Dat Scaecspel

Over Dat Scaecspel

Ludus Scaccorum, het ontstaan van het schaakspel als tijdverdrijf voor een kwade koning die veel kwaad bedreef.

Uit; https://www.dbnl.org/tekst/_sca001scae02_01/_sca001scae02_01_0002.php

Door; Nico Koomen.

In voerleden tyden was een

hoverdich onghenadich tyran

gheheten Elmeradap, die zijns

vader lichaem dede deylen aen

drien hondert stůcken ende

gafse teten driehondert vůlen

wilden dieren, voghelen, die

gheheten zijn vůltures.

Dese coninc verhart mitten

duvel onder alle quade půnten

soe had hi ? ein zůnderderlinge

quaet punte, als dat hi

Gode nijt en kennede ende

dat hi nijt en woude ghelaect

noch berespet wesen van zijnre

groter quaetheyt ende wye hem

daer of laecte of berespte dien

plach hi te doen ontliven, also

dat dat heel conincrijc daer

zeer om tafter was ende in

zwaren verdriet ende

vervolchdent an enen groten

wysen meyster, raet des conincx

voorseit, gheheten Phylometor,

dat also veel beduut als een

minre des maets of des

gherechicheit

ende baden den meyster voorseit

dat hi den coninc zijn grote quaetheit

laken wilde ende tot důechden

trecken. Daer die meyster

antwoorde ende seyde, dat hi

des nijt doen en dorste overmits

vrese des doots, want hi anxt

hadde, dat hi hem gheliken

manigen anderen groten meyster,

vanden live beroven

soude. Doen sprac dat ghemeen

vole vanden conincrijc

ende seyden, dathi des nijt

ontsien en soude, mer dathi den

doot liever kyesen ende aengaen

soude, dan datmen inder

waerheyt onder dat ghemeen

volc seggen soude, dat

des conincx leven ende zijn

grote quaetheyt van zinen rade

quam. Doe Phylometor voorseit

deze woorde hoorde, docht

hi op Senecam, dat een man

die goet waer, so wes hi meende,

dat hi mit Gode ende mit eeren

doen mochte, dat zoude hi doen,

oec hoe zůer, hoe scadelic ende

hoe vreselic dat hem waer ende

dat men enen goeden man tot

gheenre quaetheyt dwinghen

noch dreyghen en mach noch

van gheenre důecht keren ende

datter niemant gherechtich en

waer, die den doot, die die

armoede ende enich verdriet

der werelt daer hi Gode mede

behaghen mach ontsiet. Iuxta

illud, Vir bonus....

Waeromme hi den gemenen

volc vanden conincrijc

beloofde, dat hi hoor bede volbringen

zoude ende den coninc

van zijnre dwalinghe te

keren nae zijnre machte. Mer

wantmen van naturen den doot

ontsiet ende dat loon des dogets

gheernne ontfinge, begonde hi

te studeren, in wat manieren hi

best zijn lijf behouden mocht

ende dien coninc tot enen gherechtigen

leven te brenghen

ende maecte dat scaecspul inder

stat van Babylonin ende dat

tafelbort naeder stat voorscreven.

In voorleden tijden was een

Hovaardige ongenadige tiran

geheten Elmeradap, die zijn

vaders lichaam liet verdelen in

drie honderd stukken en

gaf het te eten driehonderd vuile

wilden dieren, vogels, die

geheten zijn Vultur.

Deze koning verharde met de

Duivel en onder alle kwade punten

zo had hij een bijzonder

kwaad punt, als dat hij

God niet kende en

dat hij niet wilde gelaakt

noch berispt wezen van zijn

grote kwaadheid en wie hem

daarvan laakte of berispte die

plag hij te laten ontlijven, alzo

dat dit hele koninkrijk daar

zeer om te achter was en in

zwaar verdriet en

vervolgden het aan een grote

wijze meester, raad van koning

voorzegt, geheten Phylometor,

dat alzo veel betekent als een

minnaar van maat of de

gerechtigheid

en baden de meester voorzegt

dat hij de koning zijn grote kwaadheid

laken wilde en tot deugden

trekken. Daar de meester

antwoorde en zei, dat hij

dat niet doen durfde overmits

vrees van de dood, want hij angst

had, dat hij hem gelijk

menige andere grote meesters,

van het lijf beroven

zou. Toen sprak dat gewone

volk van het koninkrijk

en zei, dat hij dus niet

ontzien zou, maar dat hij de

dood liever kiezen en aangaan

zou, dan dat men in de

waarheid onder dat gewone

volk zeggen zou, dat

de konings leven en zijn

grote kwaadheid van zijn raad

kwam. Toen Phylometor voorzegt

deze woorden hoorde, dacht

hij aan Seneca, dat een man

die goed was, zo wat hij meende,

dat hij met God en me eren

doen mocht, dat zou hij doen,

ook hoe zuur, hoe schadelijk en

hoe vreselijk dat het hem was en

dat men een goede man tot

geen kwaadheid dwingen

noch dreigen mag noch

van geen deugd keren en

dat er niemand gerechtig

was, die de dood, die de

armoede en enig verdriet

der wereld daar jij God mee

behagen mag ontziet. Iuxta

illud, Vir bonus....

Waarom hij het gewone

Volk van het koninkrijk

beloofde, dat hij hun bede volbrengen

zou en de koning

van zijn dwaling te

keren naar zijn machte. Maar

omdat men van naturen de dood

ontziet en dat loon der deugd

graag ontvangt, begon hij

te studeren, in wat manieren hij

het beste zijn lijf behouden mocht

en die koning tot een rechtvaardig

leven te brengen

en maakte dat schaakspel in de

stad van Babylonië en dat

tafelbord naar de voorschreven stad.

Ende ghi zult weten al

ist zake, dat veel lude zeggen,

dattet scaecspul eerst gevonden

wort ende ghemaect inden strijt

voor Troyen, dat des nijt en

is, behoudelic haers woorts, mer

tis ghecomen wt Caldeen in

Grieken. Ende ie ghelove wel,

dattet inden strijt voor Troeyen

eerst ghemeenlic gheopenbaert

wort, mer so worttet eerst ghemaect

inder stat van Babylonien,

die gheleghen is in Caldeen

ende nijt in der stat van

Babylonin, die gheleghen is

in Egypten. Ende dat dit waer

is, moghen wy weten bi dat

dese stat recht viercant was

ende elke cant was XVI milen

lanc ende IIII werven XVI

maect LXIIII, dat ons beteikent

wort by LXIIII viercante veldekijns,

die daer in dat tafelbort

staen ende die ommeganc vander

stat voorseit daer by beteykent

wort.

Ende dat die lijsten des borts

hogher zijn dan dat velt, beteykent

ons die hoecheit vander

můren des stats, waerby

dat ghi weten zult, dat die

můren al ommegancs drie milen

hoech waren.

Ende in eenre horn vander stat

stont een driecant toornne, die

gheheten was Babel, VII milen

hoge, so dat die gheheel stat

van Babilonin altoos bynnen

duuster was overmits hoocheyt

der můren ende des toorns.

Opdat deze Philometor also

voorscreven is zijn lijf behouden

mocht ende den coninc

voorscreven brengen tot enen

goeden leven visierde hi na

minscheliker vormen, twee

coningen mit horen bataelgen

ghemaect allegader nae minscheliker

vorme van goude ende

van zulver, enen ygheliken verchiert

mit schoonheden ende

moghenthede nae zinen staet

daer hi by beteykent wort. Op

dattie coninc voorseyt by der

edelre ghenůechliker vormen,

wercken ende zedichede der

ghemaecter coningen van goude

ende van sulver zine quaetheit

bekennen mochte ende oec vernemen

mochte die grote edelheit,

die enen coninc toebehoorde,

soe visierde Phylometor deze

twee ghemaecte coningen nae

rechter conincliker eren mit

horen bataelgen op dit voor-

seyde tafelbort onderlinge te

striden ende die een den ander

van lachterheyt te beruspen, op

dattie levende coninc Elmeradap

in die beruspinge der ghemaecter

coningen recht of men

enen anderen castiede, inden

gront zijns herten beruspt ende

castiet soude werden ende also

ten lesten zijn leven te beteren.

Doe deze voorseyde Phylometor

dit spul ende dit tafelbort

volbrocht ende volmaect

hadde, also voorseyt is, begonste

hi openbaer in des conincs

Elmeradaps zale dit spul mit

edelen hertogen, graven, baenroedsen,

ridderen ende knechten

al spelende te striden. Des

die coninc voerseit vernam ende

doe hi die grote nye ghenůechlicheit.

vroetscap, wijsheit, subtilicheit

ende edelheit die in dat

spul besloten was [ende] begonste

te smaken ende te verstaen

begheerde hi mit Phylometor

dat spul al stridende te

spelen. Doe antwoorde Phylometor,

dattet nijt redelic en

waer nader ghemeyn loop der

naturen, dat yemant meyster

soude wesen, eer hi discipel ende

scolier hadde gheweest nader

vorme eens onderdanichs scoliers.

Des die coninc voirseit dat

ghelyede recht te weezen ende

al begherende te leren, gaf hi

hem over altemael onder den

meyster Phylometor als een

goet discipel sculdich is te doen.

Doe begonste hem die meyster

te openbaren die vorme der

tafelen des speels, die edelheit,

wijsheit, die den coninc toebehoren,

mede wat dien edelen

luden toebehoort ende wat ambocht

die ghemeente doen sal,

als hier nae ghescreven staet.

Doe die coninc vernam, dat dit

voorscreven spul in hem besloten

had correxie, daer hi

manighen wysen man om ghedoot

hadde, begonste hi mit

dreyghenden woorden den meyster

te vragen, waer omme dat hi

dat spul ghemaect hadde. Doe

antwoorde hem die meyster ende

zeide: O my lieve heer coninc,

dit spul heb ic ghemaect, op

dat ghi u leven beteren sout ende

u conincrijc mit eren, mit bliscapen

en besitten ende regeren

sout, des ghi nijt doen en moecht,

tensi dat zake dat ghi mit edelre

wijsheit des gherechts verchiert

van den ghemeenen volc ghemynnet

wort.

Waer om ghi weten zult, dat so

wie zijn onderzaten mit felre

starcheit ghelijc den wolf den

scapen..... om zijn profijt scat,

sceert of onder den voeten

druct, die mach nae recht gheen

coninc heten, mer hi sal heten

een quaet vals tyranne....

Mer dieghene die in ghelikenisse

Gods zijn ondersaten mit rechter

vroetscap ende wijsheit totter

overster zalicheit..... trecket

ende brenget..... ende deze is

mit rechter reden een coninc

gheheten ende anders niemant.

Voort, heer coninc, so zuldi weten

wie dat anders zijn conincrijc

regeert dan Gode den oversten

coninc nae te volgenɮ.

Gheliken als wy lezen van

enen goeden ridder, die doe hi

sach, dat Alexander zijn heer,

al te moedich ende hoveerdich

wort ende meer nader werelt eer

stont dan hem toe behoorde seyde

hi hem aldus: ԗaert dat onse

Goden dijn licham ghemaect

hadden naden eysche dijns moets,

alle die werelt en soude di nijt

moghen houden, wanttu soutste

mit dijnre rechterhant raken die

hemel int oost ende mit dijnre

lufter hant int west. Nu want

dijn licham gheen grootheit en

heeft naden eysche dijns moetsɮ.

Mede, heer coninc, soe heb ic

dit spul ghemaect, op dat die

edel heren ende die goede rike

burghers een subtijl tijtcortinghe

hantieren mogen om ledicheit

mede te scuwen. Want ledicheit

is een moeder ende een oorspronc

van alre quaetheit ende

zunderlinghe van hate, van nijt

ende ghierichede ende van wanhope,

als een yghelic minsche

in hem selven ghevoelen mach.

Waer omme ghi weten zult, dat

dit spul nijt visiert noch ghemaect

en is, voor die grove

rude, viercante keerls, die in

dit spul nijt en zůecken dan

tijtlic ghewynne of hoverdye,

merc'

En gij zal weten, al

Is het zaak, dat veel lieden zeggen,

Dat het schaakspel eerst gevonden

werd en gemaakt in de strijd

voor Troje, dat dus niet

is, behalve hun woord, maar

het is gekomen uit Chaldeeën in

Griekenland. En ik geloof wel,

dat het in de strijd voor Troje

eerst algemeen geopenbaard

werd, maar zo werd het eerst gemaakt

in de stad van Babylonië

die gelegen is in Chaldeeën

en niet in de stad van

Babylonië, die gelegen is (Cairo)

in Egypte. En dat dit waar

is, mogen we weten bij dat

deze stad recht vierkant was

en elke kant was 16 mijlen

lang en 4 maal 16

maakt 64, dat ons bekend

wordt bij 64 vierkante veldjes,

die daar in dat tafelbord

staan en de omgang van de

stad voorzegt daarbij bekend

wordt.

En dat de lijsten van het bord

hoger zijn dan dat veld, betekent

ons de hoogte van de

muren der stad, waarbij

dat ge weten zult, dat die

muren al omgang drie mijlen

hoog waren.

En in een hoek van de stad

stond een driekantige toren, die

geheten was Babel, 7 mijlen

hoog, zodat die gehele stad

van Babylonië altijd binnen

duister was overmits de hoogte

der muren en de toorn.

Opdat deze Phylometor alzo

voorschreven is zijn lijf behouden

mocht en de koning

voorschreven brengen tot een

goed leven versierde hij naar

menselijke vormen, twee

koningen met hun strijders

gemaakt allemaal naar menselijke

vormen van goud en

van zilver, iedereen versierd

met schoonheden en

mogendheden naar zijn staat

daar hij bij bekend is. Op

dat de koning voorzegt bij de

edele genoeglijke vormen,

werken ende zedigheid der

gemaakte koningen van goud

en van zilver zijn kwaadheid

bekennen mocht en ook vernemen

mocht die grote edelheid,

die een koning toebehoort,

Zo versierde Phylometor deze

twee gemaakte koningen naar

rechter koninklijke eren met

hun strijders op dit voorzegde

tafelbord onderling te

strijden en de een de ander

van schande te berispen, op

dat de levende koning Elmeradap

in die berisping der gemaakte

koningen recht of men

een andere kastijdde, in de

grond van zijn hart berispt en

gekastijd zou worden en alzo

tenslotte zijn leven te beteren.

Toen deze voorzegde Phylometor

dit spel ende dit tafelbord

volbracht en volmaakt

had, alzo voorzegt is, begon

hij openbaar in de koning

Elmeradap’ s zaal dit spel met

edele hertogen, graven, baanderheren,

ridders en knechten

al spelende te strijden. Dus

de koning voorzegt vernam het en

tien hij die grote nieuwe genoeglijkheid.

kennis, wijsheid, subtiele

en edelheid die in dat

spel besloten was en begon

te smaken en te verstaan

begeerde hij met Phylometor

dat spel al strijdende te

spelen. Toen antwoorde Phylometor,

dat het niet redelijk

was naar de algemene loop der

naturen, dat iemand meester

zou wezen, eer hij discipel en

scholier had geweest naar de

vorm van een onderdanige scholier.

Dus de koning voorzegt dat

belijd recht te wezen en

al begerende te leren, gaf hij

hem helemaal over onder de

meester Phylometor als een

goede discipel schuldig is te doen.

Toen begon hem de meester

te openbaren de vorm der

tafel van het spel, de edelheid,

wijsheid, die de koning toebehoorde,

mede wat die edelen

lieden toebehoort en wat ambacht

de gemeente doen zal,

als hierna geschreven staat.

Toen de koning vernam, dat dit

voorschreven spel in hem besloten

had correct, daar hij

menige wijze man om gedood

had, begon hij met

dreigende woorden de meester

te vragen, waarom dat hij

dat spel gemaakt had. Toen

antwoorde hem de meester en

zei: O mijn lieve heer koning,

dit spel heb ik gemaakt, op

dat ge uw leven verbeteren zou en

uw koninkrijk met eren, met blijdschappen

en bezitten en regeren

zou, dat gij niet doen mocht,

tenzij het zaak is dat gij met edele

wijsheid der gerecht versierd

van he gewone volk gemind

wordt.

Waarom ge weten zult, dat zo

wie zijn onderzaten met felle

sterkte gelijk de wolf de

schapen..... om zijn profijt schat,

scheert of onder de voeten

drukt, die mag naar recht geen

koning heten, maar hij zal heten

een kwade valse tiran....

Maar diegene die in gelijkenis

Gods zijn onderzaten met rechte

kennis ende wijsheid tot de

hoogste zaligheid..... trekt

en brengt..... en deze is

met rechte reden een koning

geheten en anders niemand.

Voort, heer koning, zo zal je weten

wie dat anders zijn koninkrijk

regeert dan God de overste

koning na te volgen’..

Gelijk als wij lezen van

een goeden ridder, die toen hij

zag, dat Alexander zijn heer,

al te moedig en hovaardig

werd en meer naar de wereld eer

stond dan hem toe behoorde zei

hij hem aldus: ‘was het dat onze

Goden uw lichaam gemaakt

hadden naar de eis van uw gemoed,

de hele wereld zou u niet

mogen houden, want u zou

met uw rechterhand raken de

hemel in het oosten en met uw

linkerhand in het westen. Nu omdat

uw lichaam geen grootheid

heeft naar de eis van uw gemoed’.

Mede, heer koning, zo heb ik

dit spel gemaakt, opdat de

edele heren en de goede rijke

burgers een subtiel tijdverdrijf

hanteren mogen om ledigheid

mee te schuwen. Want ledigheid

is een moeder en een oorsprong

van alle kwaadheid en

vooral van haat, van nijd

en gierigheid en van wanhoop,

zoals elk mens

in zichzelf voelen mag.

Waarom ge weten zult, dat

dit spel niet versiert noch gemaakt

is, voor die grove

ruige, vierkante kerels, die in

dit spel nijd zoeken dan

tijdelijke gewin of hovaardij,

merk’.

Nawoord.

Een denkbeeld van de buitengewone populariteit, die de Ludus Scaccorum genoten heeft, krijgt men door de niet eens volledige lijst van Hoofdstukken. en Incunabelen in Van der Linde's werk: Geschichte und Litteratur des Schachspiels. Hieruit ziet men, dat het werk in _ 200 Hoofdstukken., waaronder ongeveer 80 Latijnse en 36 drukken in bijna alle Europese talen, voornamelijk in codices uit de 14de en 15de eeuw gevonden wordt.

Allereerst werd het vertaald in het Duits. Van deze Duitse vertalingen, waarover boven al gesproken is, is de oudste de zeer vrije, op velerlei wijze uitgebreide, bewerking van Kunrat von Ammenhausen, gedateerd 1337, die verreweg de meeste bekendheid heeft verworven, veel meer dan de betere vertaling van den Pfarrer von dem Hechte van 1355, die zich zeer nauw bij het origineel aansluit.

In Franse proza werd de Ludus Scaccorum tweemaal vertaald: door Jean Ferron (4 Mei 1347) en door Jean de Vignay (ook v?_r 1350), terwijl ook een zeer vrije anonieme navolging in po_zie bewaard is in een Hoofdstuk. uit de 15de Eeuw.

Zie verder: http:,,volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http:,,www.volkoomen.nl,

In voorleden tijden was een

Hovaardige ongenadige tiran

geheten Elmeradap, die zijn

vaders lichaam liet verdelen in

drie honderd stukken en

gaf het te eten driehonderd vuile

wilden dieren, vogels, die

geheten zijn Vultur.

Deze koning verharde met de

Duivel en onder alle kwade punten

zo had hij een bijzonder

kwaad punt, als dat hij

God niet kende en

dat hij niet wilde gelaakt

noch berispt wezen van zijn

grote kwaadheid en wie hem

daarvan laakte of berispte die

plag hij te laten ontlijven, alzo

dat dit hele koninkrijk daar

zeer om te achter was en in

zwaar verdriet en

vervolgden het aan een grote

wijze meester, raad van koning

voorzegt, geheten Phylometor,

dat alzo veel betekent als een

minnaar van maat of de

gerechtigheid

en baden de meester voorzegt

dat hij de koning zijn grote kwaadheid

laken wilde en tot deugden

trekken. Daar de meester

antwoorde en zei, dat hij

dat niet doen durfde overmits

vrees van de dood, want hij angst

had, dat hij hem gelijk

menige andere grote meesters,

van het lijf beroven

zou. Toen sprak dat gewone

volk van het koninkrijk

en zei, dat hij dus niet

ontzien zou, maar dat hij de

dood liever kiezen en aangaan

zou, dan dat men in de

waarheid onder dat gewone

volk zeggen zou, dat

de konings leven en zijn

grote kwaadheid van zijn raad

kwam. Toen Phylometor voorzegt

deze woorden hoorde, dacht

hij aan Seneca, dat een man

die goed was, zo wat hij meende,

dat hij met God en me eren

doen mocht, dat zou hij doen,

ook hoe zuur, hoe schadelijk en

hoe vreselijk dat het hem was en

dat men een goede man tot

geen kwaadheid dwingen

noch dreigen mag noch

van geen deugd keren en

dat er niemand gerechtig

was, die de dood, die de

armoede en enig verdriet

der wereld daar jij God mee

behagen mag ontziet. Iuxta

illud, Vir bonus....

Waarom hij het gewone

Volk van het koninkrijk

beloofde, dat hij hun bede volbrengen

zou en de koning

van zijn dwaling te

keren naar zijn machte. Maar

omdat men van naturen de dood

ontziet en dat loon der deugd

graag ontvangt, begon hij

te studeren, in wat manieren hij

het beste zijn lijf behouden mocht

en die koning tot een rechtvaardig

leven te brengen

en maakte dat schaakspel in de

stad van Babylonië en dat

tafelbord naar de voorschreven stad.

En gij zal weten, al

Is het zaak, dat veel lieden zeggen,

Dat het schaakspel eerst gevonden

werd en gemaakt in de strijd

voor Troje, dat dus niet

is, behalve hun woord, maar

het is gekomen uit Chaldeeën in

Griekenland. En ik geloof wel,

dat het in de strijd voor Troje

eerst algemeen geopenbaard

werd, maar zo werd het eerst gemaakt

in de stad van Babylonië

die gelegen is in Chaldeeën

en niet in de stad van

Babylonië, die gelegen is (Cairo)

in Egypte. En dat dit waar

is, mogen we weten bij dat

deze stad recht vierkant was

en elke kant was 16 mijlen

lang en 4 maal 16

maakt 64, dat ons bekend

wordt bij 64 vierkante veldjes,

die daar in dat tafelbord

staan en de omgang van de

stad voorzegt daarbij bekend

wordt.

En dat de lijsten van het bord

hoger zijn dan dat veld, betekent

ons de hoogte van de

muren der stad, waarbij

dat ge weten zult, dat die

muren al omgang drie mijlen

hoog waren.

En in een hoek van de stad

stond een driekantige toren, die

geheten was Babel, 7 mijlen

hoog, zodat die gehele stad

van Babylonië altijd binnen

duister was overmits de hoogte

der muren en de toorn.

Opdat deze Phylometor alzo

voorschreven is zijn lijf behouden

mocht en de koning

voorschreven brengen tot een

goed leven versierde hij naar

menselijke vormen, twee

koningen met hun strijders

gemaakt allemaal naar menselijke

vormen van goud en

van zilver, iedereen versierd

met schoonheden en

mogendheden naar zijn staat

daar hij bij bekend is. Op

dat de koning voorzegt bij de

edele genoeglijke vormen,

werken ende zedigheid der

gemaakte koningen van goud

en van zilver zijn kwaadheid

bekennen mocht en ook vernemen

mocht die grote edelheid,

die een koning toebehoort,

Zo versierde Phylometor deze

twee gemaakte koningen naar

rechter koninklijke eren met

hun strijders op dit voorzegde

tafelbord onderling te

strijden en de een de ander

van schande te berispen, op

dat de levende koning Elmeradap

in die berisping der gemaakte

koningen recht of men

een andere kastijdde, in de

grond van zijn hart berispt en

gekastijd zou worden en alzo

tenslotte zijn leven te beteren.

Toen deze voorzegde Phylometor

dit spel ende dit tafelbord

volbracht en volmaakt

had, alzo voorzegt is, begon

hij openbaar in de koning

Elmeradap’ s zaal dit spel met

edele hertogen, graven, baanderheren,

ridders en knechten

al spelende te strijden. Dus

de koning voorzegt vernam het en

tien hij die grote nieuwe genoeglijkheid.

kennis, wijsheid, subtiele

en edelheid die in dat

spel besloten was en begon

te smaken en te verstaan

begeerde hij met Phylometor

dat spel al strijdende te

spelen. Toen antwoorde Phylometor,

dat het niet redelijk

was naar de algemene loop der

naturen, dat iemand meester

zou wezen, eer hij discipel en

scholier had geweest naar de

vorm van een onderdanige scholier.

Dus de koning voorzegt dat

belijd recht te wezen en

al begerende te leren, gaf hij

hem helemaal over onder de

meester Phylometor als een

goede discipel schuldig is te doen.

Toen begon hem de meester

te openbaren de vorm der

tafel van het spel, de edelheid,

wijsheid, die de koning toebehoorde,

mede wat die edelen

lieden toebehoort en wat ambacht

de gemeente doen zal,

als hierna geschreven staat.

Toen de koning vernam, dat dit

voorschreven spel in hem besloten

had correct, daar hij

menige wijze man om gedood

had, begon hij met

dreigende woorden de meester

te vragen, waarom dat hij

dat spel gemaakt had. Toen

antwoorde hem de meester en

zei: O mijn lieve heer koning,

dit spel heb ik gemaakt, op

dat ge uw leven verbeteren zou en

uw koninkrijk met eren, met blijdschappen

en bezitten en regeren

zou, dat gij niet doen mocht,

tenzij het zaak is dat gij met edele

wijsheid der gerecht versierd

van he gewone volk gemind

wordt.

Waarom ge weten zult, dat zo

wie zijn onderzaten met felle

sterkte gelijk de wolf de

schapen..... om zijn profijt schat,

scheert of onder de voeten

drukt, die mag naar recht geen

koning heten, maar hij zal heten

een kwade valse tiran....

Maar diegene die in gelijkenis

Gods zijn onderzaten met rechte

kennis ende wijsheid tot de

hoogste zaligheid..... trekt

en brengt..... en deze is

met rechte reden een koning

geheten en anders niemand.

Voort, heer koning, zo zal je weten

wie dat anders zijn koninkrijk

regeert dan God de overste

koning na te volgen’..

Gelijk als wij lezen van

een goeden ridder, die toen hij

zag, dat Alexander zijn heer,

al te moedig en hovaardig

werd en meer naar de wereld eer

stond dan hem toe behoorde zei

hij hem aldus: ‘was het dat onze

Goden uw lichaam gemaakt

hadden naar de eis van uw gemoed,

de hele wereld zou u niet

mogen houden, want u zou

met uw rechterhand raken de

hemel in het oosten en met uw

linkerhand in het westen. Nu omdat

uw lichaam geen grootheid

heeft naar de eis van uw gemoed’.

Mede, heer koning, zo heb ik

dit spel gemaakt, opdat de

edele heren en de goede rijke

burgers een subtiel tijdverdrijf

hanteren mogen om ledigheid

mee te schuwen. Want ledigheid

is een moeder en een oorsprong

van alle kwaadheid en

vooral van haat, van nijd

en gierigheid en van wanhoop,

zoals elk mens

in zichzelf voelen mag.

Waarom ge weten zult, dat

dit spel niet versiert noch gemaakt

is, voor die grove

ruige, vierkante kerels, die in

dit spel nijd zoeken dan

tijdelijke gewin of hovaardij,

merk’.

Nawoord.

Een denkbeeld van de buitengewone populariteit, die de Ludus Scaccorum genoten heeft, krijgt men door de niet eens volledige lijst van Hoofdstukken. en Incunabelen in Van der Linde's werk: Geschichte und Litteratur des Schachspiels. Hieruit ziet men, dat het werk in _ 200 Hoofdstukken., waaronder ongeveer 80 Latijnse en 36 drukken in bijna alle Europese talen, voornamelijk in codices uit de 14de en 15de eeuw gevonden wordt.

Allereerst werd het vertaald in het Duits. Van deze Duitse vertalingen, waarover boven al gesproken is, is de oudste de zeer vrije, op velerlei wijze uitgebreide, bewerking van Kunrat von Ammenhausen, gedateerd 1337, die verreweg de meeste bekendheid heeft verworven, veel meer dan de betere vertaling van den Pfarrer von dem Hechte van 1355, die zich zeer nauw bij het origineel aansluit.

In Franse proza werd de Ludus Scaccorum tweemaal vertaald: door Jean Ferron (4 Mei 1347) en door Jean de Vignay (ook v?_r 1350), terwijl ook een zeer vrije anonieme navolging in po_zie bewaard is in een Hoofdstuk. uit de 15de Eeuw.

Zie verder: http:,,volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http:,,www.volkoomen.nl,