Huwelijksgebruiken

Over Huwelijksgebruiken

Huwelijksgebruiken, tradities, verloven, ondertrouw, bruidsboeket, trouwen, ringen etc.

Uit; http://i1.ebayimg.com/07/i/000/a6/1c/d884_1_sbl.JPG

(214, 201A, 186, 215) Naar Herodotus werden in het oude Babylonië de huwbare meisjes op de markt bijeen verzameld met de mannen erom heen. Een heraut bood ze te koop aan om bij de schoonste te beginnen. Ze werden verkocht om te huwen, dus niet als slavinnen. Voor zover als er geld was onder de trouwlustigen werd er tegen elkaar op geboden om de schoonste te kopen. Dat is lang geleden en is hier en daar wat veranderd. Nog steeds zijn er er huwelijken waar de man het meisje nauwelijks kent en trouwt met iemand die door een ouder, meestal de vader, geregeld is. Je vraagt je af of ze daar wel liefde kennen, ook omdat in sommige streken de vrouwen helemaal gesluierd zijn.

Die oosters invloed zien we in oudtestamentische verhalen en hebben wij via de kerk ook door gekregen. Vooral naar het verhaal uit Genesis werd de vrouw als symbool van de zonde gezien, maar ook als bezit van de man De vrouw was in de middeleeuwen een verlokking van de boze, haar lichaam is als vuur, uit haar oogvensters gluurt de dood, de poort der hel. Toch werd de vrouw ook gewaardeerd en komen er opvallend veel vrouwen voor in martelaarsboeken.

We zullen in het vervolg kijken hoe de trouwerij zich in de loop der eeuwen in ons land ontwikkeld heeft.

Vrijen om.

In de noordelijke sagen zien we vaak dat de prins zich vermomt als bode van de koning en zo op het paleis van zijn begeerde komt en zich door heldendaden of door een lied of geestig woord zijn ware afkomst openbaart en de koningsdochter tot vrouw krijgt.

Ooit was er ook de bruidswerving, mogelijk speelde zelfs St. Nicolaas als hijlic man, huwelijksman, hier nog een rol in.

In belangrijke zaken laat men zich door een helper ter zijde staan. Men zendt dus een bode vooruit om het terrein te verkennen en om de eerste aanval te wagen. In de Ommelanden heette die de maakman en in sommige streken van Friesland wordt een oude vrouw uitverkoren om de gevoelens van het meisje te polsen. Dat is mogelijk naar het voorbeeld van Abraham in Genesis 24 en van de jonge Tobias die met behulp van een engel vrijde om Sara. Zo ook in de Vogezen waar de ‘Steckelmann’ in vertrouwen genomen wordt die te paard gaat naar de woning van het meisje. Die komt naar buiten met een kruik in de hand, schept er water in en biedt hem te drinken aan (zoals bij Rebecca en Eliza) zegt ze verder niets, dan weet hij genoeg en gaat weer terug. Maar als ze zegt, ‘kom wat dichterbij en laat ik ook uw paard te drinken geven’, dan haalt hij de meegegeven geschenken voor de dag en vraagt om tot de ouders toegelaten te worden.

http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/thumb/b/bb/Friedrich_Friedländer_-_Brautschau_im_Park.jpg/180px-Friedrich_Friedländer_-_Brautschau_im_Park.jpg

Brautschau im Park (1857)

Vrijen met.

Eerst moet hij vrijen om wil hij later met haar vrijen. Vrijen betekent dan ook het minnelijk of het vrij omgaan van twee gelieven. Dan volgt de kiltgang of kilpgang, dat woord stamt van het oud-Hoogduitse Chwilt, het oud Noord-Duitse gveld wat avond betekent. Vandaar dat kilten een avondbezoek brengen betekent. Het is bij ons bekend als het kweesten of nachtvrijen. Ook wordt het krieken genoemd omdat de vrijer met het krieken van de dag weer verdwijnt, ook fensterln omdat hij door het venster sluipt. De Duitse Kommnachte of Probenachte.

Het was een gebruik van jonge mannen in Duitsland en Zwitserland en ook hier in noordelijke gebieden en Texel nog tot ver in de 18de eeuw om ‘s nachts bij de meisjes door het venster naar binnen te sluipen en tot de morgen bij haar te blijven. Dit is een bepaalde vorm van vrijen onder toezicht van de buurt, de vensters en deuren staan open en de minnaar zit op de dekens of met een deken tussen hem en zijn beminde. Deze nachtelijke bezoeken waren ook in Engeland gebruikelijk waar het tot bundle heette en in Scandinavië waar het nattfrieri of nachtvrijerij heette. Ze zijn naar plaatselijke gebruiken gevormd en op zekere weekdagen of aan zekere feestdagen gebonden. Ze ontstaan vanzelf wanneer de jongeman niet bij de “Brautschau” of eerste kennismaking door het meisje of de ouders afgewezen wordt. De verloving gold pas dan als eerst kilt was gegaan.

Mocht hij het wagen niet in eer en deugd te kweesten, dan volgde de volksjustitie. Haver is het sprekende wapenbeeld van de geslachten Haverstroh, Faulhaber en Haverschmidt. Opgenomen in wapens schijnt haver te herinneren aan het volksgericht van het zogenaamde ‘Haberfeldreiben’ dat in Beieren voltrokken werd door de mannelijke jeugd van 17-25 jaar. In Saksische streken komt het volksgericht hier te lande ook nog voor in Drenthe en onder andere te Staphorst. Het volksgericht bemoeit zich vooral met leden van de dorpsgemeenschap die zich niet gedragen zoals het behoort, bijvoorbeeld als iemand die verplicht is te trouwen en het meisje in de steek zou willen laten. Over het algemeen vallen onder het volksgericht vergrijpen die niet door het gerecht behandeld worden zoals slechte behandeling van vrouwen, kinderen of bejaarde ouders, schending van trouwbeloften, huwelijkstrouw en burenruzie. Het volksgericht is een overblijfsel van een oudere rechtsorde, zoals alles wat behoort tot eigen recht en weerwraak en uitgeoefend wordt door de dorpsgemeenschap. Ook in België komt het volksgericht voor onder andere in het Belgische Limburg, ‘den os rijden’.

Bruidsloop.

Kijken we eerst eens naar de betekenis van de woorden als trouw dat in Gotisch triu heet wat in samenhang staat met triggws: betrouwbaar. In Oud-Duits vinden we Triuwi, midden-Hoogduits Triuwe en Getriuwe en nu Treu of Getreu, het is onze trouw en zo vervol­gens trouwen.

Het huwelijk wordt in het midden-Hoogduits Hochgezit genoemd ‘der Brudloufte Hochgezit’. Het tweede woord, de Hochgezit, was oorspronkelijk elke hoge, vandaar feestelijke tijd van het jaar, een hoogtijdag en werd later een galadag en gastdag bij het hof en tenslotte de naam voor de trouwfeesten. Lijk in betekenis van vorstelijk als in duidelijk wat in Gotisch als laiks voor komt wat dans, spel en melodie betekent. De oorspronkelijke betekenis is dus een feestelijkheid ter gelegenheid van het sluiten van een echtverbintenis wat we in Engels zien als wedlock waarin lock hetzelfde is als Gotische laiks.

De Hochzeit ging aan de zogenaamde Brudloufte of bruidloop vooraf.

Bruiloft heette in IJsland brudlaup, in het Deens bryllup en in het Oud-Duits Brutloufti en is een in alle Germaanse spraken en Noorse sagen voorkomend woord voor bruiloft.

Men noemde dit steeds de huwelijksbruidloop of Hochzeitbruidloop omdat naar oude zeden de bruid als Brunhilde in het Nibelungenlied in wedstrijden, rennen, springen, werpen en dergelijke spelen verkregen moest worden. (dat nog als roofsymbool voorkomt waarin de bruid uit de armen van de moeder ontvoerd wordt of de vader zijn dochter in de kerk overgeeft) Loft hangt samen met lopen en herinnert aan het oeroude gebruik dat de aanstaande man zijn bruid moest roven van haar ouders en met haar moest vluchten, achtervolgd door haar vader en broers. Werden de gelieven ingehaald dan was de bruidsloop mislukt en ging het huwelijk niet door. Het roven werd soms wel gemakkelijker gemaakt door de medewerking van de bruid. Mogelijk om kosten te besparen of omdat ze anders geen toestemming kregen. Dit zien we ook bij de Grieken. De wedloop van de meisjes om het ambt van de priesteres Hera waarbij ook de winnaars de eerste keus hadden was een wedloop van vrijers.

Bruidegom, gom komt van man en is dus de man van de bruid.

Ooit werden de maagden geroofd zoals bij de Sabijnse maagden. Toen kwam het vrouwenschaken of de vrouwenkoop, een losprijs die aan de beledigde stam werd betaald om weerwraak te voorkomen wat het begin van de de bruidsschat was. De man kocht zijn bruid voor geld of andere dingen van waarde. Soms verkreeg hij haar door ‘herendienst’, het zogenaamde Jacobshuwelijk. Jacob diende 7 jaar voor Lea en 7 voor Rachel. Deze gave kreeg steeds meer de betekenis van de koopsom van de vrouw.

Uit; http://www.gutenberg.org/files/35881/35881-h/35881-h.htm


Verloving.

Om nu de openbare en wettige huwelijkssluiting voor te bereiden diende de verloving of ondertrouw. De verloving is een deftige naam voor een voorlopige overeenkomst en verklaring van wederzijdse genegenheid zonder enige bindende kracht voor de wet. Eerder was het een deel van de huwelijkshandeling die met de ondertrouw te vergelijken is. Naar Oud-Germaans recht was het een overeenkomst tussen bruidegom en diegene in wiens macht het meisje zich bevond, vader of voogd. Die verplichtte zich tegen betaling van een hoeveelheid geld haar de bruidegom tot vrouw te geven die zich verplichtte haar te ontvangen. In die ruwe vorm van het koophuwelijk kocht de aanstaande echtgenoot de voogdij, eigenlijk het bezit van de vader. Later wordt dat bij de verloving een soort van waarborgsom die aan het meisje vervalt als na twee jaar geen huwelijk volgt, de meta of de Mundschatz. Ook verzachten de zeden zich zodat de koophandel die eerst buiten het meisje omging maar in middeleeuws Hollands recht wordt de toestemming van de bruid geëist gelijk met die van de ouders of voogden. Van de weigering van de voogd kon men een beroep doen op de rechter, in Friesland ook op weigering van de vader.

Door invloed van de kerk verdwijnt het begrip koop en de toestemming van de partijen treedt op de voorgrond. De verloving vormde nu een sterke band. In het Romeinse recht en christelijk recht werd de verloving als minder bindend beschouwd, maar de kerk beschouwde het toch als een actie die een band legde. Bij haar heet een verloving desponsatio. Ze geschiedde in tegenwoordigheid van de parochiepriester, bruid en bruidegom in een kerk met open deuren en in tegenwoordigheid van twee getuigen onder uitreiking van een ring. Van de kant van het meisje kon hij niet worden gebroken, zag de man van haar af dan gold ze als een weduwe. In verschillende Germaanse rechten moest ook de voogd instaan voor de gaafheid en haar ongereptheid, bij gebleken bedrog kon de bruidegom hem aanklagen. Brak hij echter de verloving af zonder bekende reden dan moest hij met 12 eedhelpers van zijn geslacht en familie zweren dat zijn eed rein en niet gemeens was en onder ede verklaren dat hij geen kwaads aan haar gevonden had, maar dat de liefde voor een ander maakte dat hij haar verliet. Verder gebeurden er bij de verloving formaliteiten die vaak zinnebeelden zijn van de macht die de man over zijn vrouw krijgt, bij de Friezen het ronddragen van het aeftswird, bruidszwaard, of ook het zetten van zijn voet op die van de bruid.

Hoe zeer de verloving als sterke band gold blijkt ook uit haar geldigheid jegens derden. Wie een ander zijn verloofde huwde betaalde een dubbele meta. Ontucht met een verloofde gold als overspel.

Bij een plechtige verloving voor de heer des lands gaf de bruidegom de bruid een kus ten bewijze dat hij haar in bezit nam. Zij had als teken van toestemming er een terug gegeven. Dan gaf hij haar, volgens Gregorius van Tours, een schoen die zij aantrok. Daardoor werd ze, volgens het oud Duits recht, geacht in zijn macht te staan. Daarom ontvangen in sommige streken van Duitsland meisjes wel eens een paar schoenen van jongens waar ze met kermis mee gedanst hebben.. In Engeland werden bij voorname huwelijken in het vertrekkende rijtuig wel schoentjes of pantoffels geworpen.

Uit;  http://www.kennislink.nl/upload/164834_962_1172361973288-gouden_sieraden.jpg Bruidsschat.

De bruidsschat was vaak een aanzienlijk bedrag. Meestal werd dit weer gecompenseerd door de ‘uitzet’ die de vrouw weer meekreeg. Door de koopprijs werd de man als eigenaar over de vrouw beschouwd, het is zijn eigendom. In gegoede kringen stelde men bij de verloving ook de huwelijksvoorwaarden vast waaronder het spelden- en het weduwengeld, de morgengave en bruidschat. Waar de bruidegom alleen zijn sterke handen en de bruid haar ‘eertje en kleertje’ meebracht kon dit achterwege blijven. De huwelijkshandel werd tussen de beide ouders gevoerd waarbij wederzijds goed tegen elkaar werd opgewogen. Dit zien we vaak op prenten voorgesteld door een weegschaal waarop beide jongelui zitten. Als de plank waarop het meisje zit met de schatkist op haar schoot daalt en die van die van de jonge man met lege handen omhoog gaat, dan springt het huwelijk af. Als men overeenkwam gaf de vader in Friesland de bruid de riem met kettinkjes waaraan sleutels, schaar, reukballetjes en spiegeltjes zaten om de arbeidzaamheid en schoonheidszin, die de huisvrouw beide nodig had, uit te drukken. In de 16de eeuw zien we als geschenken bij die gelegenheden damasten rokken, gouden ringen, armbanden, een spinnewiel, tafellakens, drankvaten, maar ook een blauw fluweel gebonden gebedenboek met gouden sloten en soms ook een wieg. In Groningen heette deze bijeenkomst de wijnkoop omdat de kan er lustig bij rond ging. Het contract ving doorgaans aan met: ‘Dat ter ere Gods en tot vermeerdering van het menselijke geslacht een wettig huwelijk is beraamd tussen……’ Bij een faillissement trok de vrouw de bruidsschat van de inboedel af zodat er voor de schuldeisers soms weinig over bleef. De bruidsschat bleef haar eigendom, ook na het overlijden van de man.

http://members.home.nl/textile-collection/weblog/knottedoek%201.jpg

Godspenning.

Als men tot een huwelijk besloten had moest de bruidegom een godspennig geven, vandaar de uitdrukking ‘ met de penning getrouwd zijn’. Dat was nog tot 1500 of 1600, als een man een vrouw geld gaf in het bijzijn van getuigen dan was men getrouwd. Sommige vrouwen behielden dit geld hun leven lang, soms was het ook een aardig bedrag en kon ze na de dood van haar man dit als eigen vermogen zien. Op het land was dit niet gebruikelijk, noodzakelijk was ook de trouwpenning niet. Die kon zeer geschikt vervangen worden door een ander voorwerp, vingerhoed, zakdoek, een paar hazelnoten, ja, zelfs een stuk koek. Eigenaardig was in Friesland vroeger de zogenaamde knotendoek waarin de jonge man enig geld knoopte om een en ander het meisje aan te bieden met wie hij zich wenste te verloven. Trok zij de knoop toe en nam dus het geschenk aan dan was de verloving gesloten. In 1575 trouwt de Drentse landschrijver Heimerich van Rossem met Swob van Roorda te Joure. In het bijzijn van broers overhandigt van Rossem haar een met gouddraad bestikte neusdoek (een knotte) waarin zeventien goudstukken en twee gouden ringen zitten, de laatste stak Swob aan haar ringvinger. Toen beloofde hij dat hij haar nooit zou verlaten of God of de dood mochten hen scheiden (wat de vaste formule was) de * wasschup of bruiloft werd gehouden en tezamen bestegen ze het huwelijksbed, het Beilager halten van de Duitser. Verder was er van geen formaliteit sprake.

In Friesland was de bruidsschat meestal drie gekartelde drie guldenstukken of dukaten. Later werd het geldstuk meer een formaliteit en hingen bruidegom en bruid elkaar de helft van een dukaat om de hals en als het even kon van de beeltenis van Ferdinand en Isabella omdat die elkaar aanzagen. Bij de arme gezinnen kwam er geen penning aan te pas.

(*wasschup of in West-Fries warschup is identiek met waardschap en betekent feestmaal of gastmaal)

Ring.

Buiten de bruid moesten ook de ouders en verwanten hun toestemming geven bij het huwelijk en ontvingen daarvoor bij de verloving de bruidsgift, “wittum”, (het wittum, Latijn vidualitium, of weduwengoed was in de middeleeuwen dat goed die de vrouw, als weduwe (waarvan ook de naam stamt), van haar man voor verzorging na zijn dood kreeg en die levenslang in haar bezit bleef. (Het begrip widum betekende in de middeleeuwen oorspronkelijk grote landerijen, vrouwelijke edelen werden wel in een stift ondergebracht en kregen zo’n widum mee.) Daarvoor kwam later de ring. Ringen zijn vanouds gebruikt als sieraden om hals, benen oren en vingers. Onze voorouders geloofden dat de ring boze geesten afweerden en geluk voor het jonge paar zou afdwingen. In het oosten was ze algemeen in gebruik en diende als zegel- en toverringen. De pharao van Egypte trekt hem al van zijn hand en steekt hem ten teken van de verdeling van de macht aan Jozef ‘s hand. De Grieken ontleenden het dragen van ringen waarschijnlijk van de Aziaten. Een zilveren ring wordt door Indische vrouwen aan hun man gegeven om de gunst van hun harten te behouden en boze geesten te weren. Bij de Germaanse volkeren wordt er van ringen (vingerlin) als sieraad en liefdespand al vroeg melding gemaakt. Aangezien oudtijds door het verlenen van een ring de gave van de kracht toegedeeld werd, werd de ring het teken van trouw, bestendigheid, huldiging en aanzien.

De gevleugelde ring is het teken van de zwanenjonkvrouwen en verzinnebeeldt de gave van het voorzeggen.

Het edele metaal vormde de magische cirkel (ring van kring) opdat de ziel de mens niet zou verlaten of hem ontnomen zou worden. Daarom was de ring, de gesloten band, het symbool van het vrouwelijke geslachtsdeel. Het teken der reinheid, van het in zichzelf beslotenheid, van het wachten op het wonder van de geboorte. Volgens sommigen is ook het geven van de ring teken van eigendom. Anderen houden hem voor een herinnering aan de koopsom. Sommigen beweren dat door de ring de eigenschappen van de man op de vrouw overgaan, door de ring draagt ze hem bij zich.

De Romeinen bedienden zich van ringen vooral om te zegelen en als onderscheidingsteken voor de standen. Reeds in oude tijden was bij hen de ring een symbool van geloften en verplichtingen. Zoals de ring bij de Romeinen het koopcontract bevestigde, zo verving ze hier het huwelijksgeld of handgeld dat met de handslag de verloving voltrok. Later zag de Paus de trouwring als teken van eeuwige trouw en oneindige liefde in goede en slechte tijden. De invoering van de Christelijke trouwring in plaats van de vroeger gewoonlijke verlovingsring valt in de 10de eeuw.

De kerk handhaafde dit gebruik in de trouwring die door de priester gewijd en aan de vierde vinger van de linkerhand gestoken wordt. Bij de Engelsen werd die nog lang eenzijdig van de bruidegom gegeven waarbij niet gewisseld werd. Op de trouwdag worden de ringen veranderd. Het meisje draagt de verlovingsring aan de linkervinger, ook wel aan de duim en na haar huwelijk aan de rechtervinger of duim.

De ring behoort gedragen te worden aan de ringvinger omdat naar het volksgeloof van daaruit een zenuw loopt naar het hart. Trouw tot in de eeuwigheid, gelijk de cirkel een lijn is die in zichzelf weerkeert en doorgaat tot in eeuwigheid. Het geeft ongeluk als de ring tijdens de ceremonie valt. Alleen diegene die de dienst leidt, mag hem oprapen, de dominee of priester, anders krijgt het echtpaar een ongelukkig leven.

Koop de verlovingsring op een speciale dag.

Een ring als miskoop kopen betekent niet veel goeds.

Wordt hij al voor het trouwen te nauw, dan is dat ook een ongunstig teken, ook het verliezen.

Ongeluk gebeurt ook als de vrouw later haar ring verliest, geef haar zo gauw mogelijk een ander en herhaal gelijk de huwelijkseed met het aan de vinger schuiven.

http://img69.imageshack.us/img69/5926/voileup8.jpg

Afweerriten.

Bij het huwelijk verkeert het bruidspaar in een uitzonderingspositie en is volgens primitieve voorstelling taboe. Tal van huwelijksgebruiken zijn met het oog daarop afweerriten. Het insmeren van het bruidspaar met een soort brij en dan weer afwassen, het verbod om elkaar te zien tijdens de bruidsdagen, de ondoordringbare bruidssluier die pas valt nadat er getrouwd is, de mistige wierook tijdens het trouwen, het opzettelijk leven maken in het huis van de bruid, (blikjes aan een auto binden zodat dit veel lawaai geeft is van gelijke oorsprong) het aan elkaar naaien van beider kleren, het kleren verwisselen, het aandoen van nieuwe kleding, het verbod van omzien onderweg, het leggen van zout in de schoenen, het versperren van de weg van de bruidsstoet, het schieten bij het voorbijkomen van de bruidsstoet en dergelijke. In sommige plaatsen hielden op het eind van de eerste huwelijksdag bruid en bruidegom een wedloop, soms werd de bruidsloop gehouden van kerk naar café. Daar konden de gasten de aanwezige boze geesten opmerken. Als dat gebeurde kon het bruidspaar snel wegrennen. De bruidskinderen moesten dan ook hetzelfde gekleed zijn als het bruidspaar want dan brachten ze de boze geesten in verwarring. Daarom mag de bruid haar trouwjurk ook niet eerder laten zien dan op deze dag.

Een gedeelte van de overoude bruidloop is nog in stand gebleven wat we nog geregeld zullen tegen komen.

Al deze gebruiken hebben een demon afwerende karakter. Als de bruid in die tijd door een boze geest bezeten wordt zullen er geen kinderen volgen of volgt er een slecht huwelijk wat ten nadele is van de gemeenschap. Nog lang zag men de bruid en bruidegom in een onversierde wagen zitten, voorafgegaan door een groen en met bloemen versierde wagen, dit is het schutten van de bruid om kwade geesten te misleiden.

Ook is er na de negatieve afwering een positieve afwering, een verbinding tussen twee sociale groepen met vermijding van de daarbij dreigende gevaren. Iedere groep staat onder bescherming van zijn eigen goden en geesten. Wordt nu een bruid in een andere dan haar eigen groep opgenomen dan moet ze worden gebracht onder de bescherming van de god van de nieuwe groep. Dat gebeurt bij verschillende volkeren op verschillende wijze, zoals handslag, handoplegging, bruidsgaven, overbrenging van het haardvuur van de oude naar de nieuwe woning, het leiden van de bruid om het haardvuur, bruidsjonkers, meisjes, gemeenschappelijke maaltijd, elkaar wederkerig bestrijken met bloed, etc.

Bij vele volkeren vindt men bovendien allerlei gebruiken om de vruchtbaarheid van het huwelijk te verzekeren zoals het offeren aan de vruchtbaarheidbrengende god, het baden in een bepaalde stroom, fallische riten, het eten van bepaalde vruchten en dergelijke.

Een trouwpartij kan twee groepen verbinden en is het meest sociale gebeuren in een gemeenschap. Trouwen in de gemeenschap beperkt dat en is er meer kans op bloedbanden met vaak negatieve gevolgen als ziektes en afwijkingen. Men gedenkt zelfs de afgestorven leden der gemeenschap, vandaar dat men de graven bezoekt op de huwelijksdag. Hun zielen kunnen in de toekomstige kinderen weer terug komen.

Bruidssluier.

De bruidssluier stamt uit de klassieke ouderdom en was bedoeld als een aanblik verhullende sluier. De Germanen dachten dat de geesten via de mond en neus konden binnendringen. De bruid moest daarom een sluier dragen. De kwade geesten willen maar al te graag een vrouw schaken die door haar schoonheid de aandacht trekt. De sluier moet haar schoonheid verbergen tot ze veilig en wel in de kerk zit en haar man als beschermer kan optreden. Sinds de 4de eeuw wordt de sluier ook door de Christelijke bruid gedragen. Bij het trouwen wordt het heidense gebruik van de bruidssluier behouden, de vuurkleur van de oorspronkelijke sluier wordt omgewisseld naar wit. Ze geldt als symbool van echtelijke eerbaarheid en maagdelijkheid. Een 2de huwelijk wordt dan ook gehouden zonder sluier gehouden

In veel landen moet de bruid tranen storten als het huwelijk gesloten is en haar nieuw bakken echtgenoot de sluier oplicht om haar te kussen, anders zal ze tijdens haar hele leven moeten huilen. Een kus geven is dan ook iets speciaals. De ziel is de kracht van de ene mens en die gaat met een kus in de ander over.

Oude trouw.

Bij de oude katholieken werd het maagdschap hoger geacht dan het huwelijk en zo ook het priester celibaat. Dat veranderde bij de hervorming toen die lager werd gesteld. Luther gaf in 1519 zijn ‘Sermon uber den Ehestand; (2de zondag na Epifanien, Johannes 2, 1-11, bruiloft te Kana) maar koos nog geen partij voor of tegen de ongehuwde staat en ziet de huwelijkse staat niet alleen het slechts verwekken van kinderen maar ook het opvoeden tot Gods eer. Van 1522 is zijn ‘Sermon vom ehelichen Leben’ en van 1523 zijn uitlegging van 1 Corinthiers 7 en van 1524 zijn geschrift, ‘dat ouders hun kinderen niet tot een huwelijk mogen dwingen’. Hier veroordeelt hij de ongehuwde staat en als mogelijk is alleen voor enkele hoge geesten, voor de meeste is het echter de bron van het kwaad. De natuurlijke drang van beide geslachten tot elkaar vindt in Gods huwelijk zijn voldoening en is even goed als eten of drinken. Uit zijn uitspraken blijkt hoe hij de vrouw achtte, toch handhaaft hij in krasse termen de onderdanigheid van de vrouw aan de man. Een enkele groep uit die tijd heeft ook de veelwijverij gepredikt en toegepast.

Ook was vroeger het verschil tussen concubinaat en huwelijk niet altijd duidelijk. Ook de meerderheid van de lagere geestelijke stand was getrouwd ofschoon ze hun concubinen geen echtgenoot durfden te noemen maar ze behandelden ze hetzelfde als een getrouwde vrouw. De minorist of lagere geestelijkheid had ook geen gelofte van kuisheid afgelegd en mag zo ook trouwen. Agricola die op 14 februari 1444 geboren is was een filius naturalis van zo’n ongehuwde lage geestelijke en was daarom buitenechtelijk geboren wat toen nog geen probleem was. De hogere geestelijke stand kon geen geldig huwelijk aangaan. Hun kind is dus een filius sacrilegus (in misdaad geboren) Met de reformatie waren er heel wat die toen snel overgingen naar de nieuwe leer waar ze wettig konden trouwen.

Christelijke regels.

In 1310 verbood de bisschop van Utrecht, Guy van Avesnes, uitdrukkelijk niet openbare, clandestiene huwelijken en dat zijn zulke die aangegaan worden zonder dat de plechtige afroeping of behoorlijke geboden in de kerk van de behorende personen er aan vooraf gaan

Er wordt voor de kerk, dus voor God getrouwd en voor de wet, een ambtelijke regeling waardoor men ingeschreven wordt en wettelijke plichten heeft en krijgt. Veel kerkelijke ondertrouwregisters zijn vaak slecht bewaard, aangevreten door muizen, brand, vocht, slecht bijgehouden of weg gegooid, soms zelfs verkocht als papier om weer hergebruikt te worden Voor de hervorming was het een zaak van de kerk waarbij men ook ingeschreven werd. Hierna werd het ook nodig geacht dat de staat een ‘houwelicxgericht zou in stellen om de twisten te regelen in huwelijksgevallen en wetgeving naar burgerlijke gemeenschap. Men kon in de kerk trouwen, maar ook nog buiten de kerk. Toch moest volgens het calvinistische grondbeginsel de geestelijke en wereldlijke macht samen werken om de bloei van de christelijke gemeenschap te bevorderen. In 1576 hadden de baljuw en mannen van Rijnland bepaald dat de partijen zich of door een gereformeerde predikant moesten laten tezamen geven of voor de baljuw moesten verschijnen zodat hun trouw wettig was. Dat gold alleen voor Rijnland, anders durfde men een gesloten huwelijk nog niet nietig te verklaren. Maar op 1 april 1580 vaardigden de Staten van Holland en West Friesland hun Ordonnantie uit waar men sub III bepalingen vindt ‘omme te voorsien op de ongeregeltheden in huwelijkszaken’. Hier moeten de partijen verschijnen voor de magistraat of gereformeerde predikanten van hun woonplaats om door hen getrouwd te worden. Andere huwelijken werden niet langer erkend en de vroegere vormloze huwelijken konden gewettigd worden. Zo trouwde de gereformeerden in hun kerk en de anderen in hun stadhuis. Zo is het gebleven tot de republiek, toen moest elk huwelijk ook door de plaatselijke overheid voltrokken worden.

Uit; http://www.gutenberg.org/files/35881/35881-h/35881-h.htm

Leeftijd.

Karel V bepaalde in 1540 dat een jongeman onder de 25 en een jonge dochter onder de 20 niet mochten huwen zonder advies, raad en steun van vrienden en familie van beide kanten op verbeuren van elkaars goed en met aanwezigheid van justitie op boete van 100 karoliguldens. Trouwde men zonder toestemming had men geen aanspraak op het huwelijksgoed zodat de jonge dames niet geschaakt zouden worden door lieden die op hun geld uit was.

De leeftijdgrens voor huwelijken was vroeger in de verschillende gewesten verschillend, men vindt 18 en14, terwijl huwelijken onder deze jaren voor oneerlijk en strafbaar en nietig golden en zo nog onder Karel V. In de republiek waren zulke kinderhuwelijken verboden. Kinderhuwelijken waren vaak staatshuwelijken zoals toen Willem II met Maria Henriette Stuart trouwde op 12 mei 1641 was hij nog geen 15 en zij 10 jaar oud. Jacob de Witt trouwde op 9 oktober 1616 met Anna van den Corput die toen 16 jaar oud was. Dat was in deftige families niet ongewoon. In eenvoudige kringen was men vaak ouder en moest men soms 30 jaar wachten op de nodige welstand zodat sommigen wel 10-12 jaar gevrijd hebben, ook vanwege ouderliefde.

Verlovingsfeest.

Voor de buitenwereld bleek de verloving door het versierde huis van het meisje. De speeljonkers en speelmeisjes hadden de spiegel en de stoelen met groen versierd of eenvoudiger de deurknoppen en stoep groen gemaakt. Waar geen oneer dreigde zaten bruid en bruidegom op die dag aan de dis onder hun kroon;

‘Nogh is het niet genoegh, men hangt er groene kroonen

daar haar het weerde pant sal aan den dis vertoonen

De solder en de balk, de muren en het bed

zijn met gestreckte palm aan alle kant beset’.

In de mooi opgetuigde kamer zitten dan op de eerste zondag bruidegom en bruid in staatsie, ontvangen gelukwensen en de dag wordt besloten met het commissaris maal. Dit banket draagt zijn naam naar de ‘Commissarissen tot huwelijkse zaken die veel lijken op de ambtenaren van de burgerlijke stand. Die commissarissen hielden aantekening van hen die in de kerk trouwden en op het stadhuis de afkondiging. In Amsterdam heette de ondertrouw door ‘de rode deur gaan’, omdat de kamer in de Oude kerk waar de commissaris zaterdags zitting hield een rode deur had waarboven dit rijmpje stond, ‘Wel haest getrouwt, dat langhe rouwt’, dus niet te snel trouwen.

Ondertrouw.

Was zo het voorgenomen huwelijk vast gesteld dan werd het op drie zon- of feestdagen na de mis bekend gemaakt en wie wilde kon bezwaren inbrengen. In Duitsland sprak men later van een ‘verlobte Eheleute’, een nog niet geheel afgesloten huwelijk. Zo ging men ook later verder. Dan volgt de kerkelijke afkondiging of roepen, de verloofden rollen van de preekstoel als het heet of ze worden van de preekstoel naar beneden geworpen. Christenen mogen tenslotte niet als vee tezamen komen, ze moeten in de weken van de verloving God om een gelukkig huwelijk bidden. Vorstelijke personen vroegen om ontheffing van de drie weken, dat zal wel deftiger geweest zijn. Dispensatie werd wel gegeven aan zwaar zieken en die varen gingen.

Bij de ondertrouw diende men een ‘getuigenis van vrijigheid’ over te leggen als bewijs dat men nog niet getrouwd geweest was. De wens om een stamhouder te krijgen was vaak de oorzaak van het nemen van een andere naast de eerste vrouw om ‘de akker des vrouw te bezaaien’. Tegen bigamie hebben kerk en staat als een groot kwaad samen gevochten. Ooit zou dit in gebruik zijn geweest bij de ouders. God zou dat in het begin toegelaten hebben om de aarde bevolkt te kunnen krijgen, maar als dat zo was had hij wel meer dan 1 vrouw uit Adam geschapen. Toch bleef het moeilijk want men was nooit zeker of iemand wel dood was, vooral bij zeelieden was het wel eens onduidelijk. Bij gebleken bigamie volgde de doodstraf

Maagdelijkheid was soms ongewenst en niet nodig geacht en werd soms wel op verschillende en soms stuitende manier geregeld. Maar meestal was het toch omgekeerd en werd de maagdelijkheid van de bruid hoog geschat en moest het bij het huwelijk op overtuigende wijze aangetoond worden. Wat Deuteronium 22: 13-21 van de oude Israëlieten verhaalt mag als vast gebruik bij vele volkeren gelden terwijl oude vertellingen en sprookjes er dan weer aan herinneren hoe met dit bewijs bedrog kon worden en vaak werd gepleegd. “Wanneer een man een vrouw huwt en na de echtelijke gemeenschap een afkeer van haar krijgt, haar in opspraak brengt en haar een slechte naam bezorgt door te zeggen: Deze vrouw heb ik gehuwd, maar bij de echtelijke gemeenschap bevond ik dat zij geen maagd was, dan zullen de vader en moeder van het meisje de bewijzen van maagdelijkheid van het meisje nemen…..”(de bloedvlekken op het kleed na de ontmaagding) Tegen eind 1800 wat het een misdrijf als ze geen maagd meer was maar in het volksgebruik was het lang niet altijd schande. ’t Is aan onze standen’, vertelt iemand in 1773, ‘zeer algemeen een bruid zwanger te zien voor de trouwdag, maar de gelieven blijven elkaar trouw’. Vaak trouwden de meisjes ook niet voor ze zwanger waren en dan worden ook vrijwel nooit verlaten. Moeilijkheden ontstonden pas als ze vertelde dat ze door de bruidegom onteerd was. Er was een vaste regel in de republiek dat wie een maagd onteert haar moet trouwen (ducere) of geld betalen (dotare) en dan werd er een minnelijke schikking gestreefd. Vaak ging het afkopen boven trouwen. Maar dat was meestal in de betere standen die wel veel beloofden aan een dienstmeisje en vervolgens van niets wisten of haar lieten zitten. Zelden zal zo’n meisje naar de rechter gaan, die afstand was voor haar vaak te groot.

Bloedverwantschap.

Bij ondertrouw diende een onderzoek ingesteld te worden naar de bloedverwantschap. Tijdens het matriarchaat waren er heel andere verboden graden dan bij de volkeren waar het patriarchaat bestond. Bij de eerste gaat het om moederrecht waarbij naam, eigendom voorrecht en stamverwantschap met de moeder overgaan. Zo bij de Joden waar de naam via de moeder overgaat. Broeders en zusters van een vader, maar van twee moeders zijn niet bloedverwant, daarom zegt Abraham tot koning Abimelech van Sara: ‘Zij is mijn zuster, de dochter van mijn vader, maar niet van mijn moeder en zij wordt mijn vrouw’. Verder speelt hier verder de opvatting van het stamverband een rol. Soms is een huwelijk alleen toegestaan in (dus met nauwe verwanten) en soms alleen buiten de stam. (dus met geen of zeer verre bloedverwanten)

Vooral op het platteland was het uitgaan en ontmoeten beperkt. Men leefde van en werkte op de boerderij. De enigste kans om eens uit te gaan en het andere geslacht te ontmoeten was in de kerk (voor wie te kerk ging) en van een buurtgemeenschap op de kermis of marktdagen. Door de weinige uithuizige betrekkingen konden bloedgemeenschappen in de lagere bevolking geregeld voor komen, zelfs tussen broer en zus. Oud-Germaans recht verbood huwelijken tussen ouders en kinderen, dus rechte lijn en broers en zusters. Het Oud-Israëlisch recht verbood te huwen met moeder en stiefmoeder, zuster, halfzuster en schoonzuster, tante en aangehuwde tante wat in Christelijk en Mohammedaans recht over ging. In het begin ontzegde de middeleeuwse kerk het huwelijk zover als verwantschap naar Germaans recht werd aangenomen. Dat was tot in de 9de eeuw. Maar in 1058 bracht paus Nicolaas II het verbod tot de zevende generatie. Die bepaling gaf echter zoveel moeilijkheden dat in 1215 Innocentius III er op terugkwam en in rechte of afgaande linie was trouwen ondenkbaar en tot in de 4de graad van de zijlinie ongeoorloofd, zelfs de peetdochter mocht niet trouwen met de weduwnaar van de overleden peetmoeder in verband met geestelijke verwantschap.

Na de hervorming werd dit anders en van staatswege geregeld die wel rekening hield met de bijbelse opvattingen. Zo kan de predikant er nog tegen zijn, maar het was wel goedgekeurd. In rechte lijn is overal verboden en tussen neef en nicht ook. Het probleem was als een man een zuster van zijn overleden vrouw wilde nemen en omgekeerd, ook halfbroers en zusters, tante en ooms van de overledene. Mag een jongeman trouwen met de bijzit van zijn oom?

Een huwelijksbeletsel was krankzinnigheid, ook melaatsheid. Ook ‘colde naturen’ was een beletsel, dat is tussen een jong iemand met een ouder persoon, meestal een oude man en een jong meisje waar het meestal om het geld gaat. In 1683 was dat te Appingedam tussen een man van 96 en een meisje van 20.

De nieuw kerk heeft ook het huwelijk tussen gedoopte en ongedoopte als beletsel willen zien. Verder gaf het huwelijk tussen verschillende geloven veel problemen ‘selden sonder kruys, twee gelooven in een huis’. Op 3 maart 1738 en 11 mei 1739 was bepaald dat gereformeerde officieren die met roomse vrouwen in het huwelijk traden ontslagen zouden worden wat later ook over burgerlijke ambtenaren werd uitgestrekt wat in 1795 weer opgeheven werd.

http://content.answers.com/main/content/wp/en/thumb/a/af/200px-Helena_fourment_rubens_1630.jpg

Bruidsjurk.

Kleding is naar de tijd en godsdienst, stand en vermogen.

=Zie Rubens portret van zijn tweede vrouw, Helena Fourment, in bruidstooi in 1630 en Rembrandts Joodse meisje in 1668. Volgens velen is het een niet Joodse bruid maar Rembrandts zoon Titus met Magdalena van Loo terwijl anderen denken aan een vader die zijn dochter aan de bruidegom geeft. Maar het geeft wel de Joodse kleding weer.

Het wit van de bruid symboliseert haar onschuld en reinheid. Wie de trouwjapon van haar moeder draagt zal gelukkig worden.

Rood brengt ongeluk en als de bruid per ongeluk maar het kleinste druppeltje bloed op haar bruidsjurk krijgt is dat een voorteken van een vroege dood.

Groen is een verboden kleur voor een trouwjurk. Dat komt omdat die kleur elven en andere boze geesten aantrekken. Die hebben zo’n macht over die kleur dat iedereen gemakkelijk geschaakt kan worden die zo’n kleur draagt. Wie in het groen trouwt, zal jaloers worden, in Ierland is dat het tegengestelde.

Zijde is de meest gebruikte stof voor trouwjurken, satijn brengt ongeluk en fluweel armoede. Er mag geen patroontje in de stof zijn geweven en vooral geen vogels want dat brengt ongeluk, wingerdbladen zijn het teken des doods.

Elke bruid die zelf haar bruidsjurk naait trekt het ongeluk naar haar toe. Ook als ze de japon voor haar huwelijksdag aanpast en vooral als ze daarbij voor een grote spiegel gaat staan die haar ten voeten uit spiegelt. Omdat ze de verleiding daartoe niet kan weerstaan doet het meisje het toch, maar laten schoenen of handschoenen uit vanwege het daaraan verbonden gevaar. Ook mag er nergens een knoop bij het aanhechten in de draad worden gedaan, de laatste steek moet worden afgehecht als de bruid naar de kerk gaat. Neem een draad van de trouwjurk en een draad van het pak van de man en bind ze aan elkaar vast. Dat geeft geluk.

Uit; http://www.kleurplatenwereld.nl/kleurplaten/trouwen/bruidsboeket.gif

Bruidskrans.

De linten die om de bloemen worden geknoopt brengen geluk want in elke knoop is een wens voor haar gezondheid en geluk verscholen, uitgesproken door elk van haar vrienden.

De bruidskrans was een erekrans voor de jonge bruid. Weduwen en bruiden die al moeder waren of onzondig leefden werden deze smuk geweigerd. Gehuwde vrouwen werden na 25 jaar huwelijk op de huwelijksdag met een zilveren, na 50 jaar met een gouden bruidskrans blij gemaakt.

In Duitsland werd voor de bruidskrans mirt gebruikt, in het Zwarte Woud meidoorn, in Frankrijk en Engeland oranjebloesems, in Italië en Frans Zwitserland witte rozen, in Spanje rode rozen en anjers, in Litouwen ruit, in Bohemen rozemarijn. In andere landen zag men een krans met gedroogde bloemen of een krans met vele bonte linten of een bruidskroon. De krans of kroon van het bruidspaar werd alleen in Griekse kerk aan het trouwaltaar gebruikt.

Het gebruik van de mirtenkrans bij de bruid stamt van de Joden. Joodse vrouwen droegen sinds hun Babylonische gevangenschap steeds een mirtenkrans.

Met de oranjebloesem wordt ze soms nog gedragen als traditionele bruidsbloem. Op de eerste dag van april waren de Romeinse dames gewoon om te baden onder myrtbomen en zich te kronen met haar bladen en aan Venus offers te geven. Het was een embleem van pure liefde en vruchtbaarheid als de Romeinse bruidegom zichzelf kroonde op haar trouwdag. De bruidskrans van twijgen met de aan Venus geheiligde myrt is van heidense oorsprong en burgerde bij het christelijke trouwen in de 4de eeuw in, dit was een heidens gebruik dat heftige weerstand van de kerk ondervond. Sinds Karel de Grote dragen bestaat in Frankrijk de bruidskrans uit mirt. Later droegen riddervrouwen de mirtentwijgen als teken van trouw.

De bruidskrans was oorspronkelijk een anticonceptioneel middelen middel om zwangerschap te verhinderen. Hiervoor werden vooral planten gebruikt die etherische oliën bevatten. Het gebruik in volksleven was levendig. Het schijnt dat de olie inwerkt op het uiterst zachte eiwit van het eitje in de baarmoeder. Dit gaat enkele weken na de geslachtsdaad over. Om zeker te zijn drinken de meisjes dit soort thee veel in de menstruatie­tijd. Dit gebruik schijnt zeer oud en zeer verbreid geweest te zijn. De verwerking van vele kruiden stamt van dit gebruik, als peterselie, majoraan, tijm en lavendel. Anderen als rosma­rijn en mirt hebben nog een symbolisch gebruik. De rosmarijn werd door bruidslieden op de borst gedragen. De mirt werd als krans gebruikt. Beide gebruiken zouden symbolisch zeggen dat de bruid op de trouwdag voor de nakomelingen een betrouwbare behoeder gevonden had. Ze heeft het daarom niet meer nodig om in menstruatietijd rosmarijn- en mirtenthee te drinken. De op huwelijksdag door de bruid gepluk­te en gebruikte rosmarijn- en mirtenstruiken worden op deze dag afgesneden en uitgetrokken. De bruidsgasten worden zo met de overbodige takken bestrooid. Ook is het gebruik behouden dat het meisje de anderen stekje van de bruidsmirt schenkt en dat de bruid zelf de mirt gekweekt heeft die ze als sier op de huwelijksdag gebruikt. Hier en daar werd op een bruiloftsfeest de twijgen van de bruidskrans onder de niet gehuwde gasten gestrooid, die waren allen een dans met de bruid toegestaan. Dit was het zogenaamde afdansen van de bruidskrans. Als de ceremonie over was moest het bruidsmeisje, nooit de bruid, een twijg mirt in een warm hoekje buitenshuis plan­ten, dan kon ze ook een vriend krijgen, de reden is duidelijk. Later werd het gehele bruidsboeket van achteren tussen de vriendinnen geworpen zodat de bruid niet zelf bepalen kan wie de boeket in ontvangst zal nemen.

Men kan zich voor­stellen de bruid in de loop der tijd nog maagd wil blij­ven tot het huwelijk en zo kan de mirt tot een symbool van maagde­lijkheid worden. Ook in het volksgebruik om de mirt aan die vrouwen te verbieden die al een kind hebben is de oorspronke­lijke zin van het gebruik bewaard gebleven. In het normale leven worden deze kruiden weinig als kruid gebruikt omdat ze onvruchtbaar­heid tot gevolg kunnen hebben.

De bruidegom die bij de Joden, Grieken en Romeinen ook bekranst werd, draagt in de regel een struik voor de borst.

Voorbereiding van de bruiloft.

Bij het Germaanse huwelijk nam de jongen het meisje tot vrouw door in het bijzijn van getuigen zijn mantel om haar heen te slaan. Het Oud-Germaans recht eiste dat de vrije Friezin die in de macht van de vrije Fries kwam met hoorngeschal en burengejuich, met fakkels en vriendengezang ingehaald moest worden.

In vele steden en vooral op het platte land waren er nabuursplichten of naoberplicht en gingen de buren rond om het huwelijk aan te kondigen en voor de bruiloft uit te nodigen. Het nodigen ter bruiloft komt nog maar op enkele plaatsen voor. Meestal nodigt het bruidspaar ze zelf uit dat ook in het huis van de bruid zal plaatsvinden. Door buren wordt het geld opgehaald om de onkosten te bestrijden.

In Drenthe heette zo’n bode ‘broedneuger’ die met kleurige linten om de hoed, hals en stok en door nieuwsgierige kinderen omgeven het erf opstapte en in een lang gedicht die hij met zwier voordroeg ‘of ’t oe bleeft te komen tegen aanstoande zundag’. Voor zijn moeite werd hij beloond met een geldstukje dat in een vol glas brandewijn lag waardoor hij op het einde van zijn ommegang zich wel eens afgevraagd zal hebben heb ik nu wel of niet gevraagd? Bij de goede burgers deden de bedienden de boodschap. Een knecht met een ruiker op zijn borst ging met een slede die door een versierd paard werd getrokken bij vrienden en kennissen langs om een zoete lading rond te brengen als bruidssuikers die in zilverpapieren zakje zaten en met rode en groene linten waren dicht gebonden, met bruidstranen en de hippocras die in flessen zat wat door fijn mandenwerk omvlochten was. Mogelijk kwam dit in de 18de eeuw op.

Bruidstranen noemt men het feest op de dag van ondertrouw. Voorheen bestond bij de aanzienlijken de gewoonte om op die dag vanwege de aanstaande echtgenoten, hippocras, een gekruid soort wijn, als zinnebeeld van de bruidstranen aan vrienden en verwanten ten geschenke te zenden.

De taak van de twee speelgenoten, twee bruidsjonkers en bruidsmeisjes was veelomvattend. Ze leidden de feestelijkheden, plaatsen van de gasten, het zorgen voor vertoningen en ze gaan voor in dans en lied;

’Soete gespeeltjes

Zijdelingen van de bruyd

Nog eenmaal u held’re keeltjes

Net de gasten opensluyt’.

Twee dagen voor de trouwdag maken ze de palmknopen, vlechten de buigzame twijgen van de maagdenpalm met vergulde en zilveren draden tot slingers ineen en winden die om spiegels, lichters en kandelaars, stoelen en kasten. Ook zorgen ze voor de bruiloftskroon, dat zijn twee halve hoepels die kruisgewijze over een hele bevestigd zijn en met rozemarijn en lovertjes omvlochten, met gekleurde waaiers en vlaggetjes in het midden, een paar cupidootjes of twee vereende rechterhanden of een hart met pijlen. Of een wieg. als het wiegje binnen enkele weken nodig zou zijn, maar dan bleef het versieren achterwege of vlechten de buren de kroon van stro.

In Limburg werd voor de deur van de woning van de bruid twee gekruiste bezems geplaatst opdat de boze geesten en heksen niet binnen konden komen. Vaak is er nog een huwelijksboompje geplant voor het huis, het is het lotsboompje waarmee het huwelijksgeluk van het jonge paar is verbonden.

Van alle huizen wappert vrolijk de vlag.

De bruid vervaardigt de hemden die beiden op de trouwdag zullen dragen en de slaaplakens voor het bed. Het bruilofthemd dient ook als doodshemd en de lakens als doodsmantel.

‘Het waren de bruidsmeisjes die het bruidsvertrek in orde brachten, versierden en naar de zeden des tijds om de bruidegom te plagen de beddenlakens aan het bed vast naaiden of zijn plaats met harde erwtenschillen te bestrooien, het aanbrengen van een bel, het bruidsbed volstoppen met stenen, verwijderen van gloeilampen en dergelijke.

Op het platteland zorgen hier en daar de vrouwen voor het hoofdkussen van het bruidsbed, brengen er te veren voor en worden dan op het verenmaal onthaald.

In de huwelijksgeschenken waren vele verschillen, als vast zinnebeeld kreeg de bruidegom de bruidegomspijp waarvan de kop met een altaar van vuur of met harten versierd of is er een bruidspaar in gebakken, Die met prachtige strikken versierde Goudse pijp wordt zorgvuldig als een soort amulet bewaard waaruit de man elk jaar op zijn huwelijksdag zal roken. Verder de glazen huwelijksbokaal op zilveren voet die bij de bruiloftsdis zal rondgaan en waaruit later het echtpaar op plechtige gelegenheden zal drinken. Soms zijn er sierlijke, zilveren trouwkistjes waarin de medailles bewaard worden die bij gelegenheid van het huwelijk geslagen zijn, met toepasselijke afbeeldingen en spreuken.

Trouwdagen.

Dan breekt de trouwdag aan, dat mag op elke dag, maar het meest gebruikelijke is de zondag na de middagpredikatie zodat men geen last heeft van andere feesten. Maar de zondag was eerst ongewenst in Groningen en tot de 17de eeuw verboden. Maandag en vrijdag waren voor het lager geloof ongeluksdagen.

In ieder geval niet op vasten- of biddagen, zegt niet de profeet Joel: ‘Bepaal een vastendag, kondig een heilige dag af… verlate de bruidegom zijn kamer, de bruid haar slaapvertrek’.

Maandag brengt rijkdom. Op maandag krijg je een druk, opwindend leven.

Dinsdag geeft gezondheid en een vredig en kalm bestaan.

Woensdag is de beste dag. Woensdag voorspelt een hartstochtelijke en opgewekte band.

Donderdag geeft je een leven vol strijd. Donderdag stelt hen in staat alles in het leven te bereiken wat ze willen.

Vrijdag is ook een dag vol moeilijkheden. Vrijdag zal hard werken van hen eisen dat op zijn tijd toch vruchten zal afwerpen, ‘wie op vrijdag trouwt zal op zaterdag wenen’..

Zaterdag brengt totaal geen geluk.

Vooral niet met wassende maan en een huwelijk dat na zonsondergang is gesloten is onvermijdelijk tot ondergang gedoemd.

Om op die dag goed weer te hebben moet men de kat goed voeren.

‘Getrouwd in januari bij ijs en bij sneeuw

Dat maakt de bruid al spoedig een weeuw.

Getrouwd in februari, bij een zonnetje klaar

Dat maakt dat men goed overweg kan met elkaar.

Getrouwd in maart, als het stormt over de landen

Dan zult ge u spoedig vestigen op verre stranden.

Getrouwd in april, met zijn wisselend weer

Betekent dat ge een veranderlijk pad zult betreden.

Getrouwd in de bloesemmaand mei

Daar zitten veel vreemdelingen bij.

Getrouwd in juni, dat is goed bekeken

Een heel leven lang heeft men wittebroodsweken.

Een huwelijk in juli, als de bloemen vol bloeien

Door bitterzoete herinnering groeien.

Een huwelijk in augustus in de gloeiende hitte

Minnaar en vriend zal het bruidje bezitten.

Getrouwd in september met zijn gouden gloed

Dat maakt het huwelijk rustig en goed.

Getrouwd in oktober als het donkeren gaat

Winst door hard werken voor u staat.

Getrouwd in november bij nevel en kou

’t geluk heeft gezegend uw huwelijkstrouw.

getrouwd in december zo vrolijk en blij

elk jaar meer geluk en liefde er bij’.

Mei is genoemd naar Maia, de vrouw van Vulcanus, beschermster van de bejaarden en vandaar ongelukkig. ‘Mei, mei, in de rouw in plaats van blij’, ‘wat in de meimaand trouwt, daar is geen goed haar aan’. Dat wordt wel veroorzaakt doordat het kind dat meestal komen gaat in februari geboren wordt, wat een arme maand is voor het voedsel, die kan beter tegen april komen.

Juni naar Juno, de vrouw van Jupiter, de beschermster van vrouwen en het huwelijk,

De gunstigste dagen, de dagen waarop de bruid het lieflijkst en beminnelijkst zal zijn’

2, 4,11,19 en 21 januari.

1,3,10,19 en 21 februari.

2,5,13, 20 en 23 maart.

2,4,12,20 en 22 april.

2,4,12, 20 en 23 mei.

1,3,11, 19 en 21 juni.

1,3,12,19,21 en 31 juli.

2,11,18,20 en 30 augustus.

1,9,16,18 en 29 september.

1,8,15,17, 27 en 29 oktober.

5, 11,13, 22 en 25 november.

1,8,10,19, 23 en 29 december.

Trouwdag.

Op die vast gestelde dag komt de bruidegom de bruid afhalen. Ze is door de bruidsmeisjes gekleed en droeg het bruidskroontje, in de 17de met los hangende en in de 18de op gekapte haren.

In Amsterdam in de 18de eeuw strooiden kinderen bij het naar buiten gaan met bloemen en groen, daarna gingen ze in de slede en de familie volgde in karossen. Bij het wegrijden strooiden de bruidsjonkers suikergoed onder de toegestroomde schare. In Leiden ging men wel te water in de 18de eeuw.

Bij welvarende boeren ging men in sjesen en voorop de bruidsmeisjes, de bruidegom had de teugels en versierde zweep in zijn handen, de bruid strooide uit een volle mand suikergoed en daarachter volgde de rij gasten vol van kleur en leven.

In de dorpen ging het meestal te voet. In Drenthe ging de bruidegom met zijn verwanten naar het huis van de bruid, vroeg haar buiten te komen en daarna ging de stoet, soms met speellui voorop, naar de kerk. Een soort van bruid opeisen.

Dan volgt de aloude feeststoet waarin de bruidswagen een hoofdrol speelt. Dat gebeurde in verschillende bedrijven en soms op verschillende dagen. In Noord Holland gingen bruidegom en bruid na de trouw weer elk naar hun eigen huis. Dan ging de bruidegom naar de herberg en zond vandaar enkele vrienden om de bruid te halen. Ze kwam….maar voor haar uit droegen haar helpers allerlei eten en drank ten teken dat ze niet van honger en dorst het ouderlijk huis verliet. Of ze ging na afloop naar haar ouderlijk huis. De volgende dag ging de jongeman naar het ouderlijk huis van de getrouwde bruid en vroeg: “is hier soms een vrouwspersoon aangekomen die gisteren mijn vrouw geworden is? Dan kwam de bruid aangelopen en antwoordde: ‘Hier ben ik al”. Nu ging ze voorgoed mee met het huisraad naar de nieuwe woning. Het is een overblijfsel van het roofhuwelijk, of van de bruidsloop die verscheidene dagen duurde, ook omdat er soms voor de wet en later pas echt voor de kerk getrouwd werd. Maar meestal werd dit gehouden voor de bruidsdag. De bruidegom komt aanrijden met een groot aantal boerenwagens vol jongens en meisjes, de deuren en vensters van het huis van de bruid zijn dicht. Een van de jongelui komt naar voren en verklaart in gebonden of ongebonden taal dat hij de bruid komt opeisen waarna de baanderdeur zich opent en de gehele schare binnenlaat. Dan gaat op de deel de brandewijn rond, er wordt gefeest, gegeten, gedronken en gedanst en eindelijk rijdt de bruidegom met de bruid op de versierde wagen huiswaarts. Deze wagen of de volgende is bepakt met beddengoed, stoelen, melkstel, spinnewiel, soms staat er een bezem op en soms bindt men er een haan bovenop. De bezem en de haan moeten boze geesten verjagen. Zo ook moet het schieten en lawaai maken de geesten verdrijven zodat er zegen en vruchtbaarheid wordt verkregen.

Vooral vertoont het oude gebruik zich in het vangen, het schutten van de bruid dat in Brabant, Limburg, Drenthe en dergelijke gebeurde, het spannen van een lijn, het leggen van een balk over de weg of beletsel dat voor een kleinigheid werd afgekocht, het is de tegenstand die men de vrouwenrover bood of zo werd de bruid uit haar gemeenschap afgekocht en in de nieuwe ingekocht, een scheidings- en opname rite.

Herhaaldelijk op weg naar de nieuwe woning wordt de bruid geschut. Een rest hiervan is dat arme vrouwen en kinderen de bruid bij het verlaten van de kerk de schoenen vegen in de hoop een fooitje te krijgen. Onderweg strooit de bruid geldstukjes, appelen, noten en andere versnaperingen. Ze mag in ieder geval geen begrafenisstoet tegen komen, ook geen blinde, dokter of advocaat. De stoet moet door dezelfde kerkpoort binnen en buiten gaan.

De Oudromeinse huwelijksplechtigheid heeft nog veel van die schijndaden van geweld. Men verstopt de bruid, men vindt haar, men eist haar op, men ontrukt haar aan de armen van de moeder, men voert haar luid schreeuwend weg, men brengt haar in triomf naar haar nieuwe woning, men tracht de roof te verhinderen; ‘Het schijnt alsof de maeght een krijghsgevangen waer’, rijmt Cats wat niet ver van de oude waarheid was, ook later; ‘Wegh met dat oude vuyl!

In Zeeland is de bruydt

Geen ruyters eygen slaaf,

geen rovers eygen buyt’.

Maar de bruidsgang naar de kerk bewaart nog andere oude herinneringen. In 1610 klaagde enkele leden van de synode te Appingedam dat ‘bij copulatie van eheluden einer mith einem blothem schwerde vorahntrede’. Drie eeuwen eerder in 1327 hadden die van het gerecht in Appingedam uitdrukkelijk bepaald dat de naaste bloedverwant van de bruid de aangewezen man was om met het uitgetrokken, blanke zwaard voor de stoet uit te gaan. Dat is vrijwel hetzelfde als het Oud-Germaanse huwelijkszwaard, het aeftswird waarvan Jacon Grimm zegt ’Drie Friezen droegen voor de bruid een zwaard als teken dat de man over haar leven heeft te heersen’. In geval van overspel zal de man haar met dat zwaard mogen doden. Oude Friese kronieken vertellen dat de zwaarddrager het zwaard voor de deur van de echtelijke woning houdt en daaronder gaat de bruid het huis binnen. Kiliaan schreef in 1598 : ‘Sweerdhouder, sax. Fris. Sicamb, bruydleyder, paranymphus, agnatus sponsi proximus’ ‘dat is de naaste verwant van de bruidegom’.

Bruidslans, Hasta celibaris. Bij de oude Germanen als bij de Romeinen was de bruidslans het symbool van wedstrijd en huwelijk. Deze lans werd bij de Romeinen in het haar van de bruid gestoken.

In Groningen en Drenthe was het nog tot in de aanvang van de 17de eeuw de gewoonte om ‘bij den kerkganck van brudt en de brodegam den brudigom tho schlahen’ of ook met een kleine wijziging hen te slaan ‘nae die copulatie’ of ook ‘in der kercke wanneer eluyden worden gecopuleert’. . Dit brudegomslahen, soms is het de bruid die onder het gaan van de kerk naar huis met geschikte berkentakjes geslagen wordt, gebeurde nog lang in Westfalen en zuidelijker. Maar wat betekent dat? Heeft Kuhn gelijk als hij zegt dat de bruidegom moet voelen wat slagen zijn zodat hij later zijn vrouw sparen zal? Mannhardt zegt dat het een oud spoor is die leerde dat er boze geesten in de bruidegom konden huizen die hem in de bruidsnacht ongeschikt maakte tot de copula en er dus vooraf uit geslagen moesten worden. Van het oude Groningse brudegamslahen, het slaan van de bruidegom ter bevordering van vruchtbaarheid is niets overgebleven, (zie Sinterklaas met zijn roede). Bij de Letten werd ze feestelijk naar bed geslagen. Soms werd de bruidegom geslagen om zijn vrouw daarmee te verschonen of als een teken dat hij de lasten van het leven verdraagt. Voldoet hij hieraan dan wordt hij bij zijn verloofde ingesloten.

Op andere plaatsen dragen de bruidskinderen op de weg naar de kerk voor het bruidspaar brandende lichten op jonge dennen. Ook de bruiloftsliederen en de fakkels herinneren aan de nacht waarin men immers op roof uitgaat. Dat gebruik is al oud. In the Merchant’s tale vertelt Chaucer in zijn Canterbury Tales; (1387)

“In libertee, and eek in mariage

And with hire fyrbrond in hire hand aboute

Daunceth biforn the bride and al the route”.

De fyrbond is de toorts voor vrijheid en de trouwprocessies.

Shakespeare, pine, Merchant of Venice iv, 1,75;

Vondel in ‘De Tortsen van Aalard Krombalck en Tesselscha Roemers’;

‘Vlecht hoeden en ontsteekt de toortsen van dit feest, (de bruiloftsfakkels)

In de Amsteldamse Hecuba: ‘Tevens komen huwelijksgewijze de fakkelen voor uit’. Men verhaalt dat een pijnboomtoorts aan bruiden en pasgetrouwden werd toegestuurd en daarom Pronubia Pinus (de pijn van ondertrouw) heette, een teken van brandende liefde van de vrouw tot haar man. De bruidskaars is een gekerstende vorm van de Romeinse huwelijksfakkel.

Groene bomen werden het jonge paar bij hun huwelijk vooruit gedragen. Een groene boom hangt op de wagen die de bruid naar haar nieuwe plaats voert en op het dak of voor de deur van het nieuwe huis gezet werd, de levensboom. De bruidsmaie als levensboom, als tegenhanger van het bruidspaar, werd soms met vruchten bedekt. Deze “groene berg” werd ook wel aan het bruidspaar overhandigd. In Bretagne werd de jonge vrouw na het trouwen een omgekeerde laurierstruik gegeven waaraan op het einde een vogel gebonden was die men dan de vrijheid gaf. De levensboom komt voor als dubbelganger van de mens waarmede zijn lot verbonden is. De boom heeft zo ook een relatie met het huwelijk en huwelijksgebruiken. Ze vormt de stamboom waarop vele families gegrondvest zijn.

In sommige streken kreeg de bruidegom, die naar een vreemde hof vertrok, een beddenlaken mee die versierd was met een boom. Aan beide zijden van de stam staan de initialen van doop- en familienaam. De boom was verder versierd met wat bonte bloemen. Evenzo borduren meisjes een boom en hun naamletters in de boorden van hun hemden. Het is de lot- of levensboom van de jonge mensen zelf. Die levensboom is uit de thuisgrond verplant in zal in de nieuwe woonplaats groen worden, groeien en vruchten voortbrengen.

Soms wordt de wagen nog gevolgd door de bruidskoe.

De bruidsstoet komt nu aan bij de kerk. De bruid voorop met haar vader, daarna de bruidegom met zijn moeder, dan de andere vader en moeder en daarna de rest van de genodigden. Ooit, bij de onzelfstandige vrouw naar Germaans recht trad bij de kerkelijke trouw de priester op als vertegenwoordiger van het meisje en gaf de bruid aan de bruidegom. De vrouw werd zelfstandiger met het besef dat als er iemand gegeven moest worden het de vrouw zelf moest zijn. In plaats daarvan kwam nu de mening naar voren dat beide echtgenoten aan elkaar geven moeten worden door een priester. De priester voegt hen tezamen, hij reikt hen de ring over, hoort de gelofte, zegt de gebeden en bindt hen tezamen zoals een priester in 1534 met het huwelijk deed van zekere Claes Dirricks: Soe bynde ick u tsamen mytten bandt daer Godt Adam jnd Eva myt bande’.

De familie van de bruidegom zit rechts, die van de bruid links.Apart, vooral als de families niet zo goed met elkaar konden opschiten of niet goed kenden. De bruidegom staat dus ook rechts en de bruid links. De vader brengt de bruid naar de bruidegom en ‘geeft haar weg’.

Na de huwelijksvoltrekking volgt de kus. Daar zijn vele verklaringen voor, maar het betekent dat ze helemaal van elkaar zijn.

Dan het bidden tot Maria in de kerk. Dit is het bidden om vruchtbaarheid aan de Moeder Aarde. Een symbolisch gebruik waar de bruid haar jeugd gedenkt die nu drastisch zal veranderen, niet alleen lichamelijk maar ook geestelijk. Een schuchter meisje van 18 is een leeuwin als ze 40 is en kinderen heeft. Ze is veranderd, heeft voor nageslacht gezorgd dat ze voor alles zal verdedigen. Ze bidt dat de “goden’ haar zullen bijstaan, voorspoed, kinderen en geluk zullen schenken. Dat ze onder Haar bescherming zal staan.

Een droeve bruid maakt een blijde vrouw en omgekeerd, een blijde bruid een droeve vrouw, want ‘ een bruidsgewaad is wel eens met rouwgoed gevoerd’. Weent de bruid op de trouwdag niet, dan vloeien de tranen in het huwelijk.

De moeder van de bruid bestrooit, het is eigenlijk geen strooien maar zaaien zoals je het land bezaait, de bruidegom met noten en haver en begiet hem met wijwater.

Noten zijn vanouds vruchtbaarheidsbrengers. In de noot zit de kiem van het nieuwe leven. Daarom verschijnen ze in de klassieke oudheid bij huwelijksgebruiken. Plinius schrijft van zulke gebruiken en voert dit geheiligde gebruik bij het huwelijk daarop terug dat de lijfvrucht evenals de noot bedekt is. Ook werden noten bij huwelijksorakels in Frankrijk en Engeland gebruikt.

In het oude Rome bestond het gebruik dat de bruid bij de confarreatio, het sluiten van het huwelijk dat zo genoemd is naar het offer van het koren, drie koren­aren in de hand droeg, terwijl boven haar hoofd een koek van “mola salsa” dat is gemalen koren met zout vermengd, hing als symbool van stoffelijke overvloed.

Ook werd er graan gestrooid. Vooral granen met vele korrels, als pluimgierst en haver worden als symbool van geluk, maar ook een symbool van te verwach­ten overvloed, vruchtbaarheid en rijkdom gezien. Het symbool van voorspoed en overvloed komt in tal van oude gebruiken, vooral bij het sluiten van het huwelijk, voor.

De eerste schoof korenaren komt de bruidegom toe, hierna geven de bruidsjongens alle aanwezigen een dergelijke schoof, het symbool van vruchtbaarheid. Sommige bruiden bewa­ren een stukje brood van het bruiloftsmaal zodat het huis voor rampen gevrijwaard zou zijn. Of ze geeft brood aan iedereen die ze op de weg naar huis tegenkomt. Heel lang geleden droeg de bruid in Engeland een krans van korenaren om de slapen ter­wijl bij haar terugkeer uit de kerk handen vol koren rondom haar ge­strooid werden.

Elders is het de bruidegom die enige, meestal drie, handen vol graan op het hoofd van de bruid werpt. Nu wordt meestal rijst gebruikt.

Geleidelijk aan werden de korrels vermalen en tot dunne be­schuiten gevormd. Tot in de 18de eeuw werden deze “crackers” nog in Engeland gezien die bij de aanzienlijke al door koek­jes vervangen waren. Hiervan vormde men piramiden door ze met een lint aaneen te binden waar bruid en bruidegom zich ­over moesten kussen. Die piramiden werden tenslotte omgeven met randen van vruchten en bloemen van amandeldeeg en zo ontstond de Engelse weddingcake of bruidstaart. Soms wordt de bruidskoek in kleine stukjes gesne­den en zo over de hoofden van het bruidspaar gestrooid, of de bruid werpt een koek over het huis van de bruidegom hoe hoger de koek gaat hoe meer geluk.

Sommige bruiden bewa­ren een stukje brood van het bruiloftsmaal zodat het huis voor rampen gevrijwaard zou zijn. Of ze geeft brood aan iedereen die ze op de weg naar huis tegenkomt.

Soms worden er duiven los gelaten. Duiven zijn het symbool voor liefde, vrede en trouw. Duiven zijn monogaam en verlaten nooit hun partner, als die omkomt weent ze.

http://img50.imageshack.us/img50/1608/klassiek9cr.jpg

Die maaltijd kon wel 5 uur duren waarbij zeer veel gegeten werd en gedronken wat de kerk niet aangenaam was maar zelfs zijn eigen predikanten gingen er zich aan te buiten als Franc Pontanus een predikant te Odoorn ‘door ongeregeltheiden bi hem alhijr binnen Assen begangen als sijn bruloft gecelebreert werde’, in 1608 .

Vroeger was het hoofdmaal de gierstebrij en is later door de met suiker en kaneel bestrooide rijstepap verdrongen.

Bruiloftsliederen werden gesproken, gedicht en gezongen. De gasten droegen de liederenboekjes bij zich, kleine bundeltjes die vaak prachtig gebonden worden en sierlijke slotjes hadden. Ze bevatten minne-, bruilofts- en drinkliederen op aangegeven wijze, oude balladen en volksliederen als het lied; ‘Het daghet in den oosten of ‘Na Oostland wil ik vaaren’ of het lied van de Soudaensdochter;

‘Hoord toe al die vol liefde zijt

Het lust mijn geest te zingen…’

Liederen die aan de beste dichters van die tijd ontleend waren, soms zeer verminkt en waarin onbeschroomd het minnegenot bezongen wordt wat straks het bruidspaar te wachten staat of waarin de bruidsgasten tot zingen en zoenen opgewekt worden. Dan weer plotseling tussen de dartelste minneliedjes een geestelijke; ‘O kerstnacht schoner dan de dagen’ of zoals in het ‘Groot Hoorns liedeboeck’ een rijm uit Spreuken 31;

“Wanneer zal hij mij kussen fijn

Zelfs met de kus zijns monds divijn’.

Dan de psalmen 23, 33, 45, 100, 128.

Verder rijmverzen die speciaal voor een bruiloft gedicht waren door de grootste zangers van die tijd of een arme poet. Vondel heeft ook verschillende bruiloftsrijmen gemaakt;

‘Hoogste wijsheid, wiens beleid

D ‘eeuwigheid

Van het mensdom door het paren

Handhaaft en met volle vreugd

Onze jeugd

Zegent onder ’t zoet vergaren…’

Bilderdijk bij de bruiloft van Pieter N. en Celia V;

‘Pietercelie, roem der hoven (is nu bekend als nu peterselie)

ja gij watert ons den mond!

Laat vrij Pieter Celie stoven

Dat gerechtje is gezond’.

Ook Venus en Cupido werden algemeen bezongen, soms toch ook venijnige politieke toespelingen.

Dan werd er toch gedanst, de bevallige statige dansen die nu vergeten zijn. Ook tegen dit dansen heeft de kerk zich altijd verzet. Eens is geheel Groningen in rep en roer geweest omdat een ouderling op de bruiloft van zijn dochter in 1772 het waagde met zijn dame en het jonge paar een menuet te dansen.

Nacht.

De eredans heeft het jonge paar, of de bruid met de bruidsknecht en de bruidegom met de bruidsmeisjes. Glazen worden voor de deur stuk gegooid, geesten werend lawaai. Van iemand die knappe dochters had werd gezegd; ‘die zullen hem heel wat glazen kosten’. In Friesland werden ook wel de glazen in de voorgevel stuk geschoten. Ook gemaskerde en potsierlijk uitgedoste buren met veel lawaai van pannen en deksels kwamen naar het bruidshuis. Zij moeten goed onthaald worden, zij beelden de huisgeesten uit die gunstig gestemd moeten worden. Die geesten bestelen de bruid van haar krans, haar schoenen en haar kousenbanden die dan verkocht of afgekocht worden. De bruidsmeisjes en in Engeland de ‘best man’ beschermen de bruid ook tegen vijandelijke aanvallen. Ze moeten dit voorkomen door haar te omringen. Als een bruidsmeisje op weg naar het altaar struikelt is het niet best voor haar, ze wordt een oude vrijster. Driemaal achtereen bruidsmeisje zijn brengt ook ongeluk, tenzij men dit viermaal is, anders trouwt men nooit.

In ieder geval, na een poos dansen, komt het ogenblik dat de bruid ‘te bedde gedanst’ wordt tot in de 17de eeuw .

‘Strooyt kruytjes en bloemtjes, de bruyd moet te bed!

Geleyt er, bereit er

Ontkleet haar te met

En kust haar goe nagt

En slaat dog wel agt

Dat niemand haar ruste verstoort of belet!’.

Meestal ging het ruwer. Daar grijpen midden onder het dansen de jongere gasten de bruid en dragen en sleuren haar naar het bruidsvertrek, vage herinneringen aan de oude bruidsroof, de bruidegom snelt hen achterna en koopt de bruid terug door een feestje te beloven, het weerom-vetje op een van de komende dagen Zo ook het huilbier, in Hoogduits Heulbier. De gedachte is wel dat de bruid tot het tijdstip van haar huwelijk aan de gehele gemeente behoort en de jongeman ze moet afkopen door geschenken, bruidssuiker. Ook verbeeldt het wel een afscheid van de jongen aan zijn vrienden. Dit gelag heeft plaats voor of na het huwelijk en komt wel overeen met het Achterhoekse boksenbier waarop de bruid haar bruidstranen schenkt (brandewijn met suiker) In Drenthe kende men het hanenbier. Door de buren werd een hanenmaaltijd aangeboden. Men kocht een haan en die werd gebraden in zijn natuurlijke houding op drie pennen en in een grote schotel op tafel gezet. Uit de ontvangen fooien werden de onkosten van het hanenbier bestreden.

http://www.cultuurwijzer.nl/www.cultuurwijs.nl/sites/nwc.rijksmuseumamsterdam/contents/i000717/rococo_ondergoed300.jpg

Maar nu barst de storm echt los. Bed, dekens, kussens al de geheimen van de slaapkamer begluren en betasten ze en eindelijk vallen ze op de arme bruid aan en ‘plukken haar als een vogel’ nemen haar sluier en lint, ketting en kroon tot haar kousenbanden toe, vooral de laatste als de meest gezochte buit als een trofee die aan tafel vertoond worden. De echtgenoot raakt ze pas kwijt als hij doet alsof hij zich gaat ontkleden.

Veel later nog zingt Goethe;

‘Im Schalfgemach, entfermt vom Feste

Sitzt Amor dit getreu und bebt

Dasz nicht der List muthwill’ger Gaste

Des Brautbetts frieden untergrabt’.

Die kousenband, verborgen gedragen, niet ver van het geheimzinnig maagdelijk heiligdom, was steeds een mysterieus voorwerp. Oorspronkelijk berust dit op het feit dat waar naar het canonieke recht bij vrije personen de echt aanstonds na de huwelijksvoltrekking rechtsgeldig is en dit eerst als wettig werd beschouwd, naar oud Germaans privaat vorstenrecht, na het bruiloftsfeest. De kousenband geldt dan als symbool van eenheid, in dit geval dus van de echt of huwelijksverbintenis. Er zijn er dus twee. De ene werd wel onder de gasten verdeeld. Er worden ook wel speciale kousenbanden vervaardigd voor deze gelegenheid en die aan de gasten aangeboden. In vroeger tijd gespte de bruid zelf haar kousenband los, sneed hem in stukken en deelde die rond. De ander wordt in het (koninklijk) archief bewaard.

Vanouds was een kousenband van stro en soms met schelpen. Daarmee kan een meisje het geslacht van het kind bepalen. Draagt ze er een van tarwestro, dan wordt het een jongen, een meisje wordt het als die van haverstro was. Ze moeten wel gedragen worden voor het huwelijk dan helpen ze op het best. Is ze echter geen maagd meer, dan werkt het niet. Legt ze zo’n band onder haar kussen zal ze van haar aanstaande dromen. Kan een man zo’n kousenband te pakken krijgen krijgt hij veel geluk.

Dat de bruid over de drempel moet worden gedragen is een overgangsgebruik dat met een afweergebruik samenhangt. Dit zie je over de hele wereld. De drempel als de verblijfplaats der zielen, mogelijk werden de doden voor de drempel begraven. Of dat de bruid hevig tegenstribbelde als ze bij haar toekomstige woning aankwam. Als de bruid gedragen wordt, vormt ze met de bruid een eenheid en kan niet belaagd worden. Als de bruid alleen over de drempel stapt heeft ze voor de rest van haar huwelijk het voor het zeggen, doe het dus met zijn tweeën. De bruid mag in geen geval in contact komen met de boze geesten die onder de drempel zitten. Stap toch eerst met je rechtervoet binnen, links brengt ongeluk.

Een bijgeloof is dat de bruid de eerste zal zijn van het jonge paar die komt te sterven als ze in haar bruidsnacht het eerst in slaap valt.

Uit; http://www.petervandinther.nl/images/Haeckel%20levensboom.jpeg

De volgende dag.

De eerste morgen komen de naaste vrouwelijke bloedverwanten de jonge vrouw begroeten en bij het kleden helpen. De dienstbode brengt het morgenwater en ontvangt haar bruidsstuk als loon.

Dan volgt, meestal op de avond van de huwelijksdag, het haalleiden of halen. De bruidegom leidt de bruid driemaal om de haard en het haardvuur waarna zij in gemeenschap van het water en vuur wordt opgenomen. Ook wordt de bruid op verscheidene plaatsen om de haal of ketelhaak gevoerd vandaar de benaming haalleiden. De haal wordt blinkend geschuurd, dit is het laatste werk en vandaar het spreekwoord; ‘op de haal na is alles schoongemaakt’. Oorspronkelijk werd de bruid wel om het vrijstaande vuur geleid, later, toen de kachel tegen de muur aan kwam te liggen, werd een vervanger gezocht, de haal, de heiligste plaats van het huis, van Vesta de moedergodin, de haard was de offerplaats.

Op Letlandse boerenhuwelijken werd zo gauw het bruidspaar uit de huwelijkskamer kwam nagevraagd of de jonge bruidegom de liefdesproef voldaan had. Was dit zo, dan werd onder grote feestelijkheid een groene boom of krans boven het huis opgesteld. De levensboom van de bruidegom of nieuw gevestigde stam staat goed als er zekerheid op nakomelingschap is.

Na de bruiloft beginnen de wittebroodsweken, ook wel zoetemelksweken. Dan komt het jonge paar nog pas ‘van Zoetendaal’ het slijt de zalige tijd der eerste, jonge liefde, ‘de korstjes kraken nog’. Wittebrood was vroeger een luxe, meestal at men zwart brood dat van rogge gemaakt was. Dan lopen de wittebroodsweken ten einde, de speelman is van het dak en het gewone leven herneemt zijn loop.

Recht op de eerste nacht.

Lang vergeten, sommigen ontkennen het dat het ooit bestond, zo bij Karl Schmidt en Bismarck dat er een periode was van het recht van de landsheer op de eerste nacht. Het zou een overgang zijn tussen de vroegere, als heilig beschouwde rechten van de stam en de langzaam opdagende persoonlijke rechten van de echtgenoot. Meer waarschijnlijk de macht van de kasteelheren wat veel meisjes hun eer kostte.

Dat geld ook van de morgengift, het geschenk door de man op de eerste morgen aan zijn vrouw. Dit werd langzamerhand een som geld waarvan het bedrag in het huwelijkscontract bepaald werd maar waarvan de oorspronkelijke betekenis geheel verloren is gegaan.

Begraafplaats en galg.

Ook de dood heeft nog oude gebruiken gehad in de trouwerij. Er werden huwelijken op graven gesloten zodat die rust zouden krijgen. De schilder Maerten van Heemskerk bestemde in 1588 een stuk land voor arme lieden die op zijn graf en zijn vrouw te Haarlem zouden trouwen.

Verder was de diep gewortelde gewoonte, voortgekomen uit de gedachte dat de dood moet wijken voor beginnend leven, dat wie op de weg naar het schavot door en vrouw ten huwelijk wordt gevraagd van de dood vrij kwam. Toen op de 3de juni 1572 de jonge Theodoor Bommer de Gorinchem door Lumey’s geuzen naar de galg werd gebracht redde een meisje hem op die manier het leven. Een Spaanse soldaat zou door Maurits ter dood veroordeeld zijn in 1603 en zo ook gered worden. In Amsterdam zouden vier Fransen in 1672 opgehangen worden toen ze door vier medelijdende meisjes gered zouden worden. Op de vraag van de burgemeester of ze daarmee wilden trouwen antwoordden ze dat ze al getrouwd waren. Ze kwamen er vanaf met een brandmerking en gewipt aan de wipgalg.

Echtscheiding.

Naar Germaanse rechten gaf overspel van de vrouw aanleiding tot haar verdrijving uit de echtelijke woning en dus tot scheiding. Ze had inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de man. De man had echter geen verplichtingen, zijn omgang met andere vrouwen leidde niet tot scheiding. Hij kon alleen inbreuk maken op het eigendomsrecht van een andere echtgenoot en daarvoor gestraft worden. De man kon alleen vreemd, de vrouw het eigen huwelijk breken. Verder kon het huwelijk ontbonden worden door te veel ruzie of geweld van een van de echtgenoten, door onderlinge overeenkomst, door verstoting van de man op zekere gronden als bijvoorbeeld onvruchtbaarheid.

De kerk had een strikt verbod, alleen de dood snijdt de huwelijksband door. Maar dit duurde tot de elfde eeuw voordat dit in praktijk kwam. Toen de geestelijke rechtbanken hun bevoegdheden en wereldlijke zaken verloren hadden sprak de lagere rechter de scheiding van tafel en bed uit en soms ook het hof op grond van overspel, ziekte, kwaadwillige verlating of met onderlinge toestemming. In Amsterdam, kort voor de reformatie las de pastoor van de St. Jacobskapel aan de Nieuwendijk de vonnissen van de overheid in zake scheiding van bed en samenwoning van de kansel af. Daarna gingen de partijen uit de kerk, de een door de hoofddeur en de ander door die in de Hasselaarsteeg die daarom ook trouweloossteeg genoemd wordt. Echtscheiding was toegestaan op grond van overspel en verlating. Een spreekwoord uit die tijd luidt: Wat Venus tezamen voegt, scheidt de knuppel’’.Joan de Brune zegt er dit van : ‘Te veel hitte verbrandt en bederft de koek, een matige stoking maakt de beste mout. Het is goed gezegd, bemin mij niet veel, maar bemin mij lang, hete liefde is snel koud’.

Toch lees je dat veel mannen twee of driemaal getrouwd zijn geweest. Er was dan ook een grote sterfte onder de vrouwen, kraamvrouwensterfte kwam veel voor door slechte verloskunde en daarnaast putten de vele bevallingen de moeders uit.

De tijd die tussen het eerste en twee huwelijk verlopen was verschillend. Cats zegt als een oude wet dat er een jaar staat voor de rouw, maar hij laat er meteen opvolgen, of naar de keuren die elk landschap van zichzelf heeft om te treuren. In Groningen gold in 1639 de rouwtijd voor een vrouw een jaar en zes weken of zolang als ze van haar eerste man zwanger ging. Dan was duidelijk of er nog bloedbanden waren. Tegelijk werden dan beschermende maatregelen getroffen voor de kinderen uit het eerste huwelijk. Zo ook in Drenthe. In Overijssel van de ordonnantie op het huwelijk van 18 juni 1603 dat hertrouw geoorloofd is voor de man na drie maanden en de vrouw zes. In Utrecht 20 weken. In Leiden mocht de weduwe pas na zes maanden trouwen of als ze eerder bevallen was. In Zeeland 18 weken voor weduwen en 8 voor weduwnaars, 24 weken als ze predikant waren, die moesten wat meer zelfbeheersing tonen.

Huwelijksleven.

Naar Oudhollands recht was de vrouw haar echtgenoot onbeperkte gehoorzaamheid schuldig, hij beheert haar goederen, hij kan roerend goed verkopen en zijn schulden binden ook haar. Wil zij handelen moet hij toestemming geven, zij heeft wel beschikking over bepaalde goederen als bruidsgeld en speldengeld en heeft vrije beschikking over de benodigdheden voor het huishouden. Ze mag niet in de rechtbank verschijnen of een eed afleggen en mist de ouderlijke macht. Ooit had ze ook niet het recht tot boedelafstand. Als de man met zware schulden overleden was kon ze later bij zijn dood hem met de schade laten. Dan hoefde ze slechts de sleutels op de doodkist te leggen en het huis uit te gaan of een korenhalm op de weg te werpen als symbool van boedelafstand waar zij nu niet meer aansprakelijk voor was

Ook had de man het recht zijn vrouw te tuchtigen!! Wat meer dan eens gebeurde. Strafbaar was slechts zware mishandeling. Vrouwenmishandeling kwam vaak voor en woestaards die zich daaraan schuldig maakten was te Leiden de toren Evesteen ten zuiden van de witte poort bestemd in de 16de eeuw; ‘sal geleyt worden beneden in eversteen ende dair blijven liggen den tijt van 14 dagen ten exemple van alle degenen, die hoir huysvrouwen slaen..’ Hier is Cornelis Huygen die ‘mit sijne huysvrouwe seer qualicken geleeft heeft, hair smitende, treckende bij den hair ende onder de voet werpende ende hair clederen ontwien snijdende’ , oorzaken van armoede in de weversgezinnen. De oudtestamentische moraal van eeuwen voor Christus werd zonder meer gezaghebbend door de gereformeerde kerk in de 16de en 17de eeuw. Die vond dit heel gewoon en dit naar Genesis 3: 16 als onomstotelijk bewijs dat de man de meester en de vrouw de dienares is.

Huwelijksjubilea.

Na 1 jaar is er de katoenen bruiloft. Na 2 jaar de papieren bruiloft. Na 3 jaar de tarwe bruiloft. Met 4 jaar een leren bruiloft. Met 5 jaar houten bruiloft. Na 10 jaar een tinnen bruiloft. Met 12, 5 jaar koperen bruiloft. 15 jaar een kristallen bruiloft. 20 jaar porseleinen bruiloft. 25 jaar is de zilveren bruiloft. Met 30 jaar de parelmoeren bruiloft. 35 jaar de koralen bruiloft. 40 jaar heeft de robijnen bruiloft. 45 jaar de saffieren bruiloft, 50 jaar de gouden bruiloft. 60 jaar diamanten bruiloft, 65 jaar briljanten bruiloft, 70 jaar de platina bruiloft, 75 jaar albasten bruiloft en 80 jaar eiken bruiloft.

Something old, new, borrowed and blue.

Dat is traditie die wel uit Engeland stamt. Tot 1920 was de silver sixpence gemaakt van sterling silver. Dat wil zeggen dat het grootste gedeelte van deze munt bestond uit zilver. Het is de bedoeling dat de bruid op haar trouwdag iets ouds, nieuws, iets geleend en iets dat blauw is bij zich draagt. Daarbij kan zij ook nog een silver sixpence in haar (linker) schoen doen. Deze traditie staat voor het goede. Het is een soort gelukwens voor de bruid. De betekenis erachter is dat wanneer de bruid deze dingen op de huwelijksdag bij zich draagt, haar dit geluk zal brengen in haar huwelijksleven.

Bruidsbal.

Op paasdagen werden vele spelen uitgevoerd, eispelen en het paasbalspel, wat vroeger zelfs in de kerken gedaan werd zoals Beleth in 1165 uit Frankrijk bericht. De bal schijnt het symbool van de stijgende zon te zijn geweest en werd meestal in verbinding met een jong paar gedacht die de kosten van het balspel betwistte waarom dit balspel wel bruidsbal heette. (Het bruidsbal is nu meer bedoeld als een dans, hiervandaan komt mogelijk ook bal of ballroom.)

Datzelfde gebruik zien we hier op 22 februari bij Sint Pieter. In sommige streken vierde men een kinderfeest op de avond van de 21ste febr., St. Pietersavond. Te Dantumadeel was een wedloop om een versierde Sint Pietersbal. De kinderen sloegen de bal uit waaronder een die met lovers versierd was en daarmee begon de wedloop om de mooie Sint Petersbal te bemachtigen. Een andere manier van bal uit slaan, eveneens in de Dokkumer wouden, was een vermakelijkheid die uitging van een jong paar dat op trouwen stond ter wille van hun vrienden en vriendinnen en altijd op Sint Pietersdag. Op St. Pietersdag gingen de jongens en meisjes in sommige plaatsen van Drenthe (Gees) aan de slag. Zodra de klok twaalf sloeg trekken de schoolkinderen zingend door het dorp om een serenade te brengen aan hen die in het afgelopen jaar getrouwd waren. Voor hun woningen wordt dan halt gehouden en het oude liedje gezongen:

‘Hier komen wij knechtjes en meisjes aan

Al om Sint Pieter de bal te slaan

Waren wij niet in gilde gegaan

Dan hoefden we Sint Pieter de bal niet te slaan

Slaan, slaan, het liedje is gedaan”.

De bedoeling is dat diegene nu een afscheidsgeschenk moet geven. In sommige streken waar het kaatsspel geliefd is bestaat dit geschenk uit twee mooie, soms zilveren ballen. Het kaatsspel was algemeen. Zo’n bal ging wel veel door een ruit waardoor de baan verplaatst werd naar de weiden.

In Duitsland heeft het balslaan meestal op St. Petrus, 22 februari, plaats, ook schijnt het met Paasvuur samen te hangen. Het is een typisch lentegebruik en heeft natuurlijk niets met St. Pieter te maken. Want dan begint naar het oude geloof de lente.

Een mooie bruidsbal schonk de bruid aan haar ongetrouwde vriendinnen. In latere tijden moest de jonge bruid haar jeugdige speelmaatjes ballgeld (ballmoney) betalen.

De lichtmesball (of candlemas ball) bracht de gehele gemeenschap in beroering. Ze werd in Schotland gespeeld tussen de gehuwde en ongehuwde mannen op Maria Lichtmis. Het spel werd gespeeld van het oosten naar het westen (zoals de zon gaat)

In Frankrijk moest de laatst getrouwde man een bal zo hoog mogelijk over de kerk werpen.

Op vele plaatsen is het gebruik tussen gehuwden en ongehuwde verdwenen of verminderd.

In Engeland bleef de traditie het langst behouden. Mogelijk is uit deze traditie het voetbal ontstaan.

In Bury (Suffolk) gingen op vastennacht 12 oude vrouwen “trap and ball” spelen tot zonsondergang. Nog in het jaar 1815 was in kleine steden bij Londen het gebruik om op vastennacht dinsdag alle winkels en alle vensters te sluiten met planken. Dan werd door verscheidene verenigingen een football van deur tot deur door de straten gedragen en werden er munten voor gevraagd. In de middag begon een vier uur durend balspel op de straten waarbij iedereen die het kon de bal met de voeten verder mocht schieten. Deze gebruiken werden al in 1788 gezien.

Een schrijver uit de 13de eeuw bericht dat de schooljeugd van Londen met vastennacht naar de velden ging en daar het beroemde balspel bedreef, elke partij had een bijzondere bal. Een 600 jaar later noemde een prediker in Pertshire het football als gewoonste vastennachtbevrediging van schoolknapen. Omdat het balspel vaak tot strijd voerde wilde men het onder Henry VIII afschaffen.

Comedy of Errors, 2,1, 84:

‘Zeide ik goedrond de waarheid, ben ik daarom

Te schoppen als een bal van hier naar ginds?

Gij schopt mij weg, hij schopt mij gewis weder

Als ik dat uit zal houden, zo naai ik mij eerst in leder’.

De bruidsbal moet ergens in nadere betekenis tot het groene loof en de jonge vegetatie gestaan hebben, de bal werd oorspronkelijk in het groene woud geslagen. Ze schijnt bij het jonge bruidspaar wezenlijk geweest te zijn, mogelijk was ze een jaar lang bij hen in huis totdat de meisjes hem terugvorderden omdat ze met het sluiten van het jaar zijn functie voor dit paar verliest en een ander aan de beurt komt. Mogelijk dat de bruidsbal, als symbool van de zonnebal, voor een jaar aan het bruidspaar gegeven werd.

Het gebruik in N. Duitsland en Engeland om in de vastennacht, met Pasen en in de rooknachten een bal te slaan, het gebruik tussen gehuwden en ongehuwde, gelijk met zon- op en afgang, het spelen in dezelfde richting, het werpen over het dak van de kerk lijkt veel op het gebruik van het vuurraden werpen. Het gebruik van de paasbal bewijst dat de politiek van de kerk het nodig vond dit gebruik te wijden of te christianiseren door haar tegelijkertijd als een zinnebeeld van Christus, de opstijgende oosterzon, te vormen.

‘10 zijn onze kinderjaren.

20 denkt men aan het paren.

30 moet men zijn getrouwd.

40 is men reeds te oude.

50 gaat men aan het zakken.

60 krijgt men ongemakken.

70 kan men nog wat leven.

80 wordt ons toegegeven.

90 daalt het leven af.

100 rust men in het graf’.

Met zijn 30ste en ongetrouwd, krijgt men op zijn verjaardag de sleutel van de Ossenweide, meestal een feest van de dorpsjeugd die naar de woning van het slachtoffer trekt. Na het voorlezen van een gedicht wordt hem de sleutel, soms van hout, soms van speculaas, overhandigd. Met de ossenweide wordt bedoeld dat de vrijgezel net zo ongeschikt is voor het huwelijk als een os.

In sommige Drentse dorpen kent men nog een bokkenclub, een vereniging van ongetrouwde mannen. Het lid, dat het eerst trouwt, krijgt een bok, waarmee het echtpaar een wandeling moet maken.

Barbara Zimmerman: http://www.bambiona.de/thema/brauner-ausfluss-schwanger

Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/