Weervoorspellingen

Over Weervoorspellingen

Natuurlijke voortekens van allerlei weer, waargenomen aan de zon, maan, sterren, lucht, het water, de aarde, beesten enz. Carolus Tuinman 1726, Uit; https://www.dbnl.org/tekst/tuin005oors01_01/tuin005oors01_01_0020.php Door; Nico Koomen.

Natuurlijke voortekens van allerlei weer, waargenomen aan de zon, maan, sterren, lucht, het water, de aarde, beesten enz. [5]

1. Zo de zon ‘s morgens geheel helder en mooi is, niet bevlekt met enige doorschijnende wolken dan zal 't die dag en nacht een aangenaam weer zijn.

2. Zo ook de zon ‘s avonds helder onder gaat is er de volgende dag een mooie dag te verwachten.

3. Zo er na zonsondergang rode wolken verschijnen, het betekent goed weer, vermengt met winden.

4. Zo de zon in 't ondergaan roodachtig als vuur of purperachtig schijnt, wanneer het tevoren geregend heeft, dan zal het de volgende dag helder weer zijn.

5. Als de zon in 't opgaan omringd is van wolken, zo zal de wind waaien van die zijde alwaar de rondte open is: maar zo de rondte gelijk geopend wordt dan zal 't goed weer zijn.

6. Als men de zon in de namiddag met een tamelijke hitte en goed helder ziet ondergaan, dan zal men een mooie [6] nacht en de volgende dag een mooie dag hebben.

7. Als de zon ‘s morgens in zijn opgaan helder en witachtig is dan heeft men mooi weer te verwachten.

8. Wanneer het ‘s avonds regent en in 't ondergaan der zon de omliggende wolken zich rood, verdeeld en weinig in getal vertonen dan zal er een heldere nacht en mooie dag volgen.

9. Wanneer ‘s morgens in 't opgaan der zon de wolken zich verspreiden of van de zon als opgegeten worden, dan plag er altijd mooi weer te volgen.

10. Zo in 't opgaan der zon een regenboog zich vertoont in het westen, die beduidt mooi weer, of weinig regen.

11. Wanneer op de dag als de zon op 't hoogst is, de lucht met witte wolken, als vlokken, hier en daar verdeeld is dan is er mooi weer voor handen.

Voortekens van mooi weer aan de maan.

1. Als de maan op de vierde dag mooi en helder blinkend is, dat betekent mooi weer.

2. Als de maan vol is en zuiver in 't midden staat, dat betekent mooi weer. [7]

Voortekens van helder en droog weer aan de sterren.

1. Zo een witte of rode cirkel de sterren ‘s nachts omringt, volgt de volgende dag mooi weer met een weinig wind.

2. De flikkerende sterren betekenen hetzelfde.

3. Dus mede de loop der sterren die men noemt Sint Jakobs straat.

Voortekens van stil helder weer aan de lucht, aarde, water enz.

1. Zo de lucht op de spitsen der bergen helder is, verwacht mooi weer.

2. Als de wolken bij regenachtig zich verdelen, voornamelijk wanneer men dat verneemt voor de wind, het beduidt mooi weer.

3. Als de wolken bij regenachtig weer van elkaar. [8] verspreidt rijven, en zich blauwachtig vertonen, 't is ook een teken van mooi weer.

4. als de lucht in 't opgaan der zon helder en witachtig is.

5. Als het in den voorzomer of voorwinter met een koele morgen nevelachtig is of duister omtrent de dageraad en als die nevel verdwijnt en zich boven de wateren als een rook vertoont, dan zal 't die dag niet regenen.

6. Als ‘s zomers de morgenstond boven gewoonte koel is en wolken oprijzen uit het oosten die nar het westen gedreven worden, het is zo een gewis teken van mooi weer als de rode wolken ‘s avonds.

7. Als het ‘s avonds, zonder donder of betrokken lucht, dikwijls achtereen weerlicht, dat is een teken van mooi weer.

8. Als men in 't dalen der hemel enige bliksem zonder donder gewaar wordt en zonder enige duistere wolken in dat gewest der hemel, dan is mooi weer op handen.

9. Als de dauw ‘s morgens of ‘s avonds overvloedig valt, dat betekent altijd mooi weer, in wat tijd der jaar het is.

10. Zo het ‘s morgens of ‘s avonds regent, zal straks goed weer hierop volgen. [9]

11. Wanneer men een nevel op de zee, rivieren of staande wateren ziet drijven of ook boven de groene weiden, dat beduidt al mooi weer.

12. Wanneer de kaarsen al is 't regenachtig weer stil en zonder sprankelen branden, het betekent aanstaande goed weer.

13. Wolken die zich des avonds purperkleurig omtrent de zon vertonen, betekenen mooi weer of wind, naar het jaargetijde.

14. Als de nevel van de zon boven de aarde verteerd wordt, zo zal 't mooi weer zijn.

Voortekens van goed weer aan enige beesten.

1. Zo de kranen ordentelijk met elkaar vliegen, het beduidt mooi weer.

2. Zo zich de uil na zonsondergang dikwijls laat zien, het geeft al mooi droog weer te kennen.

3. Als men de raven zachtjes hoort krassen en ziet tezamen vliegen alsof ze vrolijk waren, dat beduidt al mooi weer. [10]

4. Als de raven naar de zon toe staan en gapen en ze ‘s morgens na den regen hun veren zitten en pluizen, dan zal er goed weer volgen.

5. Als men de zee- of riviermeeuwen verre van 't water de dag door ziet vliegen, 't is een voorteken van droog weer.

6. Wanneer de wilde duiven veel in de lucht zwieren of de kiekendief zich in de hoogte der lucht zwevend houdt, dat beduidt al mede helder droog weer.

7. Als de vleermuizen ‘s avonds uit hun holen in groter getal vliegen dan ze plegen, dan zal er mooi weer volgen.

8. Als de muggen na zonsondergang met ronde en langwerpige hoopjes niet hoog boven de aarde vliegen, dat geeft mooi weer te kennen.

Voortekens van regen aan de zon.

1. Zo de zon diep in de hemel schijnt te staan in de opgang, gelijk of ze in de wolken ingedrukt was of dat ze door de wolken als door een diep hol schijnt en werpt [11] enige stralen donkerachtig naar het zuiden en noorden, ook wel naar het oosten en westen, dat betekent regen of wind.

2. Zo de zon roodachtig opgaat, dan zal 't op de dag regenen.

3. Zo de zonnestralen in de op- en ondergang dik en donkerachtig schijnen en omsingeld zijn van zwarte wolken, dan zal het enige dagen na elkaar regenen.

4. Zo een kleine wolk van velerlei kleuren de zon na de opgang navolgt, dan heeft men een haastige regen te verwachten.

5. Wanneer enige dikke wolken de zon in de opgang en ondergang verduisteren, dan zal hier op gauw wind en regen volgen.

6. Gaat er ‘s morgens een nevelachtige wolk voor de zon, zo verwacht zeker regen.

7. Zo de zon in 't opgaan hol schijnt te wezen, dat betekent regen en wind.

8. Wanneer in 't opgaan der zon enige rode wolken voor die zelve worden en sommige van die in 't noorden en zuiden drijven, dat betekent regen.

9. Gelijk ook als de zon in 't op- en ondergaan enige korte stralen schijnt te geven. [12]

10. Dus mede als men enige rode wolken voor de zon ziet eer ze opgaat die naar 't zuiden vertrekken.

11. Insgelijks als men rode wolken over de zon in 't opgaan ziet liggen en de wind zuiden is.

12. Daar benevens wanneer de zon als ze opgaat haar stralen zeer ver in de lucht uitwerpt en door de wolken drijft en dat er in 't midden van de zon enige lege plekken te wezen.

13. Als de stralen van de zon zich voor de opgang vertonen, dat betekent regen en wind.

14. Als de zon droevig, duister of blauwachtig op- of ondergaat, dat is een zeker teken van regen.

15. Als de stralen van de zon met een zwarte wolk bedekt worden zonder dat ze enige ervan openbaart, dan zal er regen volgen.

16. Als de zon in 't op- of onder gaan met een blauwen kring omringd is en haar stralen zich bleekachtig vertoont, dat is een voorbode van regen, of onweer.

17. Als de zon zich in 't opgaan met verscheiden vlekken vertoont, dan is er regen op handen.

18. Als de zon in 't opgaan met verscheiden wolkjes bezet is en de wind uit het zuiden waait met een duisterheid, dat beduidt regen. [13]

19. Wanneer men voor de dageraad enige kleine wolken in 't oosten ziet oprijzen en dat daarna de zon zich met haar stralen op verscheiden wijzen vertoont, dan zal 't op die dag regenen.

20. Als men de stralen der zon in de morgenstond ver van elkaar en dikker ziet dan naar gewoonte, zo zal 't op die dag regenen.

21. Als de zon in haar op- of ondergang van enige dikke wolken verduisterd is en haar stralen herwaarts en derwaarts verspreidt, dan mag men van regen of wind verzekerd zijn.

22. Als de zon de dag door of immers de meeste tijd der dag, door de wolken of door een duistere lucht gezien wordt als een rode vurige kloot, dan zal 't zonder regen niet voorbijgaan.

23. Indien de zon in haar op- of ondergang kleiner schijnt te zijn dan ze plag en dat in een loodkleurige wolk, zo zal 't in die hoek regenen.

24. Als de lucht in 't oosten rookachtig en gelijk vol stof is en de zon er droevig uitziet, dan zal er zeker regen volgen.

25. Als de zon zich ‘s morgens achter een blauwe en duistere wolk met een ander aangezicht vertoont dan ze gewoon is, dan is er regen of wind voor de deur. [14]

16. Als de zon op- of onder gaat met een zoele warmte en duistere lucht, tegen de natuur van de tijd der jaar, namelijk in de voor- of nazomer, dan zal het regenen, f donderen

17. Zo de lucht heet is en omtrent de zon enige roodheid zich openbaart vermengt met enige blauwheid, dan is er regen voor handen.

28. Als de zon zich zwartachtig vertoont en met een voorgaande dikke wolk onder gaat en haar stralen herwaarts en derwaarts overdwars uitspreidt, dan zal er regen volgen.

29. Als de zon bleek en waterachtig schijnt of zeer steekt, dat is een voorteken van regen: gelijk ook als het zeer blijkt

30. Als de zon onder gaat achter zwarte wolken, dat betekent gewoonlijk regen.

Voortekens van regen aan de maan.

1. Zo de hoeken van de maan op de vierde dag bot of belemmerd zijn, dat betekent regen. [15]

2. Ook zo de maan als dan zwart is.

3. Insgelijks als de maan vol is, in 't midden zwart ziet.

4. Wanneer de maan nieuw is en opgaat aan de opperste hoek ziet als of ze rondom zwart was, dat beduidt regen voor de volle maan.

5. Als de maan in haar opperste hoorn enige vlekken heeft, zal men in 't eerste der maand regen hebben: maar indien ze vol is en in 't midden plekkerig is, dat beduidt goed weer.

6. Als de maan vol is en in 't midden zwart is, dat betekent regen.

7. Vertoont zich de maan in zijn begin met dikke brede hoorn boven gewoonte, dan is er regen te verwachten.

8. Als de maan in zijn begin in haar opperste hoorn zwartachtig is, dan zal 't in 't afbreken regenen. En indien ze voor de volle maan in 't midden zwartachtig is, zal er ook regen volgen.

9. Als de maan zich voor de vierde dag niet vertoont en de wind uit het Zuiden waait, zo zal 't in die ganse maand niet dan winterachtig weer zijn.

10. Als de maan zich over haar ganse lichaam zwartachtig, gelijk of ze droevig was, openbaart, dan is er regen voor handen. [16]

11. Wanneer op de derde dag de ene hoorn der maan breder is dan de andere, zo twijfelt aan geen regen die gehele week.

12. Wanneer de maan zich op haar behoorlijke tijd niet vertoont en met vensterachtige wolken bedekt wordt, zo zal 't zeer regenen, tenzij de wind dat belet.

13. Als de maan ijzerachtig van kleur is, dan is ze geneigd tot regen.

14. Als de stalen van de maan ‘s nachts op de riemen van de schippers blinken, dan waarschuwen ze van toekomende regen.

15. Wanneer de stralen van de maan zich bij Zuidenwind duister, dik, kort op de aarde vertonen, dan is er regen op de baan.

16. Als de maan met een ring van verscheiden kleuren bezet is en zo helder niet wordt gezien, dan zal er regen en wind volgen.

17. Als de maan zich in 't eerste zonder horens of immers met botte horens vertoont, dat betekent guur weer en regen.

18. Als men meer dan een maan tot verscheiden stonden ziet die zich in zwarte of geelachtige wolken verheft, dan zal er een uitnemende grote regen en zeer weer volgen. [17]

19. Als men ‘s nachts meer dan een maan in 't zuiden ziet, dat is een voorteken van een grote regen.

Voortekens van regen aan de sterren.

1. Zo de planeten, dat zijn de grootste en helderste sterren, zwart, blauw, rood of groenachtig schijnen, dan voorzeggen ze grote regen.

2. Zo ‘s nachts weinig sterren in de lucht gezien worden, dat de wolken niet veroorzaken, dan is regen of ander vochtig weer aanstaande.

Voortekens van regen aan de lucht.

1. Zo vele wolken bij 't aardrijk schijnen te staan en die onder zwart zijn en boven rood, die betekenen vochtig weer. [18]

2. Zwarte en dikke wolken die opgaan in 't gewest vanwaar de wind komt, hoe die zwarter zijn en zich breder uitspreiden, hoe ze zekerder een grote en langdurige regen veroorzaken.

3. Veel bliksem, ‘t zij ‘s morgens of ‘s avonds, met duistere wolken, betekent gewis regen.

4. Desgelijks wanneer de ganse hemel met zwarte wolken overtrokken is. 1 Koningen 18: 45.

5. Zo mede als er wolken uit het westen komen. Lucas 12: 54.

6. Wanneer de wolken lopen, regent het kort daarna.

7. Als men enige bliksem ziet, dat beduidt regen.

8. De zuidenwind brengt regen.

9. Als men een regenboog ziet en het tevoren niet geregend heeft, dan regent het drie dagen na elkaar.

10. Wanneer men twee regenbogen ziet, het regen betekent.

11. Insgelijks als het ‘s morgens rood is. Mattheus 16: 2, 3.

12. Roze of ijzer kleurige wolken die ‘s morgens voor de zon lopen zijn voorboden van regen. [19]

13. De wolken die loodachtig van kleur of uit het roze groenachtig in 't aanzien zijn en daartoe gevlekt of gelijk hele huiden uit het zuiden of uit het oosten drijven brengen in twee of drie dagen regen bij.

14. Vele roosvormige wolken in 't nederdalen der hemel die even ver van elkaar drijven en nederwaarts zakkende zich zwartachtig vertonen brengen gewoonlijk water bij.

15. Als de wolken uit het zuiden naar het noorden trekken brengen ze regen, volgens ondervinding van alle tijd.

16. Als de wolken of neveldampen nederwaarts dalen en zich verspreiden en daarna geleidelijk aan optrekken, dan is de regen zeker.

17. Als er door de dag, of immers een goed deel der dag, een duisterheid in de lucht verspreid is, dat is een teken dat er in 't opperste der lucht regenwolken verzameld worden.

18. Als een kleine zuidenwind waait en zich al dolende herwaarts en derwaarts keert, dat is zeker een teken van regen.

19. Als ‘s winters, in 't begin der voorzomer of in 't einde der nazomer een noordenwind waait, waardoor de zure lucht in een zoete veranderd wordt en die wind uit een andere hoek gaat waaien, dan heeft men regen te verwachten. [20]

20. De winter-donder of zomer-donder die ‘s morgens of ‘s avonds geschiedt beduidt regen.

21. Wanneer het in de voorzomer of nazomer of ook in 't begin der zomer meer dondert dan bliksemt, zo heeft men winterweer te verwachten; en te winterachtiger zal het zijn indien die donder uit alle vier hoeken der hemel vernomen wordt.

22. Wanneer het bij dag of bij nacht uit het zuiden veel bliksemt, zo heeft men de volgende dag een grote regen.

23. Als het ‘s morgens of ‘s avonds zonder donderen weerlicht en de lucht van wolken overtrokken is, twijfel aan geen regen.

24. De regenboog die zich in een lucht vol wolken vertoont is een gewisse voorbode van regen; en vooral als het op de middag zich laat zien, dan is er een uitnemende grote regen te verwachten.

25. Indien in 't ondergaan der zon een regenboog in 't oosten gezien wordt, dan is er donder en regen voor handen; en voornamelijk als er meer dan een gezien wordt.

26. Als men met mooi weer een langdurige en volkomen regenboog gewaar wordt, volgt gewoonlijk regen.

27. Een stille wind, die herwaarts en derwaarts draait, is een zekere bode van regen. [21]

28. De winden die haastig aankomen en al draaiende het loof en stro van de aarde opnemen, boodschappen een zekere regen.

29. Een regenboog ‘s morgens betekent regen: maar in de namiddag droog weer.

Voortekens van regen aan de wateren.

1. Wanneer de regendruppels wit zijn en grote blazen of bobbels maken dan betekenen ze een langdurige regen.

2. Als het in 't regenen eerst met kleine druppeltjes regent en geleidelijk aan vermeerdert, dan zal er noch grote regen na volgen.

3. Als de regen zonder wind overvloedig valt, zo zal 't gewoonlijk wat lang blijven regenen.

4. Als de zee bij mooi weer meer dan tevoren en boven gewoonte ruist, het betekent dat er regen of wind voor handen is.

5. Als het schuim van de zee zich verdeelt en de bronnen [22] en rivieren verminderen, het geeft te kennen dat er na enige dagen regen volgen zal.

6. Als men op het strand der zee langachtige hoopjes zand herwaarts en derwaarts ziet uitsmijten, zo verwacht regen.

7. Als de staande wateren, zonder zonneschijn tegen de gewoonte, warmachtig zijn, zo zal 't in 't kort of in 't lang geweldig regenen.

8. Indien bij vriezend weer het ijs, de sneeuw of de rijp zonder zonneschijn smelt; of de luiers en wollen doeken die stijf waren slap worden, dan zal het zeker regenen.

9. Als men ziet dat de effen muren, de glazen, het houtwerk of het ijzerwerk begint uit te slaan met een vochtigheid, als met een dauw, zonder enige merkelijke oorzaak enige dagen achtereen, zo zal er een zekere regen volgen.

10. Zo de staande burgwallen of goten meer dan gewoon stinken, 't is een teken van verandering van weer. [23]

Voortekens van regen aan en op de aarde.

1. Hoort men in de bossen en bomen ruisen, zonder verheffing van winden, zo is een grote regen en storm van winden te vrezen.

2. Ziet men op hoge bergen als een nevel of rook, hierop zal gauw een regen volgen.

3. Wanneer de klokken verder en opmerkelijker gehoord worden dan naar gewoonte, het betekent ‘s winters vorst; maar ‘s zomers regen zo de zuidenwind het niet belet.

4. Wanneer de blauwe vloerstenen vochtig beginnen te worden, 't is een zeker teken van regen.

5. Wanneer in 't vallen van de nevel de spitsen der bergen licht zijn, beduidt het mooi weer, zo het tevoren geregend heeft: maar is 't mooi weer geweest dan heeft men regen te verwachten.

6. Wanneer de nevel optrekt regent het; maar als het neertrekt wordt het mooi weer.

7. Wanneer enige dingen, die van verre gezien worden, groter schijnen dan voorheen, dat betekent gauw wind en regen. [24]

8. Als het opperste der bergen zo met wolken bedekt is dat men die niet zien kan, dan is er gewis regen voor handen.

9. Wanneer de bergen zo'n dikke mist of damp van zich geven dat ze noch van de zon, noch van de wind kunnen verstrooid worden, het is een voorteken van regen.

10. Als de vlees ton, waar in 't gezouten vlees ligt, nat van buiten uitslaat en het zout boven gewoonte daarin smelt, dat is een voorbode van regen.

11. Als de olie in de lamp of het lemmet kraakt en sprenkelt, gelijk of er water in gesproeid was, dan is er regen of ander winterweer nakende.

12. Wanneer de vlam van kaars of lamp, als 't een duistere nacht is, droevig brandt, waar olie of roet genoeg bij is, dan zal de regen niet lang achter blijven.

13. Wanneer het vuur node branden en van zich schijnen wil, niet tegenstaande het hout droog is en goed boven de kolen ligt, dan plag gewoonlijk regen te volgen.

14. Zo ook als de brandende wiek van de lamp met korstjes bezet wordt.

15. Wanneer het vuur met zijn as goed bedekt zijn [25] en enige vonkjes of lichtjes van zich geeft; of dat de kolen onder de as aan elkaar kleven, het is een teken van regen of wind.

16. Als het vuur bleek brandt zonder enige bekende oorzaak en als het veel kraakt en lichtjes van zich werpt, volgt gewoonlijk regen.

17. Als de warmte in de lente of in de herfst, o groot is dat ze de warmte van de voorgaande dagen te boven gaat en mensen en beesten verveelt, dan zijn er regenvlagen op handen.

18. Als de klokken bij stil weer meer geluid van zich geven dan ze plegen, zo heeft men regen of wind te verwachten.

19. Als de gespannen snaren van muziekinstrumenten vochtig worden, krimpen en afspringen zonder merkelijke oorzaak, het beduidt regen.

20. Als de deuren en vensters moeilijker open en dicht gaan dan ze plegen, zo heeft men regen of wind te verwachten.

21. Als de leren riemen, nestelingen en diergelijke banden korter en ingekrompen zijn en de deksel van houten bussen kwalijk opengaan, het beduidt ook regen.

22. Als men ziet dat het droge kaf, het stof of droge bladeren door de wind van elkaar waaien. [26] zo is de regen zeker; vooral als de wind uit het zuiden waait.

23. Als welriekende dingen bij mooi weer meer reuk van zich geven dan ze plegen, zo zal het straks daarna regenen.

24. Als iemand in zijn genezen gebroken been of in de plaatsen alwaar hij gewond is geweest enige ongewone pijn voelt, zonder opmerkelijke oorzaak, zo volgt gewoonlijk regen.

25. Dus is het ook met het steken der likdorens of eksterogen.

26. Wanneer de gemaaide rogge kraakt, gelijk of men een stro in stukken breekt, dan komt er gauw een regen.

27. Men kan een grote stekende distel, als het geheel rijp is, afsnijden en die aan zijn steel in een droge plaats ophangen: ziet men dat die zich toesluit, 't is een voorteken van regen.

28. Als 't de oude wijfjes onder de kousenband jeukt met de afgaande maan, zo volgt regen. [27]

Voortekens van regen aan enige beesten.

1. Wanneer de vogels, die gewoon zijn in 't water te leven, namelijk de eenden, enz. zich met hun vleugels en gehele lichaam onder 't water duiken, dat is een zeker teken van regen.

2. Wanneer de watervogels omtrent het strand komen, en met de vleugels in 't water slaan, het hoofd uit en in trekkende, dat is een zeker teken van regen.

3. Wanneer de nestelende vogels hun nesten verlatende, ontijdig verzamelen, en naar hun gewone rustplaatsen vliegen, dan zal 't regenen, of sterk waaien.

4. Als de vogels neffens de wateren hun pluimen uitpluizen, of uit schudden, dan denkt aan regen.

5. Als de kranen uit de valleien en laagten overdwars vliegen en vaak weerkeren tot de plaatsen vanwaar ze kwamen, dan is er regen of enig onweer te verwachten.

6. Wanneer de kranen in 't vliegen geluid maken en schreeuwen, roepen ze hun leidsman dat hij zich [28] wil haasten, eer de stormwind of regen hen overvalt.

7. Als de kranen verstrooit vliegen, heeft men regen.

8. Als de kraaien uit diepe dalen opvliegen en met kromme wegen weerom naar hun eerste plaatsen keren, dan is een grote stormwind met regen te verwachten.

9. Als de kraaien en de eksters veel tezamen vliegen en gelijk de kiekendief krijten, dan is regen zeker.

10. Als de kraaien, of enige andere vogels in 't vliegen boven hun gewoonte met de vleugels een geluid maken, dat beduidt regen.

11. Als een kraai al roepende zit op een steen die van water omringd is, het is een zeker teken van regen.

12. Wanneer men de eendvogels bij mooi weer met hopen ziet tezamen vliegen, de een boven de ander met groot gekwaak, dan verwacht regen of onweer; tenzij dat dit geschiede omdat ze zich van elkaar verdelen.

13. Als de ganzen met een groot gekakel naar hun weide toe lopen en veel met de vleugels slaan en ook vaak onder 't water duiken, dat is een teken van regen; tenzij dit geschiedde omdat ze in lange tijd niet in 't water geweest hadden.

14. Als de pauwen ‘s nachts veel roepen, 't is een zeker teken van regen. [29]

15. Als de uil zich ‘s avonds vroeger dan hij plag uit zijn hol begeeft en herwaarts en derwaarts vliegt, het beduidt zekere regen.

16. Wanneer de zeemeeuwen of enige andere vogels de zee verlaten en zich naar het hoge land begeven, geven ze te kennen dat er regen of enige ander onweer genaakt.

17. Als de reiger de waterpoelen of vijvers verlaat, al kwakende vliegt en op het geboomte droevig gaat zitten of boven de wolken vliegt, dan verwacht regen of onweer.

18. Als de eenden en ganzen schreeuwen en in huis met hun vleugels slaan die in t water duiken en baden, dat beduidt regen.

19. Alzo mede als de raven en kraaien naar huis vliegen en zeer schreeuwen.

20. Alzo de duiven later uit het veld op het duivenhok vliegen dan ze gewoon zijn, brengen ze een gewisse boodschap van regen mede.

21. Als de hoenderen straks, nadat ze gegeten hebben, te roest gaan, dat betekent regen.

22. Als ook als de jonge hoenders zeer piepen.

23. Insgelijks wanneer de hanen na middernacht hun streek [30] niet houden die anders op hun tijd kraaien.

24. En mede wanneer de zwaluwen nevens de aarde vliegen of somtijds hier en daar aan de muren blijven hangen.

25. Als de zwaluwen zo dicht boven het water vliegen dat ze met hun vleugels daarop slaan, zo zal er regen of onweer volgen.

26. Als de specht roept, giet, giet, het beduidt regen,

27. Desgelijks als de bijen thuisblijven.

28. Als ook de bijen uit de bloempjes die naast hun bijenkorven zijn met haast de honig schijnen te halen, dan plag er regenachtig weer te volgen.

29. Wanneer de vliegen en vlooien de mensen scherper steken dan ze plegen: en de vliegen dikwijls van het aangezicht geweerd zijn, telkens weerkeren, ook de beesten zeer kwellen, dan pleegt er altijd regen op te volgen.

30. Als de wolven huilen en de veulens schreeuwen, dat beduidt regen.

31. Als de runderen tegen het zuiden staan, en al staande den voet lekken, en met brullen naar den stal gaan, 't is een teken van regen. [31]

32. Als de schapen naar hun stal gedreven worden en in 't voorbijlopen met grote begeerlijkheid in 't gras zoeken te weiden zodat men ze noch door roepen, noch door werpen daarvan weren kan, dan verwacht men regen.

33. Wanneer de kat zich met de poten streelt en veegt en die soms likken en het hoofd daarmee schijnt te willen kammen, zo is er regen op handen.

34. Als de koppenspinnen boven de gewoonte langs de muren gekropen komen, langzaam en zich nederwaarts laten vallen, zo volgt gewoonlijk regen.

35. Als de spinnenwebben zonder wind bewogen worden, dat beduidt regen en wind.

36. Als de slakken op de algemene wegen kruipen, dat betekent regen.

37. Insgelijks wanneer de kikkers ‘s morgen kwaken.

38. Als de mieren zonder ophouden hun eitjes uit en in hun holletjes slepen: of als ze hun zaadjes schijnen in de lucht te drogen te leggen, dan denk dat er regen of onweer voor handen is.

39. Als de pierwormen veel uit de aarde kruipen, en [32] het aardrijk hier en daar doorboren, dat is een teken van regen.

40. Als de padden dik gezwollen uit hun holen komen uitkruipen, dan zal er regen volgen.

41. Als de mossels en zeekrabben aan de stenen vast kleven en kleine steentjes in hun scheren vatten, dan geven ze te kennen dat het regenen zal.

42. Als de krabben zich uit het water begeven en achterwaarts lopen, brengen ze tijding dat het regenen zal.

43. Als de vissen bij mooi weer uit het water opspringen, en daarin blikken, het beduidt regen.

44. Als de kokkers, de een voor en de ander na, korren meer als ze plegen, (tenzij ze bronstig zijn) dan zal het zeker regenen.

45. Als het wat waait en koel is, heeft men geen regen te verwachten; maar wanneer het zoel is en de vlooien en vliegen zeer brommen en bijten. [33]

Voortekens van storm en onweer aan de zon.

1. Als in de ondergang der zon een witte ring zich vertoont, dat betekent storm in die nacht en is 't zeer heet zo zal 't zeer waaien.

2. Als de rondte van de zon zwart of donker is in 't ondergaan, dan zal 't waaien van die zijde, daar ze meest open is.

3. Als men een of meer rode kransen rondom de zon ziet, zo is er een verschrikkelijk tempeest of immers een winterweer te wachten.

4. Als de zon opgaat en schijnt door vensterachtige wolken en duistere stralen van zich geeft of als ze daartoe in stukken verdeeld was, dan is er onweer voor handen.

5. Als de stralen der zon de dichte wolken schijnen op te eten, zal er tempeest volgen naar de tijd der jaar.

6. Als de stralen van de zon zich onder duistere wolken [34] verbergen en de zon schijnt in tweeën verdeeld te zijn, volgt tempeest, groot of klein, naar de tijd der jaar.

7. Zo de ondergaande en opgaande zon met groenachtige wolken, gelijk met bergen, bezet is; of in de zon als enige vlekken gezien worden, dan denkt dat onweer genaakt.

8. Als men rondom de zon een loodkleurige of blauwe cirkel ziet, heeft men regen en storm te verwachten.

Voortekens van storm en onweer aan de maan.

1. Indien de maan op de vierde dag rood is, het betekent sterke winden.

2. Staat ze recht, het beduidt storm.

3. Is ze dan vurig, het betekent wind.

4. Als de maan recht opwaarts gekeerd staat, dat beduidt sterke wind; te meer als dit op de vierde dag gebeurt.

5. Als de maan vol is en in 't midden rood ziet gelijk een roos, dat betekent wind. [35]

6. Zo de volle maan rondom een ring heeft, dan beduidt het wind, van de zijde daar ze het meest blinkt.

7. Zo de maan die nieuw is in haar begin de hoeken grof heeft en zich boven gewoonte met zwarte en dikke horens vertoont, dan zal een zwaar tempeest volgen en het onweer zal zo veel te groter zijn indien de westenwind voor de vierde dag niet waait.

8. Indien de maan op de zesde dag geheel vurig staat, dat betekent storm en onweer.

9. Zo de maan een blauwe, zwarte of loodkleurige ring heeft met mooi weer, dat beduidt een groot toekomend onweer.

10. Als in 't opgaan der maan haar horens bleek-roodachtig en dikachtig gezien worden, dan is er onweer voor handen, 't zij groot of klein, naar de tijd der jaar.

11. Als de maan ten halve staat en met een kring bezet is en duisterachtig, dan verwacht onweer. [36]

Voortekens van onweer aan de lucht.

1. Als men ziet dat het blinken der sterren haastig verduisterd wordt en de maan dat niet veroorzaakt, zo verwacht een groot onweer.

2. Wanneer men ‘s morgens of ‘s avonds vurige wolken in de lucht ziet, zo zal er in 't kort of in 't lang een tempeest volgen.

3. Als men dikke wolken duister, purperachtig of geelachtig en langdurig ziet, dan gedenk aan onweer.

4. Zo ‘s nachts een regenboog wordt gezien die tegenover de maan staat, dat betekent ongestadig weer en dikwijls langdurig onweer met grote vochtigheid en storm.

5. Als een langdurige en volkomen regenboog met stil weer wordt gezien, dat beduidt groot onweer en wind.

6. Als de wind van 't zuiden naar 't noorden loopt, dat beduidt onweer.

7. Zo men een regenboog volkomen en lang ziet staan [37] tegen de opgang der zon, dan zal de helderheid der weer verduisterd worden en een grote storm volgen.

8. Zulke kwade voorboden zijn ook de weerhoofden en hozen in de lucht.

Voortekens van onweer aan en op water, aarde enz.

1. Als de zee stil is en weinig geruis maakt, is onweer voor handen.

2. Als men in 't gebergte of in de wouden enig geluid verneemt en enig gedruis in de lucht, dat is een voorbode van tempeest.

3. Als het vuur bleek brandt en de wieken der kaarsen, gelijk mede het vuur, veel sparkelen, dat is een teken van onweer.

4. Als het schuim der zee verspreid wordt en men veel blazen daarop ziet drijven, dan is er een storm voor handen. [38]

Voortekens van onweer aan enige beesten.

1. Wanneer de kranen zich ‘s morgens verzamelen of dat ze met haast weerkeren vandaar ze gekomen waren, dat geeft winterweer te kennen.

2. Als de ganzen in 't weiden onder de anderen vechtachtig zijn en veel kakelen, dat beduidt al onweer.

3. Als de meeuwen de zee of de meren verlaten: en de nachtuil met een mooie avondstond, boven zijn gewoonte, veel krijst, zo zal er onweer na volgen.

4. Als de raven veel bij de anderen vliegen en veel roepen, als men de eksters uit het zuiden ziet bijeen vliegen: ook als de pauwen groot getier maken, volgt gewis onweer.

5. Als de honigbijen vliegen met zand in hun pootjes op dat ze niet licht van de wind herwaarts en derwaarts zouden verstoken worden, dat is een zeker voorteken van tempeest.

6. Als de ossen uitnemende grote honger hebben en op hun rechterzijde liggen, dan is onweer op handen. [39]

7. Als de ossen en kalveren al loeiende naar de stal lopen: en men de schapen ‘s morgens vroeg tot het bespringen zeer geneigd ziet, dat is een zeker teken van toekomend tempeest.

8. Als de honden veel de aarde bestaan en krabben: en de kreeften uit het water op het land lopen, dan voorspellen ze onweer.

Voortekens van wind aan de zon.

1. Als de zon zich vertoont met verscheiden kleuren en met vurige wolken, volgt gewoonlijk wind.

2. Wanneer de zon ‘s avonds of ‘s morgens bloedrood is en bezet met een kring die rood of van enige andere keu is, dat betekent wind.

3. Als men in 't op- of ondergaan der zon in 't noorden enige rode wolken ziet, dan zal er wind op volgen.

4. Als de zon haar stralen naar het zuiden en naar het noorden uitspreidt en daartussen de lucht helder is, dan is er wind of regen voor handen. [40]

5. Wanneer men in 't westen, na 't ondergaan der zon, na een rode zon, veel vurige rode wolken ziet, is een grote wind zeker.

6. Als er na de ondergang der zon in 't westen een witte cirkel gezien wordt, dan zal 't sterk waaien.

7. Als het met mooi weer mistig is na 't ondergaan der zon, zo zal 't zonder waaien niet voorbijgaan.

8. Als na de ondergang der zon purperachtige wolken die zich strekken naar het noorden zich vertonen, dan zullen er binnen drie dagen grote winden volgen.

9. Stilt de storm niet na zonsopgang, zo waait het streng en lang.

Voortekens van wind aan de maan.

1. Als de maan zich door de wolken purperachtig vertoont en roder en meer blinkt, zo zal 't uit die hoek der hemel waaien waar de wolken het minste zijn.

2.Wanneer de opperste hoorn der maan scherper is dan [41] de onderste, zo zal 't uit den noorden en indien de onderste scherper is dan zal 't uit het zuiden waaien.

3. Als de maan een ronde ring heeft, zo volgt er gewoonlijk wind na.

4. Indien de maan op den vierde dag rood is, het betekent sterke winden.

5. Zo ook is die dan vurig, het beduidt wind.

6. Als de maan recht opwaarts gekeerd staat, dat beduidt sterke wind, te meer als dit op de vierde dag gebeurt.

7. Als de maan vol is en in 't midden rood ziet gelijk een roos, dat betekent wind.

8. Zo de volle maan rondom een ring heeft, dan beduidt ze wind van de zijde daar ze het meest blinkt.

Voortekens van wind aan de lucht.

1. Wanneer men de sterren ‘s nachts vaak ziet schieten en de hemel van achteren helder is, zo verwacht wind uit dat gewest. [42]

2. Wanneer enige windachtige wolken gedreven worden naar dat gewest der hemel waaruit men geen wind gewaar wordt, zo zal het van die streek waaien.

3. De wolken die in 't opperste der bergen uitgespreid gedreven worden zullen uit die hoek wind veroorzaken waarheen ze gedreven worden; al zijn enige van mening dat de wind meer te verwachten is uit het gewest waaruit ze gekomen zijn.

4. Als de lucht zonder veel wolken zich rood vertoont, dan is de wind zeker.

5. Wanneer 't zomers sterker en vaker dondert dan bliksemt, zo heeft men uit dat gewest der hemel sterke wind te verwachten.

6. Na een groten en langdurige mist of nevel, zal gewoonlijk grote storm of wind volgen.

Voortekens van wind aan de aarde, water enz.

1. Als de zee blauwachtiger schijnt dan ze plag, komen er zuidenwinden. Is ze zwartachtiger, dan komen er noordenwinden. [43]

2. Als de aarde zwart schijnt van verre, zo ver men rondom zien kan, dat beduidt noordenwind. Is ze in 't aanzien van verre witter dan ze plag, dat betekent zuidenwind. Doet zich alles van verre hoger en nader op dan naar gewoonte, dat beduidt oostenwind en droogte.

3. Als het vuur of de kaars veel glinsters van zich geven of de lemmeten met kleine korstjes bezet worden, dat is een voorteken van regen en wind.

Voortekens van wind aan enige beesten.

1. Als de land-vogels omtrent de wateren veel geschreeuw maken en zich met water overgieten, dat beduidt windachtig weer.

2. Als de eendvogels met hun vleugels veel slaan en dikwijls achter een in 't water dompelen, dat is een voorbode van regen en wind.

3. Als de zeemeeuwen uit het midden der zee te landwaarts vliegen, brengen ze tijding van regen en wind.

4. Wanneer de mussen boven hun gewoonte meer sjilpen en als andere vogeltjes ook meer piepen, dan verwacht wind. [44]

5. Zo ook als de honden zich veel in 't zand wentelen.

6. Als de ganzen naar het zuiden vliegen, boodschappen ze noordenwind en naar het noorden zuidenwind.

7. Als de mieren traag arbeiden en hun eieren uitvoeren, dan zal 't sterk waaien.

Algemene aanmerkingen wegens de wind.

1. Oostzuidoosten wind blijft niet duren tot aan de nacht.

2. Noordwestenwind stilt gewoonlijk op de avond.

3. Noordenwind heeft vaak dezelfde gewoonte.

4. Oostenwind, zo het op de avond stilt, zal de volgende dag weerom heftig beginnen. Het waait in september 't snelste.

5. Stilt de storm na de zonsopgang, dan waait het streng en lang.

6. De wind die zich bij dag verheft plag altijd langduriger te zijn dan die ‘s nachts ontstaat.

7. De noordenwinden die gewoonlijk de 7de van augustus deze landen, vooral te land, beginnen te bezoeken [45] zijn veel gezonder en vruchtbaarder zo geen ander weer daartussen komt.

8. Als de wind van 't zuiden naar 't noorden loopt, dat beduidt onweer.

Voortekens van donder, bliksem en weerlicht.

1. Als de zon bij zomerdag en in 't begin van de voor- of nazomer zich ‘s avonds of ‘s morgens in een holle wolk vertoont met een ongewone hitte, dat dreigt donder.

2. Als er ‘s zomers of in de voor- of nazomer een onstuimige wind waait die het kaf, stof en andere lichte dingen onvoorziens om hoog in de lucht voert; en de lucht met duistere wolken overtrokken is, dan zijn er dondervlagen voor de hand.

3. Wanneer 's zomers of in de voor- en nazomer boven de gewoonte heter is dan 't behoort en tegen de tijd der jaar; en in 't ondergaan der zon in 't westen een regenboog gezien wordt, dan verwacht bliksem en donder.

4. Als de wolken in 't donderen zwart zijn, dan dondert het gewoonlijk zeer verschrikkelijk.

5. Bruinrode en groenachtige wolken zijn de gevaarlijkste [46] en dreigen een vernielende donder en waterstorting.

6. De wolken die in 't donderen wit zijn behoeft men niet te vrezen.

Voortekens van nevel en duistere lucht.

1. Zo de zon met ongewone duisternis, zonder volle rondheid van zijn cirkel opgaat, dan veroorzaakt ze duister weer.

2. Noordenwind brengt altijd nevel met zich.

Voortekens van sneeuw, hagel, rijp enz.

1. Ziet men veel tekens aan de zon, maan, sterren, lucht, aarde en water enz. als in de herfst en winter die middelmatig getemperd zijn, dan mag men sneeuw, hagel of dikke rijpachtige nevel verwachten.

2. Als bleke wolken lang bestand zijn en de wind waait in 't noordwest, noord of noordoost, dan verwacht sneeuw, hagel of bevroren regen.

3. Als in de winter omtrent het nederdalen der hemel veel bleekgele wolken zich twee of drie dagen achtereen vertonen en wel voornamelijk met een noordenwind, dan volgt er gewoonlijk sneeuw of in de herfst en voorzomer hagel.

4. Als ‘s winters, als de koude een weinig verminderd is, de wolken der lucht bleekgeel en als tot regen geneigd zijn met een noordelijke wind, dan zal er in plaats van regen sneeuw volgen.

5. Wanneer men onder vele tekens van regen grote koude gewaar wordt in 't midden der winter, dat voorspeld hagel of sneeuw.

6. Als men ‘s winters rondom de zon of maan een bleekblauwe ring ziet met grote winden, dan verwacht sneeuw.

7. Als de lucht met dikke bleke wolken overtrokken is met een sterk winterachtig weer en de wolken ondertussen verduisteren, dat is een getuigenis van toekomende hagel of sneeuw.

8. Als het ‘s winters enige dagen achter en sterk vriest en daarop een duistere lucht volgt, dan is er sneeuw voor handen: of zo dat in de voorzomer geschiedt beduidt het hagel.

9. Als de eikenappels in grote menigte gegroeid zijn, dat beduidt een vroege winter met veel sneeuw, [48]

Voortekens van koude en vorst aan de zon.

1. Zo de zon op- en onder gaat met bleke, groene, of geelkleurige kleuren of gaat ze onder met zulke geverfde wolken, dat betekent winterachtig weer met sneeuw en koude vermengt, naar de gelegenheid der land.

2. Is de zon ‘s winters in zijn ondergang roder dan ze plag met een noorden of oostenwind, dat beduidt scherpe en doordringende koude en strenge vorst.

3. Als men de zon des winters bleekgeel, of groenachtige aanschouwt in 't op of onder gaan, of met wolken van al zulke kleur bezet ziet, dan zal er regen, wind, sneeuw, of koude navolgen, en dat veel of weinig naar den tijd des jaar.

Voortekens van vorst aan de maan en sterren.

1. Wanneer de maan des winters helderblinkend en helder staat, en de sterren zeer flikkeren met de [49] aangevangen vorst, dat betekent scherpe koude en grote vorst.

Voortekens van vorst aan de lucht, winden enz.

1. Begint het ‘s winters te vriezen, na dat de noorden of oostenwind lang gestaan heeft en daarop geen sneeuw of hagel valt na die winden, zo zal de koude met vriezen lang duren.

2. De noordoosten snel waaiende wind brengt altijd grote koude en vorst met zich, naar de natuur der land.

3. Begint de winter met sneeuw en rijp, dan zal 't een langdurige winter zijn.

4. Zo de sneeuw, die valt, subtiel is zal er grote sneeuw en vorst volgen die lang duren zal, vooral zo op de sneeuw gauw vorst komt.

5. Zo er in 't begin van een vorst kleine en ronde hagelsteentjes vallen, dan zal de vorst vermeerderen. Maar indien de hagel bleek, grof, langwerpig of vierkantig is, zo zal er slappe vorst volgen.

6. Als de sneeuw met kleine vlokjes valt, gelijk kleine [50] hagelsteentjes, dat betekent al grote gedurige vorst: maar grote brede vlokken wijzen aan middelmatige koude en die somtijds niet lang duurt.

Voortekens van vorst aan verscheidene dingen.

1. Zo van het water een rook als een nevel opstaat en op verscheiden plaatsen gezien wordt als een wolk die men niet bespeurt op het land, dat betekent een grote vorst. En heeft het aangevangen te vriezen, het zal een felle vorst en koude zijn.

2. Als het vuur des winterdag heter van zich schijnt dan het pleegt en de gloeiende kolen ook meer dan ze gewoon zijn gloeien, dan zal 't harder vriezen als het nu doet.

3. Als de mensen in verouderde gebreken, gebroken beenderen, ontledingen, plaatsen van genezen wonden of oude verzweringen van enige pijn klagen, dan is er grote vorst, koude of regen voor handen, naar de tijd van 't jaar.

4. Als de watervogels ‘s winters uit de kleine wateren naar de grote meren toevliegen, dan is er sterke vorst te verwachten. [51]

5. Als de vogels van verscheiden soorten of van een soort in 't begin der winter veel tezamen vliegen, en omtrent de steden hun aas zoeken, dat is een zekere voorspelling van toekomende sterke vorst.

6. Als men het winterkoninkje in de winter in de hoven op de tuinen ziet vliegen en zingen, dan volgt sneeuw of grote koude.

7. Als de eikels en beuken goed gegroeid zijn heeft men een lange en harde winter te verwachten.

8. Wanneer de herfst warm is en die warmte lang duurt, volgt gewoonlijk een harde winter.

9. Gelijk het zomert, zo pleegt het ook te winteren; maar het tegendeel. Indien 't in de zomer zeer heet is zo is 't in den winter zeer koud. Indien het in de zomer veel regent, dan heeft men in den winter veel sneeuw. Is het een koele zomer, zo volgt naar zijn aard een warme winter. Heeft de zomer zijn hete hondsdagen, de winter heeft zijne koude omtrent Kersttijd en Drie Koningen. En gelijk de herfst gematigd is, zo ook de lente.

10. Zo 't in februari warm is, blijft het gewoonlijk noch lang na Pasen koud. [52]

Voortekens van aardbeving.

1. De zon zal zich gewoonlijk enige dagen voor de aardbeving duister vertonen. Bovendien heeft de zon, nadat ze ondergegaan is met mooi weer, gewoonlijk een dichte langwerpige wolk die haar enige dagen altijd volgt.

2. Men heeft ook bevonden dat het enige maanden voor de aardbeving altijd grote stilte geweest is.

3. Men pleegt gewoonlijk voor de aardbeving te horen enig gedruis of gerammel of enig gekerm alsof er enig mensen schreiden of rammeling van wapenen was.

Voortekens van een vrucht- of onvruchtbaar jaar.

1. Als de lente en zomer uitnemend vochtig zijn of als het in 't bloeien der bomen zeer mistig en rijp valt, dan zullen er in dat jaar geen overvloedige vruchten gevonden worden. [53]

2. Als het op een ongewone tijd der jaar zeer sneeuwt of hagelt, dan volgt gewoonlijk een dure tijd.

3. Als het zeer dauwt of vriest in 't eerste kiemen der zaden, gelijk ook in 't eerste uitbotten der bomen of van 't gras, dan zal 't een onvruchtbaar jaar wezen.

4. Als de herfst in 't zaaien droog en de voorzomer in 't uitspruiten van al 't gezaaide tamelijk warm is, zo moet er een vruchtbaar jaar volgen.

5. Als het in de voorzomer zeer sterk regent, vriest of hagelt, dan volgt een onvruchtbaar jaar.

6. Als men in de voorzomer op alle kruiden een menigte van bloemen ziet, zo zal er een goed korenjaar volgen.

7. Het wordt van de landlieden voor een teken van een onvruchtbaar jaar gehouden als de bomen of eikels goed gegroeid zijn.

8. Als de vogels de heide-landen en bosjes verlaten en zich in 't gezaaide land onthouden, dat beduidt een onvruchtbaar jaar.

9. Hetzelfde onder anderen besluit men uit een komeet als die lang gezien wordt [54]

10. De maartse sneeuw is niet goed voor 't gezaaide koren: en zo er vorst op komt bederft veel koren vanwege de koude.

11. De vorst die in mei komt is zeer schadelijk voor wijn, hop, bloesem, eikels, bomen, rogge, kersen, vlas, vroege gerst, enz.

12. Een natte oogst maakt nooit een duur jaar: Maar een vroege zomer kwaad gewas.

13. Als 't in augustus zonneschijn-weer is, groeit de wijngaard zeer.

14. Als de wijngaard bloeit in de volle maan of als ze noch lang schijnt, zullen er veel druiven zijn.

Voortekens van het weer, enz. Die ongegrond of bijgelovig zijn.

JANUARI.

1. Indien het begin, midden en einde van januari goed is, zo is het gehele jaar goed.

2. Als het op nieuwjaarsdag ‘s morgens rood is, zo wordt in datzelfde jaar onweer voorspeld. Schijnt de zon dan helder dan is er in dat jaar veel vis. Maar is het op nieuwjaarsnacht windig, dan volgt graag pest.

3. Men plagt grote acht te slaan op nieuwjaarsnacht. Wanneer die helder, stil en zonder regen of wind is oordeelde men, dat het een goed jaar zijn zou. Maar wanneer de wind waaide en uit het oosten kwam dan zou het vee ziekte hebben. Kwam de wind uit het westen, zo betekende het de dood der koningen. Kwam het uit hen zuiden, dat gaf sterfte onder het volk te kennen. Maar zo het kwam uit het noorden, werd er een vruchtbaar jaar beduidt.

4. De gewone man plagt nauw op de nieuwe maan te letten en ook op de kwartieren; dat niet geheel te verwerpen schijnt te zijn omdat dit zelden mist: want de nieuwe maan vertoont altijd een dag of twee of drie voor haar aankomst hoe ze zich aanstellen zal: en gelijk een [4] kwartier van de maan aanvangt, zo heeft men van de rest te hopen. Wanneer een kwartier mooi ingaat is het gewoonlijk zo doorgaans; maar begint het nat, zo is 't gewoonlijk die ganse tijd door nat.

5. Als 't op Sint Vincents dag mooi weer is, zal 't een goed wijnjaar zijn.

FEBRUARI.

1. Men plagt op Lichtmis dag een grote acht te geven. Zo 't op die dag mooi, helder weer is dan zou er een goed jaar te hopen zijn. Maar zo het nevelachtig is, zou een sterfte volgen. Wanneer het dan regent of sneeuwt, zou het een dure tijd betekenen. Wanneer het windig is, zou er oproer volgen.

2. Zoveel dagen de leeuwerik voor Vrouwen lichtmis zingt, zoveel dagen zingt hij daarna. En is 't mooi weer op die dag, dan zal er noch meer sneeuw vallen dan tevoren gevallen is.

3. Wanneer de zon schijnt op Lichtmis dag of Vastenavond, zal het vlas goed gelukken.

4. Wanneer de zon schijnt op de Vastenavond of vastennacht, dan zal de eerste aar van 't winterkoren en de tarwe mooi zijn.

5. Wat op Vastenavond dinsdag gezaaid wordt blijft altijd groen. Gaat de zon dan vroeg op, dan gelukt het vroege zaad goed. [5]

6. Als 't op Vastenavond goed weer is, gelukken de erwten goed.

7. Als het ‘s nachts voor Sint Pieters stoel vriest, dan zal het noch veertig dagen na elkaar vriezen. Wanneer het op Sint Pieters nacht niet vriest, dan vriest het daarna niet meer.

8. Dat van Petri dag gezegd wordt, past ook op Matthijs dag. Enige plachten daarom op die nacht een pot met water voor in 't huis te zetten en als ze zagen dat die bevroren was maakten ze gissing dat het noch veertig dagen en veertig nachten zo vriezen zou.

MAART.

1. Zo veel nevel of damp als er in de maart komt, zo veel boze nevels komen ook na Pasen en in augustus.

2. Wanneer op den dag van Mariaճ Boodschap, vroeg voor de zonsopgang, mooi weer aan de hemel is en de sterren helder schijnen, dan is er een goed jaar te hopen en dat er dan goed weer voor alles volgen zal. Wat men op dezen dag ent zal goed aanslaan. Men noemde die dag een dag van wonder omdat de wereld daarop zou geschapen zijn.

3. Als de spinnenwebben zich in de lente op de velden vertonen dan komt er in diezelfde zomer gewoonlijk pest.

APRIL.

1. Is de Palmzondag mooi en helder, dan heeft men gewoonlijk een goed vruchtbaar jaar. [6]

2. Zo lang de kikkers voor Sint Markus kwaken moeten ze na Sint Markus zwijgen.

3. Als de zon op Urbanus dag schijnt, dan zal de wijn goed zijn in zijn tijd: maar regent het, zo zal de wijngaard schade lijden.

MEI.

1. Een Pinkster regen doet zelden goed.

2. Als in 't einde van mei de eiken bloeien en de bloesem zonder schade is zal men een goed vet jaar hebben.

3. Op Hemelvaartsdag moet de rogge bloeien, 't zij wat weer het geweest is.

JUNI.

1. Wanneer het op Sint-Jans dag regent, dan zal het noch veertig dagen regenen en de grote noten en hazelnoten zullen kwalijk gelukken.

2. Op Sint Medardus dag verneemt men geen vorst meer die de wijngaard schaden kan: en zo 't op Sint Medardus dag wintert zal het noch vier weken na elkaar winteren en vooral in de oogsttijd.

JULI.

1. Wanneer de Hondsster duister opgaat en 't begin der [7] hondsdagen troebel is, dan zal er pest komen: maar wanneer op die tijd helder en mooi weer aan de hemel is, dat beduidt een gezond jaar.

2. Gelijk 't in de hondsdagen op de derde dag van elke maand weer is, zulk een weer zal 't de gehele maand door zijn.

3. Als de mieren in dezen tijd hopen opwerpen, zal 't een koude en natte herfst zijn.

AUGUSTUS.

1. Als men op Sint-Laurens dag rijpe druiven vindt is er goede hoop van wijn; want naar zulk weer als het dan is oordeelt men het wijnjaar. Daarom letten de wijngaardmeesters goed op de twee laatste dagen van augustus en de twee eerste van september en aan die dagen oordelen ze de herfst.

2. Men neemt in de wijngaard goede acht op den vorst en rijp voor Sint Michiels dag en daaruit neemt men af hoe de mei-vorsten zullen vallen. Is er veel vorst drie of vier weken voor Michiels dag, zo veel komt er ook drie of vier dagen voor Sint Walpurgis of Filippus en Jacobus dag. Daarnaar gaan ze te werk met het afhouwen der bedekte hout. De rijp schaadt bijna meer dan de vorst. Wanneer het drie of vier voor Sint Michiels dag rijp valt dan beschadigen de mei-vorsten gewoonlijk de wijngaard; zonderling wanneer het omtrent [8] Filippus en Jacobus dag stil is en er geen windje waait; want de wind waait de vorst weg, dat ze niet kan verharen, neervallen en schade doen.

SEPTEMBER.

1. Zo de herfst mooi ingaat, volgt gewoonlijk het andere herfstweer. Wordt de maan dan nieuw op een mooie tijd, dan is ook een mooie tijd tot het druiven plukken te hopen.

2. De oude hadden hun opmerkingen op de tijd korts voor of na Michals dag en meenden dat ze daaruit alle eigenschappen van het toekomende jaar konden voorzeggen. Ze braken de eikenappeltjes open en wanneer ze daarin een spin vonden hielden ze het toekomende jaar voor ongelukkig. Vonden ze daar een vlieg in dan hielden ze 't voor een middelmatig jaar. Maar zo het een made was, hoopten ze op een goed jaar. Was er niets in, dan vreesden ze dat het grote sterfte beduiden zou.

3. Andere verhelderen dit aldus: indien men in de eikenappeltjes wormpjes vindt zo houden de landlieden voor waarachtig dat er een dure tijd zal navolgen: vindt men daar in een vliegje, dat beduidt een groten krijg: een spinnenkop voorzegt grote pest.

4. Als de eikenappels in grote menigte gegroeid zijn, dat beduidt een vroege winter met veel sneeuw. [9] 5. Men nam ook acht op de inwendige gestalte ervan. Wanneer ze van binnen goed en gaaf waren hoopte men in 't toekomende jaar een mooi gewas met vast alle noodzakelijke vruchten. Wanneer ze van binnen nat en vuil waren vreesden ze voor een natte en vuile toekomende zomer. Maar waren ze van binnen mager of dor, dan oordeelden ze dat er een boze en hete zomer zou komen.

6. Zoveel dagen als het voor Sint Michiels dag rijp valt, zo veel dagen valt er rijp en is 't noch koud na Georgius dag waar omtrent in april de beesten plegen uit te gaan: en wanneer het vroeg na Bartholomeus dag rijp valt mag men մ winterkoren wel langzaam zaaien, anders bevriest alles wat gezaaid wordt.

7. Een kwade, langdurige en harde winter vernam men hieruit wanneer de herfst warm was en de warmte lang duurde, daarop plag gewoonlijk een harde koude winter te volgen.

OKTOBER.

1. Als de eikels en beuken goed gegroeid waren heeft men een lange harde winter te verwachten.

2. Men heeft vaak bevonden dat zo men van die dag af telt, waarop de eerste sneeuw gevallen is, tot op de naast volgende nieuwe maan, het zo veel dagen in de volgende winter sneeuwen zal. [10]

NOVEMBER.

1. Men gaat omtrent Allerheiligen in 't bos en houwt een spaan uit een beukenboom: wanneer die droog is dat beduidt een warme winter: maar is ze nat dan zal er een koude winter op volgen.

2. Men pleegt op Sint-Andries dag een glas boordevol water op een tafel te zetten, dat er niemand aan schudde, en wanneer dat vanzelf overliep dan beduidde het een vochtig jaar; maar als het bleef staan, beduidde het een droog jaar.

DECEMBER VAN DE TWAALF NACHTEN.

1. De twaalf nachten zijn de tijd tussen Kerstmis en Drie Koningen. Daar is in 't gehele jaar geen ongestadiger weer dan omtrent die tijd.

2. Oude boeren meenden door lange ervaring ondervonden te hebben dat de rechte zaaitijd aan die tijd zeer veel gelegen was: en vooral wisten ze teweeg te brengen dat de zomergerst hen goed gelukte als andere niets op hadden. Ze maakten uit opmerking der twaalf nachten deze rekening en tijdgissing.

3. Men begint op de avond van Kerstnacht en merkt [11] wat weer het van de avond tot middernacht is: dat is het eerste vierendeel van januari. Van middernacht weer tot den morgen is het tweede vierendeel van januari. Van de morgen tot de middag is het derde vierendeel. Van den middag weer tot de avond is het laatste vierendeel van die maand. Dit (zegt men) heeft zeer zelden gemist.

4. Sommige hebben door lange opmerking ook uit andere tekens hun zaaitijd op alle kwartieren der maanden weten te rekenen en dat een geheel jaar door. Als ze Kerstdag voor januari genomen hebben, gelijk gezegd is, de tweede dag, welke Sint Stevens dag is, begint op de Kerstdag des avonds en die betekent de maand van februari: want de avond tot middernacht is het eerste vierendeel: van middernacht tot ‘s morgens het tweede en alzo voort. Daarna volgt Sint-Jans dag, betekende de maart, Allerkinderen dag de april en alzo vervolgens de twaalf nachten en dagen waarvan elk een maand betekent. Zo kan men uit die twaalf nachten tevoren zeggen het weer van de toekomende twaalf maanden of van het gehele jaar.

VAN KERSTNACHT.

1. Men meende in die tijd te kunnen vernemen wat voor weer het in 't volgende jaar al zijn op elk kwartier van de maan.

2. Men bewaarde de hoendereieren die in de twaalf dagen [12] gelegd waren en als een hen broeden wilde legde men die daar onder. Hieruit kwamen (zo men geloofde) grote mooie hoenderen.

3. Oude schaapherders zeggen dat er op Kerstnacht een lam onder de hoop moet zijn, 't gaat zo het wil; hoewel de rechte lammeren-tijd eerst over 3, 4, 5 weken aangaat.

4. Men zegt dat de beesten op die nacht neerliggen, naar twaalf uren of middernacht, opstaan.

5. De roos van Jericho bloeit of opent zich in die nacht.

6. Als Kerstnacht in 't wassen van de maan komt dan is het een goed jaar: maar na de nieuwe maan, noch beter. Komt het in 't afgaan van de maan, zo heeft men een kwaad jaar te vrezen.

7. Wat op Kerstavond gezaaid wordt dat bederft niet, al was het mooi op sneeuw gezaaid.

8. Trekt men op deze avond de stokken uit die op Allerheiligen avond gestoken zijn en steekt men daar een [13] spruit van een vruchtbare boom in zo slaan ze aan op dit jaar en worden vruchtbaar.

9. Men vindt in deze nacht op de kruiden, welke men over winter in de kelders in zand plag te leggen, ettelijke korreltjes oprecht hennepzaad.

10. Men kan, zo men geloofde, ook vernemen, wat jong vee 't geen men opkweken wil, beter tieren zal. Let op of de hemel voor middernacht of daarna ook droevig en donker is; dan gaat het met vroege vee niet goed dat tijdelijk voor Kersttijd geworpen wordt: maar is de Kerstnacht helder en mooi, dan gedijd het late vee, 't geen na Kerstdag jong wordt beter en daartegen, enz.

11. Een bouwman, geloofde men, kan zien aan de Kerstnacht wat zaad hij op 't toekomende jaar meest zaaien zal en wat hem 't meeste voordeel zal geven omdat men dan de werking van het geheel jaar te weten komt.

12. Op Kerstnacht, zei men, rijst de wijn in de vaten, gelijk het doet in 't bloeien van de druiven. Dat helpt men aldus: men werpt daarin een koude kiezelsteen uit koud water en dan zet zich de wijn terstond. Zo de wijn over rijst, dat beduidt in 't toekomende jaar een goed wijnjaar. [14]

13. Men plagt op dezen tijd de ooftbomen met een strowis te binden. Hierdoor zouden ze vruchtbaar worden, veel ooft dragen en de bloesem niet beschadigd worden.

14. De ouden plachten zeer te letten op wat dag van de week de Kerstavond kwam en vernamen daaruit de vruchtbare of onvruchtbare jaren.

15. Wanneer Kerstmis op een zondag komt dan staat een warme winter voor handen, ook sterke winden en onweer. De zomer zal heet en droog zijn. De herfst vocht en winterachtig. Wijn en koren genoeg. De schapen sterven. Daar wordt wel honig gewonnen. De boomgaard vruchten gelukken goed. Oude lieden sterven haastig henen.

16. Wanneer de Kerstdag op een maandag komt dan zal de winter matig wezen, de lente goed, de zomer winderig, de herfst goed en veel wijn. Op honig kan men niet veel hoop hebben. De bijen sterven. Vele vrouwen worden weduwen.

17. Wanneer de Kerstdag op een dinsdag komt dan is de winter zeer koud, de lente winderig en nat, de zomer [15] goed, veel koren in de herfst, het vee sterft; honig genoeg en goede vruchten.

18. Wanneer de Kerstdag op een woensdag komt dan heeft men een harde scherpe winter te verwachten, een kwade lente een tijdige herfst, goed koren, hooi, wijn, honig, olie en veel ooft met een goede zomer.

19. Wanneer Kerstdag op een donderdag komt heeft men een goede winter, winderige lente, goede zomer en herfst, wijn en ooft genoeg. 't Klein vee sterft.

20. Wanneer Kerstdag op een vrijdag komt is de winter winderig, de lente goed, de zomer kwaad, een herfst die mager en droog is, zeer weinig koren en veel ooft. De schapen sterven.

21. Wanneer Kerstdag op een zaterdag komt is de winter nevelig en koud, troebel, met veel sneeuw en wind; een kwade winderige lente; een goede zomer; een dorre herfst: dure tijd, weinig koren, weinig vruchten, de bijen sterven.

22. Wanneer 't op Kerstnacht zonder wind en regen helder weer is dan heeft men wijn en vruchten genoeg: maar wanneer het regent en winderig is, heeft men weinig wijn en vruchten. Komt de wind dan uit het oosten zo sterft veel vee. Komt de wind uit het westen zo sterven de [16] koningen en grote heren. Komt de wind uit het noorden zo is er een goed vruchtbaar jaar te verhopen. Komt de wind uit het zuiden, zo wordt er dagelijkse krankheid en klachten vernomen.

VAN HET SCHRIKKELJAAR.

23. Op 't schrikkeljaar (dat alle vier jaren eens komt) gelukt geen jong vee dat men opkweken wil, vooral geen gevogelte als hoenderen, eenden, ganzen of kalveren. Ook wilden sommige hoveniers dan niet griffelen; zeggen dat de griffel niet voorkomt.

24. Met de vrijdag heeft men gewoonlijk verandering van weer.

Aanhangsel behelst een bericht van de wiskunstige en natuurkundige werktuigen, genaamd thermometer en barometer of aanwijzer der luchtwarmte en het weer.

Bericht wegens de thermometer.

1. Dit is een glazen bol met een lange hals waarin een geel vocht besloten is en wat dient om de volgende opmerkingen te maken.

2. Naar mate dat de koude toeneemt daalt dit vocht: in die voegen dat in tijd van vorst of van een hooggaande koude het neerzakt tot zulk een trap dat het zich als geheel terugtrekt in de bol en daar verdikt zijnde vertoeft zo lang als de koude duurt. Maar van de tijd af dat de koude vermindert en dat de lucht zacht en gematigd wordt zo klimt het vocht tot de trap getekend in de Latijnse beschrijving, alwaar men vindt het woord Temperatum, gematigd. Des zomers, wanneer de hitte groter begint te worden, zo rijst en daalt het naar de maat dat de hitte toe- of afneemt. En deze wetten, voorgeschreven door de natuur, feilen nimmer en houden altijd stand in zijn eenvormigheid, voor zoveel als die niet zijn veranderd, noch afgewend in zijn loop door uitwendige of bijkomende oorzaken.

3. Desgelijks zal men hier oor bevinden welke kelder de koelste en bijgevolg de beste is; want die alwaar het [4] vocht het meest daalt is de koelste en die waar in het 't meeste klimt is de warmste. En wanneer men het houdt in een kamer die ten naaste bij gelijk warm en gematigd is zal men op een zeer aangename en aardige wijze zien wat wijze het van winter of zomer het maakt en vervolgens de verandering der seizoenen door middel dat men opmerkt de trappen alwaar het vocht blijft staan. Hieruit blijkt ook hoeveel de ene dag kouder of warmer is dan de andere, welke de heetste of kilste dag van het ganse jaar geweest is en wat het ene jaar ten die opzicht verschilt van het andere.

Bericht over de barometer.

De barometer is een lange pijp van glas wat dient om de zwaarte of lichtheid van de lucht te kennen door middel van het toebereide kwikzilver; 't geen erin is. Dit verschaft tien zeer merkwaardige waarnemingen;

1. Wanneer het weer stil is en enige schijn van regen dan daalt het kwikzilver eer de verandering van 't weer gebeurt.

2. Wanneer de tijd tot mooi weer keert dan komt het kwikzilver gewoonlijk genoegzaam hoog.

3. Wanneer het hard zal waaien, mooi het niet regent, [5] dan daalt het kwikzilver lager dan het doet op enige andere tijd, volgens de wind die waaien zal.

4. Het kwikzilver verheft zich zeer wanneer het een Westen- of Noordwestenwind zal zijn.

5. Wanneer het koud wil worden of vriezend weer of goed mistig, dan klimt het kwikzilver meestentijds genoegzaam hoog.

6. Als er hevige winden of stormen zullen komen dan daalt het kwikzilver zeer laag. Maar zo gauw het eerste onweer zal ophouden zal het zich ook verheffen met enige vaardigheid.

7. Wanneer het enige tijd heeft geregend en dat in 't vervolg het kwikzilver oprijst tot omtrent de plaats die aanwijst dat het mooi weer zal zijn; indien er dan nog enige kleine regen valt dat zal niet beletten dat men weinig tijd daarna enige dagen mooi weer zal hebben, als is 't dat het niet vast blijft staan op dezelfde trap. Gans in 't tegendeel wanneer het gedurende 24 uren of langer blijft staan op het teken van mooi weer, zonder oprijzen of nederdalen, dat is een zeker teken dat het weer mooi zal blijven gedurende enige dagen. [6]

8. Wanneer het enige dagen mooi weer maakt en dat het kwikzilver geleidelijk aan begint te dalen tot omtrent het teken variabel of veranderlijk en van regen, al regent het niet zo terstond, 't is een teken dat het zal blijven staan op de trap van variabel en dat er enige kleine winden zullen waaien, onderworpen aan veranderingen. Wanneer het kwikzilver lager daalt en standhoudt op de plaats getekend pluvia, regen, zo zal het niet missen te regenen. Zo het noch lager neerzakt aanraakt de plaats magna pluvia, grote tegen, zullen er zware regens vallen die verscheiden dagen zullen aanhouden. De trap gemerkt procella, storm, wijst aan orkanen of onweren wanneer het kwikzilver die bereikt; en indien het onweer zich dan op die plaats niet doet voelen, dan zal het onfeilbaar vallen op andere naburige gewesten.

9. Wanneer in 't laatste kwartier der maan het kwikzilver blijft staan op de merk plaats van regen of van wind en dat het gedurende enige uren noch mooi weer blijft, dit is een teken dat het weer regenachtig zal zijn en dat de regen of wind enigen tijd zal duren. Wanneer het in 't tegendeel mooi weer aanwijst en dat het regent, dan zal het mooi en droog weer zijn gedurende enige tijd.

10. Omtrent de tijd van het Equinoctium, als de dagen en nachten even lang zijn, indien dan het kwikzilver regen [7] aanwijst, zonder dat het nochtans regent, dit is een teken dat het weer regenachtig zal zijn tot het volgende Equinoctium. Zo het in 't tegendeel dan mooi weer aanwijst en het regent, dan zal het weer tot het volgende Equinoctium mooi en droog zijn.

11. Telkens wanneer het kwikzilver daalt is de tijd bekwaam om medicijnen in te nemen: en geheel het tegendeel is 't wanneer dat rijst.

12. Voor 't overige, deze regels zijn zo nauwkeurig niet dat men voorzeggen kan het juiste uur van de verandering der weer. Gewoonlijk is de verandering aangewezen 24 uren van tevoren en zelf wel eerder, naar de wind die er waait. [8]

Regels wegens het rijzen of dalen der kwikzilver in de BAROMETER. Uit nauwkeurige en langdurige waarnemingen opgesteld van de beroemden heer R. Andala.

1. Wanneer het kwikzilver veel opklimt boven variabel, ja tot het merkteken van mooi weer toe en zelf ook hoger, dat geeft te kennen een aanstaande of tegenwoordige zeer grote stilte der hemel en droogte. Als het opstijgt tot het hoogste, dan is de wind meest Oost of Zuiden.

2. Wanneer het kwikzilver genoegzaam ras neerzijgt tot tempeest of bijna tot daartoe of enige strepen lager, dat zal onweer voorzeggen; groter of minder naar dat het kwikzilver meer of minder ras gezakt was en uit een hoger of lager plaats en dus meer of min was gedaald.

3. Wanneer het kwikzilver opklimt 3, 4, 5, of 6 strepen in de tijd van omtrent 8, 10, 12, 14, 16, 20 uren, voornamelijk zo het dus is opgerezen boven variabel, dat beduidt helder weer. Maar indien het kwikzilver zo veel en zo ras is neergezakt, dit wijst aan dat 'er donkere of nevelachtige lucht, zware regen, sneeuw of hagel, naar gelegenheid van de tijd der jaar of ook somtijds een heviger wind genaakt. De wind is dan dikwijls Zuiden of West.

4. Wanneer na enig nederdalen het kwikzilver stil staat en echter niet zeer hoog, dat voorspelt dikwijls een min hevige wind, fijne regen, hagel of dunne sneeuw.

5. Wanneer de barometer bewogen wordt zo at het kwikzilver met beurten daalt en rijst en daarna tot rust gekomen zijnde lager blijft staan, dan voor de beweging, dat is een aanwijzing van minder helder weer; maar zo het hoger stand houd en dus opgeklommen is dat geeft hoop van een grote helderheid.

6. Het kwikzilver kan somtijds zo traag afklimmen, b. v. van de 5 of 6 streep boven variabel tot aan regen, ja ook lager en somtijds stil staan zodat eerst op de 4, 5, of ook de 6de dag regen volgt. Ja, na een mindere neerdaling kan het wederom opklimmen zodat dit slechts een nevelachtige lucht boodschapt.

7. Uit de geziene hoogte der kwikzilver en de merktekens die op de wee rtrap gesteld zijn kan men zelden [10]

8. Niet altijd kan van 't toekomend weer een zeker oordeel geveld worden.

9. De tijd van de toekomende verandering moet men niet los bepalen.

Zie verder: http:,,volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http:,,www.volkoomen.nl,