Ontstaan van feestdagen
Over Ontstaan van feestdagen
Christelijke feesten, zonnecultus, Bijbel, Christelijke symboliek, Pasen, Pinksteren, Kerstmis, vuren, oprichtingsbomen, meibomen, kerstboom, kermis, carnaval,
1. Zonnecultus, zonneaanbidding.
Uit; http://www.multimedia-publishing.com/t041285a.jpg
Dit is de verering van de zon als een licht en warmte brengende godheid van wiens luim alle leven en groei afhankelijk was.
Bij zonsverduisteringen wilde de wolf of demon de zon verzwelgen en werd, net als de maanwolf, met lawaai, geschrei en boogschieten verdreven. Bij hoger ontwikkelde volkeren vond een met offers en ceremoniën verknoopte cultus, gewoonlijk naar aanleiding van een zonne-epos, plaats. Hier was het lichtprincipe, (de Surya van de Indiërs, Ormuz der Perzen, Izdubar of Nimrob van de Assyriërs, Osiris van de Egyptenaren, Hercules van de Feniciërs en oudere Grieken, Apollo of Dionysos van de latere Grieken en Balder van de Germanen) in gevecht met de machten der duisternis, (Ahriman, Python, Typhon en Loki) gewikkeld. Deze gevechten werden voorgesteld in de vorm van een hemelsteken, (de 12 daden van Hercules) waar de zonnegod in de winter de verliezer was omdat zijn stralen dan geen kracht hadden en in ketenen geslagen, weggevoerd en in gevangenschap werd gehouden. Met het komende voorjaar keerde hij dan weer sterk terug om over zijn overwinnaar te triomferen. Deze cultus werd op de jaaromgangen met feesten ingeleid.
Enige volkeren vierden in de tijd van de overwonnen zon of het afstervende natuurleven ook klaagfeesten zoals de Adonis-, Osiris- en Thammuz feesten van Assyrische, Egyptische en Semitische volkeren, de Dionysos- en Bacchusfeesten van de Grieken en Romeinen. Deze klaagfeesten speelden zich in herfstvuren af.
De zonnedansen en zonnespelen die de zonneloop voorstelden waren bij de meeste volkeren gebruikelijk en de Pythische, Olympische en Romeinse spelen wijzen duidelijk op die zonnecultus terug.
Bij de Israëlieten stond de zon sinds de oudste tijden in verband met de Baaldienst. In hun voorstelling was Baal de voortplantende natuurkracht van de zich blootgevende zonnegod. De koningen van Juda richtten voor de hemelheer altaren op en brachten daar rookoffers. Een zonnewagen en aan de zon gewijde paarden vinden we ook in de bijbel, 2 Koningen 23:11: ‘. opdat niemand meer zijn zoon of zijn dochter voor de Molech door het vuur zou doen gaan. Hij verwijderde de paarden die de koningen van Juda aan de zon gewijd hadden... en de zonnewagen verbrandde hij met vuur. De altaren op het dak...’
Uit; http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/thumb/c/ca/Solvogn.jpg/200px-Solvogn.jpg
Indo-Germanen.
Bij de Indo-Germanen was hun godsdienst uit de natuurdienst ontsproten en was een verering van het licht.
Zonnerozen en zonnewagens waren verbonden met de Indo-Germaanse volkeren. Uit de bronstijd is een zonnewagen gevonden met een paard dat een schijf trok dat op zes raderen rustte. De gouden zonneschijven met drie benen, identiek aan het wapenembleem van het eiland Man, hebben ongetwijfeld de lijsten gevormd van een vroegere heilige afbeelding van het huwelijk tussen Hephaistos en Aphrodite. Ze geven het jaar van drie seizoenen weer. Het rad als een volle schijf, ook vier of zes spaken, was een oeroud symbool van de zonnegod. Dit symbool kwam in wijd uit elkaar liggende landen voor en is zo nog bijvoorbeeld bij de Indianen gebruikelijk. Op Assyrische wandtekeningen bezit het rad grote vleugels. Ook werd ze als krans met drie achter elkaar liggende benen, Triquetrium, of met gelijkmatig gebogen lijnen, het hakenkruis, versierd. Op runenstaven betekende het rad de Kerstnacht. Dit is de dag dat de zon geboren wordt. In tegenstelling hiermee werden de raderen bij de vuren van de Walpurgis en Johannesnacht gebruikt.
Christelijke symboliek.
In de christelijke symboliek vinden we een lam die de zonneschijf en het kruis draagt, ;Ecce Agnus Dei,’ ‘Zie het lam Gods.’ Net als de Vedische god Agni, de vuurgod die de ziel en oorsprong was van het heelal, maar ook de bemiddelaar tussen goden en mensen. De gelijkluidende namen agni en agnus hebben zeker de symboliek in de hand gewerkt. Agnus in het Latijn betekent lam. Ook Agni werd vaak voorgesteld met een bok of lam. In de vierde en vijfde eeuw vinden we het lam op het kruis aangebracht en wel op het kruispunt van de beide houtstaven, dat is daar waar de vuurvonk werd verwekt in het oude Swastika of haakkruis. De meeste mensen voelen in de omgebogen armen van dit kruis een snelle beweging uitgedrukt en dat past bij de zon die elke dag de hemel van het ene einde tot het andere doorkruist. Dit symbool werd in het oosten gebruikt, maar vinden we ook bij de Grieken.
Uit; http://www.menantolstudio.freeserve.co.uk/sun-swastika.jpg
Swastika.
Natuurlijk kan men zich afvragen of de Europese swastika ‘s uit het begin van de ijzertijd afstammen van de oud-Iraanse. Er is echter een bepaalde bijzonderheid die beide groepen verbindt. Op prehistorische schalen van Samarra aan de Tigris vinden we het teken meer dan eens omringd door vogels. We vinden in de geometrische kunst van Griekenland, de kunst van de vroege ijzertijd, de swastika eveneens omringd door vogels. Er is dus duidelijk uitgedrukt; vogel en swastika behoren op een of andere manier bij elkaar. Wanneer we nu na Samarra uit het 4de millennium v. Chr. en Griekenland uit de eerste helft van het eerste millennium v. Chr. overgaan op het moderne Zweden wacht ons daar een verrassing. Voor het kerstfeest, dat daar nog alle kenmerken draagt van een heidens lichtfeest, worden speciale koeken gebakken. Soms hebben ze de vorm van een getande (=omstraalde) schijf, waarop in deeg een swastika is aangebracht, dan weer hebben ze de vorm van de swastika zelf. Een bijzondere naam voor deze koeken is gullvagn, =gouden wagen. Op de een of andere manier heeft het gebak de naam gekregen van de zonnewagen zelf wiens terugkeer men op de kortste dag placht te vieren. Midden op dit feestbrood nu is soms een kleine vogel aangebracht. Het is de aloude verbinding die de mensheid om onnaspeurlijke reden de moeite waard vond om die duizenden jaren lang te bewaren. Het verband is waarschijnlijk dit de swastika was, althans in latere tijden, het symbool voor de zon en de vogel was het aan de zon gewijde dier, het was dus logisch ze te verenigen.
De swastika werd veel afgebeeld op vroegchristelijke monumenten, vooral in Egypte en Klein Azië.
Wij vinden de swastika met zonnevogel terug in de palmpaas. Soms zijn het natuurlijke koeken in de vorm van een rad waarop vogels zijn aangebracht.
De Islam heeft wel definitief met dit symbool afgerekend.
Christelijke beeldvorming.
Bij de invoering van het Christendom behield het rad zijn goddelijke symbool zodat het vierspakige rad in oude Syrische Kerken op beelden en sculpturen voorkomt. Ook de kruisglorie, achter het hoofd van gekruisigden, werd soms door een zonnebeeld vervangen. In de hele middeleeuwen verscheen het rad op grafstenen, kerkklokken, processiestaven en ook de radvensters van de kerken behoren hiertoe. (2)
Christus was de zon der gerechtigheid in het begin van de christelijke tijd. Dit maakte het voor vele heidenen gemakkelijker om de overgang te maken. Hierdoor zijn vele Aziatische en meestal Iraanse zonnesymbolen in de vroeg Christelijke symboliek overgenomen.
A. Zonnevuren.
De zonnefeestvuren werden elk met een feestelijke ontsteking van grote vuurraden geopend en dienden om de zon een handje te helpen. Daarop wijzen de ook bij voorjaars- en midzomervuren als zonnesymbolen dienende gloeiende schijven van brandende raderen die men deels wegwierp, deels van de bergen in het dal liet lopen om van een goed wijnjaar verzekerd te zijn.
Twee soorten raderen.
Er waren twee soorten raderen, de ene die als rad naar beneden gerold werd en de ander die als een gloeiende schijf in het vuur aan de randen gloeiend werd gemaakt en door een stok in hoge bogen door de lucht gezwierd werd. Deze gebruiken zijn veel verboden wat wel veroorzaakt werd door de heidense oorsprong maar meer nog door het brandgevaar. In 1566 wordt er in de Pfalz graafschap Leiningen al bericht dat dit verboden werd en zo verder op vele plaatsen.
Zuiverend en gezond makend vuur.
Uit het hemelse vuur was het aardse geboren en de Indo-Germanen zagen dit ontstaan als ze door onderlinge wrijving van twee stukken hout het vuur voortbrachten.
Ormuzd vertoont zich als het vuur en spreekt uit de vlammen net zoals Jehova op de Sinaï en ook Zeus vertoont zich op verzoek van Semele als een verterend vuur. De vlam als het zinnebeeld van de godheid vanwege haar glans, haar opwaarts klimmen en haar zuiverende kracht.
Het heilig vuur op het altaar mocht niet door een ander (onheilig) worden ontstoken maar moest door het wrijven en door kuise handen onderhouden worden tot het volgende jaar. Met de grootste zorg wordt het heilig vuur tegen elke verontreiniging beveiligd. Het is bekend dat de Vestaalse maagden die het vuur lieten uitgaan levend begraven werden terwijl de trouwe bewaakster koninklijke eer genoot.
Deze zonnefeestvuren speelden een grote rol in het gezond maken van mens en dier. De zonneoffers moesten op deze hoofdfeesten met nieuw, maagdelijk vuur ontzondigd worden. In het vuur werden de offeranden geworpen om zo de goden te verzoeken hun woningen te zegenen. Men laafde het vuur om de gebeden naar de goden over te brengen. De offers werden over of door de zuiverende vuren heen gevoerd. De kool en asresten begroef men in de velden en dienden tot het vruchtbaar maken van de velden.
Vuur was een schuttende en helende macht en wat geneesmiddelen niet genezen, geneest ijzer, wat ijzer niet geneest, geneest vuur. Het vreemde is dat een vuur een ziekte alleen maar verergert. Mogelijk was dit een symbolisch gebruik. Men verbrandde die dingen die met de ziekte in verband hadden gestaan of na de winter om het huis te zuiveren van alle oude, niet nuttige en mogelijk ziekte bevattende stoffen van de winter. Ook ontstaat er rook wat ook zuiverend werkt, zie bijvoorbeeld de zuiverende rook van de jeneverbes. Dit was gewijde rook of de wierook. Weih, vroeger wiha, betekent heilig en is verwant met wijden. Wijwater is gewijd water. In het Duits zijn er drie woorden Weih, Weihnachten, Weihrauch en Weihwasser, er is daar meer gelijkheid dan bij ons, wierook, kerstmis en wijwater.
Symboliek.
De regel is dat symboliek samenhangt met de godsdienstige begrippen van een volk. Slijt de diepere betekenis af dan blijft nog lang de gedachte hangen dat ze geluk brengen of althans het kwade afweren. Velen kenden vroeger de swastika als geluksteken zonder te weten wat het betekende. Maar een symbool wordt eerst een geluksteken nadat een goddelijke macht of een goddelijke waarheid dit heeft aangeduid en staat voor dit goddelijke dan wordt daarna verondersteld dat ze het boze kan afwenden. Als een boer vroeger een wit kruis boven het kelderraam aanbracht was het niet zijn bedoeling om de voorbijgangers aan het christelijke geloof te herinneren, maar de duivel moest erdoor afgeschrikt worden om binnen te komen. En in de middeleeuwen is het teken van het kruis ontelbare malen met dat doel aangewend.
Vele beschavingen in de oudheid zijn zeer rijk geweest aan symboliek, wij zijn er thans zeer arm aan. De R.K. Kerk gold lang als bewaarder ervan, dit wordt heden ten dage snel afgebroken. Het is niet direct nuttig meer of men weet niet waar het mee was verbonden. Hoe kunnen wij die symboliek terugvinden omdat we de schepper met zijn doel niet kennen? Weten wij wat hij op het oog had of gissen we, hopelijk goed, naar zijn doel? Zien wij een afbeelding zoals de kunstenaar die ziet? Men moet zich voorstellen hoe zoiets kan gaan. Een figuur of voorstelling is in een bepaald land geliefd omdat het symbolisch de verering of de hoop van een volk uitdrukt. Tegelijk heeft het ook een decoratieve waarde en wordt het dus in de kunst veel gebruikt. De godsdienstige beelden van een volk wijzigen zich, de inhoud van het motief wordt vergeten terwijl de sierkunst doorgaat het te gebruiken. Later komt door een kunstzinnige de vraag wat betekent het eigenlijk? Hoe gemakkelijk verbindt hij het motief niet met een moderne gedachte zoals hij leeft, denkt en werkt. Zo wordt een oud motief verbonden met moderne gedachte waar het nooit iets mee heeft uitgestaan en kan het een nieuwe betekenis krijgen die misschien weer eeuwenlang gebruikt worden.
Verlies van zonnevuren.
Met het verliezen aan het geloof van de door de zon uitgeoefende macht verloor men ook de zonnefeestvuren. De vuurgebruiken bleven bewaard in volksfeesten en sagen. Nog zien we het symbool van de zon in de ronde kransen van de Paastak die nu gemaakt worden van groen of stro. Ook de adventskrans geeft het zonnesymbool weer.
Eerst verloren we de herfstvuren die nog maar op weinige plaatsen standhielden, dan het kerstvuur dat aan belangstelling verloor vanwege het strenge jaargetijde en in Engeland, Scandinavië en Duitsland steeds meer naar de huiselijke haard verplaatst werd of op Nieuwjaar gezet om de kerstbomen te verbranden. In Frankrijk en sommige Slavische landen werd ze nog tot in de vorige eeuw door gebed, feestelijke omgangen en op vuur gegooide takken als Caligneau of Calendeau gevierd.
Het voorjaar en hoogzomerfeest bleef over.
De Johannesvuren zag men nog lang in Z. Duitsland van alle bergspitsen opgloeien. Ook in Engeland, Denemarken en Scandinavië ziet men de lichten in de midzomernacht. Nog tot op heden hebben de Johannesvuren in Z. Duitse en Oostenrijkse gebergtelanden hun mythische en religieuze karakter behouden. De sonnenwendmann speelt daar, als wilde jager die de zon vervolgt, een rol. Men bouwt de brandstapels van vrijwillig gegeven hout en danst hieromheen op eigen en gebruikelijke wijze. Men danst rondom het vuur en dan hand aan hand eerst drie sprongen rechts en dan drie sprongen links. Deze dans, de kolo, =kring of rad, is een zinnebeeldige voorstelling van de wenteling van de sterren om de zon. Bij de St. Johannesvuren of St. Veitsvuren springt het liefdespaar over de verlossende en zuiverende gloed, de St. Johannes of St. Veitsdans. Afgekoelde takken bewaarde men in elk huis als bliksem drijvend middel, verder als veld-, tuinvruchtbaarheidsbrengers tot het volgende vuur.
Christelijke feesten.
Hieruit zijn in Christelijke tijden Kerstmis, Pasen, Johannes en Michaelis of St. Maartensvuren ontstaan.
Het handelt om zich hier duidelijk om een oud Indo-Germaans zonnegeloof waarop het Johannesfeest, de tijd waarop de zon begint te zakken, het tegenovergestelde is van het Kerstfeest waar de nieuwe zon geboren wordt.
Het jaartal is ook onzeker, het berust ook op traditie. Het idee om de geboortedag te vieren vond de eerste eeuwen geen ingang. Sextus Julius Africanus stelde in 221 voor de eerste maal de 25ste december als geboortedatum vast. Ook Hippolytus deed dit in zijn Daniël commentaar. Ze kwamen tot hun berekening doordat de schepping van de wereld op 21 maart zou zijn, de schepping van maan en sterren valt zo op 25 maart. Dat is dan ook de datum van de ontvangenis van Onze Heer in het vlees. Het Kerstfeest zou voor het eerst op 354 met die datum gevierd zijn, in Constantinopel in 379 en te Antiochië in 388.
De Romeinen brachten de viering van de geboorte van Christus in verband met de toeneming van het licht na de kortste dag. De geboorte van Johannes de Doper, die 6 maanden eerder geboren werd, Lucas 1:36, met het afnemen van het licht na de langste dag. Dit naar de uitspraak van Johannes: ’Hij moet wassen, maar ik minder worden.’ Johannes 3:30. Daarom wordt de geboorte van Johannes op 24 juni gevierd en het Kerstfeest op 25 december.
B. Kerstvuren.
Het belangrijkste bij deze vuren was het branden van het Joelblok, Julblok, het latere kerstblok. Een stobbe van eikenhout werd ten dele verbrand, dit was waarschijnlijk een magische rite die tot doel had het nieuwe leven te laten terugkeren. Oude vuren werden gedoofd en nieuwe vuren ontstoken door hout op hout te wrijven en zo ontstond het zuivere, maagdelijke vuur. We komen dit ‘zuivere vuur’ tegen in de naam van het zogeheten noodvuur (nodfyr, waarin nood- verwant is met het oud-Hoogduits nuan, =stuk wrijven. Met dit vuur werden de andere vuren aangestoken. Dit gebeurde op de avond voor de feestdag want ook de Germanen rekenden de avond tot de volgende dag, zie bijvoorbeeld St. Nicolaas wat gevierd wordt op 5 december terwijl 6 december zijn naamdag is.
Bij de Zuid-Slawen velt de huisvader onder zekere ceremoniën op 24 december voor zonsopgang de badnjak, meestal een eikenstam. Deze badnjak werd dan langzaam op het haardvuur verbrand. Ze gold als het symbool van vruchtbaarheid van het komende jaar. De resten van de badnjak brengt men, net zoals vroeger in noordelijker streken het wijnachtblok, op de velden en in de tuinen om die voor onheil te verschonen en vruchtbaar te maken
Het joelblok.
In die donkere voorchristelijke dagen werd hier het joelende Joelfeest gevierd als een angst dat het licht niet meer terug zou komen.
Het Joel- of Julfeest heet in het oud-Noors jol en in het Angelsaksisch geohhol. Hiervan werd de naam van de feestmaand afgeleid, de Gotische naam voor de wintermaand, jiuleis: november en december en in het oud-Noors heet dit ylir, dit is het grote midwinterfeest van de Germanen. De naam jul is alleen bewaard gebleven in Scandinavië en in Engeland als yule. Yule: wiel, omdat men veronderstelde dat de zon op een wiel geleek en snel door de lucht draaide.
Het Engelse Christmas blok of yule clog is vrijwel gelijk aan het Zweedse julblok of julabrasa (brasa is aangebrand hout) Het is de kerststobbe, kerstblok, kerstholt, kersbonke of kersavondblok in Vlaanderen, in Frankrijk souches de Nol, In Duitsland Julblock of Weihnachtsblock. Het kerstblok was eertijds ook in Limburg bekend wat blijkt uit een uitspraak van de schepenen van Susteren in een charter van 1264. Hier wordt bepaald, ‘Dat elk der ingezetene een dode boom uit het bos mocht halen om tegen kerstmis in zijn huis te verbranden.’ In Vlaanderen brachten de jongens voor de meester kersavondblokken mee totdat ‘het Hollands verbeterd onderwijs’ tussen 1820 en 1825 het verbood. Lang kon het branden ‘soo heի ‘t miej ies loat ’s vertell’t, lee ‘s middags veur Muddewinter ‘r stobbe an ‘t veur en met Lichtmis braand ‘r ’t nog.’
Een joelblok is een groot houtblok die in de oude haarden geplaatst kon worden. De oude gigantisch grote haarden waren groot genoeg voor zo’n blok. Het moest reusachtig groot zijn omdat het tijdens de kerstdagen moest blijven branden. In het koude noorden was warmte in de winter van vitaal belang, het was vaak zelfs een kwestie van overleven. Ze kozen deze warmtebron voor de vuurceremonie als verwelkoming van die andere warmtebron. Die wilde men een genoegen doen zodat die weer een zomer zou brengen. Het hele feest draaide om warmte en dat maakte het tot een geschikt voorwerp voor een vuurritueel. Vaak werd de eik gekozen omdat die het vuur in zich draagt en heel oud kan worden, het houtblok zou zo ook lang branden. Soms werd een appelboom gebruikt omdat die vruchten droeg.
Het blok werd afgezaagd een touw omheen geknoopt en vervolgens door iedereen die beschikbaar was naar het huis gesleept. Dat stond bekend als het joelblok binnenhalen. De magische eigenschappen van het joelblok zouden iedereen die het mee over de ruwe grond getrokken had verzekeren van geluk in het nieuwe jaar. Wanneer het blok in de haard lag werd het gezegend en vroeg men het voor altijd te blijven branden. Vaak werd er wat wijn overgegoten zodat het blok zich welkom zou voelen. Dan werd het op het vuur gelegd en aangestoken met een stuk hout dat over was van vorig jaar. (zie de ceremonie met de olympische fakkel) Het nieuwe blok moest met zorg geplaatst worden zodat het 12 dagen zou branden. Dat betekende dat het blok niet in het midden van het vuur moest liggen, zodat het snel opbrandde, maar ook niet te ver zodat het koud zou worden. Als die uitging voordat de feestelijkheden voorbij waren, voorspelde dat weinig goeds.
Bij de Fransen is het joelblok ook lang in gebruik geweest. Ter herinnering aan dit joelblok bakten de banketbakkers een replica hiervan, de chocoladecake die bekend is als buche Nol, (kerstblok) het heeft de structuur van boomschors. De uiteinden zijn van lichter gekleurd chocolade zodat het eruit ziet als een gekapt houtblok.
De as van het yulblok werd wel op Maria ‘s boodschap, 25 maart, in het graan gestrooid of ondergeploegd. In de as zat de heilige boomziel die vruchtbaarheid en groeikracht bracht. Om de vruchtbaarheid van de akkers te bevorderen werd er een kater levend begraven of verbrand. Later toen men de offers verzachtte maakten men koeken in de vorm van een dier, het zogenaamde katerbrood. Dit katerbrood of duivekater was vroeger een bekend Nieuwjaars gebak en werd zo wel door vroegere schilders afgebeeld, bijvoorbeeld Jan Steen in zijn bakker Oostewaard. Dit is een heidens offerbrood dat de herinnering bewaart aan een vroeger kateroffer. In de omgeving van Haarlem spreekt men nog over katerbrood.
Christelijke beeldvorming.
Het ligt in de lijn der verwachting deze gebruiken te zien vanuit christelijke beeldvorming die zich goeddeels gevormd hebben uit vermeende of werkelijke Messiaanse spreuken uit het Oude Testament en uit enige Nieuwtestamentische vertellingen.
Het kerstblok werd radix (wortel) Jezus genoemd, dat het liefst een worteleind is. Het vuur, dat geen ander licht in huis naast zich duldt, werd gezien in de betekenis van hemelse helderheid of het licht uit de hoge welke het kerstkind omstraalde. De Messias werd in oude testament Christus en in het nieuwe testament zo vaak als het licht der heidenen of het licht in de duisternis genoemd, Jesaja 9,2 Mattheus 4,16 Jesaja 42, 6.60,1. Lucas 2,32. Johannes 1,4-10. 3,19.20.8,12.12,35.36. Lucas 1,78. dat een verzinnelijking van het beeld van de gemeente niet ver liggen kon.
Christus werd in de geestelijke poëzie van de middeleeuwen als de twijg, (virga) uit de wortel Jesaja of als vrucht, de appel uit de twijg (Maria) gerekend. Naar Johannes 12: 23, 24 kon deze bijbelstelling meewerken waarin Jezus zichzelf met de graankorrels vergelijkt die in de aarde vallen en sterven moesten om vele vruchten voort te brengen.
De Christelijke poëzie heeft deze gedachten begrepen en verder uitgewerkt. Christus is het koren dat bloeit, tot graan groeit, gemaaid, gebonden, geslagen (gemarteld) en gemalen (gekruisigd) wordt. In de oven gestoken wordt (begraven) en na drie dagen eruit genomen en als spijs duizenden bevredigd. Maria wordt voorgesteld als degene die het hemelse koren (Jezus) laat uitspruiten als ze op Maria ‘s boodschap, 25 maart, het hemelse koren Christus ontving, zou de aarde op deze dag voor de ontvangenis van het koren zich openen en dan zal de oogst rijk zijn.
In de overlevering kreeg zo elk stuk vee in de kerstnacht wat graankorrels wat hun een goede groei zou geven. In Limburg legde men in de kerstnacht haver buiten en gaf dit als heilmiddel aan de paarden.
Dat de mensen, dieren en gewassen door het kerstblok en zijn overblijfsels gezond gemaakt en vermeerderd zou worden kwam voort uit bijgelovige voorstellingen dat van dit licht op een nacht, via Johannes 1:3.10, het leven en schepping van alle dingen in de wereld gemaakt heeft en als uitstralende geestelijke zegen ook lijfelijke zegen naar zich toe trekt Lucas 12:31. verklaart kon worden. Er kon geen twijfel aan bestaan dat de aangegeven ideen niet met de kersttwijg-blok verbonden waren
C. Paasvuur.
Het paasfeest werd gezet op het grote heidense voorjaarsfeest waarin voorjaarsvuren (nu Paasvuren) werden ontstoken om vruchtbaar brengende kracht op mensen en dieren over te brengen. Men sprong door de vlammen en dreef de dieren erdoorheen. Deze vuren hebben ook een andere verklaring, men verbrandde daarin het oude en zieke materiaal van de winter. Al dagen voor Pasen gaat de jeugd erop uit om brandstof op te halen. Op Paasmaandag beginnen ze tegen dat het donker wordt voorvuurtjes te maken, vervolgens wordt met een brandende tak het grote vuur aangestoken. Toch is men zich in Drenthe nog bewust dat dit vuur door wrijving zou moeten ontstaan om ‘zuiver’ vuur te zijn. Ook gelooft men er nog algemeen dat het Paasvuur een grotere kracht heeft als het gestolen is. Daarom houdt de jeugd de wacht bij de brandstapels, ook omdat de anderen graag hun brandstapel voortijding in vuur willen zien opgaan. Bij voorkeur richt men het Paasvuur aan op een hoogte. Oorspronkelijk stond in het midden van de houtmijt een paal met een aangebonden verticaal rad, een voorstelling van het zonnerad. Evenals dit rad de zon op gang moest helpen bij haar nieuwe loop moesten de voorjaarsvuren haar warmte toevoeren. Nog loopt en springt men door het uitgedoofde vuur om gezondheid te verkrijgen, gelooft men dat de rook die over de velden trekt die vruchtbaar maakt. Ook moet het verkoolde hout het zaad op de akker laten gedijen en het huis tegen bliksem beschermen. Dat men ook de meisjes ermee zwart maakten kan teruggaan op een oud vruchtbaarheidsgebruik. Is het vuur uitgebrand dan keert men onder het zingen van oude liederen huiswaarts, maar bij de verkoolde overblijfselen blijft een wacht achter.
Het paasvuur werd in een veranderde gestalte door de Russische kerk aangenomen waar men met lichten naar de kerk gaat. (5)
Nog in van Eeden zijn tijd werden er op Texel meivuren ontstoken, de meiblits, waarbij zij oude liedjes zingen.
Bij de Kelten werd de eerste mei het baalvuur, baaltinne ontstoken. De maand mei heet in Gallisch en bij de Ieren nog baltuinne. (12)
Deze vuurvreugde is al oud, want ook de Romeinse jongens sprongen reeds door de knetterende vuurvlammen van hun feestvuren op de Palilia te Rome, zie Ovidius vers 780 ‘’Noxque per ardentes stipulae crepitantia acervos, Trajicias celeri strenua membra pede.’
Straks loopt gij, sterk gespierd, met vlugge, snelle benen
Door ‘t krakend, brandend vuur der dorre stoppels heen.’ Zo’n vuurdans bewaarde de kinderen voor smetstoffen en grote levensgevaren.
Zo leest men in art. 5 van de Ordonnantin van de eerste Kerkvergadering en vandaar dat de ‘Indiculus superstitionum et paganiarum,’ onder Bonifatius van 21 april 742 van Carloman aan iedere bisschop ԯm met behulp van de graaf, die de beschermer van zijn kerk is, zorg te dragen tegen het plegen van heidense bijgelovigheden en daaronder’Van die heyligschendende vuren die zij Nedfrates noemen,’ ‘T҄e igno fricato de ligno, id est nod-fyr.’Andere lezingen zijn Niedfyr en Nodfyr.
In de christelijke interpretatie zouden de vuren moeten dienen om de doornenkroon van Jezus, het licht der wereld, te verbranden.
Het paasvuur waarin een eekhoorntje als offerdier, een bokshoorn of paardenkop in wierp moest met nieuw vuur aangestoken worden. Ze vormden in het middelpunt van een gemeenschappelijke plaats de akkervruchtbaarheid en vee gezondheid cultus.
Johannesnacht.
De Johannesnacht is de kortste en de kerstnacht de langste nacht van het jaar. De Johannesnacht is voor de kerken van het Avondland daardoor het tegenovergestelde van het kerstfeest. Zo schrijft de Heilige Augustinus (Sermo 289) ‘opdat de mens vernederd mocht worden is heden Johannes geboren, nu de dagen beginnen af te nemen zodat God verheven wordt is Christus geboren op die dag waarop de dagen beginnen te groeien.’ Zo werd dan ook het gebruik op deze dag om in stromend water te baden aldus gekerstend dat men het gebruik bijhield ter ere van de heer zijn doopsel in de Jordaan.
Het Johannesfeest valt in de tijd van de zonneomloop. In de voorchristelijke tijd was dit de datum van het zonshoogtefeest en daarom heet die dag in Duitsland nog Sonnewendfest of Mittsommerfest, in het Engels Midsummersday en Zweeds Midsommarsdag. (5) Sint Jan van de zomer.
De zin is de vermoeid gedachte zon te helpen haar magische kracht tot terugkeren te verleiden en zo is het Angelsaksische sungihte als zonnebezwering te verstaan gelijk aan midden-Noord Duits sunnenstavinge (voor de formule: de eed staven) De voorstelling dat de zon aan haar hoogste en diepste punt blijft staan kent vele voorbeelden van Indo-Germaanse volkeren. (21)
Het is dan hoogzomer, de aarde is geheel gericht op het uiterlijke kosmische licht. Een licht dat zo sterk is dat het zelfs in het donkerste gedeelte van het etmaal niet geheel verdwijnt. Op deze dag breken alle magische krachten los.
Wie in de St. Janstijd omstreeks middernacht precies omhoogkijkt ziet vrijwel in het zenit, het sterrenbeeld van het hemelse muziekinstrument staan, de lier met de helder blauw/wit fonkelende Wega als hoofdster. Zo begeleiden de goden de aardse liederen.
De lucht en warmte veranderen omstreeks St. Jan, het licht gaat afnemen, de vruchten gaan zich vormen. De plantenwereld staat op het punt een omslag naar binnen te maken. Zie Johannesfeest, Hypericum.
Sint Johannes.
De predikers brachten een gedenkdag mee die omstreeks dezelfde tijd viel. Het feest van Johannes de Doper wordt al in 506 tot de hoofd feesten gerekend. Het was de geboortedag van Johannes de Doper die een half jaar voor Christus geboren was. Het midzomerfeest moest wijken, hoewel de naam veranderde, het feest bleef gelijk, het feest werd omgedoopt.
Fijn gewreven geven de bloemen een rode kleur af. Dit is het St. Jans bloed. Ze zouden ontstaan zijn door de bloedspatten van St. Jan. (zie Mattheüs 14) De plant wordt om die reden wel St. Janskruid genoemd. De plant zou op 29 augustus het meest aan rode sappen bezitten, de datum van onthoofding van Johannes. Deze heilige zou op 24 juni geboren zijn, ze bloeit rond 24 juni en op deze dag wordt het Sint Jansfeest gevierd. Hierin onderscheidt hij zich van alle andere heiligen waarvan alleen de sterfdag gevierd wordt, hij heeft namelijk twee feesten, namelijk 24 juni omdat hij 6 maanden voor Chr. ontvangen is en zijn onthoofding op 29 augustus. St. Jan is geboren (Lucas 1:36) 6 maanden voor Christus. Het feest zou een herinnering zijn aan het gebeente van Johannes dat verbrand werd op die dag. De verzamelde bloemen zouden een herinnering zijn dat Johannesbloemen voor de hemel verzameld had. Dit is een gekerstend gebruik dat voorheen op 21 juni werd gedateerd, de dag van de midzomerzonnewende. Door een onvolledige herziening van de Gregoriaanse kalender valt Sint Jan (en kerstmis) drie dagen later dan de originele feesten.
Hij was een licht, een brandend en helder licht zoals Christus hem noemde (Johannes 5:35) Nu geloofde men dat het kwaad geen uitwerking meer had als het St. Jansevangelie gelezen was. Werd er Գ nachts iets verdacht gezien dan diende het St. Jans evangelie gebeden te worden. Dit gebruik van het St. Jansevangelie werd op 18 augustus 1601 in synode van Gouda verboden. (81)
In de general prologue vertelt Chaucer (1387): ғo plesaunt was his ‘In principio,’ de openingswoorden van de gospel van St. Jan die in de middeleeuwen het middel was tegen de duivelse (1) machten. Vele Johanneslegenden hebben zich om de 24ste juni gegroepeerd en stammen uit de heidense tijd. Zoals het Johannesbad, de bloemenoffers aan de stroom en het Johannesvuur. Dit laatste gebruik komt nog in vele gebieden voor waar het vuur op de vooravond wordt aangestoken.
(1) De legende van Lucifer is gevormd naar een uitspraak van Jesaja, 14: 12: ‘Hoe zijt gij uit de hemel gevallen, gij morgenster, waarbij de morgenster,’ (in de Vulgaattekst Lucifer) die Venus of Lucifer heet en geassocieerd werd met de duivel als gevallen engel.
Midzomerfeest.
En de Germanen vierden met grote vuren en rijke offers zijn feest, het midzomerfeest. ‘s Avonds als de Avondster zichtbaar werd kwam het hele dorp bij de houtstapel bijeen. Vroeger had een priester der Germanen vuur gemaakt door twee stukken hout snel tegen elkaar aan te wrijven. Nu deed een van de dorpelingen het met steenslag. Haardvuur mocht niet gebruikt worden, dit was niet rein genoeg, ‘t was doodstil als de vonken in de dorre bladeren sprongen en kleine vlammetjes omhoog kringelden in het hout. Dan sloegen de vlammen als rode grijpende armen uit het hout, de houtstapel brandde, ‘t St. Jansfeest was begonnen. Jubelend reikten de mensen elkaar de hand. Juichend en zingend dansten ze om het vuur, rijk en arm, jong en oud. De jonge bruidsparen sprongen tezamen om zich van alle boze en zieke stoffen te zuiveren. Men wierp niet alleen bloemen en kruiden in het vuur, waarmee gelijk alle ongeluk in rook opging, maar ook paardenkoppen, knoken en zelfs levende dieren die eerst als offergave gediend hadden, dat verdreef de boze geesten.
Sint Jan, Sint Jan, midzomer. Het licht had overwonnen, het goede heerste over het kwade, het goede won altijd. Ze dansten bij het Sint-Jansvuur een wilde dans. Ze sprongen om maar ook door het vuur. Dat had allerlei heilzame gevolgen. Wie het hoogst sprong werd het hartelijkst toegejuicht, zo hoog zou het koren de komende maand groeien. Langzaam verminderde de hitte. Een hoop gloeiende kolen bleef over. Nu kwamen de meisjes in een kring om het vuur staan. Ze hadden kransen gevlochten van St. Janskruid korenbloemen en notenbladen en wierpen die in de gloeiende hoop en zongen:
‘Al mijn onheil
Ga verdwijne
Ga verkwijnen
Met dees kruiden
In de gloed.’
Ze keken goed toe dat er niet 1 blaadje over bleef. Dan namen ze een verkoold stukje hout van de hoop en gingen stil en gelukkig heen. Dat houtje zouden ze vanavond in een papiertje onder hun kussen liggen. Dan zouden ze in hun droom hun toekomstige man zien Wie weet bracht Sint Jan hun morgen al een vrijer.
Een oud grootmoedertje heeft een apart houtstapeltje gemaakt. Zij weet nog het meeste van de geheimzinnige macht van het midzomervuur. Ze steekt haar houtjes aan met het heilige vuur en kookt er een grote pot erwten boven. Allen verdringen zich om haar heen om een handjevol te krijgen. De zieke geneest erdoor. De gezonde wordt nog krachtiger. Het Sint-Jansvuur is nu uitgebrand. Ieder neemt een handvol as mee naar huis. De laatste schrapen de sintels bij elkaar. Die as werpen ze voor hun huisdeur in de lucht. Heksen zullen het niet wagen de drempel te overschrijden. De sintels werpen ze over het land, heerlijke gewassen zullen er groeien. Nu komt de nacht, een paar uren schemering. En nog voor de zon opgaat zijn de deuren weer open en treden de mensen naar buiten. Nu is het de 24ste, nu is het Sint Jan.
De Sint Jansdauw is het beste middel tegen alle ‘kңrauwagie’ (jeuk) de beschaafde lieden hebben gisteravond linnen doeken op het gras uitgespreid. Ze zijn zwaar van het vocht. Nu gauw ermee naar huis, de doeken uitwringen in een nieuwe pot, -vooral een nieuwe- en je met dat vocht wassen. Դ Maakt alle krabbelen in ‘t komende jaar overbodig. Sommige grote mensen maar meestal de jongens doen zoveel moeite niet. Ze ontkleden zich en rollen zich een poos vrolijk door het natte koele gras. Դ Is de oudste en beste manier. Nu moeten ze de zon nog zien dansen, Դ is immers haar feest. Een emmer schoon water wordt buitengezet, ‘t water is nog in schommeling van het dragen. En ja hoor, de zon danst. Men ziet haar aan de wanden alsof ze aan het springen is. Moeder heeft een blad van een notenboom geplukt en stilletjes verstopt in de linkerschoen van haar man. Hij zal haar het hele jaar liefhebben en Դ zware werk voor haar doen. Nu eten en dan naar het dorp of stad. De hele dag is het feest.
Te Gent werd het branden van vuren, als een overblijfsel van de verering van Wodan, al in 1570 verboden.
De St. Jansnacht is een magische nacht. Neem een handvol gras op die dag, van buurman weide gesneden en geef die aan de eigen koeien te eten, dat maakt dat deze meer en buurman koeien minder melk geven.
Geneeskruiden werden bij voorkeur in deze nacht geplukt omdat de dauw de werking nog verhoogde. De wichelroede moest in deze nacht van de hazelaar worden genomen wilde men van de werking zeker zijn. Ook de geheimzinnige varens bloeiden deze nacht.
De kruiden van St. Jan werden geplukt voor de komst van de zon als ze nog beladen waren met de magische dauw en laat in de avond geheiligd door de rook van het vuur. De vuren waren meer voor de rook dan voor de spetterende, krakende vlammen. De rook was de zuivering, sterkte de magische krachten van de planten, een versterking tegen duistere krachten voor allen die om het vuur zaten. Nu waren ze nog beter geschikt als medicijn en opgehangen in koeienstallen. Zo de Franse uitdrukking: ‘Avoir toutes les herbes de la St. Jean’. ‘Maar of geschikt voor alles.’
Het gewone gebruik om met Johannesnacht de toekomst te voorspellen is een overblijfsel uit heidense tijd waar deze nacht als zogenaamde lotsdag gold. De kruiden die in die nacht geplukt werden hadden geheimzinnige krachten. Dit was geen gemakkelijke taak, rookkruiden werden in de rooknachten verbrand om de duivels en boze te weren, die hadden in die tijd vrijspel, ze kunnen niet tegen licht. Dat is ook de reden dat in de St. Jansnacht niemand onder een boom moet gaan slapen. De duivel zou, door het licht verdreven, uit de boom kunnen komen en in de slaper vluchten. Je wist dus nooit wat je zou overkomen, het bleef een waagstuk. Maar de kruiden werden gezocht bijvoorbeeld om er een liefdesdrank uit te bereiden. En het verliefde meisje plukte een Sint Janstak en zette die in het water. Bleef de plant fris, dan zou ze trouwen, verwelkte ze dan moest ze nog een jaartje wachten. Aan de dromen die men in de Sint Jansnacht kreeg werd grote waarde gehecht. Een bosje Sint-Janskruid onder het kussen gelegd toonde het meisje in de droom de man die ze zou krijgen. Tevens was het Sint-Janskruid een zeker middel tegen het inslaan van de bliksem, want was het vroeger niet aan Donar, de god van donder en bliksem gewijd?
Om zich te beveiligen tegen Sint-Jans toverij, wordt in de Normandische abdij Junieges jaarlijks op 23 juni door de broederschap de ‘Processie van de groene wolf gehouden. ‘Met een man, in lange groene rok gekleed, aan ‘t hoofd gaan ze zingend naar de kerk en vervolgens naar het huis van de ‘Groene wolf.’ Daar wordt gedanst en gegeten totdat het Sint-Jansvuur brandt. Dan lopen de leden van de broederschap, onder het luiden van de schel en Դ zingen van Te Deum hand aan hand om het vuur en trachten een geblinddoekte man, die zich met een stok verweert, in hun midden te trekken. Is dit tot driemaal toe gelukt, dan krijgt hij de schel en is hij de ‘Groene wolf,’ van ‘t volgende jaar.
Dit feest was vroeger, vaak onder deelname van de overheid en vorsten, op markten en speelplaatsen gewoon. Een paar weken nadat Karel V gekroond was tot heer der Nederlanden ontstak hij in den Haag het Sint-Jansvuur en danste mee in de kring.
En wat hebben de kerkvaders moeten vechten tegen die ‘Groote dertelheid ende afgoderije’ van ‘ophangen der kransen, eten, dansen ende looveren dragen,’ voor ze die gehate gewoonte zagen verminderen. Wanneer branden, ten gevolge van de Sint-Jansvuren grote verwoestingen aanrichtte, zien we langzamerhand de Sint Jansvieringen verbieden.
In Scandinavië wordt het nog gevierd, het wonder van de overwinning van het licht is daar ook het grootst.
In latere tijden werden de (min of meer gelijke) rituelen van het Johannes- en oogstvuur wel vermengd waardoor sommige oogstgebruiken in de Johannesnacht opduiken en omgekeerd. Het was waarschijnlijk een feest voor enkele dagen.
De christelijkheid adopteerde dit feest met de St. Jansdag aan het begin en St. Petersdag op het eind.
D. Sint Michaelvuren.
Michaeldag op 29 september kan worden beschouwd als het einde van de zomer en het begin van de voorwinter (bij ons is het meer St. Maarten) Een kritische dag in de volksweerkunde. Bekend is de Sint Michaelszomer.
Nu de dagen niet meer zo lang zijn krijgt het boerenvolk geen brood meer ‘s middags.
‘Sint Michiel steekt de vieruur boterham in de zak.
Sint Matthijs brengt hem weer.
Op Sint Michael moet het koren gezaaid zijn.
Op Sint Michael gezaaid zaad
Is niet te vroeg en niet te laat.’
Andere boeren weten het natuurlijk beter, dan is ‘t al te laat.
‘Sint Michielskoren
Is half verloren.’
Michiel is patroon van de stad Brussel en beschermheilige van de pasteibakkers.
Offervuren.
De Christelijke kerk zette op de plaats van de oud heidense dankoffers het oogstdankbaarheidsfeest dat vroeger, in ieder geval tot 1836 op de zondag van Sint Michael, 29 september gevierd werd.
Al sinds heidense tijden werden er tijdens de oogstfeesten offervuren gebrand. In zo’n vuur werden dan de eerste vruchten van het land geworpen als dankzegging aan de godin van de natuur, Freya of Frigga. Tijdens de kerstening werd Freya vervangen door Maria en de kruidwis verkreeg een christelijke waarde. De kruidwis werd op verschillende plaatsen met verschillende planten samengesteld en op verschillende dagen gewijd. Bij het wijden wordt met Psalm 64 aangevangen, deze Psalm is een dankzegging gebed voor de oogst. Vroeger werd in de R.K.-kerk aangevangen met de Latijnse tekst: ‘Benedictio herbarum in festo Assumptionis Beatae Mariae Virginis,’ Na de tekst volgt de zegen van de priester die vervolgt: ԍogen zij mens en dier beschermen tegen ziekten, besmettelijke ziekten, tegen duivelse bezweringen, beten van slangen en andere giftige dieren, tegen duivelse voorspiegelingen, tegen bedrog en misleiding overal waar deze vruchten of kruiden worden neergelegd of ‘heengebracht’. ‘Nadat de bos gezegend is, wordt die opgehangen in stal of huis. Bij onweer sprenkelt men wat wijwater over een deel van de bos. Dit wordt dan in het vuur geworpen, onder het prevelen van het in de volkskunde zo belangrijke Sint-Jansevangelie of van een rozenkrans. Wanneer het vochtige deel van de kroetwusj op het vuur ligt zal het gaan roken. Deze rook nu vormt de beschermende laag tussen het huis en de duivelse weersgesteldheden.
Herfstvuren vonden plaats tijdens de oogst. Naderhand heeft men de St. Maartensvuren aldus verklaard dat ze oorspronkelijk uit vreugde over de val van het heidendom ontstoken zouden zijn. Merkwaardig is hetgeen Sebast Frank in zijn ‘Wahrhaftife Beschreibunge aller Teile der Welt’ in 1567 over deze vuren meedeelt. ‘Zu Mitterfasten flechten sie ein alt Wagenrad voller Stroh, tragens auf einen hohen, jahen Berg, haben darauf den ganzen Tag einen guten Mut, mit vielerlei Kurzweil, singen, springen, dantzen Geradigheit und anderer Abenteuer, umb die Vesperzeit zunden sie das Rad an, und lassens mit vollen Lauff ins Thal lauffen, das gleich anzusehen ist, als ob die Sonne vom Himmel liefe.’ Het was een zoenoffer aan de hogere machten, een reiniging (en dus vruchtbaarheid-) vuur, dan ook het offervuur aan de verpersoonlijkte vegetatie en vruchtbaarheidsgoden. Mogelijk waren deze oorspronkelijk gevuld met de vruchten van de herfst. Reeds in de XIII eeuw wordt St. Maartensdag scuddecorfsdag genoemd omdat een korf met appelen, kastanjes, noten en dergelijke boven een vuur aanhoudend geschud werd zodat de inhoud alle kanten opvloog en door de grabbelende jeugd opgeraapt werd.
Het oud Germaanse herfstvuur heet nu Sint Maartensvuur dat tot op einde 18de eeuw nog op straat brandde. Ook hier werd de houtvoorraad al lang voor die tijd verzameld en bewaakt. De Sint Maartensvuren waren er nog lang in Limburg. De jongens maken potten waarin turf en hars voor een wierook zorgen, de rook was het zuiveringsgebruik. In de potten zijn gaten geprikt en door die rond te slingeren krijgen we die tegen de donkere avondlucht ze als vuurcirkels te zien. Na de Sint Maartensinzameling ging men vroeger het Sint Maartensvuur stoken.
In de stad Maastricht heeft men het te bont gemaakt met het vuurtje stoken. Het werd verboden. Toen het bleek dat dit niet hielp bedacht een van de heren van het bestuur er iets anders op. Er werd bevolen dat de burgers voortaan op St. Maartensdag op de pleinen in de straten vuren moesten branden. ‘Wij laten ons niet dwingen, ‘zeiden de Maastrichtenaren en niemand wilde meer meedoen aan het ontsteken van het Sint Maartensvuur.
2. Strijd tussen goed en kwaad.
Het meifeest werd vroeger in geheel N. W. Europa gevierd als een nieuw komend natuurleven. Dit verviel in 2 gedeelten, de eerste was de verdrijving van de winter die op vele plaatsen met vasten of met Pasen gedaan werd. De ander was de verovering van het voorjaar.
Joris de drakendoder. Uit; http://www.alexanderstichting.nl/images/layout/jorisikoon.jpg
Verdrijving van de winter.
Midzomerfeest.
En de Germanen vierden met grote vuren en rijke offers zijn feest, het midzomerfeest. ‘s Avonds als de Avondster zichtbaar werd kwam het hele dorp bij de houtstapel bijeen. Vroeger had een priester der Germanen vuur gemaakt door twee stukken hout snel tegen elkaar aan te wrijven. Nu deed een van de dorpelingen het met steenslag. Haardvuur mocht niet gebruikt worden, dit was niet rein genoeg, ‘t was doodstil als de vonken in de dorre bladeren sprongen en kleine vlammetjes omhoog kringelden in het hout. Dan sloegen de vlammen als rode grijpende armen uit het hout, de houtstapel brandde, ‘t St. Jansfeest was begonnen. Jubelend reikten de mensen elkaar de hand. Juichend en zingend dansten ze om het vuur, rijk en arm, jong en oud. De jonge bruidsparen sprongen tezamen om zich van alle boze en zieke stoffen te zuiveren. Men wierp niet alleen bloemen en kruiden in het vuur, waarmee gelijk alle ongeluk in rook opging, maar ook paardenkoppen, knoken en zelfs levende dieren die eerst als offergave gediend hadden, dat verdreef de boze geesten.
Sint Jan, Sint Jan, midzomer. Het licht had overwonnen, het goede heerste over het kwade, het goede won altijd. Ze dansten bij het Sint-Jansvuur een wilde dans. Ze sprongen om maar ook door het vuur. Dat had allerlei heilzame gevolgen. Wie het hoogst sprong werd het hartelijkst toegejuicht, zo hoog zou het koren de komende maand groeien. Langzaam verminderde de hitte. Een hoop gloeiende kolen bleef over. Nu kwamen de meisjes in een kring om het vuur staan. Ze hadden kransen gevlochten van St. Janskruid korenbloemen en notenbladen en wierpen die in de gloeiende hoop en zongen:
‘Al mijn onheil
Ga verdwijne
Ga verkwijnen
Met dees kruiden
In de gloed.’
Ze keken goed toe dat er niet 1 blaadje over bleef. Dan namen ze een verkoold stukje hout van de hoop en gingen stil en gelukkig heen. Dat houtje zouden ze vanavond in een papiertje onder hun kussen liggen. Dan zouden ze in hun droom hun toekomstige man zien Wie weet bracht Sint Jan hun morgen al een vrijer.
Een oud grootmoedertje heeft een apart houtstapeltje gemaakt. Zij weet nog het meeste van de geheimzinnige macht van het midzomervuur. Ze steekt haar houtjes aan met het heilige vuur en kookt er een grote pot erwten boven. Allen verdringen zich om haar heen om een handjevol te krijgen. De zieke geneest erdoor. De gezonde wordt nog krachtiger. Het Sint-Jansvuur is nu uitgebrand. Ieder neemt een handvol as mee naar huis. De laatste schrapen de sintels bij elkaar. Die as werpen ze voor hun huisdeur in de lucht. Heksen zullen het niet wagen de drempel te overschrijden. De sintels werpen ze over het land, heerlijke gewassen zullen er groeien. Nu komt de nacht, een paar uren schemering. En nog voor de zon opgaat zijn de deuren weer open en treden de mensen naar buiten. Nu is het de 24ste, nu is het Sint Jan.
De Sint Jansdauw is het beste middel tegen alle ‘kңrauwagie’ (jeuk) de beschaafde lieden hebben gisteravond linnen doeken op het gras uitgespreid. Ze zijn zwaar van het vocht. Nu gauw ermee naar huis, de doeken uitwringen in een nieuwe pot, -vooral een nieuwe- en je met dat vocht wassen. 't Maakt alle krabbelen in ‘t komende jaar overbodig. Sommige grote mensen maar meestal de jongens doen zoveel moeite niet. Ze ontkleden zich en rollen zich een poos vrolijk door het natte koele gras. 't Is de oudste en beste manier. Nu moeten ze de zon nog zien dansen, 't is immers haar feest. Een emmer schoon water wordt buitengezet, ‘t water is nog in schommeling van het dragen. En ja hoor, de zon danst. Men ziet haar aan de wanden alsof ze aan het springen is. Moeder heeft een blad van een notenboom geplukt en stilletjes verstopt in de linkerschoen van haar man. Hij zal haar het hele jaar liefhebben en 't zware werk voor haar doen. Nu eten en dan naar het dorp of stad. De hele dag is het feest.
Te Gent werd het branden van vuren, als een overblijfsel van de verering van Wodan, al in 1570 verboden.
De St. Jansnacht is een magische nacht. Neem een handvol gras op die dag, van buurman weide gesneden en geef die aan de eigen koeien te eten, dat maakt dat deze meer en buurman koeien minder melk geven.
Geneeskruiden werden bij voorkeur in deze nacht geplukt omdat de dauw de werking nog verhoogde. De wichelroede moest in deze nacht van de hazelaar worden genomen wilde men van de werking zeker zijn. Ook de geheimzinnige varens bloeiden deze nacht.
De kruiden van St. Jan werden geplukt voor de komst van de zon als ze nog beladen waren met de magische dauw en laat in de avond geheiligd door de rook van het vuur. De vuren waren meer voor de rook dan voor de spetterende, krakende vlammen. De rook was de zuivering, sterkte de magische krachten van de planten, een versterking tegen duistere krachten voor allen die om het vuur zaten. Nu waren ze nog beter geschikt als medicijn en opgehangen in koeienstallen. Zo de Franse uitdrukking: ‘Avoir toutes les herbes de la St. Jean’. ‘Maar of geschikt voor alles.’
Het gewone gebruik om met Johannesnacht de toekomst te voorspellen is een overblijfsel uit heidense tijd waar deze nacht als zogenaamde lotsdag gold. De kruiden die in die nacht geplukt werden hadden geheimzinnige krachten. Dit was geen gemakkelijke taak, rookkruiden werden in de rooknachten verbrand om de duivels en boze te weren, die hadden in die tijd vrijspel, ze kunnen niet tegen licht. Dat is ook de reden dat in de St. Jansnacht niemand onder een boom moet gaan slapen. De duivel zou, door het licht verdreven, uit de boom kunnen komen en in de slaper vluchten. Je wist dus nooit wat je zou overkomen, het bleef een waagstuk. Maar de kruiden werden gezocht bijvoorbeeld om er een liefdesdrank uit te bereiden. En het verliefde meisje plukte een Sint Janstak en zette die in het water. Bleef de plant fris, dan zou ze trouwen, verwelkte ze dan moest ze nog een jaartje wachten. Aan de dromen die men in de Sint Jansnacht kreeg werd grote waarde gehecht. Een bosje Sint-Janskruid onder het kussen gelegd toonde het meisje in de droom de man die ze zou krijgen. Tevens was het Sint-Janskruid een zeker middel tegen het inslaan van de bliksem, want was het vroeger niet aan Donar, de god van donder en bliksem gewijd?
Om zich te beveiligen tegen Sint-Jans toverij, wordt in de Normandische abdij Junieges jaarlijks op 23 juni door de broederschap de ‘Processie van de groene wolf gehouden. ‘Met een man, in lange groene rok gekleed, aan ‘t hoofd gaan ze zingend naar de kerk en vervolgens naar het huis van de ‘Groene wolf.’ Daar wordt gedanst en gegeten totdat het Sint-Jansvuur brandt. Dan lopen de leden van de broederschap, onder het luiden van de schel en' t zingen van Te Deum hand aan hand om het vuur en trachten een geblinddoekte man, die zich met een stok verweert, in hun midden te trekken. Is dit tot driemaal toe gelukt, dan krijgt hij de schel en is hij de ‘Groene wolf,’ van ‘t volgende jaar.
Dit feest was vroeger, vaak onder deelname van de overheid en vorsten, op markten en speelplaatsen gewoon. Een paar weken nadat Karel V gekroond was tot heer der Nederlanden ontstak hij in den Haag het Sint-Jansvuur en danste mee in de kring.
En wat hebben de kerkvaders moeten vechten tegen die ‘Groote dertelheid ende afgoderije’ van ‘ophangen der kransen, eten, dansen ende looveren dragen,’ voor ze die gehate gewoonte zagen verminderen. Wanneer branden, ten gevolge van de Sint-Jansvuren grote verwoestingen aanrichtte, zien we langzamerhand de Sint Jansvieringen verbieden.
In Scandinavië wordt het nog gevierd, het wonder van de overwinning van het licht is daar ook het grootst.
In latere tijden werden de (min of meer gelijke) rituelen van het Johannes- en oogstvuur wel vermengd waardoor sommige oogstgebruiken in de Johannesnacht opduiken en omgekeerd. Het was waarschijnlijk een feest voor enkele dagen.
De christelijkheid adopteerde dit feest met de St. Jansdag aan het begin en St. Petersdag op het eind.
D. Sint Michaelvuren.
Michaeldag op 29 september kan worden beschouwd als het einde van de zomer en het begin van de voorwinter (bij ons is het meer St. Maarten) Een kritische dag in de volksweerkunde. Bekend is de Sint Michaelszomer.
Nu de dagen niet meer zo lang zijn krijgt het boerenvolk geen brood meer ‘s middags.
‘Sint Michiel steekt de vieruur boterham in de zak.
Sint Matthijs brengt hem weer.
Op Sint Michael moet het koren gezaaid zijn.
Op Sint Michael gezaaid zaad
Is niet te vroeg en niet te laat.’
Andere boeren weten het natuurlijk beter, dan is ‘t al te laat.
‘Sint Michielskoren
Is half verloren.’
Michiel is patroon van de stad Brussel en beschermheilige van de pasteibakkers.
Offervuren.
De Christelijke kerk zette op de plaats van de oud heidense dankoffers het oogstdankbaarheidsfeest dat vroeger, in ieder geval tot 1836 op de zondag van Sint Michael, 29 september gevierd werd.
Al sinds heidense tijden werden er tijdens de oogstfeesten offervuren gebrand. In zo’n vuur werden dan de eerste vruchten van het land geworpen als dankzegging aan de godin van de natuur, Freya of Frigga. Tijdens de kerstening werd Freya vervangen door Maria en de kruidwis verkreeg een christelijke waarde. De kruidwis werd op verschillende plaatsen met verschillende planten samengesteld en op verschillende dagen gewijd. Bij het wijden wordt met Psalm 64 aangevangen, deze Psalm is een dankzegging gebed voor de oogst. Vroeger werd in de R.K.-kerk aangevangen met de Latijnse tekst: ‘Benedictio herbarum in festo Assumptionis Beatae Mariae Virginis,’ Na de tekst volgt de zegen van de priester die vervolgt: ԍogen zij mens en dier beschermen tegen ziekten, besmettelijke ziekten, tegen duivelse bezweringen, beten van slangen en andere giftige dieren, tegen duivelse voorspiegelingen, tegen bedrog en misleiding overal waar deze vruchten of kruiden worden neergelegd of ‘heengebracht’. ‘Nadat de bos gezegend is, wordt die opgehangen in stal of huis. Bij onweer sprenkelt men wat wijwater over een deel van de bos. Dit wordt dan in het vuur geworpen, onder het prevelen van het in de volkskunde zo belangrijke Sint-Jansevangelie of van een rozenkrans. Wanneer het vochtige deel van de kroetwusj op het vuur ligt zal het gaan roken. Deze rook nu vormt de beschermende laag tussen het huis en de duivelse weersgesteldheden.
Herfstvuren vonden plaats tijdens de oogst. Naderhand heeft men de St. Maartensvuren aldus verklaard dat ze oorspronkelijk uit vreugde over de val van het heidendom ontstoken zouden zijn. Merkwaardig is hetgeen Sebast Frank in zijn ‘Wahrhaftife Beschreibunge aller Teile der Welt’ in 1567 over deze vuren meedeelt. ‘Zu Mitterfasten flechten sie ein alt Wagenrad voller Stroh, tragens auf einen hohen, jahen Berg, haben darauf den ganzen Tag einen guten Mut, mit vielerlei Kurzweil, singen, springen, dantzen Geradigheit und anderer Abenteuer, umb die Vesperzeit zunden sie das Rad an, und lassens mit vollen Lauff ins Thal lauffen, das gleich anzusehen ist, als ob die Sonne vom Himmel liefe.’ Het was een zoenoffer aan de hogere machten, een reiniging (en dus vruchtbaarheid-) vuur, dan ook het offervuur aan de verpersoonlijkte vegetatie en vruchtbaarheidsgoden. Mogelijk waren deze oorspronkelijk gevuld met de vruchten van de herfst. Reeds in de XIII eeuw wordt St. Maartensdag scuddecorfsdag genoemd omdat een korf met appelen, kastanjes, noten en dergelijke boven een vuur aanhoudend geschud werd zodat de inhoud alle kanten opvloog en door de grabbelende jeugd opgeraapt werd.
Het oud Germaanse herfstvuur heet nu Sint Maartensvuur dat tot op einde 18de eeuw nog op straat brandde. Ook hier werd de houtvoorraad al lang voor die tijd verzameld en bewaakt. De Sint Maartensvuren waren er nog lang in Limburg. De jongens maken potten waarin turf en hars voor een wierook zorgen, de rook was het zuiveringsgebruik. In de potten zijn gaten geprikt en door die rond te slingeren krijgen we die tegen de donkere avondlucht ze als vuurcirkels te zien. Na de Sint Maartensinzameling ging men vroeger het Sint Maartensvuur stoken.
In de stad Maastricht heeft men het te bont gemaakt met het vuurtje stoken. Het werd verboden. Toen het bleek dat dit niet hielp bedacht een van de heren van het bestuur er iets anders op. Er werd bevolen dat de burgers voortaan op St. Maartensdag op de pleinen in de straten vuren moesten branden. ‘Wij laten ons niet dwingen, ‘zeiden de Maastrichtenaren en niemand wilde meer meedoen aan het ontsteken van het Sint Maartensvuur.
2. Strijd tussen goed en kwaad.
Het meifeest werd vroeger in geheel N. W. Europa gevierd als een nieuw komend natuurleven. Dit verviel in 2 gedeelten, de eerste was de verdrijving van de winter die op vele plaatsen met vasten of met Pasen gedaan werd. De ander was de verovering van het voorjaar.
Joris de drakendoder. Uit; http://www.alexanderstichting.nl/images/layout/jorisikoon.jpg
Verdrijving van de winter.
Midzomerfeest.
En de Germanen vierden met grote vuren en rijke offers zijn feest, het midzomerfeest. ‘s Avonds als de Avondster zichtbaar werd kwam het hele dorp bij de houtstapel bijeen. Vroeger had een priester der Germanen vuur gemaakt door twee stukken hout snel tegen elkaar aan te wrijven. Nu deed een van de dorpelingen het met steenslag. Haardvuur mocht niet gebruikt worden, dit was niet rein genoeg, ‘t was doodstil als de vonken in de dorre bladeren sprongen en kleine vlammetjes omhoog kringelden in het hout. Dan sloegen de vlammen als rode grijpende armen uit het hout, de houtstapel brandde, ‘t St. Jansfeest was begonnen. Jubelend reikten de mensen elkaar de hand. Juichend en zingend dansten ze om het vuur, rijk en arm, jong en oud. De jonge bruidsparen sprongen tezamen om zich van alle boze en zieke stoffen te zuiveren. Men wierp niet alleen bloemen en kruiden in het vuur, waarmee gelijk alle ongeluk in rook opging, maar ook paardenkoppen, knoken en zelfs levende dieren die eerst als offergave gediend hadden, dat verdreef de boze geesten.
Sint Jan, Sint Jan, midzomer. Het licht had overwonnen, het goede heerste over het kwade, het goede won altijd. Ze dansten bij het Sint-Jansvuur een wilde dans. Ze sprongen om maar ook door het vuur. Dat had allerlei heilzame gevolgen. Wie het hoogst sprong werd het hartelijkst toegejuicht, zo hoog zou het koren de komende maand groeien. Langzaam verminderde de hitte. Een hoop gloeiende kolen bleef over. Nu kwamen de meisjes in een kring om het vuur staan. Ze hadden kransen gevlochten van St. Janskruid korenbloemen en notenbladen en wierpen die in de gloeiende hoop en zongen:
‘Al mijn onheil
Ga verdwijne
Ga verkwijnen
Met dees kruiden
In de gloed.’
Ze keken goed toe dat er niet 1 blaadje over bleef. Dan namen ze een verkoold stukje hout van de hoop en gingen stil en gelukkig heen. Dat houtje zouden ze vanavond in een papiertje onder hun kussen liggen. Dan zouden ze in hun droom hun toekomstige man zien Wie weet bracht Sint Jan hun morgen al een vrijer.
Een oud grootmoedertje heeft een apart houtstapeltje gemaakt. Zij weet nog het meeste van de geheimzinnige macht van het midzomervuur. Ze steekt haar houtjes aan met het heilige vuur en kookt er een grote pot erwten boven. Allen verdringen zich om haar heen om een handjevol te krijgen. De zieke geneest erdoor. De gezonde wordt nog krachtiger. Het Sint-Jansvuur is nu uitgebrand. Ieder neemt een handvol as mee naar huis. De laatste schrapen de sintels bij elkaar. Die as werpen ze voor hun huisdeur in de lucht. Heksen zullen het niet wagen de drempel te overschrijden. De sintels werpen ze over het land, heerlijke gewassen zullen er groeien. Nu komt de nacht, een paar uren schemering. En nog voor de zon opgaat zijn de deuren weer open en treden de mensen naar buiten. Nu is het de 24ste, nu is het Sint Jan.
De Sint Jansdauw is het beste middel tegen alle ‘kңrauwagie’ (jeuk) de beschaafde lieden hebben gisteravond linnen doeken op het gras uitgespreid. Ze zijn zwaar van het vocht. Nu gauw ermee naar huis, de doeken uitwringen in een nieuwe pot, -vooral een nieuwe- en je met dat vocht wassen. 't Maakt alle krabbelen in ‘t komende jaar overbodig. Sommige grote mensen maar meestal de jongens doen zoveel moeite niet. Ze ontkleden zich en rollen zich een poos vrolijk door het natte koele gras. 't Is de oudste en beste manier. Nu moeten ze de zon nog zien dansen, 't is immers haar feest. Een emmer schoon water wordt buitengezet, ‘t water is nog in schommeling van het dragen. En ja hoor, de zon danst. Men ziet haar aan de wanden alsof ze aan het springen is. Moeder heeft een blad van een notenboom geplukt en stilletjes verstopt in de linkerschoen van haar man. Hij zal haar het hele jaar liefhebben en 't zware werk voor haar doen. Nu eten en dan naar het dorp of stad. De hele dag is het feest.
Te Gent werd het branden van vuren, als een overblijfsel van de verering van Wodan, al in 1570 verboden.
De St. Jansnacht is een magische nacht. Neem een handvol gras op die dag, van buurman weide gesneden en geef die aan de eigen koeien te eten, dat maakt dat deze meer en buurman koeien minder melk geven.
Geneeskruiden werden bij voorkeur in deze nacht geplukt omdat de dauw de werking nog verhoogde. De wichelroede moest in deze nacht van de hazelaar worden genomen wilde men van de werking zeker zijn. Ook de geheimzinnige varens bloeiden deze nacht.
De kruiden van St. Jan werden geplukt voor de komst van de zon als ze nog beladen waren met de magische dauw en laat in de avond geheiligd door de rook van het vuur. De vuren waren meer voor de rook dan voor de spetterende, krakende vlammen. De rook was de zuivering, sterkte de magische krachten van de planten, een versterking tegen duistere krachten voor allen die om het vuur zaten. Nu waren ze nog beter geschikt als medicijn en opgehangen in koeienstallen. Zo de Franse uitdrukking: ‘Avoir toutes les herbes de la St. Jean’. ‘Maar of geschikt voor alles.’
Het gewone gebruik om met Johannesnacht de toekomst te voorspellen is een overblijfsel uit heidense tijd waar deze nacht als zogenaamde lotsdag gold. De kruiden die in die nacht geplukt werden hadden geheimzinnige krachten. Dit was geen gemakkelijke taak, rookkruiden werden in de rooknachten verbrand om de duivels en boze te weren, die hadden in die tijd vrijspel, ze kunnen niet tegen licht. Dat is ook de reden dat in de St. Jansnacht niemand onder een boom moet gaan slapen. De duivel zou, door het licht verdreven, uit de boom kunnen komen en in de slaper vluchten. Je wist dus nooit wat je zou overkomen, het bleef een waagstuk. Maar de kruiden werden gezocht bijvoorbeeld om er een liefdesdrank uit te bereiden. En het verliefde meisje plukte een Sint Janstak en zette die in het water. Bleef de plant fris, dan zou ze trouwen, verwelkte ze dan moest ze nog een jaartje wachten. Aan de dromen die men in de Sint Jansnacht kreeg werd grote waarde gehecht. Een bosje Sint-Janskruid onder het kussen gelegd toonde het meisje in de droom de man die ze zou krijgen. Tevens was het Sint-Janskruid een zeker middel tegen het inslaan van de bliksem, want was het vroeger niet aan Donar, de god van donder en bliksem gewijd?
Om zich te beveiligen tegen Sint-Jans toverij, wordt in de Normandische abdij Junieges jaarlijks op 23 juni door de broederschap de ‘Processie van de groene wolf gehouden. ‘Met een man, in lange groene rok gekleed, aan ‘t hoofd gaan ze zingend naar de kerk en vervolgens naar het huis van de ‘Groene wolf.’ Daar wordt gedanst en gegeten totdat het Sint-Jansvuur brandt. Dan lopen de leden van de broederschap, onder het luiden van de schel en Դ zingen van Te Deum hand aan hand om het vuur en trachten een geblinddoekte man, die zich met een stok verweert, in hun midden te trekken. Is dit tot driemaal toe gelukt, dan krijgt hij de schel en is hij de ‘Groene wolf,’ van ‘t volgende jaar.
Dit feest was vroeger, vaak onder deelname van de overheid en vorsten, op markten en speelplaatsen gewoon. Een paar weken nadat Karel V gekroond was tot heer der Nederlanden ontstak hij in den Haag het Sint-Jansvuur en danste mee in de kring.
En wat hebben de kerkvaders moeten vechten tegen die ‘Groote dertelheid ende afgoderije’ van ‘ophangen der kransen, eten, dansen ende looveren dragen,’ voor ze die gehate gewoonte zagen verminderen. Wanneer branden, ten gevolge van de Sint-Jansvuren grote verwoestingen aanrichtte, zien we langzamerhand de Sint Jansvieringen verbieden.
In Scandinavië wordt het nog gevierd, het wonder van de overwinning van het licht is daar ook het grootst.
In latere tijden werden de (min of meer gelijke) rituelen van het Johannes- en oogstvuur wel vermengd waardoor sommige oogstgebruiken in de Johannesnacht opduiken en omgekeerd. Het was waarschijnlijk een feest voor enkele dagen.
De christelijkheid adopteerde dit feest met de St. Jansdag aan het begin en St. Petersdag op het eind.
D. Sint Michaelvuren.
Michaeldag op 29 september kan worden beschouwd als het einde van de zomer en het begin van de voorwinter (bij ons is het meer St. Maarten) Een kritische dag in de volksweerkunde. Bekend is de Sint Michaelszomer.
Nu de dagen niet meer zo lang zijn krijgt het boerenvolk geen brood meer ‘s middags.
‘Sint Michiel steekt de vieruur boterham in de zak.
Sint Matthijs brengt hem weer.
Op Sint Michael moet het koren gezaaid zijn.
Op Sint Michael gezaaid zaad
Is niet te vroeg en niet te laat.’
Andere boeren weten het natuurlijk beter, dan is ‘t al te laat.
‘Sint Michielskoren
Is half verloren.’
Michiel is patroon van de stad Brussel en beschermheilige van de pasteibakkers.
Offervuren.
De Christelijke kerk zette op de plaats van de oud heidense dankoffers het oogstdankbaarheidsfeest dat vroeger, in ieder geval tot 1836 op de zondag van Sint Michael, 29 september gevierd werd.
Al sinds heidense tijden werden er tijdens de oogstfeesten offervuren gebrand. In zo’n vuur werden dan de eerste vruchten van het land geworpen als dankzegging aan de godin van de natuur, Freya of Frigga. Tijdens de kerstening werd Freya vervangen door Maria en de kruidwis verkreeg een christelijke waarde. De kruidwis werd op verschillende plaatsen met verschillende planten samengesteld en op verschillende dagen gewijd. Bij het wijden wordt met Psalm 64 aangevangen, deze Psalm is een dankzegging gebed voor de oogst. Vroeger werd in de R.K.-kerk aangevangen met de Latijnse tekst: ‘Benedictio herbarum in festo Assumptionis Beatae Mariae Virginis,’ Na de tekst volgt de zegen van de priester die vervolgt: ԍogen zij mens en dier beschermen tegen ziekten, besmettelijke ziekten, tegen duivelse bezweringen, beten van slangen en andere giftige dieren, tegen duivelse voorspiegelingen, tegen bedrog en misleiding overal waar deze vruchten of kruiden worden neergelegd of ‘heengebracht’. ‘Nadat de bos gezegend is, wordt die opgehangen in stal of huis. Bij onweer sprenkelt men wat wijwater over een deel van de bos. Dit wordt dan in het vuur geworpen, onder het prevelen van het in de volkskunde zo belangrijke Sint-Jansevangelie of van een rozenkrans. Wanneer het vochtige deel van de kroetwusj op het vuur ligt zal het gaan roken. Deze rook nu vormt de beschermende laag tussen het huis en de duivelse weersgesteldheden.
Herfstvuren vonden plaats tijdens de oogst. Naderhand heeft men de St. Maartensvuren aldus verklaard dat ze oorspronkelijk uit vreugde over de val van het heidendom ontstoken zouden zijn. Merkwaardig is hetgeen Sebast Frank in zijn ‘Wahrhaftife Beschreibunge aller Teile der Welt’ in 1567 over deze vuren meedeelt. ‘Zu Mitterfasten flechten sie ein alt Wagenrad voller Stroh, tragens auf einen hohen, jahen Berg, haben darauf den ganzen Tag einen guten Mut, mit vielerlei Kurzweil, singen, springen, dantzen Geradigheit und anderer Abenteuer, umb die Vesperzeit zunden sie das Rad an, und lassens mit vollen Lauff ins Thal lauffen, das gleich anzusehen ist, als ob die Sonne vom Himmel liefe.’ Het was een zoenoffer aan de hogere machten, een reiniging (en dus vruchtbaarheid-) vuur, dan ook het offervuur aan de verpersoonlijkte vegetatie en vruchtbaarheidsgoden. Mogelijk waren deze oorspronkelijk gevuld met de vruchten van de herfst. Reeds in de XIII eeuw wordt St. Maartensdag scuddecorfsdag genoemd omdat een korf met appelen, kastanjes, noten en dergelijke boven een vuur aanhoudend geschud werd zodat de inhoud alle kanten opvloog en door de grabbelende jeugd opgeraapt werd.
Het oud Germaanse herfstvuur heet nu Sint Maartensvuur dat tot op einde 18de eeuw nog op straat brandde. Ook hier werd de houtvoorraad al lang voor die tijd verzameld en bewaakt. De Sint Maartensvuren waren er nog lang in Limburg. De jongens maken potten waarin turf en hars voor een wierook zorgen, de rook was het zuiveringsgebruik. In de potten zijn gaten geprikt en door die rond te slingeren krijgen we die tegen de donkere avondlucht ze als vuurcirkels te zien. Na de Sint Maartensinzameling ging men vroeger het Sint Maartensvuur stoken.
In de stad Maastricht heeft men het te bont gemaakt met het vuurtje stoken. Het werd verboden. Toen het bleek dat dit niet hielp bedacht een van de heren van het bestuur er iets anders op. Er werd bevolen dat de burgers voortaan op St. Maartensdag op de pleinen in de straten vuren moesten branden. ‘Wij laten ons niet dwingen, ‘zeiden de Maastrichtenaren en niemand wilde meer meedoen aan het ontsteken van het Sint Maartensvuur.
2. Strijd tussen goed en kwaad.
Het meifeest werd vroeger in geheel N. W. Europa gevierd als een nieuw komend natuurleven. Dit verviel in 2 gedeelten, de eerste was de verdrijving van de winter die op vele plaatsen met vasten of met Pasen gedaan werd. De ander was de verovering van het voorjaar.
Joris de drakendoder. Uit; http://www.alexanderstichting.nl/images/layout/jorisikoon.jpg
Verovering van het voorjaar.
Na de verbanning van de winter volgde de invoering of verovering van het voorjaar, dat vaak, zoals bijvoorbeeld in het Engelse Morrisdance, in de vorm van een gevecht, het neersteken van de winterdraak of in een waterdans werd uitgebeeld. In het zuiden werd dit meest op 23 april, het Georgfeest, in midden Duitsland 1 mei en in Engeland met Pinksteren gevierd. (5)
Op vele plaatsen werd de mei, als metgezel van de meiboom, ook door stro of loofbekleding, bijvoorbeeld met poppen of door met loof beklede jonge mensen gepersonifieerd. Die gestalten kregen in verschillende plaatsen diverse namen als de Groene Georg, Jack in the Green, ook wel Pinksterkoning of gemoedelijk Pfingstlummel of -luilak genoemd. Het zijn of van hout gebouwde gestalten in loofversiering gestoken, dus poppen, of jonge mensen in dergelijk groen gehuld.
De eerste sporen hiervan vindt men bij het begin van de Olympische spelen waar een hardloopwedstrijd voor meisjes werd gehouden twee weken voor of na de olympische spelen, de winnaar van de wedloop verkreeg het huwelijk met de nieuwe koning. Nadat hij gekroond was met de olijftak van Hercules, begroet als Koning. Hercules werd bedolven onder bladeren als een Jack in the Green.
Die groene gestalten werden vroeger in feestelijke optocht door de versierde straten gevoerd en werden tot het verkrijgen van een vruchtbaar jaar in het water geworpen.
De sycamore, Acer, komt toch in Engeland voor als een van de planten die gegraveerd is op St. Frideswide, schrijn, 1282 na. Chr. Mogelijk is de sculptuur afkomstig uit Europa. Op de schrijn wordt de groene man of may-lord vertegenwoordigd, verder ook in andere 13deeeuwse kerken en kathedralen, bijvoorbeeld de chapter-house te Southwell Minster met meidoorn, klimop, boterbloem en eik, en een half dozijn of meer afbeeldingen van de groene man.
In Nederland zijn deze overblijfselen nog te zien met luilak. Tijdens luilak, op de zaterdag voor Pinksteren, werd iedereen wakker gemaakt of uit zijn bed gehaald. Het luilakken was vroeger per wijk verschillend in tegenstelling tot tegenwoordig. In Haarlem werd een jongen, de luilak, behangen met klissen en moest in een karretje gaan zitten dat gezamenlijk onder gezang in het water werd gegooid. Dit in het water gooien wordt gezien als een oud Germaans gebruik om de goden over te halen alstublieft toch maar regen te zenden. (49,35,78) Soms werden ze met brandnetels geslagen, wat waarschijnlijk teruggaat op een oud vruchtbaarheidsgebruik.
In Beieren werd de luilak door de andere jongens mee het bos ingevoerd en daar met groene takken behangen en dan op een paard het water ingejaagd. In Holzheim werd een pop gebruikt die bekleed was met dotterbloemen en klissen. Deze groene man werd op het dak van de winnaar gezet en bleef daar tot het volgende jaar. Een pop in mannengestalte werd hierbij bevochten in dramatische spelen, onthoofd of gestenigd en uiteindelijk verbrand, in water gestort of opgehangen. Ze was daarmee symbolisch met alle ongemak, ziekte en dood die de winter in zijn gevolg voerde.
Oorspronkelijk was dit een feest van de Joden die op de grote verzoendag in een beddenlaken of een doodskleed gehuld, zich voor de allerhoogste verontschuldigden waarom de Duitsers dit feest Lelilackfest, doodskleedfeest, noemden waarvan wij luilakfeest maakten.
Door die te verbannen werd deze ceremonie ook het dood uitdragen genoemd. Het dood uitdragen is een oeroud volksfeest van heidense oorsprong dat nu op zondag laetare, doodzondag, gehouden wordt. Op zondag laetare verbrandt men de winter, de dood, een oud heidendom, onder de gedaante van een oud wijf of kwene. (queen)
Ze gaf een deel van het meifeest weer en bestond daarin dat een de dood voorstellend strofiguur onder het afzingen van liederen werd rondgedragen en dan in het water geworpen of verbrand. Dit dood uitdragen is hier een christelijke inkleding van heidense wintergebruiken die voor de godheid van het voorjaar wijken moest. (5)
3. Meiboom.
Alvorens over de meiboom te spreken moet er iets over de Meitak gezegd worden omdat de grondgedachte dezelfde is. Het is lang over heel Europa de gewoonte geweest om met mei, de aanvang van de zomer (dit is de zegevierende kracht der natuur) of op Pinksteren huis en hof van groene takken te voorzien om zo het leven te versterken en de het leven belagende machten te overwinnen. Opvallend is op te merken dat de mens, ondanks zijn verwondering over en het vertrouwen in de mysterieuze kracht van het immer weerkerende leven, in zijn riten en gebruiken steeds bezig is deze alles overwinnende macht te helpen en over de kritieke punten heen te voeren. De gebruiken rondom de kritieke datum van 1 mei, de Walpurgisnacht, zijn daarvan enige voorbeelden. De twijgen sieren de huizen en kerken. Ze zijn een vriendelijke groet en een feestelijke ontvangst voor het voorjaar dat nu met bloemengeur en bloemenpracht met zonneschijn en vogelgezang weer terugkeert. Het gebruik met Pinksteren en andere voorjaarsfeesten om straten, huizen en dergelijke met verse berkentwijgen, de groene maien, op te sieren duidt wel op een meer als gewone sier dat door de tijd heen bewaard is gebleven.
In Athene ging op het oogstfeest een jongeling langs de huizen met de Eiresione-tak, dat is een olijftak met wol omwonden om zo de heilrijke kracht van de als machtsdrager zeer vereerde olijfboom op de mensen over te dragen. In vele delen van Europa werden de stallen en huizen in mei met groen getooid om de koeien melkrijk en de mensen met hun bezit vruchtbaar te maken.(1) Dit heet mei zoeken, mai zuchen, quaerere majum, querir le may, fetch in the may, waar men naar het woud gaat en groene takken en jonge bomen, meest berken of dennen, naar huis brengt die voor de deur of het venster van het huis of de mestbult of voor de veestal geplaatst werden. Dit alles om boze geesten tegen te gaan en zich van een goed jaar te verzekeren.
De may-bough (meitakken) hing over de huizen en met de may-pole (meiboom) zijn deze overblijfselen van oude gebruiken. In een paar plaatsen van Engeland werd de meikoningin, May-day Queen, gekozen en haar hoofd omcirkelt met de meibloem en de dag gevierd als een vakantiedag. Haar escorte voor die dag was meestal gekroond met de meer manlijk eikenkrans. In sommige plaatsen werden May-day sporten gehouden. Die dag werd op het platteland met blijdschap gevierd. Op andere plaatsen versierden de jeugd zich met witte takken van het voorjaar en, vertegenwoordigt door de meikoningin, dansten vrolijk door de huizen en strooiden bloemen uit.
Vier eeuwen daarvoor leken de straten van de steden ook op bloembogen door de takken die iedereen uit zijn deur stak. De jongelui beleefden de maying na middernacht en werden vergezeld door muziek. Ze verlieten de stad om hun geest te vernieuwen. Ze keerden terug in een blijde optocht met de schoonheid en geur van de bloemen en droegen meidoorn, berk en andere bomen. Ze droegen kransen van wilde bloemen en droegen boeketten in hun handen waarmee ze het huis versierden. (56,79)
Het gebruik is al zeer oud. De kerk van St. Andrew de apostel werd St. Andrew undershaft genoemd omdat er al sinds onheuglijke tijd een maypole of shaft tegen opgezet was.
Tijdens de great rebellion werd de meiboom verboden. Toen Charles II de troon besteeg werd de beroemde meiboom van het strand weer opgericht met veel tamtam en blijdschap van veel mensen. Toen de vreugde was afgelopen werd de boom gegeven aan Isaac Newton en door zijn aanwijzingen werd ze de ondersteuning van de toen grootste telescoop ter wereld. In het begin van deze eeuw is het gebruik vrijwel verdwenen.
Maien steken.
Het maiensteken voor jonge meisjes geschiedt als teken van verering van jonge mannen voor deze meisjes en vaak ontvangt iedere huwbare vrouw en haar huis een bijzondere boom, de oudere een grote en de jongere een kleine liefdemei. Dit kan gezamenlijk gegeven worden door de jongens als uitdrukking van hun liefde of als symbolische huwelijksdrang van een minnaar alleen, in dit laatste geval snijdt de laatste genoemde ook zijn naam in de bast van de boom. Alleen het onbesproken meisje of jonge weduwen valt deze eer ten deel. Degene die door onkuisheid of onstandvastig gedrag in de liefde of door haat en verachting besproken werd zet men een dorre boom of een bijzondere boom, een hazelaar of populier neer. (51)
Fijne den duidt goedheid aan, dennentak (steeds een groene) constante liefde en een berkentak goed en schoon. De takken spreken niet alleen over lof maar ook blaam zoals een kersentak (waarvan ieder plukt) geeft veranderlijk aan en een hagedoorn; stekelig, een katje, niet zonder handschoen aan te vatten, rus, (een biesbosje) houdt het met elke vrijer. De zogenaamde levensroeden, namelijk twijgen van vlier, berk of lijsterbes, waarmee met Pasen of Kerstmis vrouwen en kinderen tot overdracht van leven en vruchtbaarheid geslagen werden/worden door dezelfde gedachte gedragen.
Pinksterkronen.
Ook zo goed als verdwenen zijn de pinksterkronen, die hingen over de straat en de weg. Dit waren mooie kransen die met bloemen, bont papier en uitgeblazen eieren versierd waren waar de pinksterbruid onder zit in een nis van sparrentakken of op een versierde stoel met een bloemkorf op haar schoot. Als er iemand nadert posteert de bruid zich onder de kroon en dansen de kinderen om haar heen. Deze pinksterkronen gaan terug op de meikransen die men op 1 mei, tegelijk met het planten van de meiboom, over straten en wegen uithing. Onder deze meikransen placht men te dansen en te springen en wel zo lustig dat ze bij plakkaat werden verboden. Bij het versieren van de kroon wordt een zekere geheimzinnigheid betracht en alleen leden van de commissie, die meestal uit meisjes en vrouwen bestaat, mogen erbij tegenwoordig zijn.
Uit; http://www.ffw-weiler.de/bilder/maibaum1.jpg
Meiboom.
Op de eerste meidag, op Pinksteren of aan de avond van de 23 juni vindt men in Duitse, West-Slavische, Engelse, Franse en andere Keltische en Romaanse landschappen de inhaling en opplanten van de meiboom plaats.
Dit gebruik verschijnt in 13deeuwse oorkonden als traditioneel. Men leest in de Griekse mythologie dat de speer die neergezet werd om vereerd te worden door Kaineus midden op het marktplein waarschijnlijk een meiboom was ter ere van de nieuwe Maangodin Kainis of Elate (=dennenboom).(3,2)
Vergeefs vochten de geestelijke en wereldse bezitters daartegen. Het oprichten is een natuurlijke gebeurtenis en is het symbool van de lente die in de boom, plant of gras en in mens en dier de levenssappen met nieuwe vurigheid laat stromen. Een feest moet iets hebben van een cultus, een wijding, een opgetogenheid, ernst en blijdschap tegelijkertijd. Als het niet meer is dan dronkeman plezier, baldadigheid of geldsmijten, dan heeft het zijn sociale factor verloren.
Het vervalt in meerdere handelingen of neemt verscheidene vormen aan. Het aanplanten van meibomen op 1 mei, Pinksteren of Johannesavond ging geleidelijk aan over naar andere gebruiken bij kerkwijden, gildefeesten en andere feesten die meestal ook in hetzelfde jaargetijde vallen.
Op sommige plaatsen werd de meiboom opgericht met de midzomernacht als middelpunt van het Johannesvuur. De overgang tussen het Russische Semik (Pinksteren) gebruik en het Duitse meisteken geeft het Zweedse midzomergebruik weer. Op St. Johannesavond, als de plantenwereld in grootste kracht en schoonheid staat, richt men bij elke hof of op het vrije veld de zgn. midzomerstang, maistang of meiboom (Maistang of Maitra) op en danst hieromheen.
Welke betekenisvolle heilshandeling dat voor de gemeenschap was, blijkt dat de eenstemmigheid van alle boeren vereist was om deze boom plechtig uit het bos te halen. Ook moest het voor zonsopgang van 1 mei gebeuren, dus in de Walpurgisnacht.
Dit inhalen van de meiboom was vroeger een diep ingrijpende gebeurtenis in het boerenleven, die nu nog in de dorpslinde voortleeft. Verschillende boomsoorten konden daarvoor dienen, jonge eiken, dennen, berken, mits het maar bomen van apart-duurzame levenskracht waren.
De grote meiboom die de gehele gemeenschap feestelijk inhaalt, op een vrije plaats in hun midden aanplant en als hun oogappel bewaakt zodat ze niet door een nabijgelegen dorp ontvreemd kan worden, stelt de levensboom van de ganse gemeente voor. Het is goed om haar te behagen, men knielt voor haar en danst eromheen in feestelijke rijen, men offert haar geld, als aan een godheid. Over geheel Europa kwam dit gebruik voor, en in Afrika, Amerika en Azië heeft het zijn equivalenten. Geestelijkheid en parlementen streden er tevergeefs tegen. Het Puriteinse Long Parliament van 1644 vond het nodig de May-pole te verbieden ‘Is a heathenish vanity generally abused tot superstition ans wickedness.’ Het moderne denken schijnt de kracht te hebben zulke gebruiken uit te roeien. Aan de andere kant doet de verregaande ontluistering en ontnuchtering van het leven dat door die kijk teweeg wordt gebracht vanzelf weer een romantisch streven opkomen om zulke gebruiken uit de folklore, die alleen maar uit magisch-godsdienstige wortels kunnen ontstaan, bewust in stand houden uit behoefte aan spel en voeding van de fantasie.
In the Knight ‘s Tale vertelt Chaucer (1387):
‘To doon honour to May.’ mei ceremonies werden door alle bevolkingsgroepen van de middeleeuwen gehouden.
Men gaat, zoals het heet, de mei zoeken en brengt jonge bomen mee naar huis. De wijze waarop men zulks deed en diegene die daarin de hoofdrol vervulden, (mei-jongens, mei-knechten enz.) de versieringen die werden aangebracht, dat alles was naar streek en plaats verschillend. (5,79)
Die boom was een bezield wezen, de ziel van het voorjaar, de vruchtbaarheid woonde in die boom. Het vellen moest geschieden onder het opzeggen van ‘krachtige’ spreuken en werd vaak begeleid door oude, geheiligde gebruiken, hoe meer voorschriften en spreuken, hoe plechtiger. Zo wordt de boom omgehakt met een daartoe bestemde bijl die steeds in hetzelfde huis wordt bewaard. Men houwt de dikste zijtakken eraf behalve aan het boveneind en vervolgens wordt de boom, de kop vooruit, ‘met levende touwen’ die door een lange rij van mannen en jongens, onder onafgebroken Paaszang naar het centrum gesleept. Ze wordt in processie van huis tot huis gevoerd en uiteindelijk op de hoofdplaats gezet om daaromheen te dansen en overige spelen te vieren. De boom wordt met water besprenkeld wat zou helpen voor voldoende regenval. Na geplant te zijn wordt ze versierd met linten, eieren, het symbool van leven en groeikracht en soms boven op een haan, het symbool van vruchtbaarheid. Zie Shakespeare: Henry VI, 3 drama-2 acte-5 scène. Vooral in Engeland werd de meidoorn gebruikt. (44)
Men schilde de bast af in slangvormige windingen, alleen de top behield de volle bladertooi. In de groene top werd vaak een vlag gestoken. Aan de kroon werden eieren (soms verguld), worsten, zoetigheden, soms flessen met drank, bontgekleurde doeken, sieraden enz. opgehangen, dit alles om uit te drukken, dat overvloed en levensvolheid van de alscheppende natuurkracht verwacht werd en tevens op deze wijze magisch afgedwongen. Op den duur is dit natuurlijk vooral een aanleiding tot uitgelaten vreugde geworden, zonder zich nog bewust te zijn van de oorspronkelijke grond.
Soms werd ze met stro omwonden en dan in brand gestoken, dan waren de heksen en demonen verbrand.
Jonge mannen klommen erin en haalden de goede gaven naar beneden in een soort wedstrijd. Ook wedlopen en paardenrennen naar de boom grepen plaats om ‘De zomer te winnen.’
Uit alles spreekt dat het zich hier om een uit het maagdelijk woud gehaalde levenskrachtige boom een feest der vruchtbaarheidsbevordering afspeelt. De godsdienstwetenschap meldt ons dat uit alle hoeken der wereld van wedlopen en wedstrijden die kamp om het zegevierende leven verwerkelijken. Terzijde zij opgemerkt dat in dezelfde richting de meivuren wijzen die voor de eerste mei of voor Pinksteren ontstoken worden een reinigende zowel als vruchtbaarheid schenkende kracht hebben. Eveneens wordt gewezen op het gebruik van de oogstmeiboom, dat is de gewoonte om op de laatste, met de vracht van de oogst beladen wagen, een groene tak of boom te plaatsen die met aren en bonte linten versierd is en die tot het volgende jaar als ‘krachtschenker,’in de korenschuur bewaard wordt. Gelijk we zagen, staan bomen en goden vaak in zeer nauw contact met elkaar. Met het wegbrengen van de meibomen kon het soms ruw toegaan, orgiën en dergelijke. Op vele plaatsen is ze daarom verboden, in Deventer in 1679. (52)
Oprichtingsboom.
Een van de vormen van de meiboom was de oprichtingsboom die geplant werd bij de bouw van een huis.
De oprichtingsmaie bij bouw van een huis was een boom die met eieren, bonte linten en dergelijke versierd was, waarin vaak geld opgehangen was, het drinkgeld, dit geld werd ook wel gekregen van de bouwbaas. De maie werd onder muziekgeschal feestelijk rondgeleid en aan het huis vastgebonden.
In de kransrede wordt aan de vrouw van de eigenaar gevraagd om deze boom tot de aller zwaarste te maken.
Dit is een gebruik dat nog steeds in stand wordt gehouden als er een nieuw huis wordt gebouwd, zo gauw als men de nok bereikt wordt er een tak op geplant. Dit symbool van het nieuwe leven werd dan ook ingewijd, waaruit de meiwijn en het zgn. pannenbier is ontstaan. (meiwijn is een witte wijn met wat suiker en geurige voorjaarskruiden)
Uit; http://www.clungreenman.org.uk/mayqueen1.jpg
Meikoning, Meikoningin, Meigraaf, Meiman, Lady of the May, Queen of the May.
Bruidegoms kwamen eigenlijk nooit alleen voor, want van de vrouw stroomt de vruchtbaarheidskracht, daarom laten sommige natuurvolkeren de landbouw geheel aan vrouwen over. (52) (De in de vegetatie verkorperde demon wordt voorgesteld als een heerser, koning mei of koning lente) Het meiliefje, pinksterbruid, -bloem of -blom, geeft de namen weer. Bloemen en groen waren de hoofdtooi van de pinksterbruid. Ook werd ze wel behangen met allerlei zilveren sieraden die de burgerij hiertoe gaarne afstond. Hoe rijker ze behangen werd hoe vruchtbaarder jaar zou er volgen. Deze zilvertooi verdween onder de invloed van plakkaten die dreigden ‘de kleinoden, juwelen of ander zilverwerk’, van de pinksterbruiden ten behoeve van de armen verbeurt te verklaren. Achter het bruidspaar liepen vier kinderen die de uiteinden droegen, hierachter sloot een kindergevolg zich aan. Allen waren getooid met pinksterbloemen, madeliefjes en margrieten. Kransen van deze bloemen hingen om hals en schouders, hele trossen bungelden van de petten van de jongens. Zo trok een fleurige lentestoet van de ene boerderij naar de andere waarop elk deel de kinderen van het gevolg om bruidspaar en dragers en kring sloten en zongen: ‘Doar komme wi-j met de pinksterbroed an
Meer eenmoal in het joar
En alwee ons nich gewwen wil
Dee kan ons loaten goan.’
Bedelen deden de kinderen niet, maar overal offerde men graag een gift in het busje, van de opbrengst werd 's avonds vrolijk feest gevierd.
In Litouwen werd op 1 mei een groene, bont versierde boom op een wei voor het dorp opgesteld, dan haalde men het mooiste meisje en zette haar een krans op het hoofd en bracht haar naar de meiboom.
Zulk een koning of koningin werd op 1 mei onder ceremonieel rondgeleid of in een grootse processie te paard binnengehaald. De koningin werd naast de maiboom gezet of een pop van dezelfde naam werd eraan gehangen.
Het verkleden naar deze goddelijke wezens bracht vermoedelijk de werking voor het gedijen van het vee, de ooftbomen, de akkervruchten voor als de verpersoonlijking van de godheid zelf. We mogen besluiten dat overal de omgang met de meiboom van deur tot deur, de mei, de zomer brenger, ook als de demon niet bijzonder door een mens verpersoonlijkt werd, oorspronkelijk een ernstige gemeende, om zo te zeggen sacramentele handeling was.
Lady Godiva heeft haar oorsprong waarschijnlijk met de ommegang, met de meitak op het meifeest. Haar naaktheid zal als tovermiddel zijn gebruikt om regen en vruchtbaarheid aan te roepen en de natuur mild te stemmen en zo groeikracht uit te lokken. (49)
Ook treden koning en koningin beide wel op als Meibruidspaar. Bij de wedstrijden die werden gehouden werd de overwinnaar de mei-bloemenkoning-graaf die zich een koningin zocht. Veelal stond dit in verbinding met de meitrouwdag waarbij de jongelui in de Walpurgisnacht met gezang naar een hoogte van het dorp trokken en de jonge meisjes, meest bij een meivuur, met de spreuk, vandaag om te leen, volgend jaar om te trouwen aan de meestbiedende afgeslagen werden. Het beloofde geld werd in het waardhuis bij het meifeest verteerd. Het meisje kan de meestbiedende afwijzen, neemt ze hem aan dan neemt ze als teken van leen zijn hoed, zo bevestigt ze voor beiden de verplichting om het ganse jaar samen te gaan en niet met een derde te dansen. Gewoonlijk voerde dit binnen een jaar tot huwelijk. (5)
Verkwikkers.
De tweede betekenis van de meiboom, meitak, heeft de functie van levensroede waarmee met Pasen of Kerstmis mannen, maar vooral vrouwen en kinderen tot overdracht van leven en vruchtbaarheid geslagen werden. In sommige streken is de samenhang met zomer, meiboom en levensroede behouden, men versiert de verkwikkers met banden en bloemen (1)
De groene twijgen werden als symbool van groei gezien.
Als verkorpering van een vegetatiedemon gaf ze het geslagene geluk, voorspoed en rijkdom. Mensen dieren en planten werden in verschillende tijden van het jaar geslagen of gestreken om gezond en krachtig te worden. Het zou leven en groeikracht door de roede meedelen en de tegenwerkende vijandelijke krachten uitdrijven. De roede, tak, twijg of gard waarmee men mens, dier en plant slaat om vruchtbaarheid te verwerven. Dit berust op een oud Indo-Germaans volksgeloof, nog in geheel Europa verspreid. Een restant leeft nog voort en onder andere in het slaan van bomen.
Deze levensroeden waarmede men gegeseld werd, (paasgeseling of paasklappen) werd zo gebruikt voor degene die men het goede toewenste. Dit zien we nog met Sinterklaas. Die verschijnt in de gestalte van een levensgeest (ook vegetatiedemon genoemd) die eerder Wodan of Thor heette, de vader en zoon of het oude en nieuwe jaar. Deze sinterklaas was altijd de hijlikmaker wat verbasterde tot heiligmaker. Hijlik is huwelijk en sinterklaas bracht de jongelui bij elkaar en schonk hun de levensroede opdat hun huwelijk vruchtbaar zou zijn. (85) Vruchtbomen worden met nieuwjaar geslagen zodat ze het volgende jaar een goede oogst zouden geven. Dieren werden geslagen met de eerste groene twijgen, de levensroede, zodat ze het gehele jaar gezond zouden blijven en goed zouden groeien. Het zou leven en groeikracht door de roede meedelen en de tegenwerkende vijandelijke krachten uitdrijven. In het Noorden quickt men het vee nog zoals vroeger, meestal gebeurt dit op St. Stephansdag, 26dec, de pfefferleinstag waar de ouders de kinderen en omgekeerd in bed verrassen en hen quicken met de levensroede. Het is een nu in veel andere gewoontes en naar haar oorsprong volkomen vergeten gebruik die als pfeffern bekend is. Dit pfeffern bestond hierin dat de kinderen met berkentwijgen, of andere twijgen op Aswoensdag, veel ook met nieuwjaar of andere feestdagen tussen Kerst en Pasen de volwassenen meer of minder krachtig sloegen, bijvoorbeeld op de voeten om ze uit het bed te krijgen. Vaak waren het ook jonge mannen en meisjes, de knechten en dienstmeisjes die elkaar met de twijgen ҳtrekenӮ In dit geval verscheen ze nog duidelijker als vruchtbaarheidssymbool. Naar een oud gebruik slaat men de bruid met een wit afgeschilde berkenroede van de kerkdeur tot in de kerkstoel. Mogelijk behoorde dit gebruik tot de vele, nu minder bekende gebruiken, vruchtbaarheidsriten zoals ze vroeger bij huwelijk gewoon was. De geslagene moeten zich met kleine geschenken verlossen. In het noorden heette dit gelukwensen met de bedoeling een gift terug te ontvangen. In Sittard heette dit verrassen, de verraste moest trakteren. In Duitsland was deze geseling bekend als pfeffern, het inpeperen. De ouders gingen naar de kinderen en bedienden om ze in hun bed de gezondheid brengende geluksroedeslagen toe te brengen. Deze gezondheid en groeiende liefdesdienst werd met peperkoeken beloond die met vaststaande spreuken gepeperd waren. De naam peperkoeken, in de 11de eeuw pfeforceltun, en de levenskoek in de Kerst stammen waarschijnlijk van dit gebruik. De levensroede heette in Bayern pepergard en levenskoek. De (peper)noten waren vruchtbaarheidsbrengers omdat zij de kiem van nieuw leven in zich droegen. Met de noten spelen was kinderwerk. Een gebruik dat we met het strooien van pepernoten bij St. Nicolaas nog steeds zien. De gard van zwarte Piet, een vruchtbaarheidsgod uit de duistere onderwereld, was in oorsprong in handen van een onderwereld god een vorm van de levensroede. (5) Ook de rosmarijn verschijnt als levensroede, waar ze met kerst gebruikt werd bij het pfeffern, door de jongens om met een rosmarijntwijg de meisjes te besprenkelen. Dit ҢegietenӠis een symbolische vorm van vruchtbaar makende regen die in de komende tijd de velden vruchtbaar maakt en rijke oogst geeft. In andere landen komt dit vruchtbaarheidssymbool tot uitdrukking doordat kleine kinderen uit rosmarijnstruiken gehaald worden. Die pflanzen im Deutschen volksleben. Marzell, Jena 1925.
F. Rabelais 1490-1553 meldt in de satirieke roman Gargantua et Pantagruel; ҁls de woorden zijn gesproken en de bruid is gekust, moeten jullie elkaar bruiloft souvenirs, dat zijn zachte vuistslagen, uitreiken.’
De stad Hannover moest het hand over hand toenemende quicken, fuen genoemd, door een verordening in 1639, verbieden. Fuen, zie Frans fouet, =slaan. Hiertoe behoort ook het pfeffern, peperen, op St. Stefansdag, 26dec. of op de dag van de onschuldige kinderen. Op die dag gingen arme kinderen van huis tot huis en sloegen mensen met de roede aan de voeten en spraken, pfeffer goed, pfeffer goed, zout en reuzel dat smaakt zeer goed. Dit pfeffern met de roede die in het begin van deze eeuw in Duitsland steeds meer uitwassen kreeg en tot bedelarij kwam, zou oorspronkelijk de geslagene gezondheid voor het komende jaar verzekeren.
Om de vaarzen veel melk te laten geven en de stallen voor onheil en hekserij te bevrijden ging men op de Walpurgisnacht kalberquicken (het kalverdoopsel) Gedurende de schemer van de 1ste mei morgen ging de dorpsherder naar een berg of heuvel in de buurt en wachtte hier het opstaan van de zon af. De twijg van een vogelkers die het eerst door de zonnestralen gekust werd moest met een enkele scherpe snee afgesneden worden. Met die twijg ging de herder naar de hoeve waar een eenjarig kalf stond en sloeg die, in het midden van de hof in het bijzijn van alle huisgenoten, driemaal op kruis en heupen en drukte dezelfde tijd in kunsteloze rijmen de wens uit dat gelijk het sap in de bomen stijgt, bij de koe de melk in de uier stijgen zou. Daarna raakte de herder de uier met de twijg aan en gaf het dier zijn naam. De boerin schonk dan eieren aan de herder. De andere dag werden de doppen van de eieren met boterbloemen en bonte linten aan de twijg bevestigd en aan de staldeur opgehangen;
‘Quik, quik, quik (naam voor lijsterbes)
brenk mialke in der strik (niertepel)
de sap is in den biarken (berken)
en namen kritt de stiarken
quik, quik, quik
brenk mialke in der strik.’
Op sommige plaatsen werd het vee geslagen met roeden die gezegend waren omdat ze in de processie waren meegedragen. Op andere plaatsen moest de vaars bij het verlaten van de stal over een vers gesneden roede stappen. De zin hiervan is dat de twijg een vruchtbaar makende werking had die door de slag aan het dier werd overgedragen.
In Altbayern is de wacholdertwijg vaak de Mirtesgert., (Martinsroede) die de knecht op St. Maarten, 11 november, de boer met een spreuk overreikt. Hier verschijnt de wacholder duidelijk als vruchtbaarheidssymbool, het goed gaan met vee. Ook de spreuk bij het overreiken laat zien dat dit oorspronkelijk een vruchtbaarheidssymbool was, (waarmede het vee zich sterk vermeerderde.)
De oorspronkelijke betekenis van de roede kwam ook tot gelding in Hongarije als de koeien geen melk meer gaven door ze met een berkenbezem te slaan. Ook het groeien en vruchtbaarheid van de veldvruchten kon de berkenroede door de in haar inwonende kracht bevorderen. Mogelijk behoorde ook het versieren van de laatste oogstwagens met een berkenbos hiertoe. Deze ‘erntemai’ zou een personificatie zijn van de groeikracht.
Zo ook in andere landen. In Dalmatië slaat de huismoeder op Barbaradag, 4 december, om vruchtbaarheid van de huisdieren te verzekeren die met een lauriertwijg, de vervanger van de wacholder, en spreekt daarbij: zo veel knopen aan deze twijg, zoveel lammeren of kalveren. Dit zijn resten van een Indo-Germaanse vruchtbaarheidscultus.
De verschillende vormen worden onder de naam levensroede samengevat.
De naam verkwikker komt in Engelse en Duitse talen voor bepaalde bomen met elkaar overeen. De naam en het gebruik is zo bewaard gebleven en men mag aannemen dat dit gebruik uit de Germaanse tijd stamt voordat de Angelsaksen het kanaal overstaken.
De quike, quitsche, de quickbeam, de quickholder en quickholter betekenen levensboom. (79)
Quicke of quike zijn oude namen van de krachtverlenende levensverversers, de erquickers, verkwikkers of opkikkers. Quiken betekent sterk, krachtig, jong en fris maken.
De naam verkwikker is af te leiden uit het oude gebruikswoord queck; levensfris, monter, vgl. queckbronnen, plat Duits quickborn=quelle, quecksilber en erquicken die in tegenwoordig Nederlands met een k uitgesproken worden.
Quick, een nevenvorm van bij Engelsen is quicken; beleven, quick; levendig. Het Gotische heeft qius; levendig, gaqiujan; levend maken en gaqiunanՠlevendig worden. Vergelijk hiervoor het Hoogduits erquicken; nieuw leven inbrengen, het oud-Hoogduitse quek, quik, in het midden-Hoogduits quek of kec. Verwante woorden komen in andere Germaanse spraken voor en wijzen daarop dat ze een gemeenschappelijke oorsprong hebben waaruit een oer Germaanse wortel qiqa wordt aangenomen. Het Latijn heeft hieruit vivus; levendig, vivere; leven. Bij de Grieken is bioun; leven, bios; het leven (biologie) verwant.
De Lijsterbes is zoծ Quicke. Deze boom zou in de oudheid een symbool van vruchtbaarheid zijn geweest. Een Neder-Duitse naam was quieke, in het Engels zien we de naam quickbeam, in het Angelsaksisch cwic-beam. Hierin is het woord queck terug te vinden wat zoveel betekent als levendig of fris.
Net als de lijsterbes geld de wacholder, de queckholter en in het oosten van ons land kwekholder, ook als levensroede wiens slag gezondheid en geluk bracht. Omdat de struik altijd groen is, symbool van het leven, en in vruchtbare toestand met zoveel bessen bezet is, symbool van vruchtbaarheid, was dit mogelijk de grond om haar als levensroede aan te zien.
Uit; http://www.stichtingtoverbal.nl/img/palmpaas.jpg
Palmpaas, Palmstok.
Op Palmzondag zien we de palmpaasstok, een miniatuur levensboom, een voorbode van het lentefeest. Aan de meiboom herinnert het spiraalvormige afschillen van de deze stok, die van es- of Cornus hout gemaakt was, spiraalvormig af omdat men dacht dat onder de bast boze geesten zich schuilhielden. (afkloppen van hout heeft hetzelfde doel) Later is dit gewijzigd in stokversiering van kleurig papier, liefst rood, wit en blauw, ook de meiboom die bij het vogelschieten hier en daar in Limburg ingezet wordt is spiraalsgewijze rood, wit of blauw geverfd. Boven op deze stok prijkte vroeger een levende vogel, haan of duif als symbool van vruchtbaarheid. (52) Bij de verzachting van de zeden werd de vogel door een nabootsend offer in brood vervangen, vergelijk hierbij de bordpapieren vogel op de Zweedse maistang. Dit verklaart het vogeltje boven op de kop van de palmpaas. Gewoonlijk noemt met het een zwaantje, ook wel haantje, gansje, duifje of kloek. Ook de groene kransen die in horizontale of verticale stand, de meiboom versierden, vindt men terug in de broodkransen van de palmpaas.
De benaming wiel of rad herinnert aan zijn oorspronkelijke bestemming. Blijkbaar wordt het zonnerad in de kransen nagebootst en rondgedragen om de zon bij haar nieuwe omloop op gang te helpen. Met hetzelfde doel rolden de oude Scandinaviër in de winter het joelrad bergopwaarts, het rad stelt de beweging van de zon voor. Deze palmpaas van de kinderen haalden de grote broers uit het bos en door moeder of zuster werd ze versierd.
Ook de verdere versiering van de palmpaas met bonte papieren vlaggen, uitgeblazen eieren, slingers van rozijnen, pruimen en aangeregen suikergoed herinnert aan de meiboomtooi van bonte doeken en linten, gebak en etenswaren, waaronder eieren, symbool van vruchtbaarheid.
Anderzijds herinnert de palmpaas aan zijn kerkelijke oorsprong. Een palmprocessie ter herdenking van Jezus glorierijke intocht in Jeruzalem.
Deze meiboom is het oertype van de oogstmei die het laatste wagen hooi siert wanneer de oogst wordt binnengehaald, van de richtmei die op het dak gezet wordt als men ҧerichtӬ dat is het huis onder de kap gebracht heeft, van de liefdemei voor het huis op het dak van de aanbedene, van de bruidsmei, de levensboom op de bruidswagen of voor het huis van het jonge paar geplant, van de schutsmei, jonge berken of dennenboompjes die door de dorpsjeugd op de 1ste mei uit het bos gehaald worden en voor de huisdeur, veestal of op de nok geplant, dat die het huis mogen beschermen, het vee vruchtbaar maken en alle kwade invloeden verdrijven, de palmpaas.
Palmzondag is de inleiding tot het paasfeest, vroeger het lentefeest. De ommegangen van de kinderen met de Palmpaas getuigt hier nog van.
De zegening van het nieuwe vuur wordt in de buurt van de kerk gedaan. Bij het vuurwijden is de kerkelijke inzegening van groene takken en struiken opgetreden. Dit palmweiden werd op palmzondag verlegd en behoort tot de heidense Paasgebruiken. (5)
In de Griekse kerk was dit gebruik al in de 14de eeuw, in de Latijnse kerk een paar eeuwen later, vermoedelijk door Gregorius de Grote.
Die gewijde takken zouden het huis voor bliksem en donderslag behoeden. Bovendien werden ze met de schalen van paaseieren en de kolen uit het paasvuur in de hoeken van de velden gestoken of begraven om die vruchtbaar te maken.
3. Kerstboom.
Ontstaan van de Kerstboom. Zie Picea.
De kerstboom is een met licht, geschenken en gaven omhangen boom. Dit gebruik stamt van het oude nieuwjaarsfeest die met haar tabula fortunae beladen was, een met alle denkbare goede dingen beladen tafel als voorspelling voor het komende, volle jaar. De laurier en olijftakken sierden de hal van het huis en uit hun bladeren en bloemen voorspelden de vrouwen geluk en ongeluk voor het nieuwe jaar.
Dit feest werd door de Germanen overgenomen en als takken van de geluksboom gebruikte men dennentakken. Naar Arabische geografen uit de 10de eeuw vindt men voor het eerst het geloof dat het wonder van de sprookjesnacht van godsgeboorte zich alle jaren herhaalde. Dit geloof vond door de kerk verdere verspreiding en men verhaalde dat de boom in de kerstnacht groen, bloei en vruchten zou dragen. Ook zette men de takken in de kamer om haar met kerstfeest in bloei te krijgen. Van het uitlopen en bloeien van de takken hing het geluk van het volgende jaar af. Hiervoor gebruikte men kersen- of berkentwijgen die in water gezet werden en met kerstmis bloeiden of in blad stonden. In Noorwegen werd een lijsterbestak gebruikt.
De oudste berichten van bloeiende kersenbomen met kerstavond stammen van het ‘Leven van de heilige Hedwig’ die omstreeks 1180 in Frankrijk geboren werd. Toen de heilige nog jong was kwam op kerstavond iemand die vertelde dat in de tuin een kersenboom volop in bloei stond. In Tirol werd drie dagen voor kerst kalk ingegraven bij de stam om de boom bij de hierbij ontwikkelde warmte met kerst in bloei te brengen.
De loofbomen gaven door hun grootte en verzorging problemen, later werden dennen gebruikt waarover bont papier werd gelegd. De voorspellingswijze werd vergeten.
Kerstmis, 25 december.
Kerstmis begon met de nachtmis. In de 4de eeuw werd er in Rome slechts 1 enkele mis gecelebreerd, namelijk in de St. Pieter. Rond 500 kwam ook een nachtmis in gebruik. Later nog werd de mis van de H. Anastasia vervangen door een ander ter ere van de geboorte van Christus. Omdat deze mis vroeg in de ochtend werd opgedragen kreeg ze de naam van de dageraadmis, ook wel herdersmis.
‘Het licht van God begint door de duisternis heen te schijnen. De herders gaan op naar Bethlehem.’ Dan de dagmis, de eigenlijke Feestmis,’Het licht straalt over de wereld.’ Dit duurde van 4 uur tot ongeveer 8 uur. Dan steekt men kaarsen om de Heilige Familie, die naar Bethlehem moest gaan, bij te lichten.
De Romeinen vierden het Saturnalia, de god van de landbouw Saturnus onder wiens regering, als koning van Latium, de gouden eeuw had geheerst. Dan vierden ze het midwinterfeest, de Dies Natalis Solis Invicti, de geboortedag der onoverwinnelijke zon, rond de kortste dag. Julius Caesar bepaalde dit feest op 25 december.
Het joelende yulfeest werd door de Germanen gevierd, ofwel het feest der 12 nachten, 25 december tot 6 januari. Men geloofde dat de zon in deze tijd stil stond, het zogenaamde Solstitium, in verband met de oude voorstelling dat de zon zich om de aarde bewoog. Daarom liet men op deze dagen alle arbeid rusten. Hierop kwam het Christelijke feest, de geboorte van Hem die genoemd is het Licht der Wereld en Sol Justitae, zon der gerechtigheid.
De Zwolften, Zwolf Nachte, dan ging Wodan met Freya en de zalige geesten naar de aarde en kijken of de maagden alles afgesponnen hebben. Deze dagen gelden als lotsdagen, dromen gelden dan als bijzonder voortekenend en vaak probeert men de toekomst te zien. Om zich tegen de boze geesten te behoeden rookt men met kruiden en besprengt het huis met wijwater, de rooknachten, Rauchnachte.
Het joelfeest is het tijdperk van de 12 nachten, in Duits spreekt men de Zwolften, Unternachte, Rauchnachte of Losstage. Men beschouwde in de barre joeltijd de aarde die sluimerde onder het zachte sneeuwkleed en nieuwe sappen vergaarde om in de lente de natuur met bloemen te tooien en het wintergraan te doen gedijen. Je zou van een bevruchtingstijdperk kunnen spreken
Weihnachtsstol.
Net zomin Duits als de kerstboom is, ondanks de benaming, de witbestoven weihnachtsstol die in de grote steden het oudvaderlandse krentenbrood verdrong en nog niet lang geleden door de bakkers aan hun klanten als kerstbrood vereerd werd. Lang voordat deze weihnachtsstol met de kerstboom uit Duitsland tot ons kwam kende Friesland de kerstwiggen van dezelfde gedaante die waarschijnlijk reeds door de Romeinse kloosterbakkerij ingevoerd is. Ze stellen een oud vruchtbaarheidssymbool voor.
Of net zoals in Zweden de joelbok en joel-ever. Een oud gebruik was om een ever, een aan Freyr gewijd dier, in de hal te brengen en aan deze een gelofte af te leggen. Everzwijnen waren gewijd aan de maan vanwege hun halvemaanvormige slagtanden. De yulever is de zwijnskop die gebruikt wordt bij het bereiden van het kerstmaal. Engelse varkenskop, het varken was gewijd aan de god van zonneschijn en vruchtbaarheid. Freyr of Fro was de god van liefde en vruchtbaarheid tot het verkrijgen van kinderzegen. Het everzwijn Gullinbursti was aan hem gewijd wat we nog zien in onze marsepeinen varkentjes met sinterklaas.
Van Eeden op bl. 405, ‘Nog wordt op Terschelling het Nieuwjaarsfeest eigenaardig gevierd met de boerenkermis die op elk dorp twee dagen duurt en waarbij een varkenskop wordt opgedist en borre-bier, borre, beer, zwijn, wordt gedronken. Dan gaan de landhuren in en worden overeenkomsten gesloten, gelijk bij de oude Noren boven de zoen-ever op het joelfeest.’
Speculaas.
De naam Speculaas komt mogelijk van speculatio; weerspiegeling, omdat ze zo worden gebakken. Speculaas is mogelijk een overblijfsel van de Germanen om hun goden in brood af te beelden en hun die broodvormen te offeren. Of het gaat terug op oude offers waarbij het schijnoffer van brood het bloedige dieroffer heeft vervangen. Toen de eerste geloofsverkondigers dit volksgebruik niet konden uitroeien gaven ze er een kerkelijke betekenis aan, het heidense offerbrood werd het latere gebak van de Christelijke dagen.
Tegen sinterklaas kan men in de bakkerijen uitstallingen als vanouds de grote honden, poesen, paarden en zwanen zien prijken en, niet te vergeten, de vrijers, (bijvoorbeeld taaitaaipoppen) die nog lang als traditioneel sinterklaasgeschenk aan de dienstboden werd gegeven.
Krakeling.
Van de gewoonte met gevouwen handen te bidden leidt een gewoonte af om in de vastentijd krakelingen te bakken. Om de kinderen te verblijden en op te monteren werd in de vastentijd een aangenaam bakwerk bereid. Dat bakwerk zelf bestond uit twee in gebed verbonden handen
De vlechtkoek of krakeling kan een overblijfsel van offerande van mensen, dieren geweest zijn wat vervangen werd door hoofdhaar en tenslotte door bakwerken. De haarstreng zien we in... vlechtbroodjes.
Duivenkater, deuvekater.
De deuvekater is waarschijnlijk van oorsprong een heidens offerbrood geweest dat de herinnering bewaart aan een vroeger kattenoffer. Een kater werd levend begraven of in het vuur verbrand om de vruchtbaarheid van de akker te bevorderen. Waarschijnlijk stelde men zich oudtijds de demon van de vruchtbaarheid voor in de gedaante van een kater, een duivel-kater, aan wie men zijn evenbeeld offerde om zich van zijn hulp te verzekeren. Toen de zeden verzachtten werd het dierlijke offer vervangen door een nabootsend broodoffer en zal men waarschijnlijk brood in katervorm hebben geofferd. Men denke hierbij aan de Zweedse kerstbroden, joelbok, nog in de vorm van een bok, en joelever, soms nog in de vorm van een varken. Nog spreekt men in de omgeving van Haarlem over katerbrood. In oost Friesland noemt men dit teufel, kater en duivel zijn hier blijkbaar synoniem. De deuvekater heeft gaandeweg zijn dierlijke vorm verloren en de vorm overgenomen van het in vele landen bekende scheenbeengebak, een nabootsing van een scheenbeenoffer, dat als deel van het geheel het dierlijke offer vaak verving. De twee knobbels aan het einde stellen het gewricht voor, de rondachtige verdikking in het midden verbeeldt het vlees. De deuvekater nam ook andere vormen aan, die van een knipbrood of een ruit zelfs als een rond krentenbroodje.
Het was een oude gewoonte om het dienstpersoneel een ‘deuvekater’ te geven op Kerstmis. Zo zal ook wel eens wat anders gegeven zijn, ook in de dienst nuttig. Zo vertelt Hooft dat Warenaer aan zijn meid ‘Een paer nuwe klompen tot haer deuvekater’ gaf
Op 25 november 1699 verboden Mijne Heeren van des Gerechts in Amsterdam het bakken van deuvekaters ‘opdat het brood op een gelijke wijze werden gebakken, en de minvermogende met de meerder daaromtrent gelijk zij.’ Die keur moest nogal eens herhaald worden.
Father Christmas.
Op de oude Engelse kerstavonden waar father Christmas en zijn helpers aanwezig waren werden de Nieuwjaar giften uitgedeeld door een man die een blauwe jas aan had en in zijn handen een twijg rozemarijn hield. Het berenhoofd toen, de beroemde dis, die de plaats innam van de kalkoen nu, was omhangen met laurier en rozemarijn. De zilveren bladen van deze struik waren gemengd met de glanzende bladen van de hulst en het geelgroen van de mistletoe, ook waren in die tijd de huizen bedekt met groen. Zo waren ook de kerken in verschillende tijden van het jaar versierd. Later werden deze planten vervangen door Buxus en andere planten als er andere feesten en meerdere heiligen verschenen. A. Pratt.
Op sommige plaatsen verschijnt de Kerstman, de Amerikaanse Santa Claus. Die is niet afkomstig uit het Finse deel van Lapland, Rovaniemi, maar van Santa Claus, de sinterklaas. Dat heeft te maken met de Hollanders die drie eeuwen geleden Sinter Claes in Nieuw Holland introduceerden. Om de weerstand van kinderen en anderen tegen te gaan vertelde men de kinderen dat hun verlanglijstje op 6 december moesten klaar leggen. Dan had Santa Claus voldoende tijd om die bijeen te vergaren voor de kerstnacht. Geleidelijk aan kreeg zijn lange slanke gestalte een andere vorm, ronder, breder en vrolijker. Hij heeft geen roede meer en geeft ieder kind iets, ongeacht of die wel of niet stout geweest is. Het feest is nogal veranderd. Santa Claus heeft in de vorige eeuw zijn huidige vorm gekregen nadat een populaire Amerikaanse schrijver de mensen liet geloven dat de kindervriend uit Lapland kwam en telkenmale met een door rendieren getrokken en met geschenken volgeladen arrenslee arriveerde. Lang geleden ging de Kerstman in allerlei kleuren gekleed. Kleren die met verschillende tinten bont afgezet waren. Op zijn hoofd droeg hij een kroontje van hulst of een hoed. Soms werd hij afgebeeld met drankflessen en vaak hield hij een groot wijnglas in de hand. Hij rookte ook dikwijls een Goudse pijp. Hij was in vroegere dagen geen uniform figuur. Dit duurde tot de twintigste eeuw. In de jaren dertig besloot Coca-Cola de Kerstman in de winter te gebruiken in hun advertentiecampagnes. Ze huurden in 1931 de kunstenaar Haddon Sundblom in om een standaardontwerp van de oude heer te maken. Sundbloms schilderingen overspoelden de markt vanaf die tijd tot de zestiger jaren. Ze werden het beeld van de brenger van kerstgeschenken. Sundblom koos als kleur de officile handelskleuren van coca cola, rood en wit. Hij wees de hulstkroon of hoed af en koos een ruime slaapmuts. Die was rood met een witte rand en een witte pompon op het eind. De tuniek was rood die op zijn plaats werd gehouden door een zwarte riem. De rode broek stak in een paar stevige zwarte laarzen. Geen pijp en geen wijnglas meer, maar voortaan droeg de Kerstman Coca-Cola. Via de films werd hij ook over de grenzen herkend en erkend.
Het bekendste trekrendier is Rudolp. Het bekende liedje met de rode neus van het dier. De rendieren stammen uit een oude legende over Vadertje Winter. De oude Lappen dachten dat deze mythische figuur met de komst van de winter de rendieren uit de bergen omlaag dreef en sneeuw meebracht. Een natuurlijk proces. Clement Moore combineerde deze dieren in 1822 in zijn kerstverhaal. De sleedieren zijn zo ontstaan in New York. Het zijn dasher, dancer, prancer, vixen, comet, cupid, donder en blitzen. Deze acht dieren, een vrijwel onmogelijk te besturen aantal had hij geleend van Odins paard sleipnir, een paard met acht benen. Sleipnir droeg Odin overal heen als die gekleed in een grote mantel en hoed de mensen ging bezoeken om ze te belonen of te straffen. Mogelijk is Odin een voorloper geweest van Sinterklaas, maar werd nu door Moore aan de Kerstman gekoppeld.
Hart.
Het hart in gebakvorm waar de goede sint als postillon d’amour optreedt.
Als symbool komt het voort uit Egypte en vandaar naar de Koptische monniken die het verspreidden over Italië. Het komt voor in verschillende vormen onder andere het vlammend hart dat zielenvuuur symboliseert. Hiroglyfen laten zien dat het hart de drager is van het menselijk geweten. De Egyptenaren offerden hun goden dierenharten wat, volgens Herodotus, door de arme mensen vervangen werd door afbeeldingen in steen en deeg. Bij de Romeinen offerde men Dionysus hartvormige koeken. Het hart als lekkernij werd bestemd voor de opperste goden, zo ook bij de Germanen. Siegfried braadt volgens de Edda het hart van Fafnir en erft hierdoor het vermogen om de vogelspraak te verstaan. Het bloedige mensenoffer werd vervangen door een dierenoffer en later een afbeelding of namaaksel om de goden te verzoenen. Lang is het geloof bewaard gebleven dat het eten van harten een heilzame werking heeft en geluk in spel, vruchtbaarheid bevorderend werkt. De barbaarse gewoonte om het hart te eten kromp in tot alleen het eten van het bloed terwijl men weer later zijn toevlucht nam tot amuletten.
Het hart, symbool van kloppende liefde.
Kermis.
Van het hier en daar heersende gebruik om op Johannesdag de graven met bloemen te versieren is waarschijnlijk het Johanneskerkhossen, -hosen uitgegaan waarop deze dag het kerkwijfeest gevierd werd. Dit kerkwijfeest was vaak met een jaarmarkt verbonden, zie Leipziger Messe.
Kerkmis is een gedenkfeest van de kerkwijding, midden-Nederlands kercmisse is mis bij het feest van de kerkwijding, maar ook viering van dit feest en verder jaarmarkt, de dag van de oprichting van de gemeente als parochie en de inwijding van de kerk. Deze dag wordt tot aandenken aan de stichting van de kerk of van haar patroonsfeest door een plechtige hoogmis opgeluisterd. Naar een verordening van 1777 mag het niet langer dan drie dagen duren
De kerkmis trok bezoekers uit naburige dorpen en van elders, dit bracht handel mee en markt en zo kwam het wereldlijke element naast het kerkelijke zodat tenslotte ook de jaarmarkten zo genoemd werden, het kan voorkomen dat men nu een eerste en tweede kermis dag onderscheidt. Vele gebruiken van het oogstfeest, soms St. Jan- of meifeesten en de kermis vallen samen, vandaar dat ze veelal samengevoegd werden.
Het kerkwijfeest zou, naar men gewoonlijk aannam, haar naam gegeven hebben aan de bekende dorpsfeest, Kermis, Ker(k)mis. Kermis heet in het Duits Kirmes, Kirms, Kirmst of Kirmse, in Bayern Kirta en bij de Allemannen Chilbe. Dit waren dorpse smulpartijen met dansplezier waarmee het oogstfeest op het land besloten werd. In Zuid-Duitsland en in Oostenrijk werden alle kirchweihtage op een en dezelfde dag gehouden en vonden, meest met kerkelijke feesten ingeleid, in de herfst na de oogst plaats. Die feesttijd, de verspreiding van de naam en ook zijn opduiken in de 9deeeuw duiden op een afleiding van het Slavische woord Kermes, wat smulpartij betekent en laten het kermisfeest als een oogstfeest erkennen, een laatste overblijfsel van vroegere, aan heidense goden gebrachte offerfeesten. (5)
In de katholieke gezinnen werd vroeger geen brood aangesneden voordat de huismoeder eerst het kruisteken over de voorkant gemaakt had. Als dank voor de gekregen of verworven gave.
Kerstgeschenk.
Een gebruik uit de Julfeesten was de julklap, een kerstgeschenk waarvan de gever onbekend was maar die het geschenk met een luide knal in huis wierp. Zo belt men nog aan en verdwijnt snel om zodoende als onbekende gever in het duister te verdwijnen. De joel geschenken werden ingepakt op een wijze die allerlei verrassingen mogelijk maakt. Ze worden in sommige streken om de deur heen geworpen met de kreet: ‘Jul-klap.’ Zo was dat vroeger ook bij ons. In de 17de eeuw werd het in Kampen verboden op ‘kersavond ghelt of geschenken, te senden of brengen in eenighs mans huis.’ De boete, op de overtreding gesteld, was niet minder dan 10 pond. In Zwolle was men wat barmhartiger. Daar kwam de overtreder er met 1 pond van af.
De hervorming nam aanstoot aan de algemene viering van de feestdag van de R. K. Sinterklaas evenals aan de duivelachtige gestalte van zijn begeleider, zwarte piet. Door preken, traktaten en vermaningen verkondigden zij dat niet St. Nicolaas, maar de gever van alle goeds, Christus, de brenger der geschenken is.
Zo is meer en meer kerstmis tot de tijd geworden waarop geschenken gegeven worden.
4. Vastennacht.
Vastenavond bestaat uit drie ‘Vette’ dagen, zondag quinquagesima, vette maandag en vette dinsdag die de grote veertigdaagse vasten voorafgaan.
De kerkvergadering van Leptines, 743, veroordeelde de ‘spurculia in Februario,’ waarmee waarschijnlijk de uitspattingen van Vastenavond bedoeld werden. Het sporkelfeest was een van de hoofdfeesten van onze voorchristelijke voorvaderen. Het werd gevierd in het voorjaar, februari, die daarom nog sprokkelmaand heet, oudtijds sporkelmaand, nog ouder sporkelle. Men brengt het woord terug tot midden Latijnse naam van een heidens feest, spurcalia, ‘in februario superstitionis species et paganiae.’
Het werd hoogstwaarschijnlijk met het aansteken van grote vuren gevierd waartoe hout van heinde en ver verzameld werd. Een andere herinnering aan dit feest geeft nog het Engelse sparkle weer, wat het licht van een knetterende takkenbos voorstelt.
De Friese naam selle voor de maand februari toont verwantschap met het Angelsaksische sellan: offeren, en wijst dus ook op een overoud godsdienstig feest.
De vier dagen voor Aswoensdag noemen de Vlamingen wijvekenszaterdag, mannekenszondag, meisjesmaandag en knechtjesdinsdag. In Brabant en Limburg spreekt men van vette zondag, razende of dolle maandag en vette of dolle dinsdag. Papenvastenavond is zo genoemd omdat de geestelijken op zondag hun laatste vleesmaaltijd voor Pasen gebruiken. Raasmaandag is meestal gelijk aan verloren maandag, de maandag na driekoningen. Het is een oude benaming die aan de dolle uitgelatenheid herinnert.
De voorgaande dag is Vette Dinsdag, de Fransen noemen dit mardi gras, het is een grote smuldag op welke dag men zich nog eens bijzonder te goed doet. Dit blijkt ook uit de naam die de Engelsen eraan geven die bij voorkeur spreken van pancake day, hun pannenkoekendag.
Ook bij ons zong men bij de rommelpot;
‘Vrouw, ‘t is vastenavond
Ho, man, ho
Geef mij een pannekoek uit de pan
Ho, man, ho!’
En ontstak men de paasbranden, zie paasvuren.
Carnaval.
De feestelijkheden waren oudtijds al in Egypte in zwang waar men het feest van de Stier vierde, de Cherubs, met de plechtige mysteriën van Isis en Osiris. Gedurende deze feesten hadden de Egyptenaren hun volksvermaken, danspartijen en vermommingen, terwijl deze feesten, later nog uitvoeriger en schitterender door de Grieken werden gevierd onder de naam Bacchanalia. Ook die verdwenen tenslotte om opnieuw, nu bij de Romeinen, triomfen te vieren ter eren van Saturnus, de oude beschermgod der Latijnen waarbij de mysteriën de naam van Saturnaliën kregen. Na de val van het West Romeinse rijk in 476 kregen de Saturnaliën, in het begin van de Middeleeuwen, een godsdienstige wending bij de instelling der feesten voor de geboorte van Christus, 25 december, der onnozele kinderen 28 december, het ezelsfeest en narrenfeest op 17 februari. Al bleef bij feestvieringen van dit laatste feest, dat van de Kerst tot aan Driekoningen duurde, al het zinnebeeldige behouden van Egyptische, Griekse en Romeinse carnaval. Ook de Christelijke feesten begonnen in de tempels, waar de leken en priesters, allen vermomd en gemaskerd, de held van het feest kozen die de naam kreeg van bisschop der zotten.
In het jaar 492 was het Paus Gelasius I, die tegen deze afgodische diensten optrad, terwijl, drie eeuwen later, Paus Gregorius I aan de H. Bonifatius liet schrijven dat de feesten, waaraan men een christelijke betekenis had gegeven, van het heidendom afkomstig waren en verboden moesten worden daar ze aan de aloude afgoden deden herinneren. Voorts waren het ook de H. Augustinus en St. Franciscus die tegen de Vastenavond uitspattingen van die tijd hebben gewaarschuwd.
Ook in ons land hebben kerk en stedelijke regeringen tijdens de Middeleeuwen geijverd tegen de uitspattingen van vastenavond en de vermommingen. In de stad Leiden werd in het jaar 1470 het volgende verbod afgekondigd:
‘Soe en sal nyemant eenich gheselscap maken van dansinghe ende van wandelinghe bi der straeten mit verdeckten aenzichte’ ՠook in een keur van Amsterdam, uit 25 januari 1461 werd het volgende verbod uitgevaardigd: ‘Van noch wijff, knecht noch maghet mogen langs ‘s heeren straten loopen met een verdekt aengezicht, ‘t sy voor momme ofte voor duyvel.’
Bereikten deze feesten, bij het afnemend geestelijk gezag onder Benedictus de achtste, voor het toenemend wereldlijk tijdperk van Philips de Schone, veertiende eeuw, een hoogtepunt in grandioze opzet, maar ook in ergerlijke uitspattingen, zo verdween het zottenfeest in Frankrijk in de zestiende eeuw nadat, aan het eind der Middeleeuwen een afkeuring kwam door de Sorbonne en de kerkvergadering van Sens.
Dit om echter in Venetië en Rome opnieuw gevierd te worden, zij het geheel hervormd onder de naam Carnaval.
Dikwijls verboden de autoriteiten de feestelijkheden omwille van de niet te vermijden wanordelijkheden. De traditie bleef echter voortbestaan. Toen de Kerk een vastentijd bepaalde kreeg dit feest opnieuw een werkelijke betekenis. Mocht de mens, vooraleer de veertig dagen durende boetetijd aan te vangen, zich niet even laten verleiden als troost voor de ongenoegens die hij zich in de toekomst zou moeten ontzeggen?
Het carnaval is een in de volkeren vast geworteld heidens gebruik, met verkleding en vrolijkheid ontwikkeld, welke de kerk, na lang vergeefs prediken ertegen, bestaan moest laten.
Carnaval is mogelijk afgeleid van de kloostertaal caro-vale, =zeg het vlees vaarwel, waarschijnlijk echter van Toscaanse carnevale, wat waarschijnlijk uit carnelevale stamt = opruimen van het vlees.
Het kan ook afgeleid zijn van char naval, =wagenschip. De naam carnaval komt mogelijk pas sinds 1673 in Nederlands voor. Carnaval of Vastenavond zijn vrijwel gelijk in zuidelijke streken. In Italië werd dit feest door talloze uitspanningen verlevendigd, later bepaalde men dat dit tijdperk van 3 tot 8 dagen voor Aswoensdag plaats zou hebben.
Als verpersoonlijking van spot en snakerij, vol geestigheid en satire, traden enige gemaskerde groeperingen op onder de naam pulcinelli en harlequino. De viering dezer feesten verspreidde zich vrij spoedig in andere landen. Onder de regering van keurvorst Ernst Augustus genoot het carnaval te Hannover grote bekendheid. Ook tijdens het bewind van Lodewijk 14 schepte men in de zinnebeeldige voorstellingen van carnaval een groot behagen, begon men zich meer verfijnd te vermommen en gebruik te maken van zinnebeeldige maskers en kostuums.
Na de Franse omwenteling kwam er, gedurende een 15 jaren, een eind aan die festiviteiten tot ze de 25ste februari 1805 op last van Napoleon in eren werden hersteld. Alleen de vleeshouders hadden tijdens het vastenavondfeest het recht om gedurende drie dagen een versierde os door de straten van Parijs rond te leiden, op de rug een met rood fluweel beklede leunstoel waarin een jong kind, als Cupido verkleed, troonde, terwijl de slagersgezellen, als wilden verkleed, en met knuppels gewapend de optocht sloten. Na een noodlottig ongeval werd later de rug van de os vrijgelaten en werd het dier gevolgd door een wagen waarop de godin der liefde met drie bevalligheden zat, vergezeld door de Tijd.
Carnaval is een oorspronkelijk de beslissende vruchtbaarheid van veld, vee en volk brengend ritueel, een vruchtbaarheidsrite, een voorjaarsfeest, men vertelt nog dat er na negen maanden veel kinderen of vruchten komen.
De oorsprong lijkt te liggen in het lentefeest, net als de Saturnaliën bij de Romeinen. De maskerade, de travestie, de zwartgemaakte gezichten, het lawaai maken, dit alles wijst op het afschrikken of verschalken van boze geesten. Carnaval is de overwinning van het leven op de dood, van de zomer op de winter. Als oudejaarsfeest is ze een dodenfeest. De zielen der gestorvenen vierden dit mee, men was bang voor hen en men maskeerde zich. Anderzijds poogde men welwillend tegenover hen te zijn opdat de zielen de rijkdom van de andere wereld zouden brengen, een vruchtbaarheidsritueel, door de maskerade maakte men zichzelf tot vertegenwoordiger van die zielen. Deze maskerade werd gedaan door de jongeren van huwbare leeftijd. Carnaval is dan ook een initatiefeest, men wordt geboren, vrijsters zijn nog steeds niet geboren.
Mogelijk is dit feest afkomstig van het Romeinse voorjaarsfeest en met de komst van het christendom is dit teruggedrongen tot voor de vastentijd. Een overblijfsel zou nog kunnen zijn de halfvasten, dan mogen kinderen iets nemen van hun opgespaarde snoepgoed, op andere plaatsen zetten ze een schoen met hooi, voor het paard van graaf die ‘s nachts zijn ronde doet en iets lekkers voor de goede, een roede voor de slechten achterlaat.
Het heilige schip, char naval, =wagenschip, bij de Egyptenaren. Men schijnt op het denkbeeld van een schip gekomen te zijn omdat de verering van Amon zich, door het stichten van tempels en volksplantages, langs de Nijl uitbreidde. Het was dus een zinnebeeld van de uitbreiding van deze eredienst. Afkomstig uit het oude Egypte, waar carnaval bekend was onder de naam ‘cherub,’ deed het feest zijn intrede in Griekenland en vrij vlug ook in Rome, waar het onder de bescherming van Bacchus en Saturnus kwam te staan. Misschien is dit naar de verhalen van Tacticus waar de godin Nerthus, moeder aarde, rond gevoerd werd op een heilige wagen en afkomstig was van een maagdelijk woud op een eiland in de Oceaan. In dit woud vindt men een met een kleed overdekte gewijde wagen. Alleen de priester mag die aanraken. Hij weet wanneer de godin onder de huif gekomen is, en volgt haar, die door twee koeien getrokken wordt, met eerbied. Dan heeft men vrolijke dagen en feesten op alle plaatsen, die zij met haar bezoek vervaardigt. Men begint geen oorlog, grijpt geen wapens, sluit alle oorlogstuig op en kent slechts vrede en rust. Dan wordt de heilige bruiloft tussen de godin en de hogepriester voltrokken. Dit is een jaarlijks terugkerende ceremonie op de dag van de schepping, de terugkeer van de zon en de bevruchtende werking van de aarde. Deze huwelijksvoltrekking is meer analogie zauber, sympathetic magic. Dit kosmische huwelijk werd niet alleen met aardse huwelijksrituelen uitgelokt en nagebootst maar ook op andere wijze. Men stuurde boten naar de toppen der bergen om de zon te halen of brandende raderen van berghellingen naar het dal rollen om daarmee het kosmische huwelijk tot uitdrukking te brengen en zo de bevruchting der aarde. (55)
Vervolgens worden wagen en klederen, en zo men geloven wil, de godin zelf in een verborgen meer afgewassen. De dienst wordt door slaven verricht, die het meer terstond inzwelgt. Op die afbeelding van dit schip zijn latere, blauwe schuiten, narrenschepen mogelijk gebaseerd. Volgens een afbeelding op een oude Griekse vaas reed zulk een fraai uitgedost wagenschip elk voorjaar met de god Dionysus (Bacchus) door de straten van Smyrna, niet anders verbeeldende dan de blijde intocht der lente.
Van deze Nerthus dienst heft men in de laatste tijd overblijfsels in N. Duitsland en Denemarken gevonden. Intussen is het gebleken, dat er meerdere heiligdommen van een moedergodin bestaan hebben, en dat deze, onder verschillende namen, door geheel noordelijk Germaanse en dus ook in ons land geerd moet zijn geweest. In 1550 schonk de Nijmeegse vroedschap nog een geldelijke bijdrage aan de ‘schipgezellen, die metter blauwen scute omvoiren.’
De gemalin van Odin was Frigga of Frigge die men voor dezelfde houdt als Hertha. Bij vele Germaanse stammen wordt ze vereerd onder de naam Nerthus, als de regen en vrede brengende godin der aarde.
Ten tijde van Vondel schijnt het voormalige Hollandse Woud ook Hartenbos geheten te zijn. In zijn Bataafse Broeder zegt hij: ‘Helt Hercles wert by d’oude Katten In ‘t groote Hartebosch geviert.’
Het wapen van Haarlem is sedert oude tijden vergezeld geweest van een ander wapenschild, voorstellende een dorre boom van zilver op een zwart veld. Van waar die boom? Kwam dit door het oude Haarlemmerholte? Lag hier het Kinheim of Kennemerland? Volgens van Eeden zou bij Haarlem het heiligdom gelegen kunnen zijn van het hoogste wezen, dat onder de naam aarde (bij Tacticus Nerthus) gediend werd, en dat evenzo de zegenende natuur voorstelde zoals de Freyr der Noormannen, de Bacchus van de Romeinen. Latere schrijvers hebben beweerd dat van die eredienst van moeder Aarde of Hertha in het Kennemerwoud nog de namen Aardenhout en Hartjesdag zijn afgeleid, en vooral, dat het oude wapen van Haarlem, de boom, aan die eredienst zijn ontstaan te danken heeft gehad. Was dit het begin van carnaval en Vastenavond? (12)
De vermaken zijn vermoedelijk voortgesproten uit de heidense lentefeesten, de Nerthusdiensten, uit de Lupercalia en Bacchanalen van de Romeinen en joelfeesten van de noordelijke volkeren.
De carnavalsfeesten vonden via de Alpen, de valleien van de Rhône definitief hun ingang in onze streken. In de loop der tijd veranderde het uitzicht van die feestelijkheden, hoewel de oorspronkelijke betekenis dezelfde bleef. Verschillende invloeden hebben hier een grote rol gespeeld, de geografische ligging niet in het minst. Zo kent men bijvoorbeeld een carnavalsviering met invloeden van de Allemannen, die sterk contrasteert met de carnavalsviering van Gallo/Romeinse oorsprong, die men onder meer kan terugvinden in Wallonië. Nu is het meer een hybride type dat aan voorgenoemde soorten zijn voornaamste elementen ontleent. Het schenken van bloemenruikers, het werpen met lekkernijen, het vermommen is denkelijk allemaal uit oude heidense gewoontes overgenomen.
Het vastennachtgebruik van enige gilden, zoals de schapendans, bokkendans en dergelijke, hebben zich mondjesmaat als overblijfsel van de heidense omgang en voorjaarsdans tot op de huidige dag volgehouden.
Op sommige plaatsen behoort tot het ‘vermaak’ het haanslaan en gansrijden. Een opzettelijk daartoe gemeste gans wordt tussen twee palen met de kop naar beneden gehangen. In volle draf proberen de ruiters nu de kop er af te slaan. Wie het dier de kop af slaat is koning of koningin. Ook meisjes doen mee.
Vastenavond.
Vastenavond is de avond voorafgaande aan de vasten, aan Aswoensdag. Het is dag voorafgaande aan het vasten, de Grote Veertigdaagse Vasten, in welk tijdperk de katholieken bijzonder matig moeten zijn in het gebruik van eten en een verbod van feestelijkheden wordt voorgeschreven. Die Grote vasten begint een 40 dagen voor Pasen. Omdat Pasen altijd op zondag gevierd wordt is dus het begin op een woensdag, de Aswoensdag. Paus Gregorius de Grote (590-604) liet de vasten ingaan op Aswoensdag. Het hele carnavalsgebeuren werd ervoor geplaatst zodat er toch een duidelijke scheiding ontstond tussen het heidense en het christelijke.
Het is een tijd van inkeer en bezinning. Mozes en Elias trekken zich veertig dagen in de eenzaamheid terug en worden vervuld van de heerlijkheid en de kracht van God.
De naam fastnacht komt in Duitsland in 1299 voor het eerst voor en het woord vastelavont in het Nederlands in 1290.
De naam vastennacht als Vastenavond is te simpel, de meeste Europese plattelandsbewoners konden zich tot ver in de middeleeuwen geen of weinig vlees permitteren zodat aan een afscheid nemen of in acht nemen, een vastennacht, niet gedacht hoeft te worden. Bovendien zou een feest dan na de 40-daagse vasten plaats moeten hebben en niet ervoor. Het vastengebruik en de vastennacht is zo moeilijk te plaatsen. Het meest logische lijkt dat de bevolking in die tijd nog opmaakte wat er nog restte van de wintervoorraden. Of zich zuiverde van de gepekelde en slechte winterkost, daarna volgde een natuurlijke vasten die eindigde met het eerste voorjaarsgroen, het begin van het nieuwe leven, het nieuwe jaar.
Het woord avond wijst op het oude Germaanse gebruik de dag te beginnen met de zonsondergang van de vorige dag. In midden-Hoogduits heette dit vasenaht of fasnacht wat op het oude werkwoord fasen, faseln, (leuteren) slaat, vandaar malligheid uithalen. (11,54,55)
Met naam afleidingen kunnen we nog wel verder gaan, hoewel de zekerheid nergens verkregen kan worden. Zo kan faseln ook afgeleid worden uit een Indo-Germaanse stam waar fas, =lente en pes, =penis. Een huwelijksritueel.
Vasten komt in de hele wereld voor, soms individueel, soms collectief, soms als het onthouden van bepaald voedsel, soms als een verbod van alle voedsel. Het doel is niet overal hetzelfde. Het komt voor als voorbereiding op een heilige handeling, als boetedoening voor begane zonden, als verzoening met ene godheid etc. Het is duidelijk dat ze uit verschillende bronnen zijn ontsproten.
Uit het geloof dat elk soort voedsel zijn eigen werking heeft, pantervlees maakt moedig, hazenvlees bang etc., vloeit voort dat bepaalde spijzen niet, geheel of gedeeltelijk worden verboden, of aan bepaalde mensen worden ontzegd, bijvoorbeeld zwangere of menstruerende vrouwen, soldaten, bruid en bruidegom, rouwenden, priesters.
Toch spreekt uit alle vastengebruiken 1 algemene grondvoorstelling, namelijk vrees voor demonische invloeden. Het duidelijkst is dit bij rouwgebruik. Dat kan je op verschillende manieren verklaren, maar de overwegende factor is wel dat de boze geesten, die bij de dood een grote rol spelen, onverhoeds met het voedsel naar binnen kunnen sluipen. (Oudtijds waren dat de ziektebacillen, de boze geesten die bij een dode aanwezig kunnen zijn.)
Het vasten voor bepaalde religieuze of magische handeling heeft dezelfde bedoeling. Priesters en andere heilige personen plegen, voordat zij de heilige handelingen verrichten zich van allerlei spijzen te onthouden, de boze geesten die er mee naar binnen zouden kunnen sluipen, zouden hen kunnen ‘verontreinigen,’ Ook wordt vaak een braak- of purgeermiddel genomen om de reeds in het lichaam aanwezige boze geesten te verdrijven terwijl er allerlei demonen verdrijvende praktijken worden toegepast, zelfkwellingen bijvoorbeeld, maar ook berokingen, de zuiverende wierook. Het is een zuivering van de in winter ophopende vuile stoffen. Het voedsel was vanouds niet zo goed, vet en vooral zout, slechte bewaarmethoden, het maakte de mens ziek, door te zuiveren komt men weer zuiver tot het nieuwe en verse eten.
Door dergelijke middelen maakt de ‘ziener’ zich bekwaam tot het ontvangen van ‘openbaringen, ’լ in de vorm van visioenen, dromen, hallucinaties, vergelijk Exodus 34:28, Deuteronium 9:3, 10:2, 3:1, 1 Koningen 19:8 etc. dan wordt de knaap tot man gewijd.
Een heel andere reeks is die van boetedoening, dan is het tot doel zich voor de godheid te ootmoedige ten einde medelijden op te weken. Waar het lichaam gezien wordt als de ‘boze geest,’ als de gevangenis van de ziel ontwikkelen zich praktijken waarvan een het vasten is. Het lichaam moet worden ‘gedood’ om de ziel te verlossen.
Mogelijk moet de christen ook zuiveren, meer een lichamelijke zuivering zodat hij het nieuwe leven kan begroeten, Pasen, oude zonden en oude winterstoffen wegwerpen. Hij wordt ook opnieuw geboren om met Pasen het 1ste leven, het nieuwe leven te eten. De kachel gaat uit, het oude, zoute en zware eten is op, het huis wordt schoon gemaakt, ook de mens moet zich schonen om opnieuw te beginnen. Dan heb je op Paasmorgen je nieuwe kleren aan, eet je het eerste ei, begint het veldwerk, het groeit weer. De ‘der sacru’ of gewijde lente is er.
Uit; http://www.whyeaster.com/i/ash01.gif
Aswoensdag.
De R.K.-kerk, die niet radicaal ingaat tegen de vast gewortelde zuivering en vruchtbaarheid orgiën heeft op carnaval, Vastenavond, haar eigen christelijke stempel gedrukt. Zij laat het vlees zich uitleven maar op Aswoensdag haalt men zijn askruisje teneinde zich te bezinnen op het lijden van de Heer. (52) Dan krijgen de boetelingen het askruisje op het voorhoofd met de woorden: ‘Memento quia pulvis es et in pulverem reverturus’, gedenk, o mens dat gij stof zijt en tot stof zult wederkeren, doe boete opdat gij het eeuwige leven mag verwerven.’ Toen de openbare penitentie bestond, werden de boetelingen aan de kerkdeur met as bestrooid en daarna weggezonden.
Na de dienst wordt niet zelden ‘het kruisken verdronken’ door de voormiddag in de herberg te slijten.
Oorspronkelijk was deze tijd een openbare boetetijd voor de openbare zondaren die op Witte Donderdag weer in de Kerk werden toegelaten. Ze werden plechtig uit de kerk verwijderd om boete te doen. Ze werden ook weer plechtig binnengehaald. De openbare boete is afgeschaft. De plechtigheid van het aswijden is een overblijfsel van de oude boetedoening. Tevens was het een voorbereidingstijd voor de doopleerlingen die in de Paasnacht gedoopt werden.
De as bestrooiing, als zinnebeeld van boete, is afkomstig uit het heidendom. Indische boetelingen strooien zich met de as van verbrande lijken. Bij de Israëlieten was het vooral de as van een rode koe die als reinigingsmiddel voor bedreven zonde gold. De Romeinen gooiden as achter zich op het feest van Februus.
In 1091 werd Aswoensdag vastgesteld als begin van de 40-daagse vasten.
Het weer van Aswoensdag houdt men de gehele vasten.
Fakkelzondag, de eerste zondag van de vasten. (Invocabit; ‘Heeft mij aangeroepen ‘en heet zo naar Psalm 91:15) Als men op die dag met een brandende fakkel onder de bomen rijdt zal er veel fruit groeien. Een reinigings- en vruchtbaarheidsbegrip. Het branden, beroken of walmen diende om boze geesten te verdrijven. In Aalst heet het walmenzondag, in Z. Limburg fakkelzondag en onder het fakkelen wordt gezegd:
‘Vink, vonk, fakkel
Zo menige vonk
Zo menige appel.’ N. Brabant vlooienzondag, een berg met winterbedstro wordt opgezet waarbij gelijk het ongedierte verbrandt, dus een duidelijk reinigingsvuur, peperwissenzondag in W. Vlaanderen en in O. Vlaanderen borellenzondag, de kinderen roepen:
‘Borelle, borelle, steekt het vier in d’pelle.’
De eerste zondag wordt ook wel Witte Zondag genoemd en is gewijd aan verliefde paren. Dan delen de jongens en meisjes soms krakelingen met elkaar, vandaar dat hij soms krakelingen zondag heet.
Het feest van fakkelzondag wordt op maandag voortgezet, de echte blauwe maandag. Vandaar dat blauwe maandag houden de betekenis heeft gekregen van leeglopen en feestdag houden. Blauw betekent onbeduidend, dus een maandag die als werkdag niet meetelt.
De volgende zondag heet Remiscere; ‘Gedenk’, Psalm 25:6, dan;
Oculi: ‘Ogen,’(Mijn ogen zijn gedurig op de Heer, Psalm 25:15) is de derde zondag van de lijdensweek, passie zondag of:
Kwenezondag. Dan lopen de kinderen te Ieper rond met een korf waarin een pop verbogen zit, (de kween, queen of een oud wijf) en zingen:
‘Oude kwene, babbelboone!
Is se oud, sՠen is niet schoone!
Gheeft se doch een ey
Daer me looptse wey!’
Op deze zondag verbrandt men de winter, de dood, de Vastenavond etc. in de gedaante van een aangeklede pop, een plaatselijk survival is hier het verbranden van een haan. Dan;
Halfvasten.
Laetare: (Laetare Jerusalem, ’Verblijd u, Jeruzalem,’ Jesaja 66:10) is de vierde week van de lijdensweek, Laetare of halfvasten. Soms gevierd als een Vastenavond. Dan mocht je wat van je vastentrommeltje nemen.
De grote folkloristische betekenis ligt meer in de betekenis van deze dag als het begin van de lente. Nieuwe gaven worden van de sluimerende aarde verwacht. Treden Sinterklaas, Sint-Maarten en het Kerstkind op als uitdelers van hemelse geschenken, nu vertegenwoordigen ze de lentezegen. Op Laetare de Greef van Halfvasten en op palmzondag de Engeltjes. Men zet de schoen voor Sinte Greef die Գ nachts rondgaat op zijn schimmel. Net als Sinterklaas rijdt hij op een wit paard rond de wereld over bossen en daken, net als die houdt hij het hele jaar een wakend oog op de kleinen en dringt hij in de mysterieuze halfvastennacht in de schoorstenen om de kleinen te belonen. Vroeger reed de Greef als een Sinterklaas door de Antwerpse straten. De kinderen krijgen dan een marsepeinen scheepje. In Brabant wel een haan van taaitaai of krombroodjes. Het Christelijk symbolisme ziet hierin de wonderbare spijziging van de 5000 Galileeër.
In Turnhout zingt men:
‘Kinderkens hangt uw korfkens uit
Ik heb wat nieuws vernomen
Als dat de Greef
Uw neef
Is in het land gekomen
Wat heeft de Greef al meegebracht
Vijgen en rozijnen
Koek en tes, scheer en mes (tes is een dichtgeklapt broodje= de tas van Judas)
Haantjes op een stoksken (haantjes van brooddeeg)
Maar als gij dan niet wijzer wordt
Dan zal I mij niet mee moeien
Dan zal de Greef
Uw neef
Brengen een dikke roeie.’
Zondag Laetare wordt ook rozenzondag genoemd, Dominica in Rosa, dan wijdt de Paus in tegenwoordigheid van het college een van goud vervaardigde, rijk met edelstenen bezette roos door gebed, wierook en wijwater, doopt die in balsem en bestrooit de roos met muskus. Die dag is een vreugdedag en wordt voorgesteld als een bloeiende roos te midden van de doornen van vasten. Daarna wordt de roos processiegewijze door de straten van Rome gedragen.
De oorsprong van de gouden roos zou liggen in de elfde eeuw bij Paus Leo IX. Het zou afkomstig zijn van het denkbeeld dat de roos, als bloem des levens en vergankelijkheid, in de hand van zijn overwinnaar zowel zijn roem en vreugd als zijn sterfelijkheid en ootmoed aanduidde. De eerste roos was een simpele afbeelding van de roos, zonder versiering. Na vele jaren nam de grootte toe, een stengel werd toegevoegd, dan bladen, dan werden de bloembladen verdubbeld, dan werden ze bedauwd met parels en diamanten en uiteindelijk tot een kleine bos gemaakt die twee of drie bloemen draagt en in een pot gezet die de paus zijn naam draagt en ordetekens. Een van deze aanbiedingen, gezonden aan de koningin van Frankrijk woog acht pond en vertegenwoordigde een waarde van duizenden guldens. Later werden ze weer eenvoudiger, zelfs van zilver.
Deze gouden roos werd geschonken aan vorsten, en later vooral aan vrouwen en anderen als erkenning van weldaden. Als er niemand geschikt wordt bevonden, wordt de roos weer opgeborgen in het Vaticaan om het volgende jaar, indien mogelijk, uitgekeerd te worden.
De roos werd het zinnebeeld der sterfelijkheid van het lichaam, het goud als de onsterfelijkheid der ziel beschouwd of, volgens een andere verklaring, betekent ze de drie zelfstandigheden in Christus, de godheid, de ziel en het lichaam. Men zegt dat Alexander III al in 1160 zo’n roos aan Lodewijk de Jonge gezonden heeft uit dankbaarheid voor de eer die de paus op zijn reis door Frankrijk te beurt viel. Paus Urbanus, zie Rosa.
Broodzondag naar de dagtekst over de wonderbare spijziging.
Zwarte zondag omdat hij als ongeluksdag geldt. Het volksgeloof wil dat de week die met deze dag begint voorbestemd is tot het gebeuren van ongelukken omdat spoken en geesten bij voorkeur in deze week hun feestmalen houden. Dit ook omdat tot Goede Vrijdag de beelden en kruisen onbedekt blijven, kruisen waar de boze geesten zo bang van zijn.
Dan; Palmarum; Palmzondag, naar Mattheus 21:8, ‘Palmarum is de dies dominica palmarum’ of palmzondag de zesde of laatste van de lijdensweken: passietijd. De lijdenstijd van Onze Heer.
Palmzondag, de zondag voor Pasen, de herdenking van de intocht van Jezus in Jeruzalem. Reeds in de IVde eeuw werd Pasen door de kerk gevierd ter gedachtenis van Jezus intocht in Jeruzalem. Toen al droegen alle kinderen olijf- en palmtakken in de hand. De eerste zijn een symbool van vrede, het laatste symbool van overwinning. Vanaf de VIIste eeuw werd dit ook in de westerse kerk gehouden.
De palmzegening is jonger en dateert waarschijnlijk uit de VIII of IXste eeuw. In de middeleeuwen nam die in omvang, vertoon en luister toe en kreeg een geheel eigen dramatisch karakter overeenkomstig de liturgisch/didactische praktijken van die tijd. De persoon die Christus uitbeeldde reed op een ezel, vandaar ezels feest. De palmbomen of Buxus die in processie werden rondgedragen werden niet zelden met koeken, vruchten en andere versnaperingen behangen. Waarschijnlijk betekent dit dat het een vermenging is van 2 gebruiken, palmprocessie en meiboom, christendom en natuurreligie want de palmzondag viel samen met de aanvang van het lentefeest.
Groene zondag of blommenpasen naar de juichende gemeente.
Algemeen was het gebruik in R.K.-gebieden om de bukspalm, Buxus sempervirens, om die op palmzondag te wijden. Ontbraken die nam men jonge bloeikatjes van de wilg, de hulst of gagel, men sprak toch over de palm. Dit gebruik was per plaats en de drager verschillend.
Bij de versiering van de palmtak zal de meiboom, die ongeveer in dezelfde tijd viel, wel tot voorbeeld hebben gediend. Vaak waren het kleine bosjes die met de katjes tot kleine kransjes of kruizen gebonden werden of metershoge, meer of minder versierde stangen waar bovenop de haan, in Friese streken de zwaan, prijkte. Verder gekleurd door bloemen of snoep. Zo’n palmpaasoptocht was vroeger een grote feestelijkheid. De jongens kregen nieuwe pakjes aan, de meisjes, weer of geen weer, gingen in Դ wit, (op zijn paasbest) de hele stad was in feesttooi. De herwonnen levenskracht manifesteerde zich in een vernieuwingsdrang, zo ook de grote schoonmaak, nieuwe kleren, de kachel ging uit, men ging weer buiten leven werken, de kippen waren weer aan de leg, nieuwe groentes waren weer beschikbaar. Het gaf ongeluk aan hen die op Pasen geen nieuwe kleren droeg.
De kinderen liepen twee aan twee en droegen de palmpaas voor zich uit. Onafgebroken zongen ze allen het blijde palmpaasliedje;
‘Palm, palmpasen
eikoerei
Over een zondag
dan hebben wij een ei,
Een ei is geen ei
twee ei is een half ei
Drie ei is een paasei.’
De slotregel doelt op de drie eieren die men vroeger op Pasen aan elkaar placht te schenken
In Drenthe:
‘Palmhaontien op een stokkien
een goatien in zien rokkien
een goatien in zien linker poot
morgen is palmhaantien dood.’
Ommegangen van kinderen met groene takken, die de lentezegen brengen, worden in alle Europese landen aangetroffen. De kinderommegang wordt nu, door de invloed van de palmprocessie, ook met palmzondag verbonden. Aan de kerkelijke band herinnert nog het Limburgse gebruik dat de kinderen met hun palmpaas naar de kerk gaan om die te laten zegenen. Wegens de luidruchtigheid die daarmee gepaard ging, is dit afgeschaft. In 1636 al in de keuren van Utrecht verboden’ Palmsondagh met Palm of diergelijcke Groente te lopen.’
Na de wijding werd de palmbos mee naar huis genomen en achter het kruis gestoken of zorgvuldig bewaard. Naar het vrome geloof zou die gewijde palm het huis en zijn bewoners tegen alle boze dingen behoeden. Met zwaar weer gaat de huisvrouw door het huis, met palmtak en wijwater om de muren te besproeien zodat het onweer niet inslaat Of de huisvrouw gooide de katjes in het haardvuur zodat de bliksem niet zou treffen. Soms werd het katje ingeslikt zodat het degene het hele jaar zou vrijwaren van keelpijn. Ook werden ze aan de randen van het veld gestoken zodat de veldvruchten goed gedijde. In de R.K.-streken worden ze ook in de akkers geplant dat wil zeggen men plant gewijde palmtakken in de grond om zegen te verwerven, vaak onder het bidden van onze vader of het Sint Jansevangelie. In Limburg en N. Brabant met een spreuk;
‘Ik zegen hier mijn koorn
Tegen de bliksem en de stoorm
Tegen de meisens en de knechten
dat ze mijn koorn niet omme vechten
En tegen dat duivels zwijnges
Dat zo kwaad om pikken es.’.
Ook is het de gewoonte om diegene met een wilgentak te slaan die zich verslapen hebben
Zo ook in Württemberg. Op St. Jorisdag, 23 april, wordt het vee met de gewijde takken naar de weide gedreven.
Met deze dag is de Goede Week begonnen, ook wel Heilige-, Pilatus, Judas, Duivelsweek, in protestante streken de Stille Week genoemd. Het weer is deze week meestal slecht, meent het volk.
Op maandag wordt het afscheidsmaal gevierd van Christus in het huis van Lazarus. Zijn dood en begrafenis worden reeds vermeld. Judas ongeloof en hebzucht zullen hem voeren naar de wandaad, die het lijden drama zal inzetten.
Pilatus, de Romeinse landvoogd ten tijde van Jezus, die op aandringen van het volk en de priesters Jezus ter dood veroordeelde. Door zijn willekeur werd hij een 10 jaar later naar Rome gezonden om zich bij keizer Tiberius te verantwoorden. Hij kwam er in 37, na de dood van Tiberius. Men verhaalt dat hij daarop door zelfmoord een eind aan zijn leven heeft gemaakt.
Volgens de Germaanse Pilatuslegende was hij de zoon van koning Tyrus uit Mainz en werd door zijn vader als gijzelaar naar Rome en vandaar door de keizer naar Judea gezonden. Toen hij tot rekenschap werd geroepen wegens het overleveren van Christus doodde hij zichzelf. Omdat zijn lijk, in de Tiber geworpen, die rivier buiten zijn oevers deed treden liet men het zinken in het Pilatusmeer in Zwitserland waar het nog heden ten dage woeste bewegingen in het water laat ontstaan. De kerkelijke overlevering geeft aan de gemalin van Pilatus, die hem op grond van haar droom waarschuwde om zijn handen niet te bezoedelen met het bloed van de rechtvaardige, de naam van Procla of Claudia gegeven. Men rangschikt haar onder de discipelen van Jezus, in de Griekse Kerk wordt ze als een heilige gehuldigd.’
Schorselwoensdag wordt zo genoemd omdat Դ schorsen van het klokgelui vroeger reeds op woensdag plaats viel, de klokken luiden niet meer tot Paaszondag (schortelen: ophouden) het klokgelui houdt op en ze vertrekken naar Rome waar ze door de paus gezegend worden. Dan weet je ook een paar dagen niet hoe laat het is.
Dan schuurt men de rokken en de klokken. Vanaf deze woensdag tot het eind van de zomer spon men niet meer. Dit schorten van het spinnen verklaart men wel zo dat men die dag niet mag spinnen uit vrees koorden te spinnen waarmee men Onze Heer zal binden.
Witte of Groene Donderdag wordt het laatste avondmaal herdacht, wit omdat Jezus de voeten van zijn discipelen waste, wit en blank maakte en hen van zonde vrijsprak. Gedurende de paasweek wordt het beeld van Christus aan ‘t kruis in de R.K. Kerken met een donkerblauwe of zwarte doek bedekt. Op de zogenaamde witte donderdag wordt dit en ander teken van rouw weggelaten en het beeld in wit gehuld als een blijde herinnering aan het avondmaal. De priester draagt wit.
Guido Gazelle vermeldt in zijn ‘Ring van Kerkelijk jaar,’ de dag als weiten (wit brood) donderdag omdat men die dag ‘s avonds weitenbrood at gedoopt in witte wijn, wat men zoppendoppen noemt. Vandaar heet de dag soms ook wel zoppendoppe donderdag.
Alleen ‘s avonds wordt een mis opgedragen op hetzelfde uur dat Jezus met zijn apostelen het paasmaal nuttigde. Na het Gloria zwijgt in de kerk klok, orgel en bel. Dan gaan de klokken naar Rome, zeggen de kinderen, om door de Paus te worden gezegend. Te Thorn eet men op die dag discipelen- of apostelensoep, gemaakt van 12 groenten. Hij die als eerste de lepel in de schotel steekt wordt Judas genoemd. Deze gewoonte doet denken aan de naam groene donderdag, mogelijk omdat in die tijd de eerste veldvruchten gegeten werden, een lentefeest.’
Oudtijds waren er op deze dag drie missen. Een voor de boetelingen Գ morgens die op deze dag in de Kerk werden opgenomen. Een voor de wijding van de Olin. De derde Գ avonds als gedachtenis aan het Laatste Avondmaal. Na afloop wordt het altaar leeggehaald en ontruimd.
Groene donderdag omdat op die tijd de eerste veldvruchten gehaald kunnen worden. Het is de Duitse charwoche of grundonnerstag. Grun als een zinspeling op het woord van Jezus, Lucas 23:31, waarin sprake is van de ‘grazige weide,’ wat aanleiding kan geven tot het eten van de eerste veldvruchten op die dag, maar ook op de tweede vers van de 22ste psalm zodat men gelooft dat met Christus de altijdgroene wordt aangeduid. Of dat het door hem gegeven avondmaal de mensen de kracht gaf zodat hij als een gezonde plant steeds groeit of omdat Jezus zich op deze dag in het vrije, in het groene begaf om te overwegen. De kerken werden met groen versierd en at men groente als spijs. De Joden brachten op deze dag de eerste groene veldvruchten ten offer. De Spaanse naam Jueves de la Cena: de nachtmaalsdonderdag, als verwijzing naar het laatste avondmaal.
Vroeger was Groene Donderdag belangrijker dan Goede Vrijdag, mogelijk door protestante invloed die alleen maar Goede Vrijdag viert.
Goede Vrijdag vereren de gelovigen het H. Kruis. Er wordt geen mis opgedragen, wel wordt het Passieverhaal, naar het evangelie van de H. Johannes voorgelezen of uitgebeeld. In Katholieke kringen beschouwt men deze dag nog als boetedag, men vermijdt overdaad. Dan rust het werk, met name de timmerlieden en smeden staken het werk ter gedachtenis aan de kruisiging van de Heer. Banken horen gesloten te zijn om niet met Judas vergeleken te worden. De vissers gaan niet op zee, want de visvangst zal niet slagen. Brood op deze dag gebakken zal niet bederven. Daarmee kan je niet zo ernstige zieken genezen. Voor planten van groenten is het een ongeluksdag. Een oud bijgeloof zegt dat je deze dag geen ijzer in de grond mag steken, een schep of hark dus. Ga ook niet wassen op deze dag, je kleren worden niet schoon. Mogelijk stamt dit van het verhaal dat Christus op weg was naar de Calvarieberg en een wasvrouw hem voorbij ging die hem een nat kledingstuk in het gezicht zwaaide. Hierop gaf hij ten antwoord: ’Vervloekt zij degene die ooit nog op deze dag zal wassen.’
Wordt een kind op deze dag geboren, dan zal het later gezond en sterk zijn, voorspoed zal zijn deel zijn.
Eigenaardige krachten worden er op die dag aan bloemen en gewassen toegekend die wat op die van de kerstnacht lijkt, fruitbomen die dan begoten worden schenken veel ooft, wie violier zaait, krijgt dubbele. Eieren op Goede Vrijdag gelegd beschermen tegen bliksem en in het zaaikoren gemengd tegen het ‘zwart.’
In sommige streken werden gevangenen vrij gelaten, de goede vrijdags kinderen.
Գ Avonds trekken boeteprocessies door vele dorpen.
De Tiroolse naam voor Asperula odorata is karwendel. Hier hebben we een woord waarin dezelfde stam steekt die in Karfreitag (Goede Vrijdag). De eindiging wendel is een Latijnse afstamming zoals in de gelijkluidende lavendel. De stam kar, dat in Gotisch kara; zorgen betekent, verschijnt in het oud-Hoogduitse als chara (Engels care), =treur of verdriet. Omdat Karfreitag de dag is waarop de mensen klagen of treuren over het heengaan van de Heer, zo is het een kruid dat in modern gebruik alle zorgen en verdriet wegneemt. Het geld in Tirol ook voor een zeer vroom kruid wiens bezitter geen kwaad kan overkomen. Maria zou zelf, bij haar moeizame gang over de bergen, zich op het kruid neergezet hebben en ze voor alle anderen bevoordeeld hebben. Ook een krans ervan placht ze te dragen.
Ook in dit beeld is de heilige Maria eigenlijk de oud Germaanse Freya en hier te herkennen in de vorm van vrouw Holle. Ze is de ‘zoekende,’ een Germaanse Demeter die de mensen overal cultuur bracht en zich eens vermoeid op het zachte, weke kruid neergezet had. Het vermoeden dat hier een rolwisseling heeft plaats gevonden wordt door Schlesische en andere naamgevingen als bijvoorbeeld. Unserer lieben frauen Bettstroh, zoals het zich in Brunfels herbarium bevindt, bewaarheid.
Wordt wel Onze Vrouwe Bedstro genoemd omdat vrouwen het in bed gebruikten vanwege de geur, voornamelijk omdat het als een echt vrouwenkruid in gebruik was bij vrouwenziektes. Het kruid zou de verlossing bespoedigen, zelfs miskramen.
Stille Zaterdag wegens het in het graf leggen van Jezus.
De klokken die naar Rome zijn geweest om gezegend te worden en (de klokgeesten) keren terug voor het Gloria.
Volgens het kindergeloof gingen de kerkklokken, die in de R.K.-kerk op schorselwoensdag, de woensdag voor Pasen worden opgeschort, dan naar Rome om Paaseieren te halen. Hebben ze op paaszaterdag bij het Gloria in Excelsis weer hun galmende tonen laten horen, dan zoekt de jeugd naar de bontgekleurde eieren die de klokken hebben meegebracht. De kinderen worden naar buiten gestuurd om de voorschoten op te houden om de eieren, die uit de lucht vallen, op te vangen.
Soms wordt hier en daar nog een boterlammetje gemaakt. Het bestaat uit een schaap met twee lammetjes, het grote krijgt een palmtakje in de bek.
Geen misviering, het altaar blijft onbedekt, de kerk rouwt. Rond middernacht begint de paaswake. Verder wijdt men tijdens deze nacht de wierook, het nieuwe vuur, de paaskaars en de doopvont.
Einde van de magere weken, de vasten is over. ‘De Moeder van de Nachtelijke Vigilies’ begint. (Vigilie: nachtwaak)
Het was een oud gebruik het licht te wijden voor de aanvang van de nachtelijke vigilie. ‘s Avonds komen de gelovigen samen. Het is duister in het voorportaal. Uit de steen wordt vuur geslagen. Het nieuwe licht, Christus, gaat schijnen in het duister van de zonde. De diaken draagt het licht de kerk binnen. Hij is de heraut van het Paasfeest. Aan het nieuwe licht wordt de Paaskaars ontstoken en tevens de andere lichten in de Kerk. De priester grift met een stift een kruis in de paaskaars. De kaars moet van zuiver witte was, maagdenwas, vervaardigd zijn. Er bevinden zich 5 kruisgewijze aangebrachte openingen in, de 5 wonden van Jezus, die gevuld worden met wierook, zinnebeeld van de balseming van Jezus. Boven het kruis een A en er onder een O, de eerste en laatste letter van het Griekse alfabet, Christus is het begin en einde van alles. Tussen de armen van het kruis grift hij het jaartal. In de kerk wordt het doopwater gewijd met de paaskaars. De kaars moet Jezus verbeelden, reden waarom de doopvont er mee gewijd wordt. Die wordt in het water gestoken, evenals Jezus in de Jordaan gedoopt werd. De doopvont is de bron van het nieuwe leven. Door de indompeling van de paaskaars en de gewijde oliën wordt de goddelijke bevruchting van de H. Geest aangeduid.
De paaskaars brandt dan op zon- en feestdagen tot Hemelvaart, de dag dat Jezus de aarde verliet. Op die dag wordt ze gedoofd. Na deze wijding kan het H. Doopsel worden toegediend. De kaars wordt wel gegeven aan diegene die zich onderscheiden hebben. Vroeger werden er ovale medailles uit gegoten waarop een lam, Agnus Dei, met kruisvaan prijkt. Het lam, Joh. 1:29 en ontleend aan Jesaja 53:7. Door de Paus worden in het eerste jaar van zijn regering en vervolgens alle zeven jaren op Witte Donderdag of zondag van Beloken Pasen de wassen medailles gewijd. Ze worden door de gelovigen aangewend als talisman tegen ziekte, barensnood, storm en onweer en tegen de listen van de boze. In sommige landen wegen die medailles tegen goud op. Zie ook de kaarsjes van Driekoningen.
Pasen; voorbijgaan, bevrijding, naar Exodus 12:11.
Pasen is altijd de eerste zondag na de eerste volle maan na 21 maart. Het vroegst valt Pasen op 22 maart en het laatst op 25 april volgens het Latijnse gezegde: ‘Hec sequitur Marcum, nec praecedit Benedictum,’ dat wil zeggen, het komt nooit later dan op St. Marcus en nooit vroeger dan op St. Benedictus ‘zoals besloten werd op het concilie van Nicea, 325. De Israëlieten herdenken met het paasfeest de uittocht uit Egypte. Het is een beweeglijk feest.
Pasen heet in midden-Nederlands van 1236 paschen, in 1274 paeschen wat uit Kerklatijn pascha, via het Griekse pashka, uit het Hebreeuwse pesach ontstaan is of Chaldees phascha wat zo veel als overgang betekent. Het woord Pasen is waarschijnlijk vanuit de kerkprovincie Keulen verspreid over Nederduitsland.
Beda leidde het woord oster af van Eosturmonath. ‘qui nunc paschalis mensis interpretatur, quondam a dea illorum-Anglorum-, quae Eostra vocabatur, et in illo festa celebrabant, nomen habuit; de tempor ratione.’ Het Hoogduits Ostern, oud-Hoogduitse ostarun, vergelijk oud Engelse eastron (nieuw Engels easter) zou volgens Beda (674-735) genoemd zijn naar een godin Eostrae; zich naar het oosten wendende, een oude zonnerite bij het lentefeest wier feest gevierd werd bij de dag en nachtevening in de lente, hiervan leidde J. Grimm een Duitse godin Ostara af.(11,5)
Ook de natuur werkt mee. Op Pasen danst het zonnetje van blijdschap. Aan het water wordt bijzondere geneeskracht toegeschreven waar reeds in oude tijden over wordt geschreven, het heilawac, op heilige tijden geput. Om middernacht is alle water wijn, ‘als onze Heere Jezus verrezen zal zijn.’ Water op Paasmorgen zwijgend geput kan niet bederven. Koud water dat op deze dag gedronken wordt versterkt de gezondheid.
Pasen is een dag van vreugde, overal waren processies, ruiterstoeten, carnavalsoptochten en bedevaarten. De kinderen hebben de palmpaas. Rond Pasen wordt het seizoen van het balspel officieel geopend, veel volksspelen herleven, kolfspel, boogschieten, vlaggenspel en balspelen. Dit bereikt op paasmaandag zijn hoogtepunt.
In Ootmarsum sloten tijdens Pasen alle mensen zich aaneen en trokken door huizen heen langs de stiepel; steunpaal, een gewichtig bouwelement in de deur dat met eeuwige tekens is versierd. Verder zijn er geëigende gebruiken zoals het paasvuur.
Hier noemt men deze gebruiken het vloggelen. Het vloggelen gaat terug op een omgang die de lentegangen van het veld moest overbrengen op de huizen, en later zijn gekerstend tot paasprocessie. De meest aannemelijke etymologie van vloggelen is de afleiding van flagellare, het zingend en biddend rondtrekken van boetelingen, flagellanten in de middeleeuwen, in lange rijen achter elkaar, zo genoemd omdat zij zich geselden met een flagellum; gesel, vgl. het landbouwwoord vlegel. Hoezeer geseling en zweepslag niet alleen als boetedoening en versterving mogen dienen, maar ook de lusten opwekt, kan blijken uit begrippen als flagellatie en flagellantisme, gangbaar in de seksuologie. Tevens mag de bijgedachte aan het spel geweest zijn aan vleugelen of veugelen (vogelen) in de betekenis van beslapen. Een dergelijke woordafleiding zou de oorspronkelijke vruchtbaarheidsintentie nog eens meer in het licht stellen en doet vermoeden dat dit in oude tijden inderdaad met gesels of zwepen geschiedde, zoals bijvoorbeeld. Ook de Perchten dit hanteerden. Treffend lijkt het feit, dat een wat oudere vrouw uit het Salzburgerland de zweep zwaaiende ’Percht’ (een stokpaardruiter), afweerde met ‘Bitte, nein, dieses Jahr nicht.’ (52)
Oorspronkelijk zal de oude lenteomgang gepaard zijn gegaan met een dans, namelijk een plechtig opgetreden reidans, nog heet de voorzanger te Ootmarsum de voordanser. Het vleugelen te Ootmarsum heeft een equivalent te Engeland. Daar werd te Helston in 1800 op overeenkomstige wijze op 8 mei de floradag gevierd. Bij deze Engelse vleugelgang is het danselement nog aanwezig.
Rond deze tijd beginnen de kippen weer eieren te leggen.
Men eet paasbroden en krentestoet.
Op het paasfeest krijg je het paasbrood, een gewoonte om op het lentefeest extra brede koeken te offeren en te eten. De slagerswinkels hadden de paaslammetjes die geslacht waren en met bloemen versierd in de etalage lagen. Het paaslammetje van de boter- en kaaswinkelier werd met behulp van een houten vorm nagemaakt en op tafel gezet. Een paar krenten waren de oren en een groen blaadje de staart.
Paasmaandag.
Oudtijds trok de ganse bevolking naar de paaskermis, men noemde deze uittocht wel de Emmaus gang. Oorspronkelijk was dit de naam van een grote processie die op paasmaandag werd gehouden die ontbonden werd op de paasweide waar men het grootste deel van de dag in kermisvreugde sleet. Veelal werden er eierspelen gehouden. Aan deze processie zal een oudere ommegang tot bevordering van de wasdom vooraf zijn gegaan. De paasos doet een paar dagen voor Pasen de ronde, dit is de best gemeste os van een boer. Vroeger werd ze geslacht en een gedeelte geofferd en de rest gegeten. Dit uit blijdschap over de terugkeer van de rijke zomer en de hoop op een goede oogst. Waarschijnlijk gaat de versierde paasos, die nog niet lang geleden door de slager langs de straten geleid werd, terug op een verleden toen men de os offerde. Een van de gebruiken was het paas slachten en paasmars die de kerk min of meer liet voortbestaan door de paaspelen. Ofschoon ze voor het grootste gedeelte oorspronkelijk aan de voorjaarsgodin Ostara gewijd was.
In de Slavische landen en in Griekenland vierde men Pasen met regendansen, op andere plaatsen met hanengalgspelen. In Rusland met algemene feesten waar zelfs zich zelfs een trouwmarkt, krasnaja-gorka, ontwikkelde.
De volgende weken heten:
Quasimodo: gelijk, naar 1 Petrus 2:2,
Misericordia; barmhartigheid, naar Psalm 33:5,
Jubilate: juich naar Psalm 66:1,
Cantate: zingt, Psalm 96:1,
Rogate: bidt Mattheus 7:7,
Exaudi: hoor, Psalm 27:7, en de laatst zondag,
Spiritus: geest, naar Handelingen 2:4.
Op Beloken Pasen, de eerste zondag na Pasen, ‘Dominica in albis sc. Depositis,’ worden de laatste paaseieren gegeten, maar strikt genomen geen gekleurde. Op deze dag kwamen de nieuw gedoopte voor het eerst in hun eigen kleren naar de Kerk.
Natte Pasen, tweede zondag na Pasen, worden de nieuwe knechten en meiden, die de dag na vespers in dienst treden, door de huisgenoten en al in dienst zijn knechts en meiden nat gemaakt totdat ze de haard genaderd zijn en de haal hebben vastgegrepen. Waarschijnlijk een regengetover, een vruchtbaarheidsgebruik.
De drie dagen die aan Hemelvaart voorafgaan heten kruisdagen, eigenlijk biddagen. In Duitsland vaak Hageltage genoemd, dan trekt in katholieke streken, sedert de 5de eeuw, een processie door de velden ter verzoening van goddelijke gerechtigheid en vooral ter vrijwaring van schade, (hagel en dergelijke) Deze omgangen hangen waarschijnlijk samen met de Romeinse ambarvalia. De kruisdagen werden in de 5de eeuw ingevoerd en waarschijnlijk door de H. Mamertus, bisschop van Vienne, tot afwering van openbare rampen. In de 6de eeuw werden ze voor Gallië voorgeschreven en in de 9de eeuw voor de gehele kerk. Het zijn boete- en biddagen om Gods barmhartigheid af te smeken en Gods zegen over de vruchten der aarde. Ze heten kruisdagen omdat op die dagen onder het zingen van de Litanie van Alle Heiligen een processie wordt gehouden door de velden die voorafgegaan wordt door het kruis.
Als ‘t op de kruisdagen regent, dan zal er een goede graanoogst zijn.
Hemelvaartsdag.
Himmelfahrtfest, Ascensio Domini, vandaar in Frans l’Ascension, Italiaans Assunzione of Assunta en Engels Ascension day, een beweeglijk feest van de christelijke kerk, valt steeds een 40 dagen na Pasen, Apostelen 1,3. Augustinus kende het als al lang ingeburgerd, Gregorius van Nyssa, Chrysostemos en Epiphanus vierden het. In de middeleeuwen sloten zich daar allerlei gebruiken aan. In Veneti gingen op deze dag tot januari 1797 de dogen het verbond met de Adriatische Zee aan, het feest was de aanvang van de beroemde Sensa of mis die met een soort carnaval verbonden was. In de Katholieke Kerk werd bij de hoogmis na het zingen van het Evangelie de Paaskaars uitgeblazen omdat de opgestane Jezus op deze dag van de aarde vertrok. In Pruisen werd het onder Koning Frederik II zelfs afgeschaft maar door Frederik Willem weer ingevoerd. De R. K. Kerk viert ook het feest van de Hemelvaart van Maria op 15 augustus.
De Hemelvaart is onlosmakelijk met het wereldbeeld van de oudheid verbonden. Een voorstellingsvorm die het religieuze begrip duidelijk maakte en dichter bij bracht. Al in de klassieke oudheid, Romulus, zo diende het ook bij de Joden en Christenen tot een fantasierijke aanblik van de overgang van de betreffende persoonlijkheden uit het aardse, dat wil zeggen, het menselijke naar de buitenaardse, het goddelijke daar zijn. Joodse en Christelijke Apocalyps behandelen de Hemelvaart van Henoch, Mozes en Jezus, ascensio, wat we bij Lucas zien. Sinds de 5de eeuw werd de voorstelling van de Hemelvaart ook bij Maria gevonden.
De beeldende kunst maakte er zich in de 7de eeuw meester van die eerst meer symbolisch was, in de 15de eeuw zelf zeer realistisch. Ook in latere tijd stijgt Jezus met de overwinningsvleugels ten hemel. Vooral Maria was een geliefd onderwerp. De vorm is nu duidelijk voorstelbaar en meestal in het bijzijn van de apostels bij het geopende graf verenigd, terwijl Christus en God de Vader de door engelen omgeven Maria ontvangen en kronen. Zie de twee afbeeldingen van Rafael in het Vaticaan te Rome.
Algemeen en groot is ook steeds onder het heidendom de hulde geweest die men aan zekere bronnen en fonteinen toebracht. Hoe ijverig was men om bij verschillende voorvallen in het leven, bij ziekte en ongesteldheden, op vastgestelde feestdagen enige kleinigheden bijvoorbeeld bloemen te offeren er geloften te doen of maaltijden te houden.
Het grote gewicht dat men aan deze waterdienst hechtte bleek daaruit dat de heidense kerken doorgaans aan rivieren of meren gebouwd werden en dat er bij een heiligdom of bij een gewijd offerwoud geen put, bron of beek mocht ontbreken en dat men op een grote feesttijd te Uppsala in de gewijde bron een mens offerde. Ook bestond de gewoonte om zich in de vroege morgen van de eerste mei in levend, dat is stromend water, ter genezing van alle huidkwalen en ongesteldheden te baden. Hiertoe kan men ook het volksgevoelen brengen dat een heks op het water drijft, van meermannen en -vrouwen die onze kusten bezochten.
In deze hoofdstof, water, lag volgens de denkbeelden van vele oude volkeren de oorsprong van alle dingen, de oorzaak van alle groei, vruchtbaarheid, gezondheid en zuiverheid. In een woord van alle goeds van daar dat het door hen tot de rang van goddelijk of bovenmenselijk uitgetild werd.
Ook het meibad, een bad die in de buurt van Walpurgiskapellen aanwezig was, en het meidrinken, de door de heilige Walpurgis gewijde minnedrank in meidauw waardoor men zich nieuwe kracht en gezondheid voor het gehele jaar hoopte te verwerven, was wijd verbreid. De dauw vervangt in de zomertijd de regen, het was een onverklaarbaar verschijnsel zodat het volksgeloof er iets geheimzinnigs in legde. De dauw druppelde van de manen van de paarden waarop de Walkuren reden. De dauw viel als goddelijke gave niet op plaatsen waar een moord was gepleegd. Ook werden er genezende krachten aan toegeschreven vooral voor de ogen waarbij men de dauw opving, uitwrong en in flessen bewaarde tegen huidzeer. Bij de Engelsen is er het geloof dat de dauw op de eerste mei morgen een onvergankelijke schoonheid geeft. Dauwwassen is voor de meisjes zo een must, beschermde tegen hekserij. Hiervoor ging men voor dag en dauw naar buiten om een dauwbad te nemen. Degene die het laatst aankwam moest trakteren. (49)
Het dauwtrappen, dauwtreden is een in verschillende delen van ons land nog voorkomend volksgebruik om met Hemelvaartsdag of Pinksteren Գ morgen vroeg naar buiten te gaan. Dit hangt waarschijnlijk samen met het oude geloof dat de dauw toverkracht zou bezitten, waarvan ook vele Duitse volksgebruiken getuigen. Dauw helpt tegen zomersproeten, op de 1ste mei morgen gaat de boer of boerin naar buiten en bevochtigt een doek met dauw en drukt die uit in de karnton, dan komt er veel boter. Kinderloze vrouwen wentelden zich in de mei dauw of namen voetbaden in de hoop dat hierdoor hun levenswens in vervulling zou gaan. Vooral dauwdruppels die van meidoorntakken vielen werden zeer gewaardeerd als een kostbaar toverwater, zoals ook uit een oud rijmpje blijkt;
Met dauw die op de meidoorn ligt
Mooi meisje was uw aangezicht
Wie het doet en weer doet elke keer
Verliest haar schoonheid nimmer meer.
In de kerk is het soms nog in gebruik om paaswater over de jongelui te begieten, dit zou heilbrengend en verschonend werken.
In de eerste christelijke tijd was het gewoon om de handen te wassen in waterschalen, canthar, wat in aanvang handen wassen was, dit werd later besproeiing. Mogelijk bediende men zich in de voortijd van wijwater.
Het is verkeerd om op deze dag werk te verrichten, ongelukken zullen je overkomen.
Op deze dag kan je een lam te midden van de wolken zien.
Regent het op deze dag dan voorspelt het een slechte oogst en ziekte onder het vee. Is het warm en droog, dan volgt er een warme en lange zomer.
Uit; http://www.beleven.org/feesten/afbeeldingen/luilak_in_zaandam_1950.jpg
Luilak is de zaterdag voor Pinksteren oorspronkelijk degene die op deze mooie meidag te lang slaapt. Die moeten trakteren.
Գ Morgens vroeg komt de dorpsjeugd op het marktplein bijeen. O wee wie zich verslapen heeft, dat is de luilak. Vroeger kreeg zo iemand een kroon van brandnetels op het hoofd en werd hij door de joelende stoet rondgeleid onder het geroep van: ‘De luilak, de luilak.’ Men zong:
‘Luilak
Slaapzak
Hij is te laat opgestaan
Hij mag wel weer naar bed toe gaan.’
Dan bond men de deuren van de brave burgers vast met touwen gevlochten uit schillen van wilgentakken. Daarna werden de bewoners door veel lawaai wakker gewaakt, մ is een kwajongens- en volksfeest. De arbeider die մ laatst op մ werk kwam, moest trakteren op warme bollen of gaf een rondje. In Zaandam was het gewoonte dat de jongelui hun korrie trokken. De korrie is een vierwielig wagentje met houten assen en wielen, bestuurd door 1 kapitein en getrokken door 6 vrienden. De bedoeling van ‘t rondtrekken was dat de wagen door մ wrijven, ging roken. Als dat gebeurde was մ hoogtepunt bereikt. Dan werd er geschreeuwd: ‘Hij brandt, hij brandt.’ De kapitein moest maken dat hij zijn schip verliet om niet met korrie en al in մ water te geraken, wat toch de bedoeling was. Het is in ongebruik gekomen, te veel fikkies en baldadigheid.
In Haarlem is er de beroemde luilakbloemenmarkt, nadat de jeugd lawaai heeft gemaakt neemt het een bloemetje voor vader of moeder mee.
Pinksteren heet de 50ste dag na Pasen, in Latijn Pentacoste, het Duitse Pfingsten.
De Joden herinneren op deze dag het geven van de stenen tafelen op de berg Sinaï en de christenen het neerdalen van de H. Geest over de apostelen. Oorspronkelijk is Pinksteren dus een religieus feest.
Het is bij ons de voltooiing van het Paasfeest. Op deze dag stroomt de verlossing, die Christus voor ons heeft verdiend, over de mensheid uit. Het is de vijftigste dag na Pasen. Op het derde uur (negen uur) heeft de plechtigheid van de neerdaling plaats. De Geest Gods heeft zich uitgestort over alle volkeren.
In sommige landen werden speciale rode rozen en pioenbladeren gebruikt om daarmee de vurige tongen voor te stellen die vanuit een fikse wind op de apostelen neerdaalden. Op andere plaatsen waren het blaadjes van 7 verschillende bloemen, als zinspeling op de 7 gaven van de H. Geest
Tal van voorjaarsgebruiken, door ons noordelijk klimaat tot de zomertijd opgeschoven, zijn aan het pinksterfeest verbonden. Zoals de meibruid of meikoningin werd rond gevoerd als belichaming van de herleefde groeikracht zo hield men met Pinksteren een ommegang met de pinksterbruid.
Omgang langs de velden.
De tweede pinksterdag is gewijd aan paardenommegangen en bijeenkomsten van de schuttersgilden.
Het belangrijkste van de volgende ceremonies bestond in een omgang door de plaats en de zaadvelden die met muziek en gewoonlijk met het uitdrijven van het vee plaatsvond. Men reed rond de velden om zo een magische ring tegen onweer, demonen en ander gespuis te trekken. Men ging in processie rond de akkers die in haar bruidstooi stond.
In sommige gebieden komen op Paasmorgen nog honderden ruiters van gemeenschappelijke dorpen tezamen om zo gezamenlijk deze weg te gaan.
In de schuttersoptocht zijn blijkbaar allerlei restverschijnselen bewaard. Wij worden herinnerd aan het middeleeuwse meigilde, dat op 1 mei op Pinksteren in blinkende wapentooi de stad uitreed om de meikoningin of meigraaf te kiezen.
Gilden zijn blijkbaar gekerstende vormen van Germaanse bloedsbroederschappen. Plicht was het eertijds, de cultus der afgestorven leden te behartigen door een lijkmaal, plicht bleef het later het gildemaal te houden op het feest van de patroonheilige. Het schieten is wel een erfstuk van Germaanse weerbaarheid. Wat de term betreft hangt het woord gilde (geld) midden-Nederlands ghilde, met oud Noors gildi samen dat de betekenissen van inleg en gelag in zich verenigt. Ze waren vroeger algemeen. Door het ijveren van de predikanten werden vele gilden ontbonden, in Holland de meeste in de XVII eeuw.
In Friesland houden de kaats verenigen op deze dag hun wedstrijden
De derde Pinksterdag was vroeger ook, op sommige plaatsen, zondag.
Zondag na Pinksteren is Drievuldigheidszondag. Dankfeest na alles, wat we gevierd hebben. Vooral voor de grote gave van het Doopsel, dat ons opnam in het familieleven der drie goddelijke Personen. Een dag van stoeten, processies en bedevaarten.
De donderdag erop is het Feest van het Allerheiligste Sacrament. Feestelijke herdenking van de instelling van het H. Sacrament.
Vrijdag, na de tweede zondag na Pinksteren, Feest van het H. Hart van Jezus.
Beloken Pinksteren is de tweede maandag na Pinksteren.
Sacramentszondag, de tweede zondag na Pinksteren.
Dan worden er in Limburg processies gehouden
5. Universele boomverering.
Inleiding.
Als je al wandelend in een schemerig woud aangekomen bent overvalt je de stilte. Door de ogen te sluiten hoor je alleen nog maar zoemende insecten, je ziet in je fantasie lichtvoetige wezens als nimfen en bosgeesten zweven. Meer naar het midden van het woud wordt het duister, onwillekeurig kijk je rond of er nog mensen in de buurt zijn. Met de komst van de avondschemering wordt de beklemmende indruk nog versterkt, onheilspellende gestalten maken zich los van de bomen, vreemde geluiden weerklinken, kwaadaardig schudden de bomen hun takken. De stilte die met duizend ogen loert, je hoort geritsel, ziet witte gedaanten, je hoort het knerpend schuiven van boomtakken over elkaar, het is het gekerm van de zielen van hen die een gewelddadige dood zijn gestorven.
Onzekerheid overvalt je, je zou op zijn knieën willen vallen om te bidden, om hulp te vragen.
Is die druk vanwege de mysterieuze krachten die het bos op je uitoefent? Of naar die geweldig bomen die zich van de mens niets lijken aan te trekken en onverstoorbaar daar staan?
Bij die machtige bomen valt je eigen nietigheid op en besef je je eigen sterfelijkheid. De bomen zijn ‘eeuwig.’ Ze stonden er al zo voor je geboorte en zullen er nog staan als je niet meer bent. Alleen in zo’n groot bos is de boom de enigste en machtigste beschermer.
A. de 3 wereldgodsdiensten hebben het niet uit kunnen roeien.
҄e verering van en de innige verbondenheid met de boom is een universeel verschijnsel. Het is ook een hardnekkig verschijnsel. Immers, geen der drie wereldgodsdiensten (Christendom, Islam en Boeddhisme), waaraan een dergelijke naturalistische verering naar geest en beginselen geheel vreemd is, hebben het kunnen uitroeien. In de christelijke godsdienst is de strijd ertegen het meest doelbewust gevoerd, zoals de akten van synoden en concilies en de preken van theologen ons leren. Dit heeft niet het gewenste gevolg gehad. Zelfs de moderne tijd met de volledige ‘ontgotterung’ der natuur is er niet in geslaagd dit oerverschijnsel in het leven der mensheid volledig uit te bannen. Dit alles wijst erop dat er een diep in de natuur van de mens verankerde trek moet zijn, die deze godsdienstig-magische verbondenheid met de boom voedt en deze ook onder de schijnbaar ongunstigste omstandigheden in het verborgen doet op- en voortleven.’ (1)
Je kan je afvragen wat het geestelijke doel is waar die godsdiensten van getuigen. Het lijkt die te zijn van het onverwoestbare, steeds weer zegevierende leven. Daarmee komt direct de relatie met de natuur naar voren. Bomen en planten werden vroeger een ziel toegedacht: ze leefden, ze groeiden en gingen dood. Ze bevatten het geheim van het steeds weer zegevierend uit de dood brekend leven.
B. Levensdragers.
Bomen zijn levensdragers en daarom levensvernieuwers. De mens kwam in vele mythen dan ook voort uit bomen. Hetzelfde gold voor elfen, dryaden, boomnimfen, silven, silenen, geesten, reuzen en dergelijke. Nog steeds geloven we dat er een ‘levensgeest’ in het hout zit, het afkloppen van het hout heeft tot doel om de geest die zich tussen de bast en het hout bevindt te verwijderen zodat die geen ongeluk over ons laat komen. De volkssage laat nog steeds kleine kinderen uit bepaalde bomen komen en naar verluidt zouden vroedvrouwen kinderen uit een holle boom halen.
In het oude Perzië en Griekenland, bij de Romeinen en de Germanen, maar ook elders vinden we mythen over het ontstaan van de eerste mensen uit bomen. De Griekse evenals de Noorse mythologie kent het ontstaan van mensen uit essenhout. Morgen- en avondlandmythen vermelden veranderingen van mensen in bomen en voortleven van (vooral gewelddadig omgekomen) mensen in zulke bomen. Een voorbeeld is de Griekse nimf Daphne, die veranderd werd in de laurier. Om die reden werd men vroeger dan ook in bomen begraven. In het Zwarte Woud noemde men ook in latere tijden de doodkist nog dodenboom. Overal ter wereld kan men overigens zien dat graven beplant zijn met bomen van een bijzondere levenskracht, zoals de cipres, taxus of pijnboom.
Wie een boom velt die vloekt op zijn kinderen, die moord, wie een boom plant zegent zijn nageslacht.
C. Schutgeesten.
Grieken en Romeinen plantten als schutgeest van nieuwgeborenen een boom, meestal een plataan, begoten die met wijn en bekransten die met linten. Deze bij de geboorte geplante boom was de levensboom. In noordelijke landen was dat de Vardtrad (van Varda,’ dat bewaken of behoeden betekent. Met de persoon groeide de boom op. Stierf de mens, zo ook de boom. (2) In het Duitse Westfalen kondigt men de dood van de huisheer aan door de bomen te schudden onder het uitspreken van de woorden: ‘Der Wirt is tot’. Andersom was dit ook het geval, stierf de boom dan zou er spoedig in het huis iemand overlijden. Men hoedde zich ervoor om deze bomen dan ook te beschadigen. Zo werd ze als levensboom ook noodlotsboom en met het goed gaan van de boom was de voortgang van vele mensengeslachten verbonden. De boom was de dubbelganger van de mens. Het is de stamboom waaraan goede vruchten komen.
De Arabieren noemen de dadelpalm, die gelijk met hen geschapen zou zijn, de broeder der mensen. Uit verschillende streken van de wereld en in verschillende perioden van de geschiedenis wordt bericht, dat men een groene boom eerst om verlof en vergeving vraagt alvorens deze te vellen. Deze schroom om het in de boom belichaamde mysterie van het leven aan te tasten, brengt men tot uitdrukking in het brengen van een offer. De uitleg die betrokkenen daar overigens zelf aan geeft, is vrees voor de wraak of de toorn van de boomgeest.
De boom is de drager van levensmacht. Hij figureert ook als woonplaats van geesten of demonen of is aan een bepaalde godheid verbonden. Dit blijkt bijvoorbeeld in het oude Griekenland uit de bijnaam ‘Dendritis.’ (boomgod) die belangrijke goden als Zeus en Dionysus dragen. Bij de oude Europese volkeren was aan bijna elke godheid een boom gewijd. Bepaalde heilige bomen waren met bepaalde goden verbonden. Bij de Grieken was dit bijvoorbeeld het geval met de pijnboom en Attis, de laurier en Apollo, de olijfboom en Athena, de cipres en Persephone etc. Bijzonder nuttige bomen werden als persoonlijke gaven en geschenken van zulke godheden verkregen en vereerd. Dit gold bij de Grieken bijvoorbeeld voor de olijfboom bij Athena, de strandden bij Poseidon, de druivenboom bij Dionysus en de eik bij Zeus. De tempels werden met zulke bomen omplant.
Er bestaat enige uiterlijke overeenstemming tussen de boom en het machtigste symbool van vruchtbaarheid, de gerecteerde penis, wat we in de falluscultus terug kunnen zien. Dit zien we ook bij de vuurcultus terug. Het ronddraaien van de mannelijke boor in het vrouwelijke blok werd als magisch gezien. De vuurvonk werd verwekt in het midden van het kruis.
In Indi zijn de vegetatie- of vruchtbaarheidsmachten in bomen belichaamd. Zo geldt de Asokaboom als de verschijningsvorm of ook wel als de verblijfplaats van Kama, de god van de geslachtelijke liefde. In het voorjaar vereren de vrouwen op Kama’s feest deze boom. Hij wordt met gelukbrengende voorwerpen als kransen, bellen, bloemen, versierd ‘tҴer versterking van de voortbrengende kracht van de natuur.’
Bomen zorgden voor een gelijkmatig klimaat, voor vruchten, hout. Bomen waren het symbool van vruchtbaarheid, kracht en geborgenheid. Die geweldige bomen waren imponerend en vooral tastbaar aanwezig; ze leken onsterfelijk. De boom, die met zijn machtige wortels in de grond doordringt, heeft daardoor contact met de ingewanden van de aarde, met de moederschoot van alle leven, met de plaats waar dood en leven samenkomen. Op die manier verbindt de mens de gedachten van het leven uit de dood met het binnenste der aarde.
In Italië richtte Libanios, 346-395, de volgende brief aan Keizer Theodosius! die alle heidense eredienst verbood: ‘Overal waar fanatieke monniken de zege van ‘t veld verstoren, doden zij daarmee tevens de ziel van Դ veld, want de waarheid is, mijn keizer, de kapellen en gewijde plekken in het land zijn de ziel van alle cultuur zij zijn de oorsprong van alle bouw, en al de overleveringen die door zoveel geslachten tot ons zijn gekomen. De landlieden zetten met recht hun hoop op deze heiligdommen voor man en vrouw, kind en vee, voor hun zaad en aanplantingen, want de akker die zijn heiligdom verloren heeft, gaat ten gronde en met de hoop des landman al de vreugde in zijn leven, hij denkt voor niets te werken, zodra zijn God beroofd is, die zorgde dat zijn arbeid gedijde en zegen gaf.’
Bij de oude Kelten ging de sage dat de boom uit bliksem ontsproten zou zijn. Zijn stam bevatte heilig vuur. Hieruit wordt later buskruit gemaakt waar de bliksem en donder van Donar in te horen is.
Uit; http://www.wichelen.nl/koortsboom%20overa1.jpg
Lappenbomen.
Bomen hebben ook helende kracht of nemen ziekten en kwalen over. Deze overdrachtsgedachte komt bijzonder frappant naar voren in de over de gehele wereld voorkomende ‘spijker-‘ of ‘lappen’ bomen. Men slaat spijkers in de boom of hangt er lapjes aan op om aldus een ziekte kwijt te raken. De boom heeft door zijn overvloedige levenskracht (of ‘heiligheid’, immers een ziekte verdelgende macht. Deze genezende bomen bevinden zich meestal op een hoogte, staan op een twee- of driesprong en hebben een (genezende) bron aan de voet. Ze zijn het doelwit van processies om genezing van kwalen te verkrijgen. Vaak vindt men er een kapel met een Maria- of heiligenbeeld of een kruis. Er wordt echter achter de façade van deze schijnbare ‘verchristelijk’ onvervalste natuurreligie bedreven.
Zo wendde de zieke Griek zich tot de priester van Aesculapius. Een gewas dat naast de tempel stond of gekweekt werd diende tot geneesmiddel en het offer dat de priester plengde, boezemde de sterveling het vertrouwen in dat op bijstand van de onsterfelijke goden gerekend mochten worden.
Samensmelting van natuur- en godsdienstige beschouwingen.
In het begin vinden we steeds een innige en volledige ineensmelten van natuurkennis en godsdienstige wereldbeschouwing, en elke oorspronkelijke uiting van het vrome gevoel is natuurdienst. Zie Isis en Osiris bij de Egyptenaren e.a. De onderzoekende mens probeert al gauw de Isissluier der natuur op te lichten, hoe meer hem dit lukt, des te meer verdwijnen de goden uit zijn onmiddellijke nabijheid en tenslotte uit de gehele natuur. Er blijft niets wezenlijks meer over waar we een god voor nodig zouden hebben of bevatten zou. Volgens onbezielde, onveranderlijke natuurwetten loopt het uurwerk af en wordt weer opgewonden, zonder behoefte, maar ook zonder schoonheid. Wetenschappelijk kan alles verklaard worden. Toch zegt het gevoel van de onderzoeker hem dat er buiten hem ook iets moet bestaan, iets elders, niet in ruimte niet in tijd. Zo lang en voor zover de natuur voor de mens nog onverklaarbaar is, zoekt hij achter dit door hem niet begrepen een met hem overeenkomstig geestelijk wezen.
Menselijke bomen.
In sagen en sprookjes worden bomen tot personen, die spreken, zingen, bloeden en wenen. Als gelijke van de mens kregen ze ook namen die bij hen paste, men sprak ze toe als vrouw Holle, vrouw Hazel en dergelijke.
In het ruisen van het loof hoorden men de bomen met elkaar ‘spreken,’ het ‘zuchten’ en ‘steunen’ van hun takken gaven hun klachten weer. Er druipen ’tranen’ (hhars) van hun stammen. Bij het vellen vloeit hun ‘bloed,’ uit de wonde, bij elke bijlslag ‘siddert’ ze en valt ‘kreunend’ en levenloos ter aarde. In Duitsland werden tot voor kort ooftbomen door de boeren met Kerstmis of Nieuwjaar gevoederd met het oog op het verkrijgen van een rijke oogst. Men noemde dat ‘baum futtern.’ Hier blijkt de bezorgdheid van de mens die de ‘Goden ‘een handje helpt. Het is mogelijk een offer aan de boom, oorspronkelijk waren het mogelijk volle aren die de ooftboom gebracht werden. Duidelijk treedt dit ‘schenken’, aan de boom op als in dit strodeel een munt gestoken wordt. Dit wordt gedaan met de gedachte, ik schenk u iets zodat u mij in het komende jaar veel vruchten zal teruggeven. Op andere plaatsen werd de boom op nieuwjaarsmorgen gefeliciteerd, of men liet een appel hangen zodat ze het volgende jaar weer goed groeien zou, de zgn. Spaarappel.
Christelijk tintje.
Bij het verchristelijken was het ook onmogelijk om alle heidense tradities en gewoontes te veranderen. Gemakkelijker was om die heidense tradities een christelijk tintje te geven. Van Paus Gregorius I weten we dat hij, in een brief d.d. 18 juli 601, aan de abt Mellitus, vriend van Augustinus van Canterbury, schreef dat men zich wachten zou bij de bekering der Angelsaksen te ruw te werk te gaan: ‘Verander de heidense in een of ander Christelijk feest’ liet hij aan Augustinus zeggen. Immers, zo heet het verder in de brief, ‘Uwe gemoederen van alles te beroven is onmogelijk; wie de top wil bereiken moet niet met sprongen opwaarts stijgen, maar zachtjes aan en trapsgewijze. Dit aanpassingsstelsel werd later overal toegepast. (60) De heidense goden kregen Christelijke namen waarbij vaak de verering dezelfde bleef. Heilige bomen werden Maria- of Jezusbomen. Op heidense offerplaatsen werd een kapel gebouwd of gewijd zodat men geleidelijk aan kon wennen aan het nieuwe geloof op oude gronden.
Heidense goden en gebruiken werden geleidelijk aan als duivelse afgoden en hekserij gezien.
D. Boomrite.
De mens kwam zelf uit de natuur voort en kan niet zonder. Zelfs zijn levensritme was afhankelijk en afgestemd op die natuur. Verschillende riten en ceremonies speelden zich dan ook af rondom de heersers der natuur, de bomen. De boom openbaart een ‘kacht’ die de mens als geheimzinnige essentie van zijn bestaan voelt. Daarmee zoekt hij een relatie door rite of cultus, of hij schept zijn mythologische verbeelding er omheen.
Vondel, Den Gulden Winckel der konstlievende Nederlanders XXXV,
‘Vergelijking van Boom en Mens;
Een ieder Boom, die niet draagt goede vruchten
Ten leste werd gekerfd en dan verbrand in het vuur
Het redelijke Dier de mens, verkeerd genomen
Gelijkt een boom, hoe aardig wil dit uitkomen
De Boom spruit uit de eerd, de Mens uit Moeders graf
De Boom groent en verdort, de Mens komt en gaat af
De Boom zijn takken heeft, die hij zo wijd uitspant
De Mens zijn voeten ook, en zijn handen met wanten
De wortel is de deugd, die al aan de Boom kleeft
De mens zonder hoofd ook nimmermeer leeft
Wanneer ճ Boom wortel treurt, zo hangen al de bladen
Ook mensen leden, als մ hoofd is met druk beladen
De Boom, die lang staat, op lest werd oud en krom
De Mens ziet naar het graf in ouderdom
Waar de Boom henenvalt, dat zal hij moeten liggen
De Mens na zijn dood heeft geen tijd van boeten
De Boom zijn midden heeft, met een schors omgordt
De Mens een ziel, die van vlees bekleed wordt
Boom ‘s midden tot een eind, dan wordt de Boom verdorven
Maar ‘s Mensen ziel nog leeft als մ lichaam is gestorven.’
Levensboom.
Zowel aarde als hemel, zowel aards leven als geestelijk leven, dat is de Yggdrasil van de Germaanse volkeren. Op andere plaatsen wordt gesproken over kosmische boom, levensboom, en ook wel zonneboom. Al is elke godsdienstig-belangrijke boom een levensboom, toch verdient het onderwerp ‘levensboom’ als zodanig een aparte behandeling. In het denken van de mensen is de levensboom een eigen grootheid van grote mythologische allure. De vervlechting van de boom als levensmacht met de diepe levensdrang van de mens, met zijn daaruit voortspruitende verwachtingen en angsten en met de daarin opgesloten problematiek vindt in de mythologische figuur van de levensboom haar vertolking. Diepzinnig, groots, grotesk en kinderlijk tegelijk.
De levensboom als schenker van het levenswater heeft verbindingen met de wereldboom. De bekendste wereldboom, de Yggdrasil uit de Noorse mythologie, staat eeuwig-groen boven de Urdharbron, de bron des levens.
Omschrijving van de levensboom. Zie Thuja.
Als drager van het hemelgewelf, de aarde en de hel werd een boom gedacht, de wereldboom, Yggdrasil. Zo’n voorstelling kwam tot leven bij de ouder Germanen. Het woonhuis, waarvan de bodem in de begintijd aangestampte klei was, werd vaak zo aangelegd dat in het midden een boom stond. De kruin droeg over het dak heen de takken en stutte hem. Zo’n boom was de lot- en schutsboom van het huis en daarna kon de wereldboom als drager van het hemelgewelf en als lots- en schutsboom gedacht worden. De bast van de boom, die niet meer in de vrije lucht maar in huis stond verdorde licht, de boom werd tot zuil, men vermoedt dat hieruit in latere tijden de Irminzuil van de middeleeuwen zich ontwikkelde.
Aan de hand van de wereldboom van de Germanen kan de idee, die aan deze boom ten grondslag ligt, worden weergegeven. De Yggdrasil ontsproot uit de aarde, de oorsprong van alle leven. Aan deze eeuwig groene boom ontsproten drie wortels, elk een kant op. En wortelde tot in het rijk van Hel, de godin van de dood en de onderwereld; een andere omvatte het land der reuzen en de derde dat van de mensen. De wortels droegen de boom en strekten zich uit over de gehele wereld tot aan de afgronden die de aarde begrensden. Aan haar voet zaten de drie schikgodinnen, die de wortels bevochtigden uit een heilige bron. Van daaruit ontstonden drie wereldstromen.
Yggdrasil.
De stam van Yggdrasil groeide in het centrum en was het middelpunt van alle leven. De onderste takken zorgden voor schaduw, licht en duisternis; de bovenste vormden de hemel. De boom vormde het middelpunt van het heelal. Alle rijken werden door de wereldboom tezamen gehouden. De bladeren waren de wolken aan de hemel waarvan het hemelse vocht droop. Uit de knoppen ontsprong het nieuwe leven. De bron aan de wortel is de bron der wijsheid, en iedereen die dit bezitten wil, moet daaruit drinken.
Herfst en winter werden veroorzaakt door de kwade geesten die met het lengen van de nachten actief werden. De vier winden werden veroorzaakt door haviken die tussen de takken doorvlogen. Tussen de takken woonden de goden die op de Yggdrasil hun hoofdzetel hadden. Zij hielden er hun feesten, vergaderingen en toernooien en spraken er recht. In de top zat een arend die alles op de gehele wereld overzag en doorgaf aan de goden. Aan de voet zat een slang die tussen de wortels wroette en op voet van oorlog stond met de adelaar.
De Yggdrasil hield het bouwsel van het heelal tezamen. Ofschoon steeds groen en van leven vervuld stond de boom onder geweldige druk. De stam rotte weg en leed enorm door monsterlijk ongedierte. Dit is de weerspiegeling van de gevaarlijke toestand van de wereld, een wereld die van het prille begin af tot de ondergang gedoemd was. De wereld-levensboom is hier dus getrokken in de godenschemering, ‘Gotterdammerung,’ stemming van de laat-Noorse mythologie.
Wereld- of levensboom, 2 verschillende vormen.
In vele variaties met ongeveer dezelfde betekenis komt zo’n levensboom ook bij andere volkeren uit de tijd voor onze jaartelling voor. We zien dit niet alleen in verhalen maar ook in afbeeldingen. Zo is ze op de muur van een Egyptische grafkelder te Thebe uit de vijftiende eeuw voor Christus te zien. Op die afbeelding komt uit de kruin van een boom een godheid te voorschijn. Deze giet uit een kruik het levenswater over de in vogelgestalte staande ziel van een gestorvene onder de boom. De daarbij staande gelovige vangt daarvan ook iets in de hand op.
Op wanddecoraties, zegels en cilinders uit het oude Assyrië in het Midden-Oosten bevinden zich ook voorstellingen van zo’n heilige boom. Deze wordt soms, als de levensboom van het paradijs, door engelen bewaakt. Vaak vinden we naast die boom godheden met een adelaarshoofd. Deze nemen uit zakken kegelvormige producten die ze over elkaar houden. Waarschijnlijk gaat het hier om de tot een religieuze ceremonie verheven bevruchting van de vrouwelijke dadelpalm. (De dadelpalm is tweehuizig, de betekenis hiervan kenden de ouden niet, wel wisten zij dat ze onverbreekbaar met elkaar waren verbonden. Op andere cilinders is een scène afgebeeld met volgens sommigen het oerbeeld van de Bijbelse vertelling van de boom der kennis. Aan beide zijden van de boom zien we twee zittende gestalten, man en vrouw, die naar haar vruchten grijpen. Achter de vrouw verschijnt een slang die men als paradijsslang heeft aangeduid.
Bij de Hethieten en Assyriërs zien we ook levensbomen waarboven een schijf, de zon, staat. Meestal zien we ernaast twee menselijke figuren staan die de boom/zon eerbied schijnen te betuigen. Het zijn dikwijls bovennatuurlijke gestalten met grote vleugels. Soms houden ze een paar banden vast die van de zon neerhangen. Men heeft wel eens gemeend dat de oorspronkelijke zin was dat ze door magische kracht de zon in de winter weer naar de aarde zou moeten toetrekken. Dit, omdat in het Finse heldengedicht Kalevala een smid voorkomt die de zon en maan met dit magische doel op het einde van de boomstammen plaatst.
Bij de Assyriërs vinden we in spijkerschrift ook de boom Eas vermeld die in Zuid-Mesopotamië (nabij de huidige Perzische Golf) zou hebben gestaan en door twee adelaarkoppige demonen, in latere afbeeldingen door twee leeuwen en draken, werd bewaakt. (5) Door de Arabieren drong deze voorstelling in de middeleeuwse christelijke symboliek door.
De boom komt verder voor in de overlevering van een andere cultuur uit het Midden-Oosten, in Mesopotamië, zo’n 3000‑4000 jaar voor onze jaartelling. Het gaat hier om de Avesta, de oude Perzische boeken die van Zoroaster afkomstig zouden zijn. Daarin wordt verteld dat na het ontstaan der schepping uit de chaos eerst een heuvel groeide. (4) Deze heuvel of berg bevatte de kracht van de scheppende godheid en vormde het middelpunt der aarde. Op deze berg plantte de god der schepping een boom. Deze boom groeide omhoog en droeg tien mensensoorten als vrucht. Wie van het sap van de boom dronk, zou onsterfelijk zijn. Ze werd daarom ook bewaakt opdat zijn vrucht niet de levenden onsterfelijk zou maken. Overigens blijkt uit de gegeven beschrijvingen dat het niet zozeer om een boom gaat maar eerder om een wijnstokachtig gewas. In het Gilgamesh-epos uit de Assyrisch-Babylonische overlevering is sprake van een cederboom, die boven de ingang van de diepte der onderwereld blijkt geplaatst. Deze heilige ceder bleek als redelijk wezen gezien te worden die door Gilgamesh verslagen en gedood kon worden.
Bij de Mohammedanen heet de wereldboom Sidra. Deze groeit in de zevende hemel aan de rechterzijde van de troon van god in het paradijs. Ze wordt door de wachter Risvan bewaakt zodat er niemand bij zijn vruchten kan komen. Deze boom zou een aardse afspiegeling hebben in de Arabisch-Indische Sidraboom (Zizyphus jujuba), waarvan de Moslims de bladeren in het water gooien om daarmee hun doden te wassen. (1) Naar de beschrijving in de Mohammedaanse traditie is ze zowel levensboom, lotsboom als wereldboom. Bij de Mohammedanen bestaat ook de mystieke Tooba boom. Deze is zo groot dat zelfs de snelste ruiter in honderd jaar niet eromheen kon rijden. Deze boom heeft net zoveel bladeren als er mensen zijn. Bij geboorte komt er een blad bij en bij sterfte valt er een af.
Ook talrijke Siberische mythen stellen de menselijke zielen voor als hangende takken van de boom. Wanneer voor een ziel de tijd aanbreekt om geboren te worden stuurt de god haar naar de aarde.
De Indirs noemen hun levensboom Kalpavriksha. Zij vertellen dat hun god door het genot van de vruchten ervan zijn eeuwige jeugd behield. Een soortgelijke voorstelling zien we bij de Germanen waar de vruchten van de appelboom van Iduna aan de Asen (de goden) de eeuwige jeugd gaf. In de Griekse mythologie is de boom van de Hesperiden, die door draken bewaakt werd, een andere vorm van hetzelfde idee.
We kunnen de levensboom ook dichter bij huis vinden. In de bijbel zien we deze boom zeer duidelijk bij de profeet Ezechiël omschreven: ‘Zie Assur was een ceder van de Libanon, schoon van takken met schaduwrijk loof, hoog van stam en zijn top reikte tot in de wolken. Water maakte hem groot, de vloed uit de diepte deed hem hoog worden, die liet zijn stromen vloeien rondom de plaats, waar hij geplant was en deed zijn geulen uitgaan naar alle bomen des velds. Daardoor werd zijn stam hoger dan alle bomen des velds, zijn twijgen werden talrijk en zijn takken lang door de overvloed van water terwijl hij opschoot. In zijn twijgen nestelde al het gevogelte des hemels, onder zijn takken wierp al het gedierte des velds zijn jongen, in zijn schaduw woonden alle grote volken...' Ook op andere plaatsen in de bijbel wordt naar zo’n boom verwezen. De bekendste is uiteraard de boom uit het paradijs, die eveneens als levensboom gezien kan worden.
In de christelijke religie zien we de levensboom, via de al eerder vermelde Assyrische-Arabische afbeeldingen, terugkomen bij Middeleeuwse dichters. Later werd dit bewerkt tot een episch en dramatisch bewerkte sage van het kruishout van Christus. De oorsprong voor dit verhaal is het gegeven dat in de bijbel voor de boom in het paradijs en voor het kruishout hetzelfde woord wordt gebruikt. In die sage wordt verteld dat Set, toen zijn vader Adam op sterven lag, zich naar het paradijs spoedde. Daar kreeg hij van de engel die het paradijs bewaakte, een twijg of zaden van de levensboom. De hieruit voortgekomen boom leverde uiteindelijk het hout op voor het kruis. In vele kerkelijke kunstwerken zien we deze sage terugkomen. In de schilderingen der catacomben vindt men al deze vereenzelviging van de mythische levensboom en het kruis. (5)
Ook bij ons zien we de levensboom niet alleen in verhalen, maar soms meer concreet uitgebeeld. Als symbool van het leven wordt de levensboom nog wel gezien als ornament boven de deuren in oude huizen. De betekenis is hetzelfde: de boom omvat met zijn takken de kosmos en houdt met zijn wortels de aarde bijeen; de stam is het centrum van leven. Ook weten we dat linden in allerlei vormen gesnoeid kunnen worden, de zogenaamde leilinden. Vroeger werden deze in etages gesnoeid. In die snoeivorm zit een symboliek. Wanneer de linden in drie etages gesnoeid werden, zat daar een levensboomfunctie in: de eerste etage stelde de aarde voor, de tweede de atmosfeer en de derde de hemel. Zulke linden vinden we nog wel op oude dorpspleinen. Tenslotte kan nog melding gemaakt worden van de palmpaasstok, een miniatuurlevensboom, op Palmzondag als voorbode van het lentefeest.
Met de levensboom werd in de vele religies echter meestal een bepaald soort boom bedoeld. Zo’n boom werd wegens zijn bijzondere eigenschappen tot wereldboom verklaard. Dat die boom gold als orakelplaats of in verband stond met de doden is wellicht te verklaren uit de gedachte dat de wortels ervan zouden reiken tot in het dodenrijk. Wellicht ligt de verklaring ook in de gedachte dat zielen in boomwortels zouden huizen. In al die gevallen moeten de bomen als woning of openbaringsplaats van de goden worden beschouwd, niet als goden zelf. Geloof aan boomgeesten ging altijd met geloof aan goden gepaard.
Enkele solitair staande bomen verwierven wereldfaam zoals de Boeddha boom van Anuradhapura op Sri Lanka. Diens geschiedenis laat zich via oorkondes 2200 jaar terugvoeren. Verder zijn te noemen de olijfboom van de Acropolis te Athene, de heilige eik van Zeus, de vijgenboom waaronder Romulus en Remus -de stichters van Rome zich lieten voeden, e.a.(6)
Het laatste oordeel.
De grote wereldbrand, in het Grieks Ekyrose, is de ondergang van de aarde door verbranding van haar stoffen waarna een nieuwe vorm der dingen beginnen zou. Dit dogma van Wereldbrand zien we vooral bij vele Griekse filosofen. Het idee van een wereldbrand vinden we bij vele religies. De tegenwoordige wereld wordt vernietigd en er komt een mooiere, betere wereld. De Christelijke kerk denkt dat deze catastrofe met de wederkomst van Christus ingeluid wordt.
Ook de noordelijke mythologie kende haar. Het geloof aan de ondergang van de wereld door vuur was bij alle Germanen gelijk. Dit uit zich in het oud- Noors, wereldbrand betekenend woord Muspell dat in oud Saksisch en Oudhoogduitse terug te vinden is.
Deze wereldbrand zou ontstaan bij de Godenverdoemenis, Gtterdmmerung. Dit is een valse, maar in de noordelijke mythologie algemeen ingeburgerde overzetting van het oud Noors woord Ragnarok, dat het (laatste) noodlot der goden, de wereldondergang betekent, ragnarauk of godenschemering is de grote omwentelingsdag. (5)
Deze tijd kondigt zich aan door drie jaren die met zware oorlogen vervuld zijn, broeders brengen elkaar uit haat om het leven, met incest en zedebreuk zijn vader en zoon vervuld. Dan komt de Fimbulwinter die drie jaren duurt zonder een zomer ertussen. Zon en maan zijn van de hemel verdwenen, de sterren vallen van de hemel, de aarde beeft, de bomen worden ontworteld, de bergen storten in, de zee overvloeit het land. Hierna komt een strijd tussen de grimmige Fenrirwolf, (Loki) als aanvoerder van de hel tegen de verzamelde goden, Odin en de Asen. Op het eind van dit gevecht laat de reus van de vlammenwereld, Gurt, zijn vuur uitwaaieren over de aarde en de ganse wereld brandt. Na dit godsgericht is alles gelouterd. Alleen de wereldboom is niet gevallen. In zijn takken zitten twee menselijke overlevenden ineengekrompen, een man een vrouw die de aarde zullen herbevolken. Er ontstaat een nieuwe, betere aarde waaruit het koren ongeschonden groeit, een verjongd en gelouterd godengeslacht ontstaat. De tijd van vrede en onschuld vernieuwt zich. Niet over de Asen, maar over een hogere, onbekende god die dan de heerser der wereld is.
Zie berk, linde, peer.
Literatuur.
1) Boerhaave-Beekman, Hout in alle tijden, Deventer, 1949. bl. 58,82,60,81,61,15,72-77,83,12,69,63,70,11,4.
2) Duitsch dendrologisch geselschaft. 1942. blad 196, 213,191, 1922 blad 1921 ,1942, blad 107, 1921 blad 249, 1942 blad 100,1926 bl.26,1942 blad 197, 98, 216 ,1930 blad 182, 1942, 105-121, 214,1 935/196, 1942/196, 1942/109,215,215, 1934/121, 1942/84, 1918/219, 1942/113, 1926/70, 1926/79, 1933/144, 1942/91,153,212, 1928/107,105, 1942/93, 1942/97, 1936/172, 1942/115,1942/101.
3) R. Graves, Griekse mythen. Houten 1990, bl. 180, 173, 205, 298, 348, 281,15, 18, 11,57-112-121-692, 128, 125,37,254,438,551,91,106,109,245,112,190,113-193-575,123-155-495-693,495.
4) Koninklijke Nederlandsche Heide maatschappij, april 1982, blad 163, juni1983, blad 233, 231, januari 84 blad ad28, 31, juni 83 bl. 232, augustus 83, blad 257,1984, oktober blad 356, september 1983/299.
5) Meyers 282/12,287 deel 12, deel 5 blad 424, deel 1, bl.341,deel 20 bla 770,dl8,bl 859,dl 14, blad 64, dl. 18 blad 578, 4/166,
1/139,18/606,10/360,20/476,20/477,3/163,119/13,586/19,175/15,171/15,119/13,125/13,175/8,695/15,286/10,67/11,178/20,270/3,147/3,35/20,969/19,393/23,463/3,847/2,542/9,580/20,403/9,171/15, 143/17,531/3879/13,756/7,635/19.
6) G. W. Gessmann, Die pflanze in zauberglauben, Den Haag, bl.6,64-99,101,84,57,93,50,55,28,25.
7) A. Horwood, British Wild Flowers, London 1919, deel 3 bl. 98,30,41,208,172,111,195,187/4,117/2,21,166/3,157/3,105/3.
8) Groei en Bloei. Den Haag, maart 1986 bl. 23, 22, december 1980. bl.20.
9) F. Warnke, Pflanzen, sagen und geschichte, Leipzig 1878, blad 32,64,85,108,95,55,50,
10) J. Van Lennep, Nederlandsche legenden, Amsterdam 1833, deel 2,150, 192.
11) J. de Vries-F. de Tollenaere, Etymologisch woordenboek. Spectrum, Utrecht 1991, bl. 231,164,129,91,391,278,155,230,77,236-404,82,61,97,425,145,174,81,174,164,309,311,306,393,127,430,129,258.
12) F. W. van Eeden, Onkruid, Schuyt & Co, Haarlem 1986, blad 151,184,240,249,326,405,305,39,240,258,226,240.
13) Nieuwsblad van het Noorden, Groningen, 27 nov. 1991,13-2-92.
14) Kruidkundig Genootschap Dodonaea, Gent 1891 blad 135.
15) Nancy Peelman, The plants of the Bible, New York.
16) Moldenke.
17) F. Stopp, Unsere Misteln, Wittenberg 1961, bl. 39, 54,65.
18) J. Smit, Domestic botany, 1871 London.blad 337, 313,175,276,343,213,303.
19) A. Kronfeld, Vergleichende volksmedizin, Stutgart 1909, blad 308, 401,127,234,92,289,445,235,120,89,33,363,91,71,379,225.
20) Kuhfus, Onze boomen, Zutphen 1914.bl.8.
21) F. Kluge-A. Gose, Etymologisches Worterbuch, Berlin 1953, 302,331,179,28,591, 213-704,865,121,91,109,846,733,287,648,861,208-449,851,522,308,47,63,17,259,739,868,259,76,327,291,620,327,575,715,624-513,623,319,108,109,156,80,671,713,158,177,638,546,180,725,647.
22) O. Ludwig, Im Thuringer Krautergarten, Rudolstadt 1982,91,56,208,169,164,250,7.
23) J. Bendel, Blumenmarchen und pflanzenlegenden, Regensburg 1909, bl.54,44,45,57,10,82,81,71,70,121,144,143,44,43,47.
24) H. Marzell, Worterbuch der Deutschen Pflanzennamen, Leipzig 1951.
25) van Beverwijck, Wercken, Amsterdam 1664, deel 4/24.1/128,1/128, 1/117,2/53,1/111,53/2,40/4,4/24,2/82,3/216,1/113.
26) Handworterbuch des Deutschen aberglauben Berlin und Leipzig 1929/1930.467,1340,960,1201,
27) M. Gysseling, Toponymisch woordenboek. 1960.
28) S. Blankaart, Den Nederlandschen Herbarius, 1980 Alphen a/d Rijn. bl.30,143,246,296,488,605.
29)Concordantie.
30) Encyclopediae Winkler Prins 1884, Rotterdam. dl.10 bl.702, deel 1 blad 536,4/49, 10/110, 711/14,ring, 585/11.
31) V. Hehn, Kulturpflanzen und hausthiere, Berlin 1877. blad 136, 211,168,202,201,144,125,416,193,214.
32) L. H. Bailey, The standaard cyclopedia of Horticulture, New York 1928, blad 1985, 2077,970.
33) H. Carl. Die Deutschen pflanzen und tiernamen Heidelberg 1957.
34) Culpeperճ complete Herbal. Halifax 1851, blad 299,206.
35) H. Kleijn, Planten en hun naam, 1980 Amsterdam.107,38,157,301,99,148,9,84,48-140,289,292,272,43,44,128,154,145,254,
36) R. Goepper, Het oude China, Bruna 1988. 88Bl. 545.
37) Woordenboek van Դ land Kanaan, Leeuwarden 1717, bl449.
38) Johsons Gardeners Dictionary London 1917.
39) V. H. Heywood, Bloeiende planten v/d wereld, Elsevier.
40) H. Witte, ‘t groote in ‘t kleine. H. Witte, Groningen 1867, 105, 301,68.
41) A. Kerner von Marilaun, Het leven der planten, Zutphen, bl. 376/4, 376,339/4.
42) R. E. Schultes & A. Hofmann, Planten der Goden, Spectrum 1983, 92. 72-93, 76,68-107, 104,102,86.
43) E. Gilg und P. N. Schurhoff, Aus dem reiche der drogen, Dresden 1926, 159, 89,140,179,135.
44) A. Pratt, Flowers and their associations, London 1846, 218,136,138,69.105,67,81.
45) H. Marzell Geschichte und Volkskunde der deutschen Heilpflanzen 1967 Darmstadt.
46) Herbarius in Dyetche, Antwerpen ca. 1500, Gent 1984.
47) H. P. Dorfler & G. Roselt, Heilpflanzen gestern und heute, Leipzig 1984, 100,131,48,82,248,144.
48) Waeker.
49) F. W. Drijver, Historie en legenden, Naarden 1912, blad 4, 229,97,59,125,156,157,92,211,73,28,142,
50) Jung, de mens en zijn symbolen, Rotterdam, 1977, blad 200,171.
51) W. Mannhardt, Wald und Feldkulte, Berlin 1904.
52) C. C. van de Graft, Nederlandse volksgebruiken bij hoogtijdagen, Utrecht 1979, bl9,142,39,144,149,123,55,87,74,64,96,89,106.
53) Tackholm.
54) P. Schroder, Van aalmoes tot Z. Baarn 1980,311,55.
55) T. Fransen, Carnaval ontmaskerd? Maasbree 1981,13,19.
56) Pratt & Miller, Flowers in language, associations and tales, London, 96,27-34,39.
57) Martinet, Katechismus der Natuur, Amsterdam 1779, 432/4.
58) A. Helbok, Deutsches Volkstum, Berlin und Leipzig 1937.
59) Blote-Obbes, De geurende kruidhof, Utrecht 1946, 142,128,63.
60) P. van Wersch, Folkore van wilde planten, Baarn 1979, bl. 85, 211,185,121,120,12-20,189,204,193,58?korenmoeder.
61) H. von Bronfart, Aus dem reich der blume, Dresden 1934,56,105.
62) A.M.Coats, Bloemenschat, Spectrum 1975,58,7,11.
63) H. Uittien, De volksnamen van onze planten, Zutphen 1946, bl.27,15,19,19,34,74.
64) Cruydt-boeck R. Dodoens door A. Schierbeek, 1941 Den Haag.
65) E. Step, Wayside and woodland blossoms, London 1905, bl.118,113.
66) Marzell, Die pflanzen in Deutschen volksleben, Jena 1925.
67) P. Kohlhaupt, Alpenbloemen, Zeist 1963.
68) R. Buller, Essays on wheat, New York 1919.
69) Percival, The wheat plant, London 1921.
70) J. Schmetz, Flurnamenkunde, Munchen 1952.
71) G. Tergit, Kleine Geschichte der Blumen, Berlin 1958, 192, 41.
72) J. McIntyre, The story of roses, London 1970,11,15,20.
73) H. H. Thomas, Garden flowrs as they grow, London 1913, 25.
74) Larousse.
75) M. Eliade, Riten en symbolen van inwijding, Katwijk aan Zee 1979.
76) De Kelten, Time-Life 1975.
77) F. Jung, De Germanen, Meulenhoff Amsterdam/Brussel 1978.
78) G. Grigson, the englismanճ flora, St. Albans 1975, blad 269,156,217,265,294.
79) C.A,Johns, Forest trees of Britain, London 1903,bl.3,40,57,127.
80) L. Deas, Flowering favourites, London 1898.
Plant names simplified. Johson & Smit. London 1958.
Die deutschen volksnamen der pflanzen. G. Pritzel und C. Jessen, Amsterdam 1967.
Nieuwsblad van het Noorden 20 juni 1991.
Zie verder: volkoomen.nl