Dat Scaecspel
Over Dat Scaecspel
Ludus Scaccorum, het ontstaan van het schaakspel als tijdverdrijf voor een kwade koning die veel kwaad bedreef. Uit; https://www.dbnl.org/tekst/_sca001scae02_01/_sca001scae02_01_0002.php
|
In voerleden tyden was een hoverdich onghenadich tyran gheheten Elmeradap, die zijns vader lichaem dede deylen aen drien hondert stůcken ende gafse teten driehondert vůlen wilden dieren, voghelen, die gheheten zijn vůltures. Dese coninc verhart mitten duvel onder alle quade půnten soe had hi ? ein zůnderderlinge quaet punte, als dat hi Gode nijt en kennede ende dat hi nijt en woude ghelaect noch berespet wesen van zijnre groter quaetheyt ende wye hem daer of laecte of berespte dien plach hi te doen ontliven, also dat dat heel conincrijc daer zeer om tafter was ende in zwaren verdriet ende vervolchdent an enen groten wysen meyster, raet des conincx voorseit, gheheten Phylometor, dat also veel beduut als een minre des maets of des gherechicheit ende baden den meyster voorseit dat hi den coninc zijn grote quaetheit laken wilde ende tot důechden trecken. Daer die meyster antwoorde ende seyde, dat hi des nijt doen en dorste overmits vrese des doots, want hi anxt hadde, dat hi hem gheliken manigen anderen groten meyster, vanden live beroven soude. Doen sprac dat ghemeen vole vanden conincrijc ende seyden, dathi des nijt ontsien en soude, mer dathi den doot liever kyesen ende aengaen soude, dan datmen inder waerheyt onder dat ghemeen volc seggen soude, dat des conincx leven ende zijn grote quaetheyt van zinen rade quam. Doe Phylometor voorseit deze woorde hoorde, docht hi op Senecam, dat een man die goet waer, so wes hi meende, dat hi mit Gode ende mit eeren doen mochte, dat zoude hi doen, oec hoe zůer, hoe scadelic ende hoe vreselic dat hem waer ende dat men enen goeden man tot gheenre quaetheyt dwinghen noch dreyghen en mach noch van gheenre důecht keren ende datter niemant gherechtich en waer, die den doot, die die armoede ende enich verdriet der werelt daer hi Gode mede behaghen mach ontsiet. Iuxta illud, Vir bonus.... Waeromme hi den gemenen volc vanden conincrijc beloofde, dat hi hoor bede volbringen zoude ende den coninc van zijnre dwalinghe te keren nae zijnre machte. Mer wantmen van naturen den doot ontsiet ende dat loon des dogets gheernne ontfinge, begonde hi te studeren, in wat manieren hi best zijn lijf behouden mocht ende dien coninc tot enen gherechtigen leven te brenghen ende maecte dat scaecspul inder stat van Babylonin ende dat tafelbort naeder stat voorscreven. |
In voorleden tijden was een Hovaardige ongenadige tiran geheten Elmeradap, die zijn vaders lichaam liet verdelen in drie honderd stukken en gaf het te eten driehonderd vuile wilden dieren, vogels, die geheten zijn Vultur. Deze koning verharde met de Duivel en onder alle kwade punten zo had hij een bijzonder kwaad punt, als dat hij God niet kende en dat hij niet wilde gelaakt noch berispt wezen van zijn grote kwaadheid en wie hem daarvan laakte of berispte die plag hij te laten ontlijven, alzo dat dit hele koninkrijk daar zeer om te achter was en in zwaar verdriet en vervolgden het aan een grote wijze meester, raad van koning voorzegt, geheten Phylometor, dat alzo veel betekent als een minnaar van maat of de gerechtigheid en baden de meester voorzegt dat hij de koning zijn grote kwaadheid laken wilde en tot deugden trekken. Daar de meester antwoorde en zei, dat hij dat niet doen durfde overmits vrees van de dood, want hij angst had, dat hij hem gelijk menige andere grote meesters, van het lijf beroven zou. Toen sprak dat gewone volk van het koninkrijk en zei, dat hij dus niet ontzien zou, maar dat hij de dood liever kiezen en aangaan zou, dan dat men in de waarheid onder dat gewone volk zeggen zou, dat de konings leven en zijn grote kwaadheid van zijn raad kwam. Toen Phylometor voorzegt deze woorden hoorde, dacht hij aan Seneca, dat een man die goed was, zo wat hij meende, dat hij met God en me eren doen mocht, dat zou hij doen, ook hoe zuur, hoe schadelijk en hoe vreselijk dat het hem was en dat men een goede man tot geen kwaadheid dwingen noch dreigen mag noch van geen deugd keren en dat er niemand gerechtig was, die de dood, die de armoede en enig verdriet der wereld daar jij God mee behagen mag ontziet. Iuxta illud, Vir bonus.... Waarom hij het gewone Volk van het koninkrijk beloofde, dat hij hun bede volbrengen zou en de koning van zijn dwaling te keren naar zijn machte. Maar omdat men van naturen de dood ontziet en dat loon der deugd graag ontvangt, begon hij te studeren, in wat manieren hij het beste zijn lijf behouden mocht en die koning tot een rechtvaardig leven te brengen en maakte dat schaakspel in de stad van Babylonië en dat tafelbord naar de voorschreven stad. |
|
Ende ghi zult weten al ist zake, dat veel lude zeggen, dattet scaecspul eerst gevonden wort ende ghemaect inden strijt voor Troyen, dat des nijt en is, behoudelic haers woorts, mer tis ghecomen wt Caldeen in Grieken. Ende ie ghelove wel, dattet inden strijt voor Troeyen eerst ghemeenlic gheopenbaert wort, mer so worttet eerst ghemaect inder stat van Babylonien, die gheleghen is in Caldeen ende nijt in der stat van Babylonin, die gheleghen is in Egypten. Ende dat dit waer is, moghen wy weten bi dat dese stat recht viercant was ende elke cant was XVI milen lanc ende IIII werven XVI maect LXIIII, dat ons beteikent wort by LXIIII viercante veldekijns, die daer in dat tafelbort staen ende die ommeganc vander stat voorseit daer by beteykent wort. Ende dat die lijsten des borts hogher zijn dan dat velt, beteykent ons die hoecheit vander můren des stats, waerby dat ghi weten zult, dat die můren al ommegancs drie milen hoech waren. Ende in eenre horn vander stat stont een driecant toornne, die gheheten was Babel, VII milen hoge, so dat die gheheel stat van Babilonin altoos bynnen duuster was overmits hoocheyt der můren ende des toorns. Opdat deze Philometor also voorscreven is zijn lijf behouden mocht ende den coninc voorscreven brengen tot enen goeden leven visierde hi na minscheliker vormen, twee coningen mit horen bataelgen ghemaect allegader nae minscheliker vorme van goude ende van zulver, enen ygheliken verchiert mit schoonheden ende moghenthede nae zinen staet daer hi by beteykent wort. Op dattie coninc voorseyt by der edelre ghenůechliker vormen, wercken ende zedichede der ghemaecter coningen van goude ende van sulver zine quaetheit bekennen mochte ende oec vernemen mochte die grote edelheit, die enen coninc toebehoorde, soe visierde Phylometor deze twee ghemaecte coningen nae rechter conincliker eren mit horen bataelgen op dit voor- seyde tafelbort onderlinge te striden ende die een den ander van lachterheyt te beruspen, op dattie levende coninc Elmeradap in die beruspinge der ghemaecter coningen recht of men enen anderen castiede, inden gront zijns herten beruspt ende castiet soude werden ende also ten lesten zijn leven te beteren. Doe deze voorseyde Phylometor dit spul ende dit tafelbort volbrocht ende volmaect hadde, also voorseyt is, begonste hi openbaer in des conincs Elmeradaps zale dit spul mit edelen hertogen, graven, baenroedsen, ridderen ende knechten al spelende te striden. Des die coninc voerseit vernam ende doe hi die grote nye ghenůechlicheit. vroetscap, wijsheit, subtilicheit ende edelheit die in dat spul besloten was [ende] begonste te smaken ende te verstaen begheerde hi mit Phylometor dat spul al stridende te spelen. Doe antwoorde Phylometor, dattet nijt redelic en waer nader ghemeyn loop der naturen, dat yemant meyster soude wesen, eer hi discipel ende scolier hadde gheweest nader vorme eens onderdanichs scoliers. Des die coninc voirseit dat ghelyede recht te weezen ende al begherende te leren, gaf hi hem over altemael onder den meyster Phylometor als een goet discipel sculdich is te doen. Doe begonste hem die meyster te openbaren die vorme der tafelen des speels, die edelheit, wijsheit, die den coninc toebehoren, mede wat dien edelen luden toebehoort ende wat ambocht die ghemeente doen sal, als hier nae ghescreven staet. Doe die coninc vernam, dat dit voorscreven spul in hem besloten had correxie, daer hi manighen wysen man om ghedoot hadde, begonste hi mit dreyghenden woorden den meyster te vragen, waer omme dat hi dat spul ghemaect hadde. Doe antwoorde hem die meyster ende zeide: O my lieve heer coninc, dit spul heb ic ghemaect, op dat ghi u leven beteren sout ende u conincrijc mit eren, mit bliscapen en besitten ende regeren sout, des ghi nijt doen en moecht, tensi dat zake dat ghi mit edelre wijsheit des gherechts verchiert van den ghemeenen volc ghemynnet wort. Waer om ghi weten zult, dat so wie zijn onderzaten mit felre starcheit ghelijc den wolf den scapen..... om zijn profijt scat, sceert of onder den voeten druct, die mach nae recht gheen coninc heten, mer hi sal heten een quaet vals tyranne.... Mer dieghene die in ghelikenisse Gods zijn ondersaten mit rechter vroetscap ende wijsheit totter overster zalicheit..... trecket ende brenget..... ende deze is mit rechter reden een coninc gheheten ende anders niemant. Voort, heer coninc, so zuldi weten wie dat anders zijn conincrijc regeert dan Gode den oversten coninc nae te volgenɮ. Gheliken als wy lezen van enen goeden ridder, die doe hi sach, dat Alexander zijn heer, al te moedich ende hoveerdich wort ende meer nader werelt eer stont dan hem toe behoorde seyde hi hem aldus: ԗaert dat onse Goden dijn licham ghemaect hadden naden eysche dijns moets, alle die werelt en soude di nijt moghen houden, wanttu soutste mit dijnre rechterhant raken die hemel int oost ende mit dijnre lufter hant int west. Nu want dijn licham gheen grootheit en heeft naden eysche dijns moetsɮ. Mede, heer coninc, soe heb ic dit spul ghemaect, op dat die edel heren ende die goede rike burghers een subtijl tijtcortinghe hantieren mogen om ledicheit mede te scuwen. Want ledicheit is een moeder ende een oorspronc van alre quaetheit ende zunderlinghe van hate, van nijt ende ghierichede ende van wanhope, als een yghelic minsche in hem selven ghevoelen mach. Waer omme ghi weten zult, dat dit spul nijt visiert noch ghemaect en is, voor die grove rude, viercante keerls, die in dit spul nijt en zůecken dan tijtlic ghewynne of hoverdye, merc' |
En gij zal weten, al Is het zaak, dat veel lieden zeggen, Dat het schaakspel eerst gevonden werd en gemaakt in de strijd voor Troje, dat dus niet is, behalve hun woord, maar het is gekomen uit Chaldeeën in Griekenland. En ik geloof wel, dat het in de strijd voor Troje eerst algemeen geopenbaard werd, maar zo werd het eerst gemaakt in de stad van Babylonië die gelegen is in Chaldeeën en niet in de stad van Babylonië, die gelegen is (Cairo) in Egypte. En dat dit waar is, mogen we weten bij dat deze stad recht vierkant was en elke kant was 16 mijlen lang en 4 maal 16 maakt 64, dat ons bekend wordt bij 64 vierkante veldjes, die daar in dat tafelbord staan en de omgang van de stad voorzegt daarbij bekend wordt. En dat de lijsten van het bord hoger zijn dan dat veld, betekent ons de hoogte van de muren der stad, waarbij dat ge weten zult, dat die muren al omgang drie mijlen hoog waren. En in een hoek van de stad stond een driekantige toren, die geheten was Babel, 7 mijlen hoog, zodat die gehele stad van Babylonië altijd binnen duister was overmits de hoogte der muren en de toorn. Opdat deze Phylometor alzo voorschreven is zijn lijf behouden mocht en de koning voorschreven brengen tot een goed leven versierde hij naar menselijke vormen, twee koningen met hun strijders gemaakt allemaal naar menselijke vormen van goud en van zilver, iedereen versierd met schoonheden en mogendheden naar zijn staat daar hij bij bekend is. Op dat de koning voorzegt bij de edele genoeglijke vormen, werken ende zedigheid der gemaakte koningen van goud en van zilver zijn kwaadheid bekennen mocht en ook vernemen mocht die grote edelheid, die een koning toebehoort, Zo versierde Phylometor deze twee gemaakte koningen naar rechter koninklijke eren met hun strijders op dit voorzegde tafelbord onderling te strijden en de een de ander van schande te berispen, op dat de levende koning Elmeradap in die berisping der gemaakte koningen recht of men een andere kastijdde, in de grond van zijn hart berispt en gekastijd zou worden en alzo tenslotte zijn leven te beteren. Toen deze voorzegde Phylometor dit spel ende dit tafelbord volbracht en volmaakt had, alzo voorzegt is, begon hij openbaar in de koning Elmeradap’ s zaal dit spel met edele hertogen, graven, baanderheren, ridders en knechten al spelende te strijden. Dus de koning voorzegt vernam het en tien hij die grote nieuwe genoeglijkheid. kennis, wijsheid, subtiele en edelheid die in dat spel besloten was en begon te smaken en te verstaan begeerde hij met Phylometor dat spel al strijdende te spelen. Toen antwoorde Phylometor, dat het niet redelijk was naar de algemene loop der naturen, dat iemand meester zou wezen, eer hij discipel en scholier had geweest naar de vorm van een onderdanige scholier. Dus de koning voorzegt dat belijd recht te wezen en al begerende te leren, gaf hij hem helemaal over onder de meester Phylometor als een goede discipel schuldig is te doen. Toen begon hem de meester te openbaren de vorm der tafel van het spel, de edelheid, wijsheid, die de koning toebehoorde, mede wat die edelen lieden toebehoort en wat ambacht de gemeente doen zal, als hierna geschreven staat. Toen de koning vernam, dat dit voorschreven spel in hem besloten had correct, daar hij menige wijze man om gedood had, begon hij met dreigende woorden de meester te vragen, waarom dat hij dat spel gemaakt had. Toen antwoorde hem de meester en zei: O mijn lieve heer koning, dit spel heb ik gemaakt, op dat ge uw leven verbeteren zou en uw koninkrijk met eren, met blijdschappen en bezitten en regeren zou, dat gij niet doen mocht, tenzij het zaak is dat gij met edele wijsheid der gerecht versierd van he gewone volk gemind wordt. Waarom ge weten zult, dat zo wie zijn onderzaten met felle sterkte gelijk de wolf de schapen..... om zijn profijt schat, scheert of onder de voeten drukt, die mag naar recht geen koning heten, maar hij zal heten een kwade valse tiran.... Maar diegene die in gelijkenis Gods zijn onderzaten met rechte kennis ende wijsheid tot de hoogste zaligheid..... trekt en brengt..... en deze is met rechte reden een koning geheten en anders niemand. Voort, heer koning, zo zal je weten wie dat anders zijn koninkrijk regeert dan God de overste koning na te volgen’.. Gelijk als wij lezen van een goeden ridder, die toen hij zag, dat Alexander zijn heer, al te moedig en hovaardig werd en meer naar de wereld eer stond dan hem toe behoorde zei hij hem aldus: ‘was het dat onze Goden uw lichaam gemaakt hadden naar de eis van uw gemoed, de hele wereld zou u niet mogen houden, want u zou met uw rechterhand raken de hemel in het oosten en met uw linkerhand in het westen. Nu omdat uw lichaam geen grootheid heeft naar de eis van uw gemoed’. Mede, heer koning, zo heb ik dit spel gemaakt, opdat de edele heren en de goede rijke burgers een subtiel tijdverdrijf hanteren mogen om ledigheid mee te schuwen. Want ledigheid is een moeder en een oorsprong van alle kwaadheid en vooral van haat, van nijd en gierigheid en van wanhoop, zoals elk mens in zichzelf voelen mag. Waarom ge weten zult, dat dit spel niet versiert noch gemaakt is, voor die grove ruige, vierkante kerels, die in dit spel nijd zoeken dan tijdelijke gewin of hovaardij, merk’. |
Nawoord.
Een denkbeeld van de buitengewone populariteit, die de Ludus Scaccorum genoten heeft, krijgt men door de niet eens volledige lijst van Hoofdstukken. en Incunabelen in Van der Linde's werk: Geschichte und Litteratur des Schachspiels. Hieruit ziet men, dat het werk in _ 200 Hoofdstukken., waaronder ongeveer 80 Latijnse en 36 drukken in bijna alle Europese talen, voornamelijk in codices uit de 14de en 15de eeuw gevonden wordt.
Allereerst werd het vertaald in het Duits. Van deze Duitse vertalingen, waarover boven al gesproken is, is de oudste de zeer vrije, op velerlei wijze uitgebreide, bewerking van Kunrat von Ammenhausen, gedateerd 1337, die verreweg de meeste bekendheid heeft verworven, veel meer dan de betere vertaling van den Pfarrer von dem Hechte van 1355, die zich zeer nauw bij het origineel aansluit.
In Franse proza werd de Ludus Scaccorum tweemaal vertaald: door Jean Ferron (4 Mei 1347) en door Jean de Vignay (ook v?_r 1350), terwijl ook een zeer vrije anonieme navolging in po_zie bewaard is in een Hoofdstuk. uit de 15de Eeuw.
Zie verder: