de dattu quader auentuer hadste du soudste boser warden: | Als dit alexander hoorden verwonderden hi hem van die vroe | micheyt des zeeroeuers ende seyde Ick selt besoeken oftu oeck | beeter selste werden. Ick sal dijn auentuer verwandelen dat- | [30] tet hoer schult nyet meer wesen en sal dattu quaet doeste mer | ymmer dinen quaden wil ende natuer toe sel wardeghe ghe- | uen Ende hi liet hem mede wesen een van sinen ridders dat hi | alsoe rechteliken soude moghen strijden ende vechten: . [l1v] |
Van de patrijs. Dialoog negenenzeventig. Patrijs de vogel heeft zijn naam zoals de meesters zeggen in het Latijn dat het zo loos en diefachtig is dat het de andere vogels eieren naar zijn nest sleept: en voedt ze op uit de dop. Maar de natuur liegt daar niet in want als de jongen hun moeders stem horen laten ze varen die ze gevoed heeft en lopen tot haar die ze gewonnen hebben. Deze patrijs maakt zijn nest in die doornen bossen en legt de eieren in haar nest op poeder of zand en als iemand bij dat nest komt gaat de moeder uit het nest en offert zich de lieden en veinst zwak te voet te wezen of in het vliegen schijn dat men ze gauw mag vangen omdat ze gaat of vliegt zo traag voort dat men meent dat men ze in alle gang vangen zal. Met dusdanige loosheid bedriegen ze die ze vangen willen opdat ze die ver van het nest brengen zal en zo de eieren of jongen mogen ontgaan. Een patrijs had een andere vogels eieren gestolen daar die niet bij was. Die toen ze bij dat nest kwam en zijn eieren niet vond wordt ze zeer droevig en zocht de eieren met grote vlijt alzo dat ze die tenslotte vond en ging met haast en gaf dat de rechter te kennen. Die rechter daagde de dief voor hem en examineerden subtiel van de zaak. Maar hij wilde het niet belijden en verzaakte het met al zijn macht en omdat de rechter geen getuigen had mocht hij de dief niet oordelen met recht. Toen zei de beklaagster, heer rechter, ge zou hem pijnigen zoals het behoort dan zal die de waarheid wel zeggen. Die rechter zei, u bent schuldig de diefstal met getuigen te bewijzen opdat mijn oordeel rechtvaardig geschiedt of ik zal u ook daarom pijn aandoen en omdat ze het getuigen mocht kreeg de rechter achterdocht of kwaad vermoeden en liet ze alle beide in de wip ophagen en bezoeken alzo dat de patrijs zijn diefstal belijden. En de die beklaagster belijden ook veel kwaads dat ze in het verborgen had gedaan. Alzo dat de rechter ze beide liet hangen en sterven aan de galg en zei. Die van misdaad de andere aanklacht doet als diegene die zichzelf in de strik jaagt, daarom al u een ander wil aanklagen zoek eerst in uzelf of u van gelijke woorden of werken berispt mag worden. Paulus. Niet onschuldig bent u o mens die de andere oordeelt want in hetgeen daar u de andere veroordeelt verdoemt u zichzelf omdat u zelf doet dat u veroordeelt die verdoemt ge uzelf, leer eerst uzelf en leert u het niet u predikt dat men niet stelen za, u steelt zelf. IU zegt dat men geen overspel zal doen en u doet het zelf en daarom zegt de wijze Cato. Dat u pleegt in andere lieden te belasteren ziet dat u het zelf niet doet. Want lelijk is het de meester dat de schuld zichzelf bestraft. Het is geschied dat een rechter vonnis gaf over enen moordenaar dat men die zou hangen. Toen stond daarbij een filosoof die daarom lachte en toen hem de rechter vroeg waarom hij lachte. Antwoorde hij, omdat de grote moordenaar veroordeelt de kleine. Augustinus in het derde boek van de stat Gods zegt een voorbeeld van de grote Alexander en van Dionides de zeerover. Die toen hij gevangen was van AlexanMetr wordt gevraagd waarom hij de zee alzo verdierf. Hij antwoorde weer met vrije woorden, waarom verkracht u de hele wereld o heer koning. Maar waarom ik dit doe met een klein scheepje heet ik zeerover en een moordenaar en omdat u het doet met grote schepen heet u te wezen de keizer. Was Alexander alleen gevangen, hij zou een moordenaar wezen en was het naar de wil van Dionides dat het volk geregeerd zou wezen, hij zou keizer wezen. Boosheid van de kwade avonturen heeft mij een dief gemaakt. Die heeft de onverdraaglijke hovaardij en de onverzadelijke gierigheid ook een dief gemaakt. Was het dat het avontuur op mijn verbeterd wordt, ook zou bij avonturen beter worden en als u kwade avonturen had gehad zou u bozer worden. Toen Alexander dit hoorde verwonderde hij hem van die dapperheid van de zeerover en zei. Ik zal het onderzoeken of u ook beter zal worden. Ik zal uw avontuur veranderen dat het zijn schuld niet meer zal wezen en zal dat u doet nimmermeer uw kwade wil en natuur zal verwaardigen te geven en hij liet hem mede wezen een van zijn ridders dat hij alzo rechtvaardig zou mogen strijden en vechten. |
Van die aexter ende andere voghelen Dyalogus tachtich. Aexter is een cloec ende loos voghel als palinius die mees | ter seyt ende is wit ende swart van werven ondersneden | Een aexter die latijn ende duytsch konde spreken was | [5] seer wel onthouden bi enen vogelaer waer om si niet ondancbaer | wesende woude hem te lonen Ende vloech tot een hoep voge- | len ende ghinck by hem sitten ende spraeck minliken mit hem | allen daer die andere voghelkijns seer blide of waren ende wou | den oeck duytsch leren spreken waer om si eendrachteliken dye | [10] aexter tot hem riepen ende seyden ¶ Wij bidden di dattu ons | wilste leren spreken alstu sprekes. wij sellen dy daer of loon | gheuen tot dinen wil Die aexter seyde Ick en mach v daer op | niet antwoorden eer dat ick ghesproken heb myt minen doc- | toor diet mi gheleert heeft Mer wilde nochtans myt my vlie- | [15] ghen daer hy is. hy sal v minliken ontfanghen. ende v leren | als ick gheleert ben. Die voghelkijns gheloueden der aexter | ende vloghen myt haer. Ende doe die aexter weder by horen | heer quam vertelde si hem alle die woorden ende seyde. Ganc | ende bereyde dine netten ende ick sal myt alle den hoop in dye | [20] netten vlieghen. Dye andere voghelkijns hoorden die woor- | den. mer si en verstondense nyet: waer om sy sonder sorghe | aenvloghen. ¶ Daren binnen bereyde hem die voghelaer ende | spreyede sijn netten: Ende due aexter quam weder tot dye | voghelen ende seyde ¶ En wilt nyet twijfelen o mijn susteren [l2r] vrijliken vlieghet mit mi. want ic vreedeliken ghesproken | heb mit minen meester die ons blijdeliken ontfanghen sal: Ende | na datse alle onder die netten gheuloghen waren toech hi hem dye | netten ouert hoeft ende vincse al ende vercofse ende wort rijc ende | seyde Als wi bedriechliken woorden horen. volghen wij die | [5] soe sijn wi doren: ¶ Alsoe sellen wij ons oec wachten gheloef te | gheuen den woorden der gheenre die bedriechliken mit ons spreken | Want salomon seyt die mensch die mit smeykenden ende beueyns- | den woorden sprect tot sinen vrient die spreyt een net tot sinen | voeten Item die quade mensch die smeekeliken sprect is den onno- | [10] selen een stric Men plach te vertellen dat een netteboef siende e- | nen lantman brengende een scaep an die merct om te verkopen | seyde tot sinen ghesellen. wilt ghi dat scaep hebben dattie rustier | draghet Si seyden Ia wiDoe ordineerde hi sijn ghesellen tot drye | platsen daer die man mitten scaep voerbi soude gaen ende seyde | [15] dat elck van hem den lantman vraghen soude of hi den hont ver | copen woude Ende doe hi gaende quam daer die eerste stont doe | vraechde hem die of hi den hont vercopen woudeDie lantman | antwoorden dattet gheen hont en was mer een scaep Ende doe den | anderen oec des ghelijc vraechden wort hi ten lesten versuft ende | [20] mostet ghelouen dat si alle seyden als dattet een hont was ende | gheen scaep Also sijn oeck sommighe die al gelouen datmen hem | seyt dat groot perikel is. Als die wise man seyt En wilt niet | ghelouen alle woorden Mer in allen dinghen selmen ansien hoe | men dat volbrenghen mach ende wat eynde daer of comen sal. | [25] Ghelijc als men een fabel seyt dattie muysen raet te samen hiel | den dat si een bel souden maken om die ander katten hals te binden | op dat sijt alle mochten horen wanneer die katte quaem daer si sijn. | dat si hem dan souden moghen berghen. Mer daer was een onder hem | die die wijste was ende seyde Als die bel al ghemaect ende rede is | [30] wie van v salse dan der katten an den hals binden Ende want | daer nyemant en wart gheuonden dye die kat dye bel anden | hals woude hanghen. was hoor raet te niet : [l2v] |
Van de ekster en andere vogels. Dialoog tachtig. De ekster is een kloeke en loze vogel zoals Palinius de meester zegt en is wit en zwart van kleur gemengd. Een ekster die in Latijn en Duits kon spreken was zeer goed wel onthouden bij een vogelaar waarom ze hem niet ondankbaar wilde wezen te belonen en vloog tot een hoop vogels en ging bij hen zitten en sprak minnelijk met hen allen waarvan de andere vogeltjes zeer blijde van waren en wilden ook Duits leren spreken waarom ze eendrachtig de ekster tot hen riepen en zeiden. Wij bidden u dat u ons wil leren spreken zoals u spreekt, wij zullen u daarvan een loon geven tot uw wil. De ekster zei, ik mag u daarop niet antwoorden eer dat ik gesproken heb met mijn doctor die het mij geleerd heeft. Maar wil u nochtans met mij vliegen daar hij is hij zal u minlijk ontvangen en u leren zoals ik geleerd ben. De vogeltjes geloofden de ekster en vlogen met haar en toen de ekster weer bij haar heer kwam vertelde ze hem al de woorden en zei. Ga en bereidt uw netten en ik zal met de hele hoop in uw netten vliegen. De andere vogeltjes hoorden die woorden, maar ze verstonden het niet; waarom ze zonder zorgen aanvlogen. Ondertussen bereide zich de vogelaar en spreidde zijn netten: en de ekster kwam weer tot de vogels en zei. Wil niet twijfelen o mijn zusters en vrij vliegen met mij want ik heb verstandig gesproken met mijn meester die ons blijde ontvangen zal en nadat ze allen onder de netten gevlogen waren trok hij hen de netten over het hoofd en ving ze allen en verkocht ze en wordt rijk en zei. Als we bedrieglijke woorden horen volgende wij die en zijn we verloren: Alzo zullen wij ons ook wachten geloof te geven de woorden der diegene die bedrieglijk met ons spreken. Want Salomon zegt, de mens die met smeken en geveinsde woorden spreekt tot zijn vriend die spreidt een net tot zijn voeten. Item, de kwade mens die smekend spreekt is de onschuldige tot een strik. Men plag te vertellen dat een nettenboef zag een landman die een schaap naar de markt bracht om te verkopen en zei tot zijn gezellen, wil ge dat schaap hebben dat de landman brengt. Ze zeiden. ja wij. Toen ordineerde hij zijn gezellen tot drie plaatsen daar die man met het schaap voorbij zou gaan en zei dat elk van hen de landman vragen zou of hij de hond verkopen wilde en toen hij aankwam daar de eerste stond toen vroeg die hem of hij de hond verkopen wilde. De landman antwoorde dat het geen hond was maar een schaap en toen de anderen desgelijks vroegen wordt hij tenslotte versuft en most het geloven dat ze allen zeiden dat het en hond was en geen schaap. Alzo zijn ook sommige die alles geloven dat men hen zegt dat groot perikel is. Als de wijze man zegt, wil niet geloven alle woorden. Maar in alle dingen zal men zien hoe men dat volbrengen mag en wat einde daarvan komen zal. Gelijk als men in een fabel zegt dat muizen tezamen raad hielde dat ze een bel zouden maken zouden om de andere katten om de hals te binden zodat ze het alle mochten horen wanneer de katten kwamen dat ze zich dan zouden mogen verbergen. Maar daar was een onder hen die de wijste was en zei. Als die bel al gemaakt en gereed is wie van u zal die dan der katten aan de hals binden want er werd niemand gevonden die de kat de bel aan de hals wilde gangen en was hun raad te niet. |
Van die wouwe die des velthoens ionghen at Dyalogus lxxxi WVwe is een voghel als ysidorus seyt bi nae soe groot | als die aern ende heeft clauwen voeten ende bec als | een hauic Mer heeft cromme vloghelen ende niet recht | als die hauick: weeck nochtant in crachten. ende int vlieghen | [5] seer gripende die den huysuoghelen seer veruolghet ende vlie- | ghet omtrent die vleys halle ende bi die krenghen. koen ende | stout isse op cleyn voghelkijns ende bloe voor dye grote: Sy | wort ghiaghet vanden sperwer hoe wel dat si twewerf me- | re is dan hy. Dese wu vinck op een tijt die ionghen des velt- | [10] hoens ende atse waer om die velthoen seer toornich was en- | de veruolghedese ouer al daer hy mocht Daer nae langhe tijt | hadde die wuwe compunci ende bad verghifnisse by hoor sel | uen andere boden: ¶ Mer dat velthoen was hartsinnich ende | en woudes hem niet vergheuen ende seyde Dijn mis- | [15] dat en wil ick dy niet vergheuen. noch nu noch oeck nae de- | sen leuen. ¶ Aldus vintmen veel hartnackighe menschen die | nymmermeer vergheuen willen die hem venij bidden. yeghen | welcke onse heer int ewangeli seyt Ist dattu niet en vergeefs | den menschen hoor sonden: soe en sal v uwe vader uwe son- | [20] den niet vergheuen Augustinus een yghelic mensch sel alsulke ver | ghiffenisse van goede ontfanghen als hi gheeft sinen euen mensch | Daer om seit die wise man Schelt quijt dinen euen mensch die di | bescadicht ende dan alstu bit sellen di dijn sonden ontbonden warden want | augustinus seyt dattie wise niet alleen en verghet dat onrecht dat [l3r] hem gheschiet is. mer hi versaect oec daer bouen dat hem onrecht | ghedaen is Also als seneca inden boeck vander stantafticheit der | wiser vraecht: wanneer die wijse gheslagen is wat sal hi doen | Hi antwoort wat dede die wijse cato doe hy voor sinen mont | [5] gheslaghen wort Hi en dede gheen wraec van dat onrecht hy | en vergafs niet alleen mer versaectent oec dattet hem gheschiet | was Item noch scrijft seneca inden boeck van der toornicheyt | van socrates den philosooph dat hy op een tijt ouer die straet | ghinc ende wort mit vuysten gheslaghen. Dat hi doe anders niet | [10] en seyde dan dattet verdrietelic waer dattie menschen niet we- | ten en konnen wanneer si mitten panser ende hellem gaen sellen | of niet Item noch seyt hi int selue boeck vanden philosooph dio | gines doe hy mit sinen discipel lentulus harde woorden had ende | lentulus toornich wesende vergaderden in sinen mont een | [15] vette grote quad vant vette speekel ende spoechse in sijns meys- | ters dyogenes aensicht Dat hi doe sijn aensicht scooen maecten | als hi best konde ende seyde Ic sel allen menschen segghen o len- | | tule dat sijt lieghen. Die segghen willen dattu ghenen mont | en hebste Seneca scrijftDat socrates die philosooph twe huys | [20] vrouwen had die altoes teghen malkander keuen alsoe dat si | beyde op een tijt in hem verwoet wesende tot hem liepen ende | worpen hem ter aerden Op een ander reyse als een van den wi | uen hem veel dreycheliken smadeliken woorden ghegeuen had | ende hi dat niet en achtede ende sitten ghinc buten an dye muer | [25] vanden huyse dat doe stortede dat wijf op sijn hoeft een pot mit | onreyne pisse Mer socrates daer wt niet vertornt droechden | sijn hooft ende seyde Ic mochts oec wel dencken dat na den donre | reghen pleech te volghen Hier na doe hem sijn vrienden rieden | dat hi die quade wiuen veriaghen soude. Antwoorden hi Ick | [30] leer hoedanich ick in die straet ben. dat is Ic leer binnen huyse | verduldicheyt. Op dat icse in die marct ende onder den luden | mach ghebrucken Op een tijt doe den goedertieren keyser theo | dosius gheuraeghet wort hoe hi alsoe sijn onrecht verdraghen | mocht ende die gheen dye hem quaet deeden hoorden hy ende [l3v] en dodese oec niet Antwoorden hi Dat doen wi om dat wi ten | leuen die doden verwecken moghen Dat is te segghen Die qua | de totten doechden te brenghen want het is niet g root leuendi | ghe menschen doot te slaen want dat moghen oec wel doen venijn- | [5] de ende quade beesten ende dieren als sijn serpenten spynnen ende dier ge- | lijcMer bouen al ist groot ende alleen gode mogelic doden te verwecken |
Van de wouw die de jongen van het veldhoen at. Dialoog 81 De wouw is een vogel zoals Isidorus zegt bijna zo groot als de arend en heft klauwen, voeten een bek als de havik. Maar heft kromme vleugels en niet recht zoals de havik: wijkt nochtans in krachten en in het vliegen en zeer grijpend en die de huisvogels zeer vervolgd en vliegt omrent de vleeshal en bij de krengen. Koen en dapper is ze op kleine vogeltjes en blo voor de grote.: Ze wordt gejaagd van de sperwer, hoewel dat ze tweemaal groter is. Deze wouw ving op een tijd de jongen van het veldhoen en at ze waarom het veldhoen zeer toornig was en vervolgde ze overal daar hij mocht. Daarna na lange tijd had de wouw medelijden en bad vergiffenis bij zichzelf en andere boden: Maar dat veldhoen was hard van zin en wilde het hem niet vergeven en zei. Uw misdaad wil ik u niet vergeven, noch nu noch ook na dit leven. Aldus vindt men veel hardnekkige mensen die nimmermeer vergeven willen. Augustinus, elk zal zulke vergiffenis van god ontvangen zoals hij vergeeft zijn evenmens. Daarom zegt de wijze man. Scheldt kwijt uw evenmens die u beschadigd heeft en dal als u bidt zullen uw zonden ontbonden worden want Augustinus zegt dat de wijze niet alleen vergeeft dat onrecht dat hem geschied is, maar hij verzaakt ook daarboven dat hem onrecht gedaan is. Alzo als Seneca in het boek van de standvastigheid de wijze vraagt: wanneer die wijze geslagen is wat zal hij doen. Hij antwoord, wat deed de wijze Cato toen hij voor zijn mond geslagen werd. Hij deed geen wraak van dat onrecht, hij vergaf het niet alleen maar verzaakte ook dat hem geschied was. Item, noch schrijft Seneca in het boek van de toorn van Socrates de filosoof dat hij op een tijd over de straat ging en wordt met vuisten geslagen. Dat hij toen niets anders zei dan da het verdrietig was dat de mensen niet weten kunnen wanneer ze met hun pantser en helm gaan zullen of niet. Item, noch zegt hij in hetzelfde boek van de filosoof Diogenes toen hij met zijn discipel Lentulus harde woorden had en Lentulus toornig was verzamelde in zijn mond een grote vette kwats van het vette speeksel en spuwde het in het aanzicht van zijn meester Diogenes. Dat hij toen zijn aanzicht schoon maakte zo goed als hij kon en zei, ik zal alle mensen zeggen o Lentulus dat zij het liegen die zeggen willen dat u geen mond hebt. Seneca schrijft dat Socrates de filosoof twee huisvrouwen had die altijd tegen elkaar keven alzo ze beide op een tijd in hem verwoed waren en tot hem liepen en wierpen hem ter aarde. Op een andere keer toen een van de wijven hem veel dreigde en smadelijke woorden gegeven had die hij niet achtte en ging zitten buiten aan de muur van het huis dat toen stortte dat wijf op zijn hoofd en pot met onreine pis. Maar Socrates werd daardoor niet vertoornd, droogde zijn hoofd en zei, ik mocht het ook wel denken dat na de donder regen plag te volgen. Hierna toen hem zijn vrienden aanraden dat hij die kwade wijven verjagen zou antwoorde hij. Ik leer hoedanig ik in de straat ben, dat is ik leer binnen huis geduld opdat ik ze in de markt en onder de lieden mag gebruiken. Op een tijd toen de goedertieren keizer Theodosius gevraagd werd hoe hij alzo zijn onrecht verdragen mocht en diegene die hem kwaad deden hoorde hij aan en doodde ze ook niet antwoorde hij. Dat doen we om dat we ten leven de doden verwekken mogen. Dat is te zeggen, de kwade tot de deugden te brengen, want het is niet groot levende mensen dood te slaan want dat mogen ook wel doen venijnige en kwade beesten en dieren zoals zijn serpenten, spinnen en diergelijke. Maar bovenal is het groot en alleen God mogelijk doden te verwekken. |
Van die ransuyle die heerscappie hebben woude bouen die | andere voghelen ¶ Dyalogus twee ende tachtich. RAnshuyl is een lelick voghel vol van plumen seer traech | [10] ende kranc te vlieghen: hy suypt die eyer der duuen | hi vanct die muysen In die kerck is hi garen ende suypt | die oli wt die lamp die hi oeck onreyn maket mit sijn dreckAls | hy angheuochten wort van andere voghelen dye des daghes | vlieghen gaet hi op sijn rugghe legghen ende weert hem mit- | [15] ten clauwen. Des nachtes vliecht hi hier ende daer ende des | daghes rust hi in die scueren ende gaten van die mueren Myt | desen voghel worden andere voghelen gheuanghen die omtrent | hem anulieghende sijn plumen hem onthalen om dat si alle sijn | vianden sijn Ende daer toe houdense die voghelaers op dat si | [20] met hem andere voghelen moghen vanghen ¶ Het is dan een | nacht voghel dye alre leelicste onder dye voghelen: ende ver- | smaet als die padde onder allen beesten. ¶ Op een tijt doe al- | le voghelen verghadert waren ¶ Ende si nae dat auentmael [l4r] vreedeliken ghinghen rusten sonder vrese: verhief hem die huyl | ende seyde Ic ben leider onder allen voghelen versmaet ende niet | verheuen als mijnre edelheyt toe behoert daer om wil ick my | seluen groot maken. want ic wil mit mijn vrienden ende magen | [5] onder die andere oprijsen ende doden alle die grote voghelen op | dat ic dan prins ende heer der voghelen wesen mach: Onder | des worden die voghelen wt horen slaep ontwaeck siende die | verraders ende vianden. ende liepen haesteliken ende toghen | an hoor wapenen ende namense alle gheuanghen ende broch- | [10] tense ghebonden totten aern dat hy daer of iustici soude doen | Ende doe die aern dit verhoorden gaf hi sentenci teghen die ver | raders datmense sleepen soude alle die straten om ende hanghen | se nae an die galghe Ende oeck dat alle dat gheslacht der huy | len inder ewicheyt veruolghet soude worden. ende ghehaet | [15] | wesen van allen voghelen. Dit is die saeck na dattie fabulen | segghen dat alle voghelen den huyl veruolghen. waer om si | des daghes niet en derf onder die voghelen hem vertoenen. | Mer des nachtes vlieghende soeckt sijn aes ende seyt HI | valt die hem seluen maeckt groot. ende dye verraet doet coemt | [20] int eynde ter doot Des ghelijck boortet in veelen steeden dye | van quaden houaerdighen regieres gheregiert warden die dic | wijl arbeyden die lantsheren willen bi verraet te nyet brengen | op dat si selue heren moghen warden Die hem wel behoeuen | te wachten dat si mit gheliker pinen nyet ghedoot en warden | [25] Daer om seyt die wijse man en wilt niet quaet doen ende dye | quaden en sellen di niet vanghen. En wilt niet sondighen in | veelheyts des volcks vander stat ende onderwinde di nyet | onder dat volck Die groot in regimenten of in machten sijn. | sellen te vreeden wesen in horen staet ende nyet myt ghewelt | [30] tot hem nemen meerre macht want alre machtigher menschen | ist leuen cort als die wijse man seyt Ende die hier niet verstaen | en wil die cortheyt des leuens die sal nae desen leuen onder- | vinden die lancheyt der pinen Valerius scrijft dat die grote a | lexander ghehoort had van een van sinen dienres dattie philosooph [l4v] democritus gheseyt hadde datter veel werelden souden | wesen daer om wort hi seer screyende ende seyde We mi onsaly | ghen die noch niet een werlt ghebruyct en heb Ende weynde al | le die werelden te beheren Ende onlange nochtant daer na wort | [5] hi doot gheleyt in een graft van vijf voeten Daer om warden | wi vermaent van enen wisen die seyt O edel mensch wat sor- | gheste dus seer verganckelike dinghen te hebben veel ende meer. | Die di nochtant niet en moghen bescrermen ghi en moet spij- | se wesen der wormen. NIe en mocht mensch lang dueren in | [10] macht. hi doet seer wel die des neemt acht Der werlt glori is | cort ende licht. Salich is hi die dit voorsicht Een man seyde tot- | ten groten alexander Sich wel heer als du inden top ghecomen | biste dattu niet vanden tacken gehindert en wordes ende also dan | neder selste moeten vallen Een soudaen siet wesende doe hi sach dat | [15] hi steruen most liet hi sijn dootcleet hanghen an een glaui als een | wimpel ende dat also voeren alle die straten doer van die stat ende | daer ouer luyde roepen dat hi van alle sine groten landen ende | van alle sijn scatten ende rijcdommen anders nyet mit hem nemen | en soude inder doot dan dat doot cleet |
Van de ransuil die heerschappij hebben wilde boven de andere vogels. Dialoog tweeëntachtig. De ransuil is een lelijke vogel en vol van pluimen, zeer traaf en zwak te vliegen, hij zuipt de eieren van de duiven en vangt muizen. In de kerk is hij graag en zuipt olie uit de lamp die hij ook onrein maakt met zijn drek. Als hij aangevochten wordt van andere vogels die op de dag vliegen gaat hij op zijn rug liggen en weert zich met de klauwen. ’s Nachts vliegt hij hier en daar en op de dag rust hij in de schuren en gaten van de muren. Met deze vogel worden andere vogels gevangen die omtrent hem aanvliegen en hen zijn pluimen onthalen omdat ze alle zijn vijanden zijn en daartoe houden ze de vogelaars op zodat ze met hem andere vogels mogen vangen. Het is dan een nacht vogel en de aller lelijkste onder alle vogels en versmaadt als de pad onder alle beesten. Op een tijd toen alle vogels verzameld waren en ze na het avondmaal vredig hingen rusten zonder vrees verhief zich de uil en zei ik, ben helaas onder alle vogels versmaad en niet verheven zoals mijn edelheid toebehoort, daarom wil ik mij zelf groot maken want ik wil met mijn vrienden en verwanten onder de andere oprijzen en doden al die grote vogels opdat ik dan prins en heer der vogels wezen mag: Ondertussen worden de vogels uit hun slaap ontwaakt en zagen die verraders en vijanden en liepen haastig en trokken aan hun wapens en namen ze alle gevangen en brachten ze gebonden tot de arend dat hij daarvan justitie zou doen. En toen dit arend dit hoorde gaf hij sententie tegen de verraders dat men ze slepen zou alle straten om en hangen ze daarna aan de galg en ook dat hele geslacht der uilen in de eeuwigheid vervolgd zou worden en gehaat wezen van allen vogels. Dit is zaak nadat de fabels zeggen dat alle vogels de uil vervolgen waarom ze op de dag zich niet onder de vogels durven te vertonen. Maar vliegen ‘’s nachts en zoeken hun aas en zegt Hij valt die zichzelf groot maakt en die verraad doet komt in het einde ter dood. Desgelijks gebeurt het in vele steden die van kwade hovaardige regeerders geregeerd worden die dikwijls arbeiden de landsheren bij verraad tot niet te brengen opdat ze zelf heren mogen worden zich wel behoeven te wachten dat ze niet met gelijke pijnen gedood worden en daarom zegt de wijze man, wil geen kwaad doen en de kwaden zullen u niet vangen. En wil niet zondigen in een hoeveelheid volk van de stad en onderwind je niet onder dat volk. Die groot in regimenten of in machten zijn zullen tevreden wezen in hun staat en niet met geweld tot zich nemen meer macht, want de aller machtigste mens is het leven kort, zoals de wijze man zegt en die hier niet verstaan willen de kortheid van het leven die zal dat na dit leven ondervinden die lengte der pijnen. Valerius schrijft dat die grote Alexander gehoord had van een van zijn dienaars dat de filosoof Democritus gezegd had dat er veel werelden zouden wezen en daarom begon hij zeer te schreien en zei. Wee mij onzalige die noch niet een wereld gebruikt heeft en waande de hele wereld te beheren en kort nochtans daarna wordt hij dood gelegd in een graf van vijf voeten, daarom worden we vermaand van een wijze die zegt. O edel mens wat zorgt u aldus zeer vergankelijke dingen te hebben veel en meer die u nochtans niet mogen beschermen, ge moet spijs wezen der wormen. Niet mocht een mens lang deren in macht, hij doet zeer goed die dus acht neemt. Der wereld glorie is kort en licht. Zalig is hij die dit voorziet. Een man zei tot de grote Alexander, zie wel heer als u in de top gekomen bent dat u niet van de takken gehinderd wordt e dan alzo te neder zal moeten vallen. Een sultan ziet toe toen hij zag dat hij sterven moeten liet hij zijn doodskleed hangen aan een land als een wimpel en liet dat alzo voeren alle straten door van de stad en liet daar luid uitroepen dat hij van al zijn groten landen en van al zijn schatten en rijkdommen niets anders met hem meenemen zou in de dood dan dat doodskleed. |
Vanden voge- | [20] len die opter aerden leuen ende oeck inden water Dyalogus lxxxiij DIe voghelen opter aerden leuen siende dattie voghelen | die inden water leuen alsoe wel hoor voetsel nemen op | ter aerden als inden water worden daer om seer verstoort [l5r] ende seyden Hier in sijn wi vercort want die water voge | len berouen ons want wanneer dat si hem seluen versaet hebben | int water soe comen si opt lant ende nemen ons oeck onse porci | ende wi moetens deruen ¶ Hier om hebben sise verdachtuaert | [5] voor hem ende seyden Van v hebben wij groot afterdeel want | ghi neemt v aes int water tot vwe wille ende nochtant en ist v | niet ghenoech Mer als ghi uwen rop int water gheuolt hebt so | coemdi opt lant ende wilt ons oec onse voetsel nemen wacht v | voortmeer dattat niet meer en ghesciede of wij sellen v allen do | [10] denDie water voghelen antwoorden ende seyden O lieue susteren | ghi spreket te mael qualiken wij bidden v dat ghi mit ons van | onsen spijsen eten wilt want ghi ons daer seer lief in doen selt. | Als dit die aertvoghelen hoorden dye om hoor ghulsicheyt dye | waterspijsen hebben wouden vlogen si mitten anderen int water Mer | [15] om dat si niet swemmen en konden leden si grote perikel int wa | ter van die gholuen dat si totten water voghelen riepen ontfer | mer onser ende helpt ons dat wi niet en verdrenken Doe worden | die water voghelen mit ontfermherticheyt beweghen ende togen | tot hem en brochtense behouden ten lande Waer om si van hem | [20] oorlof creghen dat si tot horen wille gheuoedet mochten war | den inden water ende oec opt lant ende seyden LAngher duert | soberheyt dan die ghulsicheyt. goedertierenheyt dan die nidich | heyt Aldus varen veel gulsighe menschen die seer bedroeft war- | den als si anderen luden sien eten ende meynen dat hem hoor noot- | [25] turfte ontbreken sal Ende en weten niet dat god die werlt ghe- | scapen heeft ende al datter in is Want hi als int werck der apos- | telen ghescreuen staet is die gheen die allen creaturen dat leuen | gheeft ende al dat si behoeuen Daer om seyt sinte Ian ghuldemont | lichamelike weldaden gheeft god den ghenen also wel dies waer | [30] dich sijn als onwaerdich. waer om wi dan content sellen we- | sen vant gheen dat god verleent Bernardus. Die cleyn vo- | ghel is content mytter lucht. ¶ Die wolf mitter aerden. [l5v] die snoeck inden water. Mer die ghirighe mensche neemt dye | aerde ende dat water ende oeck den hemel ende soude dese al- | le berouen van hoor voetsel had hijs macht. Aldustanighe en | waren die oude princen ende heren nietMer die soberheyt was | [5] in hem als die leerre vegecius scrijft vanden groten alexander | dat hi onder wijlen als hi wanderende was mitten ouden drooch | broot plach te eten. Inden gesten vanden romeynen vintmen | dat augustus die keyser cleynlic was van spijsen ende begheer | den broot ende cleyn viskijns ende buffelen case die mit handen | [10] ghedruct was ende onripe vighen Ende dat hi eeten plach in | allen plaetsen ende tijden dattie maghe begheerden Ende niet | alleen en was die soberheyt inden mannen mer oec onder dye | vrouwen op dat si in gheen scandelic werk vallen en souden |
Van de vogels die op de aarde leven en ook in het water. Dialoog 83 De vogels die op de aarde leven zagen dat de vogels die in het water leven alzo wel hun voedsel nemen op de aarde als in het water en worden daarom zeer verstoord en zeiden. Hierin zijn we verkort want de watervogels beroven ons want wanneer dat ze zichzelf verzadigd hebben in het water zo komen ze op het land en nemen ons ook onze portie, we moeten het derven. Hierom hebben ze hen gedagvaard voor hen en zeiden. Van u hebben wij groot nadeel want gij neemt uw aas in het water tot uw wil en nochtans en is he tu niet genoeg. Maar als ge uw krop in het water gevuld hebt zo kom je op het land en wil ook ons voedsel nemen, wacht voortaan meer dat dit niet meer geschiedt of we zullen u allen doden. De watervogels antwoorden en zeiden. O lieve zusters, ge spreekt helemaal kwalijk, wij bidden u dat gij met ons van onze spijzen eten wilt want ge zal ons daar zeer lief in doen. Toen dit de aarde vogels hoorden die vanwege hun gulzigheid de water spijzen hebben wilden vlogen ze met de anderen in het water. Maar omdat ze niet zwemmen konden leden ze grote perikel in het water van de golven zodat ze tot de watervogels riepen, ontferm ons en help ons dat we niet verdrinken. Toen worden de watervogels met ontferming bewogen en trokken ze tot hen en brachten ze behouden te land. Waarom ze van hen verlof kregen dat ze toot hun wil gevoed mochten worden in het water en ook op het land en zeiden. Langer duurt de soberheid dan de gulzigheid, goedertierenheid dan de nijd. Aldus varen veel gulzige mensen die zeer bedroefd worden als ze anderen lieden zien eten en menen dat hen hun nooddruft ontbreken zal en weten niet dat god de wereld geschapen heeft en al dat er in is. Want hij, zoals in het werk der apostelen geschreven staat, is diegene die alle creaturen dat leven geeft en al dat ze behoeven en daarom zegt sint Johannes Guldenmond, lichamelijke weldaden geeft god diegene alzo wel die het waardig zijn als onwaardig, waarom we dan tevreden zullen wezen van hetgeen dat god verleent. Bernardus. De kleine vogel is tevreden met de lucht, de wolf met de aarde, de snoek in het water. Mar de gierige mens neemt de aarde en dat water en ook dn hemel en zou van die alles beroven van hun voedsel hij de macht. Al dusdanige waren die oude prinsen en heren niet. Maar de soberheid was in hen als die leraar. Vegecius schrijft van de groten Alexander dat hij als hij ondertussen aan het wandelen was met de ouden droog brood plag te eten. In de verhalen van de Romeinen vindt men dat augustus de keizer klein was van spijzen en begeerde brood en kleine visjes te eten en buffel kaas die met de handen gedrukt was en onrijpe vijgen en dat hij te eten plag in alle plaatsen en tijden dat de maag het begeerde en niet alleen was die soberheid in de mannen, maar ook onder de vrouwen opdat ze in geen schandelijk werk vallen zouden. |
Vanden lantman ende die bijen: ¶ Dyalogus lxxxiiij. [15] EEn lantman hadde veel bijen in sijn stock daer hi veel | ghelts an wan Ende nochtant somwijlen vanden bijen | gesteken wort als hi die honich daer wt te nemen plach | Op een tijt wort hi soe seer ghesteken dat hi seer toornich we- | sende den byen wraec belouende ende seyde Ic beloue gode ende | [20] v Ist dat ghi mi meer steket dat ic v om werpen sel ende verdre | uen Doe antwoorden hem die bijen. Du salighe man wilste | wel varen vander soeticheyt des honichs: mer du en wilste niet | gheuoelen van dat steeken onser anghelen. verdrach du duldeliken | die bitterheyt wilstu anders hebben die soete dinghen: of wij [l6r] sellen van dy trecken ende dan en salste gheen ghewyn meer van | ons hebben Hier nae gheuielt doe hi die honich winnen soude. | dat hem een bije seer stac also dat hi verwoet wort ende werp | alle die stocken om ende veriaghede alsoe die bijen. Ende die bijen | [5] toghen van daen ende lieten hem wesen Hier nae als hi van armoe | den ghedwonghen wort die te voren in weelden te leuen plach | van ghewin der bijen doe bekende hi die nutticheyt der bijen. | bescryende sijn eersten staet ende seyde HArde dinghen moet | hi liden. die vant soete wil verblijden Deser ghelijc vintmen veel | [10] huden te daghe die in gode garen wel leuen wouden hem mit- | ter werlt te verblijden ende oec mit cristo regneren Veel menschen | soeken cristum in weelden daer sijs niet vinden en moghen Als | Job seyt God en wort niet gheuonden inden lande der gheenre | die leckerliken leuen Daer om seyt Iheronimus Die leuen wil na | [15] dat heylighe ewangeli sijn leuen sal wesen een marteli Want die | heer en heeft den mensch niet wtten paradise gheworpen dat hy | hem seluen hier een ander paradijs soude setten als bernardus seit | Int vader leuen leestmen dat een broeder den abt anchilles vraech | den ende seyde: Hoe coemt dat ic inder cellen sittende becoringe van | [20] die traecheyt lide Die oude antwoorden wanttu nye ghesien en | hebste die ewighe ruste die wi hopende verbeyden ende die helsche | pinen die wi vresen Waert dattu dese dinghen naersteliken an | saechste al waer die celle tot dinen hals toe vol wormen du sou | deste daer blijdeliken sonder traecheyt in bliuen Noch leestmen daer | [25] dattie broeders enen heylighen ouden vader baden dat hi wat rus | ten woude vanden swaren arbeyde Wien hi antwoorden Ghe- | looft mi kinderen want abraham sal rouwe hebben als hi die gro | te claer gauen godes sel sien om dat hi niet meer daer om ghestre- | den en heeft Oeck seyden sommighe broeders tot enen groten | [30] ouden Hoe bistu hier te vreden ende hoe moghestu den groten ar | beyt liden Hi antwoorden Alle die tijt mijns arbeyts dien ick | hier liden is niet ghenoech te compareren tot enen dach der tor | menten die den sonders int toecomende leuen bereyt sijn. |
Van de landman en de bijen: Dialoog 84. Een landman had veel bijen in zijn stok daar hij veel geld aan won en nochtans soms van de bijen gestoken wordt als hij de honing daaruit e nemen plag. Op een tijd wordt hij zo zeer gestoken zodat hij zeer toornig werd en de bijen wraak beloofde en zei, ik beloog god en u, is het dat gij mij meer steekt dat ik om omver werpen zal en verderven. Toen antwoorden hem de bijen. U zalige man wil goed varen van de zoetheid der honing, maar u wil niet voelen van dat steken van onze angels, verdraag geduldig de bitterheid, wil u anders hebben die zoete dingen: of wij zullen van u trekken en dat zal ge geen winst meer van ons hebben. Hierna gebeurde het toen hij honing winnen zou dat hem een bij zeer stak, alzo dat hij verwoed wordt en wierp alle stokken om en verjoeg alzo die bijen en die bijen trokken vandaan en lieten hem wezen. Hierna toen hij van armoede gedwongen wordt die tevoren en weelde plag te leven van de winst der bijen toen bekende hij de nuttigheid der bijen en beschreide zijn eerste staat en zei. Harde dingen moet hij lijden die van de zoete wil verblijden. Deze gelijk vindt men veel heden ten dage die in god graag wel leven wilden en zich met de wereld te verblijden en ook met Christus te regeren. Veel mensen zoeken Christus in weelde daar ze hem niet vinden mogen. Als Job zegt, God wordt niet gevonden in het land van diegene die lekker leven en daarom zegt Hieronimus. Die leven wil naar dat heilige evangelie zijn leven zal wezen een marteling. Want de heer heeft de mens niet uit het paradijs geworpen zodat hij zichzelf hier in een ander paradijs zou zetten zoals Bernardus zegt, In het vader leven leest men dat een broeder de abt Anchilles vroeg en zei: Hoe komt het dat ik in de cel zit en bekoring van de traagheid lijdt. De oude antwoorde, want u hebt niet gezien de eeuwige rust die we hopen af te wachten en de helse pijnen die we vrezen. Was het dat u deze dingen vlijtig aanzag, al was uw cel tot uw hals toe vol wormen, u zou daar blijde zonder traagheid in blijven. Noch leest men daar dat de broeders een heilige oudenvader baden dat hij wat rusten wilde van de zware arbeid, die hij antwoorde. Gelooft mij kinderen, want Abraham zal rouw hebben als hij die grote heldere gaven Gods zal zien omdat hij niet meer daarom gestreden heeft. Ook zeiden sommige broeders tot een grote oude. Hoe bent u hier tevreden en hoe mag u de grote arbeid lijden. Hij antwoorde. Alle tijd van mijn arbeid die ik hierin lijd is niet genoeg te vergelijke tot een dag der kwellingen die de zondaars in het toekomende leven bereid zijn. |
Van die leeu die teghen den aern vacht Dyalogus lxxxv [l6v] DIe leeu die coninc is van allen dieren vacht sterkeliken | teghen den aern dye conincynne is van dye voghelen | ende hadden by hem alle dieren staende opter aerden | Mer die aern mit horen voghelen sat bouen optie boemen ende | [5] werpende scutte ende pijlen vacht si sterkeliken teghen die bees- | ten Dit sach een voghel grijp die daer voorbi lijden soude dient | wonderlike seer mishaghede. ende ghinc sitten op een houelkijn | daer by ende en vloech daer niet toe Hier om wort die leeu seer | veruaert ende seyde in hem seluen Ist dat dese voghel grijp tegen | [10] mi valt soe sal ic verwonnen wesen Des ghelijc docht die aern | ende seyde Dese voghel grijp heeft een start ende voeten als een dier | Ic sorghe ist dat hi mitten beesten toeualt teghen mi ic en sels | niet moghen houden. Hier om seynden si beyde totten voghel- | grijp hoor boden om hem te vraghen wie hi waer ende dat hi | [15] hem ontbieden woude waer om hy daer sate Welken die vo- | ghel grijp antwoorden Ic ben een voghel ende oec een dier Mer | ic en ben niet inder pertijen h of k Ende dat ic hier sitte dat is om | vreede ende niet om die pertije te sterken Ende doe hi dat antwoort | ghegeuen had wort hi vriendeliken van hem allen ontfanghen [l7r] Ende hi ghinc spacieren waer dat hi woude mit den beesten ende | voghelen ende was des an beyden siden wel gheloeft Hieren bin | nen tracteerden die voghel grijp om paeys ende vrede te maken | ende want hi an gheenre side susspect en was soe gauen hem bey | [5] de die partijen in sinen handen te doen dat hem belieuen soude | Doe gaf hi die sentenci ende gheboet dat si alle gader vandaen | souden trecken ende voortmeer niet vergaderen om te strijden | ende vechten mer in vreden bliuen ende seyde WIe in vreden | wil verbliden. en sal niet kiesen enighe side. Aldus sel oec een | [10] yghelic goet mensche gaen tusschen die partijen op dat hi we- | sen mach een soen des gheens dye int heylighe ewangeli seyt. | Salich sijn si die vrede maken tusschen dye partijende menschen | want si ghehieten sellen wesen kinderen godes ysaias die hey | lighe propheet seytO hoe scoen sijn die voeten der gheenre die | [15] vreden bootscappen. Mer die voeten der gheenre die twist en- | de onurede brenghen warden vermaledijt. als die wise man | seyt Die onurede maect ende mit tween tonghen spreket is ver- | maledijt om dat hi veel menschen verstoort heeft die vrede had | den : Men leset int vader leuen dattet op een tijt gheschiede | [20] datter twist was tusschen enen heydenschen man. ende enen | kersten alsoe dat si teghen malkander quamen ghewapent elck | mit sinen vrienden om te vechten Die heylighe vader appollo | nius dit vernemende sprac tusschen beyden om vrede te maken | Mer daer was een wreet hart man diet hooft vander onure- | [25] den was die behinderdent daer hy mocht ende seyde dattet gheen | vrede wesen en soude also langhe als hi leefden Doe seyde die | heylighe man Het sal dan gheschieden alstu segste Want hier | nyemant huden gheslaghen en sal warden dan du Ende dijn | graft sal wesen inden buyck der beesten ende der voghelen. | [30] Dat alsoe gheschieden Want hy wort ter stont inden strijt ver- | slaghen ende int sant ghegrauen: Ende doe sijn vrienden des | anderen daghes vroech quamen om hem te halen ende eerliken | te begrauen beuonden si dat hi vanden ghieren ende beesten op | ghegrauen was ende ghegheten: [l7v] |
Van de leeuw die tegen de arend vocht. Dialoog 85 De leeuw die koning is van allen dieren vocht sterk tegen de arend die de koning is van de vogels en had bij hem staan alle dieren die staan op de aarde. Maar de arend met zijn vogels zat boven op de bomen en wierpen geschut en pijlen en vocht sterk tegen de beesten Dit zag een vogel grijp die daar voorbijging en die het wonderlijk zeer mishaagde en ging zitten op een heuveltje waar hij bij vloog en daar niet toe. Hierom worde de leeuw zeer bang en zei in zichzelf. Is het dat deze vogel grijp tegen mij valt zo zal ik overwonnen wezen. Desgelijks dacht de arend en zei. Deze vogel grijp heeft een staart en voeten als een dier. Ik bezorg dat hij met de beesten toevalt tegen mij ik zal het niet mogen houden. Hierom zonden ze beide tot de vogel grijp hun boden om hem te vragen wie hij was en dat hij zich ontbieden wilde waarom hij daar zat. Die de vogel grijp antwoorde, ik ben een vogel en ook een dier. Maar ik ben niet in partij en dat ik hier zit dat is om vrede en niet om die partij te sterken en toen hij dat antwoord gegeven had wordt hij vriendelijk van hen allen ontvangen en hij ging wandelen waar dat hij wilde met de beesten en de vogels en was aan beide zijde wel geloofd. Ondertussen onderhandelden de vogel grijp om rust en vrede te maken en omdat hij aan geen zijde verdacht was zo gaven hem beide partijen in zijn handen te doen dat hem believen zou. Toen gaf hij sententie en gebood dat ze allemaal vandaan zouden trekken en voort meer niet vergaderen om te strijden en te vechten, maar in vrede blijven en zei. Wie in vrede wil verblijden zal niet kiezen enige zijde. Aldus zal ook elk goed mensgaan tussen de partijen opdat hij wezen mag een verzoening van diegene die in het heilige evangelie zegt. Zalig zijn zij die vrede maken tussen de partijen der mensen want zullen geheten wezen kinderen Gods, Jesaja, die heilige profeet zegt. O hoe mooi zijn de voeten van diegene die de vrede boodschappen. Maar de voeten van diegene die twist en onvrede brengen worden vermaledijd. Zoals de wijze man zegt. Doe onvrede maakt en met twee tongen spreekt is vermaledijd omdat hij veel mensen verstoort heeft die vrede hadden: Men leest in het vader leven dat het op een tijd geschiede dat er twist was tussen een heidense man en een christen, alzo dat ze tegen elkaar gewapend kwamen en elk met zijn vrienden om te vechten. Di heilige vader Appollonius die dit vernam sprong tussen beiden om vrede te maken. Maar daar was een wrede harde man die het hoofd van de onvrede was die verhinderde het daar hij mocht en zei da het geen vrede wezen zou alzo lang als hij leefde. Toen zei de heilige man. Het zal dan geschieden zoals u zegt. Want hier zal niemand geslagen worden dan u en uw graf zal wezen in de buik der beesten en de vogels. Dat alzo geschiede. Want ij wordt terstond in de strijd verslagen en in het zand begraven: en toen zijn vrienden de volgende dag vroeg kwamen om hem te halen en fatsoenlijk te begraven bevonden ze hij van de gieren en beesten opgegraven was en gegeten. |
Van die leeu die sijn twe iongen elck een wijf gaf Dyalogus lxxxvi. EEn leeu gaf sijn twe ionghen elck een wijf ende gaf hen el- | ken voer die mede gaue een bosch Mer eer hijse van hem | woude laten sceyden leerde hijse in drien dinghen ende | [5] seyde. O mijn kinderen onthout ende bewaert dese drie dinghen | die ic v leer ende ghi selt dan wel staen Dat eerste is dat ghi vreede | houden salt mit uwen volckDat andere den bosch dien ic v gheef | seldi also regieren ende bewaren dattie beesten ende die dieren daer in | vermenichfoudicht mogen warden Dat derde is dat ghi niet vech | [10] ten en selt teghen den mensche Dese leeringhe hielt die oude wel | ende wort groet ende rijc van goedeMer die iongher verstoerden sijn | volck ende had geen vrede binnens huys waer om hi mit toor- | nighen moede inden bosch liep ende dode alle dieren die daer wa | ren ende verderf den bosch ende quam tot groter armoeden: Op een | [15] tijt quam hi visiteren sinen broeder ende siende dat hy rijc wort ende | groot seyde hi Ic onsalighe leue in armoeden ende groter onureden | ende du verblijdeste di in weelden ende vrede. Doe antwoorden | die oudeste Die gheboden ons vaders en hebste niet ghehouden | ende daer om comen alle dese quaden opti Mer ganc mit my in | [20] den bosche ende sich hoe ic ons vaders goeden heb bewaert: Ende | doe si te samen inden bosch quamen was daer een iagher dye | sijn stricken settede op dat hi sommighe beesten soude mogen | vanghen Als dit die ionghe leeu sach seyde hi totten ouden. | Siestu niet dit menskijn dat di begheert te verderuen Die oude [l8r] antwoorden En weestu niet dat wi ons vaders gebot heb | ben dat wij teghen den mensche niet vechten en sellen Die ion- | gher antwoorden O hoe sot bistu: wilstu dijn edelheyt des leeu | wen alsoe verliesen om alsulke woorden die niet en sijn te ach | [5] ten Ic sal hem an sticken scoerenEnde als hi aldus totten mensch | liep ende die stricken niet en wachten wort hi gheuanghen in | die netten Ende die oude ghinck te huys ende seyde WIe | sijn vaders ghebot volbrenct. en wort van nyemants quaet | ghekrenct. Hier wt machmen merken hoe seker ende goet dat | [10] tet is dye gheboden onser ouders te houden ende dattet recht | is te obedieren horen gheboden. Paulus scrijft ad colocenses | kinderkijns obediert uwen ouders inden here want dat is recht | Men seyt een fabel dat een leeu van ouderdom in een kuyl lach | ende tot hem quam sijn ionghe dye seer sterck was. wien dye | [15] vader seyde Verblide di wantti alle dieren ontsien ¶ Mer een | dinck leer ic dy als dattu nymmermeer en wilste vechten tegen | den mensche want hi die alre sterckste is bouen al Die ionghe | wort hier wt becoort ende socht den mensch om teghen hem | te vechten ende vant twe ossen in een coppel tesamen ghebon- | [20] den ende vraechden hem ende seyde Sijdi menschen. Si sey | den neen wij mer wij sijn vanden menschen aldus ghedwon- | ghen Daer nae vant hi een tellenaer mit hoef ysers beslaghen | ende een sadel op sijn rugghe desen vraghede hi ende seyde ¶ | Bistu die mensch dien ick soeck Hi antwoorden neen mer ick | [25] ben vanden mensche aldus bereyt Die leeu verwonderde hem | van desen ende voortgaende vandt hi een lantman die een gro | ten boem doer saghede Tot desen seyde die leeu Maect di haes | teliken bereyt want ic teghen di vechten wil Die man antwoor | den laet ons eerst dit hout sniden. Dan sellen wi nae strijden | [30] Ende hi leerden den leeu dat hy sijn poten steeken soude in die | sneede vanden hout. op dat sijt soe veel te eer dat hout souden | moghen sniden Die leeu stac sijn poten in. ende die man toech | dye saghe wt ende clemmede des leeuwen poten int hout alsoe | dat hi grote hulpe riep vanden boeren die daer bi woenden Ende tot- | [35] ten geroep des lewen quam alle dat volck vanden dorp mit stocken ende [l8v] swaerden om den leeu doot te slaen Als die leeu dit sach ende hi int | gat was liet hi sijn clauwen int hout steken ende also mit bloedigen | voeten wech lopende mocht hi nauwe ontgaen. Ende keerde weder | tot sijn vader ende bekenden doe mit onderuinden dat sijns va- | [5] ders leeringhe goet ende profitelick was. |
Van de leeuw die zijn twee jongen elk een wijf gaf. Dialoog 86. Een leeuw gaf zijn twee jongen elk een wijf en gaf hun elk voor die mede gave een bos. Maar eer hij ze van hen wilde laten scheiden leer hij ze in drie dingen en zei. O mijn kinderen onthoudt en bewaar deze drie dingen die ik u leer en ge zal dan goed staan. Dat eerste is dat ge vrede houden zal met uw volk. Dat tweede het bos dat ik u geef zal je alzo regeren en bewaren dat de beesten en de dieren daarin vermenigvuldigd mogen worden. Dat derde is dat ge niet vechten zaltegen de mensen. Deze lering hield die oude wel en wordt groot en rijk van goed. Maar de jongere verstoorde zijn volk en had geen vrede binnenshuis waarom hij het een vertoornd gemoed in het bos liep en doodde alle dieren die daar waren en verdierf het bos en kwam tot groter armoede: Op een tijd kwam hij visiteren zijn broeder en zag dat hij tijd was en groot geworden en zei, ik onzalige leef in armoede en grote onvrede en u verblijdt u in weelde. Toen antwoorde die oudste. De geboden van onze vader hebt u niet gehouden en daarom komen al deze kwaden op u. Maar ga met mij in het bos en zie hoe ik onze vaders goed heb bewaard: en toen ze tezamen in het bos kwamen was daar een jager die zijn strikken zetten opdat hij sommige beesten zou mogen vangen. Toen dit de jongste leeuw zag zei hij tot de oudere. Ziet u niet dit mensje u probeert te verderven. De oude antwoorde, weet u niet dat we onze vader gebod hebben dat wij tegen de mensen niet vechten zullen. Die jongere antwoorde. O hoe zot bent u: wil u uw edelheid van de leeuwen alzo verliezen om al zulke woorden die niet zijn te achten, ik zal hem in stukken scheuren. En toen hij aldus tot de mens liep en de strikken niet wachten wordt hij gevangen in die netten en de oude ging naar huis en zei, Wie zijn vaders gebod volbrengt wordt van niemands kwaad gekrenkt. Hieruit mag men merken hoe zeker en goed dat het is de geboden van onzer ouders te houden en dat het recht is te gehoorzamen hun geboden. Paulus schrijft in Colossenzen, kindertjes gehoor uw ouders in de heer want dat is recht. Men zegt een fabel dat een leeuw van ouderdom in een kuil lag en tot hem kwam zijn jonge die zeer sterk was wie de vader zei. Verblijde je want alle dieren ontzien je. Maar een ding leer ik je dat u nimmermeer wil vechten tegen de mens want die is de allersterkste boven alle. De jonge wordt hierdoor bekoord en zocht den mens om tegen hem te vechten en vond twee ossen in een koppel tezamen gebonden en vroeg henen zei. Ben je mensen. Ze zeiden, neen wij, maar wij zijn van de mensen aldus gedwongen, daarna vond hij een tellenaar met hoefijzers beslagen en een zadel op de rug en deze vroeg hij en zei. Bent u de mens die ik zoek. Die antwoorde, neen, maar ik ben van de mens en aldus bereid. De leeuw verwonderde zich hiervan en ging voort en vond een landman die een grote boom doorzaagde. Tot deze zei de leeuw. Maak u haastig bereidt want ik wil tegen u vechten. De man antwoord, laat ons eerst dit hout snijden. Dan zullen we daarna nae strijden en hij leerde den leeuw dat hij zijn poten steken zou in de snede van het opdat hij het vo veel eerder zou mogen snijden. De leeuw stak zijn poten erin en die man trok de zaag eruit en klemde de poten van de leeuw in het hout, alzo dat hij zeer help riep van dn boeren die daarbij woonden en tot het geroep van de leeuw kwam al dat volk van het dorp met stokken en zwaarden om den leeuw dood te slaan. Toen de leeuw dit zag en hij in het gat was liet hij zijn klauwen in het hout steken en alzo liep hij met bloedige voeten weg en kon nauwelijks ontgaan en keerde weer tot zijn vader en bekenden toen met onderving dat zijn vaders lering goed en profijtelijk was. |
Vanden voghel grijp den tyran Dialogus lxxxvij. VOghel grijp als ysidorus scrijft is een voghel die vier | voeten heeft. ende is int hooft ende den vloegehelen ghelijc den | aern ende voort int ander deel sijns lijf ghelijc den leeu Ende | [10] is den mensch ende den paerden seer haetich Hi leit in sijn nest een | smaragd teghen die vernijnde dieren. Hi is so sterck ende wreet dat | hi leuendighe menschen verscoert Dese haddde ontfanghen een | prouincie te regieren Daer hi om sijn wreetheyt ende ghiericheyt | ten eersten een ghebot ghegeuen had datmen daer gheen coepluden van | [15] buten en soude laten comen te copen of te vercopen Ten anderen | dat niemant van anderen landen daer en soude moeten comen in | sijn lant Ten dorden dat nyemant van sinen volck reysen en sou | de tot anderen landen Als hi aldus dese drie dinghen strenghe | liken bewaerden ende in groter weelicheyt leuende was verga | [20] derde hi voor hem seluen grote goeden ende en deelde daer nye- | mant anders of Daer nae ghesciede wt die verhenghenisse go | des dat die donre ende blixem alle die prouincie verbernden ende ver | doruen Alsoe dat sijn volck tot hem quam biddende oorlof van | hem mit screyenden oghen dat si tot andere landen mochten reysen [m1r] op dat si niet van hongher en souden vergaen Doe sende hy sine bo | den in vremden landen dat si daer copen souden dat sinen volck noot | turftich waer ende si weder ontfanghen souden ghelt ende goet ge- | noech Mer die luden van anderen landen antwoorden Segt uwen | [5] heer du en hebste nye vercopen willen tot onser behoef Daer om en | willen wi di oec nu niet vercopen Anderwerf seynde hi ande- | re boden ontbiedende den vreemden luyden dat si vrilic comen wou- | den tot sijn lant om hoor goeden te vercopen Si antwoorden Du en | woudeste ons nye ontfangen daer om en selstu oec nu niet krighen | [10] Derdewerf ontboet hi hen dat si hem mitten sinen wilden ontfan- | gen op dat si van hongher ende kommer niet en souden vergaen. | Doe antwoorden si du en woudeste nie tot ons comen Daer om | en sellen wi di oec niet ontfangen Ende waert dattu oec tot ons co- | men woudeste wi souden di van ons verdriuen Aldus is hi in sijn | [15] re noot van allen menschen gelaten ende is vergaen mit alle die sinen van | groot kommer ende ghebrec ende seyde DIe niemant en dient en | wort niet ghedient. in sijnre noot en heeft hi niet enen vrient Daer | om ist profitelic dattie comenscap gaet ende keert onder die ghe | meenscap der coopluden ende datmen in allen lantscappen waer | [20] ende goet brenghet ende haelt om dye nootturfte ende ghebreck der | menschen te verhoeden Hier of seyt onse heer int heylighe ewan | geli Alle dat ghi wilt dat v die menschen souden doen dat doet hem | oec in alre wijs dit is die wet ende dattie propheten gescreuen heb | ben Ende basilius die heylighe man seyt Alsodanich wese den an | [25] deren als bu wilste dattie anderen teghen di sijnMen leest dat doe | die grote alexander mit sinen volck wanderden inden weghe ende | van groten dorste ghepinicht worden quam daer een goet man die | hem voer een grote gaue een nap mit water gaf dien hi danc- | baerliken ontfinc ende gheboet sinen dienres datmen dat water wt | [30] souden gieten want hi en woude niet alleen drincken ende laten sijn | ridders versmachten van dorst Hier contrari seyt die ghierighe | inden boec der wijsheyt Ic heb mijn rust gheuonden ende sel alleen | van minen goeden eten Daer om sel men alsulke ghierige men | schen niet ordineren tot prelaten afte regieres vanden volck Ghelijc [m1v] als die oude philosophen ende heren nie en wouden enigen setten | dat volck te regieren die mit giericheyt bekommert was als vale | rius bescrijft dat op een tijt doe die romeynen twe raetsheren seyn | den wouden om hispanien te regieren seide die wijse man scipio geen | [5] van beyden en duncket mi te dienen of nutte te wesen om dat lant | te regieren. want die een arm is ende niet en heeft ende die ander nim- | mermeer genoech en heeft ¶ Aldus rekendet hy al euen quaet te | wesen inden bosen tyrannen armoede ende giericheyt Noch scrijft die | selue valerius ende seyt dat tiberius die keyzer die rechters ende dien | [10] res der lantscappen selden plach te vernuwen om dattie niewe altoes | gheneicht waren om ghelt ende giften te nemen. Hier om vindetmen | een exempel van enen ghewonden man dien die vlieghen sijn bloet | sugende bedect hadden daer een ander voerbi leet ende dye vliegen | wt medeliden van hem veriagede dattoe die gewonde man tot hem | [15] seydeO goede vrient du hebste mi quaet gedaen om dat dese vol | waren ende sat ende daer nu ander hongerige weder sellen comen ende mi | meerder pijn an doen. Des gelijc sijn alle officiers als si arm sijn | altoes gierich ende bereyt om ghelt te hebbenMen leset in die fabu | len dat een coninc bat sinen afgod appollo dattet al gout mochte | [20] wesen dat hi hantierden ende het wort hem ghegeuen na sinen wil Hier | na gesciedet als hi spise of dranc in sinen mont soude nemen dat- | tet verwandelt wort in gout ende most van honger steruen. Aldus | doet oec die rijcdom die den rijken gierighen meer gierich maect ende | hem brenget in die ewighe verdoemnissenMen vindet in die croni- | [25] ken gescreuen dattie conincynne tharis doe si den coninc van parsen | hadde geuangen datsi hem sijn hoeft of deede slaen ende dat setten in een | becken vol bloets ende seyde du hebste dorst ghehadt nae bloet | drincke nu so veel alstu wilste Aldus selt den ghierighen ende on | genadighen rechters ende officiers ghescieden na desen leuen dye | [30] hier dorst hebben ghehat int bloet dat is dat goet ende den | arbeyt der armer menschen want dye gierighe menschen sellen | inder hellen drincken ghesmouten gout Een philosooph scrijft | dattie keyser nero ghesien was inder hellen hem seluen te waschen | ende baden in ghesmouten gout Ende doe hi sach een scaer volcks die [m2r] voorspraken ende aduocaten hadden gheweest seide hi tot dien | coemt ghi o gheslachte der menschen die veyl of te coop wart ende | badet v mit mi want ick v dat beste bad nae ghehouden heb |
Van de vogel grijp de tiran. Dialoog 87. Vogel grijp als Isidorus schrijft is een vogel die vier voeten heeft en is in het hoofd en de vleugels gelijk de arend en voort in het ander deel van zijn lijf gelijk de leeuw en haat de mens en den paarden zeer. Hij legt in zijn nest een smaragd tegen de venijnige dieren. Hij is zo sterk en wreed dat hij de levende mens verscheurt. Deze had een provincie ontvangen om te regeren daar hij vanwege zijn wreedheid en gierigheid ten eerste een gebod gegeven had dat men daar geen kooplieden van buiten zou laten kopen of te verkopen. Ten andere dat niemand van andere landen daar zou mogen komen in zijn land. Ten derde dat niemand van zijn volk reizen zou tot anderen landen. Toen hij aldus deze dingen streng bewaarde en in grote weelderigheid leefde verzamelde hij voor zichzelf groot goed en deelde daar niemand anders van. Daarna geschiede uit het toestaan van god dat de donder en bliksem alle provincies verbrandde en verdorven. Alzo dat zijn volk tot hem kwam bidden met schreiende ogen at ze tot ander elanden mochten reizen opdat ze niet van honger zouden vergaan. Toen zond hij zijn boden in vreemde landen dat ze daar kopen zouden dat zijn volk behoefde en ze weer geld zouden ontvangen geld en goed genoeg. Maar de lieden van anderen landen antwoorden. Zeg uw heer dat u hebt niets te verkopen tot onze behoefte en daarom willen wij u ook niets verkopen. Andermaal zond hij andere boden en ontbood de vreemde lieden dat ze vrij komen wilden tot zijn land om hun goed te verkopen. Ze antwoorden. U wilde ons niet ontvangen en daarom zal u ook nu niets krijgen. Derde maal ontbood hij en dat ze met de zijne wilden ontvangen opdat ze van honger en kommer niet zouden vergaan. Toen antwoorden ze, u wilde niet tot ons komen en daarom zullen we u ook niet ontvangen en was het dat u tot ons komen wilde we zouden u van ons verdrijven. Aldus is hij in zijn nood van allen mensen gelaten en is vergaan met al de zijnen van groot kommer en gebrek en zei. De niemand dient wordt niet gediend, in zijn nood heeft hij niet een vriend. Daarom is het profijtelijk dat het koopmanschap gaat en keert onder de gemeenschap der kooplieden en dat men in alle landschappen waar en goed brengt en halt om de nooddruft en gebrek der mensen te verhoeden Hiervan zegt onze heer in het heilige evangelie. Alles dat ge wilt dat de mens zou doen dat doet hem ook in alle wijze en dit is di wet en dat de profeten geschreven hebben en Basilius de heilige man zegt. Al zodanig wees aan de anderen zoals u wil dat de anderen tegen u zijn. Men leest dat toen de grote Alexander met zijn volk wandelde in de weg en van grote dorst gepijnigd worden kwam daar een goede man die hem voor een grote gave een nap met water gaf die hij dankbaar ontving en gebood zijn dienaars dat men dat water uit zou gieten want hij wilde niet alleen drinken en zijn ridders laten versmachten van dorst. Hier contrarie zegt die gierige in het boek der wijsheid, ik heb mijn rust gevonden en zal alleen van mijn goed eten en daarom zal men al zulke gierige mens niet ordineren tot prelaten of regeerders van het volk. Gelijk zoals de oude filosofen en heren niet enige wilden zetten dat volk te regeren die met gierigheid bekommerd was zoals Valerius beschrijft dat op een tijd toen de Romeinen twee raadsheren zenden wilden om Spanje te regeren zei de wijze man Scipio, geen van beiden lijkt me mij te dienen of nut te wezen om dat land te regeren want de ene is arm en heeft niets en de ander heeft nimmermeer genoeg. Aldus rekende het ze al even kwaad te wezen in de boze tirannie en gierigheid. Noch schrijft dezelfde Valerius en zegt dat Tiberius die keizer di rechters en dienaars der landschappen zelden plag te vernieuwen omdat de nieuwe altijd geneigd waren om geld en giften te nemen. Hierom vindt men een voorbeeld van een gewonde man die de vliegen zijn bloed zogen en bedekt hadden daar een ander voorbijging en de vliegen uit medelijden van hem verjoeg en dat de gewonde man tot hem zei. O goede vriend, u hebt mij kwaad gedaan omdat ze vol waren en zat en daar nu ander hongerige weer zullen komen en me meer pijn aandoen. Desgelijks zijn alle officiers als ze arm zijn altijd gierig en bereid om geld te hebben. Men leest in die fabel dat een koning zijn afgod Apollo bad dat het alles goud mocht wezen dat hij hanteerde en het wordt hem gegeven naar zijn wil. Hierna geschiede het dat als hij spijs of drank in zijn mond zou nemen dat het veranderd wordt in goed en most van honger sterven. Aldus doet ook de rijkdom die de rijken gierig maakt en hem brengt in de eeuwige verdoemenis. Men vindt in die kronieken geschreven dat de koningin Tharis toon ze de koning van Parsen had gevangen dat ze hem zijn hoofd liet afslaan en dat zetten in een bekken vol bloed en zei. U hebt dorst gehad na dat bloed, nu drink zoveel als u wil. Aldus zal het de gierige en ongenadige rechters en officiers geschieden na dit leven die hier dorst hebben gehad in het bloed, dat is dat goed en de arbeid der arme mensen, want de gierige mensen zullen er in de hel drinken gesmolten goud. Een filosoof schrijft dat de keizer `nero gezien was in de hel en zichzelf waste en baadde in gesmolten goud en toen hij een schaar volk zag die met voorspraken en advocaten hadden geweest zei hij tot die, komt hij o geslacht der mensen die veil of te koop werd en baadt met mij want ik heb dat beste bad na gehouden heb. |
Van leopardus ende den eenhoorn die mitten draec vochten Dyalogus lxxxviij [5] Solinus die meester scrijft dat leopardus is een dier dat | ghewonnen is van een leeu ende pardus dat een dyer is | van menigherhande verwe Die wijfgens van desen sijn | koenre dan die mannekijns Plinius dye meester scrijft Als ye | mant den toornighen leoparden wederstaen wil dat hi dan in sinen | [10] handen vyen of loeck wriuen ende breken sal. ende om dat hi den roock | des vyens niet ruken en mach sal hi vlien ende wech lopen ende niet | mogen wederstaen. leopardus is rootachtig van verwen hebbende | swarte vlacken ouer sijn lijf ghestroeijt ende sijn veel minre dan | leeuwen Ende als hi enich venijnt etet soeket hy menschendrec ende | [15] dat etet hi ende wordet dan daer of genesen Ambrosius die heyli | ge leeraer scrijft dat dese beesten alsoe natuerlike wreet ende wilt | sijn datmense also niet temmen en mach dat si hoer wreetheit vergeten | Si worden nochtant wel ghetemmet datmender andere beesten | mede vanget Ende wanneer datmense ontbindet ende ontlaet ende hy | [20] ten vierden often vijften spronc gheen ander beest en vanget so blijft hy | staen in grote felheyt ende toornicheyt Ende ten si dattie iager den | rasende beest gheen ander beest en gheeft van wes bloet sijn toor | ne besaft mach warden hy sel den iagher of wie dat hem te ge | moet coemt opt lyf varen ende aen sticken scoren want hi niet te vreden | [25] ghemaect mach warden dan mit bloet Dese leopardus hadde [m2v] strijt toghen den draec dien hi niet verwinnen en mocht waer | om hi ghinc tot den eenhoorn ende bad hem oetmoedeliken ende seyde. | Du biste groot ende sterck ende gheleert int strijden ende vechten. Ick | bids di seer dattu mi beschermen ende helpen wilt vander verwoet | [5] heyt des drakes Die eenhoorn als hi hoorde dat hi also gepre | sen wort ende alsulke grote dingen van hem gheseyt worden began | hi hem seluen te verheffen ende seyde Du seggheste waer dat ick in | vechten ende strijden wel gheleert ben waer om du blide selt sijn want | ic di wel helpen ende bescermen sal en wilt daer om niet ontsien: want | [10] als die drake sinen mont opdoen sal wil ic hem mit minen scerpen | hoorne doer steken ende also verwinnen Ende doe si te samen tot den | draec quamen began die leopardus den strijt hopende van die hulpe | des eenhoorns Mer die draec sette hem tegen hem beyden te vechten | ende blies vuer ende stanc wt sinen mont Ende doe hi den mont op ghe | [15] daen had liep die eenhoorn haesteliken an ende woude hem doer sijn | keel steecken Mer die draec scuddede sijn hoeft gins ende weer dat | die eenhoorn dat hoeft des drakes missende sijn hoorn in dye | aerde stac also dat hi daer om starf ende seyde oe wie wil vechten | voer een ander: die settet hem seluen in des doods handen. Daer om | [20] ist grote sotheyt van sijn eyghen starcheyt te betrouwen daert hem | niet en behoort te vechten Hier om seyt die wijse man van dat dinc | datti niet moyt of lettet en wilt niet kiuen ofte vechten Daer om | o mensche ondersoec in dinen moet wie du biste: ende wattu doen wil | ste ende of oec die sake totdi behoert Ten minsten en selstu di niet | [25] van eens anders saec onderwindenEn wilt niet voor een ander vechten of | kiuen noch oec onder die twidrachtige die twidracht vermeerderen | Mer doet als seneca leert Altoes sal twidracht beginnen van enen | anderen. van di die vreeden ende versoenige Het gesciede op een tijt | dat sommige menschen kiuende waren tegen horen viant datter een ander | [30] was die toe liep om die van malkanderen te sceyden ende den enen | te bescermen dat hi doe ghinc ende wapenden hem tegen des mans | vyanden dat die vianden seyden tot hemVrient wi en doen di geen | onrecht weset te vreden ende ganc wech want wi wraec soeken | van onsen viant Mer hi en achtede hoer woorden niet ende bereyden [m3r] hem teghen hem luden te vechten Ende als si dat saghen wor- | den si toornich ende sloeghen hem ende horen viant beyde doot |
Van Leopardus en de eenhoorn die met de draak vochten. Dialoog 88 Solinus die meester schrijft dat leopardus is een dier dat gewonnen is van een leeuw en pardus, dat een dier is van menigerhande kleuren. Di wijfjes van deze zijn koener dan de mannetjes. Plinius de meester schrijft. Als iemand de toornige leoparden weerstaan wil dat hij dan i zijn handen uien of look wrijft en breken zal en omdat hij reuk van de uien niet ruiken mag zal hij vlieden en weg lopen en niet mogen weerstaan. Leopardus is roodachtig van kleur en heeft zwarte vlekken over zijn lijf gestrooid en zijn veel kleiner dan leeuwen en als het venijn eet zoekt hij de mensen drek dat hij eet wordt het daarvan genezen. Ambrosius die heilige leraar schrijft dat deze beesten alzo natuurlijk wreed en wild zijn dat men ze alzo niet temmen mag dat ze hun wreedheid vergeten. Ze worden nochtans wel getemd dat men er andere beesten mede vangt en wanneer dat men ze los maakt en ontlaat en het ten vierden of de vijfde sprong geen ander beest vangt zo blijft het staan in grote felheid en toorn en tenzij dat de jager het razende beest geen ander beest geeft van wiens bloed zijn toorn verzadigd mag worden, hij zal de jager of wie dat hem tegemoet komt op het lijf varen en in stukken scheuren, want hij mag niet tevreden gemaakt worden dan met bloed. Deze leopardus had strijd tegen de draak die hij niet overwinnen mocht waarom hij naar de eenhoorn ging en bad hem ootmoedig en zei. U bent groot en sterk en geleerd in het strijden en vechten. Ik bid u zeer da tu mij beschermen en helpen wilt van de verwoedheid van de draak. De eenhoorn toen hij hoorde dat hij alzo geprezen wordt en al zulke grote dingen van hem gezegd worden begon zichzelf te verheffen en zei. U zegt waar dat ik in het invechten en strijden wel geleerd ben waarom dat u blijde zal zijn want ik zal u wel helpen en beschermen en wit daarom niet ontzien: want als de draak zijn mond open doen zal wil ik hem met mijn scherpe hoorn doorsteken en alzo overwinnen en toen ze tezamen tot de draak kwamen begon de leopardus de strijdt en hoopte op de hulp van de eenhoorn. Maar de draak zette zich tussen hen beiden te vechten en blies vuur en stank uit zijn mond en toen hij zijn mond open gedaan had had liep die eenhoorn haastig en wilde hem door zijn keel steken. Maar de draak schudde zijn hoofd heen en wee zodat de eenhoorn het hoofd van de draak miste en zijn hoorn in de aarde stak, alzo dat hij daarom stierf en zei. O wee, wie wil vechten voor een ander: die zet zichzelf in de handen van de dood en daarom is het grote zotheid op zijn eigen sterkte te vertrouwen daar het hem niet te vechten. Hierom zegt die wijze man van dat ding dat ge u niet bemoeit of let en wil niet kijven of vechten, daarom o mensen, onderzoek in uw gemoed wie u bent: en wat u doen wil en ook of die zaak tot u behoort. Ten minsten zal u niet van een ander zijn zaak onderwinden en wilt niet voor een ander vechten of kijven noch ook onder de tweedracht de tweedracht vermeerderen. Maar doe zoals Seneca leert. Altijd zal tweedracht beginnen van een andere van die tevreden en te verzoenen. Het geschiede op een tijd dat sommige mensen aan het kijven waren tegen hun vijand dat er een ander was die toe liep om die van elkaar te scheiden en de ene te beschermen en dat toen hij ging en wapenden hem tegen des man vijand dat de vijand zei tot hem. Vriend, we doen u geen onrecht, wees tevreden en ga weg want we zoeken wraak van onze vijand. Maar hij achtte die woorden niet en bereidde zich tegen hen te vechten en toen ze dat zagen worden ze toornig en sloegen hem en hun vijand beide dood. |
Vanden eliphant die sijn knijen niet en bughet Dyalogus lxxxix Brito die meester seyt dat elephant ghenoemt is na die | [5] griexe tael om dat hi groot is als een berch Dese bees | ten plachmen in die strijden te besighen want die men | schen van persen ende van meden maecten grote castelen van hout | optie elephanten daer si of vochten recht of si op een muer ghe | staen hadden Dese beesten sijn sonder verstant ende memori ende | [10] gaen mit malcander ende ontsien die muys. twe iaer draghen si | hoer iongen ende en voeden niet meer dan eens in hoer leuen ende en | winnen niet meer dan een ionghe ende leuen tot driehondert iaren | toe In den historien vintmen bescreuen dat die elephant gheuan- | ghen wort in dustaniger manieren. twe reine maechden die hoer | [15] borsten ende scouderen bloet gemaect hebben comen daer die elephant | sijn ende een van hem beyden draghet een vat die ander een swaert | Ende als si lude ende soeteliken singhen ende die elephant dat hoort | loopt hi daer toe Ende wt natuerliker ingeuen bekennenden die on | beulectheyt des maechdeliken lichaems eert hi in haer die rey- | [20] nicheyt Ende lickende hoer borsten wort hi wt groter genoechten | ontslaep Ende dan soe neemt een van die maechden dat swaert | ende wondet hem in dat dun van sinen buyc sijn bloet alsoe wt- | stortende ende dan is die ander bereyt mit dat vat ende ontfanghet | dat bloet daer men die purpuer des keysers mede verwetEle | [25] phant is die alre meeste ende vernoomste onder dye wilde beesten [m3v] ende en mach sine knien niet bugen want hi geen knien en heeft: Op een | tijt ginc die leeu die coninc is van allen dieren doer den bossche ende | alle die beesten bogen horen voer hem als voer horen coninc Mer | die elephant en dede dat niet want hijs niet doen en mochte Hier | [5] om waren sommigen beesten wt nijt die si op hem hadden toornich | ende gingen totten leeu beclappende hem daer ofDoe ginc die leeu tot | ten elephant ende seyde Hoe bistu also hart ende oneerbaer dattu dijn | knien voer mi niet en buges Die elephant antwoorden Weet goe- | de heer dat ic di na minen vermogen lief heb ende ere bewise Mer ic | [10] en buge mijn knien niet want ic dat niet doen en mach om dat ic geen | knien en heb Doe seyde die leeu Ist dattu mitter herten my eer | bewiseste so groetestu mi al eerlic genoech want hi sinen heer eren | ghenoech bewijst dye mit alle sijnre macht voer hem arbeydet | Doe versprac die leeu die geen die den elephant onrechteliken bedragen | [15] hadden ende gaf hem prijs ende seyde Niemant en sel mit valscheit | worden bedroeft. eer dat sijn werken sijn gheproeft Dit sellen aen | merken die rechters die nyemant en sellen voordelen na dat die qua- | de clappers hem tonrecht anbrengen mer na die rechte waerheyt. | Want hi altoes niet sculdich en is die besculdicht wort. mer die | [20] verwonnen wort Daer om seit ysidorus proeft ende ondersoect eerst ende oor | delt naValerius scrijft van den senatoer maulius torquatus wies soen | doe hi voer hem besculdicht wort ende verwonnen gaf hi sentencie van hem | ende seide want mijn soen dye raetheer is verwonnen is dat hi ghelt | van sinen gesellen genomen heeft. oordele ic hem sculdich te wesen dat | [25] men hem pinigen sal ende van minen huse wesen verdreuen Hier om wort hy | doe onthoeft na sijns vaders vonnisse Aldus soude oec doen een goet | rechter die rechtuaerdicheit niet te verkeren om liefte ofte hat want | bernardus seyt liefte ende haet en kent niet dat oordeel der waerheyt. | Daer om scrijft valerius dattie coninck calericus in die stat die hy | [30] selue getymmert hadde ende myt goeden rechtuaerdighen hantuesten | wel bewaert was Onder allen was daer een recht ende hantuest geset | dattie gheen die beuonden worden in ouerspul dat hi beroeft soude | warden van beyde sijn ogen Het is gesciet dat sijn eygen soen daer in | beuonden wort ende alle de stat den vader biddende was voer sinen soen | [35] dathi langhe tijt teghen stont niet willende horen Ende hi nochtant [ m4r] tenlesten vanden beden sijns volcks verwoonen wart Ende dede ius | tici als hem seluen sijn een oge eerst wt dede steken daer na oeck sijn | soon des ghelijck een oghe Also dat si beyde siende bleuen. ende dye | wet ghehouden wort ende gaf der rechtuaerdicheyt een wonderlic | [5] temperament ende machticheyt hem seluen deylende ende splitten | de in enen goedertieren vader ende strenghen rechter Noch scrijft | hi vanden heer cariundius tirius dat hi een wet hadde gheset. | waert dat yemant onder dat volck quaem hebbende een swaert an hem | dat die ter stont mit den swaerde ofte yser ghedoet soude war | [10] den Het gheuiel langhe tijt daer nae dat hi selue van buten in quam | om te huys te gaen hebbende een swaert an sijn side Ende doe hi ver- | maent wort dat hi een ouertreder was van dye wet die hi ghegeuen | had. toech hi dat swaert ter stont wt ende viel daer op ende dode hem | seluen want hi en woude hem seluen nyet ontschuldigen noch quaet | [15] exempel achter laten Ende had lieuer te steruen dan die wet te breken. | Oec scriuet hi dat doe een rechter quaet vonnisse ghegeuen had | dattie coninc cambises dien rechter dede villen ende dat vel dede spi | keren op die rechters stoel ende dede den soen na sinen vader daer in te | recht sitten op sijns vaders vel dat alsoe myt nuwer pinen te be- | [20] scicken dat na dier tijt gheen rechter meer en soude tot onrecht | worden gebrocht want also gebiet die godlike wet int oude tes- | tament daer die heer tot moyses sprac ende seyde Rechters ende re | girers selstu setten in alle dijn steeden die dat volck oordelen sellen | mit rechtuaerdigen oordel ende hem niet keren en sellen in contrari te doen |
Van de olifant die zijn knieën niet buigt. Dialoog 89 Brito de meester zegt dat olifant genoemd is naar het Grieks omdat hij groot is als een berg. Deze beesten plag men in die strijden te gebruiken want de mensen van Perzen en van Meden maakten grote kastelen van hot op de olifanten daar ze van vochten recht of ze op een muur gestaan hadden. Deze beesten zijn sondeer verstand en memorie en gaan met elkaar en ontzien de muizen. Twee jaar dragen ze hun jongen en voeden niet meer dan eens in hun leven en winnen niet meer dan een jong en leven tot driehonderd jaren toe. In de historiën vindt en beschreven dar de olifant gevangen wordt op dusdanige manieren. Twee reine maagden die hun borsten en schouders bloot gemaakt hebben komen daar de olifanten zijn en een van hen beiden draagt een vat en de ander een zwaard. En als ze lieflijk zingen en de olifant het hoort loopt hij daartoe uit een natuurlijk ingeven en bekent de onbevlektheid van de maagdelijke lichamen en eert hij in haar de reinheid en likt haar borsten en wordt uit grote genoegen in slaap en dan zo neemt een van die maagden dat zwaard en verwondt hem in dat dunne van zijn buik en stort alzo zijn bloed uit en dan is de ander bereid met dat vat en ontvangt dat bloed waarmee men het purper van de keizers verft. Olifant is de allergrootste en voornaamste onder de wilde beesten en kan zijn knieën niet buigen waant het heeft geen knieën: Op een tijd ging de leeuw die koning is van alle dieren door een bos en alle beesten bogen zich voor hem als voor hun koning, maar de olifant deed dat niet want hij kon het niet doen. Hierom waren sommigen beesten uit nijd die ze op hem hadden vertoornd en gingen tot de leeuw en klapten hem daarvan. Doen ging de leeuw tot de olifant en zei. Hoe bent u alzo hard en oneerbaar dat u uw knieën voor mij niet buigt. De olifant antwoorde. Weet goede heer dat ik u naar mijn vermogen lief heb en eer bewijs, maar ik buig mijn knieën niet want ik dat niet doen mag omdat ik geen knieën heb. Toen zei die leeuw. Is het dat u met uw hart mij eer bewijst zo groet me al eerlijk genoeg want hij die zijn heer eer genoeg bewijst die met al zijn macht voor hem werkt. Toen versprak de leeuw diegene die de olifant onterecht aangedragen hadden en gaf hem prijs en zei. Niemand zal met valsheid bedroefd worden eer dat zijn werken zijn beproefd. Dit zullen opmerken de rechters die niemand zullen veroordelen nadat de kwade klappers hem ten onrechte aanmerken, maar de rechte waarheid. Want his altijd niet schuldig die beschuldigd wordt, maar die overwonnen wordt en daarom zegt Isidorus, beproef en onderzoek eerst en oordeel daarna. Valerius schrijft van de senator Maulius Torquatus wiens zoon voor hem beschuldigd wordt en overwonnen gaf hij sententie van hem en zei, want mijn zoon die raadsheer is die is overwonnen dat hij geld van zijn gezellen genomen heeft oordeel ik hem schuldig te wezen dat men hem pijnigen zal en van mijn zal worden verdreven. Hierom werd hij toen onthoofd na zijn vaders vonnis. Aldus zou ook doen de goede rechter die rechtvaardigheid niet te veranderen vanwege liefde of had want Bernardus zegt, liefde en haat kent niet dat oordeel der waarheid. Daarom schrijft Valerius dat de koning Calericus in de stad die hij zelf getimmerd had en met goede rechtvaardige handvesten goed bewaard was. Onder allen was daar een recht en handveste gezet diegene die bevonden worden in overspel dat hij beroofd zou worden van beide zijn ogen. Het is geschied dat zijn eigen zoon daarin bevonden werd en de hele stad de vader bad voor zijn zoon dat hij lange tijd tegenstond en het niet wilde horen en hij nochtans tenslotte vanwege de beden van zijn volk overwonnen werd en deed justitie toen hem zelf eerst zijn ene oog liet uitsteken en daarna ook van zijn zoon desgelijks een oog. Alzo dat ze beide ziende bleven en de wet gehouden werd en gaf de rechtvaardigheid een wonderlijk temperament en macht en zichzelf verdeel en spleet in een goedertieren vader en strenge rechter. Noch schrijft hij van de heer Cariundius Tirius dat hij een wet had gezet, was het dat iemand onder dat volk kwam en had een zwaard aan hem dat die terstond met het zwaard of ijzer gedood zou worden. Het gebeurde lange tijd daarna dat hij zelf van buiten kwam om naar huiis te gaan en had een zwaard aan zijn zijde en toen hij vermaand werd dat hij een overtreder was van de wet die hij gegeven had trok hij dat zwaard terstond uit en viel daarop en doodde zichzelf, want hij wilde zichzelf niet verontschuldigen nog een slecht voorbeeld achter laten en had liever te sterven dan de wet te breken. Ook schrijft hij dat toen een rechter een slecht vonnis gegeven had dat de koning Cambises die rechter liet villen en dat vel liet spijkeren op de rechters stoel en liet de zoon na zijn vader daarin terecht zitten op zijn vaders vel, dat alzo met nieuwe pijnen te beschikken zodat er na die tijd geen rechter meer zou tot onrecht worden gebracht want alzo gebiedt de goddelijke wet in het oude testament daar de heer tot Mozes sprak en zei. Rechters en regeerders zal u zetten in al uw steden die dat volk oordelen zullen met rechtvaardig oordeel en zich niet keren zullen contrarie te doen. |
[25] Van satirus die een wijf ghenomen had Dyalogus xc [m4v] SAtirus is een mensch die hoornen voer sijn hoeft heuet ende | is een monster of wonderlick dinc die bouen int opperste | vant lijf een mensch is ende dat nederste heeft gelikenisse | van een geyt welc die heyden eren voer een afgod Ende is alsulken | [5] dier als die heylighe vader anthonius inder woestinen sach dien hem | vragede wat hi was Ende hem dit beest antwoorden dat hi een sterf- | lic mensche was een vanden inwoenres der woestinen Dese sati | rus nam een wijf die sympocentaurus dochter was die bouen een | mensch is ende beneden een paert. Deser eer hi sijn wijf beslapen | [10] soude beuorwaerde mit hoer dat si drie dinghen soude moeten | houden Dat eerste was dat si niet soude lieghen Dat ander- | de dat si hem niet en soude blasfemeren of vermaledien Dat der | de datse sijn bedde niet ouertreden en soude Ende hi seyde ist dat | tu dese drie houdes so mogeste mit mi vredelike vernachten Hier | [15] na een cort tijt woude hise beproeuen of si oec geoersaem waer ende | seyde Seg mi o wijf hoe dat dijn ouders hieten Si antwoorden nye | en heb ick ouders gehad Doe segde hi Och laci du hebste mijn | voerwaerde gebroken Doe began si hem te vermaledien om dat si hoer | verliet op die stercheyt ende koenheyt hoorre ouderen Hier om ver | [20] iaghede hijse van hem ende sceydese van sinen bedde Ende niet | langhe daer nae bedreef si oneerbaerheyt mitten ezelEnde doe | dat satirus vernam gaf hi die sentenci van hoer dat si steruen | moste Ende doe si steruen soude seyde si. Obedieren moet | si horen man: dat wijf ende dienen als si kan. Veeltijt sijn die | [25] vrouwen onghehoorsaem ende nochtant en hoort dat r veriement hoer | niet toeDie wijse man seyt Ist dattet wijf die heerscappie heeft | si sal den man contrari wesen: Item Beter ist te wonen in dye | woestinen dan te wesen mit enen toornigen kiuachtigen wiue | Men vint dat een man sijn wijf castiede om hoer ongehoersaemheit ende | [30] seyde hoer dat hi van huys soude reysen ende bleef nochtant heyme | lic in die stede tot eens vrients huys dat wijf vragede den man wat | si doen soude als hi van huys waer hi seide Ic beueel di dattu dijn | vinger geens sins en steket in dit gat dat hier staet Ende doe dye | man wt was began st te dencken ende murmureren waer om heeft [m5r] hi mi dit verboden. Doch en sal ic hem hier in niet obedieren ende | stac mit groter drusticheyt horen vinger in dat gatDie man had | det te voren bescicket datter veel scerper yseren int gat stonden. | daer dat wijf als si hoer vinger in gesteken had ende si gepijnt wart | [5] van die scarpe spikeren began seer lude te roepen also dat die man | die niet veer vandaen en was dat hoorden ende quam toe loepen ende | seyde waer om en hebstu niet obediert minen gheboden Ende al- | soe wort si gecorrigeert dat si namaels gehoorsaem wasHet ge | sciede op een tijt inder zee datter grote tempeest ende onweder was | [10] ende dat volc in groten perikel was dattie sciper riep dat een y- | ghelic sijn last wten sceep soude werpen dat doe daer een man | was die een quaet ongheraect wijf inder tonghen bi hem hadde | dat hijt wijf ouer boert woude werpen ende seyde datter gheen | swarre dinc int scip en was dan hoer tonghe Hier om seyt sene | [15] ca Ghelijc alster niet beters en is dan een goedertieren wijf also | en isser niet wreder dan een onuredighe vrouwe. Daer om seyt | een philosooph dat dat wijf is een stadige vroechde of een ewi | ghe druc ende pijn Is si quaet so isse pijn Issi goet so isse genoech | lic goet want goede vrouwen sijn gehoersaem horen man ende hebben | [20] die lief bouen allen menschen Iheronimus inden boec dat hi scrijft | tegen iouinianum seyt van drie goede vrouwen van romen die na dat | si hore mannen verloren hadden geen ander nemen en wouden Die eerste | van desen was ghenoemt marchia katoens Dese wort gheura- | ghet waer om dat si gheen ander man en woude nemen: Ende si | [25] antwoorden dat si gheen man soude vinden die hoer nemen sou- | de om hoer persoen om dat hoer dat is al waer si niet scoen om | haer goet Die anderde hiet valeriaAls dese geuraget wort waer | om si gheen man en nam Antwoorden dat si dat niet doen en mocht | om dat hoor man nyet doot en was mer also lange soude leuen | [30] als si Die darde hiet anna die van horen ouders ghedwonghen | wart een ander man te nemen om dat si ionc ende rijc was Desen antwoor- | den dat si dat niet doen en mochte om dat si een goet man gehat hadde. Ende | waert dat si een ander naem dat si niet en wiste of hi goet soude sijn of | quaet Ende om waer dat hi goet waer dat si altoes in vreese [m5v] wesen soude dien te verliezen Ende waer hi quaet soe soude si | altoes in druc ende liden wesen om dat si naden goeden man | den quaden hadden gheuonden |
Van de satyr die een wijf genomen had. Dialoog 90 Satyr is een mens die hoornen voor zijn hoofd heeft en is een monster of wonderlijk ding die boven in het opperste van het lijf een mens is en dat laagste heeft gelijkenis van een geit die de heidenen eren voor een afgod en is al zulk dier als die heilige vader Antonius in de woestijn zag die hem vroeg wat hij was en hem dit beest antwoorden dat hij een sterfelijk mens was en een van de inwoners van de woestijn. Deze satyr nam een wijf die de dochter was van Sympocentaurus was die boven een mens is en beneden een paard. Deze eer hij zijn wijf beslapen zo had drie dingen als voorwaarde zou moeten houden. Dat eerste was dat ze niet zou liegen. De tweede dat ze hem niet zou blasfemeren of vermaledijen. Dat derde dat ze bed niet zou overtreden en hij zei, is het dat u deze drie houdt zo mag u met mij vredig overnachten. Hierna een korte tijd wilde hij haar beproeven of ze ook gehoorzaam was en zei. Zeg mij o wijf hoe dat uw ouders heten. Ze antwoord, nooit heb ik ouders gehad. Toen zei hij. Och helaas, u hebt mijn voorwaarde gebroken. Toen begon ze hem te vermaledijen omdat ze zich verliet op de sterkte en koenheid van haar ouders. Hierom verjoeg hij haar van hem en scheidde ze van zijn bed en niet lang daarna bedreef ze oneerbaarheid met de ezel. En toen dat de satyr vernam gaf hij de sententie van haar dat ze sterven moest en toen ze sterven zou zei ze. Gehoorzamen moet ge uw man: dat wijf dienen als ze kan. Vaak zijn de vrouwen ongehoorzaam en nochtans behoort dat gedrag haar niet toe. De wijze man zegt. Is het dat het wijf de heerschappij heeft dan zal de man contrarie wezen: Item. Beter is het te wonen in de woestijn dan te wezen met een toornig kijfachtig wijf en vindt dat een man zijn wijf kastijdde om haar ongehoorzaamheid en zei haar dat ze van huis zou gaan en bleef nochtans heimelijk in die plaats bij een vriend huis en dat wijf vroeg de man wat ze doen zou als hij van huis was en hij zei, ik beveel u dat u uw vinger geenszins steekt in dit gat dat hier staat en toen de man uit was begon ze te denken en murmureren, waarom heeft hij mij dit verboden. Doch zal ik hem hierin niet gehoorzamen en stak met grote begeerte haar vinger in dat gat. De man had tevoren beschikt dat er veel scherpe ijzers in het gat stonden daar dat wijf als ze haar hoer vinger in gestoken had ze gepijnigd werd van die scherpe ijzers begon zeer luid te roepen, alzo dat de mandie niet ver vandaan was dat hoorde en kwam toe lopen en zei, waarom ben je niet gehoorzaam aan mijn geboden en alzo wordt ze gecorrigeerd zodat ze later gehoorzaam was. Het geschiede op een tijd in de zee dat er grote tempeest en onweer was en dat volk in groot perikel was dat de schipper riep dat iedereen zijn last uit het schip zou werpen dat er toen een man was ie een kwaad ongehoorzaam wijf in de tong bij hem had dat hij het wijf over boord wilde werpen en zei dat geen zwaarder ding in het schip was dan haar tong. Hierom zegt Seneca. Gelijk al er niet beters en is dan een goedertieren wijf alzo is er niets wreder dan een ontevreden vrouwe. Daarom zegt een filosoof dat dat wijf is een stadige vreugde of een eeuwige druk en pijn. Is ze kwaad zo is ze pijn. Is ze goed, zo is ze genoeglijk en goed want goede vrouwen zijn gehoorzaam aan hun man en hebben die lief boven alle mensen. Hieronimus in het boek dat hij schrijft tegen Iouinianum zegt van drie goede vrouwen van Rome nadat ze hun mannen verloren hadden geen ander nemen wilden. Die eerste van die was genoemd Marchia Cato’ s. Deze wordt gevraagd waarom dat ze geen andere man wilde nemen: en ze antwoord ze geen man zou vinden die haar zou nemen om haar persoon omdat ze, dat al waar is ze niet schoon was, dan om haar goed. Die tweede heet Valeria, deze werd gevraagd waarom ze geen man nam antwoorde dat ze dat niet doen mocht omdat haar man niet dood was, maar alzo lang zou leven als zij. De derde heet Anna die van haar ouders gedwongen werd een andere man te nemen omdat ze jong en rijk was. Deze antwoorden dat ze dat niet doen mocht omdat ze een goede man gehad had en was het dat ze een andere nam dat ze niet wist of hij goed zou zijn of kwaad en was het dat hij goed was dat ze altijd in vrees wezen zou die te verliezen en aws het dat hij kwaad was ze altijd in druk en lijden zou wezen omdat ze na de goede man de kwade had gevonden. |
Van den dromedarius ende sijn loop Dyalogus xci. [5] Dromedarius als iheronimus scrijft is een dier dat soe | veel loopt in een dach als een paert in drie Tot desen | seyde die leeu. Onder allen dieren bistu mi ghepresen | om daetu seer lopen ende springhen konste Hier om wil ic dat | tu haestelike lopes in orienten om aldaer te vernemen van dye | [10] persoen ende ghedaente ende gheselscap ofte hulpe des vogel | grijps die teghen mi strijden wil ende vechtenDaer om op dat | ic mi daer teghen bereyden mach wilt mi dat haesteliken boot- | scappen:op dattu dan daer of van mi ontfangen moechte loen ende | eer. Die dromedarius was seer blijde om dat hi hem hoorden | [15] prijsen ende nam dye wech an ende liep bouen sijn macht om | dat hi te meer prijs soude hebben Ende liep ende spranck soe | haesteliken ende soe seer dat hi hem seluen doden ende seyde. | DAt wi konnen sellen wi doen. dat wi ons niet en | verderuen om prijs of loen Alsoe sellen wij arbeiden bi onder- | [20] scheyt ende maeticheyt dat wi onse lijf ende leden niet en ver- | deruen Augustinus seyt in sijn reghel. Die sijn vleysch bouen | maten castijt die dodet sijn ghesel want dan doot die mensche | sinen ghesel dat is sijn lichaem wanneer hy dat beswaert ende [m6r] beswaert ende vermoyt meer dant verdragen mach Daerom seit | ysidorus In allen werck moetmen houden maet ende saticheyt. want | watmen mit maeten ende saticheyt doet dat is profitelicEnde wat | men te veel of sonder maet doet dat is hinderlicMen seyt een fa | [5] bel dat een philosooph mit sinen soen op een toorn was die al | leen stont midden in die wilde zee. daer die soen groot verdriet | hadde te bliuen ende badt sinen vader dat hi hem helpen woude wt | die vanghenisse Doe ginc die vader ende nam veel veren van vogelen | ende maecte die vast mit lijm ende pick alle sijn lijf ouer ende oec des | [10] soens lijf ende maecten also vloeghelen hem beyden om te vliegen | ende van daen te come ¶ Ende doe si aldus vlieghen souden leerden | die vader sinen soen ende seyde Wachte dy o soen dattu niet alte | hoghe en vliegest opt dattu niet alte seer int dijep en valleste. | Mer hout dat middel so selstu wel staen Ghelijc alst een ghe- | [15] meen segghen is dattie salighe altoes dat middel hebben ghe- | houden Die vader vloech so int middel ende quam also behouden | wtter gheuannisse ouer die zee Mer die soon doe hi sach dat hy | oeck vloech was hi seer blide ende clam altoes hoger in die lucht | ende vloech alsoe hoghe dat die hetten van der son sijn veeren | [20] ende vloeghelen verbarnden ende verteerden dat hy nederwert | moste vallen ende alsoe steruen. Daer om seyt seneca houdet | dat middel op dattu maet niet en verlieseste: |
Van de dromedaris en zijn loop. Dialoog 91. Dromedaris als Hieronimus schrijft is een dier dat zoveel loopt in een dag als een paard in drie. Tot deze zei die leeuw. Onder allen dieren bent u mij geprezen dat u zeer lopen en springen kan. Hierom wil ik dat haastig loopt in de Oriënt om aldaar te vernemen van de persoon en gedaante en gezelschap of hulp van de vogel grijp die tegen mij strijden wil en vechten. Daarom opdat ik mij daartegen bereiden mag en wil mij dat haastig boodschappen.: opdat u dan daarvan van mij ontvangen mag loon en eer. De dromedaris was zeer blijde omdat hij zich hoorde prijzen en nam de weg aam en liep boven zijn macht omdat hij te meer prijs zou hebben en liep en sprong zo haastig e zo zeer zodat hij zichzelf doodde en zei. Dat we kunnen zullen we doen en dat we ons niet verderven om prijs of loon. Alzo zullen wij arbeiden bij onderscheid en matigheid dat we ons lijf en leden niet verderven. Augustinus zegt in zijn regel. Die zijn vlees boven mate kastijdt die doodt zijn gezel want dan doodt de mens zijn gezel, dat is zijn lichaam, wanneer hij dat bezwaard en vermoeid meer dan het verdragen mag. Daarom zegt Isidorus. In alle werk moet men de maat houden en tevredenheid want wat men met mate en tevredenheid doet is profijtelijk. Ene wat men te veel of zonder maat doet is hinderlijk. Men zegt een fabel dat een filosoof met zijn zoon op een toorn was die alleen stond midden in die wilde zee daar de zoon groot verdriet had te blijven en bad zijn vader dat hij hem helpen wilde uit die gevangenis. Toen ging de vader en nam veel veren van vogels en maakte die vast met lijm en pek al zijn lijf over en ook het lijf van zijn zoon en maakte alzo vleugels zodat ze beiden vliegend vandaar te komen en toen ze aldus vlogen zouden leerde de vader zijn zoon en zei. Wacht u o zoon, dat u niet vliegt al te hoog vliegt zodat u niet al te zeer in het diepe valt. Maar houd het midden en het zal u goed gaan. Gelijk als het een algemeen zeggen is dat de zalige altijd het midden hebben gehouden. De vader vlog zo in het midden en kwam alzo behouden uit de gevangenis. Maar de zoon toen hij zag dat hij ook vloog was zeer blijde en klom altijd hoger in die lucht en vloog alzo hoog zodat de hitte van de zon zijn veren en vleugels verbrandde en verteerden zodat hij nederwaarts moest vallen en alzo sterven. Daarom zegt Seneca houdt dat midden opdat u uw maat niet verliest. |
Van die leeu die een clooester tymmerden Dyalogus xcij. [m6v] DIe leeu om salicheyt sijnre zielen ende sijnre ouderen tymmer | den een alten scoenen cloester daer hi onder die regel in | settede veel ende menigerhande dieren om na die regel | te leuen Ende ordineerde daer prior te wesen dat rekalf dat als | [5] papias scrijft een soon of ionghe is van dat hart ende menigherhan | de is van verwen. om dat hi meenden dat hi een gheestelick mo- | nic waer Mer dat rekalf ghelijck alst van menigherhande ver | wen is also was hi oec int leuen ende int gheloef Ende began dat | conuent in partijen ende in onureden te stellen ende die officiers van | [10] den clooster of ende an te setten sonder besceyt Ende die of gheset wa | ren murmureerden dan teghen hem ende dye daer dienden verscoenden | hem teghen die ander die hem versmaden Dese verwandelinghe | vanden officiers dede hi dicwijl wt boosheit op dattie broeders | een opstal teghens hem maken souden ende eendrachteliken te | [15] ghen hem staen Ten lasten die broeders onderlinghe ki | uende ende wouden malkander verstaen. Als dit sach een oude | wijse beleeft broeder een out henxst die seyde laet of broeders | laet ofHet en is gheen wijsheyt aldus te doen Het is beter den | bosen prior of te setten ende enen anderen vreedsamighen ende be- | [20] teren weder an te setten Desen raet behaechden hem allen wel | ende settede hem of ende seyden EEndrachtich horen die broe | ders te wesen:als wi in die boecken lesen. Hier in ist opebaer dat | eendrachticheyt is een nootturftighe doecht onder dye broeders | Die wise man seyt In drien dinghen heeft mijn gheest gheno- | [25] ghen die gheproeft sijn ende approbeert voer god ende den men | schen: eendrachticheyt der broerderen. liefte der euen menschen- | man ende wijf in goede ouerdraghen Augustinus Hi en mach | niet hebben eendrachticheyt in cristo of oeck in hem seluen die | twijdracht hebben wil mit enen kersten mensche. Mer sommi | [30] ghe menschen vintmen dye als si in vreden sijn daer niet in en | konnen leuen Een vischer wort berispet van sommighe waer | om dat hijt water verstoerde Hi antwoorden. En worde dit | water niet verstoort ick en soude nyet moghen leuen. Gheen | dinck en is beter in enige stat dan eendrachticheyt als een leraer [m7r] seyt Daer om ist goet te arbeyden om vrienscap ende een | drachtiheyt te hebben |
Van de leeuw die een klooster timmerde. Dialoog 92. De leeuw om de zaligheid van zijn ziel timmerde een al te mooi klooster dar hij onder de regels in zette veel en menigerhande dieren om naar de regel te leven en ordineerde daar prior te wezen dat reekalf dat zoals Papias schrijft een zoon of jonge van het hert en menigerhande is van kleuren omdat hij meende dat hij een geestelijke monnik was. Maar dat reekalf gelijk als het van menigerhande kleuren is alzo was die ook in het leven en in het geloof en begon dat convent in onvrede te stellen en die officiers van het klooster af en aan te zetten zonder bescheid en die afgezet waren murmureerden dan tegen hem en die daar dienden verschoonden hem tegen de anderen die hem versmaden. Deze veranderingen van de officiers deed hij vaak uit boosheid opdat de broeder opstaan tegen hem zouden maken en eendrachtig tegen hem staan. Tenslotte begonnen de broeders onderling te kijven en wilde elkaar verslaan. Toen dit een oude wijze beleefde broeder zaag een oude hengst die zei, laat af broeders, laat af. Het is geen wijsheid aldus te doen. Het is beter de boze prior af te zetten en een andere vreedzame en betere weer aan te zetten. Deze raad behaagde hen allen wel en zetten hem af en zeiden. In eendracht horen de broeders te wezen: als we in de boeken lezen. Hierin is het openbaar dat eendracht is een nooddruftige deugd onder de broeders. De wijze man zegt. In drie dingen heeft mijn geest genoegen die beproefd zijn en goed gekeurd voor god en de mensen: eendracht der broeders. Liefde der evenmens en man goed overeenkomen. Augustinus. Hij kan geen eendracht hebben in Christus of ook in zichzelf die tweedracht hebben wil met een christen mens. Maar sommige mensen vindt men die als ze in vrede zijn daar niet in kunnen. Een visser wordt berispt van sommige waarom dat hij het water verstoorde. Hij antwoorde, wordt dit water niet verstoord, ik zou niet mogen leven. Geen ding is beter in enige plaats dan eendracht zoals een leraar zegt en daarom is het goed te werken om vriendschap en eendracht te hebben. |
Van onocentaurus die | een pallaes tymmerden Dyalogus drie ende tneghentich. Onocentaurus is een ezel int onderste vant lijf ende een | [5] mensch bouen Dese dede een costelic pallaes tot sijnre | behoef tymmerenMer hi was seer wijs in syns selfs sin | ne alle dinc te ordineren ende te maken:niet willende horen na den | tymmermeester hoe dattet oorbaerlicste soude worden ghemaect | want als dye meester hem raet gaf wtter consten hoe dattet beste | [10] werck soude wesen. sprac hi mit houuaerdighen moede ende seyde | Ic ben selue wijs ende verstandel ghenoech Ick en wil van v niet | gheleert wesen mer dat ghi alle dinc maken selt nae minen wille | want ic v lonen moet Ende doe dat pallaes ghemaect was om | dattet niet wel ghefundeert en was noch besorcht soe begant | [15] te sigen ouer die een side ende ten lesten ist alheel neder gheual | len ende ghebroken. Aldus wordt dat onocentaurus in sijnre | wijsheyt bedroghen ende confuys ende hebbende grote scade ende | verlies sijns goets seyde hi WIe dat niet en wil ghelouen | besochte gheleerde wort bedroeghen. | Aldus varen si die den raet | [20] der wijser luden niet en willen volgen mer alle dinc doen na horen | sin. Daer om kint en wilt altoes nyet te seer ghelouen dijnre | eyghenre wijsheyt Mer selste alle dinc doen mitten raet der wij | ser vroeder besochter mannen die besceyden sijn ende volghen | hoer gheuoelen op dattu niet en selste dwalen van den weghe [m7v] der waerheyt want salomon seyt Sonder raet en wilt niet doen | ende het en sel di niet rouwen alst ghesciet is Item noch seyt hi | die vroede cloecke man doet alle dinc mit rijpen rade ende dye | alle dinc mit rade doen warden gheregiert vander wijsheyt: | [5] Een goet ondersceyt is tusschen den wijsen raets man ende den | onwijsen want die onwijse merct alleen opt beghin des wer- | kes Mer die wijse merct die dinghen die ten eynde brenghen. | Men leest van enen philosooph die opten merct quam ende sei | de dat hi wijsheyt hadde te coop. Ende als daer coopluyden | [10] quamen om wijsheyt te copen screef hi hem in een briefgen. | In alle dattu selste doen. voerdenck ende voersie wat dy daer | of comen mach Ende als dit veel ionghe luden bespotteden en- | de worpen dat briefgen wech ende achtedent voor niet seyde | hi Neemtet vrilicken mit v ende brenghettet tot uwen meester | [15] want het is sijn ghelt wel waert Daer was doe een prince van | den lande dye dese woorden der wijsheyt scriuen dede bouen | de doer sijns palaes mit ghulden letterenEnde het gheboerde | langhe daer nae dat sine vianden een compact maecten myt si | nen barbier om een somme van penninghen dat hi hem dye keel | [20] of soude snijden Ende als hi dit an ghenomen hadde ende int | palaes soude gaen ende bouen die doer dat scrift las began hy | te scudden ende te beuen doe hi den prince soude scheeren also | dattie prince dit merkende hem dede vanghen ende mit pinen | van hem vernam die waerheyt van dye saec ende gaf hem sijn | [25] lijf mer die andere diet wt hadden gheset dede hy wredeliken | doden als verraders. Waer wt men merken mach hoe nutte | dattet is dat eynde van allen dinghen voor ouer te dencken [m8r] |
Van onocentaur die een paleis timmerde. Dialoog drieënnegentig. Onocentaur is een ezel in het onderste van het lijf en een mens boven. Deze liet een kostbaar paleis tot zijn behoefte timmeren. Maar hij was zeer wijs in zijn eigen zin om alle dingen te ordineren en te maken: en wilde niet horen naar de timmerman meester doe dat het oorbaarste zou worden gemaakt. Toen de meester hem raad gaf uit de kunsten hoe dat het beste dat werk zou gemaakt wezen sprak hij met hovaardig gemoed en zei. Ik ben zelf wijs en verstandig genoeg., ik wil van u niet geleerd wezen, maar dat ge alle dingen maken zal naar mijn wil want ik u belonen moet en toen dat paleis gemaakt was en omdat het niet goed gefundeerd en nog goed verzorgd begon het te hellen over de ene zijde en tenslotte al geheel neer te vallen en brak. Aldus wordt de onocentaur in zijn wijsheid bedrogen en confuus en had grote schade en verlies van zijn goed en zei hij. We dat niet wil geloven de bezochte geleerde wordt bedrogen. Aldus varen zij die de raad van de wijze lieden niet willen volgen, maar alle dingen doen naar hun zin. En daarom ken en wil niet altijd te zeer geloven op uw eigen wijsheid. Maar zal je alle dingen doen met de wijze raad van de verstandige en ervaren mannen die bescheiden zijn en volgen hun mening opdat u niet zal dwalen van de weg der waarheid want Salomon zegt. Zonder raad wil je niet doen want het zal je niet berouwen als het geschied is. Item, nog zegt hij die verstandige en kloeken man, doe alle dingen met wijs beraad en die alle dingen met raad doen worden geregeerd van de wijsheid. Een goed onderscheid is er tussen de raad van de wijze man de domme want de domme merkt alleen op het begin van het werk. Maar de wijze mekt die dingen op die ten einde brengen. Men leest van een filosoof die op de markt kwam en zei dat hij wijsheid te koop en toen daar kooplieden kwamen om wijsheid te kopen schreef hij hun in een briefje. In alles dat u zal doen voor bedenkt en voorzie wat u daarvan komen mag en toen dit veel jonge lieden bespotten en wierpen dat briefje weg en achtte het voor niets zei hij. Neem het vrij met u en breng het tot uw meester, want het is zijn geld wel waard, daar was toen een prins van het land die deze woorden der wijsheid schrijven liet boven de deur van zijn paleis met gouden letters. En het gebeurde lang daarna dat zijn vijanden een compact maakten met zijn barbier om een som van penningen dat hij hem de keel af zou snijden en toen hij dit aangenomen had en in het paleis zou gaan en boven de deur dat schrift las begon hij te schudden en te beven en toen hij de prins zou scheren, alzo dat de prins dit merkte en hen liet vangen en met pijnen hem vernam die waarheid van die zaak en gaf hem zijn lijf, maar de anderen die het uit hadden gezet liet hij wreed doden als verraders. Waaruit men merken mag hoe nuttig dat het is dat einde van alle dingen te overdenken. |
Vanden eenhoorn die den ouden versmaden Dyalogus xciiij. EEnhoorn is een dyer dat een hoorn in sijn voerhoeft | heeft dat vier voeten lanck is also scerp ende sterc dat hi | daer mede doer grauet alle dat hi wil ende heeft stryt | mit die elephanten die hi in hoer buyc doer steket ende werptse al | [5] so ter aerden Hi is also sterck datten gheen iagers en moghen van | ghenMer als si segghen die vanden natueren der dieren ende bees | ten scriuen So wort daer een scoen maghet ghebrocht die hem | als hi coemt in horen schoet laet rusten daer hi alle sijn wreetheyt | of leyt ende wort aldaer ontslaep dat also onwtende sonder | [10] wederstoot gheuanghen wort als ysidorus seyt ¶ Sommighe | andere segghen dattet een hoorn in dye noese heeft ende is al- | soe van onghetemmedrr natuer al waert oec gheuanghen dat | mens niet en soude moghen houden Dit beest ende dier om syn | re sterckheyt ende ioeghet en mocht gheen ouden man sien Ende | [15] alsoe dicke alst enen ouden mensche sach . plach hy hem den | ghuych nae te slaen Ende om dat die oude menschen van ouder | dom krom ghinghen wees hise mitten vingher ende bespotte | dese voer andere luden Die tijt heeft sinen loop ghehat also dat | hi oec out gheworden is waer om die hem an saghen hem oec ver | [20] smaden dat hi verduldeliken verdroech ende seyde. DIe out | wil wesen ende langhe leuen.die sal den ouden prijs ende reuerenci | gheuen.Hier wt machmen merken dattie ouden vanden iongen niet | en sellen warden versmaet mer dat sise hebben sellen in reuerencien | Dit heeft god die heer int oude testament geboden daer hi seyt [m8v] voer den ouden grauwen man van hoofden selstu opstaen ende | eren die persoen des ouden Dit leert oec die apostel petrus in | sijn epistel ende seyt Ghi ionghen selt onderdanich wesen den | ouden Oec seyt die wise catho wijck ende ghif den ouden stee- | [5] de Aldus scrijft valerius dattie grote alexander sonderlinghe | eer ende liefte verdienden an sijn ondersaten mit goedertieren | heyt want op een tijt doe hi mit sinen heren ende ridderen in | groten perikel was in die zee ende hy sat op enen groten stoel | bi dat vuer: sach hy enen ouden ridder die van groter kouden | [10] ghepinicht wort dat hi wt sinen stoel ghinck ende settede den | verkouden ridder mit sijn eyghen handen in sinen stoel bi dat | vuer daer hi gheseten had. Item noch seyt valerius wanneer | die ouvaers oudt warden soe setten die ionghen hoer ouders | int nest by hoor borst ende makense warm : ende gheuen hem | [15] voetsel des si behoeuen. Dit souden die menschen die redelike | creaturen sijn merken ende doen horen ouders oeck alulck ges | mack ende hulp als si dicwijl in hoor ouderdom behoeuenDaer | om seit noch valerius dat op een tijt een edel welgheboren wijf | om hoer misdaet gheuanghen was. ende inden karker gheset | [20] op dat si daer van hongher vergaen soude ende steruen. ende | hoor dochter oorlof hadde vanden rechter dat si alle dage eens | hoer moeder mochte visiteren daer si besloten sat ende si altoes | narnstelic besocht wort of si enich broot of spijse tot hoer moe | der brochte dat si niet doen en mochte mer si tooch wt hoer bors | [25] ten ende gaf hoer moeder alle daghe dye te suyghen ende voe- | de hoer moeder alsoe mit dat melck hoorre borsten. Ende ten | lesten doe die rechter dat vernam wort hi wt goedertierenheyt | beweghen ende gaf der dochter hoer moeder weder Des ghe | ghelijck lesetmen oec van enen ouden vader die alsoe oeck ghe- | [30] voedet wort van sijn dochter. Onder alle dieren vindetmen | dattie ghieren alleen hoer ouders van hongher ende kommer | laten steruen |
Van de eenhoorn die de oude versmaadde. Dialoog 93. Eenhoorn is een dier dat een hoorn in zijn voorhoofd heeft dat vier voeten lang is en alzo scherp en sterk dat hij daarmee doorgraaft alles dat hij wil en heeften strijdt met de olifanten die hij hun buik doorsteekt e werpt ze alzo ter aarde. Hij is alzo sterk dat geen jagers het mogen vangen, maar zoals ze zeggen die van de naturen der dieren en beesten schrijve wordt daar een mooie maagd gebracht die als hij komt in haar schoot laat rusten daar hij al zijn wreedheid aflegt en komt daarin slaap zodat hij alzo onwetend en zon weerstoot gevangen wordt zoals Isidorus zegt. Sommige andere zeggen dat het een hoorn in de neus heeft en is alzo van ongetemde natuur, al was het ook gevangen, dat men ze niet zou mogen houden. Dit beest en dier vanwege zijn sterkte en jeugd mocht geen oude man zien en alzo vaak als het een oud mens zag plag het een grap naar hem te slaan en omdat die oude mens van ouderdom krom ging wees hij hen met de vingers na en bespotte ze voor andere lieden. De tijd heeft zijn loop gehad, alzo dat die ook oud geworden is waarom die hem aanzagen hem ook versmaden dat hij geduldig verdroeg en zei. De oud wil wezen en lang leven die zal de ouden prijs en reverence geven. Hieruit mag men merken dat de ouden van de jongen niet versmaad zullen worden, maar dat ze die zullen hebben in reverentie. Dit heeft god die heer int oude testament geboden daar hij zegt voor de oude grauwe man van hoofden zal u opstaan en eren die persoon der ouden. Dit leert ook de apostel Petrus in zijn epistel en zegt. Gij jongeren zal onderdanig wezen de ouden. Ook zegt de wijze Cato, wijken geef de ouden plaats. Aldus schrijft Valerius dat de grote Alexander bijzonder zeer eer en liefde verdiende aan zijn onderzaten met goedertierenheid want op een tijd toen hij met zijn hij met zijn heren en ridderen in grote perikel was in de zee en hij zat op een stoel bij het vuur zag hij een oude ridder die van grote kouden gepijnigd wordt dat hij uit zijn stoel ging en zette de verkouden ridder met zijn eigen handen in zijn stoel bij dat vuur daar hij gezeten had. Item, noch zegt Valerius wanneer de ooievaars oud worden zo zetten de jong4n hun ouders in het nest bij hun borst en maken ze warm en geven ze voedsel wat ze behoeven. Dit zouden die mensen die redelijke creaturen zijn merken en doen hun ouders ook al zulk gemak en hulp als ze dikwijls in hun ouderdom behoeven. Daarom zegt noch Valerius dat op een tijd een edel welgeboren wijf om aar misdaad gevangen was en in de kerker gezet opdat ze daar van honger vergaan zou en sterven en haar dochter verlof had van de rechter dat ze elke dag eens haar moeder mocht visiteren daar ze besloten zat en altijd vlijtig onderzocht wordt sof ze enig brood of spijs tot haar moeder bracht dat ze niet doen mocht. Maar ze trok uit haar borsten en gaf haar moeder alle dagen die te zuigen en voedde haar moeder alzo met dat melk van haar borsten en tenslotte toen de rechter dat vernam wordt het met goedertierenheid bewogen en gaf der dochter haar moeder weer. Desgelijks leest men ook van een oude vader die alzo ook gevoed wordt van zijn dochter. Onder alle dieren vindt men dat de gieren alleen hun ouders van honger en kommer laten steven. |
Van een dier orix ghenoemt dat nymmermeer sieck en wort | Dyalogus vijf ende tneghentich [n1r] Orix als brito seyt is een dier dat inder woestinen is gelijc | een geyt wes hoer ommeghecromt is contrari van allen die | ren Dit dier leefden in groter ghesontheyt also dattet nym | mermeer siec en wort waer om het alle sieken bespottede ende sey | [5] de Dese luden veynsden hem sieck te wesen op dat si van arbeyden ont | losset sellen warden ende also rusten mogen Ende hi en woude oec den sie | ken niet dienen Doe ghesciedet op een tijt dat hi dye coorts krege | ende began te screyen ende te wenen ende seyde We mi onsalige Ic en heb | nye den sieken willen dienen mer hebse na mijnen vermoghen bespottet | [10] ende belastert Nu beloue ic gode van hemelrijc ist dat hi mi verlosset | van dese siecten dat ic altoos den sieken dienen sal ende alle den genen | die in lasten sijn. Hi wort daer nae ghesont ende verbetert van sijn | oude boesheyt ende dienden den siecken altoes nae sinen vermogen ende | seyde. Om der menschen salicheyt. verleent hem god dye | [15] cranckheyt:Hier wt moghen wi opeliken bekennen dat ons dye | siecte van gode ghegheuen wort om salicheyt ende sterckheyt | der zielen. Daer om seyt die apostel paulus wanneen ic sieck | ben inden lichaem soe ben is sterker ende machtich inder zielen want | de doecht ende craft der zielen wort in crancheyt des lichaems | [20] volbracht. Gregorius : Bewaerster der doechden is die cranc- | heyt des lichaems. ¶ Men leest int vader leuen dat op een tijt | doe een broeder den abt Iohan badt dat hi hem verlossen wou- | de van dye coorts ofte saghe: Dat hy hem antwoorden Dat | gheen datti notruftich is begheerste van dy te werpen Want [niv] als die lichamen vanden meesteren van medicinen ghenesen warden | also worden oec die qualen der zielen gepurgeert mitten siecten ende | becoringen Item doe een ridder enen heylighen man badt dat hi | hem woude verlossen van sijnre siecten mit sinen heylighen ghebe | [5] den Ende als die heylige man verstont ende mercten dat hi beter ende | deuoter was in der siecten dan inder ghesontheyt seyde hi Ick | bidde gode dat hy dy houde inden staet daer du meest veroet- | moedicht mogheste warden. |
Van een dier Orix genoemd die nimmermeer ziek wordt. Dialoog vijfennegentig Orix als Brito zegt is een dier dat in de woestijn is gelijk een geit, wiens horen omgekruld is contrarie van alle dieren. Dit dier leefde in grote gezondheid, alzo dat het nimmermeer ziek wordt waarom het alle zieken bespotte en zei. Deze lieden veinzen zich ziek te wezen opdat ze arbeid verlost worden en alzo rusten mogen en hij wilde ook de zieken niet dienen. Toen geschiede op een tijd dat hij de koorts kreeg en begon te schreien en te wenen en zei. Wee mij, onzalige ik heb nooit de zieken wilden dienen maar heb ze naar mijn vermogen bespot en belasterd. Nu beloof ik god van hemelrijk is het dat hij me verlost van deze ziekte dat ik altijd de zoeken dienen zal en alle diegene die inlasten zijn. Hij wordt daarna gezond en was verbeterd van zou oude boosheid en diende de zieken altijd naar zijn vermogen en zei. Om de mensen zaligheid verleent hun god die ziekte. Hieruit mogen we openlijk bekennen dat ons de ziekte van god gegeven wordt om zaligheid en sterkte der zielen. Daarom zegt die apostel Paulus, wanneer ik ziek ben in het lichaam zo ben ik sterker en machtig in de ziel want de deugd en kracht der ziel wordt in de zwakte van het lichaam volbracht. Gregorius. Bewaarster der deugden is de zwakheid van het lichaam. Men leest in het vader leven dat op een tijd toen een broeder de abt Johan bad dat hij hem verlossen wilde van de koorts en afzag: Dat hij hem antwoorde. Datgene dat u nooddruftig is begeer van u te te werpen. Want als de lichamen van de meesters van medicijnen genezen worden alzo worden ook de kwalen der zielen gepurgeerd met ziekten en bekoringen. Item, toen een ridder een heiligenman bad dat hij hem wilde verlossen van zijn ziekten met zijn heilige gebeden en toen die heilige man verstond en merkte dat hij beter en devoter was in de ziekten dan in gezondheid zei hij. Ik bid god dat hij u houdt in de staat daar u het meest in verootmoedigd mag worden. |
Van den ackerman Dyalogus ses ende tneghentich [10] EEn ackerman eerden sijn lant dat hi woude besayen | Mer die ossen en wouden den ploech niet trecken als | si plagen. Mer si waren al dat si mochten weerstrubich | waer om si seer vanden man geslagen worden Also dat ten lesten | die ossen tegen hem murmureerden ende seydenDu vermaledide waer | [15] om slaestu ons aldus ende wi di altoes wel ghedient hebben Die | ackerman antwoorden om dat ic dit lant soude eren om mi ende | v voetsel daer of te besorgen ende ghi niet arbeyden en wilt Si an | twoorden dit lant en willen wi niet om eren want het ons goe | de wey ende voetsel gheuet Ende daer om sellen wi dy daer in we | [20] derstaen al dat wi moghenMer om dat si inden ploech gespan | nen ende int iuck ghebonden waren ende dye lantman see vast seer | sloech om datsi niet ontgaen en mochten sijn si ten lesten ghe- | hoorsaem gheworden ende seyden Het is beter te dienen wt | termynnen. dan weerspannich te sijn mit harden synnen: [n2r] Aldus sellen wy oec do als wi dienen sellen dat wt minnen doen ende | willilichlike sonder bedwanc want ghedwonghen diensten gode | niet ontfanclic en sijn Augustinus Niemant en mach onwillens | wel doen al isset oec goet dat hi doet Crisostomus die wille doet | [5] dattet werck gheloent wort ende niet dat werck. ysidorus Al | sodanich sal dijn werc wesen als dijn meninge isMen leset van | enen gokelaer die blasen konde in die besuyn diemen namaels | vant alsoe in die trompette blasen inder cellen doe hy monick | gheworden was dat hi te doen plach ter eren godes daer ghe | [10] sien worden vier engelen omtrent hem staende hebbende elck | een bernende waskaers in hoer hant als hi die trompet sloech | Bernardus Niet en barnt in die helle dan eyghen wille doet | daer om wech van di dijn eyghen wille daer en sal gheen helle | wesen die di soude pinigen Een ander seyt also veel sijn wi heylich | [15] als wi willen bernardus laet dinen wil nymmer ontbreken inder goetheit |
Van de akkerman. Dialoog zesennegentig Een akkerman egde zijn land dat hij wilde bezaaien. Maar de ossen wilden de ploeg niet trekken zoals ze plagen. Maar waren al dat ze mochten weerspannig waarom ze zeer van de man geslagen worden. Alzo dat tenslotte die ossen tegen hem murmureerden en zeiden. U vermaledijde, waarom slaat u ons aldus en wij ui altijd goed gediend hebben. De akkerman antwoorde, omdat ik dit land zou eggen om mij en u voedsel daarvan te bezorgen en gij niet arbeiden wil. Ze antwoorden, dit lang willen wij niet eggen want het ons goede weide en voedsel geeft en daarom zullen waarin weerstaan al dat we mogen. Maar omdat ze in de ploeg gespannen en in het juk gebonden waren en de landman ze vast zeer sloeg zodat ze niet ontgaan mochten zijn ze tenslotte gehoorzaam geworden en zeiden. Het is beter te dienen uit de minnen dan weerspannig te zijn met harde zinnen. Aldus zullen wij ook doen als we dienen zullen dat uit minnen doen en gewillig zonder dwang want gedwongen diensten zijn voor god niet ontvankelijk. Augustinus. Niemand mag vanwege willen goed al is het ook goed dat hij doet. Chrysostomus, die wil doet dat werk dat beloond wordt en niet dat werk. Isidorus Al zodanig zal uw werk wezen zoals uw mening is. Men leest van een goochelaar die in de bazuin blazen kon die men later vond alzo in de trompet te blazen in de cel toen hij monnik geworden was dat hij te doen plag ter ere van god en daar werden gezien vier engelen die omtrent hem stonden en elk had een brandende waskaars in zijn hand als hij de trompet sloeg. Bernardus. Niets brandt in de hel dan de eigen wil doet en daarom ga weg van uw eigen wil en daar zal geen hel wezen die u zou pijnigen. Een ander zegt alzo veel zijn we heilig als we willen. Bernardus. Laat uw wil nimmer ontbreken in de goedheid. |
Van die scymynckel dye boecken screef Dyalogus xcvij. DIe aep ofte scymynckel plach veel boecken te scrij- | uen Mer nymmermeer en gaf si hoer hart ende syn | daer toe Ende ter wijl dat si screef plach si te clap- | [20] pen mitten anderen die by haer stonden of nae horen woorden | te luysteren Alsoe dat si die boeken incorrect makede scriuen. | de daer in dicwijl datter verrast wortEnde want si hoer daer | in nyet beteren en woude soe bleuen hoer boecken onuerkoft. | ende si most in armoeden steruen ende seyde: NIet en sal [n2v] die scriuer bedriuen. die sonder acht ende hert wil scriuen. Al | soe sellen wi oeck doen als wi bidden of singhen willen myt- | ter herten dat bedencken wanttet niet swaert en is mitter stem | men alleen te singhen ofte bidden sonder andacht des herten. | [5] ende doen als die apostel paulus seyt Singhet den heer in v | wen herten: dat is niet allen mitter stemmen mer mitter her- | ten. op dat wi mit hem moghen segghen Singhen sal ic mit- | ten gheest ende mitten ghedachten Seneca Ick merck waer ic | ben Also deden die philosophen die mit naernstichet andach | [10] tich waren te ondersoecken ende te vinden die wijsheyt dye si | myt horen leringhen bewesen hebben. ¶ Valerius scrijft dat | dat carnafides die philosooph een vlitich ridder was der wijs | heyt mit groten arbeyt die te ondersoecken also dat doe hi tne | ghetich iaer out was alsoe seer hem tottie tijt der leringhe gaf | [15] als wanneer hy hem ghesettet had om spijs ende dranc op syn | maeltijt te nemen dat hi alsoe stadich ende vast den ghedachten | der wijsheyt anhenck dat hy vergat sijn hant tot sijn mont te | reyken ¶ Des ghelijck vertelt hi oec van archimedes den phi | losooph dat doe sijn stat siracusana ghewonnen wart ende mar | [20] cellus dye keyser een ghebot van hem ghegheuen had. dat hy | niet doot en soude warden gheslaghen. dat hi doe sat mit si- | nen oghen starende in dye aerde op dye figuren ende circulen | daer in te scriuen dat doe tot hem quam een vanden ridders | houdende ouer sijn hooft een wtghetoghen blanck swaert dye | [25] hem vraghede wie hi was. dat hi om sijn grote vliticheyt der | waerheyt ende der konsten in dye fighuren te vinden sinen naem | niet segghen en mochte mer dat hi sitten bleef sonder antwoort | te gheuen teickende die fighuren ende circulen mit sinen han- | den ende seyde Ick bids di en wilt dese cirkel die ic trecke nyet | [30] verderuen dat hi also verghetende dat ghebot des ridders die | sinen naem vraghede mitten swaerde verslaghen wort |
Van de aap die boeken schreef. Dialoog 97. De aap of scharminkel plag veel boeken te schrijven. Maar nimmermeer gaf ze haar hart en zin daartoe, terwijl dat ze schreef plag ze te klappen met de anderen die bij haar stonden of naar hun woorden te luisteren. Alzo dat ze die boeken incorrect makte te schrijven daarin en vaak verrast wordt. En omdat ze zich daarin niet verbeteren wilde zo bleven haar boeken onverkocht en ze moest in armoede sterven en zei: Niets zal die schrijver bedrijven die zonder acht en hart wil schrijven. Alzo zullen wij ook doen als we bidden of zingen willen met het hart en dat bedenken want het is niet zwaar met de stem alleen te zingen of te bidden zonder aandacht van het hart en doen als die apostel Paulus zegt. Zing den heer in uw hart: dat is niet alleen met de stem, maar met het hart op at we met hem mogen zeggen. Zingen zal ik met de geest en met de gedachten. Seneca. Ik merk waar ik ben. Alzo deden de filosofen die met vlijt aandachtig waren te onderzoeken en te vinden de wijsheid die ze met hun leringen bewezen hebben. Valerius schrijft dat Carnafides de filosoof een vlijtige ridder was der wijsheid om die met grote arbeid te onderzoeken, alzo dat toen hij negentig jaren oud was alzo zeer zich tot die tijd met de lering begaf als wanneer hij zich gezet had om spijs en drank op zijn maaltijdt te nemen dat hij alzo stadig en vast de gedachten der wijsheid aanhing dat hij vergat zijn hand tot zijn mond te reiken. Desgelijks vertelt hij ook van Archimedes de filosoof dat toen zij n stad Syracuse gewonnen werd en Marcellus de keizer een gebod van hem gegeven had dat hij niet dood zou worden geslagen en dat hij toen zat met zijn ogen te staren in de aarde op de figuren en schreef er cirkels in en dat toen tot hem kwam een van de ridders die hield boven zij hoofd een uitgetrokken blank zwaar die hem vroeg wie hij was. En dat hij vanwege zijn grote vlijt de waarheid in de kunsten in de figuren te vinden zijn naam niet zeggen kom, maar dat hij zitten bleef zonder antwoord te geven en tekende figuren en cirkels met zijn handen en zei. Ik bid u, wil deze cirkel die ik trek niet bederven en dat hij alzo vergat dat gebod van de ridders die zijn naam vroeg en met het zwaard verslagen werd. |
Van cameleopardus Dyalogus xcviij. [n3r] CAmeleopardus is een dier dat een hoeft heeft als een | cameel een hals als een paert voeten ende benen als een | buffel ende veel vlacken als dat dyer pardus heeft in | sijn lijfEnde is een beest mit witten blenckenden vlacken wtmu | [5] tende op sijn vel wijde ghestroeyt ende is meer veruaerlic van | ghesicht dan van natuerliker wreetheyt ende is also goederhan | de recht oft een lam waer als plinius bescrijft Dese camaleo- | pardus was een groot maelre ofte schilder gheworden. ende | maecten altoes dat beelt cristi in leliker ghedaente ende formen | [10] willende hem seluen an god wrekenAlsoe dattie menschen god | beghonden te versmaden om dat hi lelic van ghedaenten was | ende seyden hoe soude ons dese moghen helpen die hem seluen | niet helpen en kan dat hi soe lelic niet en si Hier nae gheschie- | det dat cameleopardus dese schilder dat beest cristi soude ma | [15] ken als hi konde: ¶ Waer om cristus god onse heer toornich | wort ende openbaerde hem ende seyde Wat is die saeck dat- | tu my aldus lelick makeste ende ick nochtant dye scoonste ben | bouen allen kinderen der menschen. ende dat in my begheren | die enghelen te scouwen Ende du verminders mine eer. ende | [20] wilste my mijnre scoenheyt berouen: Cameleopardus an- | twoorden En meendi oeck dattet wi niet en dencket dattu mi | alsulken mismaecten leliken beest ghemaect hebste ende mi niet | schoon en woudeste maken Nu wil ic mi an di wreken ende en sal [n3v] di oeck voort meer niet sparen Doe wort cristus seer toornich | ende want hy hem lelick woude maken werp hy hem van bo- | uen neder ende brack hem den hals ende seyde Qualiken heeft hi wreaek ghedaen. die daer om den doot moet ontfaen | [5] ¶ Des ghelijck sijn veel menschen alsoe hart ende wreet dat si | nymmermeer vergheuen en willen dat hem misdaen is: mer | dat altoes willen wreken Hier of seyt die wise man Soe wie | wraeck hebben wil die sal van gode wraeck an hem seluen vin | den. Seneca Dat onrecht sellen wi vergheten. want teghen | [10] dat onrecht gheschiet isset een medicijn ende baet datment ver | gheten wil Die oude heren ende princen waren altoes goeder | tieren int gheuen den onwaerdighen ghenade ende horen vy- | anden te vergheuen: Aldus vertelt valerius van camillus den | raetheer van romen die op een tijt een stat beleghen hadde mit | [15] groter macht Dat doe aldaer die scoel meester vanden kinderen | alle die edele kinderen mit valscheyt brocht in dat heer der ro | meynen die die stat beleghen hadden. om welker kinder van- | ghenisse hem dat volck vander stat gharen ouer souden heb- | ben ghegheuen in des keysers handen. Ende doe dit camillus | [20] sach was hi toornich van die ontrouwe des meesters ende liet | die kinderen vrij ende los ende gheboet den kinderen dat si den | meester handen ende voeten souden binden. ende castien hem | wel ende bet mit roeden ende brenghen hem alsoe tot horen ou | ders Ende mit desen werck der goedertierenheyt worden die | [25] herten der gheenre die beleghen waren verwonnen ende dee- | den hoer poorten open ende lieten die romeynen in. |
Van Cameleopardus. Dialoog 98. Cameleopardus is een dier dat een hoofd heeft als een kameel, een hals als een paard, voeten en benen als een buffel en veel vlekken als dat dier pardus heeft in zijn lijf. En is een beest met witte blinkende vlekken die uitmuntend op zijn vel wijd uitgestrooid zijn en is meer vervaarlijk van aanzicht dan van natuurlijker wreedheid en is alzo goedertieren recht of het een lam was zoals Plinius schrijft. Deze Camaleopardus was een grote maler of schilder geworden en maakte altijd dat beeld van Christus in lelijke gedaante en vormen en wilde zichzelf aan god wreken. Alzo dat de men en god hem begonnen te versmaden omdat hij lelijk van gedaante was en zeiden, hoe zou ons deze mogen helpen die zichzelf niet en kan dat hij niet zo lelijk is. Hierna geschiede het dat Cameleopardus, deze schilder dat beest, Christus zou maken zoals hij kon. Waarom Christus, god onze heer, toornig wordt en openaarde zich hem en zei. Wat is dis de zaal dat u me aldus lelijk maakt en ik nochtans de mooiste ben boven alle kinderen der mensen en dat in mij begeer dat engelen te aanschouwen en u vermindert mijn eer wil me van mijn schoonheid beroven. Cameleopardus antwoorde. En meen je ook dat wij niet denken dat u mij al zulk mismaakt lelijk beest gemaakt hebt en mij niet mooi wilde maken. Nu wil ik mij aan u wreken en zal u ook voort meer niet sparen. Toen werd christus zeer toornig omdat hij hem lelijk wilde maken wierp hij hem van boven neder en brak hem de hals en zei. Kwalijk heeft hij wraak gedaan die daarom de dood moet ontvangen. Desgelijks zijn veel mensen alzo hard en wreed dat ze nimmermeer vergeven willen dat hen misdaan is: maar dat altijd willen wreken. Hiervan zegt de wijze man. Zo wie wraak hebben wil die zal van god wraak aan zichzelf vinden. Seneca. Dat onrecht zullen we vergeten want wat tegen onrecht geschied is dat is een medicijn en baat dat men het vergeten wil. De oude heren en prinsen waren altijd goedertieren in het geven de onwaardige genade en hun vijanden te vergeven. Aldus vertelt Valerius van Camillus, de raadsheer van Rome, die op een tijd een stad belegerd had met grote macht. Dat toen aldaar de schoolmeester van de kinderen alle edele kinderen met valsheid bracht in dat leger van de Romeinen die de stad belegerd hadden en om die kinderen gevangenis hem dat volk van de stad graag over gegeven zouden hebben in de keizers handen en toen dit Camillus zag was hij toornig van de ontrouw der meester en liet die kinderen vrij en los en gebood de kinderen dat ze de meester handen en voeten zouden binden en kastijden hem goed en beter met oeden en brengen hem alzo tot hun ouders en met dit werk der goedertierenheid worden de harten van diegene die belegerd waren overwonnen en deden hun poorten open en lieten die Romeinen in. |
Van laurus scipman Dyalogus neghen ende tneghentich [n4r] LAurus is een dier dat opter aerden vlieget als een aern | ende inden water swemmet als een vischEnde is een cleyn | swart voghel ende vet ende onthout hem altoes omtrent den | water ende en mach niet verre vlieghen Alsoe dattie luden dat | [5] dicwijl vanghen int lopen Dese was een besocht cloeck scipman | die sijn scip altoes te seer plach te belasten myt groter ende swaer | re vrachten dant wel voeren mocht betrouwende te seer op sijn | cloeckheytWaer om hi dicwijl berispet wart van sinen vrienden | endi hi hem nochtant niet en beterden om dat hi seer ghierich | [10] was om dat tijtlike goet te winnen Hier om gheschiedent op | een tijt dat hi sijn scip alte seer gheladen hadde ende dattet van- | den gholuen der zee starckelic ghestoten wort dat hijt niet stu | ren noch regieren en mochte om dattet alte seer gheladen was | ende dattet groet stoorm ende onweder was alsoe dattet opt | [15] lant ghestoten wort ende ghebroken Als hi dit sach hadt hijs | rouwe ende seyde DAt souden die coopluden wijslic voer | comen. datsi niet wt ghiericheyt tot hoer verdeefnisse en comen | Daer om en sellen si niet te seer haesten om vroech rijck te war | den myt groten periculen. Mer dat si altemet ende alencken | [20] toe nemen moghen myt vrijheyt ende sonder perikel ¶ Want | die wise man seyt Die erfnisse ofte rijcdom daermen toe haest | inden beghin sel int eynde die benedictie deruen. Bernardus | Ick en wil niet hastelike werden die alre hoechste Mer wil al | temet alleyncken proficeren Een lantman had een hen die hem [n4v] alle daghe een ey plach te legghen dat hi plach te vercopen en- | de vergaderden goet ghelt daer of. Mer want hi alte haestich | rijc woude wesen dacht hi dat hi in die henne veel meer eyer sou | de vinden ende om dat hi alt wyn teffen hebben soude sneet hy | [5] der hennen horen buyc op Ende als hi dat ghedaen hadde vant | hi daer geen eyere in ende verloort alle te samen als men te seg | ghen plech die henne ende oeck dat ey. Die coopluden sellen | hem oeck wachten dat si gheen goet mit onrechtuaerdighe of | quade comenscap en winnen: Want die rijcdommen der on- | [10] rechtuaerdigher menschen sellen ende pleghen haest tot niet te co | men Daer of seyt een philosooph Rijcdommen die haesteliken | verkreghen sijn en moghen niet langhe dueren Een wijnuerco | per plach sinen wijn dye hi vercopen soude half mit water te | menghen ende gaffen nochtans om soe veel ghelts of hi puer | [15] hadde gheweest: Ende als hi op een tijt inden schepe sat tellen | de sijn ghelt ende stack die goude penningen die hi vanden wijn | ontfanghen had op een steede in een sack bant was daer oeck | int schip een schymynkel of een aep die dit sach ende heymeli | ken quam ende nam dat sackelkijn mytten goude ende liep daer | [20] mede buten opt dat schyp ende nam dye gouden penninghen | ende werpse die een in dye zee ende die andere ghins ende we- | der alsoe dattie coopman niet en behielt van dat ghelt dat mit | onrechtuaerdicheyt ghewonnen was |
Van Laurus de schipper. Dialoog negenennegentig Laurus is een dier dat op de aarde vliegt als een arend, die in het water zwamt als een vis. En is een kleine zwarte vogel en vet en onthoudt zich altijd omtrent het water en mag niet ver vliegen. Alzo dat de lieden het vaak vangen in het lopen. Deze was een bezocht van een kloeke schipper die zijn schip altijd te zeer plag te belasten met grote en zware vrachten dan het wel voeren mocht en vertrouwde te zeer op zijn kloekheid. Waarom hij vaak berispt werd van zijn vrienden die zich nochtans niet beterden omdat hij zeer gierig was om dat tijdelijke goed te winnen. Hierom geschiede het op een tijd toen hij zijn schip al te zeer geladen dan en dat het van de goven der zee sterk gestoten werd zodat hij het niet sturen noch regeren mocht omdat het al te zeer geladen was en dat het grote storm en onweer was, alzo dat het op het land gestoten werd en brak. Toen hij dit zag had hij rouw en zei. Dat zouden de kooplieden wijs voorkomen dat ze niet uit gierigheid tot hun verderf komen. Daarom zullen we niet te zeer haasten om vroeg rijk te worden met grote moeilijkheden. Maar dat ze altemet en geleidelijk aan toe nemen mogen met vrijheid en zonder perikel. Wan de wijze man zegt. De erfenis of rijkdom daar men toe haast in het begin zal in het einde de zegening derven. Bernardus. Ik wil niet haastig worden de allerhoogste, maar wil altemet alleen profiteren. Een landman had een hen die hem alle dagen een ei plag te leggen dat hij plag te verkopen en verzamelde daar goed geld van. Maar omdat hij al te haastig rijk wilde wezen dacht hij dat hij in die hen veel meer eieren zou vinden en omdat hij alles te winnen gelijk zou hebben sneed hij de hen zijn buik open en toen hij dat gedaan had vond hij daar geen eieren in en verloor alles tezamen zoals men te zeggen plag, die hen en ook dat ei. De kooplieden zullen zich ook wachten dat ze geen goed met onrechtvaardige of kwade koopmanschap winnen: Want de rijkdommen der onrechtvaardige mensen zullen gauw tot niet komen en daarvan zegt een filosoof. Rijkdommen die haastig verkregen zijn mogen niet lang duren. Een wijnverkoper plag zijn wijn die hij verkopen zou met water te mengen en gaf het nochtans om zo veel geld of het puur was geweest: en toen hij op een tijd zat te tellen zijn geld en stak de gouden penningen die hij van de wijn ontvangen had op een plaats in een zak bond en toen was daar ook in het schip een scharminkel of aap die dit zag en heimelijk kwaam en nam dat zakje met het goud en liep daarmee buiten het schip en de nam de gouden penningen en wierp ze in de zee en die andere dingen heen en weer, alzo dat de kopman niets behield van dat geld dat men onrechtvaardigheid gewonnen was. |
Vanden leeu die een iagher was Dyalogus C. EEn leeu was een cloeck iager die altoes als hi die bees | ten lagheden een van dat beste plach te versien dat hy | alleen wten hoop scerpelick veruolghede daert oec som | wijlen gheschieden als dat beest een goet stuck van hem was. | [5] dattet hem dan ontliep. ende dat hijt nyet krighen en mocht | dat hi garen hadde ghehad dat hi dan een ander vanden hoop | nae liep ende dan dicwijl gheen van allen krijghen en mochte | alsoe dat si daer nae voortmeer alle van hem vloeghen. waer | om hi dan seer toornich wort ende en woude niet meer iaghen | [10] ende seyde Nymmer en sal men laten dat cleyne seker. | om te hebben dat grote dat noch is onseker Aldus doen som- | mighe menschen die niet toe tasten en konnen als hem boeren | mach dat hem ghelijck is diet dan laten varen om dat si een be | ter willen hebben: Daer si dicwijl mede bedroghen worden | [15] sittende tusschen twe stoelen in die asse Want si dat cleyn heb | ben versmaet ende dat groet niet en konnen crighen. Om dat | si hebben willen dat si niet en moghen crighen. ende niet we- | der halen dat si verloren ende versmaet hebben alsoe dat si al- | toes droeuich bliuen Desen contrari leestmen van den coninc | [20] dauid doe sijn kint ghestoruen was dat hi seyde Alsoe langhe | als mijn soen leefden vaste ick ende was in ghebeeden. oft by | auenturen gode behaghet hadde des kints te ontfermen en- | de leuendich te laten. Mer nu wanttet doot is waer om sou- | de ic dan willen vasten. want ics daer mede nyet weder roe- | [25] pen en mach totten leuen. Ende ick oeck meer tot hem moet | gaen ende hi en sal niet tot mi weder keren ¶ Men seyt een fa | bel van die nachtegael dye enen ionghelijck leerden diese ghe- | uanghen had dat hi niet droeuich en soude wesen van een dinc | dat verloren is datmen niet weder krijghen en mach. Want | [30] het grote sotheyt is ouer te gheuen ende te laten varen. dat | gheen dat seker is voer een ander dat ydel ende onseker is | ¶ Des ghelijcks seytmen oeck een fabel. Dat een hont op | een tijt op een vonder ghinck ouer dat water hebbende in si- | nen mont een stuc vleysch ende sach beneden int water dattie scae [n5v] of die sceem des vleysch meerre sceen te wesen dan dat vleysch ende | dathi doe dat vleysch wt sinen mont vallen liet op dathi dat meer | der dat hi in die scae int water sach vercrighen soude ende alsoe sijn vleisch verloesAlsoe doen oec veel menschen die om ghiericheit la | [5] ten dat seker is op dat si crighen moghen meerre dinghen die | si niet en hebben Daer om ghelijc alst sotheyt is dat seker te la | ten alsoe ist oec dwaesheyt hoop te hebben tot ydele dinghen ghe- | lijc als der menschen dromen ende ydele fantasien als inden souter | ghescreuen staet. Het was een vrouwe die hoer dienst maghet | [10] melck gaf te verkopen ende dat voer die stat soude draghen voer | een graft dat si doe si began te dencken dat si om dat ghelt van | den melck een henne soude kopen die veel kuyken wynnen sou | de die als si oec groot waren ende hennen souden wesen oec verco | pen souden ende kopen daer mede ionghe bagghen ende die voert | [15] verwandelen soude in scapen ende dye scapen voert in ossen ende dat | si dan also rijc gemaect wesende enen rijcken man soude nemen | ende also groot ende rijc soude wesen Ende als si aldus ginc fantasie | ren hoe groot ende hoe wel si dan daer an soude wesen dat mense | dan mit groter eren mit enen paerde stateliken tot horen brudegom | [20] soude brenghen. began si mitten voeten die aerde te stoten recht | of si dat paert mitten sporen aen ghesteken hadde ende missede | alsoe den voet ende viel in die graft wtstortende die melck daer si | soe groot mede soude gheworden hebben nyet vercrijghende | dat gheen dat si hopende te vercrighen. |
Van de leeuw die een jager was. Dialoog 100. Een leeuw was een kloeke jager die altijd als hij die beesten jaagde zich van een van de beste plag te voorzien die hij alleen uit de hoop scherp vervolgde daar het ook soms geschiede als dat beest een goed stuk van hem was dat het hem dan ontliep en dat hij het niet krijgen mocht dat hij graag had gehad dat hij dan een andere van de hoop na liep en dan dikwijls geen van allen krijgen mocht alzo dat ze daarna voortaan meer alle van hem vlogen waarom hij dan zeer toornig wordt en wilde niet meer jagen en zei. Nimmer zal men laten dat kleine dat zeker i s om te hebben dat grote dat noch meer onzeker is. Aldus doen sommige mensen die niet toe tasten kunnen als hen gebeuren mag dat hem gelijk is die het dan laten varen omdat ze een beter willen hebben: daar ze dikwijls mee bedrogen worden en zitten tussen twee stoelen in de as. Want hebben dat kleine en versmaden dat grote niet dat ze niet kunnen krijgen. Omdat ze willen hebben dat ze niet mogen krijgen en niet weer halen dat ze verloren en versmaad hebben, alzo dat ze altijd droevig blijven. Deze contrarie leest men van de koning David toen zijn kind gestorven was dat hij zei. Alzo lang als mijn zoon leefde vaste ik en was in gebeden of bij avonturen god het behaagd had het kind te ontfermen en levend te laten. Maar nu het dood is waarom zou ik dan willen vasten want ik kan die niet terugroepen tot het leven en ik ook meer tot hem moet gaan en hij zal niet tot mij weer keren. Men zegt in een fabel van de nachtegaal die een jongeling leerde die ze gevangen ad dat hij niet droevig zou wezen van een ding dat verloren is dat men niet weer krijgen kan. Want het is grote zotheid over te geven en te laten varen datgene dat zeker is voor een ander dat ijdel en onzeker is. Desgelijks zegt men ook in een fabel. Dat een hond op een tijd op een vlonder ging over dat water en had in zijn mond een stuk vlees en zag beneden in het water dat de schaduw of wat er scheen het vlees groter scheen te wezen dan dat vlees en dat hij toen dat vlees uit zijn mond liet vallen opdat hij dat grotere dat hij in de schaduw in het water zag krijgen zou en alzo zijn vlees verloor. Alzo doen ook veel mensen die vanwege gierigheid laten dat zeker is opdat ze krijgen mogen grotere dingen die ze niet hebben en daarom gelijk als het zotheid is dat zeker is te laten. Alzo is het ook dwaasheid hoop te hebben tot ijdele dingen gelijk als de men en dromen en ijdele fantasieën zoals in de psalm geschreven staat. Het was een vrouwe die haar dienstmaagd melk gaf te verkopen en dat voor de stad zou dragen voor een gracht dat ze toen begon te denken dat ze om dat geld van de melk een hen zou kopen die veel kuikens winnen zou die als ze ook groot waren en hennen zouden wezen ook verkopen zouden en kopen daarmee jonge biggen en die voort verhandelen zou in schapen en de schapen voort in ossen en dat ze dan alzo rijk gemaakt zou worden en een rijke man zou nemen en alzo groot en rijk zou wezen en toen ze aldus ging fantaseren hoe groot en hoe goed ze daarvan zou wezen dat men ze dam met grote eren en paarden statig tot haar bruidegom zou brengen begon ze met de voeten de aarde te stoten recht of ze dat paard met de sporen aangestoken had en miste alzo de voet en viel in de gracht en stortte uit de melk daar ze zo groot mee geworden zou zijn en verkreeg niet dat ze hoopte te krijgen. |
[25] Van traghelaphus die tymmermeester Dyalogus Ci. [n6r] Traghelaphus is een wilt hart dat seer ruwe ende ha- | rich is op sijn achter lijf als een bock ende oeck heeft een | langhen baert an sijn kin mit groten hoornen ghetac- | ket op sijn hoeft Dese was ghewarden een groot tymmermees | [5] ter daer hi veel luden in bedroghen heeft want als hi raet gaf | tot een casteel of ander dync te tymmeren soe maect hy altoes | quaet fondament op dattet werc haesteliken soude neder val | len segghende in hem seluen Anderwerf sal ick mijn loen hier | an verdienen na dattet gheuallen is dat ict dan weder op tym- | [10] meren sal Aldus dede hi menighen mensche grote scade in dien | dat hi altoes tot sijn profijt quaden raet gaf Het is gheboert | datter een heer was die een wonderlic costelick pallaes. ende | casteel woude tymmeren ende dede desen meester daer om tot | hem comen ende gaf hem grote scatte myt ghelde dat hy hem | [15] daer mede dat costelike casteel soude tymmeren Mer die mees | ter ghinck sijn oude ghanghen ende leyde daer onder een cranc | fundament alsoe doe dat werck volmaeckt was: beghant te | spliten ende te schoren ende neyghede al heel ouer dye een side | wanthet vallen mosten om dat krancke fondament ¶ Als dit | [20] dye heer ansach wort hi seer toornich ende liet den meester tot | hem comen ende seyde Du bose mensche hoe hebstu my aldus | bedroghen Hi antwoorden Ick heb mijn daer in versumet. | Men moetet neder werpen en dan sal ict verbeteren int ster- | ker fondament te leggen. Doe liet die heer den meester vangen | [25] ende ghebonden setten onder dat casteel dat hi neder dede wer | pen ende hem daer onder doden ende seyde. Om quaden | raet dye si gheuen. sijn dicwijl veel menschen doot ghebleuen | :Daer om sellen hem die menschen wachten gheen quaden of | valschen raet te gheuen want het dicwijl boert dat die gheen | [30] die quaden raet gheuen dattie op hem seluen valt ¶ Daer om | seyt die wise man Den gheen die quaden reat gheeft op hem | sal dat vallen ende en sal niet weten waen dattet hem coemt | ¶ Ghelijck orosiius die leerraer scrijft. Dat doe een [n6v] tyran veel menschen veroordelt had ter doot mit fellen tormen | ten Doe was daer een goutsmit die hem woude behaghen ende | maecten enen osse van metael die binnen hol was in wes een si- | de een dier gemaect was daermen die verwesen luden in sou | [5] de doen gaen om te steruen Ende gaf den tyran dat werc doet | ghemaect was als dat hi daer in setten soude die gheen die hi | mit groter pinen doden woude makende een groot vuer daer | onder op dat die osse soude schinen te baliken als dye lastighe | pijn der gheenre dye daer in besloten waren hem luden deede | [10] roepen ende kermen van pinen. Mer die tyran al was hi seer | wreet hi ontsach nochtans die vreselike pijn den menschen an | te doen ende gheboet dat hi daer eerst in gaen moste. die dat | gruwelike werck versiert ende ghemaect hadde op dat hy van | hem eerst horen soude hoe dat die osse balcken soude Daer die | [15] meester alsoe in ghaen moste dye pijn eerst te beuinden tot een | loen van sinen wercke vanden raet die hi ghegheuen hadde. |
[25] Van Traghelaphus de timmermeester Dialoog 101. Traghelaphus is een wild hert dat zeer ruw en harig is op zijn achter lijf als een bock en ook heeft een lange baard aan zijn kin en met grote hoornen vertakt op zijn hoofd. Deze was geworden een grote timmermeester daar hij veel lieden in bedrogen heeft, want als hij raad gaf tot een kasteel of een ander ding te timmeren zo maakte hij altijd een slecht fundament opdat het werk haastig zou neervallen en zei in zichzelf. Andermaal zal ik mijn loom hieraan verdienen nadat het gebeurd is dat ik het weer optimmeren zal. Aldus deed hij menige mensen grote schade in die dat hij altijd tot zijn profijt kwade raad gaf. Het is gebeurd dat er een heer was die een wonderlijk kostbaar paleis en kasteel wilde timmeren en liet dezen meester daarom tot hem komen en gaf hem grote schat met geld dat hij hem daarmede dat kostbare kasteel zou timmeren. Maar die meester ging zijn oude gangen en legde daaronder een zwak fundament, alzo toen dat werk volmaakt begon het te splijten en te scheuren en neigde al heel over de ene zijde zodat het vallen moest vanwege dat zwakker fundament. Toen de heer dit aanzag wordt hij zeer toornig en liet de meester tot hem komen en zei. U boze mens, hoe hebt u me aldus bedrogen. Hij antwoorde. Ik heb mij daarin verzuimd. Men moet het neer werpen en dan zal ik het verbeteren in een sterker fundament te leggen. Toen liet die heer de meester vangen en gebonden zetten onder dat kasteel dat hij neer liet werpen en hem daaronder doden en zei. Om kwade raad die ze geven zijn vaal veel mensen dood gebleven. Daarom zullen de mensen zich wachten geen kwade of valse raad te geven want het vaak gebeurt dat diegene die kwade raad geven dat het op diezelfde vallen en daarom zegt de wijze man. Diegene die kwade raad geeft dat zal op hem vallen en zal niet weten waarvan het hem komt. Gelijk Orosius die leraar schrijft. Dat toen een tiran veel mensen veroordeeld had ter dood met felle kwellingen toen was daar een goudsmid die hem wilde behagen en maakte een os van metaal die binnen hol was in wies ene zijde een die gemaakt was daar men de verwezen lieden in zou laten gaan om te serven en gaf de tiran dat werk toen het gemaakt was als dat hij daarin zetten zou diegene die hij met grote pijnen doden wilde en maakte daar een groot vuur onder opdat de os zou schijnen de balken als de lastige pijn van diegene die daarin die daar in besloten waren luid lieten roepen en kermen van pijnen. Maar de tiran was zeer wreed en hij ontzag nochtans die vreselijke pijn de mensen aan te doen en gebood dat hij daar eerst in gaan moest die dat gruwelijke werd versierd en gemaakt had opdat hij van hem eerst horen zou hoe dat de os balken zou daar die meester alzo in gaan moest om de als eerste de pijn te bevinden tot een loon van zijn werk en van de raad die hij gegeven had. |
Van die buffel den scoemaker Dyalogus Cij BVffel is een dier ghelijck den os also wilt ende ongetemmet | datmen hem gheen iuck of halster aen sijn hoeft ofte | [20] hoornen doen en mach Ende hebben grote langhe hoornen | also heerliken wel ghesettet dat mense ter tafelen der groter heren | plach te brengen om daer wt te drincken Dit dier is also wilt | ende sterck datment nyet temmen ofte bedwinghen en mach. | dan biden yseren rieck dye in sijn nose doer steken is daermen [n7r] hem bi leyden moet daer hi wesen sal Ende is swart ofte donc- | ker van haer dat seer weynich ende dun is op sijn huyt ghesaeyt | hebbende een voerhooft hart als een hoorn dat besettet is mit | groten stercken hoornen: Sijn vleysch en is niet alleen nutte | [5] tot spijse mer oeck tot medicijn als plinius scrijft. Dese was | een rijck vernaemt scoemaker die bi sijnre konsten mit groter | familien een heerliken staet houdende was Mer doe hi rijc ende | groot gheworden was began hy een ofkeer van dat scoema- | ken te crighen ende seyde. Dit ambocht is seer versmadelick | [10] want ick altoes lelike swarte handen hebben moet: sittende | in grote onreynen stanc ende teesen ende recken dat vette on- | reyn stijnckende leet mitten tanden Hier om en wil ick dit am | bocht niet meer hanteren Mer ic wil mi verbeteren ende war | den een apteeke ofte cruyennier op dat ick wel rucken mach | [15] nae die cruyden Doe hi doe een apteker gheworden was. be- | spottede hem alle menschen om dat hi die konsten niet een had | de die syropen ende andere recepten te maken ende gheen ken | nisse en hadde van die cruyden noch verstand die te verkopen | of oeck te kopen: waer om dat hi corteliken tot groter armoe | [20] den quam ende al heel te niet ende seyde BEter ist den | mensch hem in sijn staet te houden. dan of hi hem onbehoerli- | ken verwanderen woude ¶ Hier om sal hem een yghelic men | sche wachten ende merken sinen staet wel aen ende niet haes- | teliken hem te verwandelen Paulus Inden staet daer ghi ge | [25] ropen sijt daer bliuet in. Seneca. Die plante dye dicwijl ver | settet ende verplant wort die en sal niet dijen. Want volstan- | dicheyt is een wel besette staet dye inder reeden gheuesticht is | ende daer eweliken in bliuet Jullius die poeet seyt Inder volstandich- | heyt sel die mensche wesen onbeweechlic ende en sal niet bewegen war | [30] den daer of te sceyden in wederspoedicheyt ofte niet verheuen war | den in voerspoet Item hi en sal niet veruaert warden mit drey | ghen of besmeket worden van groten beloften der gauen: [n7v] Die grote alexander en konde die stantafticheyt ende volhar- | dicheyt des philosoophs diogenes niet verwinnen In dien dat | hi op een tijt tot hem ghinck daer hi in die sonne was sittende | ende hem vraghede wat hi van hem ghegheuen woude hebben | [5] dat hem doe diogenes die philosooph antwoorden Ic woude | bouen alle dattu mi geen hinder en waerste inder sonnen schijn | dat is te segghen dattu niet en staes tusschen die sonne ende my | Hier wt is doe een ghemeen spraec gheworden onder die men- | schen dat alexander die grote heer dyogenem den philosooph | [10] van sijnre steden myt rijckheyt des tijtliken goets niet bewe- | ghen en mochte. Mer haesteliker mit ghewapender hant den | coninck darius van sinen coninkliker stoel verdriuen soude. | Dan dyogenem mit gelde ofte goet van sijn stantachticheit te | brenghen. Daer om seyt seneca dat diogenes veel machtigher | [15] ende rijker was dan alexander die coninck dye alle dye werlt | beheert had wanttet meerder was dat hi niet hebben en wou | de dan dat alexander mochte gheuen Ende dat doe alexander | in dien daghe verwonnen was om dat hi een mensche gheuon | den had dien hi nyet gheuen of oeck yet mochte ontnemen. | [20] want die philosophen alle tijtlike dinghen versmaden Daer | om vindetmen dat een philosooph seer op een tijt screyede dat | hi sach dattie menschen also arbeydende waren in die wijngaer | den te teelden ende huysen te tymmeren recht of alle hoor salich | heyt daer in gheleghen waer Een ander philosooph bespotte | [25] de die menschen om dat si so naernstich waren om die genoech | te des vleysschen ende dye verganclike dinghen te ghebruken. | Daer om seyt die propheet Ieremias: Dwaes is gheworden | alle menschen van sijnre weetentheyt. bescaemt is alle men- | schen van sinen afgodDese afgod is alle dinc daer die mensche | [30] inder werelt sijn ghenoecht in maect |
Van de buffel de schoenmaker. Dialoog 102 Buffel is een dier gelijk de os en alzo wild en ongetemd dat men hem geen juk of halster aan zijn hoofd of hoornen doen mag en heeft grote lange hoornen alzo heerlijk goed gezet dat men ze ter tafelen der groter heren plag te brengen om daaruit te drinken .Dit dier is alzo wild en sterk dat men het niet temmen of bedwingen mag, dan bij ijzeren riek die men in zijn neus doorsteekt daar men hem mee leiden moet daar hij wezen zal en is zwart of donker van haar dat zeer weinig en dun is op zijn huis en heeft gezaaid op het voorhoofd een hart als een hoorn dat bezet is met grote sterke hoornen: zijn vlees en is niet alleen nut tot spij, maar ook tot medicijn zoals Plinius schrijft. Deze was een rijke bekende schoenmaker die vanwege zijn kunsten een grote familie en heerlijke staat hield. Maar toen hij rijk en groot geworden was begon hij een afkeer van de schoenen maken te krijgen en zei. Dit ambacht is zeer te versmaden wan tik heb altijd lelijke zwarte handen: zit in grote onreine stank te eten en rek dat vette en onreine stinkende leer met de tanden. Hierom wil ik dit ambacht niet meer hanteren, maar ik wil mij verbeteren en worden een apotheker of kruidenier opdat ik goed ruiken mag naar de kruiden. Toen hij een apotheker geworden was bespotte hem alle men en omdat hij de kunsten niet had om siropen en andere recepten te maken en geen kennis had van die kruiden, noch verstand die te verkopen of ook te kopen: waarom dat hij gauw tot grote armoe kwam en al geheel te niet en zei. Beter is het de mens hem in zijn staat te houden dan als hij zich onbehoorlijk veranderen wilde. Hierom zal hem ieder mens zich wachten en merken zijn staat goed aan en zich niet haastig te veranderen. Paulus. In de staat daarin hij geroepen is blijf daarin. Seneca. Die plant die vaak verzet en verplant wordt die zal niet gedijen. Want vastigheid is een goed bezette staat die in reden gevestigd is en daar eeuwig in blijft. Julius die poëet zegt in de vastigheid zal die mens wezen onbeweegbaar en zal niet bewogen worden daarvan te scheiden in tegenspoed of niet verheven worden in voorspoed. Item, hij zal niet bang worden met dreigen of besmet worden van grote beloften der gaven: De grote Alexander kon de vastheid en volharding van de filosoof Diogenes niet overwinnen in dien dat hij op een tijd tot hem ging daar hij in de zond zat en hem vroeg want hij van hem gegeven wilde hebben dat hem toen Diogenes de filosoof antwoorde. Ik wilde boven alles dat u mij geen hinder was in de zon, dat is te zeggen, dat u niet staat tussen de zon en mij. Hieruit is toen een spreekwoord geworden onder de mensen dat Alexander die grote heer Diogenes de filosoof van zijn steden met rijkdom en tijdelijk goed niet bewegen mocht maar haastig met gewapenderhand de koning Darius van zijn koninklijke stoel verdrijven zou dan Diogenes met geld of goed van zijn standvastigheid te brengen. Daarom zegt Seneca dat Diogenes veel machtiger en rijker was dan Alexander de koning die de hele wereld beheerd had want het was meer dat hij niet hebben wilde dan dat Alexander mocht geven en dat toen Alexander in die dag overwonnen was omdat hij een mens gevonden had die hij niets geven of ook iets mocht ontnemen want de filosofen alle tijdelijke dingen versmaden. Daarom vindt men dat een filosoof zeer op een tijd schreide toen hij zag dat de mens alzo aan het werken waren in die wijngaarden te telen en huizen te timmeren recht of al hun zaligheid daarin gelegen was. Een ander filosoof bespotte de mensen omdat ze zo vlijtig waren met de genoegens van het vlees en de vergankelijke dingen te gebruiken. Daarom zegt de profeet Jeremia: Dwaas is geworden alle mensen van zijn kennis, beschaamd is alle mens van zijn afgod. Deze afgod zijn alle dingen daar de mensen in de wereld zijn genoegens in maakt. |
Van den ionghen os den cock Dyalogus hondert ende drie: [n8r] HEt was een ionck os die een goet cock was ende wel ende | leckerlike alreleyde spijse konde koken ende bereyden mer | plachse daer mede te verderuen om dat hijse ghemeen- | liken alte fout makede Hier om riep hem sijn heer dien hi dien- | [5] de ende seyde Waer om verderueste altoes die goede ende leckere | spijsen dattuse alte seer fout makes Die osse antwoorden om | dat icse soe best mach Doe dit die heer hoorden ende sach dat hi | hem niet beteren en woude om sijnre ghulsicheyt willen sloech | hi hem wel ende bet mit cluppelen voer sijn loon ende verdreef | [10] hem van hem alsoe dat hy om sijnre ghulsicheyt in armoeden | starf ende seyde Ghulsicheyt doodetter meer in plaghen. | dan mitten swaerden warden verslaghen. ¶ Aldus gheboer- | tet van veel ghulsighe menschen die niet anders eten ende drinc | ken willen dan dat wel smaket Want dye hoer appetijt alsoe | [15] volghen die sijn ghelijck den onreynen beesten. ¶ Seneca die | horen buyck gehoorsaem sijn die hebben ghelickheyt mitten | onreynne beesten ende nyet mitten menschen ¶ Daer om seyt | dye glosa Dye spijse en is niet quaet mer die appetijt. Het | is zeer schadelick den kersten mensch: dat hy sinen buick voor | [20] sinen god oefent ende ouermits dye begheerlickheyt sijne ap- | petijts die doechden der zielen verdrijft ¶ Ghalienus die hey- | densche meester seyt Begheerlickheyden der spijsen sijn hinde | ren der zielen alsoe veel als die mensche inden buick wort ver- | vult. Alsoe veel te meer sellen dye zielen vermyndert warden [n8v] van doechden Des ghelijck seyt ypocras die grote medicus | Hoe veel dattu die onreyne lichamen voedeste allo veel te meer | selstu die quetsen. In vranckrijc was een abt die seer rijc was | ende plach stadeliken in groter gulsicheit te leuen alsoe dat hi | [5] daer of soe sick wort dat hem gheen medicus en mochte helpen | waer om als hi van sijn leuen te houden sinen moet opghegeuen | had ghinc hi in sintebernardus oorde daer hy ouermits vasten | ende soberheijt van leuen van sijnre siecten ghenesen wort. ende | sterck. Hier om seyt galienus dat abstinencie of soberheyt is | [10] die ouerste medicijn. Oeck seyt die wijse man die sober is sel | sijn leuen verlanghen Men leest inden gesten vanden groten a | lexander dattie bragmanner. Dat sijn eenrehande menschen | alsoe ghenoemt screuen tot alexander Ongheoorloft isset on | der ons onsen buyck te vollen waer om wy oeck sonder siecten | [15] sijn ende langhen leuen. wi sijn ghesont ende en besighen nym- | mermeer medicijn. In corten iaren isset ghesciet dat een man | was die bouen den ghemeijnen loop seer lanc leuede. waer of | hem gheuraghet wort hoe dat hi alsoe langhe in ghesontheyt | hadde moghen leuen Daer hi op antwoorden ende seyde Nye | [20] en heb ick van eten op ghestaen alsoe sat dat ic beswaert was | van mijn buyck Ende nie en heb ick bloet doen laten ter aer. | Oeck en heb ick nie wijf bekent Om dese drie saken wille heb | ick lanck ende ghesont ghebleuen |
Van de jonge os de kok. Dialoog 103: Het was een jonge die een goede koks was en wel lekker allerlei spijzen kon koken en bereiden. Maar plag ze altijd te verderven omdat hij ze gewoonlijk al te zout maakte. Hierom riep hem zijn heer die hij die en zei. Waarom verderft u altijd die goede en lekkere spijzen dat u ze al te zeer zout maakt. De os antwoorde, omdat ik ze zo goed mag. Toen dit de heer hoorden en zag dat hij zich niet beteren wilde vanwege zijn gulzigheid sloeg hij hem goed met knuppels voor zijn loon en verdreef hem van hem alzo dat hij vanwege zijn gulzigheid in armoede stierf en zei. Gulzigheid doodt meer in plagen dan met zwaarden worden verslagen. Aldus gebeurt het veel gulzige mensen die niets anders eten en drinken willen dan dat goed smaakt. Want ie hun appetijt alzo volgen die zijn gelijk den onreine beesten. Seneca, die hun buik gehoorzamen zijn gelijk met de onreine beesten en niet met de mensen en daarom zegt de glossaria. De spijs is niet kwaad, maar de appetijt. Het is zeer schadelick de christen mens dat hij zijn buik voor zijn god oefent en overmits de begeerlijkheid van zijn appetijt de deugden der ziel verdrijft. Galenus de heidense meester zegt. Begeerlijkheid der spijzen hinderen de ziel alzo veel als di mens in de buik wordt vervuld alzo veel te meer zullen de zielen verminderd worden van deugden. Desgelijks zegt Hippocrates die grote medicus. Hoe veel dat u die onreine lichamen voedt alzo veel te meer zal u die kwetsen. In Frankrijk was een abt die zeer rijk was en plag steeds in grote gulzigheid te leven, alzo dat hij daarvan zo ziek wordt dat hem geen medicus mocht helpen, waarom als hij zijn leven wilde behouden zijn moed opgegeven had en ging hij in sint Bernardus orde daar hij overmits vasten en soberheid van leven van zijn ziekten genezen wordt en sterk. Hierom zegt Galenus dat abstinentie of soberheid is de overste medicijn. Ook zegt de wijze man, die sober is zal zijn leven verlengen. Men leest in de verhalen van de grote Alexander dat de Brahmanen, dat is een soort mensen alzo genoemd, schreven tot Alexander. Ongeoorloofd is het onder ons onze bui te vullen waarom we ook zonder ziekten zijn en lang leven, we zijn gezond gebruiken nimmermeer medicijn. Kort geleden is het geschied dat er een man was die boven gewone loop zeer lang leefde waarvan hem gevraagd werd hoe hij alzo lang in gezondheid had mogen leven, waarop hij antwoorde en zei. Nooit heb ik van het eten opgestaan alzo zat dat ik bezwaard was van mijn buik en nooit heb ik bloed doen laten ter ader. Ook heb ik nooit een wijf bekend. Om deze drie zaken ben ik lang en gezond gebleven. |
Van enen iongen bock die een groet goekelaer was Dyalogus Ciiij [o1r] HEt was een ionghe bock: die alten groten gokelaer | was ende ouerwel konde singhen ende springhen ende seer | meesterliken konde spreken ende alre hande boertelic spul | konde maken Die nochtans ongherekent was ende niet wel ghe | [5] sien want hi in alle sinen konsten alle dinc te veel maecten ende geen | maet en hielt dat hi daer om in armoeden leefden Dese ghinc | op een tijt tot den coninc ende seyde Heer coninc als gi wel weet | so ben ic die meester van allen gokelaers ende speelluyden Ende | ic en ben niet garen gesien of gehoort in uwen rijc wantter veel | [10] speelluyden sijn die hoechliken gheloent warden die nochtant so | wel niet konnen als ic Hoe coemt dit aldus Die coninc antwoor | den Alstu segghes bistu meester inden speelen bouen al Mer dit | mistaet di ser ende is onghenoechlic in di dattu alle dinck te veel | doeste ende segste also dattet volck daer verdriet in heuet wilstu | [15] daer om garen wesen ghesien ende ghehoert siet dattu mateliken | sprekes ende dijn spul sateliken doeste. Doe dit dat bodxkijn hadde ghehoort leerden hi in alle sinen dinghen matich te we | sen ende wart alsoe rijck ende seyde. Alle dinc datmen | duet. ist mit bescheyden soe isset guet. ¶ Alsoe sellen wij oeck | [20] onse wercken ende dat gheen dat wij konnen myt maticheyt | ende onderscheydenheyt doen dat wi niemant daer of verdrie | telick en sijn Want ysidorus seyt Alle dat gheen datte veel ende | onmatich is dat wort in verdriet ghekeert. Daer of seyt een | meester. Si en sijn niet goet noeh wel ghesaet. die veel spreken | [25] bouen maet: Dicwijl wort die voghel gheuanghen. met fleu | ten ende mit soeten sanghen. Een ionck broeder vraghede enen | ouden vader ende seyde. Segghe mi vader oft berter is spre- | ken of swighen. Die oude antwoorde Ist dattet onnutte woor | den sijn soe swijghse. Mer sijnse goet en wilse niet langhe ver- | [30] trecken: O ionghelinck du selste nauwe spreken in dijnre sa- | kenAlstu twewerf gheuraghet biste laet dyn ouerste dan heb | ben dat antwoort Daer ouder luyden sijn dan du selstu niet | spreken ende onder dijn ouerste ende den heren en seltu di niet | vermeten te spreken Men leest in dat vader leuen dat een broeder ]o1v] enen ouden vader vraghede ende seyde hoe langhe sal men | silencium houden Die oude antwoorden Ter tijt toe datmen | di vraghet In allen plaetsen daer du swighende biste seltu rus | te hebben Houdet daer om silencium tot dattet tijt is te spreken | [5] Die philosooph temistides sprack tot een slecht man daer si te | samen in een warschap waren ende seyde Du biste wel geleert ende | dat alleen daer in dattu wel swigheste Daer om seyt ysidorus | Allet tijt is seltu spreken ende alst tijt is seltu oec swighen en | de en selste niet spreken ten si dattu gheuraghet wordeste. En | [10] spreke niet eer dattu hoorste Die vraghe sal dijn mont op doen |
Van een jonge bok die een grote goochelaar was. Dialoog 104 Het was een jonge bok die een al te grote goochelaar was en zeer goed kon zingen en springen en zeer meesterlijk kon spreken en allerhande grappige spellen kon maken. Die nochtans ongerekend was en niet goed gezien want hij maakte in al zijn kunsten te veel en hield geen maat zodat hij daarom in armoede leefde. Deze g ging op een tijd tot de koning en zei. Heer koning, zoals ge wel weet ben ik de meester van alle goochelaars en speellieden en ik ben niet graag gezien of gehoord in uw rijk want er zijn te veel speellieden die hoog beloond worden die nochtans zo goed niet kunnen dan ik. Hoe komt dit aldus. De koning antwoorde. Zoals u zegt bent u meester in de spelen bovenal. Maar dit misstaat u zeer en os het ongenoegen in dat u alle dingen te veel doet en zegt alzo zodat het volk daar verdriet in heeft, wil u daarom graag wezen gezien en gehoord, ziet dat u matig spreekt en u spel zacht doet. Toen dit het bokje had gehoord leerde hij in alle dingen matig te wezen en werd alzo rijk en zei. Alle dingen dat men doet is met bescheidenheid dan is het goed. Alzo zullen we ook onze werken doen en datgeen dat we kunnen mat matigheid en onderscheid doet zodat we niemand daarvan verdrietig maken. Want Isidorus zegt. Alles datgene dat te veel en onmatig is dat wordt in verdriet gekeerd. Daarvan zegt een meester. Ze zijn niet goed nog goed gezet die veel spreken boven maat: Dikwijls wordt de vogel gevangen met fluiten of lieflijk gezang. Een jonge broeder voeg een oude vader en zei. Zeg mij vader of het beter is te spreken of te zwijgen. Die oude antwoord. Is het dat het onnuttige worden zo zwijg. Maar zijn ze goed wil ge dan niet lang verhalen. O jongeling, u zal nauw spreken in uw zaken. Al u tweemaal gevraagd wordt laat uw overste dan hebben dat antwoord, daar oudere lieden zijn dan u zal je niet vermeten te spreken. Men leest in dat vader leven dat een broeder een oude vader vroeg, hoe lang zal men stilte houden. De oude antwoorde. Ter tijd toe dat men je vraagt. In alle plaatsen daar u zwijgt zal u rust hebben. Houdt daarom stil totdat het tijd is te spreken. De filosoof Temistides sprak tot een slecht man daar ze tezamen in een maaltijd waren en zei. U bent goed geleerd en dat alleen daarin dat u wel zwijgt. Daarom zegt Isidorus. Alle tijd zal u spreken en als het tijd is zal u ook zwijgen en zal niet spreken, tenzij dat u gevraagd wordt. En spreek niet eerder dat u hoort, de vraag zal uw mond open doen. |
Vanden hase doctoer inden rechten ¶ Dyalogus Cv: EEn hase ghinck te parijs om te studeren ende is ghe | worden een groot iurist dat is doctoer inden rechten | Ende quam daer nae tot die leeu ende seyde Heer co- | [15] ninck om dat ic al mijn goet verleert heb inder scholen bidde | ick v dat ghi my gheuen wilt om mijnre konsten wille goede | weddinghe dat ick eerliken nae mijnen staet onder v mijn le- | uen draghen mach. Die leeu antwoorden Ick wil v eerst be- | proeuen ende dye konsten ondersoeken eer dat ick v weddin- | [20] ghe sal gheuen. Ghanck myt my om alrehande dinghe te sien | en vernemen. Ende doe si te samen doer dat bossche ghinghen | saghen si daer enen iagher die een boghe ende scutte in sijn han | den hadde ende scoet nae enen beer ende oeck na enen vosch En- | de dye vosch want hy loes is wachtede hem voer dye schutte ]o2r] ende spranc wtten weghe. Mer die beer want hi hem op sine | starckheyt verliet liep mit houaerdicheyt totten man willen- | de hem mit sinen tanden verscoren ende als dit die iagher sach | scoot hi den beer in sijn lijf dat hi doot bleef. Doe dit die leeu | [5] sach sprac hi totten hase. Maeckt hier of meester een leringhe | te rijm dat vwe konst daer wt bekent warde om dat ghy van | mi weddinghe hebt gheeyschet Doe sprack die haese ende sey | de Wijsheyt ende niet die sterckeyt groot: losset den men | sche dick vander doot Die leeu dat horende prijsede seer dat | [10] ghedicht dattie hase hadde gheseyt Ende brochten voort in een | stat daer hi vant dattie heer sinen dienres mit laster bespotte- | de Van welken die een dat duldicken hoordenMer die ander | beghan ieghens sinen heer mit woorden te kiuen alsoe lange dat | die heer wt groter toornicheyt hem seer daer toe sloech verdri | [15] uende hem wt sinen huyse Ende verhief ende maeckten groot | den eersten dyet verduldeliken hadde ghedraghen. Waer of | die hase den leeuw een leringhe gaf ende seyde: BEter isset | te swighen mit verdraghen. dan mit weder spreken krighen | slaghen ¶ Welcke leringhe dye leeu seer prijsden ende brocht | [20] den hase daer nae in een dorp daer si een lant man vonden die | die ossen in die ploegh vergaderden ende brochtse op een acker | van twalif morghen lants ende gheboet den ossen dat si dat om | eren souden ende dan soude hy gheuen elken een bont van hoy | Van welken die een os dat hoy mit hem droegh sonder weder | [25] segghen Ende dye ander teghen den man te murmureren en- | de seyde Wat isset dat wij dat hoy mit ons sellen moeten dra- | ghen want het ons alsoe nyet versaden en mach int draghen. | ende en woudes niet draghen. Ende doe die ossen ghearbeyt | hadden int eeren van des morghens tot inden auont toe. dye | [30] dat bontgen hoys myt hem ghedraghen had at van dat hoy. | ende bleef niet seer vanden arbeyt ghemoyt. Ende die ander | want hi gheen hoy en hadde te eeten ende seer moede was ge- | worden is van hongher gestoruen. waer of die hase sijn veers | makede ende seyde TIs beter weynich te eten ende te [o2v] bliuen staen. dan van hongher te steruen ende vergaen ¶ Als | die leeu alle dese wijsheyt van den hase ghehoert hadde sprac | hi hem toe ende seyde wel hebstu soon dijn ghelt verleert ende | die tijt niet qualiken toe ghebrocht In dien dattu tot alle dese | [5] vraghen wijslick geantwoort hebste also heb di verdient wed | dinghe van mi te ontfanghen ende seyde. DIe verheuen | wil sijn in eren: die pijn hem vlitelick te leren ¶ Dit souden | wel anmercken alle cleriken ende studenten als dat si narnste | liken studerende hoer tijt wel toe te brenghen op dat si groot | [10] moghen warden Wanttet een out haercomen is soe wye dye | schoel eert dat hem die schoel weder eert ende dickwijl verhef | fet Dye oude princen ende heren hebben altoes meesters ghe- | hadt diese plaghen te leren ¶ Nero die keyser hadde tot sinen | meester seneca. Ende dye coninck alexander die groot hadde | [15] aristotiles: Want doe alexander gheboren was schreef sijn | vader dye coninck philippus enen brief tot aristotilem. ende | seyde Weet goede meester ende vrient dat mi een soon ghebo- | ren is daer ick mi of verblijde dattet by uwer tijt gheschyet is | want ick hope dattet wesen sal als hi wat groot gheworden | [20] is dat hy van v gheleert sal warden ende dat hy alsoe waerdich | warden sal ons ende onsen rijck oerbaerlick te wesen ¶ Die | prince ofte heer vanden lande en sal nyet alleen wesen wijs in | menscheliken ende waerliken rechten ¶ Mer oeck in die god | like wet als god dye heer seyt in dat oude testament: Als dye | [25] coninck in sijn stoel sit. sal hy hem doen bescriuen dye wette | godes ende sal dat leesen alle die daghen sijn leuens ende hou | den dat daer in gheschreuen staet. ende leren den heer god al- | toes omtsien Ende is die prins ongheleert soe ist hem noot dat | hy ghebruke den raet der gheleerder mannen nae den exem- | [30] plaer der kersten wet ende gheloef als dye leerrer elynandus | seyt. ¶ Want tullius die poeet beschrijft. Dat phylosophi- | a ofte wijse wetentheyt is een oefeninghe des herten dye dye | ghebreeken myt dye wortel wtrodet. Ende dye herten rey- | nicht ende vruchtbaer maket dat sy vruchten voort brenghen [o3r] moghen Hier of scrijft papyas die meester dat buten athenen | omtrent een mijl van daen een dorp was achademia ghenoemt | dat dickwijl seer beroert wart van aertbeuinghe. welck dye | philosophen als plato ende sijn discipulen daer om verkoren | [5] aldaer te wonen op dat si wt vresen der aertbeuingen hem sel- | uen souden wachten van onsuuerheyt ende van anderen son- | den ende alsoe hem te bet mochten gheuen tottter leringhe |
Van een haas doctor in de rechten. Dialoog 105. Een haas ging naar Parijs om te studeren en is geworden een groot jurist, dat is doctor in de rechten. En kwam daarna tot de leeuw en zei. Heer koning, omdat ik al mijn goed verteerd heb in de scholen bid ik u dat gij mij wil geven vanwege mijn kunsten een goede wedding zodat ik fatsoenlijk naar mijn staat onder u mijn leven dragen mag. De leeuw antwoorde. Ik wil u eerst beproeven en uw kunsten onderzoeken eer dat ik u wedding zal geven. Ga met mij om allerhande dingen te zien en te vernemen. Toen ze tezamen door het bos gingen zagen ze daar een jager die een boog en geschut in zijn handen had en schoot naar een beer en ook naar een vos en die vos die loos is wacht zich voor het schot en sprong uit de weg. Maar de beer, die zich op zijn sterkte verliet, liep met hovaardigheid tot de man en wilde hem met zijn tanden verscheuren en toen dit de jager zag schoot hij de beer in zijn lijf zodat hij doodbleef. Toen dit de leeuw zag sprak hij tot de haas. Maak hiervan meester een lerende rijm daaruit de kunst bekend wordt omdat ge van mij wedding hebt geëist. Toen sprak de haas en zei. Wijsheid en niet de sterkte is groot en verlost de mens vaak van de dood. De leeuw die dat hoorde prees zeer dat gedicht dat de haas had gezegd en bracht hem voor een stad waarvan hij vond dat de heer zijn dienaars met laster bespotte. Waarvan dat de ene dat geduldig hoorde, maar de ander begon tegen zijn heer met woorden te kijven en alzo lange dat die heer uit grote toorn hem zeer daartoe sloeg en verdreef hem uit zijn huis en verhief en maakte groot de eerste die het geduldig had verdragen. Waarvan de haas de leeuw een lering gaf en zei. Beter is het te zwijgen met verdragen dan met tegenspreken krijgen slagen. Welke lering de leeuw zeer prees en bracht de haas daarna naar een dorp daar ze een landman vonden die de ossen in di ploeg verzamelden en bracht ze op een akker van twaalf morgen land en gebood de ossen dat ze dat omeggen zouden en dan zou hij elke geven een baal hooi. Waarvan de ene os dat hooi met hem droeg zonder tegenspreken en de andere tegen de man te murmureren en zei. Wat is het dat wij hooi met ons zullen dragen, want het alzo ons nier verzadigen mag in het dragen en wilde het niet dragen. Toen de ossen gearbeid hadden in het eggen van ’s morgens tot in de avond toe en die dat baaltje hooi met hem gedragen at van het hooi en bleef niet zeer van de arbeid vermoeid. De andere, die geen hooi had te eten en zeer moede was geworden is van honger gestorven. Waarvan de haas zijn vers maakte en zei, het is beter weinig te eten en te blijven staan dan van honger te sterven en vergaan. Toen de leeuw al deze wijsheid van de haas gehoord had sprak hij hem toe en zei, goed hebt u zoon, uw geld geleerd en de tijd niet slecht doorgebracht in dien dat u tot al deze vragen wijs geantwoord hebt, alzo hebt u verdiend de wedding van mij te ontvangen en zei. Die verheven wil zijn in eren: die pijnt hem vlijtig te leren. Dit zouden wel aanmerken de klerken en studenten als dat vlijtig studeren en hun tijd goed doorbrengen zodat ze groot mogen worden. Want het vanouds terugkomt zo wie de school eert dat hem de school weer eert en vaak verheft. De oude prinsen en heren hebben altijd meesters gehad die ze plagen te leren. Nero de keizer had tot zijn meester Seneca en de koning Alexander de grote had Aristoteles: Want toen Alexander geboren was schreef zijn vader koning Philippus een brief tot Aristoteles en zei. Weet goede meester en vriend dat mij een zoon geboren is daar ik mij van verblijd dat het in uw tijd geschiedt is want ik hoop dat het wezen zal als hij wat groot is dat hij van u geleerd zal worden en dat hij alzo waardig worden zal ons en ons rijk oorbaar te wezen Die prins of heer van het land zal niet alleen wezen wijs in menselijke en wereldlijke rechten, maar ook in de goddelijke zoals god de heer zegt in dat oude testament: Als de koning in zijn stoel zit zal hij hem laten beschrijven de wet van god en zal dat alle dagen van zijn leven lezen en houden dat daarin geschreven staat en leren de heer god altijd te ontzien en is die prins ongeleerd zo is het hem nodig dat hij gebruikt de raad der geleerde mannen naar het voorbeeld van de christen wet en geloof zoals de leraar Elynandus zegt. Want Tullius die poëet beschrijft. Dat filosofie of wijze wetenschap is een oefening van het hart die de gebreken met de wortel uitroeit. En het hart reinigt en vruchtbaar maakt zodat ze vruchten voortbrengen mogen. Hiervan schrijft Papyas de meester dat buiten Athene omtrent een mijl er vandaar een dorp was dat Achademia genoemd was die vaak bewogen werd van aardbevingen die de filosofen als Plato en zijn discipels daarom kozen om aldaar te wonen opdat ze uit vrees van de aardbevingen zichzelf zouden wachten van onzuiverheid en van andere zonden en ze zich alzo te beter mogen begeven tot de leringen. |
Van den hont ende den woluen Dyalogus Cvi. HEt was een hont die groot ende starck was ende dic- | [10] wijl mitten woluen plach te vechten ende myt sinen | baffen plach te veriaghen alsoe datse nyet comen en | mochten daer hi was Ende want si daer om den hont seer leet | hadden soe sochten si raet hoe si den hont ter doot souden mo- | ghen brenghen Hier om vergaderden si op een tijt in dat velt | [15] ende seynde twe vanden ouden woluen totten hont die hem al- | dus toe spraken ende seyden O du hont du biste groot schoon | ende moghende ende crachtich Hier om sijn die woluen inden | kam alle te samen vergadert om dat wi di kiesen ende nemen | willen tot onsen coninckCoemt daer om mit ons vrijlick son | [20] der vaer op dat wi di eerliken cronen moghen als onsen coninc | Die sotte hont als hi hem hoorden prijsen verhif hi hem seluen | ende ghinck wt sijn hock daer hi vri was mitten twe woluen | dien brochten totten anderen daer si vergadert waren: Ende | alsoe saen als si hem saghen comen liepen sy hem ghelijck opt [o3v] lijf ende ontleden hem van lit tot lit ende seyden Soe wie | dat is van sinnen cloeck. die bliue vrij in sinen hoeck. ¶ Alsoe | sal oeck die mensche doen dye op een stede is daer hy vrij is van | daen niet te scheyden om enighe beloften of smeykelike woor | [5] den diemen gheeft om hem te bedrieghen Wantmen veel lose | menschen ende bedrieghers vindet die mit soeten woorden on | behoede menschen vercloecken Waer om een wijs man seyt. | Niet en selste ontsien scerpe worden mer slaghen Item. So | wye wel kan swighen ende hem veynsen. dye sal haesteliken | [10] sinen viant krencken Als een meester leert dattie mensche anmer | ken sal waer om datmen enich dinck beloeft: Ende brenghet | daer bi een fabel Dat een moordaenaer quam bi nacht in eens | rijken mans huys om aldaer quaet te doen daer die hont des | huyses hem vernemende beghan te baffen ende gherucht te ma | [15] ken Die dief als hi dit hoorden hadde ter stont een stuc broets | dat hi den hont boet ende smeykenden myt hem dat hy soude | swigenMer die hont seyde hem Dijn ghauen arbeyden dat ic | swighen sal ende du dijn diefte mogheste volbrenghen. Ende | isset dat ick dijn broot nv ontfanghe soe saltu alle die dinghen | [20] wt minen huyse nemen dat dan alsoe dese dine spijse my be- | rouen sal van alle spijse. Ick en wil altoes niet behoeftich we- | sen om dat ick eens sat mochte eeten Ende daer om ten si dat- | tu willichliken o dief wech gaeste ick sal dy mit minen baffen | melden Alsoe langhe als die hont sweech ghinck die dief meer | [25] int huys. Mer doe die hont dat sach sloech hy groot gherucht | dat die dief moste rumen. Hier wt worden wy gheleert ante- | merken wat ons ghegheuen wart. Ende als wij wat gheuen | te sien wien dat wijt gheuen: |
Van de hond en de wolven. Dialoog 106. Het was een hond die groot en sterk was en vaak met de wolven plag te vechten en met zijn bassen te verjagen, alzo dat ze niet komen mochten daar hij was waarom ze de hond zeer leed hadden zo zochten ze raad hoe ze de hond ter dood zouden mogen brengen. Hierom verzamelden ze op een tijd in het veld en zonden twee oude wolven tot de hond die hem aldus toe spraken en zeiden. O u hond bent groot, mooi en vermogend en krachtig. Hierom zijn de wolven in het kamp alle tezamen vergaderd omdat we u kiezen en nemen willen tot onze koning. Kom daarom met ons vrij zonder gevaar opdat wij u fatsoenlijk kronen mogen als onze koning. De zotte hond toen hij zich alzo hoorde prijzen verhief zichzelf en ging uit zijn hok daar hij vrij was met de twee wolven die hem brachten tot de anderen daar ze verzameld waren: en alzo gauw toen ze hem zagen komen liepen ze hem gelijk op het lijf en ontleden hem van lid tot lid en zeiden. Zo wie dat is van zijn kloek, die blijft vrij en zijn hoek. Alzo zal ook de mens die die op een stede is daar hij vrij is vandaan niet te scheiden om enige beloften of smekende woorden die men geeft om hem te bedriegen. Want men veel loze mensen en bedriegers vindt die met lieve woorden onbedachte mensen verkloeken. Waarom een wijze man zegt. Niet zal je ontzien scherpe woorden, maar slagen. Item. Zo wie goed kan zwijgen en hem veinzen die zal gauw zijn vijand krenken. Als een meester leert dat de mens aanmerken zal waarom dat men enig ding beloofd: en breng daarbij een fabel. Dat een moordenaar kwam bij nacht in het huis van een rijke man om aldaar kwaad te doen daar di hond van het huis hem vernam en begon te blaffen en gerucht te maken. De dief toen hij dit hoorde had terstond een stuk brood dat hij de hond bood en smeekte hem dat die zou zwijgen. Maar de hond zei hem. Uw gaven bewerken dat ik zwijgen zal en u uw diefstal mag volbrengen en is het dat ik uw brood ontvang zo zal u alle dingen uit mijn huis nemen dat dan alzo deze uw spijs mij beroven zal van alle spijs. Ic wil altijd niet behoeftig wezen omdat ik eens zat mocht eten en daarom, tenzij dat u gewillig o dief weggaat, ik zal u met mijn blaffen melden Alzo lang als de hond zweef ging de dier meer in het huis. Maar toen de hond dat zag sloeg hij groot gerucht zodat de dief moest ruimen. Hieruit worden we geleerd aan te merken wat ons gegeven wordt en wij wat geven te zien wat wij krijgen. |
Van den wolf ende den ezel Dyalogus hondert ende seuen: [o4r] EEn wolf sagede een hout doer mitten ezel dye bouen opt | hout stont van bouen nederwerts sagende ende die wolf | toech die saghe onder begerende op hem te hebben een oer | saec der boesheyt op dat hien doden mochte ende eten Hier om clage | [5] de hi opten ezel ende seyde Waer om doestu dat sageles in mij ogen | comen Die ezel antwoorden Ic en doe niet dan ic simpeliken die | sage regier ende bestuere Isset dattu bouen wilste staen des ben ic | blijde ic wil mynliken onder mijn beste doen ende trouweliken werken | Die wolf antwoorden Ic en weet daer niet of Ic segget di ander- | [10] werf isset dattu meer sagheles in mijn ogen werpet ic sal di dine | ogen wt crabben Ende doe si weder tesamen te werc gingen began die | wolf op dat sagheles starkeliken te blasen op dat hijt driuen | soude in die oghen sijns ghesellen Mer want hy dat niet volbrengen [o4v] en mochtt om dat hout dat tusschen hem beyden lach ende den | wint keerden so quamt al weder in die ogen des wolfs Alsoe dattie | wolf daer of seer gepinicht wort in sinen oghen dat hy toornich | wort ende swoer bi gode dat hi die scrage om werpen soude ende den | [5] ezel van bouen neder smackenMer wt die verhengenisse godes viel die | beytel ofte wigge die int hout ghesteken was tusschen dit sneede | op den wolf ende dode hem Also dattie ezel blide was dat hi also ver- | losset ende leuendich gebleuen was ende quam van bouen ende seyde Veel | worter selue geslagen. diet op een ander meyden te iagen. Also doen dye | [10] bose die die stricken leggen voer dye ogen hoorre gesellen dat si dye | cloeckeliken vangen mogen ende bedriegen Mer veel valtet als die wi | se man seit Dat hi selue dicwijl vallet in die kuyl die hi gemaect | heft enen anderen mede te vanghen Also dattie geen die andere | luden bedrigen wil dat hem god almachtich voerkomet mitten doot | [15] ende smacket hem in die helleDaermen een fabel of seyt dat een hom | mel bije opt water quam ende en dorste daer niet ouerswemmen Als | dat die vorsche sach woude si die hommel verscalken ende seyde wel co | me sijstu mine lieue suster ende vrientynne Die wise man leert ons dat | tie broeder ende vrient inder noot wordet besocht Coemt mit mi ic kan | [20] wel swemmen Die hommel geloefden hoer ende liet hoer binden mit enen | draet anden voet der vorschen Ende also swemmeden si tesamen tot dat si | int diep van der water quamen also dattie vorsche daer onder dat wa | ter hoer seluen onder toech ende drenkede daer mede die hommel bije | Die wouwe daer bouen vliegende sach die hommel al doot driuen | [25] ende viel neder om die te vanghen ende want die hommel ander vorsschen | voet ghebonden was nam hise mede ende atse alle beide : |
Van de wolf en de ezel. Dialoog 107. Een wolf zaagde een hout door met de ezel die boven op het hout stond en van boven neer beneden zaagde en de wolf trok de zaag onder en begeerde die te hebben, een oorzaak van boosheid zodat hij die doden mocht en eten. Hierom klaagde hij op de ezel en zei. Waarom doet u dat u zaagsel in mijn ogen komen. De ezel antwoorden, ik doe niets dan dat ik simpel de zaag regeer en bestuur. Is het dat u boven wil staan dan ben ik blijde, ik wil minnelijk onder mijn beste doen en trouw werken. De wolf antwoorde, ik weet daar niets van ik zeg het u andermaal is het dat u meer zaagsel in mijn ogen werpt zal ik uw ogen uitkrabben en doen ze weer tezamen te werk gingen begon de wolf op dat zaagsel sterk te blazen opdat hij het verdrijven zou in het oog van zijn gezel. Maar omdat hij dat niet volbrengen mocht om dat hout dat tussen hen beiden lag en de wind keerde zo kwam het alweer in de ogen der wolf. Alzo dat de wolf daarvan zeer gepijnigd wordt in zijn ogen zodat hij toornig wordt en zwoer bij god dat hij de schraag om werpen zou en de ezel van boven neer te smakken. Maar door toestaan van god viel de beitel of wig die in het hout gestoken was tussen dit snede op den wolf en doodde hem. Alzo dat de ezel blijde was dat hij alzo verlost en levend gebleven was en kwam van boven en zei. Velen worden er zelf geslagen die het op een ander meenden te jagen. Alzo doen de boze die de strikken leggen voor de ogen van hun gezellen zodat ze die kloek vangen mogen en bedriegen, maar vaak gebeurt het zoals de wijze man zegt. Dat hij er zelf vaak valt in de kuil die hij gemaakt om er een ander mee te vangen. Alzo dat diegene die andere lieden bedriegen wil dat hem god almachtig voorkomt met de dood en smakt hem in de hel. Waarvan men in fabel van af zegt dat een hommel bij op het water kwam en durfde daar niet over te zwemmen. Toen dat de kikker zag wilde die de hommel verschalken en zei, welkom ben je mijn lieve zuster en vriendin. De wijze man leert ons dat de broeder en vriend in de nood wordt bezocht. Kom tot mij, ik kan goed zwemmen. De hommel geloofde haar en liet zich binden met een draad aan de voet der kikker en alzo zwommen ze tezamen totdat ze in het diep van het water kwamen alzo dat de kikker daar onder dat water zichzelf trok en verdronk daarmee de hommel bij. De wouw die daarboven vloog zag de hommel al dood drijven en viel neer om die te vangen en omdat de hommel aan de kikker zijn voet gebonden wan hij die mede en at ze alle beide. |
Van den beer ende den wolf Dyalogus hondert ende acht [o5r] DIe beer riep tot hem den wolf ende seyde Onder dye | wilde beesten sijn wy twee die meest vernaemt: | Mer waren wi te samen in een hol ende mit malkan- | [d]er verenicht wij souden alsoe veel te meer verheuen wesen: | [5] Dese reeden behaechden den wolf ende si sijn myt malkander | ouerkomen als myt malkander te wonen Daer om seyde dye | beer totten wolf des somers sel ick myt dy in dijn hol wonen | ende dan saltu my voeden van dat wilt dattu dan selste van- | ghen Ende ick sel di des winters in mijn hol brenghen. ende | [10] dy daer dan ghenoech besorghen daerstu of leuen mogheste. | Om dat ick niet en wil dattu des winters wesen selste onder | den blaeuwen hemel in die rijp ende koude Mer in mijn hock | selste wesen daer du dan mit mi leckerliken selste leuen. Die | wolf gheloefden dyt ende vinck des somers veel beesten daer | [15] hi den ouden beer mede voeden Alsoe dattie beer ledich was ende | een goet leuen in gemac leyden Ende doe die winter gecomen was | brocht dye beer den wolf tot sinen hock ende nest daer dye wolf | niet en vant daermen of leuen mocht also dat hy daer om seer | bedroeft wort ende groten hongher leet Want die beer licke- | [20] de sijn poten ende had goet leuen en sorghede nyet voor | den wolf waer hi of soude leuen Hier om seyde hem dye wolf | Waer of sal ick hier leuen waer om hebstu mi aldus bedrogen | Die beer antwoorden Sitte mit mi ende licket dy oftu wils- | te ¶ Ende en belieft dy dat niet soe ghanck daerstu wilste | [25] Als dit die wolf hoorden dat hy aldus bedroghen was keer- | den hy weder totten bossche daer hi te wonen plach ende sey- | de. [E] Ick sal sinen ghesel beproeuen: wanneer hy hem | daer toe wil voeghen. ¶ Aldus sellen wi dye vrienden proe- | uen eer dat wi in hem heel betrouwen setten Want nyemant | [30] en sal sijn secreet enen anderen beuelen eer dat hy hem proeft. | ende besoeckt. Daer om seyt die wise man En wilt allen man | niet in dijn huys inleyden dat is in dijn hert want des loosen | mensche veel ende menigherhanden listen ende laghen soeckt. | Item. Hebstu enen vrient besittet dien in dijnen liden ende en [o5v] wilt hem niet lichteliken ghelouen Want eer die vrient gheproeft | is en salmen hem niet lichteliken betrouwenMer nae dat hi hem ge | proeft heuet ende ghetrouwe gheuonden sal hy hem vriliken sijn | secreet beuelen Hier of vertelt valerius van alexander den coninck | [5] van macedonien dat op een tijt doe philippus sijn meester in me- | dicinen dye hi ghetrouwe gheuonden had hem medicijn geuen | soude quam een brief tot hem dye van des meesters vianden gheseyn | det was daer in stont dat philippus sijn meester van dario den | coninc van parsen ende meden daer toe mit ghelden gehuert was | [10] dat hi inder medicinen venijnt mengen soude om alexander te verge | uen Dat alexander als hi den brief ghelesen hadde die medicinen | eerst in nam ende daer na den meester den brief gaf te lesen wt groot | betrouwen dat hi op hem hadde dat hi gheen quaet vermoeden | op hem en mochte crighen Hier om sellen wi ons met niemant | [15] in enigher vrienscap ofte gheselscap verbinden eer wi die ghe | proeft ende besocht hebben Seneca Du selste alle dinghen mitten | vrient ouerlegghen. mer mit di seluen eerst Want alle gesel ofte | vrient en is altoes niet goet ende ghetrouweMer sonderlinghe | is die een ghesel vanden anderen ondersceidenGelijc als men seyt dat | [20] twe ghesellen tesamen wanderden in enen bossche daer hem een | beer te gemoet quam lopen om hem luyden te verderuen Alsoe dat | die een van hem beyden veruaert wesende op enen boem clam Ende | die ander ghinc leggen houdende hem al stille of hi doot hadde ge | weestDie beer dit siende quam tot hem die daer lach als doot ende | [25] ghinc hem ruyken alle sijn lijf ouer ende want hi stille bleef liggen | ghinck die beer wech meynnende dat hi doot waer Doe dit die | gesel sach quam hy vanden boem tot sinen ghesel vragende hem | wat hem die beer in sijn oer hadde gheluystert Die ander an- | twoorden Hi seyde mi dat ic mit alsulken ghesel die mi in al- | [30] so groten last begeuen hadde geen gemeenscap meer en soude heb | ben Die vianden die malkander onderlinghe quaet ghedaen heb | ben en konnen nymmermeer rechten pays van gront des her | ten hebben Alsoe als wi bi een ghelikenisse vinden dat een lant | man enen enighen soen hadde dien hi dicwijl plach laten lopen [o6r] te spelen int velt also dat hi ten lesten van een serpent doot gebeten | wort daer die vader seer drouich om was ende begroef sinen soen ende | beteykende dat graft mit een sonderlanc teyken Ende die man lach daer | op wt hoe dat hi dat serpent weder soude hebben mogen doden. Op | [5] een tijt quam hi daert serpent was ende sloech mit sijn bile daer na | ende dat serpent verbergede sijn lijf in een kuyl also dattie man hem den | stert of sloech waer om daer noch meerre viantscap tusschen hem bei | den geworden is Daer na sprac die man mitten serpent van pays mit | hem te maken daer dat serpent antwoorden: Dattu segste en mach | [10] niet gescieden also lange alste dijns soons graft sieste Ende alsolan- | ge als ic mijn startte sie en kant gheen goede vrede wesen |
Van de beer en de wolf. Dialoog 108 De beer riep tot hem de wolf en zei. Onder de wilde beesten zijn we twee de meeste voornaam: Maar waren we tezamen in een hol en met elkaar verenigd wij zouden alzo veel te meer verheven wezen: Deze reden behaagde de wolf en ze zijn met elkaar overeen gekomen als met elkaar te wonen, daarom zei de beer tot de wolf, in de zomers zal ik met u in uw hol wonen en dan zal u mij voeden van dat wild dat u zal vangen en zal u in de winters in mijn hol brengen en u daar dan genoeg bezorgen waarvan u leven mag. Omdat ik niet wil da u in de winter wezen zal onder blauwe hemel in de rijp en koude. Maar in mijn hol zal je wezen daar u dan met mij lekker zal leven. Die wolf geloofde dit en ving in de zomer veel beesten daar hij de oude beer mede voedde. Alzo dat de beer ledig was en een goed leven in gemak leefden en toen de winter gekomen was bracht de beer de wolf tot zijn hol en nest daar de wolf niets vond daar men van leven mocht, alzo dat hij daarom zeer bedroefd wordt en grote honger leed. Want de beer likte zijn poten en had goed leven en zorgde niet voor de wolf waarvan hij zou leven. Hierom zei hem de wolf. Waarvan zal ik hier leven, waarom hebt u mij aldus bedrogen. De beer antwoorde. Zit met mij en lik u als u wil en belieft het u dat niet zo ga daar u wil. Toen dit de wolf hoorden dat hij aldus bedrogen was keerden hij weer tot het bos waarin hij te wonen plag en zei. Ik zal zijn gezel beproeven wanneer hij zich daartoe wil voegen. Aldus zullen wij de vrienden beproeven eer dat we in hen heel vertrouwen zetten. Want niemand zal zijn secreet (toilet`) een andere aanbevelen eer dat hij hem beproefd heeft en daarom zegt de wijze man. Wil niet alle mannen in uw huis leiden, dat is in uw hart, want loze mensen zijn er veel met menigerhande listen en lagen zoekt. Item. Hebt u een vriend, bezie die in uw lijden en wil hem niet licht geloven. Want eer die vriend beproefd zal men hem niet licht vertrouwen. Maar nadat hij hem beproefd heft en trouw gevonden zal hij hem vrij zijn secreet aanbevelen. Hiervan vertelt Valerius van Alexander de koning van Macedonië dat op een tijd toen Philippus zijn meester in medicijnen die getrouw gevonden had hem medicijn geven zou kwam een brief tot hem die van de meesters vijanden gezonden was waarin stond dat Philippus zijn meester van Darius, de koning van Perzen en Meden, daartoe met geld gehuurd was dat hij in de medicijnen gif mengen zou om Alexander te vergeven. Dat Alexander toen hij de brief gelezen had die medicijnen eerst innam en daarna de meester de brief gaf te leze uit groot vertrouwen die hij van hem had dat hij geen kwaad vermoeden op hem mocht krijgen. Hierom zullen we ons met niemand in enige gezelschap of vriendschap verbinden eer we die beproefd en onderzocht hebben. Seneca. U zal allen dingen met een vriend overleggen. Maar met u zelf eerst want elke gezel of vriend is niet altijd goed en getrouwe, maar vooral die de ene gezel van de andere onderscheiden. Gelijk als men zegt dat twee gezellen tezamen wandelden in een bos waar hen een beer tegemoet kwam lopen om hen te verderven. Alzo dat die ene van hen beiden bang was en op een boom klom en de ander ging liggen en hield zich geheel stil of hij dood was geweest. De beer die dit zag kwam tot hem die daar als dood lag en ging hem over zijn hele lijf ruimen en omdat hij stil bleef liggen ging de beer wed en meende dat hij dood was. Toen dit de gezel zag kwam hij van de boom tot zijn gezel en vroeg hem wat de beer in zijn oor had gefluisterd. Die ander antwoorde. Hij zei mij dat ik met al zo’ n gezel die mij in alzo grote last begeven had geen gemeenschap meer zou hebben. De vijanden die elkaar onderling kwaad gedaan hebben kunnen nimmermeer rechte vrede uit de grond van hun hart hebben. Gelijk we bij een gelijkenis vinden dat een landsman een enige zon dat die hij vaak plag laten lopen te spelen in het veld, alzo dat hij tenslotte van een serpent dood gebeten wordt daar de vader zeer droevig om was en begroef zijn zoon en tekende dat graf met een bijzonder lang teken en die man legde daarop uit hoe dat hij dat serpent weer zou hebben mogen doden. Op een tijd kwam hij daar het serpent was en sloeg met zijn bijl daarnaar en dat serpent verborg zijn lijf in een kuil, alzo dat de men hem de staart afsloeg, waarom dat er nog meer vijandschap tussen hen beiden geworden is. Daarna sprak de man met het serpent van vrede met hem maken daar dat serpent antwoorde: Dat u zegt mag niet geschieden alzo lang als u uw zoon graf ziet en alzo lang als ik mijn staart zie kan het geen goede vrede wezen. |
Van die wilde gheyt ende den wolf Dyalogus Cix. EEn wilde geyt quam op een tijt wtten velde bi den auont ende | berchde hem teges den nacht in eens lantmans huyse. Daer | [15] die wolf toe quam lopen ende seyde Nu sal ick minen buyck van di ver- | uollen ende du en mogeste mi nu niet ontsitten Die gheyt viel op | hore knien vor den wolf ende seyde Ic bidde di om god dattu my | eerst laetste gaen tot minen ionghen om dat ic mijn ionc melc | gheuen mach dattet niet van honger en sterue Ic beloue di dat | [20] ic weder tot di comen sal Die wolf dacht dat hise beyde hebben | woude ende seydeGanc tot dijn ionghe ende brenctet voor di want | ict seer begeer te sien Ende dan sal ick vwer beyder ontfermen Mer | dat ionge en mach sonder die niet ontgaen. Die geyt swoer een | eet datse alle dat soude doen Mer doe si te huijs gecomen was [o6v] ende hoer ionge gheuoedet had vergat si tot den wolf weder te co | men Ende die wolf beclaghede hem des ende seyde Luttel te heb | ben in sekerheyt. is beter dan veel in twijfelheyt Aldus vindet | men veel menschen die als si ghenoech hebben niet daer mede ge | [5] paeijt en sijn Mer om hoer begeerlicheyt ende ghiericheyt souden | sijt wel al nemen datter is gelijc als die woluen also dat si dick- | wijl ydel bliuen Die gierige mensche is gelijc een vat sonder bomen | dat nymmer wol warden en machDaer om seyt die wise man die | gierige mensche en sal niet van gelde veruollet warden Hier of vint | [10] men dattie oude princen ende heren dye giericheyt seer plegen te ver | smaden ende haten ¶ Dat si die heerscappie niet annemen wou | den om gelt te vergaderen ende te krigen Mer om prijs ende eer te begaen | ende dat gemeen goet wel te bewaren Waer of valerius scrijft. Dat | doe scipio affricaen al affrica gewonnen ende onder dat roemsche rijc | [15] gebrocht had wort hi besculdicht voer den raet dat hi gelt ende | goet genomen hadde van dat lant van affricaDaer hi op antwoor | den ende seyde Niet en heb ic wt dye lande gebrocht dat mijn is | dat alleen den naem dat ic voertan hieten sal scipio affricanus om dat ic | affricaen verwonnen hebOec scrijft valerius van den vromen man curio | [20] mantensi dye den romeynen een exemplaer der soberheyt was ende een | spiegel der stercker vromicheyt Dat op een tijt doe die ambacia | ten des volcs die sauiten genoemt sijn tot hem quamen ende in sijn huys | gingen vonden si hem sitten op een houten banc biden haert etende wt | een houten scuttel dien si brochten een groten klomp gouts ende sey | [25] den dat hi gout ende siluer gebruken soude op syn tafel Doe wort | hi lachende ende seyde Voer niet isset dat gi mi gout gebrocht hebt | Mer segt vwen volc dat curio mantensis lieuer heer is ouer rijc volc | dan dat hi selue rijc soude wesenOec geeft hem te kennen dat ic niet ver | uaert en sel wesen van enigen groten heer der vianden ende dat men mi niet | [30] bewegen en mach mit gelde van iustici te doen Item noch seyt valeri | us dat doe dat volc van sauiten te romen gecomen was totten groten | heer fabricius daer hi sat ende vrolic was ende sanc Ende si hem brochten | veel gouts bi groten ghewicht om van hem te copen hoer vrijheyden | weder te gebruken dat hi niet an en sach sijn eygen profijt mer meer | [35] den ghemeyn orbaer ende seideGaet weder om ende neemt v gout weder | want die romeynen willen lieuer heerschappie hebben ouer den ghenen [o7r] die gout hebben dan ouer dat gout Die heylighe leraer augustinus | scrijft inden boec van der stadt godes van enen wijsen raetheer van romen | lucius valerius genoemt die nae dat hi in sinen senatoers staet ghe | storuen is also arme geuonden was dat niet ein penninc bi hem geuon | [5] den wort also dattet gemeyn volc becostigen moste dat hi ter aerden | wort gebrocht Dese gewoente was onder den princen dat al hadden si | groot volc dat rijc was onder hem dat si nochtant in horen huyse seer | arm waren daer oec augustinus int selue boec of seyt dat een vanden | romeynschen heren die om sijnre doechden wil twewerf geweest had | [10] die ouerste van romen dat hi nochtan wtter senatoerscap namaels | wt gesettet wort om dattet beuonden wort dat hi in sinen huyse tien | pont goudes was dat hem toebehoerden |
Van de wilde geit en de wolf. Dialoog 109. Een wilde geit kwam op een tijd uit het veld tegen de avond verborg zich tegen de nacht in een landman huis daar de wolf toe kwam lopen en zei. Nu zal ik mijn buik met u vullen en u mag mij niet ontgaan. De geit viel op zijn knieën vo or dn wolf en zei, ik bid u om god dat u me eerst laat gaan tot mijn jongen zodat ik mijn jongen melk geven kan zodat ze niet van de honger serven en ik beloof u dat ik weer tot u komen zal. De wolf dacht dat hij ze beide hebben wilde en zei. Ga tot uw jonge en breng die voor mij want ik begeer zeer die te zien en dan zal ik u beide ontfermen. Maar die jonge man zonder die niet ontgaan. De geit zwoer een eed dat ze alles zou doen. Maar toen ze thuisgekomen was en haar jonge gevoed had vergat ze tot de wolf weer te komen en die wolf beklaagde hem dus en zei. Luttel te hebben in zekerheid is beter dan veel in twijfel. Aldus vindt men veel mens n die als ze genoeg hebben niet daarmee gepaaid zijn. Maar om hun begeerlijkheid en gierigheid zouden ze wel alles aannemen dat er is gelijk zoals de wolven, alzo dat die vaal ijdel blijven. De gierige mens is gelijk een vat zonder bodem dat nimmer vol worden mag. Daarom zeg de wijze man, die gierige mens zal niet van geld vervuld worden. Hiervan vindt men dat de oude prinsen en heren de gierigheid zeer plegen te versmaden en haten. Dat ze de heerschappij niet aannemen wilden om geld te verzamelen en te krijgen. Maar om prijs en eer te begaan en dat algemene goed te bewaren. Waarvan Valerius schrijft. Dat toen Scipio africanus geheel Afrika gewonnen en onder dat Roomse rijk gebracht had wordt hij voor de raad beschuldigd dat hij geld en goed genomen had van dat land van Afrika. Waarop hij op antwoorden en zei. Niets heb ik uit die lande gebracht dat mijn is, dan alleen de naam die ik voortaan heten zal Scipio Africanus omdat i Afrika overwonnen heb. Ook schrijft Valerius van de dappere man Curio Mantensi die de Romeinen een voorbeeld der soberheid was een spiegel der sterke dapperheid. Dat op een tijd toen de ambassadeurs van het volk die Saviten genoemd zijn tot hem kwamen en in zijn huis gingen vonden ze hem zitten op een houten bank bij de haard te eten uit een houten schotel die ze brachten een grote klomp goud en zeiden dat hij goud en zilver gebruiken zou op zijn tafel. Toen begon hij te lachen en zei, Voor niet is het dat ge mij goud gebracht heb. Maar zeg uw volk dat Curio Mantensis liever die heer is over rijk volk dan dat hij zelf rijk zou wezen. Ook geef hen te kennen dat ik niet bang zal wezen van enige grote heer der vijanden en dat men mij niet bewegen mag met geld justitie te doen. Item noch zegt Valerius dat toen dat volk van Saviten te Rome gekomen was tot de grote heer Fabricius daar hij zat en vrolijk was en zong en ze hem brachten veel goud met groot gewicht om van hem hun vrijheid te kopen en die weer te gebruiken dat hij niet zijn eigen profijt aanzag, maar meer het algemene oorbaar en zei. Ga weer om en neem uw goud weer want die Romeinen willen liever heerschappij hebben over diegenen die goud hebben dan over dat goud. De heilige leraar Augustinus schrijft in het boek van der stat Gods van een wijze raadsheer van Rome Lucius Valerius genoemd die nadat hij in zijn senators staat gestorven was alzo arm gevonden was dat er niet een penning bij hem gevonden werd, alzo dat het gewone volk dat bekostigen moest dat hij ter aarde werd gebracht. Deze gewoonte was onder de prinsen dat al hadden ze groot volk dat rijk was onder hen dat ze nochtans in hun huizen zeer arm waren waarom ook Augustinus in hetzelfde boek van zegt dat een van de Romeinse heren die vanwege zijn deugden tweemaal geweest was de overste van Rome, dat hij nochtans later uit het senator schap gezet werd omdat er bevonden werd dat er in zijn huis tien pond goud was dat hem toebehoorde. |
Van dat eenkorentgen ende squillatus Dyalogus Cx. [5] EEnkoren is een cleyn beestgen een weynich meerre dan | een weselken dat onder op sijn buyck wit is. ende op | sinen rugghe bouen rootachtich: ende wat doncker | graeu is seer schoon ende woent op dye bomen. Van schoon- | heit der vellen van desen beestgens verheffen hem die menschen | [10] van dat hoor clederen mit desen vellegis gheuoedert worden | ende nochtant en glorieren die beestgens hem seluen van hoer | schoonheyt niet: Al is dyt beestgen cleyn het is nochtant om | sijn velletgis wil seer eedel ende groot gherekent Des ghelijck | is oeck een ander cleyn beestgen squillatus gehieten oeck edel | [15] ende groot gherekent om die edelheyt sijnre vellen Dese twe | maectetn te samen gheselschap ende seyden Wy sijn verheuen | ende seer waerdich voor den menschen om waerdicheyt onser | vellen: Ende want wij soe edel sijn willen wi veruolghen an- | dere oneedele ende lelike beesten. Sy vonden doe een padde | [20] dye si beghonden te moyen ende verdriet an te doen om dat si | leelijck was waer om die padde tot hem seyde: God die heer | heeft ons ghemaeckt ende wij ons seluen niet In dien dan dat | ghy aldus schoon sijt dancket god daer of. ende laet my blij- | uen lelick die ick ben. Om dese woorden worden dye andere [o8r] twee seer toornich ende crabbede der padden hoer oghen wt | ende seyden Dorueste noch spreken du lelike beest. Daer nae | vonden si enen huyle die sijn nest in enen boem ghemaeckt had | de dye si mit schaden van daer dreuen ende worpen sine eyer | [5] van bouen neer ende braken oeck sijn nest ¶ Dye huyle wort | hier seer droeuich om ende wech vlieghenden seyde hy. O hoe | qualiken hebt ghij ghedaen lieue broeders want al ben ick | leelic nochtant ben ick alsoe wel een creatuer godes als ghy | wachtu wachtu .Een ander sal noch wraeck doen van mijn- | [10] re weghen Hier nae vonden si een schymynckel of een aep op- | ten boem lopen speelen dien si oeck toe spraken ende seyden. | Waer om en scaemste dy niet die die lelickste biste bouen allen | dieren dattu gheen startte en hebste ende dy altoes laetste af- | ter in sien. Die aep dit horende spranck vanden boem ende | [15] doodese beyde gader ende seyde Eerbaer sijn dye e | del gheboren. dye bose hebben hoer eer verloren. ¶ Hier om | en sellen dye grote heren ende eedele ende rijcke luyden die ar- | me ende slechte menschen niet versmaden ofte veruolghen om | dat si soe goet anders niet en sijn als si Want die rechte eedel- | [20] heyt en is nyet gheleghen in gheslachte van groten ouderen. | Mer in doechdelickheyt ende in hoescheyt hoorre seden Daer | om seyt dye philosooph dat eedelheyt gheleghen is in goeden | seeden. ¶ Het is een ghemeen segghen dat hy edel is dyen sine | doechde verciert ¶ Ende dat is een rustier dye oneerbere din- | [25] ghen hantiert niet dye opt lant gheboren is: ¶ Men seyt een | fabel dat een out leeu in sijnre ioecht veel quaets gedaen had | de want hy den beer den ezel ende den os veel quaets myt si- | nen clauwen al krabbende hadde ghedaen. Des ist gheschyet | doe hy seer oudt gheworden was. ¶ ende op een tijt inden | [30] winter seer verkoudet int snee gheuallen was ende hy hem sel | uen daer wt niet comen en mochte Ende doe dit die beer ver- | nam wardense ghedachtich des quaets dat hi hem aen ghe- | daen hadde ende beet hem weder veruaerliken mit sinen tan | den: Ende dye styer of dye osse stack hem wreedeliken myt [8v] sinen hoornen doer sinen buyck ende die ezel sloech hem mit si | nen afteruoeten voer sijn hoeft Die leeu dit lidende bekenden | sinen verdienten ende seyde wt groter pinen Alle verwinnen si | mi die ic verwonnen heb: Mijn eer is al doot ende dat werck | [5] mijnre eren is wech van mi ghegaen Siet dien ick te schaden | plach die scadet miDat ick den anderen ghedaen heb dat valt | op my |
Van de eekhoorn en Squillatus (soort hermelijn) Dialoog 110. Eekhoorn is een klein beetje wat groter dan een wezeltje dat onder op zijn buik wit is en op zijn rug boven roodachtig en wat donker grauw en is zeer mooi en woont op de bomen. Van de schoonheid der vellen van deze beestjes verheffen zich de mensen omdat aan hun kleren met deze velletjes gevoerd worden, nochtans verheffen deze beestjes zichzelf van hun schoonheid niet.: Al is dis beestje klein het is nochtans vanwege zijn velletje zeer edel en groot gerekend. Desgelijks is ook een ander klein beestje Suillatus geheten ook edel en groot gerekend vanwege de edelheid van zijn vel. Deze twee maakten tezamen gezelschap en zeiden. Wij zijn verheven en zeer waardig voor de mensen om vanwege de waardigheid van onze vellen en omdat we zo edelen willen we vervolgen andere onedele en lelijke beesten. Ze vonden toen een pad die ze begonnen te vermoeien en verdriet aan te doen omdat ze zo lelijk was waarom die pad tot hen zei. God de heer heeft ons gemaakt en wij ons zelf niet, indien dat gij aldus mooi bent dank god daarvan en laat mij lelijk blijven die ik ben. Om deze woorden worden de andere twee zeer toornig en krabden de pad zijn ogen uit en zeiden. Durft u nog te spreken u lelijk beest. Daarna vonden ze een uil die zijn nest in een boom gemaakt had die ze met schaden vandaar dreven en wierpen zijn eieren van boven neer en braken ook zijn nest. De uil wordt hier zeer droevig van en toen ze weg vloog zei hij. O hoe kwalijk hebt ge gedaan lieve broeders, want al ben ik lelijk nochtans ben ik alzo wel een createur van god zoals hij, wacht u, een ander zal noch wraak doen vanwege mij. Hierna vonden ze een scharminkel of aap op een boom lopen spelen die ze ook toe spraken en zeiden. Waarom schaamt u zich niet die de lelijkste bent boven alle dieren dat u geen staart hebt en u laat altijd uw achterste zien. Die aap die dit horde sprong van de boom en doodde ze beide tezamen en zei. Eerbaar zijn die edel geboren, de boze hebben hun eer verloren. Hierom zullen de grote heren en edele en rijke lieden de arme en eenvoudige mensen niet versmaden of vervolgen omdat ze zo goed anders niet zijn als zij. Want die rechte edelheid is niet gelegen in het geslacht van grote ouderen. Maar in de deugdelijkheid en hoogheid van hun zeden. Daarom zegt de filosoof dat edelheid gelegen is in goede zeden. Het is een algemeen zeggen dat hij edele is die zijn deugd versierd en dat is een rustige die oneerbare dingen hanteert die niet op het land geboren is. Men zegt in een fabel dat een oude leeuw in zijn jeugd veel kwaad had gedaan want hij had de beer, de ezel en de vos veel kwaads met zijn klauwen al krabbende had gedaan. Dus is het geschied dat toen hij zeer oud geworden was en op een tijd in de winter toen het zeer koud was en sneeuw was gevallen was dat hij zelf daar niet uit komen mocht en toen dit de beer vernam wordt die indachtig het kwaad dat hij aan hem gedaan had en beet hem weer vervaarlijk met zijn tanden: en de stier of os stak hem wreed met zijn hoornen door zijn buik en de ezel sloeg hem met zijn achterste voeten voor zijn hoofd. De leeuw die het lijdende bekende zijn verdiensten en zei uit grote pijnen. Alle overwinnen ze mij die ik overwonnen heb: Mijn eer is al dood en dat werk van mijn eer is van mij weg gegaan. Ziet die te beschadigen mag die schaadt mij, dat ik de anderen gedaan heb dat valt op mij. |
Van dat paert ende den beer Dyalogus Cxi. EEn paert hadde langhe ghepleyt tegen den beer also | [10] wanthet langhe geduert hadde haddet alle sijn goet | verpleyt Ende ghinc tottie muyl biddende hem dat hy | hem lenen woude tien pont goutsEnde doe dat paert dat gelt | hadde verhaelden hi sine scade ende wan ten lesten den pleyt ende | kreech daer mede toe groet gelt ende goet Hier na als dat paert | [15] wel op sijn dreeue was ende rijck gheworden eyschede die muyl | dat ghelt dat si hem gheleent had dat hi doen soude als hi ghe | lauet had Mer dat paert om sijn oneerbaerheyt bespottede den | muyl ende seyde O du muyl en scaemste di niet dyt aldus van | mi te eyschen ende sprac hem qualiken toe waer om dye muyl | [20] toornich wort ende daechden voer den rechter Als dit dat paert | hoorden worthet oec toornich ende nam tot hem dat cameel | ende den ezel ende sloeghen hem wel ende voer sijn ghelt. | Die rechter dit vernemende gaf daer of aldustanige sentencie ende.| vonnisse dat dat paert dat ghelt weder soude geuen sonder vertrec. [p1r] ende dat die gheen die den muyl alsoe gheslaghen hadden voer | hoer smart gheuen souden hondert merck gouts Ende want | die cameel niet en hadde te gheuen soe wort hi verdreuen ende | wtten lande ghebannet ende die ezel wort in die stocke gheset | [5] tet daer hi in armoeden moste steruen Mer dat paert most die | schult betalen ende alle onkost daerren bouen gheuen also dat | hi niet en behielt mer arme ghebleuen is ende seyde DIe schuldich is ende niet en betaelt: recht is dat hi alle quaet op | hem haelt. ¶ Aldus vindetmen veel ondanckbare menschen | [10] die gheen danck en gheuen den ghenen die hem goet doen en- | de oeck dye weldaet bekennen en willen. yeghens wel- | ken die wijse man catho seyt Du selste o kint ghedachtich we | sen der weldaet diestu ontfanghen hebst: Wanneer die arme | vrient di een cleyn ghifte gheeft dat saltu in waerden ende in | [15] doechden nemen ende wesen altoes danckbaer dinen vrient: | Mer god betert. veel menschen worden gheuonden dye hoor | weldoende vrienden niet alleen nyet en prijsen mer quaet voer | goet daer voer weder gheuen Ghelijck alsmen leset dat doe een | coninck een van sinen vrienden verheuen hadde bouen allen den | [20] anderen dat hi in hem seluen beghan te denckenDye coninck | heeft mi alsoe grotelick verheuen dat ick nymmermeer mijns | selfs ende vrij sal moghen wesen. Hier om dacht hi hoe hi den | coninck ter doot soude moghen brenghen Dit vernam die co- | ninck ende dede hem voer sijn aensicht comen Ende als hy die | [25] waerheyt vernomen hadde veroordelde hi hem ter doot ende | dede hem slepen alle die straten om daer hi myt slijc ende drec | beworpen ende vuyl wort ghemaect. Mer hi bekende hem | seluen lijdende dat verduldeliken om dat hy in dye tijt syner | voerspoet nyemant enich goet ghedaen en hadde mer houaer | [30] dich hadde gheweest ende allen menschen wreet ende fel. On | der allen quam daer een die sijn vrient gheweest hadde dien hy | lief hadde als hem seluen die nae hem mit een steen werp ende | hem wat rakende op sijn tee van sijn voet dat hi seer luyde riep | ende wort daer om seer verstoort ende bedroeft. Doen hy aldus [p1v] gheslepet was wort hi weder voer den coninck gebrocht | die sine knechten vraghede ende seyde Hoe heeft hem dese qua- | de boef in sijn lijden ghehat Die knechten antwoorden Ree- | delick heeft hy in allen verduldich gheweest mer in enen worp | [5] die hem sijn vrient an dede wort hi seer onuerduldich Doe | vraghede hem die coninck waer om hi also toornich hadde ge | weest: Hi antwoorden om dat ick hem lief hadde bouen allen | menschen ende ick ghehopet had dat hi mi hulp ghedaen sou- | de hebben ende gheen quaet Doe antwoorde hem die coninck | [10] daer op Wt dinen eyghen monde veroordele ick di bose knecht | Alsoe hebdi oeck teghen mi ghedaen: Ende seyde sinen knech- | ten gaet ende hanghet hem an die galghe als hi verdient heeft | ¶ Het is groot wonder dat menschen die reeden ende verstant | hebben dat si soe ondanckbaer moghen wesen In dien dat on | [15] reedelike beesten bekennende sijn die weldaden die hem ange | daen worden. Aldus leset men doe een leeu gheuanghen was | in dye stricken der iaghers quam daer tot hem een schaephar- | der hebbende melijden myt hem ende verlossede hem van dye | stricken. Anderwerf wort dye leeu gheuanghen vanden ia- | [20] ghers ende ghesloten mytten anderen beesten in des keysers | koy. Daer gheuielt dat dese selue harder daer in gheworpen | wort om sijnre misdaet wil dat hem die beesten souden versco | ren ende eeten. dat doe dese leeu dien mensch kennende wart | ende hem niet alleen gheen quaet en deede: mer hem oeck be- | [25] scermede vanden anderen beesten ende hielt hem onghequetst | ¶ Oeck lesetmen vanden hartoch van bruynswijck dye sach | hoe een leeu vacht teghen die lijndworm dat een groot serpent | is die den leeu mit sinen staert omghecinghelt hadde ende sou | de hem te hant myt sinen vernijnde hebben ghedoot. Dye vro- | [30] me ridder dyt siende dachte ende bekende dye eedelheyt des | leeuwen ende die boosheyt des serpents toech hy wt sijn swaert ende | sloech dat serpent den hals of Ende doe dit aldus gesciet was volchde | die leeu den hartoch waer dat hi ginc ende en sceide nymmermeer van hem | oft een tam beest hadde geweest Ende vacht namael als men seyt [p2r] veel strijden voerden voerseyden hartoch teghen sinen vianden | Ende doe die hartoch ghestoruen ende begrauen was bleef dye | leeu op sijn graft sitten ende sterf daer oeck. |
Van het paard en de beer. Dialoog 111. Een paard had lang gepleit tegen de beer en omdat het lang geduurd had zo had het al zijn goed in het pleiten verloren en ging tot de muilezel en bad hem dat hij hem leven wilde tien pond goud. En toen dat paard dat geld had verhaalde hij zijn schade en won tenslotte het pleit en kreeg daarmee groot geld en goed. Hierna toen het paard goed op zijn dreef was en rijk geworden eiste de muilezel dat geld dat ze hem gelend had dat hij zou doen zoals hij beloofd had. Maar dat paard vanwege zin oneerbaarheid bespotte de muilezel en zei. O u muilezel, schaamt u zeg niet dit aldus van mij te eisen en prak hem kwalijk toen waarom de muilezel toornig wordt en daagde hem voor de rechter. Toen dit het paard hoorde werd het ook toornig en nam tot hem de kameel en de ezel en sloegen hem goed en voor zijn geld. De rechter die dit vernam gaf daarvan al dusdanige sententie en vonnis dat het paard dat geld weer zou geven zonder uitstel en diegene die de muilezel zo geslagen hadden voor haar smart zouden ze honderd mark aan goud geven en omdat de kameel niets had te geven zo wordt hij verdreven en uit het land verbannen en de ezel wordt in de stok gezet daar hij in armoede moest sterven. Maar dat paard moest de schuld betalen en alle onkosten daarboven geven, alzo dat hij niets behield maar arm gebleven is en zei. Die schuldig is en niet betaalt, recht is het dat hij alle kwaad op hem haalt. Aldus vindt men veel ondankbare mensen die geen dank geven diegene die hen goed doen en ook de weldaad bekennen willen. Tegen die zegt de wijze man Cato. U zal o kind gedachtig wezen de weldaad die u ontvangen hebt. Wanneer die arme vriend u een kleine gift geeft dat zal u in waarde en in deugden nemen en wezen altijd dankbaar uw vriend. Maar god betert. Veel mensen worden gevonden die hun weldoende vrienden niet alleen niet prijzen, maar kwaad voor goed daarvoor weer geven. Gelijk als men leest dat toen een koning een van zijn vrienden verheven had boven alle den anderen dat hij in zichzelf begon te denken. De koning heeft mij alzo groot verheven zodat ik nimmermeer mij zelf en vrij zal mogen wezen. Hierom dacht hij hoe hij de koning ter dood zou mogen brengen. Dit vernam de koning n liet hem voor zijn aanzicht kome en toen hij de waarheid vernomen had veroordeelde hij hem ter dood en liet hem slepen alle straten zodat hij daar met slijk en drek geworpen en vuil wordt gemaakt. Maar hij bekende zichzelf te lijden en dat geduldig omdat hij in zijn voorspoed niemand enig goed s gedaan had maar hovaardig was geweest en alle mensen wreed en fel. Onder allen kwam daar een die zijn vriend geweest was die hij lief had als zichzelf die naar hem met een steen wierp en hem wat raakte op de teen van zijn voet zodat hij zeer luid begon te roepen en wordt daarom zeer verstoord en bedroefd. Toen hij aldus gesleept was wordt hij voor de koning gebracht door zijn knechten en de koning vroeg en zei. Hoe heeft hem deze kwade boef in zijn lijden gedragen. De knechten antwoorden. Redelijk heeft hij in alles geduldig geweest, maar in een worp die hem zijn vriend aandeed werd hij zeer ongeduldig. Toen vroeg hem de koning waarom hij alzo toornig was geweest: Hij antwoorde, omdat ik hem lief had boven alle mensen en ik gehoopt had dat hij mij hulp gedaan zou hebben en geen kwaad. Toen antwoorde hem de koning daarop, uit uw eigen mond veroordeel is u boze knecht. Alzo heb je ook tegen mij gedaan en zei zijn knechten, ga en hang hem aan de galg zoals hij verdiend heeft. Het is een groot wonder dat mensen die reden en verstand hebben dat ze zo ondankbaar mogen wezen indien dat onredelijke beesten bekenden de weldaden die hun aangedaan worden. Aldus leest men toen een leeuw gevangen was in de strikken der jagers kwam daar tot hem een schaapherder die medelijden met hem had en verloste hem van die strikken. Andermaal werd de leeuw gevangen van de jagers opgesloten met andere beesten die medelijden met hem hadden en verlosten hem van de strikken. Andermaal werd de leeuw gevangen van de jagers en opgesloten met de andere beesten en de keizers kooi. Daar gebeurde het dat dezelfde herder daarin geworpen werd vanwege zijn misdaad zodat de beesten hem wilden verscheuren en eten. Dat toen deze leeuw de mens herkende en hen niet alleen geen kwaad deed, maar hem ook beschermde van de beesten en hield hem zonder te kwetsen. Ook leest men van de hertog van Braunschweig die zag hoe een leeuw vocht tegen de lintworm dat een groot serpent is die dn leeuw met zijn staart omsingeld had en zou hem gelijk met zijn venijn hebben gedood. De dappere ridder die dit zag dacht en bekende de edelheid van de leeuw en de boosheid van het serpent en trok zijn zwaard uit en sloeg dat serpent de hals of en toen dit aldus geschied was volgde leeuw de hertog waar dat hij ging en scheidde nimmermeer van hem alsof het een tam beest was geweest en vocht later, als men zegt, veel strijden voorde voorgezegde hertog tegen zijn vijanden. En toen de hertog gestorven en begraven was bleef de leeuw op zijn graf zitten en stierf daar ook. |
Vanden ezel ende den osse Dyalogus hondert ende twalif [5] EEn osse ende een ezel woenden te samen bi enen lantman | diese wel voederde Mer si mosten weder om alst re- | delick was somwijlen arbeyden. ende worden alsoe | dickwijl van horen meester gheslaghen Aldus gheuielt op een | tijt dat die man den ezel gheslagen hadde waer of hy seer | [10] onuerduldich wort ende ghinck totten osse clagende sinen noot | ende seyde. Wat willen wi hier langher doen Dese onsalighe | man slaet ons altoes ende maect ons moede mit arbeyden dat wi | niet rusten en mogen laet wi daer om wech lopen ende vlyen op dat | wi bliuen mogen vrij ende sonder iuck wi sijn noch ionck ende mo- | [15] ghen noch langhe leuen ende veel lieuer daghen hebben. Des | ghinghen si wech ende liepen ende spronghen mit groter blij- | scappen dat si alsoe van dien man ontslaghen waren Ende doet | an den nacht quam die duyster ende onghetempert is begonden | si te sorgen ende vragheden onderlinghe hoe ende waer si souden | [20] slapen wi en hebben nu geen stal ende voetsel daer in als wy ge | woenlic sijn Het hadde ons al beter gheweest dien arbeyt ende sla | ghen te liden dan aldus onwijslick wech te lopen. Ende doe si hem | neder gheleyt hadden op die blote aerde om wat rusten te heb | ben quam die wolf an lopen ropende mit luyder stemmen daer si al [p2v] seer of veruaert ende ghemoeyt worden: Alsoe dat si van alle | den nacht niet rusten en mochten Waer om si onderlanghe sei | den Het is niet goet aldus te bliuen Veel beter ist dat wi we | der versellen mitten anderen beesten want dan sellen wi bescermt | [5] wesen vanden harders ende den honden van dye laste der wol | uen Ende doe si weder omme keerden mitten anderen beesten | te eten ende te weyen ende daer by te bliuen ende te vernachten | worden si vanden harders van daen mit slaghen verdreuen: | Waer om dat si seer screyende mit enen lantman ouerdroegen | [10] dat hise in sijn beesten mede ontfanghen woude louende hem | dat si veel arbeyts willichliken souden doen om een clein kost | ende voetsel daer voer te hebben. Alsoe dat si hem wel besocht | ende bedacht hadden als dat si werck mosten doen ende slagen | ontfanghen souden si den cost ende nootturft anders moghen | [15] krijghen ende seyden. HEt is beeter in dwanck ende ar- | beyde by huys te wesen. dan buyten in hongher ende kommer | te sijn in vreesen. ¶ Hier in moghen wy merken hoe sorchlick | dattet is buten landes wech te lopen ende in vreemden huysen | gheherberghet te wardenWant die wijse man seyt Het is een | [20] quaet leuen gheherberghet te warden van dat een huys int | ander. Het is daer om veel beeter ende oerbaerliker een cleyn | arbeyt ende last bi huys te lijden dan buten te lopen meer moe | ten lyden Daer om sel die mensche anmerken in alle sine wer | ken die hi doet wat eynde hem daer of comen mach. Daer een | [25] wijs man of leert ende seyt Wattu doeste sich dattu wijsseliken | doeste ende siet an dat eynde: Lieuer wil ick cleyne laste dra- | ghen op dat mi gheen meerre op en comen. Dye wuwe plach | die duuen dickwijl seer te veruolghen om die te vanghen ende | haer ionghen te nemen Alsoe dattie duuen hem dickwijl myt | [30] horen vloghelen te slaen pleghen ende oec te verdriuen. Ten lesten | doen si den wouwe niet beheren en mochten spraken si mit malkan- | deren ende wordens terade dat si den sperwer koren tot horen coninck | om die wuwe te beheren ende van dien te verlossen Die sperwer die co- | ninc doe hi aldus bouen die duuen geset was dede den duuen veel [p3r] mere last ende scade dan die wuwe want hi alle daghe een van | den versten ionghen duuen nam ende atse op Doe dit die duuen | saghen beghonden si te claghen ouer horen coninc ende te seg- | ghen dat si bet souden hebben moghen lijden den strijt des wu | [5] wes dan si alsoe wredeliken souden warden ghedodet sonder | bescerminghe: ¶ Hier wt moghen wi merken ende oeck leren | dat veel veel beter is te liden een swaer ende bitter werck mit rus- | ten ende myt sekerheyt. dan dat ghenoechlick is myt perikel | ende sorghe. Des ghelijck leestmen een fabel dattie statmuys | [10] wtter stat quam in een dorp ende wort seer vriendeliken ont- | fanghen vander veltmuys. Ende die statmuys prijsden seer | den cost die si inder stat hadde ende nam mit hoer dye veltmuys | ende brochtse in dye spijscamer in des biscops hof daer si dye | alre beste ende leckerste spijsen aten ende waren vrolic Hieren | [15] binnen hoorden si die slotelen rijstelen ende clincken want die | portyer dat slot op dede ende quam in die spinde. dat doe die | statmuys hoer ghewoenlick ghat gheuonden had daer si | doer liep Mer die veltmuys om dat si die ghaten daer niet en | kenden vloech teghen dye muyer ende was in groten anxt en- | [20] de en mochte nau leuendich ontghaen Ten lesten quam si we | der by die statmuys ende seyde Ick heb lieuer te knaghen dye | bomen dan aldus te staen in haestighen last ende sorghe Daert | wel mit die koken der rijcker luyden myt dier groter sorghen | Ick ben wel te vreden mit mijn arme leuen: dat ick lieuer aldus | [25] armeliken leue in sekerheit ende rusten dan dijn leuen mit gro | ter wellusticheyt te hebben |
Van de ezel en de os. Dialoog 112 Een os en een ezel woorden tezamen bij een landman die ze goed voederde. Maar ze moesten weerom zoals het redelijke was soms arbeiden e worden alzo dikwijls van hun meester geslagen. Aldus gebeurde het op een tijd dat die man de ezel geslagen had waarom die zeer ongeduldig wordt en ging tot de os klagen zijn nood en zei. Wat willen we hier langer doen. Deze onzalige man slaat ons altijd en maak ons moede met arbeid zodat we niet rusten mogen, laten we daarom weg lopen en vlieden opdat we vrij mogen blijven en zonder juk, we zijn nog jong en mogen wel lang leven en veel lieve dagen hebben. Dus gingen ze weg en liepen en sprongen met grote blijdschap dat ze alzo van die man ontslagen waren en toen het aan de nacht kwam die duister en ongetemperd is begonnen ze te zorgen en vroegen onderling hoe en waar ze zouden slapen, we hebben nu geen stal en voedsel daarin zoals we gewoon zijn. Het was ons al beter geweest die arbeid en slagen te lijden dan aldus onwijs weg te lopen en toen ze zich neergelegd hadden op de blote aarde om wat rust te hebben kwam de wolf aan lopen en riep met luide stem daar ze al te zeer bang en ongerust van worden: Alzo dat ze de hele nacht niet rusten mochten. Waarom ze onderling zeiden. Het is niet goed aldus te blijven. Veel beter is het dat we ons weer vergezellen met de andere beesten want dan zullen we beschermd wezen van de herders en de honden van de last der wolven en toen ze weer omkeerden om met de andere beesten te eten en te weiden en daarbij te blijven en te overnachten worden ze van de herders er vandaan met slagen verdreven. Waarom dat ze zeer schreiden en met een landman overeenkwamen dat hij ze bij zijn beesten mede ontvangen wilde en beloofden hem dat ze veel arbeid gewillig zouden doen voor een kleine kost voedsel daarvoor te hebben. Alzo dat ze hem goed bezochten en bedacht hadden als dat ze dat werk moesten doen en slagen ontvangen zouden ze de kost en nooddruft anders mogen krijgen en zeiden. Het is beter in dwang en arbeid bij huis te wezen dan buiten in honger en kommer te zijn en in vrees. Hierin mogen wij merken hoe zorgelijk dat het nis weg te lopen en in vreemde huizen geherbergd te worden. Want de wijze man zegt. Het is een kwaad leven geherbergd te worden van het ene huis in het andere. Het is daar om veel beter en meer oorbaar een kleine arbeid en last bij huis te lijden dan buiten te lopen en meer moeten lijden. Daarom zullen de mensen aanmerken in al zijn werken die hij doet wat einde hem daarvan komen mag. Daar een wijs man van leert en zegt. Wat u doet dat zal u wijs doen en ziet aan dat einde: Liever wil ik een kleine last dragen opat mij geen grotere opkomt. De woud plag de duiven dikwijls zeer te vervolgen om die te vangen en hun jongen te nemen. Alzo dat de duiven hem dikwijls met hun vleugels te slaan plegen en ook te verdrijven. Tenslotte doen ze de wouw niet beheren mochten spraken ze met elkaar en worden te rade dat ze de sperwer kozen tot hun koning om de wouw te beheren en van die te verlossen. De sperwer de koning toen hij aldus boven de duiven gezet was deed de duiven veel meer last en schade dan de wouw want hij nam alle dagen een van de vetste jongen en at ze op. Toen dit de duiven zagen begonnen ze te klagen over hun koning en te zeggen dat ze beter zouden hebben mogen lijden de strijd van de woud dan dat ze alzo wreed zouden worden gedood zonder bescherming. Hieruit mogen wij merken en ook leren dat het veel beter is te lijden een zwaar en bitter werk met rusten en met zekerheid dan dat genoeglijk is met moeilijkheden en zorgen. Desgelijks leest men een fabel dat de stadmuis uit de stad kwam in een dorp en wordt zeer vriendelijk ontvangen van de veldmuis en de stadsmuis prees zeer de kost die ze in de stad hadden en nam met haar de veldmuis en bracht die in de spijskamer in de hof van de bisschop daar ze de aller beste en lekkerste spijzen aten en waren vrolijk. Ondertussen hoorden ze sleutels ritselen en klinken waant de portier deed het slot open en kwam in de kamer en dat toen die stadmuis zijn gewoonlijke gat gevonden had daar ze door liep. Maar de veldmuis omdat ze de gaten daar niet kende vloog tegen de muur en was in grote angst en kon nauwelijks levend ontgaan. Tenslotte kwam ze weer bij de stadsmuis en zei. Ik heb liever te knagen de bomen dan aldus te staan in haast, last en zorgen daar het goed is met de keuken der rijke lieden maar met die grote zorgen. Ik ben wel tevreden met mijn arme leven: dat ik liever aldus arm leef in zekerheid en rust dan uw leven met grote wellust te hebben. |
Van den bock ende den weder Dyalogus Cxiij [p3v] EEn groot kudde van scapen ende bocken ghinc weyen op | eenre stede in een goede wey daer dat weer of die ha- | mel tot hem riep dat boc ende seyde. Laet wi gaen buten | die scaer weyen alleen waer om sellen wi altoes mitten scapen ver | [5] sellet sijn want wi daer toe te goet ende te groot sijn: Ende want si | alleen gagaen sijn ende hoer gheselscap gelaten hebben quam op hem | die wolf die inden bossche verburgen lach ende beet hem die keel | of ende atse op ende seyde HEt is beter te wesen in die menicht | dan alleen te wesen ende enich ¶ Hier wt schijntet dattie geen | [10] die gheselscap versmaet dat hi dye seker vrijheyt laet. ¶ Om | dattie wijse man seyt We den gheen die alleen is want als hi | valt soe en heeft hi nyemant die hem op bueren mach Men seit | dat een velthen was die veel iongher kuyken had die si seer nau | we bewaerden ende oec narnsteliken voeden Des gheboerdent | [15] op een tijt dat si den wuwe sach comen vliegen waer om si al- | le hoer ionghen tot hoer riep. ende verghaderen woude onder | hoer vloghelen dat sise alsoe bescermen soude voer den gripen | de voghel Alsoe dat si alle onder die moeder quamen ende be- | scermt worden wtghenomen een dat buten bleef alleen etende [p4r] ende nyet en woude wesen bi sijn gheselscap waer om het van | den wu opghenomen wort ende ghegheten |
Van de bok en de weer (gesneden ram, hamel) Dialoog 113 Een grote kudde van schapen en bokken ging weiden op een plaats in een goede weide waar dat weer of die hamel tot hem riep de bok en zei. Laten we gaan buiten die schaar weiden alleen, waarom zullen we altijd met de schapen vergezeld zijn want wij daartoe te goed en te groot zijn: en omdat ze allen gegaan zijn en hun gezelschap daargelaten hebben kwam op hen de wolf die in het bos verborgen lag en beet hen de keel af en at ze op en zei. Het is beter te wezen in die menigte dan alleen te wezen en enig. Hieruit schijn het dat diegene die gezelschap versmaadt dat hij de zekere vrijheid laat. Omdat de wijze man zegt. Wee diegene die alleen is want als hij valt zo heeft hij niemand die hem opbeuren mag. Men zegt dat er een veldhoen was die veel jonge kuikens had die ze zeer nauw bewaarde en ook vlijtig voedde. Dus gebeurde het op een tijd dat ze de wouw zag komen vliegen waarom ze al haar jongen tot zich riep en verzamelen wilde onder haar vleugels dat ze die alzo beschermen zou voor de grijpende vogel .Alzo dat ze alle onder de moeder kwamen en beschermd worden, uitgezonderd een die buiten bleef alleen eten en iet bij zijn gezelschap wilde wezen, waarom het van de wouw opgenomen werd en gegeten. |
Van die panthera ende dat verken Dyalogus Cxiiij PAnthera is een dier dat menigerhande is van verwen | [5] ende vterlike schoen hebbende veel ronder rode ende wite | vlacken ouer sijn lijf ende is seer mac ende mit allen bees- | ten vredelic wtghenomen den draeck die sijn viant is Dese pan | thera als si ghegeten heeft ende mit enigherhande spijsen vermaect | is gaet si legghen rusten in hoer hol ende als si drie dagen geslapen | [10] heeft staet si op van horen slaep ende gheeft wt enen groten roop. | dat alle andere beesten die hoer stemme horen by hoer comen. | ende volghen die soeticheyt van den roeck die wt horen mon- | de gaet. Mer alleen die drake als hi hoer stemme hoert wort | veruaert ende verghet hem in heymeliken holen ende kuylen | [15] in die aerde. ¶ Dese eedele panthera wort op een tijt seer belus | tet te eten ende te smaken van verkens vleysch. Ende om dat | si seer teeder ende lecker was deede si voeden een verken voor | hoer seluen datment ymmer eeyn soude houden want si die on | reynicheyt seer was hatende. Aldus wort den verken een | [20] reyne bedsteede ghemaeckt. ende si plach dat verken dickwijl | seluen schoon te maken ende die borstelen ouer hoer lijf vekem- | men. ende en mocht nyet lijden dattet hem in dat slijck plach | te keeren. waer of dye soch ofte dat verken seer te onureeden | was om dattet reyn moste wesen ende hadde lieuer mitten anderen [p4v] verken hem seluen te wentelen ende onreyn te maken in- | den slijck Ende het ghinck daer nae op een tijt ende brack wt | ten scote ende wroetede ter stont in dye aerde ende ma- | kede hem seer vuyl in die modder ende slijck alsoe dat panthe | [5] ra dat verken om sijnre onreynicheyt wille versmaden ende | seyde TIs quaet te brenghen dat creatuer: tot te verwan | delen sijn natuer ¶ Aldus doen oeck veel sonders ende onrey | ne menschen dye om der quader ghewoenten nyet en konnen | comen wtten slijck der onsuuerheyt: Om dat die philosooph | [10] seyt dattie gewoente is een ander natuer Daer om ist goet dat | men int begin der quader ghewoenten wederstaet want | die becoringhe is in hoer beghyn als een cleyn spruytgen dat | wtter aerden loopt datmen lichteliken wtrooden mach. eer | dattet opwassende een groot boem wort: Mer als die glosa | [15] seyt Dye sonde der quader ghewoenten is als een siecte die in | den mensche veroudet ende verhardet is die swaerliken ghene | sen wort Hier of spreket die propheet Ieremias tot die sonders | ende seyde Ghelijck als niet verwandelen en mach die moeriaen | sijn swarte vel ende dat beest pardus genoemt die menichfou | [20] dicheyt sijnre verwen Alsoe en moechdij oeck niet wel doen om | dat ghi mitter ghewoente gheleert hebt quaet te doen. Men | leset vanden keyser vespasianus om dat hi ghierich was oeck | doe hy out was gheworden dat hem een man versmadeliken | toesprack ende seyde: Die vosse mocht wel sijn huyt verwan- | [25] delen mer niet sinen moet Vespasianus antwoorden daer op | ende seyde: Den gheen die dit segghen sijn wy schuldich een | lachchen. Mer ons seluen te gheuen volmaecte beteringhe |
Van de panter en het varken. Dialoog 114 Panter is een dier dat menigerhande is van kleuren en uiterlijk mooi heeft veel ronde rode en witte vlekken over zijn lijf en is zeer mak en vredig met alle beesten, uitgezonderd de draak die zijn vijand is. Deze panter als ze gegeten heeft en met enigerhande spijzen vermaakt is gaat ze liggen rusten in haar hol en als ze drie dagen geslapen heeft staat ze op van haar slaap en geeft uit een groot geroep dat alle andere beesten die hoer stem horen bij haar komen en volgen de zoetheid van de reuk die uit haar mond gaat. Maar alleen de draak als hij haar stem hoort wordt bang en bergt zich in heimelijke holen en kuilen in de aarde. Deze edele panter wordt op een tijd zeer belust te eten te eten en te smaken van varkensvlees en omdat ze zeer teder en lekker was liet ze een varken voeden voor zichzelf zodat men het immer rein zou houden want ze haatte zeer dat onreine. Aldus wordt het varken een reine bedstede gemaakt en ze plag dat varken dikwijls zelf schoon te maken en de borstels ober haar lijf te kammen en mocht niet lijden dat het zich in de slijk plag te keren waarvan de zeug of dat varken zeer te ontevreden was omdat het rein moest wezen en had liever met de andere varkens zichzelf wentelen en onrein te maken in het slijk. Het ging daarna op een tijd en brak uit het schot en wroette terstond in de aarde en maakte zich zeer vuil in de modder en slijk alzo dat de panter dat vanwege zijn onreinheid wilde versmaden en zei. Het is kwaad te brengen dat creatuur tot verandering van zijn natuur. Aldus doen ook veel zondaars en onreine mensen die vanwege de kwade gewoonte niet uit het slijk der onzuiverheid kunnen komen. Omdat de filosoof zegt dat de gewoonte is een andere natuur en daarom is het goed dat men in het begin de kwade gewoonte weerstaat, want die bekoring is in zijn begin als een klein spruitje dat uit de aarde loopt dat men licht uitroeien mag eer dat het opgegroeid is. Maar zoals de glossaria zegt. De zonde van de kwade gewoonte is een ziekte in de mens die verouderd en verhard is en die moeilijk te genezen wordt. Hiervan spreekt de profeet Jeremia tot de zondares en zei. Gelijk als niet veranderen mag de Moor zijn zwarte vel en dat beest pardus genoemd die menigvuldigheid van zijn kleuren alzo maag u ook niet goed doen omdat ge met de gewoonte geleerd hebt kwaad te doen. Men leest van de keizer Vespasianus omdat hij gierig was en ook toen hij oud was geworden dat hem een man te versmaden toesprak en zei: De vos mocht wel zijn huid veranderen, maar niet zijn gemoed. Vespasianus antwoorde daarop en zei. Diegene die dit zeggen zijn we schuldig een lachen, maar ons zelf te geven volmaakte verbetering. |
Van die veltezel ende dat wilde verkenDyalogus Cxv [p5r] DIe veltezel ende dat yseren ofte wilde verken vonden in | den bossche enen heer gaen dwalende daer si toe seiden | Helpe ons o heer ende ghif recht vonnisse ouer ons bei | den. die heer seyde Wat wildi dat ick v sal doen Die ezel seyde | [5] Mijn heer heeft mi bedroeghen indien dat hi een cleyn honde- | kijn heft dat hi van sine spijse leckerlike voedet dat oec mit hem | op sijn bedde slapet ende die heer heeft spuls ende boerten mit | ten hondekijn Ende en heeft mi nie soeteliken anghetast noch | eniger vrienscap bewesen ende ick nochtant altoes den sac dra | [10] ghen moet ende mi seer quellen in mijns heren arbeyt ende dienste | Die heer antwoorden den ezel ende seyde Wilstu wel ghesien | weesen ende in dijns heeren vrienscap staen soe weest cuyssche | ende reyn ende niet aldus van sijn stront ende dreck besmet. | Want om dattie hont reynlick is soe is hy alsoe vrientlick by | [15] sinen heer onthouden Hier nae seyde dat verken Mijn heer hou | det in sijn sael een nachtegael in ene verghulden kouwe ende | singet stadeliken mit hoer ende is mit hoer in duysent vroech | den Ende en wil mi niet hoeren als ick roepe of mijn ghesellen. | Daer om bid ick di segt mi wat hier in gheleghen is Die heer | [20] antwoorden daer toe ende seyde. Ghi en weet niet wat ghy | biddet Isset dat ghi ymmer ghesien wilt wesen ende garen ge | hoort siet dat ghi hebt soete woorden ende geen lelike geroep | Die nachtegael om dat si soeteliken singhet wort garen ende | mit begheerten ghehoert. Mer ghi en kondet dat niet. Als si [p5v] dit ghehoort hadden waren si beschaemt ende seyden. | LAet ons nyet bidden dat niet en behoort. noch voor | waer segghen twijfelachtich woort: ¶ Hier om willen wij | wel wesen ghesien. soe moeten wij wesen eerbaer hoesche en- | [5] de onbesmet Ende willen wij oeck gaerne wesen gehoort laet | ons spreken minlike doechdelike woorden ende niet snode dor- | pelilike woorden Want sommige menschen sijn welker mont | is als een graf der doder menschen Dat stincket alst op ghedaen | wort als dye propheet dauid inden souter seyt Item noch seyt | [10] die selue propheet inden souter Die heer sal verstroyen alle lo | se tonghen ende oeck die tonghe die grote dinghen spreket te | ghen god ende sijn euen mensche. Seneca. Men sal dye oren | sluten om die quade woorden om die niet te horen. Antistides | die philosooph antwoorden tot enen die hem toe seyde: Dye | [15] man heeft van di quaet gheseyt Neen seyde hi van mi en heeft | dye man gheen quaet gheseytMer van den ghenen dyet in hem | seluen alsoe bekent te wesen. Doe een man seyt totten phy- | losooph die diogenes ghenoemt was Dit quaet geeft dijn vri | ent van di gheseyt. Antwoorden hi Het is twyfel of dat een | [20] vrient gheseyt heeft mer het is seker dattu mi qualiken toespre | keste Een ander philosooph ghenoemt senocrates seyde totten | ghenen die hem qualiken toe spraken. Ghelijck alstu een heer | biste dijnre tonghen alsoe ben ick oeck heer mijnre oren om die | tot alsulken woorden te slutenDes gelijck antwoorden hi enen | [25] anderen die hem seyde Dese man heeft di vermaledyt Ic en ach | te dat niet want die oren sterker horen te wesen dan die tonghe | om dat een yghelick mensche heeft mer een tonghe ende twe o | ren Alsoe dattie mensche billiker meer sal moghen lijden myt | tween oren dan een ander spreken mach myt eenen tonghe[-e] | [30] Oeck seytmen van senus den philosooph dat hi tot enen seid | die hem qualiken sprac waert dattu di seluen hoorden mit minen | oren du soudeste voerwaer swigen Hoe grote verdrachlicheit der | verwiteliker ende quader woorden inden ouden was leestmen van | den groten alexander daer antigonus toe seyde En scaemste dy [p6r] nier inden lichaem des conincks heerscappie te heben inder on- | suuerheyt Of hi segghen woude du biste onwaerdich coninck | te wesen om dijnre outheyt ende onreynen leuens wille Men | seyt oeck vander verduldicheyt Julius des keysers Al waren | [5] daer dichten ende boecken ghemaect tot sijnre scanden. Dat | verdroech hi seer verduldeliken Des ghelijck oec dat een wijf | myt verwiteliken woorden hem een backer hiet te wesen ver- | droech hi oeck al goetelick Van den keyser augustus leestmen | dat doe hem een mam toe sprack mit verwijt ende hiet hem een | [10] tyran Antwoorden hi waer ick dat gi segghet ghy en soudes | dat niet segghen. Noch leestmen van hem dat tyberius hem | op een tijt claghede hoe dat veel luyden qualiken van hem spra- | ken Dat hi doe antwoorden Het is ons ghenoech dat wij dat | hebben dat ons nyemant qualiken doen mach Daer om en wilt | [15] niet veronwaerden dat yemant van ons qualiken spreket Se | neca scrijft van verduldicheyt des conincs antigonus dat als | hi enige hoorden qualiken van hem spreken als hi dat onder | tijden selue hoorden plach hi sijn hant op te steecken doende een | teyken ende seyde als oft een ander geweest haddeGaet haes- | [20] teliken van hier dat v die coninck niet en hoort Item noch seit | hi vanden seluen Doe hi op een tijt hoorden sommighe van si- | nen ridders die hem alle quaet gonnende waren ghinck hi tot | hem luyden ghemeenlicken luysterende wat si seyden. ende si | dan niet en wisten dat hijt hoorden quam hi tot hem luiden en | [25] de seyde Voer hebdi antigono vermaledijt Mer wilt hem nu | weder benedien ende hem alle goet ghonnen want hi v doch lief | heeft Merket o mensche wat groter lijdsaemheyt dese coninck | had die niet toornich ofte onwaerdich en wart optie geen dye | hem vermalediden |
Van de veldezel en dat wilde varken. Dialoog 115 Dee veldezel en dat ijzeren of wilde varken vonden in het bos een heer gaan dwalen daar ze toe zeiden. Help ons o heer en geef recht vonnis over ons beiden. De heer zei. Wat wil je dat ik u zal doen. De ezel zei. Mijn heer heeft mij bedrogen indien dat hij een klein hondje heeft dat hij van zijn spijzen lekker voedt en dat ook met hem op zijn bed slaapt en die heer heeft spel en grappen met het hondje en heeft mij niet lijflijk aangetast nog enige vriendschap bewezen en ik nochtans altijd de zak dragen moet en mij zeer kwelt in mijn heers arbeid en dienst. De heer antwoorde den ezel en zei. Wil u goed gezien wezen en in uw heers vriendschap staan zo wees kuis en rein en niet aldus van zijn stront en drek besmet. Want omdat de hond rein is zo is hij vriendelijk bij zijn heer onthouden. Hierna zei dat varken. Mijn heer houdt in zijn zaal een nachtegaal in een vergulden kooi en zingt steeds met haar en is met haar in duizend vreugden en wil mij niet horen als ik roep of mijn gezellen. Daarom bid ik u zegt mij wat hierin gelegen is. De heer antwoorden daartoe en zei. Ge weet niet wat gij bidt. Is het dat ge immer gezien wil wezen en graag gehoerd, ziet dat ge hebt lieve woorden en geen lelijk geroep. De nachtegaal omdat ze lieflijk zingt wordt graag met begeerte gehoord. Maar gij kan dat niet. Toen ze dit gehoord werden waren ze beschaamd en zeiden. Laat ons niet bidden dat en behoort, nog voorwaar zeggen twijfelachtige woorden. Hierom willen wij wel wezen gezien en zo moeten wij wezen eerbaar, hoffelijk en onbesmet en willen wij ook graag gehoord wezen laat ons preken minnelijke deugdelijk woorden en niet snode dorpse woorden. Want sommige mensen zijn er wiens mond is als een graf der dode mensen dat stinkt als het open gedaan wordt zoals de profeet David in de psalm zegt. Item, noch zegt dezelfde profeet in de psalm. Die heer zal verstrooien alle loze tongen en ook de tong die grote dingen spreekt tegen god en zijn even mens. Seneca. Men zal de oren sluiten om de kwade woorden om die niet te horen. Antistides de filosoof antwoorde tot een die hem toe zei: De man heeft van u kwaad gezegd. Neen zei hij, van mij heeft die man geen kwaad gezegd maar van diegene die het in zichzelf alzo bekend te wezen. Toen de man tot de filosoof zei ie Diogenes genoemd was. Dit kwaad heeft uw vriend van u gezegd. Antwoorde hij Het is twijfelachtig of dat een vriend gezegd heeft, maar het is zeker dat u mij kwalijk toespreekt. Een andere filosoof genoemd Socrates zie tot diegene die hem kwalijk toe spraken. Gelijk zoals u een heer bent in uw tongen alzo ben ik ook een heer in mijn oren om die tot al zulke woorden te sluiten. Desgelijks antwoorden hij een anderen die hem zei. Deze man heeft u vermaledijd ik acht dat niet want de oren sterker horen te wezen dan die tong omdat elk mens heeft maar een tong en twee oren. Alzo dat de mens billijker meer zal mogen lijden met twen oren dan een ander spreken mag met een tong. Ook zegt men van Senus de filosoof dat hij tot een zei die hem kwalijk sprak, was het dat u uzelf hoorde met mijn oren u zou voorwaar zwijgen. Hoe grote verdraagzaamheid en kwade woorden in de ouden was leest men van de grote Alexander daar Antigonus toe zei. Schaamt u zich niet in het lichaam van de koning heerschappij te hebben in de onzuiverheid. Of hij zeggen wilde, u bent onwaardig koning te wezen vanwege uw oudheid en onreine leve. Men zegt ook van het geduld van Julius de keizer. Al waren daar gedichten en boeken gemaakt tot zijn schande. Dat verdroeg hij zeer geduldig. Desgelijks ook dat een wijf met verwijtende woorden hem een bakker zei te wezen verdroeg hij ook al goedelijk. Van de keizer Augustus leest men dat toen hem een mam toe sprak met verwijt en zei hem een tiran. Antwoorde hij, was ik dat gij zegt gij zou dat nier zeggen. Noch leest men van hem dat Tiberius hem op een tijd klaagde hoe dat veel lieden kwalijk van hem spraken. Dat hij toen antwoorde. Het is ons genoeg dat wij dat hebben dat ons niemand kwalijk doen mag, daarom wilt niet verontwaardigen dat iemand van ons kwalijk spreekt. Seneca schrijft van geduld van de koning Antigonus dat toen hij enige van hem hoorde kwalijk spreken als dat hij ondertussen zelf hoorde plag hij zijn hand op te steken en deed een teken en zei alsof het een ander geweest was. Ga haastig van hier dat u ie koning niet en hoort. Item, noch zegt hij van dezelfde. Toen hij op een tijd hoorde sommige van zijn ridders die hem alle kwaad gunden ging hij tot hen algemeen en luisterde wat ze zeiden en dat ze niet wisten dat hij het hoorden kwam hij tot hen en zei. Voor heb je Antigonus vermaledijd. Maar wil hem nu weer benedijen en hen alle goeds gunnen wat hij heeft u toch lief. Merk o mens wat grote verdraagzaamheid deze koning had die niet toornig of onwaardig werd op diegene die hem vermaledijden. |
[30]Van salamander ende dat serpent ydrus Dyalogus Cxvi [p6v] SAlamander is een seer venijnt dyer dat myt sinen ve- | nijnt dat water inficeert ende corrumpeert ende des | gelijck alle vruchten der bomen also waert dat iemant | daer of ate of vanden water droncke die moet ter stont steruen. | [5] Ende waert dat sijn spekel den voet des menschen raecten dattie | mensche daer of alheel ontsteken wort ende van venijnt veruolt: | Ende hoe wel dat dese salamander aldus venijnt is nochtans syn | sommighe dieren die hem eten ende voer hoer spijse hebbenDit | beest woent ende leeft int vuer ende doet oeck dat vuer wt. | [10] Daer sijn oeck sommighe van desen beesten welker huyt ende | vel ruych ende harich is als dat vel van een zeekalf Daermen | of maket dye gordelen der coninghen dye als si veroudet ende | van ouderdom bi nae verwesen sijn datmense dan int vuer wer | pet daer si alleen niet en verbernen als si daer langhe in ghele- | [15] ghen hebben. mer wt den vuer ghetoghen warden verbetert | ende vernuwet alsoe schoon ende sijn als nwe. Van desen vel- | len ofte wolle maecktmen oeck lemelten diemen in die lampen | barnt die nijmmermeer en verbernen of vergaen vanden brant | ydrus is een seer venijndt serpent dat int water leeft ende heeft | [20] vijf hoefden Dese twee venijnde beesten vochten op een tijt te | ghen malkander ende dye salamander want si van dat serpent | verwonnen wort werpsi hoer seluen int vuer. op dat si alsoe | soude moghen ontgaen Ende als dat serpent ydrus verwon | nen wort soe liept ende verberghede hem int water: Alsoe dat [p7r] dat een den anderen niet verwinnen en konden een seyden Tot sinen huyse so wie hem keert. hi wort verwonnen of verteert Al- | dus sellen wi ons oeck bescermen Ende als wij angeuochten warden | vanden helscchen vianden mitten vuer der onreynicheyt ende der onsuuer | [5] heyt so sellen wi ons werpen int water der kuysheyt ende der reynich | heyt Ende wanneer wi angheuochten worden van dat water der | begheerlicheyt ende der giericheyt sellen wij ons werpen int vuer | der minnen ende der mildicheyt na den exempel der duuen Also als | men leset inden boec der natueren van die voghelen vintmen som | [10] mighe cleyn voghelen die die vogelen grijpen ende vangen alleen | inder lucht ende sommighe vangense alleen opt die aerde Dit ver | stant heeft die duue in hoer natuer ende daer om als si gheiaget | wort van die clein vogel diese in die locht uanghen wil so valt | si op die aerde Ende als si beureest wort van die andere diese op | [15] die aerde soude vangen so houtse hoer in die lucht Aldustanich | verstant soude wi oec hebben tegen onsen helsschen viant die een | meester is van duysent konsten Hier of scrijft een leraer Men sal | den menschen viant veriaghen mit also veel scutten als hi den | mensche mit veel ende menigerhande scutten anuecht want hi duy | [20] sent ende menigerhande manieren ende konsten heeft van anuech- | ten. Men leest dat een man mitten bosen viant beseten gebrocht | wart tot enen heyligen man Wien die heylige man geboet dat hi | wt den mensche soude gaen ende seggen sinen naem hoe dat hi hie | tede Die duuel antwoorden Wi sijn hier drie in desen mensche | [25] wonende Ic hiet slute dat hert die ander hiet sluyte den mont ende on | se derde gesel hiet slutende die buerse Mijn offici is dat hert des | sonders te verherden ende te sluiten dat hi geen berouwe en heb | be Ende isset dat hi bi auentuer tot beken koemt soe arbeyt onse | anderde gesel dat hi hem hindert dat hi sijn biecht niet en spre | [30] ket Ende gheualtet somtijden dat hi biecht soe isser die derde diet | hem beneemt dat sine penitencie niet en doet noch oec voer sine son | den voldoet Ende bi desen manieren krijgen wi bi na alle menschen tot | ons |
Van salamander en dat serpent Ydrus Dialoog 116 Salamander is een zeer venijnig dier dat met zijn venijn dat water infecteert en corrumpeert en desgelijks alle vruchten der bomen, alzo was het dat daarvan iemand at of van het water dronk die moet terstond sterven. En was het dat zijn speeksel de voet der mensen raakte dat die mens daarvan al geheel ontstoken wordt en van venijn vervuld. En hoewel dat deze salamander aldus venijnig is nochtans zijn er sommige dieren die hem eten en voor hun spijs hebben. Dit beest woont en leeft in het vuur en doet ook dat vuur uit. Daar zijn ook sommige van deze beesten wiens huid en vel ruig en harig zijn als dat vel van een zeekalf daar men van maakt de gordels der koningen die als ze veroudert en van ouderdom bijna verwezen zijn dat men ze dan in het vuur werpt daar ze alleen niet verbranden als ze daar lang in gelegen hebben, maar uit het vuur getrokken worden verbeterd en vernieuwd en alzo mooi zijn als nieuw. Van deze vellen of wol maakt men ook pitten die men in die lampen brandt die nimmermeer verbranden of vergaan van de brand. Ydrus is een zeer venijnig serpent dat int he water leeft en heeft vijf hoofden. Deze twee venijnige beesten vochten op een tijd tegen elkaar en de salamander omdat ze van het serpent overwonnen wordt zo wierp ze zichzelf in het vuur opdat ze alzo zou mogen ontgaan en toen dat serpent Ydrus overwonnen wordt zo liep het en verborg zich in het water: Alzo dat dat de een de andere niet overwinnen en kon een zeiden Tot zijn huis zo wie hem keert, hij wordt overwonnen of verteerd. Aldus zullen we ons ook beschermen als we aangevochten worden van de helse vijand met het vuur der onreinheid en de onzuiverheid en zo zullen we ons werpen in het water der kuisheid en de reinheid en wanneer we aangevochten worden van de begeerlijkheid en de gierigheid zullen wij ons werpen in het vuur der minne en mildheid naar het voorbeeld van de duiven. Alzo als men leest in het boek der naturen van die vogels vindt men sommige kleine vogels die de vogels grijpen en vangen alleen in de lucht en sommige vangen ze alleen op de aarde. Dit verstand heeft de duif in zijn natuur en daarom als ze gejaagd wordt van de kleine vogel die haar in de lucht vangen wil zo valt ze op de aarde en als ze bevreesd wordt van de andere die ze op de aarde zou vangen zo houdt ze zich in de lucht. Al dusdanig verstand zouden wij ook hebben tegen onze helse vijand die een meester is van duizend kunsten. Hiervan schrijft een leraar. Men zal de mensen vijand verjagen met alzo vel schoten zoals hij de mensen met veel en menigerhande schoten aanvecht. Men leest dat een man met de boze vijand bezeten gebracht werd tot een heilige die de heilige man gebood dat hij uit de mens zou gaan en zijn naam zeggen hoe dat hij heette. De duivel antwoorde. We zijn hier drie die in deze mens wonen en ik heet sluit dat hart en de ander heet sluit de mond en onze derde gezel heet sluit de beurs. Mijn officie is dat har der zondaar te verharden en te sluiten zodat hij geen berouw heeft en is het dat hij bij avontuur tot bekering komt zo bewerkt onze andere gezel dat hi hem hindert dat hij zijn biecht niet spreekt en gebeurt het soms dat hij biecht zo is er de derde die hem beneemt dat hij zijn penitentie niet doet noch ook voor zijn zonden voldoet en op deze manieren krijgen we bijna alle mensen tot ons. |
Van die scemynckel ende taxus Dyalogus Cxvij [p7v] TAxus is een dier also groot als een vossche die veel haers | ende ruychs op sijn vel heeft Wanneer dat hi vanden | menschen ofte honden gheiaget wort houdet hi sijn aen- | tocht al heel in hem seluen ende maect sijn vel also groot ende vol ende | [5] opgeblasen dat hem die slagen der menschen ende die beeten der hon- | den niet quetsen of deren en mogen Dese beest hatet den vos seer. | ende plech dicwijl mit hem te vechten Mer als die vos siet dat hijs | om die hardicheyt ende ruycheit sijns velles niet quetsen en mach | so veynset hi hem verwonnen te wesen ende lopet dan also wech. Ende | [10] wanneer dit dier taxus sijn roef soeket so lopet dye vos in sijn hol | ende maket dat van pisse ende andere vulnisse onreyn Ende als dan | taxus weder tot sijn hol komet om dattet die stanc ende onreynich | heit niet verdraghen en mach laet hi sijn nest ende hol ende kiest een | ander Ende wanneer hem des winters spise ende uoetsel ontbreket gaet | [15] tet leggen slapen voer sijn eten wanttet een dier is dat seer slape- | rich is Tot dit beestgen quam die scemijnkel ende seyde Ic bidde di | broeder wilt mi lenen hondert merck want ic reysen wil ouer die | zee om comenschap te doen ende alle dat ic daer mede winne. wil ic | trouweliken mit u delen Taxus antwoorden dat wil ic seer ga | [20] ren doen om dat ic rusteliken leuen wil Isset dattu mi borge set- | tes bi een notarius hant Die sceminkel brochte dye buffel ende | dat stier voer sijn borge ende maecten daer of een hantteyken | bi dat tellenaer die notarius was ende toech sijns weghes mit- | ten gelde ende en quam nie weder Doe dit taxus sach dat hy al [p8r] so bedrogen was vander scemynckel eyschede hi dat gelt van die | borgenMer si en wouden daer niet eens voer hincken ende hadden | hoer guechelinge daer mede Doe ginc dat beest taxus ende clage | de dat den rechter tonende hem dat hantteyken mitter obligaci | [5] Die rechter dede die borgen voer hem comen te recht ende gaf mit vol | len gerechte die sentenci dat si betalen souden dat si hadden ghe | louet nae wtwisinghe der obligacien Hier om worden si seer ver | bolgen op dat beestgen ende veruolgedet seer ende sloegent ten lesten seer | swaerliken Also dat taxus seer gewont was ende seide Wie | [10] dat sinen vrient yet leent. maect vienscap als hijt weder neemt. | Aldus valttet dicwijl datmen den vrient leent mer den viant maent | Ende nochtant die propheet inden souter seyt Vrolick ende goet is | die mensche die ontfermet ende leent Mer catho die wise leert ende | seyt Sie wie du gheuest Of hi seggen woude Die geuet of die | [15] leent sal besceydenheyt daer in besighen Een fabel seitmen van | eenre geyten die mitenen groten buyck van ionghen ginc ende niet en | wist waer bliuen ende quam tot eenre andere die een goet nest ende hol | hadde ende badde hoer mit soeten minliken woorde om dat die tijt | bi was dat si hoer ionghen soude werpen ende si geen hol of nest en | [20] hadde dat si hoer herbergen wilde ende beloefden dat si also vroegh | als hoor iongen geworpen waren ontruminge soude doen ende hoer | huis weder gheuen Die geyt geloefden horen worden ende ghinc wt | hoer hol ende liet die ander daer in gaen Ende nae dattie iongen ghe | worpen waren quam si weder eyschende na die belofnisse hoer huis | [25] Mer die ander die daer in was stoppede hoer oren ende sloot die kuil | al vast toe ende en woudese niet ouer geuen als si gelooft hadde | ende seyde Ick en ontsie dine tanden niet want die tanden mijnre | ionghen sellen di alheel verscoren Daer die mensche wt geleert | wort dat hi altoes den sconen woorden niet ghelouen en sal. | [30] want veel luyden dicwijl by der goedertierenheyt bedrogen worden | Als men daer of ghemeenliken seyt in een parabel En wilt | niet gelouen altoes. den valschen want hi is loes Van lichtelic te | gelouen plech dic te komen:groot verlies oec ende kommer Alsoe als | die poeet leert in dye fabulen willende bewijsen datter den [p8v] quaden niet laten en mach wanneer dat hert der boser menschen niet | gedachtich wesen en wil mit scamelheit der weldaden die hem ge | daen sijnMen seit dat een wolf op een tijt doe hi sine spijse eer | kauweden een been in sijn keel ouerdwars gekregen had waer | [5] om hi seyde tot een kraen dat hi comen wilde mit sinen langen hals | dat been wt sijn keel te halen: ende dat hi daer sijn loen of soude | hebben Doe die kraen gekomen was ende dat been wtgewonnen had | de eyschede hi sijn loen vanden wolfDie wolf antwoorden hoer ende | seyde O du onsalige wat wilstu nu van mi meer hebben En mer | [10] keste niet dattu van mijnre ghenaden leueste want ic hadde di mit | enen beet dinen hals of mogen bijten doe dijn hoeft in mijnre ke- | len stacDaer om hebt ghy ghenoech voer dijn loen dattu van | mi hebben soutste dat ic di leuendich heb ghelaten. |
Van de aap en de das. Dialoog 117 Daxus is een dier alzo groot als een vos die veel haar en ruigte op zijn vel heeft. Wanneer dat ij van de mensen of honden gejaagd wordt houdt hij zijn ademtocht al geheel in zichzelf en maakt zijn vel alzo groot en vol opgeblazen dat hem de slagen der mensen en de beten der honden niet kwetsen of deren mogen. Dit beest haat de vos zeer en plag vaak met hem te vechten. Maar als de vos ziet dat hij vanwege de hardheid en ruigheid van zijn vel het niet kwetsen mag zo veinst hij zich overwonnen te wezen en loopt dan alzo weg en wanneer dit dier das zijn rood zoekt zo loopt de vos in zijn hole en maakt dat van pis en andere vuilnis onrein en als dan de das weer tot zijn hol komt en omdat het de stank en onreinheid niet verdragen mag laat hij zijn nest en hol en kiest een ander en wanneer hem ‘s winters spijs en voedsel ontbreekt gaat het liggen slapen voor zijn eten want het is een dier dat zeer slaperig. Tot dit beetje kwam de aap en zei. Ik bid u broeder wil mij lenen honderd mark want ik wil reizen over de zee om koopmanschap te doen en alles dat ik daarmee win wil ik trouw met u delen. De das antwoorde, dat wil ik zeer graag doen omdat ik rustig leven wil. Is het dat u mij borg zet bij de hand van een notarius. De aap bracht de buffel en de stier voor zijn borg en maakte daarvan een handtekening bij dat de tellenaar die notarius was en vertrok zijn weg met het geld en kwam niet weer. Toen dit de das zag dat hij alzo bedrogen was van de aap eiste hij dat geld van de borgen. Maar ze wilden dat niet toestaan en hadden hun grappen daarmee. Toen ging dat beest de das en klaagde dat de rechter en toonde hem de handtekening met de obligatie. De rechter liet de borgen voor hem komen te recht en gaf met volle gerecht die klaagde dat ze betalen zouden dat ze hadden beloofd naar het uitwijzen van de obligatie. Hierom worden ze zeer verbolgen op dat beestje en vervolgden het zeer en sloegen het tenslotte zeer zwaar. Alzo dat de das zeer gewond was en zei. Wie dat zijn vriend iets leent maakt vriendschap als hij het weer neemt. Aldus gebeurt het vaak dat de vriend leent maar de vijand bedoelt. En nochtans de profeet zegt in de psalm. Vrolijk en goed is die mens die ontferm en leent. Maar Cato die wijze leert en zegt. Ziet wie u geeft, Of hij zeggen wilde. Die geeft of die leent zal bescheidenheid daarin gebruiken. Een fabel zegt men van een geit die met een grote buik van jongen ging en niet wist waar ze blijven zou en kwam tot een andere die een goed nest en hol had en had met haar met lieve minnelijke woorden omdat tijd nabij was dat ze haar jongen werpen zou en ze geen hol of nest had waar ze zich bergen wilde en beloofde dat ze alzo gauw als haar jongen geworpen waren ontruimen zou en haar huis weer geven. Die geit geloofde haar woorden en ging uit haar hol en liet die ander daarin gaan en nadat de jongen geworpen waren kwam ze weer en eiste naar de belofte haar huis. Maar de ander die daarin was stopte haar oren en sloot de kuil al vast toe en wilde ze niet over geven zoals ze beloofd had en zei. Ik ontzie uw tanden niet want de tanden van mijn jongen zullen u al geheel verscheuren. Daar de mens uit geleerd wordt dat hij altijd mooie woorden niet geloven zal want veel lieden worden dikwijls uit goedertierenheid bedrogen. Als men daarvan gewoonlijk zegt in een parabel. Wil niet altijd geloven de valse want die is loos. Van licht te geloven plag je vaak te komen in groot verlies en ook kommer. Alzo als de poëet leert in de fabel en wil bewijzen dat het de kwaden niet laten mag wanneer dat hart der boze mens niet gedachtig wezen wil en met schaamte de weldaden die hem gedaan zijn. Men zegt dat een wolf op een tijd toen hij zijn spijs herkauwde een been in zijn keel overdwars gekregen had waarom hij zei tot een kraan dat hij komen wilde met zijn lange hals dat been uit zijn keel te halen: en dat hij daarvan zijn loon zou hebben. Toen de kraan gekomen was en dat been eruit genomen had eiste hij zijn loon van de wolf. De wolf antwoorde haar en zei. O onzalige, wat wil u nu van mij meer hebben. En men kiest niet dat u van mijn genade leeft want ik had u met een beet uw hals af mogen bijten toen u mijn hoofd in mijn keel stak. Daarom hebt ge genoeg voor uw loon dat u van mij hebben zou want ik heb u levend gelaten. |
Van dye muys ende der katte Dyalogus Cxviij [15] EEn muys ghinck totter katten ende veroetmoedichden | hoor te mael seer ende seyde. O grote heer coninck | Ick wil di altoes dyenen ende nymmermeer van di te | scheyden Alleen wil ick mi bescermen van die boosheyt des we | selkijns Die katte ontfermde hem ouer die muys ende namse | [20] onder hoer bescermenissen also dat si altoes bi hoer was waer | si ghinck ende en lietse niet bedrieghen van die wesel Hier om | wort die wesel seer verbittert op die katte die die muis also be | scermede ende wort alsoe wel viant op die katte als op die muys | Hier na ist ghesciet dattie muys teghens die katte misdede also [q1r] datse vander katten gecorrigeert wort waer om die muis toor | nich wesende liep tot dat weselkijn ende groetedent seer oet- | moedeliken ende seyde Het is grotelic mijn scult Ende ic ben wel | waerdich pijn ende slaghen te lijden dat ic onder die katte gestaen | [5] heb ende di kontrari gheweest: Als dit die muys dede maecten | si groot twijdracht tusschen dye katte ende dat wezeltgen ende | koppeldeze te samen om dat si daer oec gecorrigeert wort dat | si ten lesten hem onderlinc wouden verderuen ende die een den ande- | ren dodenEnde doe si ten lesten te strijde tegen malkander gecomen wa | [10] ren seyde die wezel totter kattenO suster wat gaen wi doen wil | len wi ons seluen verderuen om dese valsche muys Het is beter | dat wi hem doden dan dat wi ons seluen doden ende verderuen Dit be- | hagede der katten wel ende deden alsoe ende seyden. DIe onder | vrienden maect discoort. recht is dat hi warde gemoort Aldus | [15] doen die valsche smekers ende pluymstrijkckers die bose menschen | die onder princen ende heren die onderlingen vreede hebben twiste | ende oorloghe maken. waer om si gode van hemelrijken hatich | sijn gheworden als salomon seyt: Ses dinghen sijn die gode | hatet ende seuende versmadet sijn gheest dat sijn houaerdige | [20] oghen. loghenachtighe tongen. handen diet onnosel bloet stor- | ten. dat hart dat bose ghedachten ymagineert. voeten die snel | sijn te lopen int quade. ende den loghenaer die valschet tuy- | ghet. ende die onder die broeders twiste maket. Van desen seyt | oeck die wise manDie luysteruinck ende die mit tween tongen | [25] spreket is van gode vermaledijt want hi veelluijden verstoert | heeft die onderlinghe vreeden haddenDie oude princen ende he | ren en hadden nye lyef aldustanighe menschen Mer inden ou | den was grootharticheyt ende starckheyt om die waerheyt te be | lijden in horen woorden Hier of scrijft valerius. Dat doe alle | [30] dat volck van syracusanen mit groten verlanghen verbeyden | den doot des wreeden tyrans dyonisi om sine grote wreetheit | wert daer gheuonden een seer out vroutgen die den afgoden bat | om langhe leuen des tyrans welck als hy vernomen hadde verwon | derende hoe dat also wesen mocht ende dede dat wijfgen tot hem [q1v] komen vragende hoer hoe hi dat an haer verdient hadde. Si an- | twoordenMijn meninge is seer goetWant doe ic een ionge meit | was hadde ic enen swaren tyran bouen mi dye mi ende ons allen | seer plach te belasten also dat ic seer om sinen doot wenschede Ende | [5] na dat die ghedodet was quam daer een ander die noch arger was | wes doot ic noch veel meer begeerden Mer nu en begheer ic ar | ger heer te hebben dan du bisteWant ic anxt hebbe waert dattu | oec gestoruen waers dat noch die alre quaetste in dijn stede sou- | de comen Hier om bid ic om dijn langhe leuen. Aldus wouden dye | [10] ouden princen ende philosophen lieuer die waerheit seggen ende te ster | uen dan die waerheyt te swijgen leuendich te bliuenMen seyt oec van | den philosooph diogenes dat hi in allen dingen die waerheit beleet | daer oec valerius of scrijft dat doe hi syn koel wasschende was sei | de aristippus tot hem hadde gi o diogenes myt dionisio den tyran | [15] willen flackeren du en soudeste dustaninge snoode spijse niet | hebben duruen eten Daer diogenes op antwoorden ende seyde. | Gi segget waer want hadde gi dit willen eten het en hadde v geen | noot gedaen mit dionisio te flackeren. Diogenes hadde lieuer te | leuen van wermoes ende andere cruden ende die waerheit te seggen dan te | [20] leuen van des conincs spise ende dan sellen moeten flackeren mitten coninc |
Van de muis en de kat. Dialoog 118 Een muis ging tot de kat en verootmoedigde zich helemaal zeer en zei. O grote heer koning, ik wil u altijd dienen en nimmermeer van u te scheiden. Alleen wil ik mij beschermen van de boosheid van het wezeltje. De kat ontfermde zich over de muis en nam die onder haar bescherming, alzo dat ze altijd bij haar was waar ze ging en liet ze niet bedriegen van de wezel. Hierom wordt de wezel zeer verbitterd op de kat die de muis alzo beschermede en wordt alzo de vijand van de kat als de muis. Hierna is het geschied dat de muis tegen de kat misdeed, alzo dat ze van de kat gecorrigeerd wordt waarom de muis toornig werd en liep tot het wezeltje en groette die zeer ootmoedig en zei. Het is zeer mijn schuld en ik bent het wel waard zijn en slagen te lijden dat ik onder die kat gestaan heb en u contrarie bent gewest. Toen dit de muis deed maakte ze grote tweedracht tussen de kat en het wezeltje en koppelde ze tezamen omdat ze daar ook gecorrigeerd wordt zodat ze hen tenslotte onderling verderven wilde de een de andere doden. En toen ze tenslotte tegen elkaar gekomen waren zei de wezel tot de kat. O zuster, wat gaan we doen willen we ons zelf verderven om deze valse muis. Het is beter dat we hem doden dan dat wij ons zelf doden en verderven. Dit behaagde de kat wel en deden alzo en zeiden. Die onder vrienden tweedracht maakt recht is het dat hij vermoord wordt. Aldus doen die valse smekers en pluimstrijkers die boze mensen die onder de prinsen en heren die onderling vrede hebben twist en oorlog maken waarom ze van god van hemelrijk gehaat zijn geworden zoals Salomon zegt: Zes dingen zijn er die god haat end e zevende versmaadt zijn van geest, dat zijn hovaardige ogen, leugenachtig tongen, handen die het onschuldige bloed storten, dat hart dat boze gedachten verbeeld, voeten die snel zijn te lopen in het kwade en de leugenaar die vals getuigt en die onder de broeders twist maakt. Van deze zegt ook de wijze man. De luistervink die met twee tongen spreekt is van god vermaledijd want hij heeft veel lieden verstoord die onderling vrede hadden. De oude prinsen en heren hadden niet lief al dusdanige mensen. Maar bij de ouden was oprechtheid en sterkte om de waarheid te belijden in hun woorden. Hiervan schrijft Valerius. Dat toen al dat volk van Syracuse met groot verlangen wachtte op de dood van de wrede tiran Dyonisi vanwege zijn grote wreedheid werd daar een zeer oud vrouwtje gevonden die de afgoden bad om lang leven van de tiran en toen hij dat vernomen had verwonder hij zich hoe dat alzo wezen mocht en liet dat wijfje tot hem komen en vroeg haar hoe hij dat aan haar verdiend had. Ze antwoorde. Mijn mening is zeer goed want oen ik een jonge meid was had ik een zware tiran boven mij die ons allen zeer plag te belasten, alzo dat ik zeer om zijn dood wenste en nadat die gedood was kwam daar een ander die noch erger was wiens dood ik noch veel meer begeerden. Maar nu begeer ik geen erger heer te hebben dan u bent. Want ik heb angst was het dat u ook gestorven was dat nog de aller kwaadste in uw plaats zou komen. Hierom bid ik om uw lange leven. Aldus wilden de oude prinsen en filosofen liever de waarheid zeggen en te sterven dan de waarheid te verzwijgen en in leven te blijven. Men zegt ook van de filosoof Diogenes dat hij in alle dingen de waarheid beleed waarvan ook Valerius van schrijft dat toen hij zijn keel waste zei Aristippus tot hem, had gij o Diogenes met Dionisio de tiran willen vleien u zou dusdanige snode spijs niet hebben durven eten en daar Diogenes op antwoorde en zei. Ge zegt waar, want had ge dit willen eten het had u geen nood gedaan met Donisio te vleien. Diogenes had liever te leven van warmoes en andere kruiden en de waarheid te zeggen dan te leven van konings spijs enen dan vleien moeten met de koning. |
Van vijf lammers ende den wolf Dyalogus: Cxix: Vijf ionge lammeren van horen ouders beroeft worden als wees- | kinderen van horen vrienden ende magen als van horen voechden gere | geert Des geboerdent op een tijt dat een wolf een van desen lammerkyns [q2r] tot hem riep ende seyde Ic hebbe medeliden mitti wanttu een | weeskint biste daer om wil ic di leren in die clergi dattu ghe- | leert mogeste werden Mer du selste eerst gaen tot dinen broeders | ende laten die mitti comen tot mi om onse dingen wijseliken te slu | [5] ten Dat onnosele lammekijn was daer of seer verblijt mit gro | ter blijscap ende ghinc tot sine broederen ende gaf hem die saeck te | kennen Die welken daer op antwoorden die reden behaghet | ons seer wel Mer laet ons eerst ghaen tot onsen voechden te sien | wat si ons hier in raden Ende als si daer gheceomen waren seiden | [10] hem die voechden wacht v van alsulken meester want isset dat | ghi tot hem comet hi sal v die keel of biten Als si dit ghehoert | hadden en volgeden si dien raet niet mer ghinghen totten wolf. | Ende dye wolf als hise sach comen was seer blide ende liep an | ende worghedese alle tesamen ende voede hem seluen ende sine iongen | [15] daer of ende seijde Die ionghen sijn dicwijl qualiken beraden | die niet en doen dattie ouden raden: Hier om sellen wi ghelo | uen raet der ouder menschen Want iob die heylighe man seyt | In den ouden is wijsheyt ende inden lange van iaren is vroet | heyt ofte voersichticheyt. Gaern sellen wij houden den raet die | [20] ons vanden vrienden ghegheuen wort Want salomon seyt. | Bewaer dye wette ende den goeden raet want die wesen sal | dat leuen dijnre zielen ende gracie dinen mont Men seyt een fa | bel dat een lantman sinen acker ghebouwet had ende hadde daer | in ghesaeyt vlasschen saet Dit sach ende mercten een oude ge- | [25] leerde swalu ende vergaderden alle dye voghelen tesamen en- | de seyde dese acker ende dat saet dat hier in gesaeyt is sellen ons | quaet doen om datmen van die vruchten die hier of comen sel | len netten ende stricken maken sal daer wi mede gheuanghen | sellen worden. Laet wi daer om dit saet verstroyen ende verder- | [30] uen eer dattet groot wordet ende opwasset: Die vogelen en wou | den dat niet doen mer bespottede ende berispede die swalu daer | of dat si om alsulke fantasien veruaert was Hieren binnen be | gan dat saet wtter aerden te spruyten ende te wassen ende doe | quam dye oude swalu noch weder ende waerscuwedese noch [q2v] van den toe commede perikel Die voghelen worden daer om an | derwerf toornich ende bespottende seyden si Hoert die swalu | die den menschen alsoe wel behaghet mit horen soeten sanck. | Daer nae als dat vlas rijp ende volwassen was worttet opge | [5] toghen ende ghehauent alsoe datmen daer netten of maecten | daer die voghelen mede worden gheuanghen. Doe worden | die voghelen heel bedroeft ende bekenden hoer schult doet al- | te laet was Aldus coemtet dicwijl dattie mensche goeden raet | versmadet ende volghet dat hem hinderlick ende scadedlic is | [10] Wanttet een ghemeen segghen is DIe alte stout is op sijn | eyghen wijsheyt. dat hem mit rechte die stricken brenghen in | banghicheyt. Men vindet somtijt dat die raet eens versmaets | menschen seer nutte ende oerbaerlick is: ende dattet verstant | des menschen dickwijl beeter is dan sine craft. Hier of scrijft | [15] men dattie aern inder lucht vlieghende sach van bouen op die | aerde legghen een kinckhoren die hoer seluen verroerden wtten | dop Daer die aern op neder vloech ende greepse mitten voeten | om die te eten Mer die vissche die daer in was toech sijn voe- | ten ende sijn hoeft inwerts inden dop. alsoe dattie aern daer | [20] niet of krighen en mocht om te eten Als dit die kraey sach sey | de si tot den aern Al bistu coninc der voghelen ende seer groot | ende machtich nochtant en wetes du alle dinghen niet Hoort | nu daer om minen raet om dattet lecker spijse is voer di dat in- | den dop is neemt den kinckhoorn ende voerste hoge inder lucht | [25] ende laetse dan neder vallen op een steen so machse breeken en | de dan seltu krighen datter in is Die aern deede alsoe ende at | dat daer in was mit groter soeticheyt. |
Van vijf lammeren en de wolf. Dialoog: 119: Vijf jonge lammeren van hun ouders beroofd worden als weeskinderen van hun vrienden en verwanten als van hun voogden geregeerd. Dus gebeurde het op een tijd dat een wolf een van deze lammertjes tot hem riep en zei. Ik heb medelijden met u want u bent een weeskind en daarom wil ik u leren in de geestelijkheid zodat u geleerd mag wezen. Maar u zal eerst gaan tot uw broeders en laten die tot mij komen om onze dingen wijs te besluiten. Dat onnozele lammetje was daarvan zeer verblijd en ging met grote blijdschap tot zijn broeders en gaf hen de zaak te kennen. Die daarop antwoorden, die reden behaagt ons zeer goed. Maar laat ons eerst gaan tot onze voogden om te zien was ze ons hierin aanraden en toen ze daar gekomen waren zeiden hen de voogden, wacht u van al zulke meester, want is het dat ge tot hem komt hij zal u de keel afbijten, toen ze dit gehoord hadden volgden ze die raad niet maar gingen tot de wolf. En toen de wolf ze komen zag was hij zeer blijde en liep ze aan en wurgde ze alle tezamen en voedde zichzelf en zijn jongen daarvan en zei. De jongen zijn vaak kwalijk beraden die niet doen dat de ouden aanraden: Hierom zullen we geloven de raad der oudere mensen. Want Job de heilige man zegt. In de ouden is wijsheid en in de lange jaren en kennis of voorzichtigheid. Graag zullen wij houden de raad die ons van de vrienden gegeven wordt. Want Salomon zegt. Bewaar de wetten en de goede raad want die zal wezen dat leven van uw ziel en gratie van uw mond. Men zegt in een fabel dat een landman zijn akker bebouwd had en had daarin gezaaid vlaszaad. Dit zag en merkte een oude geleerde zwaluw en verzamelde alle vogels tezamen en zei. Deze akker en dat zaad dat hierin gezaaid is zal ons kwaad doen omdat men van de vruchten die hiervan komen zullen netten en strikken maken waarmee wij gevangen zullen worden. Laten we daarom dit zaad verstrooien en verderven eer dat het groot wordt en opgroeit. De vogels wilden dat niet doen, maar bespotten en berispten de zwaluw daarvan die om al zulke fantasie bang was. Ondertussen begon dat zaad uit de aarde te spuiten en te groeien en toen kwam de oude zwaluw nog weer en waarschuwde ze nog van het toekomende perikel. De vogels worden daarom andermaal toornig en bespotte die en zeiden. Hoort die zwaluw die de mensen alzo goed behaagt met hij liefelijke gezang. Daarna toen dat vlas rijp en volwassen was wordt het opgetrokken en gehavend, alzo dat men daar netten van maakten waarmee men de vogels worden gevangen. Toen werden die vogels heel bedroefd en bekenden hun schuld toen het al te laat was. Aldus komt het dikwijls dat de mens goede raad versmaadt en volgt dat hem hinderlijk en schadelijk is. Want het is een algemeen zeggen. Die al te stout is op zijn eigen wijsheid dat hem met recht de strikken brengen in bangheid. Men vindt soms dat de raad die een mens versmaadt zeer nuttig en oorbaar is: en dat het verstand der mensen dikwijls beter is dan zijn kracht. Hiervan schrijft men dat de arend die in de lucht vloog zag van boven op de aarde liggen een kinkhoren die zichzelf verroerden uit de dop daar de arend op neer vloog en greep die met zijn voeten om die te eten. Maar die vis die daarin was trok zijn voeten en zijn hoofd naar binnen in den dop, alzo dat de arend daar niets van krijgen mocht om te eten. Toen dit de kraai zag zei ze tot de arend. Al bent u koning van de vogels en zeer groot en machtig, nochtans weet u alle dingen niet. Hoort nu daarom mijn raad om die lekkere spijs is voor u dat in de dop is, neem de kinkhoorn en voer die hoog in de lucht en laat ze dan neder vallen op een steen, zo mag je ze breken en dan zal u krijgen dat erin is. De arend deed alzo en at dat daarin was met grote zoetheid. |
Van veel beesten bi een vergadert Dyalogus Cxx: [q3r] HEt ghesciede op een tijt dat veel beesten ghingen int velt | spacieren in een schoen sonneschijn daer onder allen mede | was dat venijnde beest basiliscus genoemt daer voer of | geseyt is int een ende veertichte dyalogo Dese basilicus rees op | [5] int midden van allen ende riep Is hier yemant van v die tegens | mi vechten wil die come an Ic sal een kamp mit hem angaen. Dit | hoorden die sciltpadde ende nam die kam tegen hem an Ende doe si in- | den kamgegaen waren om mit malkander te vechten woude dye | basiliscus den sciltpadde bijten ende sijn venijnt daer in scieten. | [10] Mer die padde toech hoer voeten ende dat hoeft in die sculpe dat | hise niet raeken en konde Ende ten lesten stac die padde hoer clau | wen wt ende gaf den basiliscus also veel wonden in sijn lijf dat | hi verwonnen wort des hi hem oeck seer scamede Onlange daer | na als sijn aem verhaelt hadde ende hem seluen bet verstoutet had | [15] om dat hi hem scaemden dat hy soe leliken ende scandeliken ver | wonnen was riep hi anderwerf. Ick wil mine scande die ick | gheleden heb op enich van v verhalen Isser yemant van v dye | mit mi vechten wil die koem hier tot my ick sal hem bescheyt | doen. Dit hoorden die eechhel die wel ghewapent was myt [q3v] sinen scerpen tacken dese quam hem alsoe te velde. Ende doe | basiliscus dit sach vloech hi mit groter verwoetheyt den echhel | op sijn lijf om hem alheel te doden Mer die echhel stack sinen scer | pe tacken al heel wt. ende wondede dat serpent basiliscus al | [5] sijn lijf ouer dat hy seer bloedede: Anderwerf wort hi aldus | verwonnen ende seer bescaemt dat hi gheen moet meer en had | de. Als dit die vorssche sach soe woude hi oeck een feyt op dat | serpent bedrijuen ende spranck hem op sijn lijf. ende meynde | hem al soe te doden Dat serpent basiliscus al was hi seer moe | [10] de van vechten ende oec bescaemt nochtans hadde hijs onwaer | de dattat cleyn beest als dye vorssche hem noch meer soude be- | scamen Ende want hi oeck hongherich was soe tastede hy toe | ende nam die vorssche ende atse op ende seyde: HEt en is niet ghoet den cleynen te vechten sonder wapen. yeghen | [15] den groeten al schijnt hi te slapen. ¶ Hier in warden wij ghe- | leert als wij sien dat onse vianden een weynich vernedert sijn | ende onder die voeten vertreden dat wij dan niet op hem val- | len en sellen eer dat wij sien dat eynde daer of Want seneca seit | die wise ende gheleerde man sal ontsien sinen viant als hi ver- | [20] nedert is. Daer om en sellen wij ons niet te seer verbliden van | onser vianden doot ofte verlies op dat alsulke lasten oeck niet | op ons en vallen Daer of seyt oeck salomon Wanneer dijn vi | ant gheuallen is en wilt niet verbliden van sijnre doot ofte sca | de op dat dier ghelijken oeck niet op di en komen want so wie | [25] inden valle sijns viants lachghet die sel in dat seluen oeck val- | len. Men leest dat een keyser hadde twee dienres die een was | een snijder ende die ander een barbier. Die snijer hateden den | barbier om dat hem die coninck meer eerden dan hem. Waer | om hi den barbier bedroech aenden keyser. ende seyde dat sijn | [30] aemtoch alsoe seer stanck dat hi dat niet en soude moghen ver | draghen als hi sinen baert soude scheeren: Alsoe dattie keyser | onwaerde opten barbier kreech. ende gheboedt dat men hem | in een sack binden soude ende werpen hem in die zee Ende als | die keyser den scipluyden dyt wijsden viel sijn rijnc van sijnre [q4r] hant in die zee Doe die barbier dit vernam bekalde hi die scip | luyden mit gelde dat si hem lieten lopen in vremden landen niet | volbrenghende dat ghebot des keysersEnde die auentuer was | hem dat hi buten landes rijck wart ende groot: Ende kost op | [5] een tijt enen visch wtter zee. die den rijnck des keysers in sinen | rop had Ende ghinck mitten rijnck totten keyser ende presen | teerden hem sinen rijnc weder ende dede sijn onscult van dat geen | dat hem ouerloghen was verkrijghende alsoe grote gracie in | des keysers oghen dat hem die keyser schencte voer een ghifte | [10] dattie snijer die van sijn weluaren droeuich was ghebonden sou | de warden in enen sack ghesteken om int water gheworpen te | warden ende alsoe verdrencken Dattie snijer alsoe viel in dye | selue stricke die hi op sinen viant ghespreyt hadde Doe hi ghe | meent hadde dat hi sinen viant verwonnen hadde Daer om seyt | [15] seneca dat saltu van een ander verwachten dattu yemant an | ders doeste |
Van veel beesten bijeen verzameld. Dialoog 120: Het geschiede op een tijd dat veel beesten gingen in het veld wandelen in een mooie zonneschijn daar onder allen mede was dat venijnige beest basilisk genoemd daarvoor van gezegd is de veertigste dialoog. Deze basilisk rees op in het midden van allen en riep. Is hier iemand van u die tegen mij vechten wil die komt en ik zal het met hem aangaan. Dit hoorde de schildpad en nam de kamp tegen hem aan en toen ze in het kamp gegaan waren om met elkaar te vechten wilde de basilisk de schildpad bijten en zijn venijn daarin schieten. Maar de schildpad trok zijn voeten een dat hoofd in de schild zodat hij haar niet raken kon en tenslotte stak de schildpad zijn klauwen uit en gaf de basilisk zo veel wonden in zijn lijf zodat die overwonnen wordt, dus hij schaamde zich ook zeer. Kort daarna toen hij zijn adem verhaald had en zichzelf verstout had omdat hij zich schaamde dat hij zo lelijk en schandelijk overwonnen was riep hij anderwerf. Ik wil mijn schande die ik geleden heb op enig van u verhalen. Is er iemand van u die met mij vechten wil die komt hier tot mij, ik zal hem bescheid doen. Dit hoorde dec egel die goed gewapend was met zijn scherpe takken en deze kwam hem alzo te velde. Toen dit de basilisk zag vloog hij met grote verwoedheid de gele op zijn lijf om hem al geheel te doden. Maar de egel stak zijn scherpe takken al geheel uit en verwondde dat serpent basilisk al zijn lijf door zodat hij zeer bloedede: Anderwerf wordt hij aldus overwonnen en zeer beschaamd zodat hij geen moed meer had. Toen dit de kikker zag zo wilde hij ook een feit op dat serpent bedrijven en sprong hem op zijn lijf en meende hem alzo te doden. Dat serpent basilisk, al was hij zeer mo de van vechten en ook beschaamd. Nochtans had hij het onwaardig dat zo’n klein beestje als de kikker is hem nog meer zou beschamen en omdat hij ook hongerig was zo taste hij toe en nam de kikker en at die op en zei. Het is niet goed de kleine te vechten zonder wapen tegen de grote al schijnt hij te slapen. Hierin worden wij geleerd als wij zien dat onze vijanden een weinig vernederd zijn en onder de voeten vertreden dat wij dan niet op hem vallen zullen eer dat we dat einde daarvan zien. Want Seneca zegt, die wijze en geleerde man zal ontzien zijn vijand als hij vernederd is. Daarom zullen wij ons niet te zeer verblijden van onze vijanden dood of verlies opdat al zulke lasten ook niet op ons vallen en daarvan zegt ook Salomon. Wanneer uw vijand gevallen is wil toch niet verblijden van zijn dood of schade opdat diergelijke ook niet op u komen want zo wie in de val van zijn vijanden lacht die zaal daarin ook vallen. Men leest dat een keizer had twee dienaars en de ene was een snijder en de ander een barbier. De snijder haatte de barbier omdat hem die koning meer eerde dan hem. Waarom hij de barbier bedroog bij de keizer en zei dat zijn adem alzo zeer stonk dat hij dat niet zou mogen verdragen als hij zijn baard zou scheren: Alzo dat de keizer onwaarde op de barbier kreeg en gebood dat men hem in een zak binden zou en werpen hem in de zee en toen de keizer dat de scheepslieden wees viel zijn ring van zijn hand in de zee. Toen de barbier dit vernam betaalde hij de scheepslieden met geld dat ze hem lieten lopen in vreemde landen en niet volbrachten het gebod van de keizer. En het avontuur was met hem dat hij buiten het land rijk werd en groot: en kocht op een tijd een vis uit de zee die de ring van de keizer in zijn kop had en ging met de ring tot de keizer en presenteerden hem zijn ring weer en deed zijn onschuld van datgene dat hem gelogen was en verkreeg alzo de gratie en de keizers ogen zodat zich de keizer schonk voor een gift zodat de snijder van zijn welvaren droevig was en gebonden zou worden en in een zak gestoken om in het water geworpen te worden en alzo verdrinken. Dat de snijder alzo viel in dezelfde strik die hij voor zijn vijand gespreid had. Toen hij gemend had dat hij zijn vijand overwonnen had en daarom zegt Seneca dat zal u van een ander verwachten dat u iemand anders doet. |
Vanden kuysschen man die vant on | reyn wijf bedroghen wort Dyalogus Cxxi. ARistotiles die grote meester ende philosooph seyt dat | die man is in wes hert wijsheyt is:een wesen ofte ghe | [20] likenisse des tijts:contempleerre des leuens. een dienre | des doots. een gaende wandelaer. een gast der herbergen der we- | relt. een arbeydende ziel of gheest. een woninghe van eenre cleyn | re tijt Dat wijf als hi oec seyt is des man confuys:een onuer | sadelike beest. stadighe sorchfoudicheyt. een ewighe strijt:des [q4v] mans dienst wijf.den kuysschen ende reynen man een groot hin | derlick dinck. Alsoe als men vindet dat een kuys man onder- | wilen te hebben plach spraeck mit enen wiue ende vrienscap. | ende familiariteyt daer hi namaels van sine ombehoetheyt al | [5] soe of beuanghen ende in hoorre lieften verwonnen wort dat | hi sine reynicheyt op een kort verloes Want in dien dat hi hae- | re soete smeykelike woorden hoorden ende die scoenheyt hoers | aensichts onbehoetliken ansiende die ghelycheyt hoorre ogen | tot hem in liet gaen wort hi bedroghen ende seyde. OM | [10] die schoenheyt van dat wijf: verliest menich man ziel ende lijf. | Daer om seyt een wijs man dye form der sonden is dat wijl. | ende condici des doots. ¶ Iheronimus. die doer des duuels. | wech der boosheyt. venynde beet des serpents. een hinderlick | dinck is dat wijf Item noch seyt hi Een vuerich swaert is die | [15] ghedaente des wijf Item Ghedenckt hoe thamar des conincks van | israhels dochter van horen broeder vercraft is. Ghedenck al- | toes datten burgher des paradijs adam wt sinen lande. dat | wijf wtgheworpen heeft Wat mochter sterker wesen dan samp | son. Wat wijser dan salomon: Wat heyligher dan dauid Al | [20] le dese sijn ouermids die vrouwen verkeert Hier om seyt oeck | die wise man Van den wiue is ghecomen dat beghin der son- | den Ende bi hoer steruen alle menschen Hier om plagen hem | dye oude wijse heren ende philosophen vanden vrouwen seer | te wachten Als die leerre vegecius daer of scrijft vander kuys | [25] heyt des groten alexanders Dat doe hem op een tijt gebrocht | wort een ionghe maghet die seer schoen was dye enen groten | prince ondertrouwet was Wachte hi hem des te mael seer dat | hise niet eens an en sach mer seyndese weder tot horen brude- | gom Waer mede hy die herten des princen ende sijnre vrouwen | [30] tot hem waert kreech. ¶ Des ghelijck vertelt oeck valerius van- | den groten heer die scipio ghenoemt was ende heer van romen doe | hi die stat van kartago ghewonnen hadde wort hem onder alle | die gheuanghen ghebrocht een eedele maghet seer schoen van | formen die enen welgheboren man ondertrouwet was Ende [q53] doe dede hi tot hem comen die ouders van deser maghet ende | gaf hem luyden hoer dochter weder vrij ende onbesmet. ende | dat gout dat hem ghegheuen was om dye maecht mede te co- | pen gaf hi der maecht te hulpe hoorre hilick tot een mede gaef | [5] Ende mit deser doechde toech hi tot hem dye harten alles des | volkes van kartagine Noch scrijft hi vander wonderliker cuys | heyt des philosoophs cenocrates dat te athenen was een on- | reyn wijf welker dye ionghe oncuyssche mannen groet ghelt | louende te geuen waert dat si den philosooph brenghen mochte | [10] tot onsuuerheyt Als si dat angenomen hadde quam si des nach | tes daer dye philosooph slapen was ghegaen ende ghinc daer | by hem legghen ende dede hoer best om hem te verwinnen mer | si en mochtes myt gheenrehande quaden manieren totter on- | reynicheyt bemorwen Alsoe dattie ionghelingen dat wijf seer | [15] bespotteden om dat si soe slecht ende slap was dat si eens mans | herte niet bemorwen en mochteDaer si op antwoorden dat si | se gheseynt hadden niet tot enen mensch mer tot enen yseren | of stenen beelt. hietende den philosooph een stenen beelt of on | beuoelick om sinen ombeweechlike stantafticheyt ende reynich | [20] heyt des lichaems ende oeck des herten |
Van de kuise man die een van een onrein wijf bedrogen wordt. Dialoog 121. Aristoteles die grote meester en filosoof zegt dat de man is in wiens hart wijsheid is: een wezen of gelijkenis van de tijd: contempleren der leven, een dienaar van de dood, een gaande wandelaar, een gast der herbergen der wereld, een arbeidende ziel of geest, een woning van een kleine tijd. Dat wijf zoals hij ook zegt is de man confuus: een onverzadigbaar beest, stadige zorgvuldigheid, een eeuwige strijd, de mans dienstwijf, de kuise en reine man een groot hinderlijk ding. Alzo als men vindt dat een kuise man ondertussen te hebben plag sprak hij me een wijf vriendschap en familiariteit daar hij later van zijn niet behoeden alzo van bevangen en in haar liefde overwonnen zodat hij zijn reinheid gauw verloor. Want in die dat hij haar liefelijke smekende woorden hoorde en de schoonheid van haar aanzicht aanzag en de gelijkheid van haar ogen tot hem in liet gaan wordt hij bedrogen en zei. Om de schoonheid van dat wijf: verliest menig man ziel en lijf. Daarom zegt een wijs man de vorm der zonden is dat tijdje en de conditie des doods. Hieronimus die door de duivelse weg, de boosheid en het venijn van de beet van een serpent is een hinderlijk ding is dat wijf. Item, noch zegt hij. Een vurig zwaard is de gedaante van een wijf. Item, gedenkt hoe Thamar, de dochter van de koning van Israël, van haar broeder verkracht is. Gedenk altijd dat een burger van het paradijs Adam uit zijn land dat wijf geworpen heeft. Wat mocht er sterker wezen dan Samson. Wat wijzer dan Salomon: Wat heiliger dan David, Alle deze zijn overmits die vrouwen veranderd. Hierom zegt ook de wijze man. Van het wijf is gekomen dat begin der zonden en door haar sterven alle mensen. Hierom plagen zich de oude wijze heren en filosofen van den vrouwen zeer te wachten. Als die leraar Vegecius daarvan schrijft, de kuisheid van de grote Alexander. Dat toen hem op een tijd een jonge maagd gebracht werd die zeer mooi was en die met en grote prins ondertrouwd was wachtte hij zich deze maal zeer dat hij haar niet eens aanzag, maar zond die weer tot haar bruidegom. Waarmee de hij de haren van de prins en zijn vrouwen tot hem waart kreeg. Desgelijks vertelt ook Valerius van de grote heer die Scipio genoemd was en heer van Rome toen hij de stad Carthago gewonnen had wordt hem onder alle gevangenen een edele maagd gebracht zeer mooi van vorm die met een welgeboren man ondertrouwd was en toen liet hij tot hem komen de ouders van deze maagd en gaf hen hun dochter weer vrij en onbesmet en dat goud dat hem gegeven was om de maagd te kopen gaf hij de maagd te hulp tot hulp van haar huwelijk en met deze deugd trok hij de harten van al het volk tot hem van Carthago, Noch schrijft hij van de wonderlijke kuisheid van de filosoof Cenocrates dat te Athene was een onrein wijd die de jonge onkuise mannen groot geld beloofde te geven was het dat ze de filosoof tot onzuiverheid brengen mochten. Toen ze dat aangenomen hadden kwamen ze ’s nachts bij de filosoof te slapen was gegaan en gingen daar bij hem liggen en deden hun beste om hem te overwinnen. Maar ze mochten op hem op geen kwade manier tot onreinheid vermurwen. Alzo dat die jongelingen dat wijf zeer bespotten omdat ze zo slecht en slap was dat ze een mannenhart niet vermurwen kon. Waarop ze antwoorde ze hun gezonden had niet tot een mens, maar tot een ijzeren of stenen beeld en noemde de filosoof een stenen beeld of ongevoelig vanwege zijn onbeweeglijke standvastigheid en reinheid van het lichaam en ook van het hart. |
Vanden leuendigen mensch ende die doot Dyalogus hondert xxij. DIe doot als aristotiles scrijft is die ewige slaep vrese der ri | ker luyden:begeerte der armer menschen. een dinc ofte last daer geen | raet tegens en is. een moordenaer des menschen. een vluchte des leuens | [25] een brekinge des lichaems Leuen is vrolicheyt der goeder menschen [q5v] droefheyt der onsaligher. Een schoon ionck rijck sterck | ende ghesont man quam tot die doot ende seyde O du onuer- | wandelbaer lot. ontferme di mijns ende verhoer mijn ghebet | En wil doch niet tot mi seynden die grote pijn ende last die ic | [5] van di verbeyde Ic sal di gheuen gout siluer ende costelike ghesteen | te huysen houen ende sant henxsten ende paerden ende alle dat- | tu begheren mogeste van allen tijtliken goeden ende rijcdommen. | op dattu mi niet raken of antasten en wilste die doot antwoor | den O broeder du bitste onmoghelike dinghen die du van go | [10] de niet bidden en selste dan alleen eerlike ende moghelike din- | gen daer om en hebste niet wel ghesproken Want den mensce | toe ghesproken wortDie doet o mensche verwachtet dij in allen | steeden ende plaetsen Daer om ist dattu wijs biste du selfsten oec | weder in allen plaetsen ende stonden verbeyden Want die pro | [15] pheet dauid die heylighe man scrijft inden souter Wye is dye | mensch die leuendich is den doot niet sien een sal Of hy seg- | ghen woude nyemant. Hier om seyt een wijs man In gheen- | re manieren en moechstu o mensche den doot ontgaen Die doot | hout. hi kerft:hi dodet alle dat ye leuen vleysch of lichaem heeft | [20] ontfanghen. Wilt my daer om seyde doe die doot o mensche | lijdsameliken ontfanghen want ic dy niet nuwes doen en sal | het en is al voer di ghesciet eer du mensche waerste Want se | neca seyt Nyemant vanden menschen en is alsoe dom dat hy | niet en weet dat hi nyet steruen en sal:ende nochtant als dye | [25] doot coomt soe beuet hi ende screyetWat huylstu wat screystu | om dattu steruen moetes Tot deser wet bistu gheborenWat | ghesciet di nuwes Hier toe bistu geboren Dit is gheboert dijn | vader dijn moeder ende alle dinen vrienden ende maghen Dit | is ghecomen allen den gheen die voer di gheweest sijn ende sal | [30] ghescieden allen die na di comen sellen: Want dat leuen en is | niet ghegheuen mit voordel om niet te steruen Het is een ghe | meyn ghebot dat ghebiet gheboren te warden ende dat weder te | steruen alle dat leuen ontfanghen heeft Daer om sellen wi ver- | drachliken lijden dat wi niet ontgaen en moghen. Men leest [q6r] vanden coninck dauid dat hi vastede ende penitencie dede voer | sijn kint te wilen dattet sieck was Ende doet doot was seyde | hi tot sinen dienres. wat wil ick vasten nu dat kint doot is: | Ick en machs niet weder roepen. Mer ick sal ymmer moeten | [5] gaen tot hem mer hi en mach niet weder comen tot my. Men | leest dattet ghesciede op eenre tijt dat een philosooph tijdinge | quam dat sijn soen ghestoruen was dat hi antwoorden ende sei | de doe ick hem wan wist ick wel dat hi steruen most. Valerius | scrijft dat anaragoras die philosooph doe hi hoorden den doot | [10] sijns soens gaf hi antwoort ende seydeDu en boetscappes mi | niet onuerbeyts of dat nye gheweest en is want doe hi ghebo- | ren wort van mi wist ick wel dat hy steruen soude want dat die | wet is ende een seker reghel is dat nyemant en steruet die nye | gheleeft en heeft ende dat nyement en leest die niet sterflick en | [15] is nader naturen Item die prince penophon doe hi verhoerde den | doot sijns oudsten soen die inden strijt ghebleuen was leyde hi | alleen daer om die croen van sijn hoeft om dat hi onledich was | sacrificien te doen sinen afgoden Ende vragede daer nae doe | hi ledich was hoe dat hi ghebleuen was Ende doe hi verstont dat | [20] hi sterkelike weder vechtende ghebleuen was settede hi die croen | weder op sijn hoeft ende swoer bi sine goden dat hi meer blij- | scappen ende ghenoechten had van dat sijn soen hem also vrome | liken inden strijt hadde bewesen. dan hy droefheyt hadde van | sinen doot Iheronimus die heylighe leeraer scrijft van eenre hey | [25] liger edelre vrouwen die hoer man ghestoruen was dat eer si | hoers mans lichaem begrauen had hoer kijnderen mede al ge | lijc storuen Hoert hier seyt Ieronimus Een ongheloeflic dinck | sel ick seggen mer nochtans dat waer is als god mi daer tuych | of is Wie soude vermoeden dat die goede vrouwe niet mit han | [30] ghende ende ghespreyenden haar mit ghescoerden clederen mit groter | misbaer hoer soude bewisen droeuich te wesen Si en liet niet een traen | mer bleef onbeweechlic voerden voeten ons heren recht of si hem bij- | der voeten hadde ghehouden ende seyde: Siet lieue heer ihesu | Nu ben ick van allen lasten ontbonden nu sal ick dy dyenen: [q6v] mit lijf ende ziel want du mi van die lasten verlosset hebste. | Men leest inden kroniken vanden keyseren dat octauianus co- | nincinne doe si horen soen begrauen hadde wes naem drusius | was al was si een heydens wijf dat si nochtant bi hoer natuer | [5] lick verstant alle teykenen der droefheyt van hoer dede. ende | seyde Wat baet dat screyen om dat gheen datmen niet scuwen | en mach ende alst coemt nyemant ontulien en mach noch oeck | die ghestoruen is weeder gheroepen werden en mach. Daer | om seyt seneca. Die wijse mensche en wort nyet bedruckt int | [10] verlies sijnre kinderen ofte der vrienden: ghelijckmoedeliken | draghende horen doet soe als hi sijns selfs doot verbeydt. | Daer om is ghedenckenisse des doots een toem bedwinghen | de den mensche dat hi niet alte seer wt en vloye doer die breet | heyden der begheerten ende der ghonoechten Ghedenckenis- | [15] se des doots is die alre meeste wijsheyt Als plato die grote phi | losooph seyt ¶ Men leset int leuen des patriarch sinte Iohan | nes elemosinier. datmen hier voermaels als dye keyser ghe- | croont wort een manier hadden dat dan steenhouwers. ma- | kers der dooder grauen tot hem quamen ende seyden. Heer | [20] keyser ghebiede van wat materie als van steen of van metael | ghi uwe graft ghemaeckt wilt hebben: Vermanende hem in | dien woorden dat hi ghedencken soude dat hi een sterflick en- | de verganckelick mensch waer. dat hi sorghen soude voor hem | seluen ende der zielen salicheyt ende alsoe sijn rijck wijslick en | [25] de doechdelick soude bescermen ende regieren. Hier om seyt | die wijse manGhedenck dijnre vterste dinghen ende du en sel- | ste inder ewicheyt nyet sondighen. ¶ Alfoncius scrijft inden | boeck vander vroescap dat doe alexander dye grote konynck | die heer van alle die werlt was ghestoruen was ende men sijn | [30] graft van goude makeden dat dan doe veel philosophen bi qua | men. van welken die een seyde Alexander heeft sijn scat ghe- | maect vant gout. ende nu weder maect dat gout sijn scat van | hem. Die ander seyde alexander hadde ghisteren heerscappie | bouen dat volc mer huyde n heeft dat volck weder heerscappie [q7r] ouer hem: die derde seyde Gisteren hadde alexander macht veel | menschen vander doot te verlossen. huden en heeft hi niet mo- | ghen ontgaen die scutten des doots. die vierde Alexander ley- | den ghisteren dat volck waer hi woude. huyden brenghet hem dat | [5] volck ten graue. die vijfte Alexander belasten gisteren die aerde | huyden wort hi daer weder of beladen. dye seste. gisteren ontsagen | alle menschen alexander. huyden rekenen si hem voer niet. die se | uende Alexander hadde ghisteren veel vrienden huyden heeft hise | al ghelijc. die achte seyde Gisteren en was hem alle die werelt | [10] niet groot ghenoech. huyden lijdet hi mit een graft van vijf voe | ten. Die dese punten wel ouerleggen konde die soude hem in | allen dinghen wel bedwinghen Iob sprektt vanden leuendighen | mensche dat hi als drec ende slijc int eynde verloren sal warden. | Daer om ghebiet die wise man Gedenc dat eynde: wanttet be | [15] ter is te gaen totten huyse des droefheyt dan des werscaps: want | inden huyse des screyens wort die mensche vermaent van dat | eynde alle der menschen ende daer ghedenckt die leuende wat | hy toecomende is dat hy oeck myt alsulken eynde besloten sal | werden. Merke daer om o mensche ende besiet dat inden doot | [20] des menschen die nose kout wort. die tanden warden swart: | dat aensicht wort bleyck: die senen ende aderen des lichaems | warden ghescoert. dat hert berstet van groter pijnen alle dye | leden des lichaems warden kout ende stijf als hout ende steen In | alle die werlt en is geen versmadeliker dinc dan dat dode lich | [25] aem des menschen Menwils niet int water werpen op dat dat | water daer of niet veruult en wardeMen hanghet des niet in | der lucht op dattie lucht daer of niet ontreynicht en warde noch | inficeert Mer als een venijnt dinc worthet in een kuyl gesmact | ende op dat mens niet meer en sie wortet haesteliken mitter aer | [30] den bedect Siet ende merct o mensche hoe die glorie der werlt | gheeyndet wort Si wort in een stinckeden kuyl besloten daer | dat lichaem verdorret: die oghen ghaen te niet. die oren vallen | van dat hoeft. die nose brect van dat aensicht. die tonghe vervuylt [q7v] inden mont. dat barst inden lichaem O here god wat sal ick | segghen Die oghen plaghen mit ghenoechten scoon dinghen | te sien ende alle dye sinnen des lichaems hoer ydelheyt te ple- | ghen Bernardus Wat verheffeste di o mensche die niet en biste | [5] dan stof ende asse. wes ontfanck is sonde wes gheboerte is | onsalicheyt dat leuen pijn ende steruen banghicheyt Die men | sche als hi out wort ende ter dootwaert gaet die heeft als gre | gorius seyt onsalicheyt ende verdriet in sijn leuen. Want sijn | hert dat beghint hem te cloppen. dat hoeft doet hem we: sijn | [10] geest wort kranck sijn aensichte wort rimpich: die rugghe bu- | ghet ende hi gaet krom: sijn oghen donckeren. sijn handen be- | uen. sijn noosen drupen. sijn haer ontfalt hem. sijn tanden ver | vuylen: sijn adom stincket: sijn craft ontgaet hem: nu is hi vro | lick nu is hi droeuich. dan so wort hi sieck ende cranck O wat | [15] ongheualligher dinck is dit teghenwoordighe leuen Waer om | en merkestu niet o sterflike mensche hoe ongheualich dit tegen | woordighe leuen is Sich ende merke waer alle die oude ende | dijn voeruaders sijn. ¶ Een of gheen en vindet ghi hier van | allen Hier om seyt bernardus Segt mi waer sijn die minres der | [20] werlt die in corten tijden dye voerleden sijn mit ons waren. | Van hem allen en is niet ghebleuen dan asse. Ende daer om | tegt my hab ick di. waer sijn dye banre heren: waer sijn dye | princen. waer sijn die vorsten. Alle sijn si wech ghegaen als | een scim ofte scade ende te niet ghecomen Hier of seyt oeck dye | [25] heylighe leraer Augustinus Ghanck o mensche op die grauen | der dooden. neem die botten ende beenen ende ondersceyde of | tu mogheste: soe wie dat heer gheweest heeft of knecht: wye | schoon. wie leelick: wie oneedele of eedel. wie wijs of wie sim | pel ende slecht: Van allen desen en mogheste gheen kennisse | [30] of onderscheyt bekennen Denckt daer om wae dattu coemste ende scame di. waer du biste ende wes bedruchtich. waer du | gaeste ende weest in vreesen. op dattu hier bouen mogheste co [ q8r] god die heer dye sonder eynde ende inder ewicheyt leuet ende | regneert altoes ghebenedijt A M E N |
Van de levende mens en de dood. Dialoog 122. De dood zoals Aristoteles schrijft is die eeuwige slaap, de vrees der rijke lieden, de begeerte van de arme mens en een ding of last daar geen raad tegen is, een moordenaar der mensen, een vlucht des levens, een breken van het lichaam. Leven is vrolijkheid der goede mensen droefheid der onzalige. Een mooie rijke, sterke en gezonde man kwam tot de dood en zei. O u onveranderbaar lot, ontfermt u mij en verhoor mijn gebed en wil toch niet tot mij zenden de grote pijn en last die ik van u verwacht, ik zal u geven goud, zilver en kostbare gesteende, huizen, hoven en zendt hengsten en paarden en alles dat u begeren mag van alle tijdelijke goederen en rijkdommen opdat u mijn niet raken of aantasten wil. De dood antwoorde. O broeder u bidt onmogelijke dingen die u van god niet bidden zal dan alleen eerlijke en mogelijke dingen, daarom hebt u niet goed gesproken. Want de mens wordt toegesproken de dood o mens verwacht u in alle steden en plaatsen en daarom is het dat u wijs bent u zelf ook in alle plaatsen en tijden te wachten. Want die profeet David die heilige man schrijft in de psalm. Wie is de mens die leeft de dood niet zien zal. Of hij zeggen wilde, niemand Hierom zegt een wijs man. In geen manieren mag u o mens de dood ontgaan. De dood houdt, hij kerft, hij doodt alles dat ooit leven vlees of lichaam heeft ontvangen. Wil me daarom, zei toen de dood, o mens lijdzaam ontvangen want ik zal u niets nieuws doen zal, het is al voor u geschied eer dat u mens was. Want Seneca zegt. Niemand van de mensen is alzo dom dat hij niet weet dat hij niet sterven zal en nochtans als de dood komt zo beeft en schreit hij. Wat huilt u, wat schreit u dat u sterven moet. Tot dezer wet bent u geboren, wat geschied u nu, hiertoe bent u geboren. Dit is gebeurd uw vader, uw moeder en al uw vrienden en verwanten. Dit is gekomen al diegenen die voor u geweest zijn en zal geschieden allen die na u komen zullen: Want dat leven is niet gegeven met voordeel om niet te sterven. Het is een algemeen gebod dat gebied geboren te worden en dat weer te sterven allen die dat leven ontvangen hebben en daarom zullen we het verdraagzaam lijden dat we niet ontgaan mogen. Men leest van koning David dat hij vastte en penitentie deed voor zijn kind terwijl dat het ziek was en toen het dood was zei hij tot zijn dienaars, wat wil ik vasten nu dat kind dood is: Ik mag ze niet weer roepen. Maar ik zal immer moeten gaan tot hem, maar hij mag niet weerkomen tot mij. Men leest dat het geschiede op een tijd dat dat een filosoof tijding kwam dat zijn zoon gestorven was en dat hij antwoorden en zei, toen ik hem won wist ik wel dat hij sterven moest. Valerius schrijft dat Anaragoras de filosoof toen hij hoorde van de dood van zijn zoon gaf hij ten antwoord en zei. U boodschapt mij niet over onverwacht of dat nooit geweest is want toen hij geboren wordt van mij wist ik wel dat hij sterven zou want die wet is een zekere regel dat niemand sterft die niet geleegd heeft en dat niemand leest die niet sterfelijk is naar de naturen. Item, de prins Penophon toen hij hoorde van de dood van zijn oudste zoon die in de strijd gebleven was legde hij alleen daarom de kroon van zijn hoofd omdat hij onledig was om sacrificie te doen zijn afgoden en vroeg daarna hoe dat hij gebleven was en toen hij verstond dat hij sterke weer vechtende gebleven was zette hij de kroon weer op zijn hoofd en zwoer bij zijn goden dat hij meer blijdschap en genoegen had van dat zijn zoon die hem alzo dapper in de strijd had bewezen dat hij droefheid had van zijn dood. Hieronimus die heilige leraar schrijft van een heilige edele vrouwe die haar man gestorven was dat eer ze haar man lichaam begraven had haar kinderen mede al gelijk stierven. Hoort hier zegt Hieronimus Een ongeloofwaardig bedenksel ik zege, maar dat nochtans waar is als god mij daar getuige van is. Wie zou vermoeden dat die goede vrouwe niet met hangend en gespreide haren en met gescheurde kleren en met groot misbaar zich zou bewijzen droevig te wezen. Ze liet niet een traan, maar bleef onbeweegbaar voor de voeten van onze heer recht of ze hem bij de voeten had gehouden en zei: Ziet lieve heer Jezus, nu ben ik van alle lasten ontbonden nu ik u dienen met lijf en ziel want u hebt mij van die lasten verlost .Men leest in de kronieken van de keizers dat Octavianus koningin toen ze haar zoon begraven had wiens naam Drusus was en al was ze een heidens wijf dat ze nochtans bij haar natuurlijke verstand alle tekens van droefheid van haar deed en zei. Wat baat dat schreien om datgene dat men niet schuwen mag en als het komt kan niemand het ontvlieden mag noch ook die gestorven is terugroepen mag. Daarom zegt Seneca. De wijze mens wordt niet bedrukt in het verlies van zijn kinderen of de vrienden: gelijkmoedig te dragen hun dood zoals hij zijn eigen dood afwacht. Daarom is het gedenken der dood hem toe dwingt de mens dat hij niet al te zeer uitvloeit door de breedte van de begeerte en de genoegens. Gedenkenis der dood is de allergrootste wijsheid als Plato die grote filosoof zegt. Men leest in het leven der patriarch sint Johannes Elemosinier dat men hier voormaals toen de keizer gekroond werd een manier had dat dan steenhouwers, makers der doodsgraven, tot hem kwamen en zeiden. Heer keizer gebied van wat materie als van steen of van metaal ge uw graf gemaakt wilt hebben: Vermaande hen in die woorden dat hij gedenken zou dat hij een sterfelijk en vergankelijk mens was dat hij zorgen zou voor zichzelf en de zielenzaligheid en alzo zijn rijk wijs en deugdelijk zou beschermen en regeren. Hierom zegt de wijze man. Gedenk uw uiterste dingen en u al in de eeuwigheid niet zondigen. Alfoncius schrijft in het boek van de wetenschap dat toen Alexander de Grote en koning, de heer van de hele wereld was gestorven en men zijn graf van goud maakte dat er toen veel filosofen bij kwamen waar van ere een zei, Alexander heeft zijn schat gemaakt van goud en nu weer maakt dat goud zijn schat van hem. De ander zei, Alexander had gisteren heerschappij boven dat volk, maar heden heeft dat volk weer heerschappij over hem: de derde zei. Gisteren had Alexander macht veel mensen van de dood te verlossen, heden heeft hij niet mogen ontgaan het geschut van de dood. De vierde, Alexander legde gisteren dat volk waar hij wilde heden brengt hem dat volk ter gave. De vijfde, Alexander, belaste gisteren die aarde, heden wordt hij daarvan beladen. De zesde, gisteren ontzagen alle mensen Alexander, heden rekenen ze hem voor niet. De zevende. Alexander had gisteren veel vrienden, heden heeft hij ze alle gelijk. De achtste zei. Gisteren was hem de hele wereld niet groot genoeg, heden ligt hij met een graf van vijf voeten. Die deze punten goed overleggen kon die zou hem in alle dingen wel bedwingen. Job spreekt van de levende mensen dat hij als drek en slijk in het einde verloren zal worden. Daarom gebied de wijze man. Gedenk dat einde: wan is beter te gaan tot het huis van droefheid dan van gastmalen, want inde huizen van het schreien wordt de mens vermaand van dat einde van alle mensen en daar gedenkt de levende wat hem toekomt dat hij ook met al zulk einde besloten zal worden. Merk daarom o mens n beziet dat in de dood der mens de neus koud wordt, de tanden worden zwart, dat aanzicht wordt bleek, de zenuwen en aderen van het lichaam worden gescheurd, dat hart barst van grote pijne en alle delen van het lichaam worden koud en stijf als hout en steen. In de hele wereld is er geen vermaledijde ding dan dat dode lichaam der mens. Men wil ze niet in het water werpen opdat het water daar niet vervuld wordt. Men hangt het niet in de lucht opdat de lucht daarvan niet verontreinigd wordt nog geïnfecteerd. Maar als een venijnig ding wordt het in een kuil gesmakt opdat mens niet meer gezien wordt en haastig met aarde bedekt. Ziet en merk o mens hoe die glorie der wereld geëindigd wordt. Ze wordt in een stinkende kuil besloten daar dat lichaam verdort, de ogen gaan te niet, ie oren vallen van dat hoofd, de neus breekt van dat aanzicht. De tong vervuild in de mond dat barst in het lichaam. O heer god wat zal ik zeggen. De ogen plagen met genoegen mooie dingen te aanzien en alle zinnen van het lichaam plegen hun ijdelheid. Bernardus. Wat verheft u o mens die niet meer bent dan stof en as, wiens ontvangen is zonde, wiens geboorte onzalige en dat leven pijn en sterven en bangheid. De mens als hij oud wordt en ter dood waart gaat die heeft als Gregorius zegt onzalig en verdriet in zijn leven. Want zijn hart dat begint hem te kloppen, dat hoofd doet hem pijn, zijn geest wordt zwak, zijn aanzicht wordt rimpelig, de rug buigt en hij gaat krom: zijn ogen verdonkeren, zijn handen beven, zijn neus druppelt, zijn haar ontvalt hem, zijn tanden vervuilen, zijn adem stinkt, zijn kracht ontgaat hem, nu is hij vrolijk, nu is hij droevig, dan zo wordt hij ziek en zwak. O wat ongevallig ding is dit tegenwoordige leven Waarom merkt u niet o sterfelijke mens hoe ongevallig dit tegenwoordige leven is. Zie en merk waar alle ouderen en uw voorvaders zijn. Een of geen vindt ge hier van allen. Hierom zegt Bernardus. Zeg me waar zijn die minnaars der wereld die in korte tijden die voorleden zijn met ons waren. Van hen allen is niets gebleven dan as en daarom zeg mij heb ik u. Waar zijn de baanderheren, waar zijn de prinsen, waar zijn di vorsten. Allen zijn ze weggegaan als een schim of schaduw en tot niet gekomen. Hiervan zegt ook de heilige leraar Augustinus. Gak o mens op de graven der doden, neem die botten en benen en onderscheidt ze als u kan zo wie dat er een heer geweest is of knecht, wie mooi of wie lelijk, wie onedel of edel, wie wijs of wie simpel en slecht: Van al deze mag u geen kennis of onderscheid bekennen. Denk daarom waar dat u kom en schaamt u, waar u bent en wees bedrukt, waar u haar en wees in vrees opdat u hier boven mag komen bij god de heer zonder einde en in de eeuwigheid leeft en regeert altijd gezegend, A M E N. |
Hier is voleyndet bider gracien goods een boec ghehieten dy | alogus creaturarum Dat vol is van ghenoechlike fabulen Die | [5] oeck profitelic sijn tot leringhe der menschen Ende is volmaeckt | ter goude in hollant bi mi gheraert leeu prenter ter goude opten | vierden dach van april Int iaer MCCCClxxxi. |
Hier is voleindigd bij de gratie Gods een boek geheten dialoog der creaturen. Dat vol is van genoeglijke fabels. Die ook profijtelijk zijn tot lering der mensen en is volmaakt in het goud in Holland bij mij Gheraert leeuw, printer ter Gouda op de vierde dag van april in het jaar 1481. |
Hier is voleyndet bider gracien goods een boec ghehieten dy | alogus creaturarum Dat vol is van ghenoechlike fabulen Die | [5] oeck profitelic sijn tot leringhe der menschen Ende is volmaeckt | ter goude in hollant bi mi gheraert leeu prenter ter goude opten | vierden dach van april Int iaer MCCCClxxxi. |
Hier is voleindigd bij de gratie Gods een boek geheten dialoog der creaturen. Dat vol is van genoeglijke fabels. Die ook profijtelijk zijn tot lering der mensen en is volmaakt in het goud in Holland bij mij Gheraert leeuw, printer ter Gouda op de vierde dag van april in het jaar 1481, wel 1581. |
Zie verder: Volkoomen.nl