Ars moriendi in gewoon Nederlands
Over Ars moriendi in gewoon Nederlands
Dit boeck is gheheyten dat sterf boeck, Peter van Os. Dit boek is geheten dat sterfboek.file:///Users/niekkoomen/Sites/Volkoomen/Ars moriendi.htm
Geen hoop is in ons; O wie och wee ons armen; We hebben de ziel verloren; We zijn het geheel kwijt; Ik vervoer in mijn boete. 1488.
Dit tegenwoordige boek is geheten en genoemd dat sterfboek of de kunst van sterven. En bevat vele mooie leer hoe zich elke christen mens gedragen zal die daar ligt in zijn laatste einde.
Ten eersten zo bevat dit tegenwoordige boek hoe die duivel de zieke mens verleidt met menigerhande bekoringen.
Ten tweede maal zo bevat dit boek hoe de barmhartige gezond maker Jezus Christus met zijn gebenedijde moeder en met alle heilige engelen de zieke mens vertroost tegen de duivelse bekoringen en versterkt de zieke mens in dat heilige geloof als dat hij alle duivelse verleidingen en bekoringen mag weerstaan. Nu zal men voort merken dat elk artikel van dit tegenwoordige boek bevat zijn bijzondere figuren met veel mooie voorbeelden.
Hier begint de proloog.
Alle filosofen zeggen boven alle vervaarlijke angstige dingen zo is dat aller vervaarlijkste de dood van het lichaam. Nochtans is het niet toe gelijk bij de eeuwige dood. Hiervan zegt die heilige man Sint Augustinus dat het een groter verlies is van een ziel dan van duizend lichamen. Sint Bernardus zegt dat de hele wereld is niet te vergelijk bij een ziel. Daarom zo is de dood der ziel zoveel te meer te vervaarlijker omdat die ziel edeler en kostbaarder is dan dat lichaam want omdat de ziel aldus kostbaar is daarom is die vijand van de hel er altijd op uit de mens te trekken tot de eeuwige verdoemenis en kwelt de mens in zijn laatste einde met de duivelse verleiding. Daarom is het wel nodig dat die mens zijn ziel bewaart op dat het de duivel vanwege zijn bekoringen het niet brengt in de eeuwige verdoemenis.
Nu is het nodig dat de zieke mens zich voorziet in de tijd dat hij zijn verstand heeft. Maar helaas, men vindt vele mensen die menen dat zij wederom gezond zullen worden en dan zeggen ze wanneer ze gezond zijn zo willen ze hun zondige leven biechten en verbeteren. Dit doet die duivel opdat hij ze brengen mag ter eeuwige pijnen. [2r]
Bij al dusdanige valse troost geven ze vertrouwen om te genezen en valt die mens vaak in de eeuwige verdoemenis. Nu zal men voort merken en verstaan dat de zieke mens drie punten zeer nodig is die daar ligt in zijn laatste eind. Ten eerste maal zo is de zieke mens van grote nood dat hij heeft volkomen geloof zonder enige twijfelachtigheid of waggeling. Als dat hij volkomen gelooft dat Christus Jezus waarachtig God en mens is en vanwege ons de bittere dood gestorven heeft aan de galg van het kruis. Wie al dusdanige geloof niet heeft die is zeker en wis dat hij nimmer zalig mag worden. Want onze lieve heer Jezus Christus spreekt in zijn heilige evangelie. ԑui crediderit et baptisatus fuerit saluus eritծ Dat is te zeggen. Ԅie daar gelooft in mij en die daar gedoopt is die zal zalig wordenծ Want voorwaar die niet volkomen gelooft dat Christus Jezus een waarachtige God is en dat er anders geen god is die mag nimmermeer behouden blijven.
Ten andere maal zo is het van grote nood dat die zieke mens die in zijn laatste einde ligt volkomen biecht spreekt en waarachtig berouw heeft over zijn zonden. Want vanwege ware biecht en volkomen bittere berouw voor de zonden mag men verdienen de genade en de barmhartigheid van onze heer. Ja, al was het zaak dat een mens alle zonden der wereld gedaan had, alzo ver als hij waarachtige biecht sprak en bitter berouw had voor zijn zonden zal God hem zijn milde barmhartigheid niet weigeren. Want hij heeft zelf gesproken in zijn heilige evangelie dat hij aldus zegt. ԉk ben niet gekomen om de rechtvaardige mensen te roepen, maar ik ben op deze wereld gekomen om de zondige mensen te roepen tot penitentieծ
O uitverkoren mens, God heeft de zondige mens liever dan de rechtvaardige en zo is het wel reden dat we hem wederom lief hebben en verzoenen ons tegen hem en leggen onze stinkende zonden af vanwege ware berouw en volkomen gehele biecht.
Onze Heer Jezus Christus zegt noch in zijn heilige evangelie daar aldus geschreven staat. ԉk zeg u voorwaar dat de engelen in het eeuwige leven meer vreugden bedrijven en hebben wanneer een zondig mens bekeert wordt dan van tien rechtvaardige mensenծ O uitverkoren mens, weest altijd gedachtig deze vriendelijke woorden die onze Heer tot alle zondige mensen spreekt en laat u die duivel alzo niet bekoren dat ge enige doodzonden niet gebiecht laat, maar spreek al uw zonden volkomen uit want ge mag het de priester uw zonden liever openbaren en biechten dan eeuwig met de duivels daarom gepijnigd te worden.[ 2v]
Ten derde maal dat hij goed opzit en in zich verheft om zichzelf te verbeteren en alzo dat hij met goede mening voortaan niet meer denkt te zondigen. Ten vierde maal dat hij vergeeft vanwege God al diegene die tegen hem gedaan hebben. En dat hij bidt dat men hem vergeeft om Gods wil dat hij tegen de mensen gedaan heeft.
Ten vijfde maal dat hij terug geeft zijn onrechtvaardige goed dat hij met onrecht gekregen heeft. Ten zesde maal dat hij volkomen bekent dat Christus Jezus vanwege hem gestorven is om hem te verlossen van de eeuwige dood en dat hij gelooft dat hij anders niet behouden mocht blijven zonder het lijden en de verdienste van onze heer Jezus Christus. Daarom zal hij God danken en loven naar zijn vermogen.
Hoe zich die zieke mens bereiden zal in zijn laatste eind.
Wanneer de mens ziek is en hem die macht bestaat te ontwijken zo is het van grote nood dat hij wijsheid en verstand gebruikt want hij weet niet of hij die kracht meer weer krijgen zal die hij gehad heeft. Hierom zal die zieke mens raad nemen met zijn priester en belijden voor hem alle zonden die hij tegen God misdaan heeft opdat hij mag geteld worden in het getal der uitverkoren vrienden van onze lieve Heer. Daarna zal men de zieke mens brengen zodat hij ontvangt de sacramenten der heilige kerk in al dusdanige manieren zodat hij ware biecht spreekt met volkomen berouw. Was dat zaak dat een mens niemand had die hem aldus informeerde zo zal de zieke mens zichzelf informeren op gelijke wijze zoals hiervoor geschreven is.
Ten eerste zal de zieke mens zichzelf bevelen in de passie en in dat lijden van onze heer Christus. Want vanwege al zulke overdenken overwint men alle verleiding van de duivels.
Nu is het te weten dat de duivel nimmermeer af laat de mens te verleiden met menigerhande ongeloof. Maar omdat God de mensen verstand gegeven heeft daarom zal hij de duivel weerstaan en al zijn verleiding.
Het is te weten dat de duivel een zieke mens meer bekoort dan als hij gezond is. Maar daartegen zendt God zijn engel om de zieke mens vast te houden in dat geloof gelijk zoals men in deze navolgende figuren zien mag. Hierom die wel sterven wil die is het van grote nood dat hij dit tegenwoordige boek leest of hoort lezen want hij mag hij er veel mooie leren en voorbeelden in horen die elke mens zeer nodig te weten zijn.
Hierna volgt de figuur van de bekoringen der duivels. [3r]
De hel is gebroken; Doe als de heiden; Laat u verleiden.
Dit is die verleiding en de bekoringen der duivel daar hij de zieke mens mee bekoort tegen het geloof.
Met aldus dat het geloof is een fundament van de mensen zaligheid en zonder dat geloof niemand mag behouden blijven. Want op gelijke wijze ons betuigt de leraar Sints Augustinus en zegt aldus; Ԅat geloof is een fundament van alle deugd en een begin van alle zaligheidծ Sint Bernardus die heilige leraar zegt ook van dat geloof aldus; Ԛonder dat geloof mogen we die godheid nimmermeer verkrijgen want alle arbeid zonder geloof is te vergeefs .
Hierom benijdt zich duivel die altijd een aftrekker der mensen zaligheid is en pijnigt zich met al zijn macht de mens te brengen van dat heilige geloof en vooral in de uiterste uren als een mens van deze wereld scheiden zal. Of hij doet dat die tijd dat de mens noch machtig en gezond is opdat hij hem vanwege ongeloof trekken mag tot zonden en zegt aldus. ԏ u onzalig mens u staat in grote dwaling. Het is niet zoals u gelooft of zoals men u preekt, daar is geen hel, het is gebroken wat meent ge dat er een hel is gelooft u dat die papen klappen. Het is niet zoals ze u zeggen. Gebruik uw genoegen uw leven lang, beziet of een mens niet alzo gauw sterft die al zijn leven armoede lijdt als diegene die in weelde en genoegen leeft want bent u alzo dwaas dat u uw genoegelijke tijd door brengt in druk en lijden. Doe als die heiden en aanbidt afgoden want daar is geen god anders dan u zelf kent. Ja, dat een mens zichzelf doodde of een andere doodsloeg is het einde niet geheel. Niemand komt weer die u die waarheid mag verklaren. Gelooft u dat diegene wat zeggen die het zelf niet gezien hebben. Hou op, hou op, uw geloof is kwaad want ge hebt nu de tijd dat ge vrolijk wezen zal en daarom gebruik uw genoegen de tijd dat het u duren mag.
Deze en dergelijke bekoringen brengt de duivel de mens in het hart die tijd dat hij gezond is. Maar wanneer de mens ziek is en sterven zal zo bekoort hij hem in al dusdanige manieren. O u vermaledijde mens meent gij nu goed te doen nu gij niet langer leven mag. Meent u nu dat hemelrijk te verdienen nu u niet meer zondigen mag. Neen, het is nu te laat want u moet gelijk sterven.
Deze bekoringen brengt de duivel de zieke mens in het hart opdat hij in wanhoop en in mistroostigheid vallen mag en hem alzo van dat geloof trekken mag. [4r]
De kunst van sterven.
Och of die mens wilde verzinnen en hem ter hart laten gaan wat hij in dit vergankelijke leven mag verdienen dat hij alle dagen voorbij laat gaan en dat hij alle dagen verliest en dus niet acht wat grote zaligheid en wat grote profijt dat in dit tegenwoordige leven is te verdienen. Overlees alle schriften zo kan hij niets vinden dat er op deze tegenwoordige wereld iets bekwamer of vruchtbaarder is dan de tijd.
Want dan de tijd die ons God verleent en gegeven heeft alzo oorbaar en alzo profijtelijk is, daarom is het wel reden en is het van grote nood dat die mens de kostbare tijd niet verliest in het verzuimen. Want als de mens deze kostbare tijd daar hij dat hemelrijk in verdienen mag voorbij laat gaan en het dus niet acht, daarna wanneer die mens dat hemelrijk graag verdienen zou zo mag hem dat niet gebeuren want toen hij de tijd had dat hemelrijk te verdienen vanwege goede werken en dat niet geacht heeft daarom zal hij die tijd nimmer weer krijgen maar hij zal geweigerd worden in de eeuwigheid.
Och wat verzuimde mensen zijn er die deze kostbare tijd niet achten want ze weten wel dat ze het nimmermeer terug krijgen mogen na dien dat ze het verloren hebben.
Deze tijd is alzo kostbaar dat men het noch met goud noch met zilver noch ook met kostbare stenen kopen mag. De rijke mens heeft niet meer voordeel noch macht over de tijd dan die arme. Och hoe zalig is die mens die deze tijd doorbrengt met deugdelijke goede werken en hoe onzalig is die mens die deze kostbare tijd doorbrengt in kwade werken. Want elk mens heeft nu macht te kiezen wat dat hij wil. Als die eeuwige blijdschap of die eeuwige droefenis, dat eeuwige leven of die eeuwige pijn, dat hemelrijk of de hel met God en met zijn gebenedijde moeder Maria en met allen uitverkoren heiligen te wezen in grote vreugde en blijdschap of met de boze wrede duivels en met alle verdoemden onzalige mensen eeuwig en immermeer in onbegrijpelijke pijnen verdoemd te wezen. Maar o gij redelijk mens overdenk en voorzie die eeuwige helse pijn en wil u niet ontzien hier op deze wereld een weinig pijnen te lijden. Maar overdenk wat grote blijdschap dat u daarvoor aanstaande is met God en met alle heiligen eeuwig te leven in grote blijdschap.
Maar omdat die mens teder en zwak is en die kloeke listige duivel en die valse wereld begeren de mens tot zonden te trekken daarom wil ik een weinig schrijven van de eeuwige pijnen en van het eeuwige leven opdat hem die [4v] de vrees der gruwelijke pijn trekt uit zonden en beschermt voor zonden. En die onbegrijpelijke eeuwige glorie trekt tot een heilig zalig leven.
Och hoe zalig en hoe verstandig is die mens die nu te tijd overdenkt dat hij alle dagen ouder en ter dood waart gaat en zijn leven eindigt en die het korte genoegen en blijdschap van deze valse bedrieglijke wereld zonder dralen voorbij gaat en dat eeuwig duren zal en dat zal gelijk komen want vanwege een weinig tijdelijke genoegen zal de mens eeuwig gepijnigd worden met onuitsprekelijke grote pijnen. Of vanwege een weinig lijden en penitentie en afkering van zonden en versmaden van deze tijdelijke sierlijkheid en genoegen zal hij zonder einde eeuwige glorie en hebben welke glorie geen tong uitspreken mag, noch geen hart begrijpen mag. Op gelijke wijze zoals die heilige leraar Sint Hironymus beschrijft. Het is van grote nood dat men die vergankelijke weelde overgeeft die niet lang duurt voor de weelde en blijdschap die eeuwig duren zal, dat is dat eeuwige leven. Och wat blindheid is dat de vleselijke mens die daar menen dat ze met weelde en met gemak komen zullen tot de eeuwige vreugde daar nooit een mens vanwege weelde kwam noch nimmermeer komen mag. O uitverkoren mens lijdt daarom een weinig en gedenk wat diegene geleden heeft die vanwege u zijn gebenedijde leden heeft laten rekken aan de galg van het kruis want alles dat we hier lijden mogen vanwege hem dat zal hij hierna duizendvoudig belonen met zijn uitverkoren in eeuwigheid. Daarom o redelijke mens, overdenk dit in uw harte en geeft over alle genoegens en alle ijdele glorie van deze wereld. Want voorwaar het is niets anders dan een bedrog. En al diegene die hem dienen worden beloond met de eeuwige verdoemenis en hun zielen worden begraven in dat aller diepste der hel.
Hierna volgen de gruwelijke pijnen die elk zondig mens bezitten zal die in zijn stinkende zonden verhard is en die de barmhartigheid van God niet begeert en blijft in wanhoop en in mistroost.
De heilige leraar Sint Augustinus beschrijft dat de hel een plaats der duivels en de verdoemde mensen is daar ze eeuwig in gekweld worden zonder ophouden of enige verlichting. Elk mens zal hierin verstaan en overdenken dat hij in al dusdanig gevaar niet komt.
Och wat grote droefheid zal wezen diegenen die op deze wereld hun wellust en hun genoegen navolgen en willen vanwege God noch vanwege de vrees van de duivel die genoegen [5r] niet na laten. Nu zal men weten dat die mens op de aarde gezet is omdat hij daar verdienen mag die dag dat hij leeft en daarna mag komen hierboven in onbegrijpelijke vreugden die God zijn heiligen en allen uitverkorenen bereid heeft. En omdat dan de mens dat verzuimt en vertraagt dat eeuwige rijk te verwerven daarom zal hij geworpen en gestoten worden in die eeuwige duisternis, dat is in dat afgrond der hel. De hel is een begin van alle pijnen dat nimmermeer een einde hebben zal noch nimmermeer zal die pijn verminderen. Want als een mens in de hel gelegen had honderd duizend jaar zo is dat noch een eerste begin en daar is geen einde aan te rekenen want die pijne die zal duren in de eeuwigheid. Het zal nimmermeer een einde hebben. Och wat baat het nu dat een rijke man er geweest is en alle genoegens van deze wereld bezeten heeft in grote vreugden en blijdschap is het zaak dat zijn arme ziel daarom eeuwig verdoemt en verloren zal wezen.
Deze man mag wel zeggen zoals Sint Hiëronymus beschrijft. Wee wee, de onzalige uren dat ik geboren ben geweest. Vermaledijt moeten zijn die borsten die ik heb gezogen. Vermaledijt moet zijn die buik die mij ter wereld heeft gedragen. In de hel is een eeuwige nacht die nimmermeer einde zal hebben. Daar is duisternis alzo groot wat men tasten mag met de handen. Daar is ook altijd roepen en krijsen en knarsen der tanden en daar is ook mistroostigheid en alle ongeduld vanwege die grote pijnen die ze immer lijden moeten. Die wrede duivels houden nimmermeer op de ellendige verdoemde zielen te pijnigen. In de hel is al zulke stank dat er een mens die het op de aarde rook zou moeten barsten. In de hel is onlesbare hitte en onvergankelijke brand die nimmermeer gelest noch uitgedaan mag worden. Want die verdoemde zielen liggen daarin en worden alzo jammerlijk en zo angstig verbrand van eeuwigheid tot eeuwigheid. Die vlammen slaan uit hun neuzen, uit hun oren en hun ogen en uit al hun leden. Op gelijke wijze zoals een vuur dat aan de wand getekend is zich bij dit vuur vergelijkt alzo ongelijk is dat helse vuur bij dit tegenwoordige vuur van deze wereld. Ja, mochten die verdoemde zielen uit het helse vuur in dit tegenwoordige vuur gaan en daar eeuwig in blijven, daar zouden ze met zo'n grote blijdschap en genoegen in gaan gelijk alsof ze in een bad van zoete rozen gingen. Och wie is die mens die in dit aardse vuur zou willen liggen een dag. Ja, een uur, ik vrees niemand. Want het zou hem gruwelen vanwege de angstige brand. En nochtans om een klein genoegen zo verdoemen zich die mensen eeuwig in dat helse vuur te branden. Niet alleen [5v] een dag of uur, maar eeuwig en immermeer. Want die vervaarlijke duivel heeft ze alzo bezeten zodat ze tot zichzelf nimmermeer mogen komen. En noch hel noch hemel noch dood noch oordeel mogen ze halen. Ja, hij heeft ze alzo bezeten zodat hij denkt dat ze zonder doodzonde niet mogen leven.
Och aldus heeft die duivel hun harten versteend en begeert die te houden in hun kwade zonden opdat hij ze alzo met hem mag tot de eeuwige helse pijnen en in die eeuwige verdoemenis te trekken.
Dat helse vuur is alzo sterk en alzo ongenadig heet zodat niet alleen verbranden die verdoemde mensen maar ook mede worden die duivels vervaarlijk daarmee gekweld. Het blijft altijd branden want die zonden der mensen houden dat altijd branden.
Och hoe onwetende was die mens die zich al willens verlaadde met hout en droeg dat tot een plaats met blijdschap en vrolijk om zich daarmee te branden en was het zaak dat hij dat hout daar niet gebracht noch gedragen had, men zou hem niet branden. Och helaas, die mens is veel onwetender die in doodzonden leeft en hem van de vervaarlijke last niet ontlaadt. Want elke doodzonde is zo krachtig dat zij de mensen zonder einde kwellen mag.
Och wat zal diegene dan lijden die verladen is met ontelbaar veel doodzonden. Want dat nu zoete is in dit vergankelijke leven dat zal hierna bitter wezen en droevig gepijnigd worden in dat gruwelijke helse vuur. Dat helse vuur mag ook kwellen en branden, maar het mag nimmermeer verbranden noch verteren. Daar liggen die arme vermaledijde zielen met de duivels verpakt op gelijke wijze als kiezelstenen. Ze mogen gloeien en heet worden, maar in de eeuwigheid mogen zij nimmermeer verbranden. Dat helse vuur noch die gruwelijke vlammen verlichten die zielen niet in de hel zodat ze daarbij zien mogen, maar dat ze daarmee eeuwig gekweld zullen worden. Want daar staat geschreven. ԉn inferno nulla est consolatioծ Dat is te zeggen.ՠIn de hel is geen vertroosting, daarom mogen ze van die vervaarlijke vlammen nimmermeer licht noch vertroosting hebben.
In die hel is al zulke haat en nijd onder de vermaledijde zielen en de helse duivels, ja, mochten ze elkaar verscheuren ze zouden het niet laten want in de hel is geen liefde. Alle liefde en alle genoegens van deze bedrieglijke wereld is daar veranderd in de aller bitterste droefheid. In de hel is een eeuwige wanhoop en mistroostig want men mag ze nimmermeer gedenken [6r] noch in de hemel noch op de aarde. Daar is bliksem, donder, hagel en sneeuw van wiens geluid ze zeer angstig bang worden. Daar is een onverdraaglijke koude en beven in allen leden. Daar is ijs en water zonder grond. Daar is een vervaarlijke regen die daar valt op die zondige mensen. En die verdoemde zielen moeten van de ene pijn in de andere, want nimmermeer hebben ze rust. Gelijkerwijs zoals daarvan geschreven staat. nubi erit fletus et stridor dentium. Dat is te zeggen, 'Daar zal wezen schreien en tandengeknars.
Daar is alzo grote wind zodat het die vermaledijde zielen met grote scharen geheel oneffen werpt van die ene plaats op de ander plaats op gelijke wijze alsof ze pluimen waren. Die wind is alzo ongenadig scherp zodat de verdoemden zielen denken dat men hen alle leden doorsnijdt alsof zij met zwaarden doorsneden worden.
Die gruwelijke pijn van diegene die de arme mensen verdrukt hebben en hun goed met onrecht ontnomen en afgeplukt hebben.
Hier zal men voort weten en verstaan dat alle rovers en moordenaars en diegene die dezen behulpzaam en bijstand gegeven hebben in hun vermaledijden werken deze zullen allen met groten zware stank gepijnigd worden. En diegene die verdrukt hebben die arme wezen en weduwen en hun goedt met onrecht afgenomen hebben, deze zijn in grote zware pijnen en hun pijn zal eeuwig en immermeer duren. In hun leven hebben ze die armen verdrukt, nu worden ze eeuwig verdrukt van de wrede helse duivels die ze met haken rijten en nimmermeer ophouden van pijnigen. Zij worden aan galgen gehangen, aan gloeiende brandende ijzer en nochtans mogen zij nimmermeer sterven maar ze worden jammerlijk zonder enige ontferming gekweld van de helse honden.
Geen mens op deze wereld en mag overdenken dat honderdste deel, ja, dat duizendste deel der pijnen dat die vermaledijde en verdoemde zielen lijden moeten voor die zonden die ze op der wereld hebben gedaan. Hun verdoemenis is zo groot zodat men ze niet uitspreken mag want die is zonder einde en nimmermeer zal het enig einde hebben.
Mocht hun pijn een einde hebben zo zouden ze hopen verlost te worden, maar dat mag hen nimmermeer gescheiden want in de hel is geen hoop noch troost, maar eeuwig moeten ze in die onblusbare vlammen gepijnigd worden en nimmermeer mogen ze enige hoop hebben om verlost te worden.
Deze mogen wel met de rijke man roepen die begraven was in de hel daar onze gezond maker Jezus Christus van spreekt in zijn heilige evangelie. [6v] Deze rijke man lag in de diepste afgrond van het helse vuur en zag Abraham in de hemel en Lazarus in zijnen schoot zitten. Die rijke man riep met luide stem. ԏ vader Abraham ontfermt u mij en zend Lazarus op dat hij zijn vinger in het water steekt en een druppel water op mijn tong druppelt opdat mijn tong gelest mag worden want ik wordt in deze vlammen jammerlijk gepijnigdծ Maar wat troost had hij van Abraham. Abraham antwoorde hem en zei. Ԛoon, gedenk dat u in uw leven groet goed en gemak hebt gehad en deze arme mens Lazarus heeft grote armoede in zijn leven gehad.
Daarom zal deze eeuwig getroost worden en gij zal eeuwig met de duivels eeuwig gepijnigd worden. O mens, aanmerk dit en laat het u ter harten gaan en lijdt geduldig en gewillig alle armoede, verdriet en ziekte die u God toe zendt op dezer tegenwoordige wereld, want dat loon dat gij daarvoor hebben zal bij God van hemelrijk dat mag geen tong uitspreken, noch geen pen mag dat beschrijven, noch dat mag in de mensen harten nimmermeer begrepen worden. Want gelijkerwijs zoals die verdoemde mensen ongenadig met onuitsprekelijke pijnen gepijnigd zullen worden. Alzo zullen de zalige zielen met Christus Jezus en met alle heiligen leven en regeren in groter onuitsprekelijke blijdschap en in onuitsprekelijke vreugden.
Hier beginnen die pijnen van diegenen die dat eerste gebod van God gebroken hebben.
In de hel is menigerhande pijn want iedereen wordt daar gepijnigd naar zijn verdienste. Zo die misdaad groter en lelijker is daar die ziel om verdoemd is zo die pijn te meerder en te zwaarder is. Al diegene die dat eerste gebod Gods niet hebben gehouden als dat ze hun God hun schepper boven alle dingen niet lief gehad hebben zoals ze schuldig te doen waren en er geen biecht van gesproken hebben noch ook daarvoor geen berouw gehad hebben die moeten in dit angstige gat der hel.
Voort al diegene die de wil van God met alle zorgvuldigheid en met alle vlijt niet volbracht hebben. Die ook hun even mensen en niet alleen vrienden en verwanten maar ook mede hun vijanden die in enige dingen tegen hem misdaan hebben niet lief gehad hebben en noch vanwege God vergeven hebben. Hierin zal men helder verstaan en merken dat deze alle vreemde goden aangebeden hebben want zo wie niet staat dat hij om geen dingen noch vanwege geen mensen een doodzonde noch ook dat kleinste gebod van God brak die bemint God niet. Want ons lieve [7r] heer Jezus Christus leert ons dat wij alle onze vijanden vergeven vanwege zijn liefde dat ze ons misdaan hebben.
De heilige apostel Sint Paulus vermaant ons in zijn epistels van de liefde van onze heer Jezus Christus hoe we onze gezond maker lief moeten hebben en zegt aldus. ԗas het zaak dat ik mijn lichaam alzo kastijdde en pijnigde alzo dat ik scheen te branden en alle penitentie deed die men bedenken mag en doe ik het niet uit rechte liefde van onze heer Christus Jezus dan is mijn arbeid helemaal te vergeefs en verloren heb ik mijn arbeid gedaan. O uitverkoren lieve mens, gedenk deze honing vloeiende kostbare leer en vergeef gewillig en volkomen uit uw hele hart diegenen die tegen u misdaan hebben. Want ge moet vergeven of anders mag ge nimmermeer tot genade komen, wil ge vergiffenis van uw zonden en uw misdaad van God hebben zo moet ge diegenen vergeven die tegen u gedaan hebben.
Gedenk wat die verlosser van de hele wereld Jezus Christus die aan het kruis hing gesproken heeft tot diegenen die hem de schandelijke dood aan deden. Hoewel dat ze hem grote pijn aan deden nochtans bad hij zijn vader voor hen en zei aldus. Ԗader vergeef hen want zij weten niet wat ze doenծ Heeft dan die vermogende koning van alle koningen en de heer van alle heren die zonden uitgedaan en had hij daarom de pijn verdiend en had zijn vijanden aldus gewillig en goedertieren vergeven hoeveel te meer zijn we schuldig diegenen te vergeven die tegen ons gedaan hebben. Want God verheugt vaak en menigmaal dat we van de mensen geplaagd worden vanwege onzen stinkende zonden die we tegen God gedaan hebben.
De pijn der hovaardige hardnekkige mensen.
Men zal nu voort merken en weten dat die hovaardige hardnekkige mensen met angstige pijnen gekweld worden. Ze dienen de duivel en met de duivels zullen zij beloond worden. Och of ze God hun heer half zo getrouw en gehoorzaam waren zoals zij de duivel hun meester zijn. Maar och helaas, het is hen niet bekend noch wijs te maken eer zij dat zelf die eeuwige verdoemenis smaken. Maar och arme, dan is het te spade en te laat want dan helpt geen penitentie noch deugden mag hen bijstaan te komen.
O onredelijk verstand der mensen, hoe bent aldus blind en aldus verdoofd in deze stinkende hovaardij, wat heb u glorie en genoegen in kostbaarheid van deze wereld. Weet u niet dat de glorie van deze wereld niets anders is dan een bedrog. Wat bent u vrolijk in datgene dat u bedriegt. Hiervan spreekt die heilige profeet David in de [7v] psalm en zegt aldus; 'euid gloriaris in malicia'. Dat is te zeggen. 'waarom verblijd u zich in uw kwaadheid. Recht alsof hij zeggen wilde die hovaardige is een moeder van alle kwaadheid. Vanwege deze hovaardij zijn die engelen uit de hemel geworpen in het diepste der hel.
Hierom o lieve mens, wil u zich immer niet verheffen in deze stinkende hovaardij en gedenk wat onze lieve heer Jezus Christus in zijn heilige evangelie gesproken heeft daar aldus geschreven staat. ԑui se exaltat humili abitur. et qui se humiliat exaltabiturծ Dat is te zeggen. Die hovaardige mensen die zichzelf verheffen die zullen vernederd worden en alle diegene die zich vernederen en verootmoedigen die zullen verheven worden.' Dat is, ze zullen dat eeuwige leven bezitten.
Hierom o mens, bekommer u niet met deze stinkende hovaardij en volg de eenvoud en ootmoed want anders moet gij met de kwade engelen, dat zijn de duivels van de hel, eeuwig gepijnigd worden.
De pijn der gierige mensen die hun genoegen in kostbare schatten en in groot goed zetten.
De gierige mensen hebben dat geld voor hun God want ze hebben al zulke genoegen in hun geld zodat ze op God noch op de duivel denken. Ze menen dat hun schat eeuwig zal duren, maar och helaas, het is al te gauw veranderd binnen een korte tijd. Ja, zij hebben nauwelijks een stro wis onder hun hoofd te leggen. Die mooie kostbare huizen die ze plagen te bezitten die zijn nu veranderd in een klein onnozel huisje van vier planken. Wat baat het nu alle die kostbare kleinoden. Hun rijkdom was op deze wereld niet groot genoeg, ja, al hadden ze alle rijkdommen van deze wereld bezeten. Nu worden ze alzo jammerlijk gepijnigd want de duivels vullen hen de hals met ziedend pek en met stinkende zwavel.
De onkuise mensen die hebben Belphegor tot hun God, dat is de duivel der onkuisheid, vanwege hun stinkende onkuisheid zo worden ze jammerlijk gepijnigd.
Nu zal men weten dat diegene die met zwarte kunst omgaan en al diegene die toverij beoefenen en bezweren of diegene die met de duivels kunst omgaan of enige dingen doen die van die heilige kerk verboden zijn. Als ziekte te genezen of zeren te helen of het bloed te stelpen of dat verloren is te vinden of liefde van enigen te verkrijgen of enige ander dingen of zaken plegen te doen. Die oude kwenen en waarzegsters die alle dochters van de duivels zijn. Deze oude kwenen zijn alle moeders der ongeloof daar de duivel alle kwaad en boosheid door doet want dat hij niet volbrengen mag vanwege zichzelf dat volbrengt hij vaak en menigmaal vanwege deze [8r] oude tovenaressen. Want zij doden
menig mens in de ziel. Want zij ontnemen ze God en offeren ze de duivel, hun meester. Want ze brengen menig mens in ongeloof vanwege hun toverij en bezweringen en andere zegeningen waarmee ze om gaan.
Voort al diegene die deze dingen laten doen en geloven dat het baten of behulpzaam mag wezen. Voort alle diegene die in schriften of in brieven geloofd hebben dat ze de mensen mogen beschermen voor water of vuur.
Deze breken allemaal dat eerste gebod van onze lieve heer. Want de duivel is hun meester en hun god die vol alle schalksheid en vol boeverij is. En alles dat er ondertussen geschiedt naar de mensen begeren dat komt niet vanwege hun toverij, maar vanwege het verheugen tot God. Want Sint Augustinus die beschrijft dat onze heer de toverij toe laat opdat men het volkomen zien mag opdat die mensen ook in het geloof standvastig blijven die deze dingen zien of horen. En ook mede geschiedt het vaak en menigmaal vanwege het bedrog der duivels van de hel opdat hij die mensen mag trekken tot ongeloof en brengen ze vanwege het ongeloof tot zonden. Want indien dat die mens zijn wil van buiten krijt zo krijgt ook die duivel zijn wil van binnen. Want vanwege dit ongeloof brengt hij menig mens tot de eeuwige verdoemenis. Soms geschiedt het dat vanwege avonturen dat die dingen nochtans geschied zouden zijn al had men de duivelskunst daartoe niet geroepen. Maar ze geloven niets anders, het is vanwege hun toverijen alzo geschied. Och hoe heeft die duivel hun harten bezet. Al deze mensen hebben in de hel grote en onlijdelijke pijnen. Maar de ene meer dan de andere na dien dat hun zonden groter en meer menigvuldig zijn. Want de ene heeft dat gedaan om de mensen daarmee tot onkuisheid te brengen. De ander heeft dat gedaan om de mens tot gierigheid te brengen. De derde heeft dat gedaan om ziekte en zeer daarmee te genezen. Och hoe menig mens is met deze ongevallige toverijen en ongeloof besmet die met deze duivelse werken omgaan. Zij zeggen het en zijn geen kwade woorden waarmee we bezweren. Want het zijn de woorden van God, waarom zouden ze dan kwaad wezen.
O vermaledijde woorden, o duivelse woorden der beestachtige en onredelijke mensen. O woorden die daar doden ziel en lijf. Wie heeft die macht gegeven dat deze valse tovenaars met woorden ziekte genezen mogen. Of wie heeft hen die macht gegeven dat ze andere duivelarij daarmee doen mogen. Het is waar, het zijn soms goede woorden daar ze deze toverij mee doen. Maar o wee, de woorden [8v] die ze vermanen van Gods martelarij en zijn lijden en zijn dierbare dood vanwege deze woorden. Och of ze gedenken wilden dat de duivel hun meester en hun god menige heilige en kostbare woorden gesproken heeft gelijkerwijs als daar staat geschreven in dat heilige evangelie, nochtans moet hij eeuwig en immermeer verdoemd blijven. Want alle heilige woorden mogen hem nu noch nimmermeer tot bijstand komen. Maar deze woorden zullen hem wezen tot meer verwarring en laster van zijn verdoemenis. Hierom bid ik iedereen die dit leest of hoort lezen dat hij hem voor deze kwade onbetaamde stinkende zonde wacht en hoeden wil. Of heeft iemand deze zonde gedaan of in enigerhande manieren daarin behulpzaam geweest. Of die ook dat geloofd hebben dat ze zich daarvan op tijd reinigen met volkomen biecht en met waarachtige berouw en penitentie doen voor deze beestachtige zonde en verenigen zich weer met God hun schepper en verlossen zichzelf te die tijd dat hij de tijd heeft uit de macht der duivels. Want voorwaar die hierboven na deze vermaning deze voor beschreven punten deed of liet doen die zijn kwader dan een heiden of Joden. Want ze hebben dat heilige christen geloof ontvangen in het doopsel en die heten christen te wezen. Maar och helaas, het zijn geen christenen, maar het zijn honden en noch veel snoder dan honden want het is hen niet genoeg dat ze in de duivel van de hel geloven. Maar ze brengen menig mens daartoe dat die ook in die duivelse werken en in die kwade toverijen geloven en brengen menige ziel ter eeuwige verdoemenis die vanwege hun kwade voorbeelden en toverijen die arme onschuldige mensen trekken tot ongeloof. Al diegene die hier een oorzaak toe zijn die zullen hun loon ontvangen van de duivel van de hel, hun meester en hun god die ze trouw met hun ongeloof gediend hebben. O onzalige verblinde mensen, waar is nu uw redelijke verstand, hoe kon u aldus dwaas wezen dat u de duivel liever dient dan God van hemelrijk die de hele wereld verlost heeft vanwege zijn lijden en zijn bittere dood. Weet u niet die de duivel dient dat hij met de duivel beloond moet worden. Bekent ge noch en weet ge ook niet die gruwelijke pijn die u daarvan aanstaande is. Laat af, laat af en volg dit ongeloof niet langer want blijft u in dit ongeloof der toverijen ik zeg u voorwaar, nimmermeer mag gij bij God komen maar eeuwig zal u van de duivels gekweld worden met onuitsprekelijke pijnen. Hierom raad ik elke christen mens aan dat hij toe ziet en niets anders geloofd dan onze moeder de heilige kerk ons gebiedt te geloven opdat [9r] hij niet komt in de angstig pijn der hel.
Hoe kwaad dat deze toverij is leest men een voorbeeld.
Het was een ridder Hendrik genoemd geboren van de burcht Valkenstein. Deze ridder achtte alles dat hij van de boze geest hoorde niet. Maar hij riep tot hem een klerk die Philippus genoemd was en deze was al te groot gerekend in de zwarte kunst. De ridder bad de klerk vriendelijk dat hij hem de boze geest wilde laten zien. Toen antwoordde de klerk dat het gezicht van de boze geest vervaarlijk is, het is angstig en het is alle mensen niet oorbaar te zien. Toen die ridder niet af liet om te bidden sprak die klerk verder. 'Dus het zaak dat u me verzekert dat mij van uw vrienden noch van uw verwanten geen kwaad geschieden zal of u bij toeval wordt bedrogen of bang of gekwetst van de boze geest dan zal ik u de boze geest laten zien.' Wat geschiede, die ridder was alzo verduiveld om de duivel te zien dat
hij de klerk zijn lijf verzekerde al was het zaak dat hem die boze geest zijn leven nam.
Het geschiede in een dag op de middag, want dan heeft de duivel grote macht, op deze middag kwam deze voorgenoemde klerk Philippus bij de ridder en zei hem dat hij met hem gaan zou, hij wilde hem de boze geest laten zien. Wat geschiede. De klerk zette hem op een weg en maakte een cirkel en zei de ridder daarin te zitten en zei tot de ridder aldus."Ds het zaak dat u enige leden uit deze cirkel laat gaan eer ik weer tot u kom zo moet u sterven. Want als u de boze geesten uit de cirkel hebben zo zullen ze u doden.' Hij zei hem ook dat hij de boze geesten niets geven zou noch ook niets beloven waar ze hem om baden. Hij beval hem ook dat hij zichzelf niet zegenen zou. Hij sprak; 'Die boze geesten zullen u vervoeren en menigerhande bekoringen voor leggen, maar ze mogen u niet schaden als u mijn leer behoudt.'ծ De ridder zei; hij zou het doen en bleef alleen in de cirkel zitten. Toen hij allen in de cirkel zat zag hij komen tegen hem de vloed der wateren. En daarna hoorde hij haastig blazen van de wind en vele andere spoken die deze gelijk waren daar hem die boze geest meende mee te vervoeren. Maar omdat het schot dat men tevoren ziet niet kwetst daarom werd hij van zichzelf meer gesterkt. Het geschiede niet lang daarna toen dit gedaan was dat hij in het naaste bos zag gelijkerwijs een mensen schaduw die zwart was en boven de hoogte der bomen uitstak. Die haastte zich om tot hem te gaan. En recht voort vernam hij dat het de boze geest was. Toen hij bij de cirkel kwam toen bleef hij staan en vroeg de ridder wat hij van
hem hebben wilde. Hij[9v] was geschapen als een grote man immer zeer groot en zeer zwart en had een zwart kleed aan, hij was alzo angstig en vervaarlijk dat hem die ridder niet aanzien mocht. Die ridder sprak en zei tot de boze geest. "U vermaledijde creatuur, u heb het zeer goed gedaan dat t u gekomen bent. Want ik heb begeert dat ik u zien mocht. De duivel sprak. 'Waarom. De ridder zei. 'Ik heb vele dingen van u gehoord.' Die boze geest antwoordde. ;Wat is het dat u van mij gehoord hebt'. De ridder sprak en zei. 'Ik heb veel van uw kwaadheid horen zeggen hoe menig mens dat u bedrogen hebt, maar ik heb niets van uw deugden gehoord. Daarop antwoordde die boze geest. 'De mensen veroordelen me vaak en verdoemen mij zonder zaak, ik heb geen mens geschaad, noch niemand gekwetst, tenzij dat ik daartoe opgewekt wordt.' Philippus uw meester is mijn goede vriend en ik de zijne. Vraag hem of ik hem in eniger tijd heb vertoornd. Ik doe dat hij wil en hij is mij in alle stukken gehoorzaam. Toen ik van hem gebeden ben hier toe komen zo ben ik hier tot u gekomen. Toen sprak die ridder. 'Waar bent u geweest. De duivel antwoordde. 'Ik ben alzo ver geweest in het diepe der meer alzo ver als het is van hier tot het meer en daarom is het reden dat u me iets geeft'. Die ridder zei. 'Wat wil u'. Hij antwoordde. 'Ik bid u dat u me geeft uw mantel'. Toen die zei; 'Ik geef het u niet,' bad hij om zijn riem, daarna om een schaap. Toen hij het hem allemaal weigerde bad hij tenslotte om zijn haan in zijn huis. En toen de ridder hem vroeg;"Wat heeft u met mijn haan te doen; antwoordde die boze geest,'Op dat hij me zingt'. De ridder sprak. 'Hoe kan u hem vangen.' Toen antwoordde de boze geest en zei; 'En wees niet bezorgd hoe ik hem vangen zal, maar geef hem mij.' Toen sprak de ridder; "Ik wil hem u niet geven 'en sprak noch tot de boze geest. 'Zeg me waarvan hebt u alzo grote kennis.' En de boze geest antwoordde; 'In de wereld geschiedt geen kwaadheid of boosheid die me verborgen is, ja, wanneer een mens zondigt dat schrijf ik direct in mijn brieven en opdat u dit geloven mag kijk in dat huis waar u eerst uw maagdelijkheid verloor.' De duivel zei noch; ziet daar heeft u deze zonde gedaan en daar heeft u een andere zonde gedaan.'
Nu mag men vragen waarom dat die boze geest de ridders zonden openbaar waren toen hij ze gebiecht had. Want als die zonde gebiecht is zo is het de duivel verborgen. Hierop is te antwoorden. Het is waar, die ridder had zijn biecht gedaan, maar hij dacht er niet over die zonden te laten en daarom was die biecht van geen waarde. [10r]
Toen de boze geest anderwerf wat eiste, maar ik weet niet wat hij eiste en hij dat hem niets geven wilde reikte de duivel tegen de ridder zijn hand uit alsof hij die grijpen en uit de cirkel trekken wilde waardoor hij zo zeer bang werd zodat hij achterover viel en riep met luide stem.
Toen Philippus zijn stem hoorde liep hij daartoe. In wiens aankomst verdween dit spoken en gekrijs.
Van die tijd was deze zelfde ridder zijn hele leven bleek en met doodskleur omvangen en kreeg nimmermeer weer zijn eerste kleur. Hij verbeterde zijn leven en zei dat het duivelsbedrog was.
Van dergelijke leest men noch een ander voorbeeld.
In dezelfde tijd bad een dwaze priester aan diezelfde Philippus en gaf hem giften daarom dat hij hem de boze geest wilde wijzen. En toen hij in de cirkel begon te zitten om de duivel daar te zien verzamelde daar een menigte duivels om de priester en stoeten hem alzo zeer eer Philippus bij hem kwam zodat hij de derde dag stierf. Deze zelfde Philippus dreef alzo veel toverijen en duivelarijen zodat hij tenslotte gedood werd en van de duivel zijn meester is hij beloond met de eeuwige pijnen.
Van een klerk die de duivel begeerde te zien een voorbeeld.
Een wonderlijk ding heb ik gehoord dat ik immer niet verzwijgen mag. Toen deze voorgenoemde Philippus regeerde in zijn toverijen en in zijn duivelarijen vertelde hij een al te wonderlijk ding en zei tegen een die het met zelf voortgezegd heeft. "Ik wil u zeggen een wonderlijk ding dat helaas geschied is in mijn tijd. Toen in dezelfde stad veel klerken studeerden van menigerhande landen in de zwarte kunst hoorden sommige jongelingen van Zwaben en Beieren van hun meester menigerhande wonderlijke en ongelovige zaken en omdat ze beproeven wilden of die zaken ook waar waren zeiden ze algemeen tot hun meester. 'Meester, we willen dat u ons bewijst onzichtbare dingen zoals u ons leert opdat wij vrucht verkrijgen mogen van onze studeren want als wij deze kunst weten en van u geleerd hebben zo moeten we onderzoeken hoe dat we het zullen doen.' De meester zei;' Het zou hen niet dienen die kunst te beproeven,' maar ze lieten niet af. Tenslotte bracht de meester ze op dat veld en maakte met zijn zwaard een ronde cirkel en vermaanden ze bij hun lijf dat ze binnen de cirkel blijven zouden en was het zaak dat ze uit de cirkel gingen zo zouden ze hun lijf verliezen. Hij gebood hen ook dat zij niemand enigerhande gaven geven zouden, noch dat ze van niemand enigerhande giften noch gaven ontvangen zouden. [10v] Hij ging van hen een weinig zitten en daagde tot hen met zijn bezwering en met zijn toverij de duivel. Recht voort waren die duivels daar tegenwoordig in gelijkenis alsof het gewapende ridderen geweest waren en oefende bij de jongelingen alle spelen der ridderschap. Nu pijnden ze hen aan te vallen en nu trokken ze tegen hen speren en zwaarden en arbeiden vlijtig en dapper dat ze hen uit de cirkel mochten trekken.
Toen ze aldus niet vorderden veranderden ze zich in gelijkenis of het mooie maagden geweest waren en maakten een dans om de cirkel en trokken een jongeling met menigerhande manieren tot hen. Van hen de aller mooiste verkoos deze klerk.
Alzo menig maal als ze tot hem kwam dansen alzo vaak bood ze hem een gouden ring. Van binnen trok ze hem vanwege bekoringen, van buiten werd hij ontstoken van haar minnen.
Toen ze dit vaak hadden gedaan zo werd de jongeling overwonnen en strekte zijn vinger uit om de ring te ontvangen van de mooie jonkvrouw. Recht voort trok ze hem uit de cirkel en bracht hem weg en men mocht niet zien waar hij bleef.
Toen deze jongeling gevangen was werd de schaar van duivels veranderd in een onstuimige wind. Die discipelen riepen jammerlijk en de meester kwam toelopen. Ze klaagden hem allen van de roof van hun gezel. De meester zei hen. 'Ik ben dus buiten deze zaak. Gij dwong mij daartoe en ik heb het u tevoren gezegd gij zal hem nimmermeer terug zien.' De discipelen zeiden algemeen. 'Tenzij dat ge hem ons terug brengt zullen we u doden. De meester had angst voor zijn leven en daarom zei hij tot de discipelen. 'Ik zal onderzoeken of er enig hoop in hem is. En hij daagde zich tot de prins der duivels en bracht hem in zijn memorie de getrouwe dienst daar hij hem altijd in gediend had en zei dat zijn leer zeer was besproken en dat hem zijn discipelen wilden doden of hij moest de jongeling terug brengen.'
De boze geest had medelijden met de meester en antwoordde hem en zei aldus. 'Ik zal morgen te dag een raad houden om uw zaken in deze plaats, wees daarom daar tegenwoordig en mocht u hem met enig oordeel terug krijgen dat is mij lief.' Wat meer tot de geboden der prins waart daar gedwongen de raad der boze geesten en die meester klaagde van dat grote onrechte dat in zijn discipel was gedaan. De tegenpartij zei aldus. 'Heer, ik heb hem geen onrecht gedaan noch geweld, hij is zijn meester ongehoorzaam geweest, hij heeft niet gehouden dat hem zijn meester bevolen had.' [11r] Toen ze aldus tegen elkaar keften zo vroeg de prins een boze geest die bij zijn zijde zat van het strenge oordeel en zei aldus. 'U bent een hoofd en onderscheid van onze zaken en u ontneemt niet enige personen en die waarheid verklaart u altijd, daarom los ons op die vraag van deze twist.' De duivel antwoordde. 'Ik oordeel dat men de jongen zal terug geven aan zijn meester.' Recht voort keerde hij zich tot de tegenpartij en zei aldus. 'Geef hem wederom over want u was hem al te aanstormend.'
Toen de ander duivels dit oordeel volvoerden werd vanwege het gebod der rechter in hetzelfde uur die klerk uit de hel wederom gebracht tot zijn meester en werd hem weer gegeven. Al tegelijk toen dit geschiedde verging de raad des duivels. Hierna kwam de meester met de klerk zeer blijde met alle genoegen en vrolijkheid tot zijn discipelen. Deze voorgenoemde klerk aanzicht was alzo mager en bleek en de kleur die was alzo veranderd alsof hij in hetzelfde uur uit het graf was opgestaan. Het was geen wonder. Want hij had gezien alle de angstige pijnen der hel. Daarna vertelde hij openbaar alle vervaarlijke pijnen die hij gezien had en voorspelde die mensen alle pijnen die de zondige mensen lijden moesten. Voorwaar die zich hieraan niet spiegelen noch geen voorbeeld aanneemt die zou met de duivel en met de ongelovige tovenaren dezelfde pijn moeten lijden daar deze voorschreven klerk een getuigenis van is. Toen deze klerk dit de mensen op de aarde verteld had alle pijnen die hij in de hel gezien en gesmaakt had verbeterde hij zijn kwade leven en liet af dat kwade ongeloof der toverijen. Hij is in een klooster gegaan en heeft zijn kwade leven veranderd in een leven der volkomen penitenties. En hij heeft alle zijn leven geëindigd in zo 'n grote ootmoed en in deugden dat alle ander monniken een voorbeeld der ootmoed en deugden aan hem namen en geen toverijen noch geen ongeloof is na die tijd in hem gevonden. O uitverkoren mens, heb immer geen vertrouwen noch geen geloof in de duivel. Vertrouw op Christus Jezus onze heer en geloof noch toverij noch duivelarij.
Want al diegene die in dit ongeloof sterven die mogen nimmermeer bij God komen, maar eeuwig moeten ze met de duivel hun meester branden met onuitsprekelijke pijnen. Och hoe verblind zijn deze snode vermaledijde tovenaars die hun zielen de duivels overgeven en verdoemen zichzelf vanwege hun kwade ongeloof. Ze dienen diegenen die geen ander loon geven mag dan de eeuwige verdoemenis. O vermaledijde toverij, brengt u de mens in de helse pijn zo is het nodig dat men u versmaat. [11v]
Hoe jammerlijk dat die duivels en die verdoemde zielen gepijnigd worden en wat grote twist en verwijten dat ze onder elkaar hebben leest men een opmerkelijk voorbeeld.
Voorbeeld.
In Sint Petrus kerk te Keulen was een wijf bezeten van de duivel waarvan ze jammerlijk gepijnigd en gekweld werd zonder enige barmhartigheid. In dezelfde stad was noch een ander wijf die ook van de boze geest bezeten was. Wat geschiede, dat ene wijf begon tegen de ander op te staan en begonnen elkaar vervaarlijk en angstig toe te spreken met huilen, met kermen, met krijsen alzo dat al dat volk bang was dat er in de kerk was. De ene duivel sprak tot de andere door deze twee wijven. 'O onzalig creatuur, waarom zijn wij aldus van de eeuwige glorie geworpen in deze angstige pijn daar wij eeuwig en immermeer in gekweld en gepijnigd worden. Wat hebben we aldus veel tegen God misdaan daarom dat hij ons van zijn glorie verdreven heeft. Wij hebben maar een doodzonde gedaan en dat was toen we ons verhieven met Lucifer en daarom moeten wij eeuwig branden. Beziet doch of God rechtvaardig is. Neen, hij voorwaar, want hij heeft ons veroordeeld tot de eeuwige verdoemenis vanwege een doodzonde die wij gedaan hebben. Dat was de zonde der hovaardigheid. En hij neemt die zondige mensen tot genaden die meer dan honderd doodzonden gedaan hebben wanneer zij voor hun zonden berouw hebben. Ik zeg dat God niet rechtvaardig is dat hij ons beroofd heeft van zijn eeuwige glorie vanwege een doodzonde. Laat ons ook penitentie doen voor deze zonde gelijkerwijs de mensen voor hun zonden doen en dan moet ons God zijn glorie terug geven. Of geeft hij het ons dan niet terug zo mag ik wel zeggen dat God niet rechtvaardig is maar dat hij een leugenaar is.'
Tot deze woorden antwoordde de ander duivel met schateren en met bespotting en zei aldus. Zwijg u boze vermaledijde creatuur van uw penitentie, uw penitentie is God niet bekwaam want u mag nu noch nimmermeer komen in die glorie daar ge uitgestoten bent. Maar eeuwig moet u gebrand en gepijnigd worden. Weet u niet o u vermaledijde creatuur dat de mens op de aarde gezet is om dat hemelrijk te verdienen, daarom zondigt de mens op de aarde en zo mag hij zijn zonden op de aarde biechten en verbeteren want we zijn er altijd op uit om de mensen te bedriegen en te brengen tot zonden en daarom mag die mens zich weer met God verzoenen. Maar wij onzalige creaturen waren in alle [12r] blijdschap en genoegens die men bedenken kon en daar was niemand die ons bekoorde of begeerde te bekoren tot zonden. Maar omdat we ons zelf verheffen wilden en gelijk God wezen wilden daarom zijn we de angstige val gevallen in de afgrond van het helse vuur en ons mag nimmermeer penitentie bijstaan noch ook te hulp komen, want wij moeten eeuwig en immermeer gepijnigd worden met onuitsprekelijke pijnen.' Al gelijk toen die duivel dit gezegd had sprak hij tot het volk dat er in de kerk was vanwege bedwang. Want God dwong hem daartoe dat hij dit zeggen moest en hij sprak aldus.' O wee onze ongevallige, mocht ik penitentie doen en dat hemelrijk weer krijgen, ik zeg u voorwaar dat als er gemaakt was een ijzeren pilaar alzo hoog dat die reikte van de aarde tot de hemel en dat deze pilaar vol gloeiend pek en zwavel hing en vol scherpe scheermessen, daarvan zou ik me niet ontzien op te kruipen van boven tot beneden en van beneden tot boven, ja, alzo lang tot de jongste dag toe mocht ik weer komen in die schone glorie daar ik uitgestoten ben. Maar och arme, het mag ons niet gebeuren want dat wij deden alle penitenties die men bedenken mag, het mocht ons nochtans niet helpen want wij moeten eeuwig gepijnigd worden en onze pijn zal nimmermeer een einde hebben.
O uitverkoren mens laat u dit voorbeeld ter harten gaan en beziet wat grote glorie en blijdschappen dat gij verdienen mag vanwege verbetering van uw zonden. En geloof immer de duivel noch zijn verleiding niet want hij begeert altijd de mens tot zonden te brengen opdat die mens niet komt in die genoeglijke schone glorie daar hij uitgeworpen is. Hierom is hij er altijd op uit om de mens te bedriegen en te brengen tot de eeuwige verdoemenis. [12v]
Wees sterk in het geloof; Laat ons gaan vlieden; We zijn hier overwonnen; tevergeefs hebben wij gearbeid.
Dat goede ingeven der heilige engel tegen de bekoringen der duivel en hoe zich de zieke mens standvastig zal weerstaan en al zijn kwade bekoringen en bedrog van hem verdrijven zal.
Hier merk de grote liefde die onze heer Jezus Christus tot alle mensen heeft. Als dat venijnige serpent, dat is de duivel van de hel, de zieke mens in mistroost en in ongeloof gebracht heeft dan zendt God zijn heilige engel om de zieke mens weer in dat geloof te brengen. Dit zijn de woorden van de engel en zijn goede ingeven. 'O mens, geloof niet dat venijnige ingeven der duivel, hij is zeer leugenachtig. Want vanwege zijn leugens heeft hij onze ouders bedrogen, Adam en Eva. Hierom twijfel niet in dat geloof al is het dat gij het niet begrijpen kan. Want mocht gij het geloof begrijpen zo was het geen verdienste. Hiervan zegt Sint Augustinus. 'Dat geloof heeft geen verdienste daar de redelijkheid van dat heeft bevolen. Sint Paulus schrijft in zijn 11de kapittel tot de Hebreeërs en zegt aldus. 'Onmogelijk is het God te behagen zonder dat geloof.' Sint Johannes zegt. 'Dat geloof is dat eerste begin onder alle deugden.'Meer zalig was het der moeder Gods Maria dat ze ontving dat geloof dan dat vlees van onze heer Jezus Christus, haar gebenedijde kind.
Aanmerk ook dat geloof der zalige vaders Abraham, Isaac en Jacob.
Aanmerk dat geloof van alle lieve heiligen. Beziet wat die uitverkoren martelaren van Christus Jezus om dat geloof geleden hebben. De ene heeft hem voor dat geloof laten villen, die ander braden, de derde stenigen. Daarom o lieve mens, al is het dat de duivel u bekoort om u te brengen van dat geloof, geloof immer zijn bedrog niet. Want hij is een bedrieger van alle mensen. Aanmerkt die grote standvastigheid van het geloof. Ja, is het zaak dat u volkomen gelooft zonder enige twijfel zo mag ge van God nimmermeer gescheiden worden, maar vanwege dat geloof zult gij verkrijgen vergiffenis van uw zonden.
Dat geloof is alzo krachtig dat men het niet uitspreken mag. Want dat mogen we zien aan Sint Johannes evangelist die dat giftige drank uit de kelk dronk, maar vanwege zijn standvastige geloof overwon hij dat venijn van de drank en het vergif hinderde hem niet. Dit en dergelijke vindt men op vele plaatsen beschreven hoe grote kracht dat het geloof aan zich heeft. Daarom omdat het geloof aldus vast en sterk is zo is het wel reden dat we standvastig [13v] in dat geloof blijven. Want zonder dat geloof mag niemand die barmhartigheid Gods verkrijgen. En als een mens standvastig in het geloof blijft zo mag hij nimmermeer van de duivelse bekoringen overwonnen worden.
Want dan dit geloof aldus machtig is dat het ons beschermen mag voor de duivelse verleiding zo is het nodig dat we ons met dit geloof wapenen tegen de duivelse verleiding en tegen al zijn bedrog.
Nu zal elk mens merken twee punten als hij verleid wordt van de duivel tegen dat geloof.
Ten eerste is het nodig dat hij gelooft dat Christus Jezus een waarachtig God is en zonder dit geloof mag niemand behouden blijven. Ten tweede zo is het nodig dat die mens gelooft. Want zoals onze heer Jezus Christus spreekt in zijn heilige evangelie. 'De gelovige is alle dingen mogelijk.' Noch zegt onze heer voort in het evangelie. 'Al diegene die daar geloven in mijn naam wat ze bidden zullen ze ontvangen. En met al dusdanige geloof zal die zieke mens de duivelse verleiding en zijn bekoringen weerstaan.
Nu zal men voort weten dat geen ding gebruikelijker noch profijtelijker de zieke mens is dan dat men hem dat geloof met luide stemmen voor zegt alzo lang als hij leeft en dat om twee zaken. Ten eersten op dat de mens van de duivel niet overwonnen wordt. Want die zieke mens heeft veel meer fantasie en vreemde gedachten in zijn laatste eind dan hij in zijn leven heeft en als men hem van dat geloof toespreekt zo vergeet hij vaak die kwade fantasie en gedachten.
Ten andere maal is het nodig dat men de zieke mens dat geloof zegt opdat die duivel van de krachten en mogendheid van het geloof ruim de mens met vrede laat.
Die duivel haat dat geloof veel meer dan enige ander deugden. Want al had een mens alle zonden der wereld gedaan, als hij ze gebiecht heeft met berouw en gelooft volkomen dat Gods barmhartigheid meer is dan alle zonden der wereld. Als een mens al dusdanige geloof heeft zo mag hij volkomen weten dat hij nimmermeer van de duivels worden zal, noch de duivel zal hem met geen kwellingen pijnigen kunnen. Hierom omdat men de duivels listigheid vanwege dit geloof verdrijven mag zo is die valse duivel, dat venijnige serpent, er altijd op uit om de mens te bedriegen en te brengen van dat geloof in mistroost en in ongeloof. Daarom zal men de zieke mens altijd dat geloof voor leggen opdat hij niet komt in de strikken van de duivel. [14r]
Hier beginnen die blijdschappen der zalige zielen die elke christen mens gebruiken zal wanneer hij de duivelse verleiding dapper weerstaan heeft.
Nu hebben wij gehoord een weinig van de angstige vervaarlijker pijnen der hel waarmee die arme ellendige zielen in gepijnigd worden.
Nu mogen we voort horen een weinig van de toekomende vreugden en blijdschap die alle uitverkoren zielen met Christus Jezus eeuwig en immermeer in onuitsprekelijke glorie zullen gebruiken. Want als wij hier dapper en vlijtig gestreden hebben tegen de boze vijand, dat is de duivel van de hel, om zijn bekoringen te weerstaan en zijn bedrog te versmaden zo zal ons daarvoor een kostbaar loon gegeven worden, dat is dat eeuwige leven met God en met zijn gebenedijde moeder Maria en met alle uitverkoren heiligen eeuwig te regeren in blijdschap.
Nu mag men vragen in wat blijdschap dat die gebenedijde zielen regeren zullen. Daarop antwoorden de doctoren. Die blijdschap is alzo groot dat geen aardse tong het uitspreken mag. Het is ook alzo groot dat men het met geen pen beschrijven mag. Het is ook alzo groot dat geen sterfelijke mens het bedenken mag.
Van deze onuitsprekelijker blijdschap schrijft de heilige doctor Sint Augustinus in het boek van de Stat Gods daar hij aldus zegt. 'Was het zaak dat we zagen wat ons beloofd is in de hemel alles dat in de aarde is dat zou ons snode en kwaad denken te wezen en alle ijdele genoegens van deze wereld zouden wij versmaden en niet achten.' Och hoe zalig en hoe wijs zijn die mensen op de aarde die in deze tegenwoordige tijd leven dit voor ogen hebben en versmaden die ongevallige tijdelijke genoegens en wellust van hun vlees om de vreugde en het genoegen der eeuwige leven te gebruiken en met Christus te leven in onuitsprekelijk blijdschap.
Die heilige leraar Sint Hieronymus schrijft van het rijk der hemel zeer bekwaam en en genoeglijke en zegt aldus. ԏch hoe grote vreugde hebben die uitverkoren vrienden van onze heer in het aanzicht van hun vanwege gezond maker dat ze gebruiken en aanschouwen in ongemeten blijdschap en genoegen.
De zalige zielen hebben alzo grote genoegen, ja, mocht een ziel uit het hemelrijk gaan en alle genoegens van deze tegenwoordige wereld gebruiken tot de jongste dag toe zo zou nochtans de ziel liever een dag in de vreugde van het eeuwige leven wezen dan ten jongste dag toe alle vreugde van deze tegenwoordige wereld te gebruiken. Hiervan schrijft de heilige [14v] man Sint Hiëronymus Dat rijk der hemelen behoort diegenen niet toe die dat geeft, maar die dat ontvangt. Recht of hij zeggen wilde 'God behoeft dat hemelrijk niet.' Want God behoeft geen plaats nu ter tijd meer dan hij behoefde eer hij enige dingen maakte. Maar om onze wil heeft hij dat gemaakt opdat wij dat met de engelen bezitten zouden en hem openbaar aanschouwen in zijn genoeglijke tegenwoordigheid.
Al diegene die alzo leven dat ze daar komen mogen en daar waardig zijn te komen die behoort dat hemelrijk toe en dezen is dat rijk Gods bereid van het begin der wereld.
Hoe dat God niet aanziet rijkdom noch edelheid, maar alleen worden de deugdelijke mensen beloond met zijn hemelrijk.
O mens, nu merk hier dat God niet aanziet rijkdom noch schoonheid noch sierlijkheid der mensen. Maar hij ziet aan de deugden en de weldaden der mensen. Want die mens vanwege afkering van zonden en toe trekken tot deugden ontgaat niet alleen de eeuwige pijn der helse vuur, maar hij zal hebben die onuitsprekelijke blijdschap die zonder einde en ongemeten is die de uitverkoren vrienden Christus bereid is in onuitsprekelijke blijdschap. Van deze blijdschap zegt die heilige profeet David in de psalm zeer genoeglijk aldus.
'In de stad Gods glorieuze dingen zijn van u gesproken. Want in u is geen druk noch lijden gevonden. Maar alle genoegen, jubelen en vrolijkheid is daar aanstarende die altijd duren zal.'
Die heilige man Sint Augustinus schrijft en leert ons een kostbare vermaning daar hij aldus zegt.'O' wie is die mens die niet begeren zou in grote blijdschap met Christus Jezus in ongemeten vreugden te regeren en dat hemelrijk te bezitten en te gebruiken. O mens lijdt een weinig om al zulke glorie te gebruiken Want met al te weinig lijden hier op deze aarde mag u verdienen die hemelse glorie die altijd duren zal.'
Overdenk toch in uw hart of u al zulke glorie verliezen en overgeven wil om die ongevallige tijdelijke glorie van deze kwade bedrieglijke wereld die vergaat als een schaduw die nu tegelijk schijnt en recht voort vergaan zal. Kiest een van deze twee, maar immer kies dat kwaadste deel niet. Want kiest u de genoegens van deze wereld zo moet u met de boze geesten eeuwig gekweld worden. En versmaadt u deze onbestemde glorie van deze wereld zo zal u met Christus leven in onuitsprekelijke vreugden en van hem zal u een kostbaar loon ontvangen. [15r]
Nu zal men weten dat de aller minste glorie der hemel niet is te vergelijken dat duizendste deel bij de glorie van deze wereld. Hierom o mens gebruik toch uw verstand dat u God heeft gegeven en merk de hemelse glorie. In de hemel zijn geen gebreken, alle ding is daar perfect en volmaakt. Al datgene dat men bedenken mag dat is daar.
Die eerste blijdschap des hemels die de zalige ziel gebruiken zal.
In hemelrijk is een eeuwige dag die altijd duren zal. Daar is nimmermeer nacht of enige duisternis. Die zon of de maan of de sterren lichten daar niet. Al waren ze daar, ze zouden niet alzo vele lichten in het hemelrijk als hier een kleine kaars bij de lichte dag. Want die zalige ziel licht meer in het hemelrijke dan de zon of die maan of de sterren in de aarde doen. In het hemelrijk is nimmermeer honger of dorst. Want met de fonteinen der goddelijke aanzicht worden ze gespijsd. Daar is ook hitte noch koude, water noch vuur, regen of wind, sneeuw noch bliksem, donder of hagel, noch geen onweer. Maar een eeuwig mooi helder weer veel mooier en veel genoeglijker dan alle meesters begrijpen mogen. O zoete prieel hoe zalig is die mens die nu te tijde verdient dat hij in u mag wonen in genoegen.
Daar is altijd een genoeglijke bekwame mei. Daar zijn meer lelies bloemen, violen wen goed ruikende kruiden dan men bedenken mag. De kostbare vruchten groeien altijd en ze worden nimmermeer dor en blijven altijd een genoeglijke groen en bloeien alzo wel in de winter als in de zomer. Daar groeien noch dorens, noch distel noch geen soort onkruiden zijn onder die kostbare vruchten. Daar zijn ook geen onreine wormen noch dieren of kwade beesten. Maar die zuivere vogeltjes, dat zijn die genoeglijke heilige engelen, die zingen alzo mooi in ongemeten blijdschap. In het hemelrijk is geen onlust, geen ziekte of geen zwakte. Maar een volmaakte eeuwige sterkte. In hemelrijk is geen druk noch lijden of enige tribulatie. Want gelijkerwijs onze gezond maker Christus Jezus spreek in het heilige evangelie daar hij aldus zegt."aԁbsterget deus om uem lacrimam ab oculis sanctorum.'
Dat is te zeggen; 'God zal afdoen alle tranen van de ogen van zijn heiligen. In hen zal geen droefheid voort meer aanstaande wezen.
In hemelrijk is ouderdom noch enige ziekte, maar een eeuwige lustigheid en een gezonde jeugd. Alle gebenedijde uitverkoren zielen zullen wezen in de gedaante van 33 jaren. Op gelijke wijze onze heer Jezus Christus was toen hij de bittere dood [15v] stierf op deze wereld om ons te verlossen van die eeuwige dood. Zoals ons die heilige apostel Sint Paulus betuigt. Een kind van een nacht en een over oud mens zijn daar gelijk oud en sterk. Daar is ook noch mank noch kreupel noch blinde, schele, stomme noch schurftig noch daar is geen mismaaktheid, maar een mooie volmaaktheid in alle leden. Daar is ook arbeid noch druk, noch droefheid noch geen belasting. Daar is ook geen zwaarheid noch verzuchten van het hart. Maar een eeuwige blijdschap en vrolijkheid en een eeuwige feest die niemand in dit leven begrijpen mag. Want wat ze zien of horen dat is hen allen te wille. Ze zien niets daar ze bekommering van krijgen mogen. Maar alles dat ze zien dat is vol blijdschap en vrolijkheid. En alles dat ze begeren of bedenken mogen dat is daar tegenwoordig.
Van de grote eendracht der eeuwige leven.
In het hemelrijk is al zulke volmaakte eendracht dat zij alzo eendrachtig zijn met God en onder elkaar, recht of daar maar een mens was. De heilige engelen spijzigen daar elke ziel naar hun begeren. In orgels, pijpen en luiten, in vedelen, in harpen en in gezang. In cimbalen, in psalm. In trompetten, in bazuinen en in allerhande zoet geluid dat men bedenken mag en alle genoeglijke zang is daar tegenwoordig. Ja, ze zijn alzo vrolijk en met al zulke blijdschap omvangen zodat het geen mens bedenken mag. Noch het mag nimmermeer in de mensen verstand komen. Ja, dat een mens die vreugde mocht zien zijn ziel zou uit het lichaam verscheiden van grote verwondering en van grote blijdschap.
In het hemelrijk is niemand gedwongen, maar iedereen heeft daar zijn vrije wil.
In de hemel gaan ook die zalige zielen naar al hun wil en uiten dat in een spel of in een andere of in wat spel dat ze willen. En ze gaan ook naar al hun wil van het ene gezelschap tot de andere tot wie ze willen of waar ze willen. En overal zo worden ze zo genoeglijk en vrolijken ontvangen met alle blijdschap de ene tot de andere zodat het geen mens in deze wereld volkomen noch geheel overdenken mag. Een mens zou niet mogen overdenken die aller minste vreugde die in het eeuwige leven is. O mens laat u doch ter hart gaan deze onuitsprekelijke grote vreugde en blijdschap. En wil doch deze blijdschap niet overgeven, noch wil ze niet verliezen om de ijdele glorie en die tijdelijke genoegens van [16r] deze wereld. Hun blijdschap is ook alzo groot en was het zaak dat ze in enige tijd een einde zou hebben, zoals het onmogelijk is, en men hen gaf nochtans alzo lange tijd als men bedenken mag. En dat ze dan weer in de aarde komen zouden en alle genoegens daar hebben zouden, ze zouden er grote rouw om hebben omdat hun blijdschap en genoegen een einde zou nemen zodat hen hun harten zouden denken te breken van grote droefenis.
Hoe dat in de hemel geen gevaar noch angst is.
De zalige uitverkoren vrienden van God zijn nimmermeer bang voor de dood. Want de dood hebben ze geleden en de dood zal op hen niet weer komen zoals Sint Ambrosius betuigt. Hun leven zal eeuwig duren en ze zullen niet denken of ze zullen niet bezorgen dat hun blijdschap immermeer einde hebben zal of dat het verminderd zal worden. Want zij vermeerdert altijd en is hen ook altijd lieflijk en alzo genoeglijk of het net begonnen was. Want die de heiligen vroeg die met Christus te hemel voeren, dat nu meer dan 1400 jaar geleden is, hoe lange tijd dat zij daar geweest waren, zonder twijfel zouden ze antwoorden en zeggen dat ze daar net gekomen waren. O genoeglijke stad Gods, ge bent alzo vol zonder verdriet en genoeglijke vreugden, waarom zou het ons dan niet verlangen in u te wonen. Sint Augustinus schrijft van die stad Gods zeer genoeglijk en zegt aldus. 'O lustig paradijs, uitverkoren stad Gods, hoe zou men mogen begrijpen de genoegens van uw tegenwoordigheid'. Och hoe zalig is nu die mens die alle vergankelijke genoegens versmaden om al deze glorie en blijdschap. Want men mag van die ene blijdschap in die ander niet gaan. Die deze glorie zoeken in deze vergankelijke wereld het is hen onmogelijk te komen in die hemelse glorie.
Hoe de duivel die zalige zielen niet mag vervoeren.
De zalige uitverkoren zielen zijn ook niet bang voor de duivel want de duivel met zijn kwade gezellen zijn buiten dat hemelrijk gesloten en ze mogen daar nimmermeer weer in komen. De zalige zielen zijn ook niet bang voor enige vijanden die hen laster of hinder doen mogen. Noch ze zijn ook niet angstig voor iemand die hun genoegen stelen of afhandig maken zal. Want in de hemel zijn noch rovers noch ook moordenaars.
In de hemel is ook haat haat noch nijd en daar is geen tweedracht van het hart, ja, alzo veel als met een klein woord tot daar is geen kijven. Maar daar is altijd eendracht en algemene vriendschap [16v] onder elkaar. En die zalige zielen hebben alzo grote liefde en minne onder elkaar zodat het geen tong uitspreken mag, noch geen hart mag dat bedenken. Ja, twee de aller vreemdste in het eeuwige leven hebben elkaar liever dan enige twee mensen op de aarde elkaar hebben mogen. En diegene die in deze tijd liefde tot elkaar gehad hebben die hebben in het hemelrijk noch meer liefde tot elkaar. Want ze weten dat ze nimmermeer van elkaar gescheiden zullen worden. Sint Ancelmus zegt; 'Die zalige zielen zullen elkaar in het hemelrijk alzo volkomen bekennen dat zij wel weten zullen van wat landschap of van wat geslacht dat ze in de wereld geweest zijn.'
In de hemel is een eeuwige vrede en eendracht. Want elke ziel vergenoegd zich aan zijn glorie en is niet afgunstig op de andere zijn glorie en zijn blijdschap. Maar elk verblijdt zich van de anders glorie alsof het van zichzelf was. Want hun liefde onder elkaar is ongemeten.
Daar is al zulke lieflijkheid van reuk zodat de hele wereld lieflijkheid daarbij is geacht als drek en stinkende slijm. O nu staat ons vlijtig en dapper te arbeiden om de lieflijke reuk te verkrijgen. Al is het dat ons God lijden en verdriet toezendt hier op deze wereld, als ziekten en andere gebreken, dat zullen wij geduldig en gewillig lijden om te verkrijgen die genoeglijke blijdschap. Want daar worden wij dan in geroepen alzo ver als we geduldig in ons lijden zijn. Wij zullen niet murmureren tegen God waarom dat hij ons meer lijden toezendt dan andere mensen. Want is het zaak dat hij ons lijden toezendt zo staan we in zijn liefde en hij wil ons kinderen maken van zijn hemelse gezelschap. Want dat mogen we merken in zijn woorden die hij in het evangelie gesproken heeft en zegt aldus. 'euem diligo castigo. 'Wie ik lief heb die kastijd ik en zendt hem veel lijden toe.'
Hierna volgen 3 bijzondere gaven die God de zalige zielen geven zal.
In de hemel heeft de zalige ziel drie bijzondere kostbare gaven. Ten eerste maal dat heldere aanschouwen van het Goddelijke aanzicht te gebruiken in onuitsprekelijke vreugden want ze mag nimmermeer van dat goddelijke aanzicht gescheiden worden. Deze glorie is alzo groot dat men ze niet mag bedenken. Want het is de opperste glorie die de heiligen bij God hebben. Dergelijke is dit de aller meeste pijn der verdoemde zielen dat ze nimmermeer dat genoeglijke aanzicht van onze heer Christus Jezus aanschouwen mogen. [17r]
Van deze blijdschap leest men een voorbeeld.
Het is geschied dat er was een mens die lange tijd met de duivel bezeten was en jammerlijk van de duivel werd gekweld. Toen hij lange tijd aldus bezeten was zo is het gebeurd dat hij vanwege de ontferming Gods troost en bijstand heeft gekregen. Want daar is een priester gekomen en heeft de duivel bezworen bij de naam van onze heer Jezus Christus en bij het goddelijke aanzicht dat hij uit die mens zou ruimen. De duivel mocht die kostbare duurbare woorden niet verdragen, hij moest gelijk na het gebod van de priester scheiden van de bezetenen mens. Toen sprak die priester de duivel toe en zei; ' u onzalige duivel, ik bezweer u bij de almachtige God dat u mij zegt dat ik u vragen zal.' De duivel antwoordde en zei;'vraag me wat u wilt en ik moet het u zeggen.' Want die mogendheid der almachtige God dwingt me daartoe zodat ik het niet weerstaan mag, ik moet u zeggen alles dat u wilt.
Toen sprak die priester tot de duivel en zei; 'Zo zeg me u onzalige vermaledijde creatuur of dat aanzicht van onze gezond maker Christus Jezus alzo mooi en genoeglijk is te aanschouwen zoals men ons zegt. Geef me hiervan bescheid, u hebt dat lange tijd bezeten in onuitsprekelijke genoegen, daarom bezweer ik u bij Christus Jezus dat u me dat zeggen wilt.'
Toen antwoordde de duivel met een
droevig gemoed en zei tot de priester. 'Och ik heb dat mooie aanschijn gezien en ik mag dat nu noch nimmermeer weer zien. Mocht me dat gebeuren weer te zien daar wilde ik om lijden alle pijnen die de verdoemde mensen in de hel lijden. Maar dat mag mij nimmermeer geschieden. Ja, ge vraagt of dat aanzicht God zo mooie en helder is zoals men zegt. Ik zeg dat geen mens bedenken mag de glorie en genoegen der goddelijke aanschouwenծ
Al gelijk toen de duivel dit gezegd had verdween hij met een angstige stank en met een groot gekrijs. De priester predikte alle mensen wat hij van de duivel gehoord had en hoe genoeglijk dat het aanzicht van onze heer Jezus Christus te bezitten is.
Och dit verzuimen die onverstandige mensen die vergankelijke dingen zoeken boven goddelijke dingen. Deze denken op dat genoeglijke aanzicht van onze heer Jezus Christus niet meer, maar ze denken op de wereld genoegen te gebruiken. Och zijn die mensen niet zeer verblind die dat beeld liever hebben dan de meester die dat gemaakt heeft. Is God niet boven alle creaturen lief te hebben. Zijn deze aardse dingen aldus genoeglijk hoe genoeglijk moet het dan wezen aan te schouwen die ze gemaakt heeft. [17v]
Van hoe grote macht dat het geloof is leest men een voorbeeld.
Bij Keulen waren twee geslachten die grote vijandschap tegen elkaar hadden. Waarvan de ene partij de zwakste was en timmerde een slot en deden de andere grote schade daaraf. Toen ze op een tijd een gevangen hadden zo was van hen drie een die graag wat van hem gehad had en zei; 'tenzij dat u ons geld geeft zullen we u pijnigen. Hij zei; 'ik heb drie penningen, neem die en roep daar drie maal mee en eet ze. Anders zal ge van mij niet krijgen. 'Hij was sterk in het geloof en sprak voort; 'Ik heb thuis tien mark geld in mijn kisten en een paar nieuwer schoenen waarmee ik naar Sint Jacob zal gaan, daarom wil ik ze u niet geven. Op Sint Steven dag 's morgens voor de dag zal ik uitgaan.' Hen verwonderde zeer die standvastigheid van zijn geloof en toen die dag kwam bonden ze hem met twee ijzeren banden en legden hem in een oven en ze zetten bij hem acht mannen die hem bewaren zouden. Ze spraken hem twee keer toe of hij noch daarin was en hij antwoordde ja. Maar toen ze het hem de derde keer vroegen antwoordde hij niet. Want zijn standvastige geloof die hij op God en op Sint Jacob had verlosten hem waarachtig uit de handen van zijn vijanden en hij ging naar Sint Jacob op dezelfde dag zoals hij dat tevoren gezegd had.
Een voorbeeld van een ridder die de duivel met hem liet rijden.
De abt van Munborch heeft mij een wonderlijk ding verteld van een bezeten maagd en van een ridder. Daar is een ridder dat nu een zeer devoot man is die voortijds alzo wonderlijk dapper plag te wezen in het veld zodat bijna alle grote edele lieden zijn vriendschap begeerden te hebben en hem schone hengsten en kleding plagen te zenden opdat hij hun vriend wezen zou. En op een tijd toen een maagd van 12 jaren en een ridders dochter die bezeten was in een kerk van geestelijke mensen gebannen werd zo begon ze onvoorziens zeer te lachen en te roepen. 'Ziet mijn vriend komt, ziet mijn vriend komt.' En toen ze gevraagd werd wie die vriend was zei ze; 'Ge zal hem al gelijk zien.' Want ze zei van een ridder die noch ver vandaar was. Maar hoe hij nader kwam zo ze blijder was. Toen hij in de kerk kwam stond ze tegen hem op en groette hem en zei; 'Ziet, dit is mijn aller liefste vriend, laat hem tot mij komen.' Die ridder was met zeer kostbare kleren bekleed. En toen hij bij de maagd kwam zei hij; 'Ben ik uw vriend.' En de duivel sprak tot hem door de mond van de maagd en zei; 'Ja, u bent mijn aller beste vriend. Want u doet al mijn begeren.' Hiervan werd die ridder bang al durfde hij het nochtans niet te zeggen. [18r]
Met dat hij zei tot de duivel. 'U ongevallige duivel, u bent geheel dwaas. Want was u wijs u mag liever zijn daar men steekt en toernooit daar men de ene vangt en de andere dood slaat. Wat legt u aldus en bemoeit zich met dit onschuldige maagdje dat geen kwaad gedaan heeft.' De duivel zei; Wil u dat ik met u trek tot al zulk spel zo laat me in u varen.' Die ridder sprak. 'Vertrouw, u zal in mij niet varen.' En de duivel zei; 'Vergun me dat ik bij u op de zadelboom zit.' Toen hem die ridder dat niet gunnen wilde begeerde hij dat die ridder enige plaats gunnen wilde om mee te zitten. Maar die ridder wilde het niet toestaan. De duivel zei; 'Ik kan niet te voet lopen. Wil u me mee hebben zo wijs me een plaats daar ik zitten mag.' Die ridder had medelijden met de maagd en had haar graag verlost van de duivel en zei tot hem; 'Wil u deze maagd laten en met mij gaan dan zal ik u u lenen een haak van mijn mantel in al zulke voorwaarden dat u me niets zal misdoen aan mijn lijf en zo lang bij me blijven zal als ik toernooi spelen zoek en als ik u gebied zal u gewillig van mij gaan.' Hij zwoer dat hij hem niets misdoen zou, maar helpen hem in alle eren voortzetten. En hij ging uit de maagd en kwam in die haak die hij hem wees. Van die tijd had die ridder zo'n grote voorspoed zodat hij afstak wie hij wilde. Maar de duivel was altijd bij hem en sprak met hem. Toen hij in de kerk te lang bad zo zei de duivel u murmelt al te veel. Toen hij dat wijwater nam zo zei de duivel, 'ziet dat u mij niet raakt.'
Daarna toen men het kruis preekte ging die ridder naar een kerk om dat kruis te ontvangen. Toen zei de duivel; 'wat wil u hier doen.'ծ Hij antwoorde; 'ik heb me gezet om God te dienen en ik wil van u scheiden, daarom ga van mij.' De duivel zei; 'Wat ontbreek u aan mij. Ik heb u geen kwaad gedaan, maar ik heb u rijk gemaakt. Nochtans moet ik ruimen naar uw gebod want ik heb het u beloofd.' Toen zei die ridder; 'Ziet, ik ontvang nu dat heilige kruis. En ik bezweer u bij de naam van diegene die om de mensen zaligheid gekruisigd is dat u van mij gaat en nimmermeer weer bij mij komt.' Al gelijk ruimde de duivel en hij werd gerekend met het heilige kruis en voer over dat meer en diende daar onze heer met zijn wapens twee jaar en daarna kwam hij weer en stichtte een mooi gasthuis waarin hij al zijn goed gaf en diende daar God in grote strenge penitentie al zijn leven lang. Tevoren had hij de duivel gediend. Maar dat was hem zeer leed en leefde voort in grote innigheid en gaf alle zijn goed de armen vanwege de gekruisigde heer die hij tevoren zeer vertoornd had vanwege de dienst die hij de kwade duivel van de hel al zijn leven bewezen en gedaan had. [18v]
O lieve mens, gedenk die grondeloze barmhartigheid van onze lieve heer Jezus Christus en wil immer niet in mistroost vallen. Gedenk hoe menige zondaar dat God zijn milde barmhartigheid gegeven heeft.
De duivel is alzo venijnig en alzo kwaad dat hij altijd de mensen ingeeft vanwege zijn kwade verleiding dat ze in mistroost vallen zullen. En daarom zal die mens hem sterk weerstaan vanwege dat goede ingeven der heilige engel. Al is het zaak dat die mens zondigt vanwege kwaad ingeven der kwade duivels, daarom zal die mens niet mistroostig worden. Want die natuur der mensheid is zeer zwak en daarom als de mens zondigt zo zullen hem zijn zonden leed wezen en het biechten met volkomen bitterheid en waarachtig berouw en dan zal God zijn grondeloze barmhartigheid nimmermeer weigeren, maar hij zal de zondaar blijde tot genade nemen.
Dat men in geen mistroost noch in wanhoop vallen zal leest men in een opmerkelijk voorbeeld.
Voorbeeld.
Op een dag is me verteld een al te wonderlijk ding. Het is geschied dat er was een vrouwe en die had een enige zoon die ze zeer lief had. Dit benijdde die kwade duivel en dacht hoe hij haar tot zonden mocht brengen. Hij liet niet af totdat hij haar bedrogen had en bracht haar alzo ver zodat ze met haar eigen zoon zondigde en kreeg een kind bij hem. Toen ze dat kind gekregen had was ze zo zeer met rouw omvangen zodat ze niet wist wat te beginnen. Haar hart dacht haar van druk en lijden te barsten. Die zonde was zo groot dat ze het niet biechten durfde.
Wat geschiede, ze dacht aan dat strenge oordeel Gods en op die gruwelijke pijn die de duivels en alle zondige mensen bereid is die hun zonden niet biechten, noch geen penitentie daarvoor doen. Al gelijk heeft ze gedacht op die grondeloze barmhartigheid van onze heer Jezus Christus hoe hij de zondige mensen tot genade neemt als ze genade van hem begeren. Ze is naar Rome gegaan en heeft dat kleine kindje mee genomen om aflaat en genade van haar zonden toe verkrijgen van de paus .
Toen ze bij de paus kwam dreef ze alzo grote rouw voor die lelijke zode die ze gedaan had zodat al diegenen jammerden die dit aanzagen. Haar kleine kindje had ze mee genomen tot een getuigen van het werk zodat ze daar schaamte en schande van mocht hebben.
Die paus zag aan haar grote bitterheid en dat standvastige vertrouwen dat ze had voor haar zonden en riep haar tot hem en hoorde haar de biecht. Ze biechtte volkomen de binnenste grond van haar hart zonder enige [19r] geveinsdheid of bewimpeling en zei het de paus en klaagde hem met bitterheid hoe droevig dat haar de duivel bedrogen had.
Toen de paus alzo grote berouw zag werd hij bewogen vanwege barmhartigheid en als een wijze meester van medicijnen
zo wilde hij dat zieke wijf gezond maken
in de ziel. Hij gebood haar dat ze daar zou komen en zich laten zien in al zulke kleren zoals ze tot haar zoon kwam toen ze met hem zondigde.
Dat wijf was niet versaagd voor die schaamte, maar ze dacht op die grote schaamte die de zondige mensen hebben zullen als ze voor het strenge oordeel Gods beschaamt zullen staan. Ze trok haar kleren uit tot op haar hemd toe en kwam alzo voor de paus staan zodat ze voor alle mensen beschaamd mocht worden. Toen de paus aanmerkte haar grote standvastigheid werd hij noch meer bewogen met barmhartigheid en sprak de vrouw toe.
'Ja vrouwtje, wil niet meer zondigen, al uw zonden zonden zijn u vergeven.'
Die vrouwe is weder ome getrokken en heeft een streng leven geleid van penitenties. Sommige van de kardinalen murmureerden tegen de paus waarom hij de vrouw geen zware penitentie gezet had. Toen de paus dit hoorde zei hij tegen de kardinaal die tegen hem murmureerde. 'Heb ik kwalijk gedaan zo bid ik God dat hij me plagen moet en heb ik goed gedaan zo moet die plaag op u komen.' En al gelijk werd die kardinaal geplaagd van de plagen God, maar vanwege beden der heilige paus werd hij gauw daarna verlost.
O lieve mens, laat u dit voorbeeld een leer wezen en biecht volkomen al uw zonden opdat u van God barmhartigheid verkrijgen mag en verzwijg noch en schaam u niet voor de priester uw zonden te biechten hoe lelijk dat ze zijn, maar denk aan het strenge oordeel Gods daar alle zondige mensen voor God beschaamt zullen staan. [19v]
Als de duivel ziet dat de engel God de zieke mens in dat geloof gesterkt heeft daar hij hem tevoren in bekoord heeft en ziet dat hij niet winnen mag zo komt hij en bekoort de zieke mens met veel andere verleidingen. Want alzo lang als leven in de zieke mens is zo laat de duivel nimmermeer af de mens te bekoren en te bedriegen.
Ziet hierin zonden; Menedith bent gij; onkuisheid heb je gedaan; Een wetslager ben je; Ge bent ook gierig;
De verleiding der duivel van de wanhoop.
Elk mens zal hier merken en verstaan hoe de duivel de zieke mens verleidt en bekoort met menigerhande listigheid in wanhoop. De rouw die een mens voor zijn zonden hebben zal die verandert die duivel in mistroost. Nu als die mens in het lichaam zeer jammerlijke gepijnigd wordt zo komt die kwade duivel en pijnigt de zieke mens in de ziel opdat zijn pijn te groter mag wezen. Met al dusdanige verleiding komt de duivel tot de zieke mens en zegt aldus. ԏ u vermaledijde ellendige, ziet hier al uw zonden die alzo groot zijn. Gij mag van God nimmermeer barmhartigheid verkrijgen. Want u weet wel dat u om een doodzonde verdoemd moet zijn als u niet gebiecht hebt deze zonden en hebt u immer niet gebiecht daarom moet u eeuwig verloren blijven.
Ge mag wel met Kain zeggen; ԍaior est mea iniquitas quam dei pietasծ Groter is mijn kwaadheid en boosheid dan ik genade verkrijgen mag. Ziet ook hoe gij de geboden God overtreden hebt. Want gij hebt God niet lief gehad, noch ook uw even christen mens en daarom en mag u die genade God nimmermeer verkrijgen. Want niemand zal behouden blijven, hij houdt de tien geboden Gods en u en hebt nauwelijks een van de tien gehouden. Hoe zal u de genade God alzo verdienen. God de heer zegt zelf in het heilige evangelie. 'Wie mijn geboden niet bewaart die mag in dat rijk der hemelen niet gaan.' De zeven werken der ontferming hebt u niet vervuld, u hebt met uw even christen mensen geen barmhartigheid gedaan, maar u hebt de armen onder de voeten getreden, waarmee hebt u de barmhartigheid Gods verdient. Laat af, laat af, het is nu te laat, u mag de barmhartigheid God nu niet verdienen. Ja, dat een mens al zijn leven goed gedaan had, noch weet hij niet of hij waardig is te ontvangen de barmhartigheid Gods. Hoe mag u dan die genade God verkrijgen die al uw leven niet veel goeds gedaan hebt, maar in kwaadheden en [20v] met kwade ondeugdelijke werken hebt u uw leven doorgebracht.'
Die deze bekoringen en met meer ander dergelijke brengt de duivel de mens in wanhoop. Geen ding vertoornd God zo zeer als wanhoop. Een mens moet vertrouwen hebben in de ontferming van God zal hij immermeer behouden blijven. En hier is geen kwader ding tegen die ontferming van God dan die zonde der mistroostigheid. Hiervan spreekt die profeet David in de psalm en zegt aldus. 'Wie ontferming der heer heeft ons niet laten verloren, maar heeft ze in alle noden ons bij gestaan.' Die heilige leraar Augustinus zegt. 'lk zondig mens die wanhoopt van de genaden Gods die verliest die genade God en die ontferming Gods zal hem geweigerd worden.'
Hierom, want de duivel is en bedrieger en een schalk van alle boeverij, zo weet hij het beste waarmee hij de mens bekoren en verleiden zal. Want dat God geen ding meer en mishaagt dan wanhoop en mistroost, daarom is die duivel er altijd op uit om de mens met deze zonde te bedriegen en te verleiden. Want hij is listig en kloek en werkt altijd om de mens te brengen tot de helse pijnen.
Van dat gruwelijke aanschouwen der duivels en van hun wreedheid. En van de angstige wormen die in de hel zijn.
Al diegene die hun buik houden voor hun god en al diegene die lekkernijen en wellust van hun vlees zoeken met eten en drinken en zich laten denken dat hoe hun lichaam altijd gestopt en gepropt moet wezen vol kostbare spijzen en dranken of ze zouden niet mogen leven. Al deze mensen zullen hun loon ontvangen met de kwade duivels in de afgrond van de hel en met de angstige draken zal hen pek en zwavel bereid worden. Want daar is voor lekker eten en onnutte drinken een eeuwige honger en dorst die nu noch nimmermeer verzadigd mag worden. Van deze onverzadigbare honger en dorst schrijft de heilige doctor Sint Augustinus en zegt aldus. 'O onverzadigbaree honger hoe scherp en hoe angstig is het in u te leven en in u nimmermeer enige troost te hebben. Vermaledijt zijn alle diegene die in u wonen. O angstige helse poort hoe onzalig is diegene die in u wonen moet.'
O zalige mens overdenkt deze angstige honger en beziet in wat grote pijnen dat die zondige creaturen met de wrede duivels gekweld worden. Beziet wat angstige ding [21r] dat het is in de eeuwigheid te hongeren en nimmermeer verzadigd noch gespijsd te worden. Geef over die lekkernijen van deze spijzen en drank op deze wereld opdat gij hierna verzadigd en gespijzigd mag worden met God en met zijn uitverkoren lieve heiligen in blijdschap en in genoegen die nimmermeer einde hebben zal.
In de hel zijn boze en wrede duivels daar die verdoemde zielen van gepijnigd worden die hier op deze wereld ijdele glorie en liefde tot elkaar hebben gehad. Och deze hebben voor dat genoeglijke aanschouwen van onze heer Christus Jezus dat vervaarlijke aanschouwen der boze geesten. De wrede duivels aanschouwen is zo vervaarlijk zodat men het niet begrijpen mag. Want gelijkerwijs dat het aanzicht van onze heer Jezus Christus genoeglijk en bekwaam is alzo vervaarlijk is dat aanzicht der duivels aan te zien. Ja, een mens zou liever kruipen in een gloeiende oven dan dat hij dat vervaarlijke aanzicht van de duivel zou willen aanschouwen, want dat menselijke gezicht mag niet zien dat vervaarlijke aanzicht van de duivels van de hel. Och zijn ze aldus vervaarlijk en angstig aan te zien, hoe vervaarlijk moet hun pijn dan zijn daar ze die vermaledijde verdoemde zielen mee pijnigen. Want ze zijn wreed en hard zonder ontferming en zonder goedertierenheid en zonder medelijden. Ze worden nimmermeer moede noch ze laten ook nimmermeer af ellendige verdoemde vermaledijde zielen te kwellen zonder ophouden en zonder enige barmhartigheid. De handen der duivels zijn scherpe klauwen en met deze harde handen nemen ze die zielen en werpen ze elkaar toe uit die ene pijn in de andere. En daarna trekken zij ze weer uit met scherpe haken en met scherpe klauwen en met menigerhande ander vervaarlijke instrumenten en werpen ze aldus wreed uit de ene pijn in de andere. O mens, dit is al hun genoegen en al hun spel dat ze met elkaar hebben. Hierin verblijden ze zich en dit is hun vrolijkheid. Maar o wee de vrolijkheid, och het is gemengd met onuitsprekelijke droefheid want in hen is een eeuwig gekijf en een oneindige haat en nijd. De duivels en die verdoemde zielen haten elkaar alzo zeer dat men het nimmermeer uitspreken mag want geen mens op deze wereld mag al zo'n haat en nijd tot de anderen hebben, noch nimmermeer krijgen zoals in de hel is.
Och wat staat er van deze gehate en nijdige duivels geschreven. Daar staat aldus van geschreven; 'Dit zijn diegene die de mensen daartoe brengen dat ze de wellust van hun leven begeren en dat vergankelijke leven zoet maken opdat ze uit het eeuwige leven gestoten worden en die grote onuitsprekelijke blijdschap en genoegen der eeuwige leven met Christus en met zijn heiligen [21v] nimmermeer gebruiken mogen.
Die haat en nijd des duivels die hij tot allen mensen heeft.
Men mag hier nu vragen waarom dat de duivel aldus hatig en nijdig tot de mensen is om die mensen tot de eeuwige verdoemenis te trekken of die duivel daar enige verlichting van pijnen van heeft. Daarop is te antwoorden; Neen. De duivels pijn zal nimmermeer verlicht worden, maar altijd even groot blijven. Al was het ook zaak dat hij alle mensen ter hel brengen mocht, zijn pijn zou niet kleiner zijn. Want hoe daar meer mensen verdoemd worden vanwege zijn bedrog zo zijn pijn groter is. Want ze laten nimmermeer af te huilen te kermen en te klagen over de duivels die ze alzo bedrogen hebben dat ze ter hel gekomen zijn in de angstige pijn. Want had de duivel die mensen niet bedrogen waren zij nimmermeer tot de eeuwige verdoemenis gekomen. Maar dit is de rechte zaak waarom dat de duivel op de mens aldus hatig is tot de eeuwige verdoemenis. Die duivel heeft lange tijd dat hemelrijk en dat genoeglijke aanzicht van onze gezond maker Christus Jezus bezeten in alzo groot genoegen en vrolijkheid zoals men bedenken mag en van deze blijdschap is hij gestoten in de afgrond der hel vanwege zijn hovaardij. En omdat de mens die plaats verdienen mag daar de duivel in gezet was en dat genoeglijke paradijs der wellust in blijdschap eeuwig bezitten mag en de duivel daar nimmermeer weer komen mag. Hierom benijdt de duivel dat en begeert altijd de mensen tot zonden te trekken opdat die mens die onbegrijpelijke blijdschap niet bezitten zal daar hij uitgeworpen is en hierom is hij altijd haattig en nijdig en bespot en pijnigt die vermaledijde zielen zonder ontferming. Daar is noch een andere reden waarom die duivel de mens aldus verleidt en brengt tot zonden. Die reden is dit. De duivel is kwaad en vol boosheid en daarom mag hij geen goed doen, maar al zijn werken die hij doet die zijn kwaad daar is geen deugd in gelegen. Die duivel verwijt de verdoemde zielen met schampende en smalende woorden alle zonden daar ze om verdoemd zijn.
Och hoe mag die mens diegenen dienen die hem aldus kwalijk beloond. O wat blindheid en wat beestachtigheid is er onder de mensen die de wereld en de duivel dienen en menen dat hen God met zijn uitverkoren heiligen die eeuwig met hem in blijdschap leven belonen zal. [22r]
Voorwaar, voorwaar dit is een kwade opzet en deze mensen zijn in hun boosheid verblind die dit menen. Want waarom zou men diegene belonen die ze niet gediend hebben, noch die ze niet onderdanig geweest zijn noch die zijn geboden niet gehouden hebben. Voorwaar, voorwaar hun loon zal met de boze duivels gegeven worden en nimmermeer zullen ze troost noch barmhartigheid bij God verkrijgen. Ze dienen de duivel van de hel en nochtans willen ze van hem geen loon ontvangen en menen met de uitverkoren vrienden en gezelschap van Jezus Christus beloond te worden. Maar het mag hen nimmermeer geschieden want diegenen die ze gediend hebben daar zullen ze hun loon van ontvangen.
Die almachtige God Jezus Christus onze verlosser zegt zelf in het heilige evangelie daar aldus geschreven staat;
'Non potestis deo feruire et mammone,' dat is te zeggen. ' mag God en die wereld beide tegelijk niet dienen.' Wil u God dienen zo moet u de wereld versmaden want de goddelijke dingen zijn tegen de wereldse genoegens. En is het zaak dat u de wereld dient zo mag ge God niet dienen en zo mag ge van God geen loon ontvangen. Maar die ge gediend hebt die zal u belonen. Hebt u Christus gediend, Christus zal u belonen. Maar hebt u de duivel gediend, u moet in de eeuwigheid met hem gepijnigd worden.
Christus Jezus ons gezond maker zegt in het evangelie aldus. 'De wereld en ik geven geen loon.' Dat is die deze wereld dient die wordt beloond met de eeuwige pijnen en droefenis. En die mij dient die wordt beloond met de eeuwige blijdschap. Hierin mag men openbaar verstaan en merken dat alle kinderen van deze wereld God niet toe behoren, dat zijn diegene die in hovaardij en in haat en nijd leven en in eten in drinken en in ijdel gezelschap en in ijdele sierlijkheid van kleding en in anderen uitwendige dingen hun genoegen zetten. Deze zijn allemaal kinderen der eeuwige verdoemenis en met de duivels zullen ze eeuwig gepijnigd en gekweld worden alzo ver als ze in al zulke staat blijven en geen penitentie noch biecht voor hun zonden doen willen.
Nu zal men verstaan en merken in wat manieren dat door de duivels de zondige verdoemde mensen gepijnigd en gekweld worden.
Dat fundament der hel is ziedend pek en zwavel. Dit is een alzo vervaarlijke brand dat een mens mag gruwelen die dit hoort zeggen. Och is dit vervaarlijk te horen zeggen, hoe angstige en hoe vervaarlijk moet het dan diegenen wezen die daar eeuwig in braden en in zieden moeten. Daar is ook een onverdraagzame mist en stinkende rook alzo groot dat die mooie aanzichten [22v] alzo zwart zijn gelijkerwijs kolen en aarde.
O stank hoe jammerlijk pijnigt u die ellendige verdoemde zielen met alzo angstige pijnen zodat geen mens die pijn uitspreken mag.
Daar zijn ook onverdraagzame en wrede wormen die altijd hongerig zijn en nimmermeer verzadigd mogen
worden. Hier staat aldus geschreven. Men mag dat knagen en bijten in de hel nimmermeer ontgaan. Deze felle wormen
doen de vermaledijden zielen al zulke onuitsprekelijke pijn vanwege hun knagen en bijten waarvan ze nimmermeer ophouden noch ook nimmermeer verzadigd mogen worden. Maar altijd pijnigen ze die zielen met hun bijten of het hongerige honden waren.
O wee, o wee de angstiger lelijke wormen. O wee dit ongenadige knagen en bijten.
In de hel zijn ook ontelbare wormen die vurig, giftig en stinkend en onrein zijn als padden en spinnen als bloedzuigers, slangen en adders, hagedissen en draken en alle onreine en venijnige wormen die men bedenken mag. Dezen kruipen om die vermaledijde zielen en zuigen ze en steken ze en bijten ze jammerlijk in alle leden. En deze gruwelijke wormen kruipen hen ook alle leden uit als uit de mond waarmee ze onnutte en kwade woorden mee gesproken hebben. Uit de oren waarmee ze onbetamelijke dingen gehoord hebben en daar ze ook dat woord God mede gehoord hebben dat ze van hen verdreven hebben en daar niet op geacht hebben. Uit de handen daar ze onbeschaamde dingen mee gesteld hebben. En ze worden onuitsprekelijk gepijnigd in alle leden waarmee ze gezondigd hebben. Deze ongenadige wormen doen die verdoemde zielen alzo grote vervaarlijke pijn aan dat ze denken dat ze hun leden scheuren en te barsten van boven tot beneden vanwege die onuitsprekelijk grote angstige pijn.
Hoe die verdoemde zielen begeren te sterven, maar het mag hen nimmermeer geschieden.
Die verdoemde vermaledijde zielen begeren altijd te sterven en roepen jammerlijk met huilen, met kermen, met krijsen naar de eeuwigen dood te sterven opdat hun pijn een einde mocht hebben, maar helaas, hun roepen is al om niet, hun stemmen worden nimmermeer te enige tijden verhoord. Want van hen staat aldus geschreven. 'Hun roepen en hun kermen zal nimmermeer einde hebben en in de eeuwigheid zullen ze nimmermeer vertroost worden. Want in de eeuwigheid moeten ze altijd leven.' En [23r] in alzo ongenadige pijn en hun pijn zal nimmermeer verminderd of kleiner worden. Maar het zal altijd duurzaam en overgankelijk wezen.
O ongenadige pijn, hoe onzalig is die mens die met de eeuwig moet gekweld en gepijnigd worden. Deze zielen die in al dusdanige pijnen liggen roepen en krijsen met jammerlijk kermen, met handengeklap, met wenen zeggen aldus. 'Vermaledijt moet zijn die buik die mij ter wereld gedragen heeft. Vermaledijt moet zijn vader en moeder die mij ter wereld opgevoed hebben. Vermaledijt moeten zijn al diegene die mij te negende lid toebehoren. Vermaledijt moeten zijn alle geslachten der mensen.
Dit en dergelijk zeggen die ellendige zielen vanwege grote pijnen en angstige bangheid die zij altijd lijden moeten.
Van die gruwelijke dieren die in die helle zijn en van die angstige pijn die ze de verdoemde zielen aandoen.
Hier zal men nu voort weten dat in de hel zijn onverdraagzame razende helse dieren die alzo verwoed en razend zijn dat men hun verwoedheid nimmermeer uitspreken mag. Als helse honden, beren, leeuwen, wolven, draken, lintwormen en menigerhande ander dieren die alzo onbekend en vreselijk zijn als men bedenken mag.
Dezen doen de verdoemden zielen onuitsprekelijke pijn en overlast. Ze zijn alzo wreed dat men ze niet mag binden. Ook zijn ze alzo fel dat men ze niet mag stillen of temmen. Ze branden ook alzo gruwelijk en ze stinken alzo angstige en ze zijn ook alzo hongerig zodat men ze nimmermeer verzadigen mag. Die ongenadige felle dieren kwellen en pijnigen de ellendige vermaledijde zielen alzo ongenadig en jammerlijk zonder einde of enige barmhartigheid. Zodat ze denken, was het mogelijk, ze zouden verscheurd en verslonden worden van de wrede dieren.
De verdoemde zielen worden ook door distels en dorens getrokken zodat hen het vel en vlees daaraan blijft hangen en dat bloed springt hen tot allen leden uit overmits die gruwelijke pijn. Ze worden ook opgehangen in alle leden waarin ze gezondigd hebben, in hitte, in koude, in stank, in rook en alzo jammerlijk worden ze geperst en gepijnigd zodat ze denken dat al hun leden te barsten gaan vanwege de groten vervaarlijke pijnen waarmee ze gepijnigd worden.
Van de onbekendheid der verdoemde zielen en van het verwijten en schampende woorden die ze tot elkaar zeggen.
In die eeuwige verdoemenis is geen wijsheid, noch kloekheid, [23v] noch kunst, noch loosheid of schalksheid of geen reden of verstand. Maar daar is alle onbekendheid en alle onredelijkheid en alle wanhoop en tweedracht. En daar is geen wijsheid noch verstandigheid. Want hoe wijs, hoe schalks, hoe kloek, hoe loos, hoe verstandig, hoe bekend dat de mens in de wereld geweest was, als hij in de hel komt zo is hij op gelijke wijze als die onschuldigste simpelste mens die ooit in de wereld gekomen is of immermeer mag komen. Want alle verstand is veranderd in een onbekende beestachtigheid. En vanwege die grote pijn die de mens lijden moet zo is in hem geen verstand en geen reden mag men in hem vinden, maar alle onbekendheid en onbeheersbaarheid. Daar is alzo grote haat en nijd onder de verdoemde zielen zodat men daar nimmermeer geen vrede heeft. Maar daar is altijd een eeuwige tweedracht,
Van dit kijven die ze met elkaar hebben schrijft de glorieuze apostel Sint Paulus en zegt aldus in zijn epistel. 'Die haat en nijd in de hel zal eeuwig duren.' In de hel is nimmer vrede, nimmermeer rust, nimmermeer vriendschap. Maar daar is alles onvrede, onrust en geen vriendschap, daar is ook haat en nijd en alle kwaadheid en bitterheid. De ouders haten de kinderen en de kinderen haten de ouders. De ene vriend haat de andere. Want ze hebben elkaar daartoe gebracht dat ze in die angstige pijn gekomen zijn vanwege vriendschappen, genoegen en ijdele glorie van deze wereld. Ja, daar is al zulke haat en nijd onder de onzalige zielen, mochten ze elkaar verscheuren van lid tot lid, ze zouden het niet laten vanwege die angstige pijn die ze moeten lijden.
Van de grote dwang die in de hel is.
Die bedroefde zielen hebben geen vrijheid dan tot een voetstap toe. Maar ze liggen gebonden en gesloten met gloeiende ijzen banden en kettingen alzo vast zodat ze geen lid roeren mogen. De stokers die ze binden dat zijn wrede kwade nijdige duivels de aller gruwelijkste helse honden die men bedenken mag. Deze laten nimmermeer af die zielen te pijnigen.
Deze angstige duivels sluiten die onzalige zielen met grote scharen bij elkaar met gloeiende ijzeren banden en werpen ze en tollen ze op gelijke wijze of men een bal van de ene plaats op de andere wierp. Nimmermeer mogen ze rusten noch ophouden een ogenblik zonder pijnigen. Maar altijd worden ze gestoten en gepijnigd zonder ontferming.
Hiervan spreekt David in de psalm. 'O wie zal die banden der onzalige openen mogen waarin ze gebonden zijn of wie zal ze mogen verlossen.' [24r]
Voorwaar niemand. Want nimmermeer mogen ze verlost worden, noch hun banden mogen nimmermeer ontsloten worden.
O lieve mens, overdenk deze gruwelijke angstige pijn der helse vuur en dat wrede gezelschap der duivels en wil doch immer niet mistroostig worden in het geloof, maar blijf standvastig en vertrouw altijd in de ontferming Gods. Want zonder die hulp en de barmhartigheid God mag u nimmermeer zalig worden. Want ons lieve heer Jezus Christus die zegt zelf in zijn heilige evangelie. 'Zonder mij mag niemand zalig of gezond worden.' Recht of hij zeggen zou; Ik ben de weg der zaligheid en die in deze weg niet wandelt die mag nimmermeer zalig worden, maar hij gaat tot de eeuwige verdoemenis. Alle diegene die in vleselijke genoegen met elkaar geleefd hebben op deze wereld en diegene die in haat en nijd geleefd hebben, dezen laten nimmermeer af elkaar te pijnigen en te kwellen met schampen en verwijten tot elkaar. De ene verwijt het de andere alle laster der verdoemenis. Opdat die ene de andere pijnigen en kwellen mag en opdat zijn verdoemenis te zwaarder wezen mag.
Hoe die verdoemde van God en van alle heiligen verscheiden zullen wezen en hoe grote pijn dat hem dat wezen zal.
In die hel is geen hoop noch geloof of liefde of vriendschap. Ten eerste zo is in die hel geen hoop noch enige troost, maar een eeuwige mistroost en ongeloof. Want ze durven nimmermeer hopen dat ze tot enige tijd bevrijd of verlost mogen worden. Zij mogen met de hele schat der wereld nimmermeer vrij gekocht worden. Daar baat noch zilver noch kostbare stenen. Ja, dat een verdoemde ziel de hele schat van deze wereld geven mocht zodat zijn pijn daar een dag mee bevrijd zijn, het zou hen nochtans niet geschieden mogen. Alle verdoemde zielen zijn in onuitsprekelijke mistroost. Ja, mochten ze alzo veel hoop hebben als tot een uur verlichting toe, daar zouden ze zich in verblijden. Maar dat is te laat, nimmermeer mogen ze enige genade verkrijgen. Want daar staat geschreven. 'in inferno nulla est redemptioծ Dat is te zeggen; Լ/span>In de hel is geen verlossing of daar zal nimmermeer geen verlossing komen.' Die verdoemde zielen zijn verscheiden van de heilige Drievuldigheid. Ten eerste van God de vader. Van God de zoon. Van God de heilige geest. Hierom hebben ze alzo grote droefheid dat men het nimmermeer uitspreken mag en dit hebben ze altijd in gedachte en in hun memorie. [24v]
Ze zijn ook eeuwig verscheiden van alle geminde genoeglijke gezelschap der hemelse leger. Ze zijn mede verscheiden van alle lieve heilige engelen en van alle aartstengels en van allen uitverkoren lieve martelaren en van allen belijders, jonkvrouwen en ook mede van alle heiligen. Och, och deze grote onuitsprekelijke blijdschap en genoegen hebben ze verzuimd vanwege een weinig tijdelijke genoegen van deze wereld. O vermaledijde ijdele glorie, o hoe dwaas zijn die mensen die dit begeren te gebruiken want ze verliezen overmits de eeuwige glorie die altijd duren zal. Ze hebben over gegeven dat genoeglijke gezelschap van het hemelse hof en ze zijn gedeeld bij de wrede boze duivels daar ze in eeuwigheid altijd mee gekweld en gepijnigd zullen worden. Hun troost en hun hoop zal zonder einde wezen en die gruwelijke onuitsprekelijke pijn zal nimmermeer een einde hebben. Hun genoegen en blijdschap zal altijd gemengd wezen met droefenis want hen zal nimmermeer enige troost noch genade van God geschieden.
Mochten die verdoemde te enige tijd genade krijgen, al hun pijn zou hen niet verdrieten. noch zwaar denken te wezen.
Van twee de aller grootste en zwaarste pijnen die de verdoemden in de hel hebben.
Hier zal men weten dat onder alle verdoemden mensen zijn twee bijzonder grote pijnen. Dit zijn de grootste pijnen daar die verdoemden mee gepijnigd worden. De eerste pijn is, omdat ze de tijd der gratie verloren en dat eeuwige leven hebben versmaat en zichzelf willens vanwege een weinig tijdelijke genoegen verdoemd en zichzelf onder de helse honden gezet hebben en daarvan eeuwig gepijnigd te worden. Hierom zijn ze op zichzelf alzo kwaad dat ze zichzelf te stukken bijten met krabben, met stoten, met slaan en met menigerhande mistroostigheid die ze zichzelf aan doen. Want ze zijn vol bitterheid en verkeerdheid van het hart. Ze zijn op zichzelf alzo kwaad gelijkerwijs of het razende honden waren. Want ze zijn zelf een zaak van hun pijnen en hun eeuwige verdoemenis.
Bij deze zielen staan die wrede duivels en bespotten ze met smalende schampende woorden. Dit zijn die woorden; ' u mooie ziel, o u edele ziel, hoe mooi heeft God u geschapen en gemaakt en hoe lelijk bent u geworden vanwege uw zonden. U bent van u zelf zo gehaat zodat u zichzelf pijnigt. Wij behoeven u niet te pijnigen, u spaart onze arbeid.' Dit zeggen die wrede [25r] boze duivels tot schimp en laster der ellendige verdoemde zielen. Maar nochtans pijnigen ze die zielen niet minder dan hiervoor geschreven is.
Die glorieuze apostel Sint Mattheus zegt. 'De tijd der penitenties hebben ze verzuimd en de dagen der verbetering van zonden die zijn voorbij gegaan en die glorieuze tijd zal hem nimmermeer weer gegeven worden. Want toen het hen gegeven was toen versmaden ze het en wilden het niet hebben.' Och of die verdoemde zielen nu die tijd hadden die ze verzuimd en verloren hebben vanwege die ijdele glorie van deze wereld en overmits hun stinkende zonden en vanwege een weinig vleselijke genoegen die ze nimmermeer mogen terug krijgen. Ja, mocht een verdoemde ziel die tijd weer krijgen en alle penitentie die de gehele wereld in heeft en die alle mensen doen mogen dat zouden ze graag doen en dat zou hen licht denken te zijn. Maar dat is te laat. Daar baat geen kermen noch klagen, noch daar baat geen jammerlijk bidden. Want het is al om niet dat ze bidden. Ja, mochten ze een dag of een uur hebben waarin ze barmhartigheid mochten verdienen, zoals we mogen zo lang als we leven, wat gruwelijk voorbeeld zouden ze ons geven. Het was geen wonder, zij zouden menige mens uit de zinnen brengen vanwege hun jammerlijke misbaar dat ze hebben zouden om te verkrijgen enige genade of vergiffenis. Och wat zal die mens zeggen die niet alleen die tijd verliest zoals diegene die slapen. Maar ook met menige grote zonden die al zijn dagen boos en onnuttig doorbrengt.
Wat staat van al dusdanige mensen geschreven. O vermaledijde creaturen, is het niet genoeg dat gij de tijd van uw penitenties kwalijk doorbrengt. Ge moet ook andere mensen van penitenties en deugdelijke werken trekken. Laat ge vergenoegen met uw boosheid en kwaadheid en breng doch geen andere eenvoudige goede mensen tot boosheid noch ook tot zonden.
Wil u zichzelf verdoemen zo breng niemand meer tot de eeuwige verdoemenis, laat u met uw kwaadheid vergenoegen. Hierom o uitverkoren mens, overleg in uw hart nu tevoren alzo lang al u de tijd hebt die u nu alle dagen kwijt raakt, want voorwaar onder alle dingen van deze boze wereld is er niets kostbaarder en niets duurder noch ook niet beter dan die tijd want vanwege deze werken die we in deze tegenwoordige tijd doen zullen we eeuwig beloond worden. Is het zaak dat we goede werken doen en ons leven eindigen in deugden zo zullen we beloond worden met onuitsprekelijke blijdschap en genoegen. Maar is het zaak dat wij kwade werken doen zo zullen we beloond worden met de eeuwige pijnen der hel. [25v]
Maar och helaas, menig mens achten nu niet snoder noch onwaardiger dan de tijd. Want men doet menige grote zonde en niet alleen om dat genoegen, maar om de tijd daarmee te verdrijven. Ze zeggen laat ons dit of dat bedrijven opdat we onze tijd daarmee vergeten mogen want het is goede tijd korting. Al dusdanige mensen is het nodig dat ze aanzien de heiligen apostel Gods Sint Paulus en horen wat hij zegt in zijn epistel tot de Hebreeërs daar aldus geschreven staat. 'Wij mogen God nimmermeer volledig bedanken dat hij ons aldus lange tijd verleend heeft om onze zonden te verbeteren en laat ons leven op die wijze dat we het verbeteren mogen.' Och beziet hoe menige mens die God heeft gedood die vermoord zijn in hun stinkende zonden en eeuwig verdoemd zijn. Waarom mogen wij aldus dwaas zeggen dat we niet weten waarmee dat we deze tijd doorbrengen zullen. Mogen we God niet wel danken dat hij ons aldus lang spaart en tijd geeft onze zonden te verbeteren. Zijn we niet alzo zondig als menigeen die God in zijn zonden heeft laten smoren. Ja, ik heb angst dat we vaak veel zondiger zijn en nochtans is hij ons genadig en spaart ons en geeft ons lange tijd onze zonden te verbeteren. Maar o wee, diegenen die hun tijd doorbrengen vanwege ijdelheid en kwaadheid. Het was hen beter dat zij niet geboren waren. Want hoe weinig dat ze deze tijd der verdiensten achten, ze moeten nochtans daar reden van geven voor het strenge oordeel van God. Och wat zullen ze zeggen die hun tijd onnut en kwalijk doorgebracht hebben.
Och wat strenge oordeel zullen ze ontvangen te jongste dag van de rechtvaardige rechter.
Wat grote pijn dat het de verdoemde zielen wezen zal dat aanzicht van God nimmermeer in vreugden te zien.
Men zal hier voort weten en verstaan de volgende pijn der verdoemde zielen en de duivels. Dat is deze dat ze dat aanschijn van Christus nimmermeer mogen aanschouwen. En dit is hen de aller grootste pijn. Ja, ze zullen dat aanzicht van God te jongste dag aanschouwen. Als de strenge rechter uitspraak zal geven over de gebenedijde en over die vermaledijde. Maar o wee, dat aanschouwen. Want dat zal hen wezen tot hun eeuwige verdoemenis. Maar het zal de gebenedijde de aller grootse vreugde en blijdschap wezen dat genoeglijke aanzicht van Christus Jezus aan te zien in onuitsprekelijke vreugden en blijdschap. En daarom zal het de vermaledijde de aller grootste pijn wezen te aanschouwen [26r] als hij tot hen spreken zal. 'Discedite a me maledicti in ignem eternam,' dat is te zeggen. ԇaat van mij gij vermaledijde in dat eeuwige vuur dat de duivel en zijn gezellen bereid is in het begin der wereld. Gelijkerwijs als geschreven staat in dat heilige evangelie; 'Die verdoemden zullen confuus en beschaamd staan voor dat aanzicht van onze heer Jezus Christus. Ze zullen niet een woord weten te antwoorden voor de richtstoel. Maar zij sullen veroordeeld worden tot de eeuwige verdoemenis. Hiervan zo spreekt de heilige apostel Sint Paulus en zegt aldus. 'Hun vreugde zal worden veranderd in droefheid en de glorie zal gemengd wezen met onuitsprekelijke bitterheid. Want ze moeten eeuwig en altijd in alle pijnen blijven en nimmermeer zullen zij zonder pijn wezen, noch nimmermeer zal hun pijn verminderd wezen en dat aanzicht van God zullen ze nimmermeer in vreugden noch in blijdschap aanschouwen.' Want al is het zaak dat de verdoemden onze heer ten oordeel zullen zien, ze zullen nochtans zijn Godheid niet zien. Ze zullen die Godheid van de Vader niet zien mogen noch de Godheid van de Heilige Geest. Maar ze zullen alleen aanschouwen de zoon God die dat menselijke geslacht verlost heeft met een ontelbaar gezelschap der heiligen en de engelen. Gelijkerwijs als een almachtige God en een rechter over de levenden en doden. Die dat oordeelt dat die verdoemde van hem horen zullen zal zo wreed wezen dat geen mens dat bedenken mag hoe streng dat het de verdoemden zal wezen te horen. En die uitspraak die hij zijn uitverkoren vrienden toe spreken zal die zal alzo genoeglijke zoet wezen zijn uitverkoren vrienden te horen dat geen mens zou die vreugde en die blijdschap mogen bedenken.
Die verdoemden moeten ten oordeel komen tegen hun wil.
Item, het zal de verdoemden zo'n grote pijn wezen dat ze ten oordeel komen moeten en dat strenge aanzicht van God te aanschouwen in alzo grote wreedheid zodat ze liever in de hel blijven zouden en met de duivels omgaan dan ze ten oordeel komen moeten en dat strenge aanzicht van onze heer Jezus Christus aanschouwen moeten in alzo grote wreedheid en gevaar. Maar dat baat hen niet, ze moeten daar komen en ontvangen loon naar hun werken. Opdat ze gescheiden worden van alle uitverkoren heiligen. En opdat zij zien dat vervaarlijke strenge aanzicht Jezus Christus tot hun eeuwige verdoemenis.
Nu mocht iemand vragen waarom dat die verdoemde zielen te oordeel moeten komen en wie ze daartoe zal dwingen want de duivels zullen dat oordeel wel zo zeer vrezen zoals de verdoemde mensen. Hierop is te [26v] antwoorden. De duivel zal ze daartoe niet dwingen, want hij moet tegen zijn dank ook ten oordeel komen. Maar God de heer Jezus Christus zal ze daar brengen vanwege zijn strenge rechtvaardigheid. Want God mag die duivels dwingen ten oordeel te komen.
Och lieve mens laat u dit ter hart gaan en heb ontferming met u zelf en doe deugdelijke werken alzo lang als u hier de tijd hebt. Want die tijd zal u gauw ondergaan, de dood is snel en komt gelijk, ja, heden gezond morgen dood. Of nu gezond binnen een uur dood.
Gedenk zonder ophouden dat u nu verdienen mag alzo lang als u leeft en dat u vanwege uw verdienste eeuwig aanzien mag dat genoeglijke aanschijn Gods daar zich alle heilige engelen in verblijden, daar zich alle hemelse leger en verheugt. En wil immer niet traag wezen dit kostbare pand te verdienen, maar vlijtig en naarstig bereid u daartoe zodat u dat mag bezitten in onuitsprekelijke blijdschap en genoegen opdat u met de duivel met alle kwade mensen niet beschaamt staat voor dat oordeel God.
Men leest een voorbeeld van een zondige ridder die al zijn leven kwaad gedaan had en nochtans vanwege drie woorden behouden bleef.
Voorbeeld.
Het was een ridder en een zeer zondig mens die plag te steken, te jagen en met allerhande ijdelheden bracht hij zijn leven door in groten onreine zonden. Hij plag ook altijd te strijden en te vechten en nimmermeer zo was zijn hart tevreden, maar altijd was hij bekommerd met al dusdanige ijdele genoegens. Het geschiede op een tijd dat hij te strijde getrokken was om daartegen zijn vijanden te vechten. En in de strijd is hij dood gebleven. Maar toen hij stierf waren dit zijn laatste woorden. 'Heer ontferm u over mij.' En in zijn dood werd een bezeten mens van de duivel verlost. En toen de duivel die mens een tijdje daarna meer wreed kwelde dan hij tevoren had gedaan vroeg hem die priester waarom dat hij dat deed. De duivel zei en sprak. Ԗan ons was zeer veel verzameld daar deze ridder dood geslagen werd die ons helaas is ontgaan vanwege zijn klappen en snateren want we hebben daardoor grote schade gehad, daarom koel ik mijn boze felle gemoed op dit vat dat me gegeven is of ik zou verwoed worden in mijn boosheid.' Die priester vroeg de duivel wat die woorden waren die deze ridder gezegd had. De duivel sprak en zei; 'Ik weet ze wel, maar ze zijn alzo machtig zodat ik geen macht heb ze te zeggen, maar ga daar die ridder dood bleef en men zal u die woorden zeggen.'Die priester ging heen om [27r] de rechte waarheid te vernemen gelijkerwijs als hem die duivel gezegd had. Hij kwam op de plaats daar die ridder dood gebleven was en vroeg diegenen die daarbij waren geweest wat de ridders laatste woorden waren toen hij dood bleef. Ze antwoorden de priester en zeiden; 'Toen die ridder dood bleef toen was hij alzo zeer geslagen en gewond zodat hij nauwelijks een woord kon spreken. Maar toen zijn ziel van het lichaam scheiden zou sprak hij deze drie woorden daar wij dat allen hoorden.
'Heer, ontferm u mij. En toen hij dit gezegd had zo gaf hij zijn geest en we hoorden niet dat hij enige woorden meer sprak.
Toen de priester dit hoorde dankte hij God van zijn grote ontferming die hij in alzo danige zondige mens bewezen had.
O wat een mooi kostbaar voorbeeld is dit tegen diegene de in mistroost komen vanwege inblazing der kwade duivels en menen dat hun zonden alzo groot zijn zodat God hen nimmermeer vergeven mag gelijkerwijs als hiervoor gezegd is. Och neem deze reden niet voor noch blijf in geen mistroost. Want heeft God zich ontfermt over al dusdanige zondige mens die niet meer dan drie woorden in zijn laatste einde sprak. Ԉeer ontferm u mijծ Zonder twijfel zoals de zondige mensen genade van hem begeren, hij laat niemand ongetroost. Maar de zondaar is hij altijd genadig en goedertieren als ze op hem genade en barmhartigheid begeren.
Nu zal men voort merken dat de duivel de zieke mens altijd bekoort in mistroost opdat hij de ontferming van God niet begeren zal en opdat hij in zijn zonden verhard en verstevigd mag blijven. En dit is de aller grootste zaak waarmee de mensen om verdoemd worden. Want God vergeeft deze zonde nimmermeer.
Hiervan leest men een vervaarlijk gruwelijk voorbeeld.
Voorbeeld.
In een dorp bij Keulen geheten Freggenne daar woonde een wijf die plag te woekeren om groot goed en geld bijeen te verzamelen. Haar hart dat was alzo gierig dat ze dacht dat ze nimmermeer geld genoeg oppotten noch bijeen verzamelen mocht.
De priester, haar biechtvader, raadde haar menigmaal aan te denken om deze zonde en zei ze moest deze zonde laten of ze mocht nimmermeer bij God komen. Want met onrechtvaardig goed mag men nimmermeer ten hemel komen of men moet dat eerst terug geven. Dit onderwees haar die priester vaak en menigmaal met lieflijke en zachte woorden en soms met strenge en harde woorden. Ze achtte het niet, maar nochtans beloofde ze hem vaak dat zij [27v] deze zonde verbeteren zou. Maar ze deed het niet dus bleef ze in die lelijke zonde.
Tenslotte stierf ze in deze zonde. En men legde dat lichaam op de aarde en op dat stro. Wat geschiede, toen ze aldus op de aarde lag kwam de duivel in dit dode lichaam en roerde haar handen en armen gelijkerwijs of ze geld aan het tellen was zodat al het volk bang was die dit aanzagen. Ze zeiden tegen elkaar, ' is dit wijf niet dood hoe mag dit wezen, ze doet alsof zij noch leefde, laat ons immer goed bezien of ze ook dood is.' En al gelijk zagen ze dat het de duivels feest was.
Ze zonden haastig om de priester opdat hij zien zou dat wonderlijke teken en mirakel. Die priester die kwam en zag dat het wijf aldus lag en schudde de handen en de armen. Hij bezwoer de duivel dat hij dat lichaam met vrede liet. Toen die priester deze woorden sprak zo liet de duivel dat wijf stil liggen, maar toen de priester niet las die bezwering zo schudde de duivel weerom de handen van het wijf zoals hij tevoren gedaan had.
De priester nam wat aren van
gerst en stak het dode wijf in de mond waarop ze naarstig in kauwde en alzo klein op gelijke wijze of ze noch geleefd had. Tenslotte nam hij die stool en deed die het dode wijf om de hals en zei aldus. 'Ik bezweer u o u duivel bij de naam van onze heer Jezus Christus dat u aflaten zal dit lichaam te kwellen.
Alt gelijk toen de priester dit gedaan had liet de duivel dat lichaam stil liggen. Maar toen de priester weerom thuis gegaan was kwam de duivel weer en nam dat dode lichaam waar ze het allemaal zagen en wierp het door het huis en tegen de balken alzo ongenadig en hard zodat al dat gebeente vaneen viel en gebroken werd van de duivel.
Dat volk was zeer angstig en bang en liep van grote gevaar uit het huis. De volgende dag kwamen ze weer om te bezien hoe het met het wijf was. Ze vonden dat gebeente dat hele huis door verstrooid en gebroken. Toen dachten ze dat die ziel verdoemd was. Want ze wisten wel dat ze haar leven gierig en begerig geweest was en dat ze den arme lieden hun goed met woekeren en met onrecht afgekregen had.
Daarom namen ze dat gebeente en begroeven het op dat veld onder de beesten. Want dat vermaledijde lichaam was niet waardig op het kerkhof te liggen. O lieve mens, laat u dit een leer wezen en wilt immer in uw boosheid niet verstenen noch verharden opdat u niet komt te wonen met de boze duivels daar dit onzalige en vermaledijde wijf eeuwig en immermeer moet mee wonen en jammerlijk moet gepijnigd worden zonder vertroosting of zonder enige genade en ontferming. [28r]
Een voorbeeld van een ridder die zo angstig en lelijk zwoer zodat hem de duivel opvoerde met lijf en met ziel in de hel en hoe zijn darmen boven in het huis aan de latten bleven hangen.
Voorbeeld.
Bij Soest, dat een stad is int sticht van Keulen, woonde een ridder die Themo genoemd was. Deze was alzo zeer tot het dobbelspel geneigd zodat hij dag noch nacht rusten mocht vanwege dat grote genoegen die hij in het dobbelen gezet had. Altijd droeg hij met hem de zak met de penningen en de buidel met de dobbelstenen om altijd bereidt te wezen tot dit kwade spel.. Hij plag te zweren bij de gewonde God en bij alle martelarij die God om de mensen wil geleden heeft. Hij plag ook al zulke voorspoed te hebben zodat niemand tegen hem met dobbelen mocht winnen of zeer weinig. Wat geschiede, God de heer verheugt die boosheid wel een tijdje, maar als hij ziet dat hem die mens niet verbeteren wil zo plaagt hij hem tenslotte met de eeuwige verdoemenis. Want God heeft gezien dat zich deze ridder niet verbeterde en daarom heeft hij een wonderlijk ding laten geschieden. Het is eens gebeurd dat deze man in zijn huis zat en had graag tegen iemand gedobbeld, maar hij kon niemand krijgen die tegen hem dobbelen wilde. Daarom werd hij kwaad op zichzelf om dat hij niemand kon krijgen die met hem dobbelde. Hij zwoer bij Gods darmen, bij Gods martelarij en bij al zijn lijden en pijn en zei;
'Ik wilde dat ik met de duivel spelen mocht opdat ik iemand mocht krijgen die tegen me speelde.' Al gelijk toen hij dit gezegd had kwam op hem de wraak van God. En ziet, de duivel kwam tot hem met een grote zal vol geld en schudde dat op de ridders tafel. Die duivel was gesteld als een jongeling en de ridder wist niet dat het die duivel was. En de duivel sprak tot de ridder en zei; 'Ik heb veel van u horen zeggen hoe kunstig dat u van dobbelen bent en daarom ben ik tot u gekomen om tegen u te dobbelen. Want ik heb nooit mijn meester in enige boeverij gevonden.' De ridder zei; 'Laat ons een kans tegen elkaar werpen en bezoeken elkaar.' De duivel zei; 'Hij wilde het doen.' Het geschiede toen ze tegen elkaar speelden dat de duivel de ridder zijn geld met grote hopen af won en die ridder kon niet of zeer weinig van de duivel winnen, daarom was de ridder zeer toornig en kwaad op zichzelf en zei;
'Tenzij het zaak was dat de duivel zich hiermee mengde u mag me dit geld niet afwinnen.' Het was op een grote heilige dag toen ze speelde en ze speelden tegen elkaar de hele nacht tot de dag begon op te gaan. [28v]
Toen zei de duivel tot de ridder. 'Die dag komt en men zal gelijk de metten beginnen te zingen, daarom laat ons aflaten van dit spel en laat ons te kerk gaan en dienen God.ռo:p>
Toen de duivel dit gezegd had antwoorde de ridder en sprak tot de duivel. 'Ik wil God niet dienen omdat hij me aldus mijn goed laat verliezen, maar ik wil liever de duivel dienen en bezien of hij me enig avontuur geven wil.' Nu ziet een wonderlijk ding dat toen geschiede vanwege de rechte uitspraak der almachtige God.
Toen dit ridder dit gezegd had sprak de duivel tot hem en veranderde zijn gedaante van de jongeling in de gedaante van de aller woeste duivel. En met een vervaarlijk gezicht zei hij tot de ridder;
'O u vermaledijde creatuur, wil u God niet dienen zo dient u de duivel van de hel. Kom en ontvang uw loon van diegene die gij gediend hebt. Al gelijk toen de duivel dit gezegd had nam hij de ridder en voerden hem boven het huis uit en trok hem door dat dak alzo ongenadig zodat zijn darmen aan de latten bleven hangen. En bracht hem alzo met lijf en met de ziel in de afgrond der hel. Tevoren begeerde hij met de duivel te spelen, toen speelde die duivel een jammerlijk spel met zijn ziel.
' Morgens wist dat huisgezin niet waar hun heer gebleven was. Ze zochten hem maar ze konden hem niet vinden. Tenslotte vonden ze dat zijn darmen in het huis aan de latten hingen. Toe werden ze zeer angstig en verstonden dat het vanwege mirakel en overmits de rechtvaardigheid Gods geschied was.
Nu mag men vragen waarom de duivel de ridder zei dat hij God dienen zou. Dat deed hij opdat zijn verdoemenis te groter zou wezen want hij wist wel dat hij God in al zulke vloeken en zweren niet zou willen dienen. Maar de duivel, zijn meester, die hij toebehoorde. [29r]
Gij zal niet wanhopen; Ik heb geen victorie.
Dat goede ingeven van de engel tegen de verleiding van de duivel. En hoe die engel de zieke mens inbrengt dat hij vertrouwen zal in de ontferming van God.
Gij mensen, merk hier dat goede ingeven van de heilige engel tegen de wanhoop en de bekoringen des duivels. Als de duivel de zieke mens alzo ver brengt vanwege zijn kwade bekoringen zodat hij denkt; Ziet mijn zonden zijn alzo groot zodat ik nimmermeer genade van mijn zonden verkrijgen mag.' Dan komt de engel God en troost de zieke mens en zegt aldus; 'O mens, waarom wanhoopt u. Al was het dat u alle moorden, diefstal en doodslagen
gedaan had als druppels water en zand in de zee. Ja, al had u alle zonden der wereld gedaan en nochtans niet gebiecht had vanwege die verleiding des duivels en dat gij alzo zwak was zodat ge ze niet biechten mocht, daarom zal ge nochtans niet wanhopen. Maar gij zal denken. O barmhartige God ontfermt u mij en wil me vergeven dat ik aldus verhard ben geweest en mijn zonden niet heb willen biechten. Lieve heer wees me barmhartig. Want mocht ik spreken ik wilde u graag mijn zonden biechten en het is me bitter leed dat me de duivel aldus ver heeft gebracht dat ik aldus mistroostig ben geweest.' Als een mens al dusdanige opzet heeft, ja, hoe grote zonden dat hij tegen God gedaan heeft, God zal nochtans hem ontfermen en hem nemen te genade.' Want David zegt in de psalm. 'Cor contritum et humiliatum deus non despicies.;Dat is te zeggen. 'Een berouwend en een ootmoedig hart zal God niet versmaden.
Ezechiel die profeet zegt ook; In wat uur dat de mens zucht voor zijn zonden zo zal hij behouden blijven. 'Sint Bernardus zegt; Meer is God goedertieren dan enige boosheid.
Sint Augustinus zegt; 'Onze lieve heer mag meer ontfermen dan een mens zondigen magծ Ja, al wist een mens tevoren dat hij verdoemd zou zijn, nochtans zo zal hij niet wanhopen maar altijd vertrouwen in de ontferming van God. Want vanwege volkomen geloof en vast vertrouwen mag men God zijn hemelrijk afdwingen. Hiervan staat geschreven; 'Dat Judas veel meer zondigde omdat hij in wanhoop viel en verhing zichzelf dan dat hij Christus verraden en verkocht had. Want al had hij Christus verkocht nochtans had hij van God genade begeert. God zou hem zijn milde ontferming niet geweigerd hebben. [30r]
Hier begint die glorie en de blijdschap die de mensen van God gegeven zal worden als ze Christus vertrouwen en begeren barmhartigheid. En vallen niet in mistroost. En noch ook de glorie der gerechtigde die rechtvaardig geleefd en geweest hebben.
De gerechtigde en de milde mensen die hun koopmanschappen en hun ambachten met gerechtigheid gedaan hebben. En al diegene die gierigheid geschuwd hebben en geen onrechtvaardig goed onder hen gewonnen en hebben of geen onrechtvaardig goed onder hen gehouden hebben. Want die onrechtvaardig goed onder hem heeft en weet dat het onrechtvaardig is en wil dat nochtans niet terug geven. Ik zeg u voorwaar dat hij dat schone rijk der hemelen nimmermeer bezitten mag en de glorie der hemel zal hem nimmermeer gegeven worden. Want Sint Hiëronymus zegt;
'Onze lieve heer Jezus Christus ziet niet naar de kleinheid of de grootheid der dingen en diens goed. Maar hij ziet aan de wil.' Die ook hun koopmanschap en hun ambachten gedaan hebben en niet om dat goed te verzamelen zoals die begerige gierige mensen doen. Maar alleen om hun nooddruft daarvan te nemen en God daarvan te dienen en de armen gewillig daarmee te delen. Al diegene die de armen mede van hun goed gedeeld hebben en vanwege God van hun goed de armen gegeven hebben waarmee ze dat hemelrijk tegen God hebben gekocht. Deze en dergelijken hebben alle tezamen alzo onuitsprekelijke glorie en grote blijdschap zodat geen tong dat uitspreken mag. Daarvan staat geschreven. 'De rechtvaardig zullen onbeschaamd staan en hun hoofden zullen ze opheffen in dat aanzicht der levendige God.' Hiervan staat in dat heilige evangelie geschreven;
'Beati misericordes quoniam ipsoruzelt reguam celorum.' Dat is te zeggen; 'Zalig zijn die barmhartige want dat rijk der hemelen is hun eigen.' Zalig zijn die rechtvaardige en de goedertieren die de armen mede gedeeld hebben want dat aanzicht God zullen ze daarvoor ontvangen. Ze hebben dat geld en dat goed niet verloren, maar ze hebben daar duizendvoudig meer loon voor ontvangen. Want ze hebben goede rekenschap gedaan en daarom zullen ze zeer begaafd en beloond worden.
Deze mogen van God begeren wat ze willen en het zal hen nimmermeer geweigerd worden. Hun blijdschap en genoegen moet altijd duurzaam blijven. Ze zullen erfgenamen zijn van het hemelrijk en de engelen verblijden zich daarin. Ze hebben dat aardse goed [30v] niet gediend, maar dat aardse goed heeft hen gediend in hun nooddruft.
Ze hebben de schatten noch de rijkdommen der wereld niet gezocht, noch ze hebben hun goed niet in zonden of in ijdelheid gebracht, noch in hovaardij of kostbare kleren, noch in sierlijkheid of in hoogte, noch in lekker te eten of te drinken. Maar al datgene dat ze ontberen mochten hebben ze de armen mild mede gegeven en om de naam Christus Jezus in Gods eer gedeeld naar al hun vermogen.
En daarom zullen ze bezitten dat eeuwige loon met God en zijn heiligen in onuitsprekelijke blijdschap.
Want ons lieve heer Jezus Christus spreekt zelf in het evangelie en zegt aldus; 'Voorwaar, voorwaar zeg ik u; Alles dat ge een van deze minsten gedaan hebt dat hebt ge mij gedaan.' Die heilige man Sint Ambrosius zegt aldus; 'Ontvang de armen en wees hen behulpzaam en hij zal u verenigen met Christus Jezus en zal u brengen in dat eeuwige tabernakel,'
Hiervan zegt Isidorus; 'Het is waar dat alle zonden worden afgenomen en weg gedaan vanwege de werken der ontferming is het zaak dat zich diegene voor zonden wacht die de werken der ontferming doet.'
Och hoe zalig is diegene die zijn hart niet rust op dat aardse goed en die mild de armen meedeelt naar zijn vermogen. Want wat baat rijkdom, wat baat kostbare juwelen, wat baat kostbare schatten als men daarvan scheiden moet.
Is het niet genoeglijk dat een man zijn bed recht en gelijk maakt of hij daar zelf op slapen wil. Och het is noch veel genoeglijker dat een mens de weg bereidt en die toepaden klaar maakt waarin hij wandelen en reizen moet.
O aller liefste mens, wil toch uw hart niet zetten op vergankelijk goed dat niet lang duren mag. Maar verkrijg en verwerf dat hemelse goed dat eeuwig duren zal en dat nimmermeer einde hebben zal. Want al is dat zaak dat gij rijk van aards goed bent, dat hebt gij van u zelf niet, maar de almachtige God verleent u dat opdat gij de armen daarmee delen zal en alzo een goede plaats maken om bij hem eeuwig te wonen. Wee diegene die rijk van goed is en de armen daarvan niets meedeelt naar al zijn vermogen.
Sint Augustinus zegt. 'O mens, verdient de tijd dat ge leeft want na de dood mag gij het niet verdienen.' En al is het dat u lieve vrienden achter laat nochtans durft u daarop niet te vertrouwen noch uw ziel daarop te laten staan want och helaas ze zullen u vergeten en op uw ziel zullen ze niet achten. Want wanneer ze uw goed hebben zo vragen ze niet naar de ziel. Maak daarom alzo de tijd dat u leeft dat u uw vrienden troost of helpt zodat u na uw dood niets behoudt. O wat liefelijke woorden spreekt Sint Gregorius en vermaant alle mensen en zegt aldus; 'Weest immer niet traag de armen te geven uw aalmoezen. Want al geeft u dat diegenen die in de aarde zijn nochtans ontvangt diegene die in de hemel is, dat is ons lieve heer Jezus Christus, die ontvangt de aalmoezen die men vanwege God geeft. Die heilige man Sint Hiëronymus zegt. 'Met aalmoezen te geven vanwege God moet u uw schuld betalen. En is het zaak dat die mens geen macht heeft om vanwege God wille aalmoezen te geven zo begeert God van hem het niet. Want was het zaak dat hij die macht zou hij graag aalmoezen geven.
Op gelijke wijze zoals Sint Jannes Guldenmond zegt. Zo begeert onze heer Christus Jezus meer een ontfermend en goedwillig hart dan een grote schat van geld en goed. Men leest in het heiligen evangelie dat er was een arme weduwe en offerde God onze heer twee koperen penningen, nochtans waren het van het arme wijfje twee snode penningen en God bekwamer dan ander rijke lieden die God grote kostbare gaven offerden. Want al was haar gave niet groot dat ontbrak haar aan haar macht, nochtans was die gunst van haar hart groot.
Hoe dat hemelrijk gegeven wordt al diegenen die dat begeren.
Nu zal die mens voort weten en verstaan dat het rijk der hemelen gegeven en bereid is voor alle uitverkoren vrienden Gods. En het wordt ook gegeven alle zondige misdadige mensen. Alzo ver als ze hun zondige leven verbeteren en doen penitentie met waarachtig berouw tegen die zonden. Want onze heer Jezus Christus zegt zelf in zijn heilige evangelie; 'vԖoorwaar zeg ik u, veel meer blijdschap en vreugde is in het eeuwige leven als er een zondig mens bekeerd wordt van zijn zondige leven en doet penitentie dan van tien rechtvaardige mensen.
Dat dit waar is en dat men het volkomen geloven mag bewijst onze gezond maker Jezus Christus aan Sint Petrus zoals gij in de figuur zien mag. Sint Petrus had onze heer Jezus Christus, zijn meester, driemaal verzaakt en geloochend, nochtans toen hij penitentie gedaan had en zijn zonden hem leed waren en daarom bitterlijk tranen schreide maakte God een sleuteldrager van hem van het eeuwige leven en gaf hem de macht alle zonden der wereld te vergeven.
Ten anderen maal zo mag u dit merken en volkomen geloven dat God de zondaar zijn hemelrijk bereid en gegeven heeft bij Maria Magdalena die haar zonden vergeven worden. Maria Magdalena was een openbare zondares. Maar vanwege berouw [31v] van haar zonden zo werd al haar misdaad vergeven op gelijke wijze gij in de figuur zien mag.
Ten derde maal zo heeft dit onze heer Jezus Christus bewezen aan de moordenaar die bij hem hing ter rechter hand. Deze moordenaar had zijn levensdagen geen goed noch deugden gedaan. Nochtans kreeg hij de ontferming Gods in zijn einde. Hij sprak tot onze heer toen hij aan de galg van het kruis hing en zei; 'Gedenk mij heer als u komt in uw rijk.'
O mijn lieve vrienden, nu merkt dat liefelijke antwoord dat onze heer tot hem zei; 'voorwaar, heden zal u met mij wezen in het paradijs.' Hij zie niet 'u bent een zondig mens, u behoort mij niet toe.' maar toen de moordenaar genade en barmhartigheid begeerde zo was die barmhartigheid van God al gelijk bereid. Ja, hoe zondig dat een mens is alzo gauw als hij tot berouw komt en hem zijn zonden leed zijn zo is het onmogelijk dat hem God zijn barmhartigheid weigeren zou. Daarom laat ons met alle begeerten zoeken die milde ontferming van God.
Want hij laat toch niemand ongetroost maar is altijd bereid om de zondaar tot genade te ontvangen.
Van de grote liefde die God tot alle zondige mensen heeft en hoe blijde dat hij de zondige mens tot genade ontvangt.
Dat God de zondaar lief heeft bewijst hij aan Sint Paulus zoals men in de figuur zien mag. Toen Sint Paulus noch ongelovig was toen heette hij Saulus en was de aller sterkste en wreedste vervolger op dat christen bloed die onder alle Joden was. Maar onze lieve heer berispte hem en strafte hem in zijn boosheid. En al gelijk bekende hij dat hij kwaad gedaan had en gaf zichzelf schuldig en verbeterde zijn kwade leven en is geworden een fundament der heilige kerk en een spiegel aller deugden.
Heeft God de zondaar alzo lief dat hij van een vervolger der heilige kerk gemaakt heeft een fundament der heilige kerk, waarom zouden we dan niet volkomen vertrouwen in die ontferming God en standvastig blijven in dat heilige geloof. O lieve mens, laat u van de boze duivel van de hel niet zo ver brengen zodat u in ongeloof valt. Want onze lieve heer Jezus Christus spreekt zelf in zijn heilige evangelie en zegt aldus. 'eui crediderit et baptczatus fuerit hic saluus erit,' Dat is te zeggen; 'Al diegene die in mijn naam geloven en die gedoopt zijn die zullen zalig worden.' Dat is dat ze zullen dat eeuwige leven bezitten in onuitsprekelijke vreugden die nimmermeer van hen genomen mag worden maar altijd bij hem blijven zal in onuitsprekelijke vreugden en blijdschappen die oneindig is van eeuwigheid [32r] tot eeuwigheid. O onuitsprekelijke blijdschap mogen wij arme zondige mensen verdienen dit te gebruiken vanwege penitentie der zonden. Zo is het zeer nodig dat we de tijd niet verzuimen die ons gegeven is waarin we penitentie doen mogen. Want achten we niet penitentie te doen dat zal ons al te zwaar afgenomen worden.
Die zalige ziel zal in de hemel hebben drie bijzondere grote blijdschappen en vreugden.
Hier zal men merken dat die zalige zielen altijd die dag begeren der strenge oordeel Gods opdat hun blijdschap volmaakt mag wezen. Want hun blijdschap is niet volmaakt eer dat ze dat glorieuze lichaam wederom aangenomen hebben dat dan glorieert en onuitsprekelijk mooi wezen zal. Dit glorieuze lichaam zal hebben vier bijzondere gaven. De eerste is geen pijn meer lijden. Want het zal nimmermeer pijn noch verdriet hebben.
Ja, al was dat glorieuze lichaam en glorieerde in de hel, al de pijn der hel zou hem nochtans niet schaden, maar het zou zien al die genoegens die in de hemel is gelijkerwijs of het daar tegenwoordig was.
Die tweede gave van het glorieuze lichaam is subtielheid. Want na het oordeel als dat lichaam glorieert zo is het wijzer en weet meer subtielheid en kloekheid dan al die mensen en al die wijze meesters van deze wereld. Het verstaat volkomen al datgene dat men verstaan zal. Het mag over die wereld zien en alles dat daarin geschiedt dat mag nimmermeer verborgen blijven, maar het is de glorieuze lichaam altijd bekend en openbaar. Die heilige doctor Sint Augustinus schrijft; 'Dat glorieuze lichaam zal alzo sterk en alzo machtig zijn dat het de hele wereld zal mogen beroeren en bewegen; Daarna zegt noch de heilige leraar Sint Augustinus Ԥat het verdoemde lichaam alzo teder en zwak zal zijn dat het geen macht zal hebben de wormen van zijn ogen te keren of te jagenծ
Die derde gave van het glorieuze lichaam is snelheid. Dat glorieuze lichaam zal zo snel zijn als een gedachte. Ja, waar dat het denkt te wezen daar zal het van stonden aan zijn. Geen ding kan hem daar hinderlijk in zijn. Ja, al was een muur alzo dik van de hemel tot de aarde, daar zou de glorieuze lichaam door gaan binnen een ogenblik.
Sint Ancelmus spreekt en zegt dat we alzo snel zullen zijn is het zaak dat wij daar komen zoals die engelen die van de hemel tot de aarde vliegen en wederom tot de hemel vliegen, ja, zo gauw als men een woord spreken mag. [32v]
De vierde gave van het glorieuze lichaam is helderheid en schoonheid. Want dat glorieuze lichaam zal alzo mooi en helder wezen zodat noch zon noch maan noch sterren daar geen gelijkenis bij hebben zullen. Want dat glorieuze zalige lichaam zal duidelijk witter wezen dan de sneeuw. Het zal ook veel helderder wezen dan enig kristal of spiegel. Die edele zalige ziel zal door dat glorieuze heilige lichaam schijnen en blinken mooier dan de zon zou mogen schijnen door een helder kristal als het mogelijk was dat men het daarin mocht besluiten. Ja, het verwondert de heilige engelen dat God de mens zo'n mooie sierlijkheid en helderheid gegeven heeft.
Die heilige leraar Sint Augustinus schrijft in het boek van de stad Gods en zeg aldus; 'Ik zalig mens vanwege de groter sierlijkheid zal die gedachten in een ander mens zien, ja, zo volkomen alsof men een mens hoort spreken en de werken ziet doen.'En gelijkerwijs als Sint Ancelmus zegt. Zo zal elk mens die zijn lichaam glorieert kan weten wat die ander mensen in deze wereld gedaan hebben.
Voort zal die zalige ziel hebben de eeuwige vreugde en genoegen die eeuwig bij hen blijven zal. Want naar de verdienste zal die gebenedijde ziel met onuitsprekelijke vreugden en eeuwigheid beloond worden. Want vanwege druk en lijden dat de mensen op de wereld geleden hebben daarom zal hen de eeuwige vreugde gegeven worden. En geen droefheid mag men in hem voort meer vinden. En dit spreekt onze heer Jezus Christus in het evangelie daar aldus geschreven staat. 'obsterget deus omnem lacrimam ab oculis scōrum.' Dat is te zeggen. `God zal afdoen de tranen van de ogen van zijn heiligen.'
Want hebben ze op deze wereld droefheid en verdriet gehad vanwege God zo is het te merken en te verstaan dat ze zich daarna met Christus Jezus verblijden zullen. Dat is nadat ze deze bedrieglijke kwade wereld versmaat hebben en hebben God gediend, hun schepper en gezond maker, en hebben Gods geboden gehouden en daarom zijn zij waardig dat hemelrijk te bezitten. En daarom dat ze die zonden gehaat en goede werken gedaan hebben, daarom zijn ze het ook waard bij God een goed loon te ontvangen.
O mijn uitverkoren vrienden, deze weg moeten we navolgen die ons de uitverkoren vrienden van Christus Jezus voor gegaan zijn en vanwege deze weg mogen we de ondeugden en de kwade zonden schuwen en navolgen de deugden opdat we vanwege deze deugden mogen komen in onuitsprekelijke blijdschap en genoegen met Christus Jezus te regeren in ongemeten vreugden die nimmermeer een einde hebben mag. Want met zonden zo mag men nimmermeer te hemel komen. [33r]
Ja, een doodzonde mag bij God in het hemelrijk niet komen. Want dat vagevuur, hoe groot of hoe zwaar dat het is, het mag nochtans niet een doodzonde afwassen of uitdoen die met wil ongebiecht is gebleven. Maar het purgeert die kleine zonden en ook mede de andere grote zonden als doodzonden en ander grote zware zonden die gebiecht zijn en daar noch geen penitentie voor gedaan is. Och hoe dwaas zijn die mensen die dat vagevuur niet achten en menen dat ze hun zonden daar verbeteren zullen en begeren daar te voldoen voor hun zonden. Al is het zaak dat het vagevuur een einde hebben zal, het is nochtans zo onlijdelijk en ongenadig zodat diegene die daarin moeten liggen denken een uur honderdduizend jaar te wezen. Want de grote ongenadige pijn doet hen de tijd vergeten zodat ze niet weten hoe lang dat ze daarin geweest zijn. Ze denken altijd op dat einde en hopen dat ze verlost zullen worden. Maar ze denken niet vanwege die grote pijnen die ze lijden moeten hoe lang dat ze daarin geweest zijn. Hiervan staat in de heilige schrift aldus geschreven. 'Tescit quid petit qui purgatorium petit.' Dat is te zeggen;,' Hij weet niet wat hij bidt die om dat vagevuur bidt,'Och lieve mens, hoe zoet is dat voldoen der zonden op deze wereld. Want als men die zonden in het vagevuur verbeteren moet en doen daar penitentie zo is die penitentie alzo angstig zwaar zodat geen mens dat begrijpen mag. Och deze onverdraaglijke penitentie mag men hier op deze wereld afleggen met al te kleine arbeid daar men zo jammerlijk om gebrand en gepijnigd moet worden. Want het moet zijn, die mens moet rein gemaakt zijn van zonden eer hij te hemelrijk komen mag. Heeft die mens die zonden op de wereld niet verbeterd en penitentie daarvoor gedaan zo moet hij ze in het vagevuur verbeteren en doen daar onlijdelijke en onverdraaglijke penitentie.
Och of die mens nu verzinnen wilde wat het vagevuur is. Dat vagevuur is alzo zwaar en onverdraaglijk. Ja, de pijn der vagevuur is groter in een ogenblik dan alle pijn was die Sint Laurentius ooit geleden heeft den hij op het rooster gebraden werd.
Och is die pijn alzo groot bij deze pijn, hoe graag mocht dan die mens penitentie doen de tijd dat hij tijd heeft. Want een traan die men stort uit waarachtige berouw voor de zonden de wast meer penitenties af dan tien jaar in het vagevuur te branden.
Och hoe zalig zijn die mensen die zich begeven tot deugden en tot goede werken en die kwade zonden schuwen opdat zij de toekomende pijn mogen ontgaan. En met alle heiligen en uitverkoren vrienden van Christus Jezus verblijd mogen worden in de eeuwige glorie die nimmermeer vergankelijk wezen zal. [33v]
Van hoe angstige pijn dat het vagevuur is leest men een mooi voorbeeld.
Voorbeeld.
Een soort ziel kwam tot haar vriendin die noch leefde en sprak haar toe in de stilte van de nacht en zei; 'Adoptata vriendin, slaapt gij.'. Zij antwoordde; 'wie is daar; 'Hier ben ik Preuenta uw geminde vriendin die van hier zoals ge wel weet gevaren ben.'O lieve zuster, hoe is het met u.'Och ik heb alzo grote pijn zodat ik het niet uitspreken mag, lieve zuster hoe is dat.' Ze zei; dat zal ik u zeggen opdat u daarvoor hoeden mag en opdat gij het andere lieden ook zegt dat ze niet komen in die grote pijn daar ik in ben. Ik lijdt onmatig pijn daarom dat ik op de kerk niet achtte en dat ik liever onnutte reden hoorden dan dat woord Gods. En ook omdat ik me zeer ijdel plag te versieren in kleren en in andere sierlijkheden van het lichaam want ik begeerde meer sterfelijke mensen te behagen dan God mijn schepper. En ik zeg u was ik in al dusdanig leven zonder biecht en berouw gestorven ik moest verdoemd hebben geweest. Maar ik bedacht mijn kwade leven en dat ik me geheel anders moest gedragen zou ik bij God komen en de eeuwige pijn daarom beloofde ik reinheid en omdat ik angst had dat het me mijn ouders zouden hinderen en me daarvan af te trekken zouden daarom beloofde ik onze lieve vrouwe reinheid. En toen ik dit beloofd had niet lang daarna stierf ik. En omdat ik niet voldaan had voor mijn zonden daarom moet ik nog grote pijn lijden. Maan mijn pijn zal een einde nemen. Daarom bid ik u lieve zuster dat gij mijn vrienden en mijn ouders wil zeggen dat ze me te hulp komen met aalmoezen en met gebeden opdat ik uit deze grote pijnen komen mag. Want ik zeg u waarlijk dat ik liever zou vasten op water en brood te jongste dag toe en nimmermeer onder dak te komen dan ik aldus jammerlijk in het vagevuur gepijnigd moet worden. En ik bid u ook mijn lieve zuster dat ge deze wereld wil laten en doet penitentie voor uw zonden opdat u niet komt in die angstige pijn daar ik in ben of dat u niet komt in die eeuwige verdoemenis. Adoptata antwoordde; 'Ik ben niet graag in die grote pijn en ik zou die wereld ook niet graag laten, ik mag noch lang tijd leven en als ik begin oud te worden dan wil ik verbeteren mijn leven.'Hierop antwoordde zij; 'En zeg niet dat u jong bent want daar zijn veel mensen mee bedrogen want toen ze meenden lang te leven overkwam hen de dood en zijn gekomen in die eeuwige verdoemenis.' [34r] 'Ik zeg u dat had ik geweten wat ik nu weet ik zou God gediend hebben van mijn bloeiende jeugd af opdat ik deze pijn had mogen ontgaan. Maar helaas, nu is het met mij te laat. Hierom mijn lieve zuster hoedt u voor deze grote pijn en schuw de kwade stinkende zondenծ Adoptata sprak en zei; ԠOch waarmee zal ik dat hemelrijk verdienen. Ik mag noch vasten noch bidden. Want ik ben met lekkernijen opgevoed en ben zeer teer van samengesteldheid.
Hierop antwoordde die ziel; 'o wist ge dat wat ik weet en had u bezocht dat ik bezoeken moet geen penitentie zou u te zwaar lijken te wezen. O lieve zuster, bent u aldus teder zodat u geen penitentie doen mag hoe zal u mogen lijden deze grote pijn die ik lijden moet. Bestaat uw zonden te verbeteren want gij weet niet hoe lang dat ge leven zal.; Die maagd zei; 'ik moet mijn jeugd gebruiken in vreugden en daarna wil ik God dienen.' Die ziel antwoordde. 'Waarom wil je de wereld dienen. Al diegene die haar dienen worden in het einde bedrogen. Ge zegt als ge oud wordt dan wil u God dienen. U weet niet of u een dag, ja, een uur leven zal.
Hierom o lieve zuster kies dat zekere en dien God de tijd dat u tijd hebt. Want de dood ziet niet aan jeugd noch aan oudheid. Maar als het komt zo mag hem niemand ontwijken, daarom maak dat ge voor de dood niet bezorgen hoeft. Maakt gij het aldus zeg ik u dat geen tong uw blijdschap uitspreken mag.
En wil u God niet dienen zo zeg ik u dat die duivels komen zullen tot uw laatste eind en brengen uw ziel in die eeuwige verdoemenis.'
Tot deze woorden zei die maagd; 'ik zou graag die onverdraaglijke pijn ontgaan en mijn leven verbeteren, maar ik heb angst dat mij mijn ouders daarvan trekken zullen'. Die ziel sprak; 'och wat ouders zijn dat die niet liever hebben dat hun kinderen een koning dienen dan een nette boef en een rabauw. Ik zeg u voor waar dat het beter was dat uw vader brandde en dood bleef dan hij u trekt van de dienst God. Want alle lichamen van deze wereld zijn niet zo kostbaar als een ziel.' Die maagd sprak; 'ik heb dit wel verstaan en ik hoop als ik dit mijn ouders zeg dat zij het mij gunnen zullen God te dienen. Maar God te dienen is zeer zwaar. En zeg niet dat het zwaar is God te dienen, maar zeer licht. Maar ge hebt het niet geprobeerd en daarom lijkt het u zwaar te zijn.' Al gelijk toen ze dit gezegd had sprak ze met een droevig gemoed; 'och nu komt de tijd dat ik grote pijn zal moeten lijden. Och och, of ik noch leefde zoals gij doet ik zou niet ontzien enige penitentie te doen.
Toen zei die maagd; Is het immer alzo zoals ge mij zegt als dat alzo [34v] onverdraaglijke pijn diegenen te lijden staan die zich op deze wereld niet verbeteren wilden.' Toen sprak de ziel; 'ik neem God tot een getuige dat het niet te vergelijken is bij de pijn dat men u daarvan zegt. O lieve vriendin, men mag u dat duizendste deel niet zeggen der angstige pijnen der hel, noch de vreugden der eeuwige leven. Want gelijkerwijs als het geen gelijke heeft met een uur lang te spreken en te prediken hoe grote pijn dat het is geheel naakt in een gloeiende oven lichamelijk te zitten en die vlam van het vuur te voelen bij diegenen die datzelfde proeft. Dergelijke heeft geen comparatie of gelijkenis wat men u schrijven of zeggen mag van de pijn der hel. En van die blijdschap der eeuwige leven.
Toen dit Adoptata gehoord had werd ze zeer bewogen in zichzelf en dacht op die gruwelijke pijn der hel en op de grote vreugde en blijdschap der eeuwige leven en sprak;
'Nu beloof ik God in uw tegenwoordigheid dat ik mijn leven verbeteren wil en dat ik God dienen zal en reine jonkvrouw blijven opdat ik deze gruwelijke pijn ontgaan mag en opdat ik die eeuwige blijdschap en vreugde mag bezitten.' Toen die ziel dit hoorde was ze zeer blijde en vrolijk en zei; 'o mijn allerliefste zuster, omdat ge bekeerd bent en wilt God dienen daarom bid ik u dat u deze openbaring zeggen wil aan anderen mensen die God ook mogen dienen.'
Tot deze woorden antwoordde die maagd. 'O mijn lieve vriendin, waarom zou ik dat verzwijgen want daar mag de mensen grote zaligheid van komen. Maar noch bid ik u ootmoedig dat u me zeggen wil eer u van mij gaat hoe het met u was toen gij van hier scheiden moest en uw ziel uit het lichaam varen moest. Toen antwoordde die ziel; 'toen ik verscheiden en dood was toen kwamen tot mij vele vervaarlijke duivels met vurige kettingen en met scherpe haken en riepen met luide stemmen tot mij en zeiden; 'Meent u de hel en ons gezelschap te ontgaan. O dit is die zich zo mooi plag te stikken en te pronken. Dit is zij die zich aldus kostbaar plag te versieren om de mensen te behagen. Waar zijn nu die lekkere dagen gebleven. Al uw leven hebt u in ijdelheid doorgebracht. Meent u ons nu te ontgaan. Neen neen, gij moet met ons in de afgrond der hel. Kom nu en ontvang het loon van diegene die gij gediend hebt. Want al deed u soms een weinig goeds dat deed u niet om God daarmee te dienen. Maar u deed dat meer omdat u van de mensen geloofd en geprezen mocht worden. Want meer ging u ter kerk om die lieden te behagen dan vanwege God. Met de lippen las u, maar met de ogen zag u hier en daar. hierom hebt u geen goed [35r] gedaan. Daarom zal u eeuwig en immermeer met ons branden in het helse vuur.' Toen ze mij aldus met vervaarlijke woorden toespraken dacht ik in mijzelf dat het alzo was zoals ze zeiden daarom was ik in grote lijden. Ik stond onder die razende helse honden als een schaap onder de wolven die meenden me vaneen te scheuren. En toen ik aldus onder die helse duivels stond en niet wist hoe ik aan hun handen mocht ontkomen.
Tenslotte dacht ik dat ik immer opgezet had mijn leven te verbeteren. Toen ik dit aldus dacht sprak ik tot de duivels. En mag me deze goede opzet niet helpen en toen ik aldus jammerlijk om zag of me iemand te hulp kwam die me uit de duivelse handen mocht verlossen. Maar ik zag niemand komen, toen gaf ik de hoop bijna verloren en dacht in mij zelf dat ik altijd met de duivels zou moeten branden, nochtans zag ik om en hoopte noch genade te verkrijgen. Want ik was in alzo grote gevaar dat ik liever had dat men mij in een gloeiende oven stootte dan ik alzo moest staan onder die grimmende duivels.
Tenslotte zag ik jammerlijk om en onze lieve vrouwe Maria kwam met een grote schaar engelen. Toen ik ze zag komen begon ik wat vrolijker te worden. En toen die de duivels zagen komen liepen ze van mij en riepen en bulkten als ossen en zeiden; 'ach arme, ziet hier komt die kwade vrouwe die ons geen goed deed. Och of ze nooit geboren was. Och of we haar mochten doden, ze doet ons nimmermeer baat. Met haar smeken trekt ze allen tot haar die ons dienen. Ze raad de maagden aan dat ze jonkvrouw blijven want ze is zelf maagd.' Toen die kwade onzalige duivels deze woorden hadden gesproken gingen ze van mij met gruwelijk roepen en krijsen en lieten recht of ze me scheuren zouden, maar ze durfden me niets te doen.
Toen kwam onze lieve vrouwe met de heilige engelen tot mij en zag me blijde aan en nam me toen in haar armen en zei; 'o mijn lieve dochter, hoe is het.' Toen zei ik; Och mijn aller liefste moeder, ik ben in zo'n grote nood geweest, och die duivels hebben me zo'n grote overlast gedaan.
Toen zei die moeder Gods Maria; 'n weet u niet lieve dochter die in mijn dienst sterft dat die nimmermeer verdoemd mag worden. En meent gij dat ik vergeten heb dat goede opzet dat gij had voor uw dood. Bij mij zal uw woning zijn. Maar omdat ge noch niet rein bent daarom moet gij in het vagevuur. Want bij mij nocpssbh bij mijn gebenedijde zoon mag niets onreins komen. Maar als gij gepurgeerd bent dan zal u met mij komen in onuitsprekelijke blijdschap. Daarom ga en zeg het uw gezellin die ge op aardrijk hebt dat ze haar leven verbetert opdat ze ook mag komen in de blijdschap waarin u [35v] nu bent. Ge zal haar ook openbaren alle dingen die u gezien en gehoord hebt opdat ze en uw ouders en andere mensen die dit horen zich verbeteren mogen. En over drie dagen zal ik u tot mij halen met mijn engel Gabriel in dat mooie hemelrijk en zetten op uw hoofd de kroon der maagden die mooier zal blinken dan de zon.'
'O uitverkoren lieve moeder, waarmee heb ik deze kostbaarste kroon verdiend.' O lieve kind, daarom want u bent maagd gebleven'.
Toen onze lieve vrouwe Maria dit gezegd had hoorde ik gelijk een grote schaar der duivels roepen en krijsen en zeggen. Open op, open op de hel en bereidt een bed van hels vuur waarop de padden en de slangen kruipen mogen opdat onze vriendin daarop slapen mag want ze is zeer moede. En bereidt ook ziedend vet en gesmolten zwavel opdat ze drinken mag want ze is zeer dorstig.
En toen ik dit geluid gehoord had toen zag ik om en vernam dat die lelijke duivels kwamen met een ziel die ze ter hel waart voerden.
Die ziel sloeg de handen en trok aan het haar en schreide met grote roepen en zei; ' of mijn moeder me verdronken had toen ik een jaar oud was. Och of ik nooit geboren was. Want zo was ik niet gekomen in deze angstige pijn. Vermaledijt moeten zijn de borsten die ik gezogen heb.
Vermaledijt moeten zijn mijn vader en mijn moeder die me opgevoed hebben.' Toen ik dit hoorde vroeg ik onze lieve vrouwe wie dat was. Toen sprak ons lieve vrouwe en zei me 'lieve kind, dat is uw nicht Kyliana.'
'O mijn lieve moeder, waarmee heeft ze dat verdiend. Want ze was toch voor een goede maagd genoemd onder de lieden.' Toen ze me onze lieve vrouwe; 'lieve dochter, ze zijn niet allen goed die voor de mensen goed schijnen. Ze zijn voor mijn gebenedijde zoon niet goed.'Ս O mijn aller liefste vriendin, nu komt de tijd dat ik niet meer met u spreken mag. Want de pijn die ik lijden moet die wil ik gaan betalen opdat ik mag komen in die grote blijdschap die me bereid is.
Toen dit de ziel gesproken had verdween ze gelijk en Adoptata die maagd die noch leefde dankte en loofde God van dat grote mirakel dat hij aan haar had laten geschieden. Ze vertelde alle mensen wat ze gehoord had en verbeterde haar leven en gaf over die valse wereld en is geworden een spiegel aller deugden.
O uitverkoren mens. Wil toch uw leven alzo verbeteren zodat ge niet komt onder die scherpe klauwen des duivels. Want ik zeg u dat ze alzo vast houden zodat al diegene die onder hun klauwen komen mogen hen nimmermeer ontgaan, maar altijd moeten zij daarmee gepijnigd worden. [36r]
Een voorbeeld van een priester waarbij alzo ontelbaar veel duivels tot zijn laatste eind kwamen zodat hij ze niet tellen mocht.
Het was een priester van die premonstratenzers orde. Deze was over dat meer getrokken om daar het kruis te prediken en toen stierf hij daar.
Na zijn dood openbaarde hij zijn gezellen en zei hen dat ze dapper prediken zouden. Want ze zouden daar een groot loon van ontvangen. Toen vroeg hem een van zijn gezellen en zei;
ԏ mijn lieve broeder, zeg me in wat staat dat u bent en wat u geschiede toen u van aardrijk scheidde.ՠ
De priester zei; 'mijn lieve broeder dat zal ik u zeggen. Toen ik stierf en in mijn laatste eind lag kwam tot mij een ontelbare schaar der duivels met krauwels, met lange tanden en riepen met groot gekrijs en zeiden; 'kom o gij prins der duivels en ontvang deze ziel. Die heeft ons liever gediend dan God want toen deze in het land kwam prediken deed hij het niet uit liefde God en daarom en zal u daar geen loon van ontvangen, maar eeuwig zal u met hem gekweld worden.
Toen ze me aldus vervaarlijk toespraken begonnen ze naar me te grijpen of ze me verscheuren zouden. Toen werd ik alzo zeer angstig zodat ik het niet uitspreken mag.
Ik zag jammerlijk om of daar iemand was daar ik enige troost of bijstand van krijgen mocht. Maar och helaas, ik zag niemand komen.
Toen dacht ik nu moet ik eeuwig met deze kwade duivels gepijnigd worden. Toen ik aldus dacht riepen de duivels met luide stemmen; 'kom, laat ons deze ellendige met ons nemen want hij komt in mistroost.'
Toen de duivels dit riepen kwam God de heer met zijn gebenedijde kruis en verjoeg alle duivels en sprak tot mij; 'kom mijn uitverkoren zoon, nu zal ik u belonen dat ge mij gediend hebt en dat u in mijn dienst gestorven bent.' Al gelijk toen onze heer dit gezegd had nam hij mijn ziel uit de duivels handen en bracht het in zijn over mooie hemelrijk. En nu heeft hij mij tot u gezonden opdat ge volstandig zal blijven in zijn dienst en dat kruis dapper tegen de heiden prediken za.'ծ
Toen vroeg hem zijn mede broeder wat pijnen dat hij voor zijn zonden lijden moest. De ziel antwoorde; ԉk heb anders geen pijn geleden dan dat angstige aanschouwen der boze duivels in mijn laatste eind. En nochtans was me dat alzo grote pijn dat nooit een mens op de aarde al zulke pijn leed. Want men mag u niet dat duizendste deel zeggen hoe vervaarlijk dat het is en die angstige aanzichten der duivels te aanschouwen.'
Toen de ziel dit gezegd had verscheen het recht voort en werd bij God gebracht waar het ontving de kroon der gloriën. [36v]
Van een priester die de trompet van de engel hoorde blazen en hoe dat God de wereld wilde laten vergaan.
Voorbeeld.
Bij Clarenvalle was een priester Wilhelmus genoemd. Deze was alzo goed van deugdelijke werken dat hij die heimelijkheid God zien mocht. Op een tijd geschiede dat hij kwam voor God in de geest en zag dat God sprak tot zijn engel. 'Blaas de trompet.' Al gelijk was de engel gehoorzaam en blies die trompet alzo luid dat men het de hele wereld door horen mocht. Toen sprak God tot zijn 12 apostelen. 'Komt gij rechters, ik wil die vermaledijde wereld veroordelen. Want ze doen mij alzo grote spijt. Ze zweren bij mijn kostbare bloed dat ik vanwege hen uitgestort heb. Ze zweren ook bij mijn gebenedijde wonden daar ik ze mee verlost heb van de eeuwige dood. Ze zweren bij al mijn heiligen leden die ik vanwege hen heb laten rekken aan de galg van het kruis. Deze grote verwoedheid en beestachtigheid wil ik van de mensen niet langer lijden, maar ik wil ze plagen met de eeuwige verdoemenis.'
Toen dit de heilige apostelen hoorden werden ze zeer bedroefd en vielen op hun blote knieën voor God en zeiden; 'o gebenedijde zoon God. En laat die wereld noch niet vergaan opdat die mensen in der wereld hun zonden verbeteren mogen.'
Hierop antwoordde God de heer en zei;.
'Ik heb ze lang gespaard en ik verneem geen verbetering in hen, daarom wil ik ze laten smoren in hun zonden.'
Tenslotte kwam die gebenedijde moeder Gods Maria en viel op haar knieën en toonde haar maagdelijke borsten en zei; 'o mijn gebenedijde zoon, ziet aan die borsten die ge gezogen hebt en door alle liefde die ge tot mij draagt zo bid ik u ootmoedig als een moeder der barmhartigheid dat u die wereld noch niet veroordelen wilt. Want daar zijn sommige mensen in de wereld die ons nacht en dag dienen. Hierom bid ik u mijn aller liefste kind door alle droefheid die mijn jonkvrouwen hart leed deed toen uw gebenedijde lichaam gestrekt ging aan de galg van het kruis dat ge mij niets weigeren wil.'
Toen onze heer dot hoorde werd hij met barmhartigheid bewogen en zei; O mijn aller liefste moeder ik heb u beloofd alles dat gij van mij begeert dat zal ik u niet weigeren en daarom mag ik u niet ongehoorzaam zijn.' En al gelijk heeft God zijn grote toorn laten zinken vanwege de gebeden van zijn gebenedijde moeder.
O aller liefste mens, dien hierom de moeder der barmhartigheid opdat zij u mag verzoenen met haar gebenedijde zoon wanneer gij hem vertoornd hebt met uw stinkende kwade zonden. Want zij is diegene die u helpen mag. [37r]
Voorzie u vrienden; Gedenk om uw grote goed.
De verleiding der duivels van de gierigheid.
Ge zal hier merken de derde verleiding der duivels welke is Avaricia, dat is gierigheid. Deze doet de wereldlijke personen al te grote overlast als dat die zieke mens zich zeer bekommert met zijn tijdelijke goed met zijn wijf en met zijn kinderen, vrienden en verwanten. Want daar de mens in zijn leven zijn zin en zijn liefde op gezet heeft daar bekoort hem de duivel aller meest in het uur van zijn dood opdat die mens met al dusdanige bekommernis God vergeten mag. Dit zijn die woorden der duivel. 'O u ellendige, u moet nu achter laten al uw goed en alles dat u op de wereld hebt, wijf en kinderen, vrienden en verwanten en alle genoegens zal u nu achter laten. Wat zal u nu doen met al uw grote goed. Nu is het tijd dat u uw vrienden begaafd en dat u uw kinderen rijk maakt opdat ze tot grote staat en tot grotere eren komen mogen. En geloof niet dat men u zegt van uw onrechtvaardige goed dat ge dat terug geven moet diegenen die gij het met onrecht afgewonnen hebt en geloof niet wat zij u wijs maken, ze liegen, het is geen onrechtvaardig goed. Ja, zou u dat weer terug geven dat men u zegt dan zouden uw kinderen en uw vrienden dus groot gebrek hebben. Het is beter dat ge uw kinderen en uw vrienden rijk maakt dan dat ge de papen klappen geloofd. Wat willen ze u zeggen van uw onrechtvaardige goed en dat u gierig bent. Zijn die papen niet zo gierig zoals u bent. Was het zoՠ' grote zonde zoals ze u zeggen en ze zouden zelf niet gierig zijn. Geloof niet dat ze u zeggen, het is alzo niet.'
Met al dusdanige verleidingen beroert de duivel de zieke mens opdat hij God vergeten mag en opdat hij zijn onrechtvaardig goed niet terug geven zal. Want als de mens met onrechtvaardige goed sterft en hij wel weet dat het onrechtvaardig is zo mag hij nimmermeer bi God komen. En dit weet de duivel wel en daarom verleidt hij de zieke mens met al dusdanige gedachten.
Hier zal men weten dat men diegenen die op zijn doodsbed ligt niets inbrengen zal om zijn vrienden en verwanten te begiftigen of daarop te denken. Want de bekommernissen van zijn ziekte is hem genoeg en hij behoeft ook nergens anders aan te denken dat hoe hij God een bekwame ziel mag offeren. Want het is vaak gezien dat zich de zieke mensen alzo zeer met hun vrienden bekommerden zodat ze God en alle zijn heiligen vergaten en niet achten. [38r]
En overmits al zulke angst en vrees zo wordt de zieke mens vaak van de duivel overwonnen zodat hij ze brengt tot de eeuwige pijnen.
Van drie erfgenamen die naar de dood van de mens verlangen.
Hierop zal u weten dat er drie zullen zijn die een bijzonder testament van u zullen begeren in uw dood. Deze zullen uw erfgenamen wezen.
Die eerste erfgenaam is de mens en die begeert uw goed en zijn kostbare sieraden. De tweede erfgenaam is de duivel en die begeert uw ziel. De derde erfgenaam zijn de wormen en die begeren uw vlees.
Ten eersten, die mensen begeren en zoeken uw schat en uw kostbare rijkdommen. Maar ze begeren niet uw stinkende vlees of ze begeren ook niet die verdoemde ziel. En hoe men de vrienden meer goed en kostbare rijkdommen nalaat zo ze een mens haastiger en gauwer vergeten en zo hen liever die kostbare schat en rijkdom is. Ja, hoe dat het ook verzameld is, ja, al was daar een mens eeuwig om verdoemd, daar vragen ze niet naar. En hen zal liever wezen tot uw dood vanwege uw geld, God betert, zoals gewoonlijk geschiedt dan of u levend bleef. Want ze denken was u levend ze zouden uw goed niet bezitten mogen want u zou dat dan zelf verteren en gebruiken en hierom verlangen ze altijd naar uw dood opdat ze die rijkdom bezitten mogen.
Ze zullen u niet of weinig goed na doen om uw ellendige ziel meer te verlossen. Ja, ze zullen uw kostbare juwelen en sieraden aan hun lichamen hangen en verblijden zich daarin dat uw arme ellendige ziel zo jammerlijk om gekweld en gepijnigd moet worden. Ja, al mochten ze u uit de hel en uit de eeuwige verdoemenis kopen met uw eigen geld en goed, het is te bezorgen dat ze het niet doen zouden want ze zouden van de schat of rijkdom niet scheiden willen.
En is het zaak dat ze ook ter hel komen na hun dood en dat ze met uw onrechtvaardige goed verdoemd worden waar u ook om verdoemd bent zo zullen ze u meer haten en kwellen vanwege uw onrechte goed daar ze ook om verdoemd zijn dan enig mens uitspreken of bedenken, noch geen tong mag dat uitspreken. Met kermen zullen ze u vermaledijen, met jammerlijk huilen zullen ze over u klagen want u bent een oorsprong en een zaak van hun eeuwige verdoemenis en u hebt ze in dat eeuwige vuur gebracht vanwege uw geld en vanwege uw kostbare schatten die ze bezeten hebben. Want dat goed is hen geworden een eeuwige pijn en die pijnen mogen ze nimmermeer ontgaan, maar altijd moeten ze daarin [38v] blijven en met de duivels en met u altijd gepijnigd worden.
Hierom leest men in het heilige evangelie. Dat die rijke man begeerde van Abraham toen hij in de hel lag en bad Abraham dat hij Lazarus wilde zenden tot zijn broeders die zijn goed en zijn rijkdommen ontvangen hadden opdat ze niet kwamen in de angstige pijnen daar hij in gepijnigd werd. Nu mag men vragen waarom dat die rijke man voor zijn broeders bad opdat zij in de pijnen niet komen zouden of hij dat uit liefde deed omdat het zijn broeders waren. Daarop is te antwoorden. Neen, hij deed het niet uit liefde. Want alzo veel liefde hebben die verdoemden niet dat ze diegenen die op die wereld zijn gunnen dat het diegenen goed gaat. Want ze willen dat alle mensen verdoemd worden. Ja, hoe na dat ze hem ook op de wereld geweest zijn. Maar daarom begeert hij het gelijkerwijs zoals ons de heilige schrift betuigt opdat zijn pijn niet groter noch zwaarder zou worden. Want hij vreest en hem gruwelt dat ze ook vanwege zijn goed komen zouden in de grote angstige pijn daar hij in ligt en dat zij hem kwellen en pijnigen zouden omdat ze vanwege zijn goed verdoemd zouden worden. Och wat baat hem nu zijn grote goed en al zijn kostbare rijkdommen daar hij niet alzo veel van is verbeterd als dat hij een druppel water mocht krijgen waarmee hij zijn tong mocht lessen gelijkerwijs als hier geschreven staat. Och helaas, hoe is zijn vrolijkheid nu veranderd. Al zijn leden worden nu van de duivels jammerlijk gepijnigd.
Hierom o redelijke mens, min noch en zoek geen aardse dingen. Want alle genoegens die op de aarde zijn die zijn vergankelijk en het en mag u niet lang duren en vanwege deze genoegens zo wordt u gepijnigd met de duivels in die eeuwige verdoemenis daar al uw genoegen en blijdschap veranderd zal zijn in onuitsprekelijke droefheid. Als in huilen, in schreien, in krijsen, in kermen en tandengeknars, in handgeklap en in alle misbaar en mistroost die men bedenken mag.
O aller liefste mens, laat doch deze genoegens der wereld achter en overdenk de grote droefheid die u daarna aanstaande is en hoe jammerlijk dat gij daarom gekweld en gepijnigd zal worden. Maar verkiest de blijdschap die nimmermeer einde hebben zal daar ge alle rijkdommen bezitten mag in alle genoegens die ge bedenken mag. Och denk er over of u liever eeuwig branden wil met de boze duivels die grote pijn lijden. Dan of u liever met God en zijn heiligen liever wil leven in onuitsprekelijke blijdschap en genoegen. Van deze twee moet ge immer een kiezen. En dat beste [39r] van deze twee dat is dat eeuwige leven dat nimmermeer einde hebben mag. O uitverkoren lieve mens, deze onuitsprekelijke grote glorie mag u verdienen vanwege dat ge overgeven wil dat genoegen en de glorie deze wereld en geen gierigheid noch schat noch kostbare rijkdommen zoeken wil.
Hoe dat de mens naakt geboren is en wederom naakt van de aarde scheiden moet.
Gedenk toch dat er staat geschreven in Jobs boeken. 'Naakt bent u geboren en naakt zal u wederom van hier scheiden.' ՠWant al ben u rijk en al hebt u groot goed en schat, men zal u niets meegeven wanneer u sterft, maar uw vrienden zullen dat bezitten. En zullen u niet meer meegeven dan den armste mens van deze wereld. Och men vindt menige mens die zijn zinnen nergens anders op zet dan om groot goed te verzamelen en kostbare rijkdommen bijeen te rapen. Och helaas, deze mensen hebben die rijkdommen en die schat voor hun god. Ja, ze vragen naar god, noch ook naar de duivel wanneer ze schat en groot goed verzamelen mogen.
Zij zien ook soms niet aan of het rechtvaardig of onrechtvaardig wordt verzameld. Zij denken het is alles gelijk wanneer zij het bij elkaar rukken en plukken mogen.
O vermaledijde schat, o onzalige schat, o duivelse schat, o schat daar die mens eeuwig om verdoemd moet wezen. Och deze mensen denken niet aan wat die heilige apostel Sint Paulus zegt.
ԗij hebben op deze wereld niets gebracht, noch we zullen van deze wereld niets wederom met ons nemen.ռ/span> Recht of hij zeggen zou. O gierige mens waarom verzamelt u groot goed want al had u alle schatten op de wereld verzameld als u sterven moet zo moet u het immer op de aarde laten.
Die wijze man Salomon spreekt de rijke man toe en zegt. 'O gierig mens, wie zal dat bezitten dat u bewerkt hebt; 'recht of hij zeggen zou. 'Weet niet wie dat bezitten zal dat u met rukken en met plukken aldus vlijtig verzameld hebt.' Want u weet niet wie dat het weer verteren zal uw vrienden of uw vijanden. Onze lieve heer Jezus Christus zegt ook een gruwelijk woord van gierige mensen daar aldus geschreven staat. 'Het is makkelijker een kameel, dat is een groot beest, door een oog van een naald te gaan dan dat een gierig mens zou komen ten eeuwige leven. Een gierig mens begeert dat hemelrijk niet, daarom zal hem de vreugde en de blijdschap der eeuwige leven nimmermeer gegeven worden.' Recht of hij zeggen zou; 'Die gierige mensen zoeken de schat der wereld, ze zoeken de vreugde der [39v] eeuwige leven niet want hun blijdschap en genoegen hebben ze gezet in schat en kostbare rijkdom. En daarom is het onmogelijk dat ze zouden komen in de vreugde der eeuwige leven. Want die rijke gierige mensen mogen dat goed niet ligt achter laten eer de dood ze daarvan scheidt en dan laten ze die schat noch die rijkdommen niet. Maar die schat verlaat hen want die schat wil hem niet volgen.
Tot al dusdanige mensen spreekt ons lieve heer Jezus Christus in het heilige evangelie en zegt; Wee wee u rijke mensen die hier in de wereld uw troost hebt in uw schatten en in uw rijkdommen.' Recht of hij zeggen zou; 'je mag ze nu bezitten, maar na dit leven zal ge het niet bezitten.
Hiervan leest men een gruwelijk voorbeeld van een rijke man die al zijn genoegen in kostbare schatten en rijkdom gezet had.
Men leest dat er was een rijke gierige man die al zijn troost en al zijn glorie, al zijn hoop en al zijn genoegen in schat en in kostbare kleinodiën en juwelen gezet had.
Hij had alzo groot genoegen in zijn rijkdom zodat hij naar God noch naar de duivel vroeg. Hij had alzo grote schat en rijkdom verzameld zodat hij zich liet denken dat hem geen nood ontbreken mocht.
Maar wat gebeurde. Die rechtvaardigheid van God en de strenge uitspraak des doods is op hem gekomen en hij moest scheiden van al zijn grote goed en kostbare rijkdommen. Het gebeurde dat deze rijke man ziek geworden is en zeer zwak alzo dat hij dacht dat hij immer sterven zou en dat hij de dood zou moeten smaken.
Toen hij aldus ziek en zwak was geworden sprak hij tot zijn ziel en zei aldus; 'o onzalige ziel, waar wil u gaan en waar wil u laten al deze kostbare rijkdom die u in deze wereld hebt.'Toen hij dit gezegd had sprak hij tot zijn lichaam; 'O vermaledijde lichaam, wil u niet gebruiken die grote schat en die grote rijkdom en dat grote goed dat u in de wereld hebt verzameld. U hebt een mooi wijf en u hebt ook mooie kinderen en u hebt alles dat u mag begeren van rijkdommen en groot goed. En zijn u alle dezen niet genoeg zo zal ik u noch al te veel meer verzamelen. Daarom bid ik u o onzalige ziel en vermaledijde lichaam blijf toch bij elkaar en laat niet achter deze grote schat en deze kostbare rijkdom.'
Maar wat is er geschied, toen hij zag dat zijn ziel niet bij hem blijven wilden en zag dat hij immer sterven moest toen sprak hij met angstig wenen en met droevig gemoed tot zijn ziel en zei aldus; 'Die o vermaledijde ziel. Want u wil niet bij me blijven en wil immer van mij scheiden, [40r] zo beveel ik u alle duivels der hel opdat ze u met eeuwige pijnen kwellen mogen. Want u wil bij mij niet blijven in vreugden en in genoegen, daarom beveel ik u de duivels opdat u daar gepijnigd mag worden met de eeuwige droefheid.'
Al gelijk toen hij dit gezegd had sterf hij onzalig en is gevaren in de afgrond der hel. Hierom bid ik u o uitverkoren mens voorzie u op tijd en heb uw eeuwige zaligheid voor ogen. En begeert u goed, sierlijkheid of kostbaarheid zo zoek het niet in de wereld, maar in de hemel. Want die sierlijkheden van deze wereld veranderen al gelijk in grote droefheid. En de sierlijkheid van het hemelrijk zal nimmermeer vergaan maar altijd in eeuwige vreugden blijven. En ge zal ook weten dat ge een van deze twee immer overgeven moet. Want voorwaar beide deze rijkdommen dragen niet overeen.
De tweede erfgenaam die naar de mensen dood verlangt is de duivel.
Ten tweede maal o snode vlees zo begeren uw dood de duivels. Want hun testament dat is uw ziel die ze met grote wreedheid uit uw lichaam scheuren en breken gelijkerwijs als verwoede razende honden. Zo moeten die glorieuze heiligen en de mooie engelen bezijden staan en zullen droevig wezen. Maar de duivels zullen schateren en lachen en schampen en zullen uw onzalige ziel voeren met een ontelbare schaar der duivels in de afgrond der hel en brengen het in die eeuwige verdoemenis.
Och zal dit onze erfgenaam wezen en hij zal met onze ellendige zielen aldus jammerlijk om gaan. Zo laat ons vlijtig toe zien opdat onze ziel niet in zijn handen komt noch dat hij onze erfgenaam niet wordt. O hoe angstige zal die duivel wezen te aanschouwen wanneer hij komt om die ziel te halen. Want hij is altijd bij de mens als zijn ziel van het lichaam scheiden zal. Och was die duivel alzo koen en alzo dapper dat hij onze lieve heer Jezus Christus alzo dapper en koen durfde te bekoren die geen kwaad noch zonde gedaan had.
Want van hem staat veel geschreven als dat onze heer nooit zonde deed of hij dacht nooit zonde te doen want hij was diegene die de hele wereld zonden af nam.
Gelijkerwijs zoals de heilige man Sint Johannes de Doper van hem spreekt daar hij aldus zegt. 'ecce agnus dei ecce qui tollit peccata mundi.'Dat is te zeggen. 'Ziet dat lam Gods Christus Jezus, ziet diegenen die daar af doet de zonden der wereld.' Recht of hij zeggen zou; 'Dit is diegene die macht [40v] heeft de zonden te vergeven en zonder hem mag niemand zalig worden.' Was dan die duivel aldus dapper en koen dat hij de gezond maker van de hele wereld durfde te bekoren in zijn leven toen hij noch op het aardrijk ging en ook durfde te komen op de galg van het kruis toen hij de geest geven zou om ons te verlossen van de eeuwige dood en begeerde zijn glorieuze ziel ter hel te trekken. Hoe koen zal hij dan komen om onze ziel ter hel te trekken die overladen is met veel grotere zonden.
Men leest dat op der wereld geen grotere pijn is dan dat aanschouwen des duivels. Och is dat aanzicht der duivels aldus vervaarlijk in de dood zodat die glorieuze reine jonkvrouw Maria, de moeder van onze lieve heer Christus Jezus die een koningin der hemel en de aarde is, die begeerde van haar gebenedijde zoon dat hij haar gunnen wilde als dat ze de duivel in haar dood niet zien durfde. Och helaas, wat zullen dan die mensen lijden die in grote zonden geleefd hebben die de duivels met ontelbare scharen halen zullen en brengen in de eeuwige verdoemenis daar ze eeuwig met de helse duivels in gepijnigd moeten worden.
O wat vervaarlijk angstig aanschouwen zal dat zijn de vermaledijde zondige verdoemden mensen de duivels toekomst te verwachten, want hij arbeid altijd om de mens te brengen tot de eeuwige verdoemenis. Gelijkerwijs die heilige man Sint Bernardus beschrijft. 'Dat alle begeerten der duivels en al hun arbeid en al hun zorgvuldigheid niets anders is dan dat ze onze zielen brengen mogen tot de eeuwige verdoemenis en dat ze ons mogen brengen in de eeuwige pijn daar ze in gepijnigd worden.'
De heilige apostel Sint Peter schrijft in zijn epistel en zegt aldus; 'de duivels lopen om als grimmende leeuwen en hongerige wolven en briesend en ronkend zoeken ze of ze iemand mochten vinden die ze verslinden mochten.' Och hoe zalig is de mens en wat grote verstand is in de mens gelegen die nu ter tijd toeziet om vrienden en beschermers eer de dood komt, die alzo onvoorziens komt zodat men niet weet wanneer het komen zal en nochtans weet men wel dat het immer komen moet, opdat dan een mens beschermt mag zijn van deze gruwelijke schaar der duivels van de hel. En opdat hij mag komen bij die genoeglijke schaar der engelen en bij alle uitverkoren vrienden van onze heer Christus Jezus die hem mogen bevrijden en verlossen uit de handen des duivels.
Och lieve mens, maak alzo eer ge van het aardrijk scheidt dat ge immer een voorspraak hebt die u verontschuldigen mag voor die kwade duivels wanneer ge sterven moet. Want ze zullen u beschuldigen met veel oorzaken en redenen opdat u dan iemand hebt die u [41r] mag helpen en bijstaan in het uur van uw dood.
Hierom o lieve mens heb dit in de gedachte. Wil u de duivel niet ontzien noch vrezen, noch wil u voor hem geen angst hebben zo doe gelijkerwijs als de heilige man Sint Bernardus zegt.'Is het zaak dat u de duivel niet dient zo behoeft ge niet te gruwelen noch leed te wezen voor de pijn der hel of de duivel zal over uw ziel nimmermeer macht hebben. Want die duivel mag geen zielen ter hel trekken dan die hem gediend hebben in hun leven en die zijn de duivels kinderen geweest.' Och lieve mens dien immer deze kwade heer niet. Want is het zaak dat ge hem dient hij zal u zonder twijfel belonen met de eeuwige verdoemenis en uw ziel zal hij pijnigen met het helse vuur.
Maar dien liever God en zijn heiligen opdat ze u mogen beschermen tegen die angstige pijnen der duivels van de hel en brengen uw ziel met hen in dat hemelrijk daar alle zalige zielen in onuitsprekelijke vreugden altijd leven met Christus Jezus hun geminde bruidegom die ze in hun leven altijd trouw gediend hebben. Overleg dit in uw hart wat angstige pijn dat het is met de wrede duivels altijd en eeuwig zonder barmhartigheid gekweld en gepijnigd te worden. En wat genoegen en wat blijdschap dat er is met Christus Jezus eeuwig te regeren en met zijn uitverkoren altijd met blijdschap en met genoegen te leven in onuitsprekelijke vreugden. O lieve mens, maakt van het testament des duivels een testament voor God. Dat is dat u voorziet de tijd dat u de tijd hebt als dat de duivels met uw ziel niet ter hel trekken mogen. Maar dat uw ziel gebracht wordt in dat eeuwige leven. Is het zaak dat gij het aldus maakt zo zal de duivel uw ziel te testament niet krijgen, maar het zal God gegeven worden tot een eeuwig testament. Dit testament mag ge maken vanwege goede deugdelijke werken en vanwege lijdzaamheid, dat is dat u geduldig bent in alle verdriet en ziekte die u God toezendt. En is het zaak dat u dit doet zo zal uw testament God behaaglijk en bekwaam wezen en uw ziel zal hij met grote blijdschap en begeerte ontvangen in zijn eeuwige testament. Maar is het zaak dat u de wereld dient en hun genoegen navolgt zo geeft u uw ziel de duivel te testament en zo zal u een al te kwade erfgenaam hebben. Want hij zal jammerlijk en vervaarlijk met uw ziel omgaan en met onuitsprekelijke pijnen zal hij uw bedroefde ziel kwellen.
Och voor al dusdanige testament mag een mens wel gruwelen en hij behoeft goed uit te kijken als dat de duivel geen testament over zijn ziel heeft. En hiervoor heeft zich een mens goed te wachten. Want God heeft de mens op de wereld niet [41v] gezet dat hij de duivel dienen zal, maar dat hij God zijn schepper en verlosser dienen zal.
De wormen begeren dat vlees in de aarde om dat te verslinden.
Ten derden maal, o snode vlees, als deze twee hun testament hebben, dat zijn uw vrienden van uw goed en de duivel uw ziel. Daarna begeren de wormen in de aarde hun testament, dat is uw lichaam. Want zo gauw als uw ziel uit het lichaam gescheiden zo zal u naakt gemaakt worden en uw sieraden zullen van u genomen worden en dan zal u in een oud slaaplaken gelegd worden. Voort zo moet u van uw zachte bed gesleept worden en men zal u op die harde planken leggen, dat moet dan uw zachte bed zijn.
Och dan zal iedereen van u vlieden en het zal hen pijn en zwaar zijn u te zien.
O hoe zal uw lieflijkheid dan verduisterd zijn. Diegene die u gezelschap plegen te begeren die begeren u dan voort meer niet. Want hoe lieflijk of minlijk dat u in uw leven geweest bent. dat zal nu gruwelijk en hard voor de mensen zijn. Want niemand zal u dan begeren te kussen zoals men u tevoren plag te doen. En niemand zal ook uw gezelschap begeren, maar iedereen zal u versmaden als u dood bent. Zo zal men u in een huis besluiten van zeven voeten. Maar zoveel als een kussen onder uw hoofd zal men u niet mee geven, maar een harde strowis dat zal uw zachte kussen zijn. Daarna zal u in de aarde begraven worden en men zal u gauw vergeten. En dan zal men aan u niet denken. Maar uw vrienden zullen uw goed gebruiken, de duivels uw ziel en de wormen uw vlees. En geen van deze drie erfgenamen zou begeren dat ge leefde. Want elk is tevreden met zijn testament.
O gij hovaardige mensen die nu opgeblazen bent met grote hovaardij en met haat en nijd, onkuis, gulzig, gierig, traag tot godsdienst en tot deugden, maar altijd zo bent u bereid tot ijdelheid en tot kwade zonden. Wat baat het dat u lekker geweest bent als u dood bent zo moet u worden een spijs der wormen. Wantu zal al gelijk stinken als een aas. Geen dode beesten stinken alzo kwalijk als een dood mens. En daarom hoe die mensen lekkerder op deze wereld geleefd hebben en hoe ze dat vlees vetter gemest hebben zo het de wormen liever is die dat rijten en knagen zullen.
O wat mag die hovaardige mens denken, waarop mag hij hovaardig wezen. Och weet u niet onredelijk creatuur dat u na uw dood niets anders bent dan een stinkende spijs der wormen die uw stinkende vlees knagen zullen. [42r]
Men leest hiervan een zuiver voorbeeld daar een mens wel op denken en peinzen mag en versmaden alle rijkdommen van deze wereld.
Voorbeeld.
Het was een machtige hertog van Bourgondië die zeer rijk was van aardse goed. Maar ook helaas, hij mocht het niet met hem meenemen, maar hij moest al zijn kostbaarheid hier laten.
Deze hertog had een zoon als erfgenaam dat van zijn vaders goed zou zijn. En het gebeurde dat deze hertog stierf en zijn zoon bezat dat hertogdom dat hem aangestorven was. Toen werd de zoon eens te rade met zijn heren dat hij zijn vaders dode lichaam brengen wilde op een ander plaats en het begraven in een andere kerk.
En toen die kom, dat is dat stenen graf, open gedaan was en hij zijn dode vader daarin zag liggen die met kostbare kruiden gebalsemd was zo zag hij een lelijke pad op zijn vaders mond zitten en beet en knaagde aan zijn tong. Toen dit die hertog aanzag werd hij zeer bang en hem verwonderde zeer hoe dat lelijke beest in het graf gekomen was. Hij deed zeer kloek zoals een kloeke man toebehoort. Hij sprak tot zijn ridders en knechten en zei; ԠO kwade bedrieglijke glorie van deze wereld, al hebt u de vader bedrogen u zal de zoon nochtans niet bedriegen.' Toen sprak hij tot zijn dode vader; 'O vader, waar zijn nu uw rijkdommen en uw kostbare kleinodiën. Waar is nu al uw glorie die ge te gebruiken plag. Waar zijn nu die lekkere makrelen. O hoe mag dit nu zijn, dit lelijke beeste knaagt en bijt al uw lichaam aan stukken. Mogen uw rijkdommen u nu niet beschermen. Mogen uw ridders en uw knechten u nu niet te hulp komen daar u mee te strijden en te roven plag. Ik zal u niet navolgen. Want ik merk het zou niet anders gebeuren na mijn dood dan die nu geboren is. Ja, al had ik alle rijkdommen der wereld verzameld het lijkt me dat die niet zouden helpen mogen.'
Daarna gaf die hertog al zijn land en zijn rijkdommen over om de liefde God en diende onze heer ootmoedig en devoot in een klooster. Al was hij machtig en groot van geboorte, hij begeerde daarom nochtans de grootste onder de broeders niet te zijn. Maar altijd begeerde hij de minste onder de broeders te zijn. Hierom o lieve mens, overdenk deze punten en wil uw hart immer op geen gierigheid noch op rijkdommen zetten. Want de gierige denkt zo dat zijn hart nimmermeer verzadigd mag worden. En vanwege deze zonden brengt de duivel veel mensen tot die helse pijn en kwelt ze jammerlijk zonder enige barmhartigheid. [42v]
Een gruwelijk voorbeeld van de hertog van Cyringien.
Voorbeeld.
Mij is gezegd van waarachtige goede mensen een wonderlijk ding dat ik niet verzwijgen mag. Bij de berg Gyber wandelde sommige mensen met elkaar en ze hoorden een gruwelijke stem roepen en zeggen aldus. Bereidt haastig een groot vuur van ziedend pek en van brandende zwavel. Die lieden werden zeer angstig en hen gruwelde zeer omdat ze de stem alzo gruwelijk hoorden roepen. De stem zweeg toen een weinig en hem antwoordde niemand. Al gelijk begon het eens te roepen 'maak een groot vuur.' En toen hen noch niemand een antwoordde riep het voor de derde keer met een luide stem daar zij het allen horen mochten die daar voorbij gingen. "Maak haastig een groot vuur zonder enig uitstel en alzo gloeiend heet als ge het maken mag.'
Toen de stem dit geroepen had antwoordde daar een andere stem. 'Voor wie zal ik dit vuur maken.' Die lieden hoorden die stem wel maar ze zagen niemand en daarom werden ze zeer bang. Toen zei die stem; 'Weet u niet dat onze goede vriend de hertog van Cyringien onderweg is. Hij heeft ons trouw gediend en daarom zullen we hem belonen met de eeuwige verdoemenis.'
Toen die stem dit gezegd had hoorden de lieden niet meer roepen. Ze schreven de dag en het uur en schreven een brief aan koning Frederik wat ze gehoord hadden en lieten hem vragen of in zijn land enige hertog van Cyringia gestorven was.
Toen werd hen openbaar te kennen gegeven dat diezelfde hertog op dat uur en op diezelfde dag gestorven was toen ze dit wonderlijke teken gehoord hadden. Hen werd ook gezegd dat diezelfde hertog een kwade wrede tiran in zijn leven was geweest en hoe hij edel en onedel arm maakte en hun goed afroofde. Hij was ook afgegaan van dat heilige christen geloof. Hij had geen kinderen, nochtans was hij bijzonder gierig en vlijtig om grote schat en kostbare rijkdommen bij elkaar te verzamelen.
Toen deze tiran ziek lag en sterven zou liet hij al zijn schat en zijn kostbare zilveren en gouden vaten voor hem brengen en gebood dat men ze allemaal zou smelten en gieten ze tot een stuk. En toen hem gevraagd werd waarom om dat hij dat deed antwoordde hij en zei; 'mijn vrienden verlangen zeer naar mijn dood opdat ze mijn goed en mijn rijkdommen mogen bezitten en daarom wil ik mijn zilver en mijn goud smelten opdat zijt het niet met vrede met elkaar delen mogen en opdat ze elkaar doorsteken en slaan mogen, want als het in een stuk gesmolten is zo [43r] zullen zij het niet met vrede met elkaar mogen delen.ծ
Nu beziet die boosheid van deze kwade tiran, hij had in zijn leven grote kwaadheid en tweedracht onder het volk gemaakt, maar noch was hem dit niet genoeg, hij moest ook noch tweedracht in zijn dood maken opdat zijn kwaadheid en zijn verwoedheid te groter en meer menigvuldig verspreid mocht worden.
Maar wat geschiedde. Deze kwade tiran stierf met al dusdanige kwade opzet en die wrede duivels kwamen in het huis schaterend en lachend en namen die onzalige ziel en brachten het in die eeuwige verdoemenis.
Toen ze hem met groot gekrijs en met roepen in de hel gebracht hadden zetten ze hem op een stoel van gloeiend ijzer en namen pek en zwavel en mengden dat met helse vuur en sperden hem zijn mond met macht open en goten deze helse drank in zijn mond en riepen en zeiden hem schampend; 'O aller liefste vriend, u hebt ons trouw gediend en daarom hebben we u deze kostbare drank bereid want was u niet onze goede vriend u mocht deze drank niet van ons niet krijgen, drink het daarom en verkoel u hiermee, we zien wel dat ge zeer moede bent. Maar laat u niet verlangen, we zullen u al gelijk een kostbare maaltijd bereiden waarmee we u welkom heten zullen.' O wee de onlijdelijke maaltijd.
Toen de duivels dit gezegd hadden namen ze hem van de gloeiende stoel en brachten hem aan een gloeiende tafel en brachten hem daarvoor helse draken en padden en vurige slangen en zeiden; 'o getrouwe vriend, eet en drinkt en maakt u vrolijk. Want ziet al deze kostbare spijzen hebben we vanwege u bereid; 'Maar och helaas, hij lustte deze spijzen niet en hij wilde het niet eten.
Toen kwamen die vrede duivels en braken hem de mond open met geweld en stieten hem met krauwels in de mond deze helse draken en die vurige slangen met de padden En toen ze dit gedaan hadden zeiden ze tot hem. 'Uitverkoren vriend. Laat u niet verlangen, we zullen u al gelijk een genoeglijk bad bereiden waarin ge mag baden want we zien dat gij zeer bezweet en onrein bent opdat ge u daarin reinigen en helder maken mag.:yes".' En toen namen ze hem van de gloeiende tafel en wierpen hem in een gloeide ziedende put en daarin werd hij jammerlijk gepijnigd.
O lieve mens overdenk nu dat loon dat deze kwade tiran die eeuwige verdoemenis voor zijn boosheid gekregen heeft. Maar hebt immer in uw doodsuur al dusdanige opzet niet zoals deze kwade hertog had opdat ge niet met hem komt in de eeuwige pijn. Maar al hebt u al uw leven kwaad gedaan en begeert u in uw doodsuur genade God zal u ontfermen. [43v]
Dat men de mensen geen kwade voorbeelden geven zal leest men een gruwelijk voorbeeld.
In een dorp was een onzalige kwade priester die zeer onkuis was van leven en bracht zijn tijd door met drinken, met dobbelen, met dansen met hovaardigheid en met veel ander ijdelheden. Hij had een groot dorp te regeren en gaf hen al dusdanig voorbeeld in ondeugden en in kwade werken. Die mensen die in het dorp woonden werden ook kwaad van leven en werden jammerlijk bedrogen met deze kwade priester. Want wat ze voor kwaad deden daar berispte hen die priester niet in gelijkerwijs zoals het toebehoorde en daarom kwamen ze met grote hopen in de hel. Hadden ze bij avonturen een goede man tot een kerkheer gehad die ze in hun zonden berispt en gestraft hadden zo zouden sommige hun leven wel gebeterd hebben. Maar omdat die erg kwaad was daarom dwaalden de schapen.
Het gebeurde op een tijd dat deze kwade priester haastig ziek werd en stierf alzo in zijn boosheid. Toen hij dood was brachten de duivels zijn ziel in die eeuwige verdoemenis. Nu hoort een wonderlijk ding. Toen deze priester in de hel kwam en jammerlijk van de duivels gepijnigd werd kwamen daarna zijn onderzaten die ook in de hel waren met roepen, met kermen en met krijsen en zeiden;
'Weest welkom o u vermaledijde creatuur. O wat groter pijn zal u nu lijden want wij mogen nu nimmermeer op houden u te pijnigen.
O valse bedrieger, hoe droevig hebt u ons bedrogen, had u ons een goed voorbeeld gegeven dan waren we niet in deze grote pijn gekomen. Och. Och, in wat zware pijnen hebt u ons gebracht. Vermaledijt moet zijn dat uur waarin u geboren bent. Want u bent een zaak van onze eeuwige verdoemenis.' Toen zei dit gezegd hadden liepen ze toe en sloegen hem en stieten hem en sleepten hem en trokken hem bij de haren en gebaarden of het razende honden geweest waren. Want ze gebaarde of ze hem verscheurd zouden hebben. Wanneer ze ophielden van pijnigen zo kwamen die wrede kwade duivels en deden hem noch meer pijn aan. Nimmermeer lieten ze hem rust, maar altijd zo pijnigden ze hem zonder enige barmhartigheid.
Hier is te weten dat het van grote nood is als een mens in zijn scheiden ligt dat men dan bij hem brengt een priester of een ander mens die van goed leven is die de zieke mens wat goeds voorzeggen mag op dat hem die zieke mens niet bekommert met de priesters kwade leven. Want die duivel brengt de zieke mens menige kwade fantasie in het hart opdat hij van God vergeten zal worden. [44r]
Denk niet om uw vrienden; wees niet gierig om goed; wat zal u gaan doen.
Dat goede ingeven van de heiligen engel tegen die verleiding der duivel van de gierigheid.
Alle mensen is het nodig dat zij hun oren afkeren van dat kwade ingeven der duivels van de hel van de gierigheid. En dat ze nauw toehoren naar dat goede ingeven der heilige engel tegen deze kwade verleiding der duivel. Want de duivel spreidt zijn netten altijd uit om de mens te vangen en te brengen in die eeuwige verdoemenis.
Het is ook te weten dat de duivel nimmermeer af laat de mens te verleiden en te bekoren alzo lang als die mens leeft. Als de duivel de zieke mens dan met gierigheid bekoord en verleid heeft zo komt de engel Gods en troost de zieke mens en zegt; ԏ mens, wil immer nu niet gierig wezen. Bent u in uw leven gierig geweest zo is het nu meer dan tijd dat gij die gierigheid uit uw hart zet want ge moet nu al gelijk sterven. Want ge moet al gelijk achterlaten al uw goed. Ja, al had u verzameld alle rijdommen der wereld, u moet ze nu achter laten. En laat u het niet gewillig achter zo mag u nimmermeer zalig wordenծ Hiervan spreekt onze heer in het evangelie. 'Tenzij dat een mens zijn goed achter laat vanwege mij, hij mag mijn discipel niet worden.' En noch zegt hij voort 'die niet achter liet zijn huis en hof, zijn wijf en kinderen, zijn moeder en vader en zijn eigen lichaam vanwege mij die mag in mijn rijk niet komen. O mens, denk immer op geen tijdelijk goed, maar gedenk hoe onze heer Jezus Christus hing aan het kruis vanwege u en arm van aards goed is geworden en hoe hij achter gelaten heeft zijn gebenedijde moeder Maria. Gedenk wat de heiligen Gods achter gelaten hebben. Hoe ze hun grote goed en hun ouders achter gelaten hebben om Christus te dienen en na te volgen. En gedenk uw vrienden noch uw verwanten niet. Bekommer u niet verder met tijdelijke goed, dan maak het rechtvaardig en geef terug uw goed dat u met onrechtvaardigheid hebt gekregen en dan denk niet meer op uw aardse goed en overdenk het lijden van onze heer Jezus Christus wat God vanwege u geleden heeft en wat die lieve heiligen en santinnen vanwege God geleden hebben. Dank en loof God dat hij u ook lijden en verdriet toe gezonden heeft opdat ge dat hemelrijk met uw lijden ook verdienen mocht. Maar o lieve mens, weest immer geduldig in uw lijden. Want lijden zonder geduld mag men dat hemelrijk niet mee verdienen. [45r]
Hier begint de blijdschap der zalige mensen die gierigheid in hun tijd versmaad hebben en die ook sober in eten en drinken geweest zijn.
Die sobere mensen die gulzigheid in eten en in drinken geschuwd hebben. Als die hun zinnen niet op de lekkernijen gezet hebben. En ook al diegenen die gevast hebben naar hun vermogen. Al diegene die bewaard hebben die tien geboden Gods naar hun vermogen. Deze hebben allemaal die grote onuitsprekelijke blijdschap en genoegen. Och hoe zalig zijn diegene die hun vlees alzo temmen van lekker te eten en te drinken opdat ze van de duivel hierna niet getemd worden. Voort alle diegene die gierigheid en kostbare schatten en rijkdom versmaad hebben om die liefde God. Deze worden hierboven beloond met de hemelse schatten en hun zielen worden gespijsd met de eeuwige glorie en ze worden met de lieflijkheid van de hemelse dauw gevoed en verzadigd. O hoe ongelijk zijn die makrelen en die maaltijden op de aarde in hemelrijk. Want als een mens kostbare en lekkere spijs eet zo is het al gelijk verteerd en stinkt erger dan aas en zo die spijs kostbaarder en lekkerder is zo het meer stinkt.
Maar alzo is het niet met de spijs der eeuwige leven. Want als die zalige ziel gespijsd is met de goddelijke spijzen zo verandert de kracht der goddelijke spijzen niet. Maar altijd wordt het sterker en machtiger in zichzelf.
Hiervan spreekt Sint Johannes evangelist en zegt aldus;
'Zalig zijn diegene die tot het goddelijke avondmaal geroepen zijn en die waardig zijn te zitten tot de tafel van onze heer Jezus Christus.
O wat grote melodie en wat onuitsprekelijk genoegen is onder de uitverkoren vrienden van onze heer Christus Jezus die daar alle genoegen van hun hart vinden mogen. Want ze mogen niets bedenken of het is daar tegenwoordig.
O wat genoeglijke dienaars hebben ze die hen ter tafel dient. Want dat is onze heer Jezus Christus zelf die is diegene die zijn uitverkoren vrienden opdient. Want hij zegt zelf in het evangelie daar aldus geschreven staat. ԅt transiens ministrabirillisծ Dat is te zeggen. ԇod zal zich omgorden en dienen zijn uitverkoren.'
O hoe zalig zijn diegene de aldus eten en drinken mogen. Die mensen zijn zeer wijs en ze zijn ook mede zeer verstandig die op deze wereld sober en matig zijn van eten en drinken opdat zij tot dit avondmaal geroepen mogen worden. Want vanwege overvloed in eten en in drinken komt die mens vaak in kwade lelijke onkuise zonden. Was het zaak dat hij sober geleefd had hij zou in die zonden niet gevallen zijn. Die aldus de buik vullen en stoppen als varkens en beesten en laten zich [45v] denken dat ze nimmermeer verzadigd noch vol gestopt mogen worden. Deze mogen niet komen in die genoeglijk maaltijden en de koning aller koningen onze heer Jezus Christus zal hen niet dienen ter tafel. Maar hun dienaar zal wezen die wrede duivel die ze in de wereld gediend hebben.
Och wat bittere spijs zal hij hen bereiden en koken. Voorwaar niets anders dan ziedend pek en brandende zwavel. O helaas, dit moet hun lekkerste en beste spijs zijn. Och wat ongelijke vreugde zullen die vermaledijde en de gebenedijde hebben. Want het is goed te merken dat die verdoemde mensen op al dusdanige spijzen geen lust mogen hebben. En daarom moeten zij hongeren in de eeuwigheid en nimmermeer mogen ze verzadigd worden anders dan met de eeuwige bitterheid der helse vuur. O eeuwige pijn, hoe mag die tedere ziel dat lijden die noch duizendmaal minder mag lijden dan een mensenoog en nochtans moet die ziel die onverdraaglijke pijn der hel lijden.
Hierom raad ik elk christen mens aan dat hij zijn buik niet te vol stopt noch propt opdat hij komen mag in de genoeglijk maaltijd daar Christus Jezus onze heer zijn uitverkoren vrienden verzadigd en spijzigen zal met de eeuwige blijdschap en hun spijs zal alzo lieflijk wezen gemengd met de hemelse dauw zodat het hen nimmermeer verdriet, maar altijd verlangen ze naar de goddelijke spijzen. En wat spijs dat ze begeren die is daar tegenwoordig.
Die blijdschap van degene die dartelheid en gemak versmaad hebben.
Die devote goede mensen die traagheid tot goede werken en tot godsdienst geschuwd hebben naar hun vermogen. En die ook gemak en dartelheid versmaad hebben. Als in zachte bedden te liggen en in lang te slapen en in kostbaar gekleed te gaan. En al diegene die dat rijk God gezocht en bemind hebben uit al hun hart en ootmoedig in de dienst van God geweest zijn. En ook al diegene die de heilige dagen terecht gevierd hebben en niet met dansen noch ook met springen noch met geen anderen ijdele spelen door gebracht hebben. Dezen worden beloond met onuitsprekelijke genoegen en blijdschappen. Ja, ze zijn alzo vol vreugden dat men die vreugde bij geen dingen vergelijken mag.
Want ze zijn vooral verenigd met God in een openbaar aanschouwen naar hun verdienste. Maar die ene meer dan de andere naar dat ze verdiend hebben.
Deze zielen glorie is alzo groot en ongemeten zodat elke ziel denkt dat hij God alleen heeft en aller meest van God bemind is en aller meest van God uitverkoren is. Ze laten zich denken dat geen heiligen in het hemelrijk alzo [46r] grote vreugde hebben mogen zoals zij hebben. Want gelijkerwijs zoals ze hem in de aarde gezocht en begeerd hebben daar ze hem niet vleselijk mochten zien dan alleen in dat geloof daar ze volkomen in geloofden en leefden naar zijn geboden en begeerden altijd zijn minlijke tegenwoordigheid en zijn gebenedijde lieflijke aanzicht te zien.
Hier hebben ze dapper in de aarde om gestreden en gevochten tegen hun eigen vlees opdat hen dit gebeuren mocht te bezitten en te gebruiken in onuitsprekelijke vreugden. Maar nu hebben ze verkregen waar ze lang om gearbeid hebben. Want dat genoeglijke hemelrijk is hun woonplaats geworden en met Christus zijn zij in ongemeten vreugden. Ja, ze vinden hem alzo openbaar en volkomen in de hemel zoals hij opgevaren is met lijf en ziel en zit aan de rechterhand van zijn vader.
Waarmee de zielen dat hemelrijk verdiend hebben.
Nu mag men vragen waarbij dat men die vrienden Gods bekennen zal en waarmee dat ze dat hemelrijk verdiend hebben. Daarop is te antwoorden. Die vrienden God verdienen dat hemelrijk lichter dan de verdoemden der hel. Want met volkomen begeerten en rechte lieflijkheid die ze tot hun bruidegom hebben dienen ze God hun schepper en blijven eeuwig en immermeer in zijn liefde. En alle arbeid en al dat verdriet dat hen immermeer toekomen mag op de wereld dat lijden ze gewillig vanwege God. Want ze weten en zijn dus zeker dat zij daarvoor dat eeuwige loon ontvangen zullen en dat mag hen nimmermeer ontgaan wanneer ze in die liefde Gods staan. En hierom verdriet het hen niet wat ze vanwege God op deze wereld lijden mogen. Maar die kwade mensen verdoemen zichzelf vanwege hun kwade werken en hun zonden en wat lijden en wat verdriet dat hen op deze wereld aankomt daarin zijn ze ongeduldig en nochtans moeten zij het lijden wat hen toekomt en al dusdanige lieden is het hen niet verdienstig en daarom mogen ze dat hemelrijk daarmee niet verdienen.
Hier spreekt de heilige apostel Sint Paulus in zijn epistel en zegt. "Broeders, gij zal weten dat iedereen die God dienen wil die moet het doen uit rechte liefde. Ja, al deed een mens alzo grote penitentie als men bedenken mag, doet hij het niet uit rechte liefden en lijdt gewillig alle verdriet vanwege God, zijn verdienste is niets. En hierom omdat die kwade mensen hun verdriet en lijden dat hen aankomt niet gewillig lijden vanwege God zo mogen ze daar niets mee verdienen.
Maar och helaas, sommige mensen zijn kwaad en weerspannig tegen God omdat hij hem meer lijden toe zendt dan hij andere mensen doet. [46v]
O wee die mens die al zulke gedachte heeft. Ze moeten lijden al datgene dat hen aankomen mag en nochtans mogen ze dat hemelrijk daarmee niet verdienen. Maar de hel zal hun eigen zijn want ze zijn ongeduldig in hun lijden vanwege de liefde God en daarom en zullen ze van God geen loon ontvangen.
O zijn dit niet dwaze mensen die aldus verhard zijn in hun kwaadheid dat ze met ziekten noch met geen plagen geweekt noch vermurwd mogen worden. Ja, hoe God ze meer plagen toe zendt omdat ze zich verbeteren zouden zo ze ongeduldiger en onlijdzaam zijn en blasfemeren tegen God en zeggen. 'Wat mag ik God misdaan hebben dat hij me aldus vervaarlijk plaagt en meer dan hij andere lieden doet.' O onverstandige beesten, hoe spreekt u aldus gekkend. Weet u niet dat u vanwege druk en lijden ten eeuwige leven komen moet en daarom zendt u God druk en lijden toe, dat is een teken dat hij u roept tot de blijdschap der eeuwige leven en daarvan mag u God danken dat hij zich gewaardigd heeft u te visiteren met ziekten en met andere plagen opdat u vanwege uw geduldige lijden dat hemelrijk mag verdienen.
Och beziet wat die heiligen van God geleden hebben om de liefde God. Ze zijn in hun lijden niet ongeduldig geweest. Maar alles dat hen God toezond daar verblijden ze zich in en lijden dat geduldig vanwege God en daarom zal ze God belonen met de eeuwige blijdschap.
Hoe men de goede mens uit de kwade kennen mag.
Hier mag men vragen hoe men merken en weten zal of een mens God of de duivel dient. Dat mag men aldus best verstaan. Die God dient dat is diegene die dat woord God en de preken graag hoort. Dit zijn diegene die God dienen en hierbij zo mag men weten of een mens God of de duivel dient. Is het zaak dat hij God dient zo zal hij graag ter kerk gaan en dat woord God te horen. Maar dient hij de duivel zo zal hij liever ijdele glorie en genoegen zoeken dan dat woord God te horen. Hiervan staat geschreven in het heilige evangelie. 'qui ex deo est verba dei audit.' Dat is te zeggen. 'Wie van God is dat is die een goed mens is en die hoort graag dat woord van God en houdt zijn geboden naar al zijn vermogen.' En tot de kwade zegt hij ook; 'Eropterea vos non auditis quia a deo non estis.' Dat is te zeggen. O gij kwade boze mensen, ge wil dat woord Gods niet horen want ge bent niet van God. Gij behoort God niet toe, maar [47r] de duivel uw meester en dat zal hun God wezen.' Omdat ze de duivel toebehoren daarom willen ze God niet dienen. Nu behoeft men niet te twijfelen hoe men de goede mens uit de kwade kennen mag want vanwege hun werken mag men ze bekennen.
Dit zegt ons lieve heer zelf in het heilige evangelie. 'x fructibus eozum cognosceris eos.' Dat is te zeggen; 'uit hun vruchten en uit hun goede werken zal ge ze bekennen.
Och of zich die blinde dartele mensen nu voorzien wilden en geduldig wezen in hun lijden dat hen God toe zendt zo mochten ze dat hemelrijk daarmee verdienen. Maar ook helaas sommige mensen zeggen ze zijn teder en zwak en ze mogen vasten, ze mogen niet waken, ze mogen ook geen penitentie doen. O wat reden zijn dat. Zijn zij teder en te zwak om wat te doen voor hun zonden. Ze zijn toch niet teder die zonden te doen en ze zijn ook niet teder tot ijdelheid, noch tot kwade onreinheid daar ze lijf en ziel mee verdoemen.
Och mogen ze geen tijdelijke penitentie doen, hoe zullen ze dan in die onlijdelijke pijn der hel eeuwige penitentie doen mogen. Beziet of die heiligen en die lieve vrienden God deze penitentie ontzien of gevreesd hebben. Och neen zij, maar ze begeerden altijd van God om gekastijd en gepijnigd met ziekten en met andere plagen gekweld te worden en daarom hebben ze de kroon der glorie ontvangen.
De glorie van diegene die hovaardij in hun kleren en andere kleinodiën versmaad hebben.
Al diegene die ook uitwendig en ijdele sierlijkheid van kleding vanwege God versmaad hebben die worden in hemelrijk alzo kostbaar gekleed, met kostbare stenen worden hun mantels verlicht. Deze kostbare kleren mogen ze verkrijgen omdat ze versmaad hebben die kostbaarheid en sierlijkheid van deze wereld die al te gauw vergaat en die kostbare juwelen die zij in de hemel hebben zullen nimmermeer vergaan. Die kleren zullen alzo mooi en subtiel zijn zodat alle meesters van de wereld niet zouden mogen weten waarvan dat ze gemaakt zijn en van wat substantie dat ze gemaakt zijn. Nu mag men vragen of de heiligen in het eeuwige leven enige kleren behoeven. Daarop is te antwoorden. Die heiligen in het eeuwige leven behoeven geen kleren van laken of van zijde gelijkerwijs als de mensen dragen, want ze hebben noch koude noch hitte daar ze enige kleren om behoeven aan te trekken. Maar ze worden gekleed met het aanschijn van het goddelijke aanschouwen en deze kleding is alzo mooi en ze hebben daar al zulke genoegen en blijdschap in zodat geen mens het bedenken noch uitspreken mag. [47v]
Hoe de heiligen in de het eeuwige leven gekroond worden.
De vrienden van God worden gekroond met bijzondere kostbare kronen die helderder zijn dan enig kristal of enig ding dat men bedenken mag. Ze zijn versierd met alzo kostbare stenen die mooier blinken dan de zon blinken mag. Ja, ze zijn alzo mooi zodat het geen mens begrijpen mag.
Hiervan spreekt Sint Johannes evangelist in de Apocalyps en zegt aldus; 'Hun kronen zijn blinkend en helderder dan de zon.' Och hoe mag dit iemand lezen of horen lezen die enig verstand heeft en niet versmaadt de ongevallige tijdelijke genoegens die zo kwaad zijn dat een mens zijn eeuwige zaligheid daarmee verliest en kwijt raakt. O onzalige vermaledijde wereld, hoe jammerlijk verleid u die mensen die in u wonen. O mens, u die redelijk geschapen en gemaakt bent naar het beeld en de vorm van onze heer Jezus Christus. Hoe beestachtig hebt u zichzelf gemaakt vanwege uw kwade zonden. Och hoe jammerlijk bent u bedrogen. O hoe heeft u die duivel bezeten. Nimmermeer mag u in al dusdanige staat God dienen. Maar o helaas, uw harten zijn alzo versteend zodat u liever de duivel hebt te dienen en hem na te volgen dan God uw schepper die u geschapen en gemaakt heeft en u verlost heeft vanwege zijn duurbare kostbare bloed en vanwege zijn heilige lijden en martelarij die hij vanwege ons geleden heeft.
Och bent u alzo dwaas dat u liever de duivel dient die u met onredelijke pijn loven zal dan dat u God dient de een loon geeft dat vol genoegen en blijdschap is en dat ook nimmermeer einde hebben mag. Och wat blijdschap en wat genoegen zal de heilige onze heer zijn dat ze deze korte ongevallige genoegen geschuwd hebben en wat grote droefheid zal het de verdoemden zijn dat ze dit genoegen en blijdschap op de aarde gezocht hebben waarom ze zo jammerlijk gepijnigd worden.
Die lieflijke verkoeling die er in het hemelrijk is.
De zalige zielen mogen gaan en verkoelen zich in die genoeglijke bloemen en in die welriekende kruiden waarin ze wandelen mogen om genoegen en solaas te gebruiken en altijd vrolijk met de engelen God te wezen. O onverstandige mens die daar meent deze genoegens met ijdelheid te verdienen. Meent u deze genoegens te gebruiken en wil u de genoegens der wereld ook mede gebruiken. Neen, het mag alzo niet toe gaan, dan meent u van de ene glorie in de andere te gaan. Als op de wereld uw genoegen en uw vlees na te volgen en daarna te komen in die vreugde en blijdschap der eeuwige leven. Voorwaar neen, het mag [48r]alzo niet gescheiden. Want mocht het alzo toegaan zo hadden de uitverkoren vrienden van onze heer Jezus Christus veel arbeid tevergeefs gedaan. Want ze hebben hun lichamen op de wereld gekastijd en jammerlijk gepijnigd met grote strenge penitentie omdat ze verdienen mochten de kroon der eeuwige glorie. Daarom hebben ze al dusdanige strenge penitentie gedaan en zo is het wel te merken dat men dat hemelrijk nergens beter mee verdienen mag dan vanwege druk en lijden.
Want mocht men die hemelse glorie met weelde krijgen zo hadden die uitverkoren vrienden van onze heer geen penitentie behoeven te doen.
Hiervan spreekt de heilige apostel Sint Paulus in zijn epistel en zegt; 'Wie is die mens die dat hemelrijk begeert en daarom niet wil arbeiden.' Hoe mag een mens verkrijgen dat hij niet en begeert. 'doni et mali non eundem actum habent.' Dat is te zeggen. 'Die goede en die kwade doen niet een gelijk werk, daarom zullen ze ook niet een loon ontvangen.' Die goede devote mensen doen goede werken en daarom zullen ze van God de eeuwige glorie ontvangen. Maar die kwade onredelijke mensen doen kwade werken en daarom zullen ze de eeuwige pijn ontvangen. Hierom is het zaak dat er iemand begeert dat hemelrijk te bezitten in blijdschap met God en met zijn uitverkoren vrienden en die zal zich niet ontzien enige penitentie te doen.
Ja, is het zaak dat die mens geen zware penitentie doen mag zo zal hij doen naar zijn vermogen. God begeert niet dat een mens geen macht heeft. Maar God begeert altijd gediend te worden naar het menselijke vermogen.
Het is ook vaak en menigmaal gezien dat men meer gratie en genade verdiende vanwege kleine penitentie dan vanwege grote strenge penitentie.
Maar wanneer die mens kleine penitentie van buiten met het lichaam doet zo moet hij alzo veel te inniger en te vuriger zijn hart tot God geven en denken zoals dat wijfje dacht daar men van leest in dat heilige evangelie. Dit waren haar gedachten. 'Lieve heer, ik zou graag dat hemelrijk verdienen. Maar mijn goede werken zijn zeer klein en uw genade is groot. Daarom lieve heer, al zijn mijn goede werken klein wil ze nochtans niet versmaden maar laat uw grote genade en goedertierenheid mijn kleine deugdelijke werken te hulp komen opdat ik nimmermeer van u gescheiden wordt.'
O als een mens alzo doet zo zal God zijn penitentie gewillig ontvangen, ja hoe klein dat het ook is want God begeert meer een innig hart dan grote zware arbeid. Hierom o uitverkoren mens, dient God naar uw vermogen opdat ge van hem [48v] mag geroepen worden tot zijn goddelijke maaltijd.
De glorie van alle lieve vrienden Gods die God in rechtvaardigheid en in anderen deugden gediend hebben.
Hier wordt ons vermaand de glorie der patriarchen, profeten, apostels, martelaren, belijders, monniken, jonkvrouwen en weduwen En al diegene die hun echt schap terecht hebben bewaard. Deze hebben allemaal oneindige grote blijdschap dat ze in al zulke vreugden nimmermeer mogen verzadigd worden. Ze zijn ook allemaal en elk in blijdschap en in vreugden naar dat hij verdiend heeft. Maar de ene heeft meer glorie dan de andere nadat ze vanwege God meer gedaan hebben. Want die verdienste der mensen is ongelijk en daarom zal dat loon ook ongelijk wezen.
In de hemel heeft elke zalige ziel een bijzonder teken waarmee men ze herkennen mag, de ene uit de andere. Daar men ook bij zien mag welke staat dat ze op deze wereld geweest zijn. En elke zalige ziel wordt in zijn koor gezet waarin hij behoort te zitten. O wie mag uitspreken of wie mag begrijpen hoe wonderlijk dat die negen koren der engelen versierd en geordineerd zijn in alzo onuitsprekelijke blijdschap en vreugde. O wat genoeglijke gezang zingen die heilige engelen te loven en ter eren de almachtige God en tot genoegen en blijdschap van alle heiligen die in het eeuwige leven zijn opdat ze zich daarin in verblijden mogen en op dat hun genoegen en blijdschap te groter mag zijn.
Hiervan spreek de heilige profeet David in de psalm en zegt aldus;
'O schone stad God, o genoeglijke koninkrijk, wie mag u te vollen loven. Wie mag u volkomen uitspreken.' Voorwaar niemand die leeft want zoals Jesaja die heilige profeet betuigt; 'Zo heeft nooit een oog gezien of nooit een oor gehoord of het is de mensen harten nooit gekomen dat God diegenen bereid heeft die hem dienen.'
O barmhartige God, hoe goedertieren bent u dat u de mens die macht gegeven hebt dat hij deze glorie mag verdienen. En daarom is het een al te onzalige kwaad mens die deze glorie versmaadde.
O stad Gods, wie mag uitspreken al uw kostbare woonplaatsen. O hoe wonderlijk bent u versierd. Want uw muren en uw straten zijn van puur goud en die zijn alzo helder en onbevlekt als een kristal. Uw poorten zijn gemaakt van kostbare parel stenen en van karbonkel stenen. Van binnen bent u getimmerd van [49r] kostbare gemmen en met kostbare stenen. Gelijkerwijs als in dat heilige evangelie geschreven staat; 'Dat tabernakel en de hemelse tronen zijn wonderlijk en kostbaar versierd. Hiervan spreekt de heilige profeet David in de psalm en zegt; Qm̄ dilecta tabernacula tua domine virtutum.' Dat is te zeggen; O heer aller deugden, hoe genoeglijk zijn uw tabernakelen en hoe mooi zijn ze versierd met uw goddelijke tegenwoordigheid.' David, die heilige profeet, zegt wel terecht dat de tabernakel der eeuwige leven mooi en genoeglijk is. Want voorwaar men mag op deze wereld de gelijkenis van kostbaarheid noch van schoonheid niet vinden. Ja, al waren alle schone betimmeringen van deze wereld bijeen, ze zouden nochtans geen gelijkenis van schoonheid en van kostbaarheid hebben tegen het schone tabernakel der hemelrijk.
Van wat wonderlijke schoonheid dat het paleis en de zaal van het hemelse hof gemaakt is.
De zaal van de hemel is versierd met pelswerk, met sandaal, met zijde, met purper, met damast, met fluweel, met gouden stukken en met allerhande kostbare juwelen die men bedenken of verzinnen mag. Hierin wandelen die zalige uitverkoren vrienden God naar al hun begeren en de kussens waarop ze zitten die zijn alzo kostbaar versierd zodat men het niet uitspreken mag.
Nu mogen sommige dwaze mensen vragen of de eenvoudige mens die op de wereld grof en onedel van geboorte zijn geweest of die in de hemel ook op al zulke kostbare juwelen en kleinodiën zitten zullen zoals diegene die van grote geboorten op de wereld geweest zijn.
O wat dwaze gekke vraag is dit. Heeft God niet alzo goed zijn kostbaar bloed gestort voor de onedele als voor de edele, voor de armen als voor de rijken. Heeft hij de dood niet geleden vanwege alle mensen.
Zijn er ook enige mensen uitgezonderd. Was het alzo dat was de armen lieden en de onedele lieden, naar de wereld te spreken, een grote droefheid. Want zouden ze op de wereld van de mensen gehaat en vernederd worden en zouden ze van God ook vernederd worden, zo mochten ze zich wel bedroeven en zo was hun blijdschap niet volmaakt. Maar dit mag nimmermeer geschieden want die arme mensen zullen zo'n grote vreugde en genoegen hebben als de rijken, de onedele als die edele, want niemand is edel dan die goede werken doet.
Daarom wanneer die eenvoudige en slechte mensen goede werken doen zo zijn ze in de hemel zo hoog verheven en geacht als de aller grootste koning die ooit in de wereld geboren is of immermeer geboren mag worden. [49v]
Hoe die zalige ziel vrolijk en genoeglijk van God ontvangen wordt leest men een mooi voorbeeld.
Voorbeeld.
In de stad Bonn is een nonnenklooster wat genoemd is Dickercken. In dit klooster was een abdis die Armentrudis was geheten. Deze jonkvrouw was een goede onbevlekte maagd van haar lichaam. Deze abdis maakte vrede en eendracht onder de nonnen daar ze tevoren zeer mee geplaagd werden want ze hadden tevoren grote tweedracht onder elkaar. En deze abdis maakte goede vrede en eendracht onder de zusters. Ze gaf ook de zusters een voorbeeld der ootmoedigheid en een leer aller deugden.
En toen ze een tijdje in al dusdanige geestelijk leven geweest was wilde onze lieve heer Jezus Christus zijn uitverkoren vriendin en zijn geminde bruid tot hem halen en belonen haar met de goddelijke arbeid die vanwege God ootmoedig gedaan had. Tenslotte werd ze ziek en zeer zwak zodat men wel zag dat ze immer moest sterven. Hierom dankte ze God ootmoedig en zei; 'o heer Jezus Christus, wanneer dat ik bereid ben en het u behaaglijk is zo haal me in uw lieflijke rijk. Maar lieve heer, laat me immer alzo veel lijden zodat ik hierna niet behoef te lijden.' Toen ze dit gezegd had voelde ze dat de dood haar aankwam en kreeg grote bangheid in haar hart te voelen en daarom sprak ze tot haar zusters en zei;
'O mijn aller liefste kinderen, nu komt die tijd dat God zijn wil met mij doen wil, daarom bid ik u vriendelijk dat gij onder elkaar vrede hebt opdat uw goede regiment en uw goede leven niet verstrooid wordt' En toen zei ze voort tot haar zusters; 'O mijn aller liefste zusters, leest nu het lijden van onze heer Jezus voor opdat dat lijden van onze heer Jezus Christus nimmermeer uit mijn hart komt zo lang als ik leef.' En toen ze aan dat vers kwamen; 'un manus tuas comendo spiritum meum.' Dat is te zeggen.`'heer, in uw handen beveel ik mijn geest.' Recht voort zei ze uit grote begeerten; 'o aller liefste Jezus.' En dit waren haar laatste woorden die ze sprak en met deze woorden gaf ze de geest.
Na haar dood openbaarde ze een heilige jonkvrouw in een helder blinkende schoonheid. En toen die jonkvrouw dit wonderlijke teken zag was ze uitermate zeer bang en vroeg wie daar was. De ziel antwoordde en zei; 'mijn lieve zuster, wees niet bang. Ik ben uw abdis die van hier gescheiden ben'.ծ Toen vroeg haar die jonkvrouw en zei; 'o lieve vriendin, hoe is het met u en in wat staat bent u.' Die ziel antwoordde en zei; 'lieve zuster, ik ben goed tevreden. Want ik ben [50r] in de eeuwige vreugde. En ik heb zo'n grote blijdschap dat ik u dat duizendste deel niet zeggen mag.
En ik ben tot u gekomen van de genade God opdat ik u deze grote genoegen en vreugde verkondigen zou en opdat gij ze voort alle goeden christenen mensen voort zeggen mag opdat ze zich bereiden mogen daar te komen. En zeg het ook alle mensen dat ze volkomen geloven dat de vreugde der eeuwige leven alzo groot is zodat men het noch beschrijven noch uitspreken magծ Toen de ziel dit gezegd had verdween ze recht voort. En die jonkvrouw dankte en loofde God dat hij zich gewaardigd had haar te openbaren de vreugde en de blijdschap der eeuwige leven. En ze verkondigde ook alle mensen wat wonderlijk mirakel dat haar geopenbaard was van de vreugde der eeuwige leven.
Van een goede devote monnik die geheten was Zegher wiens ziel onze lieve vrouwe ontving.
Daar was ook in een klooster een monnik geheten Zegher die zeer jong van jaren was die grote liefde had om zijn orde te bewaren. Hij kastijdde zijn lichaam alzo met penitentie zodat alle broeders een voorbeeld der deugden aan hem namen. Maar onder al dezen deugden zo had hij een zeer grote deugd onder hem, dat was hij diende altijd de moeder van onze heer grote innigheid en bracht ook de andere broeders daartoe dat ze Maria, de moeder van God, ook dienen zouden.
En toen de tijd kwam dat hem God en zijn gebenedijde moeder belonen wilden de goddelijke dienst die hij hem gedaan had zo werd hij ziek. Nu ziet een wonderlijk ding wat God toestond. Daar was een convers in hetzelfde klooster die een alzo heiligen man was dat hem God vaak en menigmaal heimelijke dingen te verstaan gaf. Hij lag in zijn cel en hij dacht dat die ratel geslagen werd zoals men plag te doen wanneer daar iemand sterft. En hij ging in dat ziekenhuis opdat hij zijn broeders einde mocht helpen bewaren met zijn gebeden. En het gebeurde hem te gaan door een paleis dat zeer genoeglijk en mooi was. En toen hij daarin was zag hij daar zitten een wonderlijke mooie vrouwe van onuitsprekelijker schoonheid en waardigheid die een helder blinkend aanzicht had en haar kleren die waren witter dan de sneeuw. En hij zag deze mooie vrouw al vlijtig aan en hij meenden het mocht niet wezen. daar moest wat goddelijks in de vrouw wezen die alzo vol scheen te wezen van goddelijke gratie. En uit goddelijke liefde zo greep hij een koenheid, want hij dacht dat haar gratie alzo groot en menigvuldig was dat ze op hem niet toornig zou mogen worden. Hij [50v]sprak de vrouw toe en zei;
'Aller liefste vrouwe, waarom komt u hier in ons klooster en welke zaken hebben u hier laten komen want u weet wel dat het de vrouwen niet behoort in ons klooster te komen. Daarom zeg mij, aller mooiste vrouwe, hoe bent u hierin gekomen.
Al gelijk antwoordde die moeder God en zei; 'lieve broeder, laat het u niet verwonderen dat ik hierin gekomen ben. Want ik heb bijzondere zaken hier te komen en zonder verlof ben ik hier niet gekomen want ik ben daarom gekomen opdat ik dit huis en mijn broeders die me devoot dienen visiteren mag.'
Toen ze dit gezegd had wilde de convers noch meer tegen haar spreken, maar ze verdween al gelijk en ging uit zijn ogen.
Niet lang daarna hoorde hij de ratel slaan en hij zag openbaar dat het goddelijke visioen waarachtig was dat hem God getoond had. Hij ging in dat ziekenhuis en vond zijn broeder die aldus zwak lag en al gelijk een zalige dood stierf. Toen die voorgenoemde broeder Zegher dood was vertelde de convers dat wonderlijke teken dat hij gezien had en hoe onze lieve vrouwe de hemelse koningin zat en verwachtte zijn ziel. En hij tegen haar gesproken had. Hieruit verstonden de broederen algemeen dat de gebenedijde moeder God haar discipel met vreugde en met blijdschap ontving die haar al zijn levensdagen zo ootmoedig en devoot gediend had.
Diezelfde broeder had ook veel van zijn broeders daartoe gebracht dat ze ook devoot dienden onze lieve vrouwe en daarom is het wel te merken dat hem onze lieve vrouwe haar trouwe dienst niet onbeloond liet.
O met wat vrolijkheden heeft ze zijn ziel ontvangen, wat genoeglijke woorden heeft ze hem toegesproken en zei; 'kom mij uitverkoren zoon en ontvang uw loon dat gij verdiend hebt. U hebt mij en mijn gebenedijde zoon trouw gediend en daarom zullen we u belonen met de kroon der eeuwige glorie.
Hierom laat ons ook God en zijn gebenedijde moeder Maria dienen opdat zij in het uur van onze dood onze ziel ontvangen wil en het brengen in dat genoeglijke paleis der eeuwige leven. Want voorwaar, ze laat niemand onbeloond die haar dient. Daarom is het zaak dat we haar dienen, zonder twijfel zal zij ons wederom belonen met de vreugden der eeuwige leven en ze zal ook bij ons komen in het uur van onze dood en beschermen ons voor die wrede duivels opdat ze aan onze ziel niets hebben mogen. Want waar de moeder Gods tegenwoordig daar zijn de duivels overwonnen en ze hebben geen macht de zieke mens te bedriegen.
Ziet wat lijdt deze man pijnen; Hoe goed heb ik hem bedrogen.
De verleiding en de bekoringen der duivels van de ongeduldigheid en die van de onverdraaglijkheid. [51v]
De vierde verleiding der duivels is ongeduldigheid of onverdraaglijkheid daar de vijand de mens mee bekoort en verleidt en zegt. 'O mens, waarom lijdt u deze zware pijn die aldus onverdraaglijk groot is. Wat heeft u God misdaan. Met recht mag u weerspannig wezen. Ziet u niet dat u al vergeten bent. Uw vrienden mogen medelijden met de mond met u hebben, maar och helaas, met het hart denken ze wel dat ze u kwijt waren want het is hen om uw goed te doen. Ze vragen meer naar uw goed dan naar uw leven.' Dit brengt de duivel de zieke mens in het hart en verleidt hem hiermee opdat hij hem mag brengen in ongeduldigheid en onverdraaglijkheid. Want de duivel weet wel als hij de zieke mens aldus bedrogen heeft zo en mag die mens met zijn lijden niets verdienen.
Daarna komt noch die duivel en bekoort en verleidt de zieke mens en zegt aldus. 'O u mens, u hebt recht dat u murmelt want bezie hoe menige zondige mens dat God tot genade ontvangen heeft die met een weinig lijden ten eeuwige leven gekomen zijn en gij moet al dusdanige ongenadige pijn lijden. Ja, menig mens komt bij God die niet meer dan een dag of minder pijnen geleden hebben en u moet aldus lang in deze grote pijn liggen, wat heeft u God meer misdaan dan die andere zondige mensen die hij alzo korte pijn heeft laten lijden en heeft ze gauw uit hun pijn verlost daar hij u aldus lang laat liggen.
God is over u niet zo barmhartig zoals als hij aldus voor enige mensen geweest is. Want was hij over u alzo barmhartig hij zou u aldus lang in deze ongenadige pijn niet laten liggen.
Met al dusdanige bekoringen en verleidingen komt die kwade valse bedrieger opdat hij de zieke mens tot hem trekken mag met deze ongeduldigheid. Maar och aller liefste mens, gelooft immers deze kwade bekoring niet want alle mooie woorden die hij u voorlegt dat doet hij om u te bedriegen opdat hij uw ziel mag brengen in die eeuwige verdoemenis.
Geloof dat Sint Paulus zegt daar aldus geschreven staat. 'O mens dank en loof God dat hij uw lijden toe zendt, want hoe gij meer pijnen leidt vanwege God zo zal uw loon groter en menigvuldig bij God wezen.. [52r]
De pijn der gulzige mensen die hun buik houden voor hun god.
Die gulzige mensen die hun lichaam in deze tegenwoordige tijd overvloedig en lekker gevuld hebben met eten en drinken en die men de spijs in hun leven niet lekkerder noch niet kostbaar genoeg bereiden mocht.
Al diegene die ook hun vasten gebroken hebben zonder noodzaken. Deze lijden allemaal een onuitsprekelijke pijn want zij worden jammerlijk verbrand in een onblusbaar vuur dat altijd branden zal en nimmermeer uitgedaan mag worden. Want voor lekker eten en drinken lijden ze onuitsprekelijke grote pijn. Want ze lijden alzo groten onuitsprekelijke honger en dorst zodat ze nimmermeer verzadigd mogen worden.
Ja, mochten ze draf of slijk of enige onreine spijs krijgen te eten daar zouden ze in bijten en slokken alzo gierig gelijkerwijs als een lelijk hongerig varken dat binnen twee dagen niet gegeten heeft. En nochtans zouden ze zich in al dusdanige spijs verblijden. Maar aldus vele genoegens mag hen niet gebeuren, want ze moeten hongeren in de eeuwigheid gelijkerwijs als hier tevoren gezegd is.
Och hoe ongenadig is hun pijn, want mag hen al dusdanige spijs niet gebeuren zo is het wel te denken dat hun pijn oneindig is en dat ze zonder enige genade gepijnigd worden. Al diegene die ook in hun leven te hof en te gast zijn hebben bemind en gezocht en die met al dusdanige ijdel gezelschap hun tijd verzuimd en doorgebracht hebben en diegene die met al dusdanige werken de heilige dagen gevierd hebben en de goddelijke dienst van God daarom achtergelaten hebben en die kostbare preken en dat woord God met hun overvloedig eten en drinken achtergelaten en verzuimd hebben.
Deze hebben ook hun gastmalen en hun kelen in die eeuwige verdoemenis en zitten bij elkaar te gastmalen en te hof gaan zoals ze in de wereld gedaan hebben. Maar o helaas, hoe is die kostbare spijs en de kostbare drank daar veranderd want geen mens mag bedenken wat droefenis dat ze in de hel hebben. En die bitterheid en die verwoedheid mag geen mens uitspreken.
Och die drankjes daar ze elkaar mee vertoeven en die ze elkaar brengen, dat is ziedend pek en zwavel en dit is datgene daar ze elkaar mee vertoeven mogen. Ze zijn allemaal in gruwelijke en onlijdelijke pijn. Ze zijn ten eersten in een onblusbaar vuur. Ze hebben niets anders te drinken dan de helse drank, dat is ziedende pek en brandende stinkende zwavel.
Dit is de spijs en de drank waarmee ze elkaar nodigen en vertoeven. O onverdraaglijke drank hoe grote [52v] dorst moeten die arme ellendige zielen lijden. Want voorwaar, ik geloof dat hen al dusdanige drank niet lust. Ze mogen liever dorst lijden dan ziedend pek en zwavel te drinken. Ze zitten ook aan een gloeiende ijzeren tafel. Ze begeren allen onreine stinkende drank op dat ze zich daarmee mochten lessen en verkoeling krijgen mochten van de ongenadige brand die ze eeuwig en immermeer moeten lijden. Maar och helaas, het wordt hen niet gegeven. Ja, mochten ze hun tong krijgen een drop water om hun tong daarmee te lessen daar zouden ze zich in verblijden. Maar het mag hen nimmermeer gebeuren. Want al hadden ze alle schatten en de rijkdommen der wereld ze zouden daarmee niet een druppel water mogen kopen.
Van die ongenadige spijs die de verdoemden voor gezet wordt.
Nu mag men vragen wat spijs dat de verdoemden mensen in de hel voorgezet wordt van wat dat en van wat substantie dat het gemaakt is. Daarop is te antwoorden. Hen wordt voorgezet op die gloeiende ijzeren tafel lelijke levendige padden en levendige draken en slangen, lintwormen en hagedissen. En allerhande wrede dieren en onlijdelijke beesten die men bedenken mag.
Deze ongenadige spijs moeten ze eten tegen hun dank vanwege bedwang der boze duivels die ze daartoe dwingen dat zij het moeten eten.
Want die wrede duivels staan altijd bij hen en zitten op die gloeiende ijzeren tafel met lange scherpe krauwels en stoten en sperren die vermaledijde zielen de mond open met grote macht en pijnigen ze alzo jammerlijk met al dusdanige wrede dieren.
De een breekt de verdoemden zielen de mond open en de ander steekt de draken en slangen daarin en dwingen ze aldus met macht dat ze deze onmenselijke spijs eten moeten. O mens, hoe mogen ze immermeer deze spijs in hun lijf krijgen en hoe mag die tedere ziel deze ongenadige pijn verdragen. Och het baat niet dat het teder is want deze ongenadige pijn moet ze altijd lijden. Als dan die vermaledijde en verdoemde zielen deze lelijke onredelijke beesten als padden en slangen draken en ander wrede dieren gegeten hebben zo kruipen ze weer uit de zielen.
De ene kruip ten neus uit, de tweede ten oren, de derde ten ogen, de vierde ten mond en doen de zielen alzo onverdraaglijke pijn dat geen mens dat bedenken mag. Ze doen hem alzo grote persing zodat ze denken dat hun leden van boven tot beneden scheuren van grote pijn.
Ze hoeven ook niet te denken dat ze na deze grote pijnen geen pijn meer [53r] lijden zullen. Maar altijd is hun pijn aanstaande of ze geen pijn geleden hadden en nimmermeer mogen ze denken dat hun pijn een einde hebben zal.
Van de drank die de verdoemden in die hel drinken.
Men zal nu weten dat de vermaledijde zielen van de wrede duivels wordt voorgezet brandende vaten die vol ziedend pek en zwavel en ziedend olie en gesmolten lood zijn. O mens, dit is hun besten drank en dit moeten ze altijd drinken tegen hun wil want die wrede duivels gieten hen deze drank met grote macht in de hals. Och helaas, al is het dat zij het vermijden en node drinken zoals wel mogelijk is want het is voorwaar een bittere drank, het baat hen nochtans niet want die wrede duivels breken hen de mond open en gieten het hen ongenadig en wreed in de mond. Dan gaat hen deze helse vurige drank uit de neus, uit de oren, uit de ogen, uit de mond en uit al hun leden gelijkerwijs als een vurige vlam.
Deze onuitsprekelijke en gruwelijke maaltijd moeten ze in de hel alle dagen eeuwig en immermeer hebben. Maar altijd hebben ze niet een gelijke pijn. Want als de ene pijne gedaan is zo is de andere aanstaande. Als dan deze onuitsprekelijke gruwelijke maaltijd in de hel onder de verdoemde zielen volbracht en geëindigd is dan liggen die ellendige vermaledijde zielen in onmacht gelijkerwijs of ze dood waren, zoals het hen onmogelijk is want ze mogen nimmermeer sterven, maar altijd moeten ze leven in onuitsprekelijke pijnen.
Ja, dat een ziel moest lijden alle pijnen der hel, nochtans zou het niet mogen sterven. Want dat lichaam mag sterven de natuurlijke dood op de wereld. Maar de ziel mag in de eeuwigheid niet sterven.
Als die vermaledijde zielen dan aldus in onmacht liggen alsof ze dood waren zo openen ze hun mond open met grote verwoedheid en met knagende bijtende tanden tegen elkaar en verwijten elkaar al dat kwaad en de zonden die ze in de wereld gedaan hebben.
Ja, ze bedrijven alzo grote misbaar dat mochten zij elkaar verscheuren en rijten met hun tanden, ze zouden het niet laten want hun vleselijke liefde wordt daar in eeuwige haat veranderd. En al hun genoegen wordt daarom gekeerd in onuitsprekelijke droefenissen en in een eeuwige bitterheid en hun ijdele woorden en hun ijdele zingen dat wordt daar omgekeerd en veranderd in krijsen en kermen en [53v] in wenen want hun ogen zijn altijd nat en worden nimmer meer droog.
Hun dansen en hun springen en al hun ijdele spel wordt daar veranderd in handengeklap en in jammerlijk misbaar.
Hun pijpers, dat zijn die wrede duivels, die blazen op die helse bazuinen en trompetten. Hun omhelzen en kussen wordt daar veranderd in een eeuwige verwijten. Want ze verwijten elkaar alle kwade zonden die uit deze ijdele spelen gekomen zijn. Ze stoten en slaan elkaar en haten elkaar alzo zeer. Ja, hoe de ene de andere meer pijn aandoen mag zo het hem liever is. Mochten ze elkaar de leden open te rijten, ze zouden het niet laten.
En wanneer hun gezelschap vermeerdert, dat is wanneer daar iemand op de wereld sterft en in de hel komt, zo wordt hun pijn te groter en vernieuwt bij elk apart.
En diegene die in de wereld ijdele vriendschap met elkaar gehad hebben, die zijn in de hel in gelijke pijnen. Want ze hebben elkaar verleid en van de dienst God afgehouden, daarom moeten ze met elkaar gepijnigd worden.
Hoe kwaad dat het dansen is en met wat grote pijnen dat de zielen daarom gepijnigd worden.
Hier zal men weten dat bijzonder vele kwade zonden uit dansen en uit anderen ijdele spelen komen. Want men doet menige doodzonden vanwege dezen kwade spelen als in toespreken, in kussen, in onbeschaamd elkaar aan te tasten en in menigerhande andere kwade zonde die hieruit komen. Ja, men breekt vaak alle tien geboden van onze heer Jezus Christus in een keer te dansen.
Hiervan spreekt die heilige leraar Sint Augustinus en zegt aldus. 'Het was beter dat men op heilige dagen de akker ploegde dan dat men op heilige dagen dansen zou. Want dat men de akker op heilige dagen ploegt dat was meer een doodzonde en met dezen kwade dansen doet men ontelbaar veel doodzonden.'Noch zegt Sint Augustinus voort van het dansen. 'Het was beter dat die vrouwen op heilige dagen wol kamden dan dat ze onbeschaamd dansten. Want ze doen menige doodzonde en niet alleen van buiten met het lichaam. Maar ook van binnen met het hart doet men ook menige kwade stinkende zonde.'
Sint Hieronymus zegt. 'Dansen is een zonde daar alle kwaad in gelegen
is en vooral als de vrouwen onbeschaamd dansen en springen. Want daar komt vaak die kwade zonde der onkuisheid uit zoals van menige mensen vaak gezien is.
Wat grote kwaad dat van dezen dansen komt leest men een gruwelijk voorbeeld. [54r]
Het gebeurde eens op een tijd dat een jonge gezel de bal sloeg met kolven bij een dans. En toen een van hen de bal zou slaan toen ontging hem de kolf en vloog in een in een vrouwen hoofd die aan het dansen ging. Deze vrouw plag altijd te dansen en te zingen en te springen en in andere ijdele spelen had ze al haar genoegen gezet. De heilige getijden en dat ambt en de dienst der heilige kerk plag ze met al dusdanige kwade onbetamelijke spelen te verzuimen. Maar ook helaas, ze werd daarom geplaagd met de eeuwige verdoemenis.
Wat geschiedde, toen ze met de kolf in het hoofd gewond was werden de ander mensen zeer bang en liepen tot het wijf en toen ze zagen dat ze dood was brachten ze dat dode lichaam met schreien en met wenen en legden het op de baar daar het tevoren zeer blijde en vrolijk uit was gegaan. En toen de priester met de klerken daar was gekomen om vigilie te zingen over dat dode lichaam. Nu ziet een wonderlijk ding hoe God de mensen vaak waarschuwt opdat ze voorbeeld aan al dusdanige mensen nemen zullen. Toen die priester begon te zingen kwam daar in het huis lopen een vervaarlijke duivel die was geschapen gelijkerwijs of het een zwarte vervaarlijke stier was geweest en had grote lange vervaarlijke horens op zijn hoofd en bulkte en gebaarde of het een duivel geweest was zoals het toch was. Hij stootte de baar om en wierp dat dode lichaam dat daarop lag op de aarde en scheurde dat lichaam van lid tot lid aan stukken zodat de darmen bij hem aan de horens bleven hangen.
Toen kwam daar alzo grote onverdraaglijke stank zodat geen mens bij dat huis mocht verduren. De priester werd zeer bang en liep uit het huis met al het volk dat daarin was en lieten dat dode lichaam alzo liggen verscheurd en gereten tot de volgende dag toe. De dag daarna toen de stank een weinig geleden was kwamen de vrienden om te bezien hoe het met het dode lichaam was. Toen vonden ze alle gebeente en dat vlees vaneen gestrooid en de darmen waren dat hele huis door gestrooid. Toen verzamelden ze dat gebeente en begroeven het op het veld onder de beesten en niet als een christen mens want de priester wilde niet hebben dat men dat vermaledijde lichaam op de gewijde plaats onder de goede gelovige mensen begraven zou.
Och lieve mens bedenk, zijn de duivels aldus ongenadig met het lichaam om gegaan, hoe ongenadig moeten ze dan met de ziel om gaan in de eeuwige verdoemenis.
Och wat ellendig jammerlijk [54v] dansen moet haar ziel in die hel dansen.
Deze en dergelijke vindt men op vele plaatsen beschreven hoe menig mens dat God om deze zonden geplaagd heeft, beide in het ouden testament en in het nieuwe dat teveel is om van te schrijven. Men vindt ook dat sommige mensen op een sterke brug dansten die op een water stond en die brug verzonk en al dat volk verdronk dat op de brug dansten en versmoorden alzo in hun zonden.
Van 4 bijzondere pijnen die elke verdoemde ziel hebben zal van binnen in het hart.
Voort zal men weten dat in de hel is eeuwigheid en volmaaktheid van alle pijnen, beide van buiten en van binnen. Want de verdoemde mensen zijn nimmermeer zonder pijnen als tot een ogenblik toe. Want van buiten moeten ze zonder ophouden en zonder verdrag tegen hun dank eeuwig en zonder einde uit de ene pijn in die andere gaan en alzo wreed van de duivels geworpen worden zodat geen mens dat volkomen begrijpen mag dat hier tevoren geschreven is.
Van binnen in het hart zal die verdoemde ziel vier bijzondere pijnen hebben.
De eerste pijn is de wroeging van hun boze en kwade geweten die nimmermeer vergaan noch sterven mag. Want ze zullen eeuwig gedenken hun zonden die ze ooit gedaan hebben. En dit zal hen al te grote pijn wezen in het binnenste van hun hart. Want altijd hebben ze in gedachte hun zonden die ze gedaan hebben en deze kwade wroeging mag nimmermeer uit hun gedachte komen.
De tweede pijn is de gedachte aan hun korte ijdele genoegen die ze in dezen tegenwoordige leven gehad hebben daar ze de vreugde en die blijdschap des eeuwige leven mee verzuimd hebben. Deze pijn is hen alzo groot dat ze denken was het mogelijk hun hart zou hen van binnen barsten. Want hoewel dat ze in de hel zijn ze weten nochtans alle vreugde en de genoegens die in het eeuwige leven is. Maar o helaas, al weten ze die vreugde en die blijdschap ze mogen het nochtans niet gebruiken. Maar dat ze het weten daar hebben ze alzo veel te meer lijden en druk van want ze weten wel dat ze altijd van die onuitsprekelijke vreugde en genoegen gescheiden moeten wezen om de zonden die ze gedaan hebben tegen God almachtig.
De derde pijn van binnen dat is wreedheid van het hart omdat hun vrienden en verwanten, gezellen en gezellinnen waar ze op de wereld vrolijk en blijde mee geweest zijn het hier gruwelt voor hen dat deze ook in de eeuwige verdoemenis komen zullen. Want hen is het leed komen ze ook daartoe dan zullen ze hem pijnigen want ze zijn een oorzaak daartoe [55r] zijn van hun eeuwige verdoemenis en ze elkaar in de grote pijnen gebracht hebben. Daarom is het hen leed dat hun pijn te groter zal wezen. En dit wroegen en knagen komt nimmermeer uit hun hart.
De vierde pijn van binnen der verdoemde mensen is hardnekkigheid en bitterheid van hart.
Want ze zijn afgunstig diegenen de in de hemel zijn hun glorie en hun blijdschap. En al is het zaak dat hun pijn daarvan vermeerderd wordt nochtans begeren ze vanwege hun grote haat en nijd in hun onuitsprekelijke kwaadheid van hart dat God met al zijn hemelse leger verzinken moet in de afgrond van de hel. En om dat dit niet mag geschieden. Daarom zijn zij op zichzelf zo kwaad en vermaledijen zichzelf. Ja, had ze God niet vermaledijd ze zouden zichzelf vermaledijen.
Hoe de verdoemde mensen God vervloeken met al zijn heiligen en met alle mensen die op de wereld leven.
Hierop zal men weten dat de kwaadheid van hart der verdoemde mensen aankomt vanwege menigvuldigheid van zonden en vanwege zwaarheid van pijnen. Want wanneer ze zien dat ze eeuwig in die onuitsprekelijke pijn moeten wezen en nimmermeer durven denken noch hopen dat ze tot enige tijd mogen verlost worden zo vallen ze dan in een eeuwige wanhoop zodat ze zo razend en alzo verwoed worden dat ze God hun schepper vervloeken en vermaledijen. Ze vervloeken ook al datgene dat God in hemelrijk en in aardrijk geschapen en gemaakt heeft. Want elke verdoemde ziel roept met een gruwelijke stem. Ze mogen hun stemmen niet bedwingen vanwege die ongenadige pijn die ze lijden moeten. Ze roepen met luide stemmen en zeggen; 'vermaledijt moet God wezen die me geschapen en gemaakt heeft want had hij mij niet geschapen noch gemaakt was ik in deze angstige pijn niet gekomen. Vermaledijt moet wezen de zoon van God want zijn lijden en zijn dood is aan mij verloren en ze mag me nimmermeer tot bijstand komen want toen ze me tot bijstand gekomen hebben toen versmaadde ik het en daarom moet ik in deze onuitsprekelijke pijn eeuwig gepijnigd worden. Hij had me gekocht met zijn duurbare kostbare bloed en had me uit dit onblusbare vuur verlost. Maar och och met mijn kwade zonden heb ik me zelf in deze onuitsprekelijke pijn weer gebracht en mij mag God met alle zijn heiligen uit deze pijn nimmermeer verlossen.
Vermaledijt moet zijn de moeder [55v] Gods Maria die hem ter wereld heeft gedragen. Want was hij noch niet geboren zo zou ik als Jood of heiden gestorven hebben en zo zou mijn pijn veel te minder en te kleiner geweest hebben. Want de heiden en die Joden hebben kleinere pijn dan die verdoemde christen. Nochtans hebben de Joden grotere pijn dan die heiden, elk naar zijn verdienste. Want de geboorte en de toekomst van onze heer was de heiden niet geboodschapt. Maar de zoon van God was ons gegeven en wij hebben hem versmaad.
Vermaledijt moeten zijn alle heiligen die in den hemel wonen. Want ik heb hun gezelschap verzuimd vanwege mijn ontelbare zonden.'
Voort zo vermaledijen die verdoemde zielen alle mensen die op de aarde zijn. Maar de ene meer dan de andere na dat ze meest gepijnigd worden. En ze roepen algemeen en zeggen; 'vermaledijt moet zijn vader en moeder die me ter wereld gebracht hebben. Want ik wilde nu wel dat ik in mijn moederbuik gestorven was en zo was ik in deze onuitsprekelijke pijn niet gekomen. Vermaledijt moet ook wezen mijn vader en mijn moeder. Want ze hebben me niet tot deugden en tot goede werken gedwongen. Maar ze hebben me ter wereld getrokken in mijn jeugd en hebben me kwaadheid en hovaardigheid geleerd daar ik aldus vervaarlijk om gepijnigd moet worden.
Vermaledijt moeten ook wezen mijn vrienden en verwanten en al diegene die ik lief gehad heb en daar ik ander mensen om gehaat heb. En daar ik mede in genoegen en in wellust van mijn vlees geleefd heb en menige zonde in ijdelheid gedaan heb. Want die kleine korte genoegen is voorbij gegaan als een droom in die onuitsprekelijke pijn waarin ik ben gevallen. Vermaledijt moeten zijn alle creaturen die in het water, in de aarde en in de lucht zijn omdat ze me voedsel gegeven hebben, want hadden zij me niet gevoed zo zou ik in mijn jeugd van honger gestorven zijn en zo was ik in de pijn niet gekomen.
Vermaledijt moet ook die valse wereld wezen die me alzo vriendelijk en alzo genoeglijk toe lachte en heeft me vanwege hun bedrog eeuwig verdoemd.'
Voort zo vermaledijen die verdoemde zielen al diegene die in de hel zijn en zeggen;'vermaledijt moeten wezen al die boze wrede duivels want ze hebben me tot zonden aangeraden en zullen me eeuwig pijnigen zonder enige barmhartigheid. Vermaledijt moeten zijn alle verdoemde zielen daar ik zonder einde zal mee gepijnigd worden. En vooral moet gij vermaledijt en vervloekt wezen die ik in de wereld boven maten en boven redelijkheid lief gehad heb. Och, waar is nu ons aardse genoegen en [56r] waar is nu onze stinkende onkuisheid. Och zijn ze niet eeuwig vergaan als een schaduw. Och wat baat ons nu daar wij die eeuwige genoegens mee verloren hebben en moeten zonder einde en zonder genade en barmhartigheid daarom aldus jammerlijk gepijnigd worden.'
Hoe die verdoemde zielen niet alleen God met zijn heiligen en met alle mensen vermaledijen. Maar hoe zij zichzelf ook vervloeken en vermaledijen.
Als al deze vermaledijen geschied is zo vermaledijt die verdoemde ziel zichzelf en zegt; 'Vermaledijt moet ik zijn in de eeuwigheid want ik heb vanwege tijdelijke en vergankelijk goed en om eer en om genoegen en om sierlijkheid en hovaardigheid mij zelf gebracht in deze ongenadige pijn en omdat ik mijn vleselijke genoegen na volgde daarom ben ik in dit onblusbare vuur gekomen. Vermaledijt moeten zijn mijn oren daar ik dat woord God mee gehoord heb dat ik wederom van me gejaagd heb en daarna niet gedaan heb, want had ik gedaan zoals men mijn preekte was ik in deze onuitsprekelijke pijn niet gekomen. Vermaledijt moeten wezen mijn ogen daar ik dat heilige sacrament dat lichaam en dat bloed Christus onwaardig mee aangezien heb. Want ik wist wel dat God vanwege mij gestorven was en dat hij zijn kostbare duurbare bloed vanwege mij gestort had. Ik wist ook wel dat hij waarachtig in die hostie van het brood besloten was dat ik met mijn zondige ogen dagelijks aanschouwde. En omdat ik dit wel wist en mijn kwade zonden nochtans niet laten wilde, daarom ben ik in dit angstige gat der hel gekomen. Vermaledijt moet wezen mijn mond daar ik dat heilige sacrament mede in zonden ontvangen heb. En waarmee ik gezworen heb bij de wonden en bij dat lijden van God en daar ook ook mee gesproken heb onkuise woorden en veel andere lelijke zonden. Want dit is een oorzaak van mijn eeuwige verdoemenis.
Vermaledijt moeten zijn mijn handen waarmee ik onbeschaamd heb getast en waarmee ik me zelf en andere mensen en me zelf tot onkuise gedachten en werken gebracht heb want was ik niet zo onbeschaamd met tasten geweest was ik niet in die grote zonden gekomen.
Vermaledijt moet zijn mijn buik die ik nimmermeer vol genoeg kan stoppen noch proppen. Want ik liet me denken wanneer het [56v] niet vol kostbare spijzen en drank was zo mocht ik niet geleefd hebben. En wanneer mijn buik buis aldus ongemanierd boven maten vol gestopt was zo deed ik menige zonden en was ik sober geweest in eten en in drinken was ik in deze eeuwige verdoemenis en in deze grote pijn niet gekomen. Vermaledijt moeten wezen mijn voeten waarmee ik traag ben geweest te gaan tot de dienst van God en tot de heilige kerk. Want ik ging liever tot dansen en tot ijdele spelen dan in de heilige kerk. Ik zat ook liever in de taverne dan ik dat woord God hoorde en hierom ben ik beloond met de eeuwige pijn.
Vermaledijt moeten wezen al mijn leden waarmee ik gezondigd heb en die mij in deze onuitsprekelijke pijn gebracht hebben. Met recht mag ik me zelf vermaledijen want ik ben diegene die me zelf aldus jammerlijk bedrogen heb en dat ik in deze onuitsprekelijke pijn gekomen ben dat heb ik me zelf gedaan met mijn kwade stinkende zonden en daarom ben ik het waard dat ik eeuwig en immermeer van de wrede duivels gepijnigd zal worden zonder enige barmhartigheid.'
In wat grote onmacht dat die verdoemde zielen liggen wanneer ze vermaledijen met luide stemmen geroepen hebben en hoe hees dat zij worden van de roepen.
Nu zal men voort weten als elke ziel aldus jammerlijk geroepen en geklaagd heeft en al deze onredelijke woorden met krijsen en met jammerlijk kermen gesproken hebben zo zijn ze alzo moede en liggen gelijk als een stomme en zijn alzo moede en onmachtig zodat ze geen macht hebben een lid te verroeren. Maar och arme, hoe moede dat ze zijn dat mag hen niet baten want ze moeten een grote pijn lijden. Als ze dan aldus moede liggen gelijkerwijs of ze dood waren zo komen die wrede ongenadige duivels en plagen en pijnigen ze noch meer met roepen, met lachen, met schateren en zeggen; 'voorwaar, voorwaar, deze zielen zijn waardig tot ons gezelschap. Want ze weten alles dat ze weten zullen en ze zijn geleerd in alle kunsten.
Hoort doch hoe hoed goed kunnen ze horen cantus, zingen ze niet een genoeglijke zang. O wie heeft ooi al zulke genoeglijke zang gehoord zoals deze vermaledijde zielen zingen.
Voorwaar ze zijn waardig de overste dienaar, de prins van de hel te wezen, want ze zijn verstandig in alle dingen.' Deze schampende woorden spreken die duivels tot de vermaledijden zielen opdat hun pijn te groter wezen mag want als zij dit horen zo hebben ze alzo grote wroeging in hun harten dat geen mens dat bedenken noch uitspreken mag.
Als dit geschied is zo nemen ze [57r] dan die moede vermaledijde zielen en pijnigen ze gruwelijk en jammerlijke zonder enige genade als razende honden.
Och hoe mag enig genoegen alzo zoet wezen die men niet vergeven zou om al dusdanige vervaarlijke pijnen daarmee te ontgaan. Of hoe mag een mens dingen met vreugden en met genoegen bezitten die hem tot al dusdanige einde brengen. Maar ook helaas, men wil dit tevoren niet overleggen noch overdenken eer men dat zelf proeft met de werken en dan is het te laat en al hun overdenken mag hen dan niet helpen noch al hun berouw dat ze dan hebben dat mag hem nimmermeer tot bijstand komen.
Van de gruwelijke put daar de verdoemde zielen in geworpen worden.
Als deze zielen dat in onmacht liggen van grote vermoeienis zo komen die wrede duivels en nemen ze en tasten ze ongenadig aan met hun klauwen. Ja, alzo onbarmhartig zodat hen het vel en het vlees aan de klauwen blijft hangen. En slepen ze aldus jammerlijk en werpen ze in een put die vol ijs en sneeuw is. Och daar liggen die vermaledijde zielen in en lijden alzo onuitsprekelijke pijn in die grote koude dat geen mens bedenken mag. Want tevoren hebben zij in een onuitsprekelijk heet vuur gelegen en nu worden ze in deze ongenadige put geworpen waarin ze alzo vervaarlijk gepijnigd worden met deze angstige koude.
Nu mag men vragen of die ellendige verdoemde zielen ook anders gepijnigd worden dan in het vuur.
Daarop is te antwoorden ja, want die verdoemde zielen lijden alzo grote pijn in koude als in hitte. Zij worden ook in menigerhande andere manieren gepijnigd zoals hierna beschreven staat. Want in wat manieren dat ze gezondigd hebben daarmee worden ze gepijnigd. Als dan die verdoemde zielen aldus ongenadig lange tijd in deze put gelegen hebben zo komen die wrede duivels met lange ijzeren vorken en trekken ze wederom uit de put en brengen ze in een andere pijn en plagen ze alzo jammerlijk zodat ze nimmermeer enige rust hebben mogen. Och deze verdoemde zielen mogen wel zeggen; Ԗermaledijt moet wezen het uur waarin we geboren zijnծ Och is ook enig mens die dit leest of hoort lezen die geen angst zou hebben voor deze onuitsprekelijke gruwelijke pijn. Voorwaar, een mens die dit in zijn hart prent en overdenkt wat grote pijn dat de verdoemde zondige mensen bereid is na dit leven. Ja, het was wonder dat een mens van gevaar niet in onmacht viel want men mag van die pijn dat duizendste deel niet beschrijven. [57v]
Ik ben gevangen; mijn arbeid is verloren.
Dat goede ingeven der heilige engel tegen de verleiding der duivels van de ongeduldigheid.
Als die valse bedrieger de duivel van de hel de zieke mens bekoord heeft met de zonde der ongeduld zo komt de heilige engel tot de zieke mens en zegt; 'o mens wees geduldig in uw ziekte. Want van ongeduld zo komt uw ziel niets anders dan verdriet. Hiervan spreekt de heilige leraar Sint Gregorius en zegt; 'dat rijk der hemelen mag niemand ontvangen die murmelt en ongeduldig is.' Bemerk deze woorden en laat u niet verdrieten uw ziekte die zeer weinig en klein is want u mag daarmee afleggen die pijnen van het vagevuur wanneer ge deze ziekte geduldig lijdt en men God daarvan dankt. Want men is schuldig God te danken alzo wel van tegenspoed als van voorspoed zoals Sint Gregorius zegt.
Uit rechte liefde geeft God die ziekte en zendt een mens hier lijden toe opdat op hem hierna niet komt die eeuwige wraak en de eeuwige verdoemenis. Want men vindt vaak wanneer dat God de mens vergeet en niet plaagt met ziekten en andere tegenspoed zo heeft die mens alzo veel met zijn weelde te doen dat hij God vergeet. En hierom zendt God de zieke mensen lijden toe opdat hij God niet vergeten zal en opdat de zieke mens ook zal weten dat God hem lief heeft. Want hij zegt in zijn heilige evangelie. 'euam diligo corripio,' dat is te zeggen; 'Wie ik lief heb die zendt ik lijden toe opdat hij vanwege mij wil lijden want ik heb vanwege hem geleden.'Hierom o mens, wees immers niet ongeduldig want ongeduldigheid is een dochter des duivels. Sint Augustinus zegt.'Och heer, brand hier en sla en kastijd hier opdat u ons sparen mag in de eeuwigheid.' Sint Augustinus zegt noch. 'Dat lijden dat wij hebben dat brengt ons bij God. Want dat een mens ziekten toekomen en hij daar geduldig in is dat is een teken dat hij de eeuwige dood ontgaan is daar hij tevoren in was gezet. En daarom mag men die eeuwig pijn met deze tijdelijke pijnen ontgaan, zo murmel immers niet tegen God wanneer hij u druk en verdriet toezendt. Maar dank en loof God dat hij zich gewaardigd heeft u te visiteren en te vinden. Onze heer Jezus Christus zegt zelf in zijn heilige evangelie. `Wie zal mijn geest rusten anders dan op de geduldige.' Dat is zonder geduld of lijdzaamheid mag niemand komen ten eeuwige leven. [58v]
Wat grote blijdschap en vreugde dat de gebenedijde zielen na dit leven aanstaande is.
Gij jonge lieden wees wakker en loop vurig tot de arbeid want u bent te verwachten dat eeuwige goed wanneer u dapper werkt. Dat eeuwige goed is gauw genoemd en het gaat de kwade mensen gauw uit het hart. Want als zij het horen noemen zo hebben zijt al gelijk vergeten en ze achten noch vragen daar niet meer na. Maar voorwaar, die dat eeuwige goed aanmerkt en verstaat wat dat het is en wat grote genoegen dat het is dat eeuwige goed te gebruiken die behoeft het niet licht uit het hart te zetten. Hierom willen wij dat eeuwige goed verdienen zo mag ons geen tegenspoed noch geen bekommernis daarvan af trekken. Daarom strijdt dapper en wees onvervaard want de tijd is kort, dat zege bevechten is eerlijk en dat loon is eeuwig.
En laat u een weinig arbeid niet verdrieten want als men moede is gewerkt en dat men dan een goed loon ontvangen mag zo is die arbeid niet verdrietig. Hierom werk dapper want dat loon dat u daarvoor ontvangen zal dat zal geen gelijkenis hebben bij dit aardse loon.
Want u zal noch zeggen gelijker wijs als daar geschreven staat 'Een weinig heb ik gearbeid en dat genoeglijke loon heb ik daarvoor ontvangen;ՠWant alle druppels zweet die ge in de arbeid zweet vanwege onze lieve heer en alle voetstappen die ge gaat vanwege God die worden van de engel geschreven. En al uw lijden en verdriet dat ge vanwege God geduldig lijdt dat brengt de heilige engel voor de ogen der almachtige God. Leer uw druk zwijgen en verdragen en laat het over u gaan zo mag u dat hemelrijk verdienen en zo mag u altijd vrolijk van hart wezen. Clymacus zegt. 'O u mijn zoon, niet veel jaren zal u arbeiden u zal in u bevinden zalige rust van de overvloed van vrede is het dat u zich geheel overgeeft in het begin van uw bekering tot alle nederigheid en versmaadheid.'
O mens, dit is ons een al te mooie leer hoe dat we ons zelf klein en ootmoedig achten zullen want anders is het onze verdienste niet. Hiervan staat geschreven in dat heilige evangelie.'Vanwege hoogmoedigheid en verheffen mag een mens God niet dienen. Maar als een mens zich ootmoedig maakt zo ontziet hij hem niet te lijden vanwege God wat hem toekomen mag; 'De heilige man Sint Bernardus zegt. ԗie is die mens die arbeid en verdriet zwaar denkt te wezen en overdenkt het lijden en de martelarij van onze heer Jezus Christus wat pijnen geleden heeft.'yes"> Voorwaar [59r] niemand, want die dit goed overdenkt die denkt het allemaal lieflijk te wezen wat hij vanwege God lijden mag en in geen ziekten noch in geen pijnen is hij ongeduldig.
Item , met alzo veel stralen schiet de mens de boze geest zoals hij menig goed begeert heeft tot lijdzaamheid van zijn pijnen en alzo vaak hij zich verootmoedigt. Want die kwade duivel schiet meer de deugden dan dat vuur want de duivel is voor dat vuur niet bang. Maar waar goddelijke gedachten zijn daar mag de duivel niet regeren. Item, bekende die mens dat grote loon dat hem gegeven zal worden voor de aller minst deugd die hij uit rechte liefden doet, hij zou niet zeggen dat enig lijden of verdriet zwaar was. Want voorwaar, was de hele wereld van glanzend goud en dat een mens daar een heer over wezen mocht zo zou dat goud en die grote rijkdom niet te vergelijken wezen met het duizendste deel bij dat loon dat een mens hebben zal van God voor de aller minste deugd die hij uit rechte liefden en minnen deed.
Item, er is geen ding dat den mens alzo zeer verenigt met God en trekt tot deugden als goede begeerde liefde tot God en heilige gedachten. Want als een mens goede gedachten heeft dat is een teken dat de duivel geen bekoringen in de mens gebracht heeft want wanneer een mens goddelijke dingen in zijn hart heeft en overdenkt de passie en dat lijden van onze heer Jezus Christus zo mag de duivel in het mensen hart niet nestelen. Men leest van de heilige vader Sint Franciscus dat hij vanwege zijn goede heilige gedachten daartoe was gekomen zodat hij vaak en menigmaal met God alzo vriendelijk te spreken plag met zijn gebeden als de ene vriend tot de andere spreekt met woorden. Hierom o lieve mens, laat immer geen kwade gedachten in uw hart nestelen want de duivel woont nergens liever dan in een hart dat kwade gedachten in heeft. En daarom is het zeer nodig dat men de zieke mens altijd dat lijden van onze heer Jezus Christus voor zegt opdat hij dat in zijn hart prent want de duivel bedriegt een zieke mens veel liever en brengt hem tot kwade gedachten dan hij de gezonde doet. Want hij denkt de zieke mag hem gelijk ontgaan en uit zijn handen komen en daarom is hij zeer vlijtig om de zieke mens te bedriegen. Want hij denkt dat als hij de zieke mens bedrogen heeft die te gelijk sterven zal zo komt die noch vroeg genoeg om de gezonde mens te bekoren en te bedriegen.
Van de blijdschap en vreugde van diegene die geduldig in hun lijden zijn geweest. [59v]
Men zal voort verstaan en weten dat al diegene die in hun lijden geduldig en lijdzaam geweest hebben vanwege de liefde van onze heer Jezus Christus en die hun pijnen zonder murmelen geleden hebben. Al deze mensen die dit gedaan hebben die hebben verdiend de eeuwige glorie.
O wat genoeglijk woord zal onze heer Jezus Christus hem toe spreken en zeggen; 'Komt mijn uitverkoren vrienden, ontvang van mij die eeuwige vreugde. Komt mijn uitverkoren zege vechters want ge hebt dapper tegen de duivel gestreden en bent in mijn dienst standvastig gebleven, daarom zal ik u laten bereiden de kroon van mijn goddelijke ridder en met mij en mijn uitverkoren vrienden zal u altijd leven in onuitsprekelijke vreugden.' O wie is die mens die om al dusdanige vreugde niet een weinig pijnen geduldig lijden zou. Want die pijn is zeer kort waarmee men deze grote onuitsprekelijke vreugde verdienen mag. Dit hebben aangezien die heilige martelaren van onze heer Jezus Christus. Deze vroegen naar geen pijnen die hen op de wereld aandoen mochten. Ja, hoe groot dat ze ook waren. Want ze dachten wat de koning aller koningen Jezus Christus vanwege hen geleden had aan de galg van het kruis. Ze gedachten ook wat grote vreugde dat hen aanstaande was die ze verdienen mochten vanwege hun lijden en daarom dachten ze hun lijden klein te wezen en ze waren geduldig in hun lijden vanwege diegenen die voor hen de bitteren dood had geleden.
Ten eersten maal aanmerk wat die heilige martelaar Sint Steven geleden heeft vanwege de liefde God toen hij zich met stenen dood liet werpen. Deze Sint Steven was een goede devote priester en was een man van goede heilig leven en nochtans ontzag hij zich niet. Noch hij was niet ongeduldig in die grote pijn die hem aangedaan werd. O is deze heilige man aldus geduldig geweest hoeveel te meer zijn we dan schuldig in onze pijnen geduldig te zijn want we zijn zondige mensen en daarom zo laat ons God veel pijnen op aardrijk lijden opdat we in dat ongenadige vagevuur niet behoeven te lijden.
Och het zijn al te dwaze mensen die van God begeren dat hij ze verlossen wil uit hun pijnen eer ze van hun zonden gereinigd zijn. Och deze mensen weten niet wat ze bidden of wat ze begeren want ze overdenken niet die gruwelijke pijn die ze in het vagevuur lijden moeten voor hun zonden. Ja, overdachten ze de minste pijn van het vagevuur, ze zouden zich niet verdrieten te lijden al die pijnen die men bedenken mag. [60r] En dit vindt men beschreven te menige plaatsen.
Men leest een mooi voorbeeld van een man die lange tijd ziek gelegen had en in grote pijnen bleef hij liggen en kon niet verscheiden.
Voorbeeld.
Daar was een man die lange tijd ziek gelegen had en onuitsprekelijke grote pijn geleden had.
Tenslotte toen hij dag dat hij niet sterven kon begon hij ongeduldig te worden en zei; 'o heer, heb ik niet genoeg geleden zo haal me uit deze pijnen en laat mij in dat vagevuur ook wat lijden, want ziet, mijn pijn is alzo groot zodat ik het niet langer lijden magծ
Wat geschiede, toen die zieke mens dit gesproken had kwam de engel Gods tot hem en zei;'o vriend, waarom bent u ongeduldig, wees geduldig en murmel niet want uw pijn zal veranderd worden in onuitsprekelijke vreugden.' Tot deze woorden antwoordde die zieke mens en zei; 'ik ben in deze pijn aldus lang geweest en ik mag ze niet langer lijden, daarom bid ik God dat hij me uit deze pijn verlossen wil en laat me in het vagevuur voor mijn zonden ook wat penitenties doen.'
Toen antwoorden de engel en zei; 'och vriend bidt dat niet want weet niet wat u bidt.
Gij moet noch twee jaar in dezer pijn blijven en dan zal u zonder vagevuur bij God komen of u moet drie dagen branden in het vagevuur, daarom kiest nu. Wil u liever noch twee jaar in deze ziekten blijven. Of wil u liever drie dagen branden in het vagevuur.' Toen dit die zieke man hoorde antwoorden hij zeer blijde en zei.'Och zou ik niet liever drie dagen pijnen lijden dan aldus noch twee jaar te liggen in deze grote pijnen. Ik wil al te veel liever drie dagen in het vagevuur branden dan noch te blijven twee jaar in deze grote pijnen.'
Toen hij dit gezegd had nam de engel zijn ziel uit het lichaam en bracht die in het vagevuur. Toen ze daaromtrent een uur in geweest was kwam de engel weer tot haar in het vagevuur en zei;'o vriend, hoe is het met u.' De ziel antwoordde en zei; 'die is daar.' Toen zei de engel; 'ik ben diegene die u hier gebracht heeft;. Toen zei de ziel; 'och u bent geen engel, maar u bent een duivel want was u de engel van God u zou me aldus niet jammerlijk bedrogen hebben. Och u beloofde me dan ik niet langer in het vagevuur zou branden dan drie dagen en ik heb hier wel honderd jaar gelegen. Toen zei de engel; Ԍieve vriend, hoe spreekt u aldus dwaas. U bent hier noch maar een uur geweest.'
Toen zei die ziel; 'hoe mag dat wezen.' [60v]
De engel antwoordde. 'ja, want in mij is geen leugentaal gevonden.'ծ
Toen zei die ziel; 'xo bid ik dat u me weer in mijn lichaam brengen wilt want ik wil liever ziek liggen ten jongste dag toe dan noch een uur in deze pijnen te wezen.'
Toen nam de engel zijn ziel en bracht die wederom tot zijn lichaam en die zieke man vertelde alle mensen hoe onuitsprekelijke pijn dat hij in het vagevuur geleden had.
Hierom o uitverkoren mens, wees geduldig in uw lijden want ge mag al te grote pijnen afleggen wanneer ge geduldig in uw lijden bent.
Ten anderen maal merk ook wat grote geduld dat er geweest zijn in de heiligen martelaren God. In Sint Laurentius, Sint Barbara, Sint Catherina. Beziet ook wat de ander martelaren Gods om Christus geleden hebben en wat groter kwellingen hen aangedaan is.
Een lieflijke vermaning die God tot alle mensen spreekt.
Gij mensen bemerk en ziet. Ik ben vanwege u gestorven. En u mag ook vanwege mij sterven als u wilt. Ik heb vanwege u mijn bittere lijden en martelarij geleden en u mag vanwege mij ook wat lijden, wil u. Want alzo als u uw laat uw zonden vanwege mij. Dat zal ik niet minachten dan alsof u de bittere dood vanwege mij gestorven bent.
En wanneer ik u lijden toezendt en dat u daar geduldig in bent zo zeg ik u voorwaar dat de engelen in de hemel zich verblijden vanwege uw geduld. Onze heer Jezus Christus zegt ook; 'zo menige voetstappen als een mens wandelt vanwege mij zo menige gouden penning geeft hij mij in mijn hand.
En alzo menige traan als een mens vanwege mij schreit alzo menige kostbare dure steen offer hij mij. En al deze kostbare schatten zal ik hem nauw bewaren en geven ze hem in mijn rijk.'
O mens bemerk deze zoete woorden die ons de gezond maker Jezus Christus spreekt tot alle mensen omdat zij geduldig in hun lijden wezen zullen en dat hen de pijn niet verdrieten zal. Want wanneer een mens deze vreugde overdenkt zo was het onmogelijk, hij zou gewillig lijden alle verdriet en pijn dat hem toekomen mocht. En dat we hier vlijtig om arbeiden om die grote vreugde toe verkrijgen dat is wel reden; want daar heeft zo menige eeuw heiligen om gearbeid opdat ze deze vreugde [61r] verkrijgen mochten. En deze vreugde mag niemand verdienen dan die daar dapper om arbeiden en strijden tegen de duivel, want zonder arbeid en verdriet mag men deze glorie niet verdienen.
De grote liefde die God tot de gelovige christen mensen heeft.
Dit spreekt God die almachtige heer. ' Duizend jaar tevoren eer ik de mens geschapen en gemaakt had zo had ik hem lief en ik dacht waarom dat ik hem maakte opdat hij mijn genoeglijke hemelrijk bezitten zou daar Lucifer met zijn engelen, dat is met de hovaardige duivels, uit gestoten en geworpen werden.'
O mens, nu wees verstandig en gedenk hoe grote genoegen dat God tot de mens had eer dat hij hem maakte en gedenk noch meer de liefde die God tot de mensen had want toen hij de mens gemaakt en gevormd had naar zijn eigen beeld, dat was Adam en Eva, en toen ze dat gebod van God gebroken hadden daar wij eeuwig om verdoemd zouden hebben geweest. Toen had God noch meer liefde tot de mensen want hij zond zijn enige zoon uit de troon van zijn goddelijke mogendheid om de mens te verlossen van de eeuwige dood. Want hij kocht ons met zijne kostbare duurbare bloed en hij verloste ons met zijn bittere dood, want eer God zijn gebenedijde zoon neer zond zo mocht geen mens op de wereld zo heilig leven. Hij moest in de hel komen.
O mens deze onuitsprekelijke liefde heeft God tot de mensen gehad opdat ze met hem eeuwig mochten wezen in de onuitsprekelijke vreugde en genoegen. Hierom o uitverkoren mens, ga in uw eigen geweten en beziet of het niet wel reden is dat ge een weinig pijnen en verdriet lijd om diegenen die aldus grote liefde tot u gehad heeft en die zijn enige zoon alzo jammerlijk heeft laten lijden en martelen vanwege u en hoe geduldig en hoe ootmoedig heeft die gebenedijde zoon van God al zijn bitter lijden en zijn martelingen geleden.
Och wie is die mens die deze goddelijke liefde overdenkt en niet geduldig in zijn lijden en zonde is. Ik meen dat geen verstandig mens dit overdenken mag, hij moet geduldig lijden alles dat hem toekomt.
Het was een al te onverstandig mens die deze liefde niet achtte want alle de mensen zaligheid hangt aan de liefde God.
Och wat zware bittere oordeel zal God geven over de mens die op deze liefde niet geacht heeft en daar dat bloed van Jezus Christus aan verloren is. En wat grote blijdschap zal diegenen wezen die God hun heer lief gehad hebben en die [61v] in hun lijden geduldig geweest zijn.
Johannes Chrysostomus zegt. 'Is het dat u nacht en dag overdenkt dusdanig dat u zal wezen in de eeuwige glorie der heiligen.
Of hoedanig het zal wezen die verdoemenis der ongerechtigde en de zondaars. Zo moet u vanwege de nood en vanwege de pijnen bang worden en gaan van de kwade.
Of om begeerten der glorie haasten tot de goede werken.
En is het dat u alle dagen denkt wat de gerechtigheid van God is en wat zij haar en zij lief heeft zo zal die gerechtigheid u leiden in de weg der gebenedijde mens. Want die gerechtigheid vliedt en schuwt diegenen die haar haat en ze volgt diegenen die haar minnen.' En hierom moeten we reden geven te jongste dag of we die gerechtigheid nagevolgd hebben of dat onrecht en hierom al diegene die de rechte weg wandelen, dat zijn diegene de geduldig in hun lijden geweest zijn. Deze mogen dapper en koen spreken tot de strenge rechter en zeggen; 'Heer, wij hebben uw wil gedaan, wat zullen we daarvoor hebben.' O wat genoeglijk antwoord zal onze heer zijn uitverkoren vrienden toespreken. Ik zeg u voorwaar. Gij die geduldig in uw lijden geweest bent, kom nu, ik zal u belonen met mijn uitverkoren heiligen in het eeuwige leven en uw vreugde zal alzo groot wezen zodat ge de aller minste vreugde voor uw grootste genoegen der wereld niet zou willen geven. O wat grote genoegen zullen dan die uitverkoren vrienden Christus hebben die vanwege hem geduldig zijn geweest in hun lijden. O in wat grote blijdschap en vreugden zal hun pijn en hun lijden dan veranderd worden.
Hoe genoeglijk dat de hemelse glorie is te gebruiken leest men een mooi voorbeeld.
Voorbeeld.
In een klooster was een devote en een ootmoedige priester die meer dan 30 jaar in de orde was geweest. Deze priester lag lange tijd ziek en leed alzo grote pijn zodat alle broeders jammerden die in het klooster waren dat hij zo lang bleef liggen in alzo grote pijnen. Want hij had alzo lang in grote ziekte gelegen dat al zijn leden stijf waren geworden. Toen de broeders hem beklaagden vanwege zijn grote pijnen waarin hij zo jammerlijk liggen moest zo zei hij; "Lieve broeders beklaag me niet in mijn lijden. Maar versterk me daarin opdat ik geduldiger in mijn lijden mag wezen, want dit is de wil van God. En ik heb liever nu een weinig te lijden en wat penitentie te doen dan na dit leven in onuitsprekelijke pijnen [62r] te komen.' En omdat God zag dat zijn lijdzaamheid aldus groot was ontfermde hij zich en wilde hem niet langer in de pijnen laten. En hij werd alzo ziek zodat de gewone broeders tot hem kwamen en verwachten de uitgang van zijn ziel. En te middernacht toen ze zorgvuldig waakten hoorden ze dat hij binnensmonds lieflijk sprak. En omdat ze angst hadden dat hij uit ongeduld en van grote pijnen kwade vreemde fantasieën in het hoofd had zo hielden ze hun oren bij zijn mond om te horen wat hij zei.
Toen hoorden ze openbaar wat hij sprak van de vreugde van het eeuwige leven, wat grote genoegen dat die vrienden Gods hebben zouden die vanwege God geduldig in hun lijden geweest waren.
Toen de broeders dit hoorden dat hij al dusdanige goddelijk sprak waren ze goed tevreden en gingen tot hun abt die ook ziek was en zeiden hem wat ze gehoord hadden.
Die abt stond op zo goed hij kon en ging om te horen die goddelijke dingen van de broeder die voor dood lag. Toen de abt daar kwam sloeg het uur-klok en de broeders zouden te metten gaan.
Toen de zieke mens dat hoorde begon hij te zeggen alzo luid zodat ze het allemaal hoorden; 'och wat lieflijke nacht heb ik nu gehad.'
Wat genoeglijke horloge heb ik gehoord, hoe lieflijk en hoe genoeglijke zang heb ik gehoord.
Och hoe genoeglijk zingt men daar. In onze zang is vaak en menigmaal kwaad geluid en tweedracht der stemmen en verdriet en vermoeidheid. Maar het is daar al anders. Ze komen daar lieflijk overeen in een goddelijke melodie en die lieflijkheid gaat boven alle lieflijkheid die men bedenken mag.
Nimmermeer wordt men daar moede God te loven. Want hoe ze meer ze loven zo de minne en de liefde groter wordt God te loven. En het is wonderlijk en onuitspreekbaar hoe dat men daar met een eeuwige rustige zachtheid nimmermeer aflaat van de lof van onze schepper. Daar heb ik ook gezien broeders van onze orde die zeer mooi blonken boven andere mensen in gratie en in glorie. Want die zichzelf hier allermeeste verootmoedigen laten zich met kleine dingen vergenoegen. Deze verblijden zich daar in een glorie. En worden daar menigvuldig getroost en blinken zeer mooi in het aanzicht der almachtige God. Met dezen ben ik vriendelijk om gegaan en heb lieflijk met hen gesproken.
Ik heb daar ook gezien onze broeder heer Hermen, prior, en veel andere broeder uit ons klooster. Dezen hadden allemaal blinkende kappen aan die zo mooi blonken zodat ik ze niet langer aanzien mocht. [62v]
Ik had alzo groot genoegen in de schoonheid der kleren zodat ik ook vroeg of ik al zulke kleren hebben zou. Toen antwoorden ze me, die hun leven in deugden hebben doorgebracht die mogen deze mooie kleding ook krijgen, maar die hun leven bevlekt hebben die worden hun kleren ook bevlekt en ze mogen niet alzo mooi blinken zoals deze doen. Want de ondeugden en die kwade werken die maken die vlekken in deze kleren.
Toen zei ik; 'wat zonden zijn het waarmee men dit bevlekken mag.'
Toen zeiden ze mij. 'Murmelen of achterklap te doen of haat of verzuimen en al datgene dat de heilige orde contrarie is. Want die in deze dingen gebrekkig zijn geweest die moeten onreine vlekken in hun kleren hebben. Maar u, want u hebt veel arbeid gedaan en u hebt devoot geleefd, daarom zal uw kleed geen vlekken hebben.
En toen hij dat gezegd had was hem de mond zo droog geworden dat hij niet meer spreken mocht. Nadat ze hem een weinig gelaafd hadden begon hij weer te spreken en die broeders hoopten wat meer van hem te horen. Toen zei hij;
'Och of me God alzo laten wilde laten leven dat ik mijn heer, onze abt, volkomen uitspreken mocht die goddelijke dingen. Och wat genoeglijke boodschap zou ik hem brengen. Hoe vrolijke wonderlijke dingen zou ik hem zeggen wat bereid is diegenen die God lief hebben.
Toen ze de abt tot hem. Ԍieve broeder, zeg me hoe hebt u deze dingen gezienծ Hij antwoorde. Ԗier keer ben ik in deze nacht opgetrokken en ben gekomen voor dat aanzicht God almachtig en mijn borst was geopend en mijn ziel was daaruit genomen en al gelijk was ik onder de koren der engelen. Ik zag die gebenedijde moeder God Maria in onuitsprekelijke schoonheid met haar heiligen jonkvrouwen en ze beloofde me dat ze me bijstaan zou in mijn doodsuur.
Ik zag ook Sint Michael met een grote schaar der engelen. Deze beloofde me dat hij met te hulp zou komen en me beschermen mij voor die wrede duivels. Want ik plag zijn altaar en zijn genoegen altijd te eren. En ik zag een ontelbare grote schaar der heiligen die ik tevoren niet gezien had en die ik al gelijk volkomen herkende.
Toen hij dit gezegd had werd hij alzo zwak zodat hij niet meer spreken mocht. En ze begeerden van hem dat hij een weinig nat innemen wilde opdat hij wat gesterkt mocht worden en opdat hij te beter spreken mocht. Toen hij een weinig drank genomen had sprak hij voort.'O hoe zoet is de heer diegenen die hem smaken. O hoe zoet is die overvloed van de hemel overvloeiend van alle genoegens [63r] daar mij de heer in deze nacht mede gespijsd heeft.
O hoe gracieus is die zoetigheid en hoe begeerlijk, hoe helder en hoe onuitsprekelijke groot. In dat binnenste van mijn hart mag ik het voelen. Met geen woorden mag ik dat uitspreken. Want al mag ik daar een weinig van voelen, nochtans is het zo onbegrijpelijk zodat ik het niet kan zeggen noch uitspreken mag. En omdat ik daarmee zo zalig gespijsd ben zo lijkt me dat geen spijs noch geen drank daar vergelijken mag. Want deze versterkt niet lang, noch mag ze bij de mens niet duren, maar die goddelijke spijs versterkt in de eeuwigheid.
O hoe zalig zijn ze die tot dit diner komen mogenծ
De abt gebood dat men daarbij zou halen sommige van de novicen die in de wereld van grote geboorten waren die hij ook lieflijk troostte en zei; 'waarlijk, al diegene die deze rijkdommen versmaden die zullen geroepen worden tot deze maaltijd. Want ge behoeft niet te twijfelen, gij zal daar komen is het zaak dat ge volhard dat ge begonnen bent want uw heilige patroon bidt altijd de heer voor u opdat ge standvastig blijven mag.' Hij noemden een aparte met zijn naam en zei; Էas u niet in de poort van het klooster gegaan u zou de poorten der hel niet ontgaan zijn.
Daar waren ook sommige van die gasten die om bekering in het klooster gekomen waren, maar hun harten waren noch bekommerd met tijdelijke dingen als dat ze zich noch niet volkomen over hadden gegeven. De ze baden hem ootmoedig of dat hij voor hen bidden wilde opdat ze standvastig mochten blijven in die goede opzet dat ze hadden. Toen zei hij; 'broeders, alzo lang als ge deze tijdelijke genoegens niet gewillig overgeeft zo mag u God niet dienen.
Want had u gezien wat ik heb gezien ge zou de hele wereld genoegens vals en kwaad heten te wezen. Laat deze bedrieglijke wereld, zo mag u de hemelse dingen smaken.
Sommige vroegen hem naar hun ouders die gestorven waren hoe het daarmee was en hij gaf iedereen zo volkomen bescheid zodat ze allemaal verstonden dat deze man die heimelijke dingen openbaar waren.
Toen ze hem noch meer begonnen te vragen zei hij; 'o mijn lieve broeders, nu komt het uur dat ik niet meer met u mag sprekenծ En al gelijk begon hij zijn ogen te sluiten en gaf alzo zalig zijn geest.
O lieve mens, laat u dit een leer wezen en geef alle ijdele genoegens over opdat u bezitten mag de genoegens der eeuwige leven die alzo groot is dat men ze nimmermeer uitspreken mag. [63v]
Die verleiding der duivels van de vermetelheid.
De vijfde verleiding der duivels is vermetelheid. Als de duivel de zieke mens niet brengen mag van dat heilige geloof, noch in wanhoop, noch ook in gierigheid, noch in ongeduld, dan bekoort hij de mens in vermetelheid opdat zich de zieke mens zal laten denken dat hij perfect is en dat hij veel deugden gedaan heeft. Dit zijn die smekende woorden der duivels en zeggen; ԏ hoe bent ge geweest in uw geloof. O hoe sterk bent u geweest in uw hoop. En hoe goedertieren bent u in uw leven geweest.
En hoe veel deugden hebt u gedaan binnen uw leven. Gij mag u wel verblijden want ge bent niet gelijk anderen mensen die veel kwaad gedaan hebben en nochtans zijn ze te hemel gevaren met een zucht, daarom is God u zijn rijk schuldig want u hebt hem getrouw gediend en daarom zal u ontvangen de kroon van het eeuwige leven. U hebt meer genoegens en blijdschap te verwachten dan diegene dat zondige mensen geweest zijn.'
Bij deze en anderen dergelijke verleidt de duivel de zieke mens opdat hij de mens alzo mag brengen tot de eeuwige verdoemenis.
Het is te weten dat deze zonde zeer te schuwen is want wanneer een mens zich aldus laat denken dat hij dat hemelrijk waardig is te bezitten zo zijn al zijn deugden veranderen in boosheid. Want dit is bewezen in het heilige evangelie daar aldus geschreven staat; 'twee mensen baden in de tempel, die ene was een farizeeër en de andere was publicaan. De farizeeër verhief zichzelf en zei; 'o God, ik ben goed en rechtvaardig, ik ben niet zoals de zondaars. De publicaan lag achter in die kerk en sloeg op zijn borst en zei; ԏ heer, ik ben het niet waard dat ik u met mijn zondige ogen aanzien zal. Maar zeg alleen een woord en mijn ziel zal gezond worden.' Toen zei onze heer tot de publicaan; 'uw zonden zijn u vergeven. En de vermetelheid van de farizeeër verdoemde hem.
Hierom zal de zieke mens zichzelf niet verheffen. noch hij zal zich niet laten denken dat hij beter is dan andere zondige mensen. Maar hij zal zijn verdienste en zijn leden zetten in die ontferming van God. Want vanwege verheffing werd Lucifer met zijn gezellen geworpen in de afgrond der hel en alzo veel als een mens zichzelf hoger verheft alzo veel te dieper zal hem God vernederen. [64v]
Verdoem u niet; Ge bent vlijtig in het geloof; Ge hebt de kroon verdiend verdient; Verhef u zelf; Geduldig bent u geweest in uw lijden.
De pijn van diegene die traag geweest zijn.
De trage mensen die hier het gemak van het vlees in deze tijd gezocht hebben in lang te slapen en in zacht te liggen die 's nachts hun onkuise genoegens en onnutte spel gepleegd hebben en op de dag weer gemak gezocht hebben. Die de dienst Gods niet geacht hebben en laat te kerk gegaan zijn en meer om gewoonte en meer om schaamte der mensen dan vanwege God daar gegaan zijn.
Die ook bereid waren geweest tot ijdelheid en teder en zwak tot goede werken. Die ook liever tot ijdele gezelschappen gegaan zijn dan tot de dienst van God. Die ook liever ijdele woorden of onkuise woorden of van anderen lieden kwaad gesproken of gehoord hebben dan de heilige preken en dat woord van God.
Al diegene die hun leven aldus doorgebracht hebben zonder biecht of zonder berouw die zijn allemaal in ongenadige pijnen en liggen in de hel alzo zwaar als lood, zeer, teder en onmachtig in alle leden. Ja, het is hen pijn dat ze een lid roeren of dat men hen in enige leden roert. En hierin verblijden zich die wrede duivels opdat hun pijn te groter is en opdat ze hen alzo veel te meer pijnigen en kwellen mogen, want hoe die zielen meer droefheid hebben zo het de duivels liever is.
Die vermaledijde zielen liggen ook op een hard bed en ze hebben een onverdraaglijke bedekking op hun bedden. Want hun bed is een ijzeren gloeiend rooster die zeer lang en breed is met grote scherpe ijzeren nagels als een hekel. Maar de nagels zijn veel langer dan de tanden van een hekel. Hierop liggen die vermaledijde zielen en dit is hun zachtste bed. O hoe ongenadig hard is dit bed op te rusten en wat harde pluim en liggen onder deze bedden, want die pluimen zijn hete gloeiende brandende kolen. Dezen maken dat bed altijd zo heet als een gloeiende oven vanwege dat grote vuur dat daaronder ligt.
Item, het is ook altijd slijkerig en met drek en stinkend. Die wrede ongenadige wormen zijn altijd bij het bed en kruipen om dat bed en liggen ook onder dat bed en gapen en krijsen en briesen en gelaten zich gelijkerwijs als razende en verwoede honden. Hun bekken zijn hen alzo ver opengesperd en ze hebben alzo grote honger zodat ze de vermaledijde arme zielen opwachten en hopen wanneer ze van het bed gaan willen dat ze hen dan verslinden mogen opdat hun onverzadigbare honger daarmee verzadigd en verbeterd mag worden.
Och dan gruwelt het de vermaledijden zielen alzo zeer zodat ze van het bed niet durven te gaan. Want hen gruwelt [65r] voor deze gruwelijke wormen die alzo vervaarlijk zijn om hen te verslinden en daarom liggen ze liever op dit ongenadige hete bed dan ze verslonden zouden worden van de wrede duivels en gruwelijke wormen. Onder dat deksel van de gloeiende hete bedden liggen die vermaledijde verdoemde zielen en branden en zijn alzo heet als gloeiende hete kolen. O mens, gedenk hoe ongenadig dat op deze heten bedden te rusten is. Och hoe hard worden hun leden op dit bed gerust.
Als dan deze wormen zien dat die verdoemde vermaledijde zielen niet van het bed gaan willen en dat zij daarop blijven liggen zo kruipen ze op die bedden met grote hopen. En kruipen in die verdoemde zielen en pijnigen ze van binnen alzo zeer zoals ze van buiten van het vuur gepijnigd worden en knagen ze en stoten ze en bijten ze van binnen alzo ongenadig zodat die arme zielen in onmacht blijven liggen en ze hebben geen macht een lid te roeren. Want van buiten worden ze jammerlijk verbrand en van binnen worden ze aldus geknaagd en gebeten van deze onverzadigbare wormen en in geen leden hebben ze rust. Och of de trage dartele lekkere mensen nu te tijd verzinnen wilden wat ze verdienen mogen dat ze hun vlees een weinig kastijden en deden penitentie voor hun zonden en bevrijden zichzelf eer de tijd komt dat ze eeuwige penitentie tevergeefs doen moeten tegen hun dank. En mogen nimmermeer van hun pijnen verlost worden. Maar daar denken ze niet aan en menen wanneer ze hun lichaam dartel en lekker voeden mogen dat die ziel geen las zal hebben. Och arme, och arme, de ziel heeft de allermeeste last want haar last is alzo ongenadig zodat ze nimmermeer enige rust van pijnen hebben mag.
De pijn van diegene die onkuisheid gedaan hebben.
Die onkuise mensen, beide mannen en vrouwen, die hun kwade genoegens der vlees nagevolgd hebben die hebben onuitsprekelijke grote pijn in de eeuwige verdoemenis.
Maar de ene meer dan de andere nadat hun zonden groot en lelijk zijn zodat het niet goed betamelijk is die lelijkheid van deze zonden te beschrijven.
Ze hebben eerst een grote pijn want ze liggen jammerlijke geknaagd door alle leden met grote ijzeren nagels. Hiermee worden die verdoemde zielen genageld en dat ene lid op de aarde en dat ander op een gloeiende hete ijzeren bank en daar trekken die wrede duivels dat ene lid van de andere zonder enige genade en barmhartigheid. Ze worden met deze gloeiende ijzeren nagels zo vast genageld zodat ze geen [65v] lid mogen verroeren. En wanneer hen dat hoofd aldus tegen de aarde genageld is zo bijten ze hun eigen tong stuk vanwege die grote pijn die ze hebben. En hun onzuivere leden waarmee ze onkuise kwade werken mee gedaan hebben die rotten en stinken alzo kwalijk zodat geen sterfelijke mens daarbij zou mogen verduren noch de onverdraaglijke stank verdragen dat van hun stinkende leden komt. Ja, die wrede duivels die ontzien zich de ongenadige stank te ruiken.
Van de wrede dieren die de zielen in de hel pijnigen.
Daar lopen ook wrede dieren en beesten om de zondige mensen en knagen en bijten hun leden jammerlijk stuk en vooral die leden waarmee ze onkuisheid gedaan hebben. Ze zuigen hen ook hun schamelheid af en rukken en plukken ze ongenadig van hun lijven en die verdoemde zielen liggen alzo vast gebonden dat ze niet wijken mogen.
Als dit dan geschied is zo komen die wrede boze duivels met groten ijzeren knuppels die gloeiend heet zijn en stoten ze en smijten ze alzo ongenadig als een smid met zijn ijzer op dat aambeeld slaat en maken het ook alzo murw in het gloeiende helse vuur zoals de smid met zijn ijzer doet eer hij dat smeden mag.
O met wat angstige pijnen zullen hun harten dan ontvangen, want het is zonder twijfel een onuitsprekelijke pijn. Dan komen die verwoede gruwelijke helse dieren en beesten en lopen op hen en kruipen onder hen en steken ze met hun scherpe klauwen en met hun scherpe borstels alzo ongenadig zodat geen zinnigheid het bedenken mag.
Van dat wrede beest daar de onkuise mensen mee gepijnigd en gekweld worden.
Voort zo wordt bij elke onkuise ziel een vervaarlijk en een groot dier gelegd dat gelijk een pad is. Dit dier is alzo groot als dat onverdraaglijke vurige bed daar de die zielen op liggen. Zijn ogen branden hem als een vurige vlam en geven altijd gruwelijke en ontelbare vonken uit. Uit zijn neus komt zo'n onlijdzame rook zodat de vermaledijden zielen denken dat ze versmoren zullen vanwege de onlijdzame rook.
Het spuwt uit de mond dat helse vuur, zijn vlammende ogen keert het tot de vermaledijden zielen en ziet alzo vervaarlijk alsof het die zielen verscheuren zou.
Zo ligt die arme ziel en roept jammerlijke; 'och help en verlost mij van dit vervaarlijke dier.' Dan staan de kwade duivels en zeggen; 'wat zegt u nu, is dit een lelijk dier, dit is uw vriendin en uw boel, doet u onkuisheid hier nu mee op gelijke wijze zoals ge op deze [66r] wereld plag te doen;. Och wat mogen dan die verdoemde vermaledijde zielen denken. Och wat grote misbaar moeten ze bedrijven in huilen, in kermen. Maar o helaas, het mag hen niet helpen want dit wrede beest noch ook de duivels vragen niet naar kermen noch naar roepen. Maar zo de zielen meer droefheid hebben van roepen en kermen zo die wrede duivels de zielen meer pijnen aan doen. Want zo ze droeviger zijn zo het de wrede duivels liever is.
Hoe angstige stemmen dat die duivels hebben.
Dit gruwelijke beest geeft van hem een angstige stem en geluid en gaapt alzo wijdt of het die zielen verslinden zou. Dan mag die ziel we zeggen dat daar geschreven staat. "Dolores inferni circumdederunt me.'
Dat is te zeggen. 'De droefheid der hel heeft me omvangen.' Och ik ben in de strikken der duivels gekomen en ik weet niemand die me daaruit verlossen mag. Dit beest bewijst ook de onkuise mensen alle tekens en manieren waar die verdoemde vermaledijde ziel mee in onkuisheid gezondigd heeft. Als dit dan de ziel ziet zo is het alzo vertoornd op zichzelf want ze ziet dan wel om wat zonden dat ze verdoemd is. Zo bijt zij zichzelf al haar leden in stukken daar ze onkuis mee gezondigd heeft en van grote ongeduld is ze razend op zichzelf zoals een razende verwoede hond. Ze mag zichzelf niet besturen noch bedwingen want de pijn is alzo groot zodat ze meent dat ze al gelijk sterven zal van onuitsprekelijke pijnen. Maar och helaas, dat mag haar niet gescheiden. Want ze mag nimmermeer sterven, maar altijd moet ze in de ongenadige pijnen blijven gelijkerwijs als tevoren geschreven is. Dit wrede dier mishandelt die vermaledijde zielen alzo onmenselijk en zo jammerlijk dat het de verdoemden zielen meer pijnen aandoet dan enige van de wrede duivels. Maar nochtans zo rusten die duivels niet de vermaledijden zielen te pijnigen.
Dit wrede dier plagt ook mede al diegene die een oorzaak geweest zijn iemand tot onkuisheid te brengen. En die ook andere mensen begeert te hebben om onkuisheid daarmee te doen hadden zij het mogen volbrengen. Of die ook enige onkuise manieren bij zichzelf gedaan hebben met genoegen en met volkomen begeren. Het pijnigt ook diegene die onkuise en lelijke woorden gesproken hebben en die met volkomen begeerte daarom gelachen hebben.
Dit angstige dier pijnigt ook al diegene die onkuis geweest zijn als in onbeschaamd tasten en met andere vreemde manieren met andere mensen gedaan hebben die te lelijk zijn te schrijven, [66v] hetzij met de andere zijn wil of onwil. Dit gruwelijke beest pijnigt ook diegene die in huizen gedaan hebben al dusdanige vermaledijde werken in te doen. Of die ook goede vrouwen en jonkvrouwen of ook goede mannen en jongelingen verleid hebben en verraden en besmet hebben met enigen dingen of met beloften tot onkuisheid getrokken hebben. Het pijnigt ook die oude kwenen en koppelaarsters die vanwege geld of om andere gaven die ze daarvan nemen goede kinderen in dwaling gebracht hebben. Ook deze kwade oude koppelaarsters brengen alzo menige ziel in de eeuwige verdoemenis dat het ontelbaar is. Want men plag te zeggen waar de duivel niet durft daar zendt hij zijn bode. Het is waar, want als deze mensen zich schamen de ene voor de anderen elkaar deze lelijke zonde der onkuisheid voor te leggen, dat is een teken dat de duivel geen macht heeft al zulke mensen tot onkuisheid te brengen. Dan komt deze oude kween en koppelt ze bij elkaar en brengt ze tot onkuisheid. Dat die duivel geen macht had te doen met zijn kwade ingeven dat doet deze oude kween vanwege haar vermaledijde koppelen. O wee, o wee, diegenen de dit doen, want ze zijn veel schuldiger en kwader die aldus die mensen brengen tot onkuisheid dan diegene zijn die de onkuisheid zelf met de werken doen. Want waren ze niet bijeen gekoppeld ze zouden niet in deze zonden bij avonturen gestorven zijn.
Al deze voorgenoemde mensen zijn in gruwelijke pijnen. Want al deze voorgenoemde zaken en punten zijn doodzonden. En zo vaak en menigmaal als een mens dit doet zo doet hij een doodzonde. Diegene die kwade nieuwe gewoonte van kleding of van andere sierlijkheid in de wereld brengen waarmee men de hovaardigheid versterkt heeft die worden ook gepijnigd met onuitsprekelijke pijnen. Want ze hebben een doodzonden gedaan bij zichzelf. Want ze zijn hovaardige geweest en ze zijn ook een oorzaak van al diegene die hierom verdoemd zijn. Want hadden ze die kwade gewoonte niet opgebracht, die mensen zouden die zonde niet gedaan hebben.
Deze mensen die hun leven aldus kwalijk en beestachtige doorgebracht en geindigd hebben die zijn zeker en men behoeft daaraan niet te twijfelen dat ze bij God immermeer komen mogen. Ze mogen ook de vreugde van het eeuwige leven nimmermeer gebruiken.
Maar ze worden alzo jammerlijk gepijnigd van de wrede duivels en van diegenen die ze tot zonden gebracht hebben dat geen menselijk hart dat begrijpen mag.
Och hoe weinig acht men nu deze zonde die hierna noch zo zwaar geacht zal worden van de strenge rechter. [67r] Wanneer ze reden moeten geven van die allerminste zonde die ze ooit gedaan hebben. Ja, ze moeten reden geven van de allerminste kwade gedachten die ze ooit gedacht hebben.
O wat zullen dan die vermaledijde mensen zeggen mogen. Och wat wrede uitspraak zal die strenge rechter dan over hem geven.
Hoe de duivel de verdoemde zielen dwingt dat ze met elkaar onkuis in de hel leven moeten.
De duivel pijnigt die verdoemde zielen op twee manieren. Ten eerste maal zo kwelt hij ze en brandt ze met het helse vuur met grote onuitsprekelijke pijnen. Ten tweede maal zo dwingt hij die verdoemde zielen dat ze elkaar pijnigen moeten.
Want in wat zonde dat ze met elkaar gezondigd hebben daar pijnigen ze elkaar mee. Al diegene die op de wereld onkuis geleefd hebben die worden in de hel met onkuise manieren gepijnigd.
Want zoals Sint Gregorius zegt. 'Gelijkerwijs zoals elke deugd hen aparte vreugde en blijdschap heeft in het eeuwige leven. Alzo heeft elke ondeugd en zonde zijn aparte pijn in de hel.'
Want hoe groot, hoe edel, hoe rijk, hoe mooi, hoe jong dat die vrouwen geweest zijn op de wereld, ze moeten in de hel nochtans met de aller snoodste en verworpenste mens onkuisheid doen die vanwege hen in het hart gekomen zijn. Dat is die ze met het hart begeert hebben onzuiverheid mee te doen. En al is het zaak dat zij het beide vermijden vanwege hun grote pijnen, nochtans worden ze daartoe gedwongen van de wrede duivels die zich op deze wereld met beestachtige genoegens zoet gemaakt hebben dat ze elkaar aldus jammerlijk zonder barmhartigheid kwellen moeten.
Hun pijn is zo groot dat die vrouwen hoe groot of hoe edel dat ze geweest zijn liever zouden willen wezen, was het mogelijk, duizend zeer ruige schurftige melaatse mensen hun wil daarmee te doen zo vaak en menigmaal als ze wilden en zo lang als ze leefden. Dit zouden ze duizendmaal liever doen dan ze eens onkuisheid zouden willen doen in de eeuwige pijn daar ze alzo vaak en menigmaal zonder getal in gepijnigd moeten worden. Desgelijks zo moeten ook de mannen doen is het dat enige vrouwen vanwege hen in enige onkuise gedachten van hart gekomen zijn. Want Sint Hiëronymus zegt; [67v] 'een wijf die zich gesierd heeft voor de ogen der mensen die heeft menige man tot zich getrokken.' Dat is, ze heeft menige man vanwege haar sier de ogen verduisterd zodat hij haar begeerd heeft met zijn gedachten om onkuisheid daarmee te doen.
Want al is het zaak dat ze geen onkuisheid met de werken met hem volbracht heeft, nochtans moet ze die wraak betalen want ze is een zaak van zijn kwade gedachten.
Hiervan leest men een vervaarlijk gruwelijk voorbeeld.
Voorbeeld.
Men leest dat er eens ridders of andere grote lieden te strijde trekken zouden en begeerden hun laatste drank en dat men hem van een mooie jonkvrouw hand te drinken zou geven in de minne van Sint Geertrui .
Toen kozen ze een mooie vrouwe en lieten haar weten dat ze tot hen komen zouden want ze begeren van haar hand Sint Geertrui minne te drinken. Toen die vrouwe dit vernam toen kleedde en versierde ze zich alzo wonderlijk mooi zo ze het beste mocht. Toen kwamen alle ridders tot haar om te drinken van haar hand, ze schonk hen allen te drinken en ze ontving elk apart bijzonder vriendelijk in haar armen en kuste elk apart op zijn mond. En toen ze dit gedaan hadden gingen ze te strijde.'s Nachts daarna toen ze op haar mooie bed lag en zou slapen toen verblijden ze zich van die grote schoonheid van haar lichaam en zei tegen zichzelf; 'Ziet hoe genoeglijk is mijn lichaam en hoe wonderlijk mooi ben ik onder anderen vrouwen want al deze ridders hebben van mijn hand begeert te drinken. Want ze konden geen vrouw vinden die alzo mooi en alzo genoeglijk en bekwaam was zoals ik ben.'
Toen ze dit gezegd had hoorde ze al gelijk een stem tot haar die zei; 'O hoe lig je hier onzalig wijf. U hebt heden meer dan 300 zielen in de eeuwige verdoemenis gebracht vanwege uw ijdele gelaat van onkuisheid. Want deze ridders die uit uw hand hebben gedronken die zijn verslagen en die wrede duivels hebben hun zielen gebracht in de eeuwige pijn, want toen ze u aldus ijdel en ongemanierd versierd zagen hebben ze allemaal een doodzonde van u gedaan. Want hoe gij u aldus uitwendig opgepronkt had tegen hen toen begeerden ze onkuisheid met u te doen en met deze doodzonde zijn ze gestorven en eeuwig daarom verdoemd.'
Och hoe menig mens moeten diegene nu ter hel brengen die niet alleen op een tijd zich oppronken voor de mensen zoals dit wijf deed. Maar alzo lang als ze leven pronken ze zich alle [68r] dagen om de mens te behagen. Och dezen overdenken niet dat ze zo menige ziel eeuwig ter hel brengen daar ze noch zo jammerlijk om gepijnigd moeten worden. O hoe zalig is de mens die zich hier op tijd voor behoedt en wacht. Want voorwaar onkuisheid verderft de mens op de aarde en verdoemt hem ook in eeuwigheid. Want in deze tijd zo verzwakt de zonde der onkuisheid het mensen lichaam en beneemt hem zijn kracht. Het breekt ook dat gezicht der ogen, ze verblijdt en doodt menigeen. Ze verstopt de zin en verstand der mensen. Ze vernielt dat goede geslacht en maakt menige mens zo boos en kwaad die tevoren goed was zodat hij op God noch op de duivel denkt, want zijn gedachten zijn nergens anders op dan hoe hij deze kwade zonde der onkuisheid volbrengen mag. Deze kwade zonde breekt ook de trouw en brengt menige mens in een kwade naam en in een kwaad gerucht. Het doodt de ziel en maakt van een redelijk mens een beest. Ja, menig mens is onreiner dan een beest want geen dier begeert met zijn gade te mengen nadat het vrucht ontvangen heeft, dan alleen de paarden en de mensen. En hierom zo moet deze kwade zonde der onkuisheid na de dood eeuwig gepijnigd worden zoals gezegd is.
Hiervan spreekt de heilige man Sint Augustinus en zegt; 'Het is het genoegen der onkuisheid, maar hun pijn zal nimmermeer einde hebben en hun pijn zal zo onverdraaglijk wezen zodat men het nimmermeer ontgaan zal mogen.'
Hoe vervaarlijke zonde deze onkuisheid is en in wat groter perikel dat men daarmee komt leest men een gruwelijk voorbeeld.
Men leest een voorbeeld in Cesario dat er was een priester en die leefde zeer onkuis met zijn maagd. En het gebeurde toen zij aldus lang met elkaar in onkuisheid geleefd hadden gebeurde het dat de priesters vriendin zwak werd als dat ze sterven zou. Och arme, ze had geen berouw voor deze onuitsprekelijke grote zonde daar ze alzo lang in geleefd had. Toen ze zag dat ze immer sterven moest begeerde ze van haar heer dat hij haar een nieuwe paar schoenen zou laten maken en ze sterk laten lappen en ze leggen bij haar in de doodskist als ze dood was, want ze zei dat ze die wel behoeven zou.
De priester liet haar die schoenen maken en toen ze dood was legde hij die schoenen bij haar in de doodskist. De nacht daarna een weinig voor de dag toen de [68v] maan zeer mooi scheen reed een ridder daar hij te doen had en hoorde een vrouwenstem zeer jammerlijke huilen en schreien. En toen hij zich verwonderde wat dat wezen mocht al gelijk kwam daar een wijf snel tot hem lopen en riep; 'help; mij, help mij.'
Die ridder herkende dat wijf al gelijk en ging van zijn paard en maakte met zijn zwaard een cirkel en nam dat wijf tot hem in de cirkel. Dit wijf had niets aan dan een hemd en de schoenen daarvoor van gezegd is.
Al gelijk hoorde men daar van ver komen een gerucht recht of het jagers geweest waren die vervaarlijk met hun jachthoorn bliezen. En de jachthonden kwamen voor lopen al blaffend. Toen dit wijf dit gerucht van deze jagers hoorde zei ze dat om het haar gedaan was. De ridder beval de knechten zijn paard en nam de vlechten van het wijf en wond ze om zijn linkerarm en in de rechter hand nam hij zijn zwaard. En toen de helse jagers begonnen te genaken zei dat wijf met een gruwelijke stem en riep en zei; 'laat me gaan, laat me gaan, opdat ik hen ontlopen mag. Want u hebt geen macht mij te beschermen. Ziet hij komt nader bij ons.' Wat ze riep, die ridder pijnigde haar te houden met al zijn macht. En ze trok en werkte zeer dat ze graag weg geweest was. Tenslotte braken de vlechten stuk en dat wijf ging lopen en de duivel joeg haar na en ving haar en legde haar dwars op het paard zodat het hoofd en de armen aan de ene zijde van het paard hingen en de benen met de voeten aan de andere zijde en kwam alzo na een weinig tijd de ridder tegemoet en reed met dit wijf alzo ter hel waart.
's Morgens kwam die ridder in het dorp daar ze te wonen plag en zei wat hij gezien had en toonde die vlechten. En toen ze de ridder niet geloven wilden groeven ze dat graf op en vonden dat het dode wijf geen vlechten op haar hoofd had.
Toen zag al dit volk de plaag van God en de strenge uitspraak der eeuwige verdoemenis op haar gekomen was. Dit wonderlijke mirakel is geschied in het sticht van Mainz en is veel mensen openbaar en bekend.
O mens laat u gedenken dit gruwelijke voorbeeld en overdenk hoe vervaarlijk dat deze zonde der onkuisheid gepijnigd wordt en vooral worden diegene jammerlijk gepijnigd die met geestelijke en gezalfde personen gezondigd hebben in die kwade zonde der onkuisheid.
Is het zaak dat God deze zonde aldus angstig plaagt en pijnigt bij het wijf van de paap is het te vermoeden dat hij ze al te veel zwaarder pijnigen zal die ze tot deze zware zonden gebracht hebben. Want de priester bevlekt zijn priesterlijke staat waarin hij [69r] gewijd is. En hij doet ook een doodzonde want hij brengt zijn leven in onkuisheid door.
Hoe angstig dat God die geestelijke mensen plaagt die met deze zonden besmet zijn leest men een voorbeeld.
Voorbeeld.
In een klooster was een non die zeer onkuis was en besmette met deze ongemanierde zonde haar orde die ze aangenomen had. Het gebeurde dat ze een kind ontving en toen de dat kind ontvangen had versmoorde en doodde ze dat kind alzo gauw het op de wereld kwam. En hierna leefde ze menige dag en ze liet zich denken dat die zonde alzo lelijk was zodat ze het niet biechten durfde. Nu ziet o uitverkoren mensen hoe gruwelijk dat het is dat men die zonden niet biechten wil vanwege schaamte der priesters. O wat dwaze mensen zijn dit die aldus denken want ze mogen al te veel liever hun zonden biechten de priester dan beschaamd te staan ten jongste dag want hoewel dat men die zonden hier verbergen mag, ze zullen ten jongste dag nochtans God geopenbaard worden en al zijn heiligen en alle mensen. Hierom biecht alles dat u weer opdat u niet komt in deze pijn waarin die non gekomen is vanwege dat ze niet biechten wilde.
Tenslotte toen die non aldus lang geleefd had werd ze ziek en toen ze haar biecht deed zo biechtte ze alle zonden die ze gedaan had en ze biechtte niet van schaamte dat ze een kind gewonnen had en dat ze dat gedood had, want ze dacht, kwam ze weer op en dat ze niet stierf zo zou eeuwig beschaamd zijn geweest. En daarom liet ze deze zonde ongebiecht en stierf daarmee.
Deze non had een nicht in hetzelfde klooster die zeer innig voor haar plag te bidden. Toen ze lange tijd aldus voor haar gebeden had en veel arbeid vanwege haar gedaan had, tenslotte openbaarde ze haar zichtbaar en had een klein kind in haar armen dat niets anders scheen dan of het een gloeiende kool vuur geweest was en zei tot haar nicht dat ze voor haar niet meer bidden zou want ze was eeuwig en immermeer verdoemd. Toen vroeg haar de nicht waarom dat ze verdoemd was en wat die zaak was. Toen antwoorde die verdoemde ziel en zei; \och Och, ik had een kind gewonnen en alzo gauw toen dat kind van mij geboren was zo doodde ik het heimelijk en deze zonde wilde ik in mijn leven niet biechten vanwege de schaamte en daarom moet ik dit kind eeuwig en immermeer dragen in de helse pijnen en dit kind brandt alzo ongenadig zeer zodat ik het niet uitspreken noch zeggen mag. Zijn ongenadige hitte [69v] zal me in eeuwigheid branden.'
Een voorbeeld van een rijke man die om zijn onkuisheid van de duivels in die hel getrokken werd.
Voorbeeld.
In het land van Beieren stierf een rijke man die op een slot woonde dat de hertog van Beieren toebehoorde.
En op een nacht zo begon die burcht daar zijn wijf op sliep alzo zeer te beven zodat al diegene bang waren die op het huis waren. De kamerdeur ging open waarin dat wijf lag en ze zag dat er een grote zwarte gigant haar man ongenadig in de kamer stootte en toen ze hem herkende en zag dat het haar man was greep ze een moed en ze zei tot hem dat hij bij haar zou gaan zitten op een stoel en omdat het koud was en hij niet meer dan een hemd aan had zo nam ze haar mantel en spreidde die om zijn lijf opdat hij niet verkoelen zou en ze vroeg hem naar zijn staat en hoe het met hem was. Hij antwoordde haar met een droevig aanzicht en zei; 'Och och, ik moet nu en altijd verdoemd wezen.'
Tot deze woorden werd de vrouwe zeer droevig en zei tot hem. 'Och wat is het dat ge zegt. Plag u niet zo veel aalmoezen te geven vanwege God en was uw deur van het huis de pelgrims en anderen armen lieden niet altijd open. Mogen u al deze goede werken niet helpen.
Hij antwoordde en zei; 'ze mogen mij niet helpen om daarmee tot het eeuwige leven te komen. Want toen ik deze goede werken deed toen was ik in doodzonden en ik en stond niet in de liefde God en daarom moet ik eeuwig verdoemd wezen want als ik de armen vanwege God gaf dat deed ik meer om van de mensen geprezen te worden dan vanwege God.'En toen ze hem noch meer vragen wilde zei hij; 'het is me gegeven dat ik u het openbaren zou, maar ik mag hier niet toeven. Want mijn leidsman die wrede duivel staat voor de deur en wacht op mij. Al waren alle bladeren die aan de bomen zijn tongen, ze zouden nochtans mijn pijn niet uit mogen spreken die ik eeuwig zal moeten lijden.
Toen hij dit gezegd had kwam de duivel en stootte hem ongenadig en bracht hem de afgrond der hel. En toen de duivel met hem weg voer beefde dat slot of het om zou vallen.
Hierom o uitverkoren mens, wanneer ge deugdelijke werken doet zo doe niet zoals deze man deed, maar als ge de armen meedeelt of andere goede deugden doet, zo doe ze alleen vanwege de liefde van God en niet om van de mensen geprezen te worden want dan zijn zij God niet ontvankelijk noch bekwaam. [70r]
Men leest een gruwelijk voorbeeld van een kardinaal van Rome die de duivels te gerecht voerden.
Voorbeeld.
In Rome was een kardinaal geheten Jordanus die weleer een monnik was geweest van de orde van Cisterciënzers. Maar zijn kwade leven dat hij had toen hij kardinaal was dat kwam niet overeen met de heilige orde want al zijn leven was hij zeer gierig en hij dacht dat hij niet geld genoeg verzamelen mocht. Hij was ook mede zeer onkuis van leven. Deze kardinaal had een schrijver die geheten was Pandolphus en die zond hij om een boodschap waar hij te doen had.
En het gebeurde toen die schrijver onderweg was om de boodschap van zijn heer te doen dat de kardinaal stierf. Op hetzelfde uur dat de kardinaal stierf zo was deze knecht op de weg en het was een weinig 's morgens voor de dag.
Dar zag hij een al te jammerlijke ongevallige schaar van allerhande mensen. En ze zaten achterop beesten verkeert en hadden hun aanzicht gekeerd tot de staart en hun ruggen tot de hoofden van de beesten waarop ze zaten. Toen de knecht dit zag begon het hem te gruwelen. Na deze ongevallige schaar kwamen deze kardinaal die gestorven was er na gaan barrevoets en gekleed met een kap en hij had twee duivels de hem leiden en tussen die twee ging hij. Toen de knecht dit zag was hij alzo zeer bang dat hij bijna in onmacht was gevallen. Toen de kardinaal aldus voorbij zijn knecht geleid werd riep hij met een jammerlijke stem tot de knecht en zei; 'Pandolphus, Pandolphus, Pandolphusծ De knecht bleef staan en zag om en verhardde zich een weinig en zei;'wԗat roept u en wie bent u.'
Hij antwoordde; 'ik ben Jordanus, uw heer, en ik ben gestorven. Die klerk vroeg hem; 'waar zal men u brengen.' Toen antwoordde de kardinaal en zei; 'iԉk moet komen voor de rechterhand van Christus en ontvangen daar de uitspraak naar mijn werken..'Toen vroeg hem die klerk en zei; .nee u wel hoe het u daar gaan zal.' Hij antwoordde en zei; 'ik weet niet hoe dat mij het daar gaan zal, God weet het. Maar wanneer dat ik daar komt zo zal Sint Petrus reden geven voor mij dat ik kardinaal geweest ben en Sint Benedictus zal reden voor mij geven dat ik zijn monnik geweest ben. Mogen ze me dan verantwoorden zo zal ik tot genade komen. Maar mogen ze mij niet verantwoorden zo moet ik eeuwig en immermeer verdoemd wezenծ Toen hij dit gezegd had verdween hij gelijk en de knecht zag niet waar hij bleef. Hij kwam te Rome en vernam dat zijn heer in hetzelfde uur gestorven was toen hij dit visioen gezien had. [70v]
O helaas, dat was een kwaad teken dat hij van de wrede boze duivels geleid werd en dat de heilige engelen daar niet bij waren. Het is te bezorgen dat hij eeuwig verdoemd moet wezen.
Een voorbeeld van een rentmeester die vals beschuldigd werd voor zijn heer van kwade rekenschap en hoe hij belogen werd.
Voorbeeld.
Geodricus, de bisschop van Utrecht die geboren is van dat kasteel Neurenberg. Deze had een getrouwe knecht die geheten was Everbach die zeer wijs en voorzienig was die in velen steden de goederen van zijn heer plag te verzorgen. Want hij was getrouw in alle dingen die hem bevolen waren en deze was zijn heer zeer profijtelijk in alle dingen en daarom had hem zijn heer hem zeer lief.
Dit benijden die ander ambtlieden en beschuldigden hem voor zijn heer en zeiden; 'Heer, deze Everbach is u niet alzo getrouw zoals ge van hem vermoedt. Wist u wat wij weten u zou hem alzo zeer niet prijzen.
Wij raden u aan dat u rekenschap van hem eist want hij heeft van uw goed een groot deel onder zich, want u zal zien dat het anders met hem is dan gij van hem vermoedde, daarom doe alles dat wij u aanraden en u zal de rechte waarheid ondervinden.'
De bisschop deed hun raad en begeerde van zijn knecht rekenschap. De knecht had zijn rekenschap zo helder voor de bisschop gerekend dat de bisschop noch beter vermoeden op hem had dan hij tevoren deed. Want alles dat hij uitgegeven had en gebeurd had hij tot in de punten in zijn rekenboek geschreven.
Toen kwamen die benijders en vroegen de bisschop hoe hij gerekend had. Hij antwoordde dat hij goed gerekend had. Toen zeiden ze; .Neen heer, het is alzo niet, maar laat hem rekenen daar wij bij zijn. Wij zullen het u bewijzen dat hij in zijn rekenschap veel missen zal.' Toen de bisschop zijn knecht dit gezegd had begon het hem te gruwelen voor die kwade benijders en vooral omdat hij zijn rekenboek verloren had en niet vinden kon. Hij zei in zichzelf; 'was het zaak dat ik nu iets mankeerde in mijn rekenschap en dat ze mij met enige dingen over gingen zo ben ik verdorven en beschaamd en ik zal bij avontuur grote pijnen moeten lijden of in een eeuwige kerker geworpen en gestoten worden.'
Toen hij aldus dacht gaf hem de duivel in die zijn tegensprekers deze vondst in het hart gegeven had dat hij alleen in het veld zou gaan, zoals hij deed. Toen hij in het veld kwam riep hij de duivel tot hem en zei; 'Heer, wilt gij mij in deze nood te hulp komen, ik wil uw eigen worden. [71r]
De duivel antwoordde hem; 'wil u God met zijn moeder verzaken, ik zal u ontvangen en ge zal uw tegenpartij tot alle schande brengen.'
Wat geschiede, die onzalige mens verzaakte God en begaf zich in de duivels handen en met de duivelse hulp overwon hij zijn vijanden. Toen werd hij alzo verduiveld zodat hij niet op God noch op zijn moeder achtte. Hij dienden de duivel die hij hem bevolen had.
En toen hij elf jaar in al dusdanige staat geleefd had gebeurde dat men dat heilige kruis preekte en daar was hij alzo zeer tegen en was alzo ongelovig als een ketter.
In deze onzalige staat stierf hij. Maar toen hij in zijn verscheiden lag dacht hij dat het hem leed was dat hij de duivel gediend had en toen de ziel verscheidde kwamen die wrede duivels en brachten het in de hel. Ten eerste wierpen ze hem in een onblusbaar vuur en daarna in een onverdraaglijke koude. Tenslotte in een onuitsprekelijke duisternis. Maar de goedertieren Christus die geen goeds onbeloond laat zag de rechtvaardigheid aan die hij tevoren deed en daarom wilde hij hem niet verloren laten. Want zoals geschreven staat zo is het onmogelijk dat een rechtvaardig mens verdoemd zou wezen. Hierom zond God zijn engel tot hem opdat hij hem verlossen zou uit die onuitsprekelijke pijn waarin hij gepijnigd werd.
De engel kwam tot hem en zei;'vriend, als u weer levend mocht worden wilde u dan wel penitentie doen voor datgenen dat u misdaan hebt.'ծ De ziel antwoordde; 'och mocht mij dat gebeuren, ik zou met niet ontzien enige penitentie te doen.'
Toen zei de engel; 'het is de wil Gods dat u wederom levend worden zal.' Al gelijk bracht hij hem weer tot zijn lichaam en dat lichaam dat op de baar stond richtte zich op en al dat volk liep van grote gevaar weg. Uitgezonderd twee jonge mannen bleven daar alleen bij staan. Hij zei hen in wat onuitsprekelijke pijn dat hij geweest was en hoe jammerlijk dat hij van de wrede helse honden gekweld was. En al gelijk werd hij gezond en deed alzo onuitsprekelijke penitentie zodat alle mensen volkomen geloofden dat het waar was alles dat hij van die helse pijnen zei.
Hij trok ook over het meer toen dat kruis gepreekt werd en omdat hij in het kruis gezondigd had, daarom wilde hij weer penitentie daarin doen. En toen de anderen onderweg reden zo legde hij zijn harnas op zijn paard en liep te voet over die harde stenen zodat hem dat bloed aan die stenen bleef hangen.
In al dusdanige penitentie leidden hij zijn leven en verbeterde dat hij misdaan had en stierf daarna een zalige dood. [71v]
Weest ootmoedig van hart; Ik pijnig de hovaardij; overwonnen heb ik u.
Dat goede ingeven van de engel tegen de vermetelheid.
De heilige engel die laat nimmermeer af de zieke mens te troosten. Als dan de duivel de zieke mens bekoort in vermetelheid zo komt de heilige engel en troost de zieke mens en zegt; ԏ mens, vermetel u niet in uw vaste geloof. In uw hoop, noch in uw lijdzaamheid want u hebt niet goeds van u zelf, dan van God. Als onze heer Jezus Christus zelf zegt in zijn heilige evangelie. 'Zonder mij kan u niets doen. Voort zal u zichzelf niet toegeven dat u goed en heilig bent want van u zelf hebt u niets dan gebrek. Want God de heer zegt; 'bent u niet gelijk een klein kind, u mag niet komen in het rijk der hemelen'. Dat is die zich meer verheft dan een klein kind die mag niet zalig worden. Hierom verhef immer u zelf niet opdat u niet vernederd wordt. Maar verneder u zelf en u zal verheven worden zoals onze heer zelf zegt. Sint Augustinus zegt. 'Verneder u en God zal tot u dalen, maar verheft ge u zelf, God zal van u vlieden.' O mens gedenk hoe bij deze zonde de mooiste engel is geworden de lelijkste duivel en moest dalen van de hoogste vreugden in die diepste pijnen. Want zoals Sint Bernardus zegt zo is de hovaardij een beginsel daar alle zonden uitspruiten. Voort zo zegt hij; 'dchuw die hovaardij en dan zal u die andere zonden te lichter achter laten mogen.'
Als de zieke mens aldus wordt verleid zo zal hij overdenken dat God geen zonde alzo zeer mishaagt dan deze zonde. Want men mag zien hoe menige mens dat God om deze zonde geplaagd heeft. Voort zo zal zich die zieke mens verootmoedigen en overdenken zijn zonden want hij weet niet of hij in de liefde dan in de toorn van God staat. Hij zal ook een voorbeeld nemen aan de heilige vader Sint Antonius daar de duivel toe zei; ' O Antonius, u hebt me overwonnen want als ik u wil verheffen zo vernedert ge u. En als ik u wil vernederen zo verheft ge u.' Daarnaar zal die zieke mens denken hoe hem God de vader verootmoedigt en vernederd heeft toen hij zijn gebenedijde zoon op aarde zond die vanwege ons de bittere dood leed aan de galg van het kruis en hoe ootmoedig dat hij in zijn lijden was. En met al dusdanige gedachtenissen mag de zieke mens weerstaan alle kwade bekoringen daar de duivel de zieke mens mee verleidt. [72v]
De blijdschap van diegene die ootmoedig zijn geweest.
De goede mensen die zichzelf klein geacht hebben en zich niet verhovaardigd hebben die zullen verheven worden en beloond worden met de uitverkoren vrienden Gods. Voort zo vindt men in veel anderen boeken beschreven hoe elke deugd beloond wordt dat nu te lang is te verhalen en teveel is van te schrijven. Want men schrijft van menigerhande wonderlijke sierlijkheid van het eeuwige leven wat wonderlijke genoegens en blijdschap dat er in het eeuwige leven is.
Maar men mag nochtans dat duizendste deel niet schrijven want de vreugde der eeuwige leven heeft geen gelijkenissen bij enige dingen. Noch geen mens en is zo verstandig en ook zo wijs dat hij dat aller minste deel van de aller kleinste vreugden der eeuwige leven begrijpen mag.
Hierop zal men weten zoals tevoren van de pijn der hel gezegd is en gelijkerwijs zoals men de minste vreugde der eeuwige leven niet mag beschrijven, alzo mag men ook niet beschrijven de minste pijn der hel. Maar omdat men ze niet uitspreken mag of dat de men het niet volkomen verstaan mag, daarom heeft God de heer de mensen veel mooiere voorbeelden en mirakels geopenbaard opdat de mensen volkomen geloven mag alle vreugde der eeuwige leven en alle pijnen der hel gelijkerwijs zoals men in dit boek menig mooi voorbeeld beschreven vindt. En ook menige mooie leer die de heilige doctoren en leraars beschreven hebben tot onze zaligheid. En hierom is het zeer nodig wanneer we deze schriften gelezen hebben of hebben horen lezen dat wij dan zorgvuldig zijn te overdenken de pijnen der hel en de vreugde der eeuwige leven. Want al onze zaligheid hangt af van deze twee te overdenken.
De blijdschap van diegene die zichzelf niet geprezen hebben in hun verdiensten.
De gebenedijde uitverkoren vrienden van Christus die zichzelf niet loven noch geprezen hebben en zich niet hebben laten denken dat ze waardig zijn de eeuwige vreugde te gebruiken.
Maar die hun verdienste gezet hebben in de hand van Gods. Deze zullen begaafd worden met bijzondere gaven.
Ten eerste maal zullen ze van God beloond worden met zijn uitverkoren vrienden te eeuwige leven. Want ze hebben God nagevolgd in deugdelijke werken en daarom is het goed mogelijk God ze weer begiftigd. Dat ze God gemind hebben dat hebben ze aan hem bewezen want ze hebben zijn heilige geboden bewaard. [73r]
En hiervan zegt onze lieve heer Jezus Christus in het heilige evangelie en zegt aldus; 'ni quis diligit me man data mea seruabit.' Dat is te zeggen. 'wie mij lief heeft die zal mijn geboden behouden en bewaren.'
Van de genoeglijke liefelijke zang die in het eeuwige leven is.
Ten andere maal worden die uitverkoren zielen verblijd met lieflijk gezang want die lieflijke melodie die in de hemel is die is onuitsprekelijk. De heilige engelen zingen daar zo genoeglijk, mocht een mens al zulke zang eens horen. Ja, al was hij de aller rijkste koning die ooit in de wereld kwam of immermeer komen mag, zonder twijfel hij zou gewillig overgeven al zijn rijkdommen om die genoeglijke zang te horen. Want al die lieflijke stemmen die er in de wereld zijn hebben geen gelijkenissen bij deze zang van der genoeglijke engelen. Ze hebben al zulke vreugde in allerhande spel. In orgels, in cymbalen, in psalmen, in harpen, in luiten en in ander spelen die alzo genoeglijk luiden zodat ze denken dat het lieflijke geluid boven alle genoegens uit gaat die ze hebben.
De heilige engelen spelen op deze spelen zo genoeglijk dat men dat duizendste deel niet uitspreken mag. O onbegrijpelijke genoegen, ik hoop dat alle christen mensen in u begeren zullen eeuwig te leven. Ja, ik hoop en het is zonder twijfel dat niemand buiten deze vreugden gesloten zal worden. Tenzij het zaak was dat hij zichzelf daar buiten sloot met zijn zonden zoals het nu, God betert, vaak en menigmaal geschiedt. Daarom die zichzelf dus kwalijk regeren zodat ze deze vreugde niet gebruiken mogen dat zijn geen christen mensen, maar duivelse mensen. Want hadden ze gedaan zoals christen mensen toebehoort dan worden ze buiten die vreugde niet gesloten.
Hierom mogen de mensen goed toezien dat ze zichzelf uit deze onuitsprekelijke vreugden niet sluiten. En dit mag men al te licht verbeteren want die vreugde te verdienen dat is de mensen genoeglijk en goed te doen. De wereld te dienen en de duivel, dat is zeer zwaar en bitter. Want als de mens in grote zonden staat zo heeft hij altijd een wroeging in zijn hart en nimmermeer is zijn hart tevreden want het gruwelt hem voor die grote pijn der hel. Maar als een mens God dient zo is hij altijd blijde van hart en overdenkt die vreugde die hem aanstarende is na dit leven. En hierom is dat hemelrijk lichter te verdienen dan die eeuwige pijn.
Ten derde maal zal die zalige ziel zich verblijden in dat genoeglijke gezelschap der eeuwige leven.
En hiervan spreek die heilige man Sint Ancelmus tot zijn ziel en zegt; [73v]
ԏ mijn ziel, al zouden wij onuitsprekelijke pijnen lijden. Ja, al zouden we lange tijd die gruwelijke helse pijnen bezoeken opdat we Christus zien mochten in zijn glorie en dat wij zijn glorie ook mede gebruiken mochten. Was het niet genoeglijk daarom pijn en verdriet te lijden.
Hiervan spreekt die heilige apostel Sint Paulus en zegt; ԑuis nos separabit a caritate Christusծ Dat is te zeggen. ԗie zal ons afscheiden mogen van de liefde Godծ Niemand, want wij ontzien geen zwaarden, noch vervolgingen, noch enige kwellingen die men ons aandoen mag.
O mens, houdt deze leer in memorie en wees ootmoedig in uw lijden. Want deze heilige mannen hebben zoveel om de minne van Christus geleden en nochtans alles dat ze leden was hen lief en ze begeerden altijd van God dat hij hen meer pijnen en lijden toezenden wilde. Want ze wisten wel hoe ze meer om God wilden lijden zo hun genoegen en vreugde in het eeuwige leven groter en meer menigvuldig wezen zou want iedereen begeert dat grootste loon bij God te hebben en daarom begeren ze van God dat hij hen veel lijden toezendt opdat hun vreugde en genoegen in het eeuwige leven te groter wezen mag.
O mens, wanneer u God lijden en verdriet toezendt zo begeert immers niet dat uw pijn vermindert mag worden. Maar begeer van God dat hij u noch meer pijnen en lijden toezendt op dat uw vreugde en genoegen in het eeuwige leven ook groter wezen mag.
Want de pijnen die men lijden mag die is niet te noemen bij die onuitsprekelijke vreugde die men daarvoor hebben zal.
Een nuttige vermaning op al deze voorschreven punten.
Merk nu wel wat hier gezegd is. Want we hebben gehoord van twee ongelijke toekomende levens die in eeuwigheid en zonder einde duren zullen. Daar de mensen vanwege hun verdiensten wanneer ze sterven varen moeten en eeuwig en immermeer daar moeten blijven. Waarvan dat men niet gruwelijker, bozer noch onlijdzamer vinden mag dan dat eerste. En niets bekwamer, begeerlijker noch genoeglijker dan dat ander.
Dat eerste is die eeuwige verdoemenis wiens kinderen nu hier in deze tijd naar genoegen van hun vlees leven. Een kort genoegen kiezen ze en ze weten niet hoe lang dat het hen duren zal en wanneer ze van hier varen zo komen ze daar alle onuitsprekelijke pijn en verdriet is. [74r]
Daar zullen ze de dood begeren te sterven vanwege de grote pijn die ze eeuwig en immermeer lijden moeten. En nochtans mogen ze nimmermeer sterven zoals hier tevoren gezegd is en openbaar is.
Dat andere is dat eeuwige leven. Wiens kinderen nu hier in deze zijt alle vleselijke genoegen en dartelheid een korte tijd versmaad en nagelaten hebben omdat ze mochten komen en waardig worden te gaan in deze onuitsprekelijke genoegen.
O wat onuitsprekelijke wijsheid en verstandigheid is er geweest in de kinderen God die deze vreugde gezocht en gemind hebben. En wat onuitsprekelijke dwaasheid en zotheid is het geweest in diegenen die de eeuwige pijn gezocht en gemind hebben. Van deze twee zo mag nu elk mens kiezen wat hij wil. De eeuwigen dood of dat eeuwige leven. De eeuwige pijn of dat eeuwige genoegen. De hel of dat hemelrijk zoals gezegd is. Met de wrede duivels en met alle zondige en verdoemde mensen eeuwig in onlijdelijke en in onuitsprekelijke pijnen te wezen of met Christus Jezus en met alle heiligen in grote genoegen en vreugde eeuwig en immermeer te gebruiken.
Och hoe zalig is die mens en hoe verstandig is hij die nu ter tijd overdenkt wat hij het beste kiezen mag. Want de tijd zal al gelijk komen dat de mens graag kiezen zou en dan zal het hem niet mogen gebeuren want toen hij de tijd had en God u een redelijk verstand gegeven had en ge nochtans uw verstand niet trekt om dit genoeglijke hemelrijk te verdienen met goede werken, daarom als gij het graag verdienen wil, zo zal het u geweigerd worden. Want mochten die verdoemde zielen dat hemelrijk verdienen, geen penitentie zou hen te zwaar lijken te wezen. Maar dat is te laat, hen mag geen penitentie immermeer te hulp komen.
Hierom o mens die dit leest of hoort lezen, bedenk hoe notabele puntjes dat dit is de rechte weg mee te vinden. En diegene die deze kwaadste weg bewandelen die komen in de eeuwige duisternis waaruit ze nimmermeer komen mogen. En diegene die de beste weg van deze twee wandelen die komen in de vreugde en genoegen van het eeuwige leven en hun vreugde zal alzo groot wezen dat geen mens dat uitspreken mag.
Nu moet zich elk mens hoeden die in deze goede weg wandelt dat hij in geen andere weg bestaat te gaan dan het rechte pad want anders komt hij onder de moordenaars die hem vermoorden en hij kan niet terug komen in de rechte weg waarin hij tevoren wandelde.
O wat verstaat men bij deze moordenaars anders dan die kwade mensen die niets anders begeren [74v] dan dat ze die goede mensen die God dienen brengen mogen tot een onzalig leven. En dan wordt de ziel der goede mensen vermoord en dood geslagen, want tevoren toen ze in de dienst van God stonden waren ze levend en nu worden ze gedood van de kwade verleiders en worden tenslotte begraven in die eeuwige verdoemenis.
Hierom is het zeer nodig dat een zieke men zich wacht dat hij niet onder de moordenaars komt, dat is onder kwaad gezelschap die zijn ziel verleiden mogen en brengen tot de eeuwige verdoemenis. En dit geschiedt, God betert, vaak en menigmaal. Want menig mens doet grote zonde vanwege kwaad gezelschap, was hij onder goed gezelschap zou hij die zonde niet doen. Maar o wee, o wee diegene die een goed mens van zijn heilige leven trekt en tot zonde brengt.
Och wat reden zullen ze geven dat ze de mensen gebracht hebben van de genoeglijke zang der engelen daar ze alzo groot genoegen gehad zouden hebben zodat geen tong dat uitspreken mag.
Een voorbeeld van een broeder die alzo heilig leefde zodat hij de engelen hoorde zingen.
Voorbeeld.
Op een tijd kwam een jongeling tot het bekeren van zijn leven en ging in een klooster. En alzo gauw als deze jongeling in het kapittel van de gewone broeders kwam zo werd hij ziek van de pest. Deze jongeling had in de wereld alzo geleefd dat hij een heilig leven leidde eer dat hij in het klooster kwam, dat God betert, niet veel jongelingen doen. En toen hij aldus ziek werd en hem zijn ambacht gedaan werd zo gebeurde het dat een andere broeder in hetzelfde klooster stierf. Toen de gewone broeders allen gingen bidden voor de broeder die daar stierf om met hun gebeden hem te hulp te komen zo bleef deze jongeling alleen liggen.
Toen hij dus alleen lag hoorde hij de engelenkoren de begrafenis bij de dode broeder zingen en hij had wonderlijk groot genoegen in de lieflijke klank der heiliger engelen.
En daar kwamen ook sommige van de engelen tot hem daar hij lag en spraken hem toe en zeiden; Ԗriend, wat zegt u hiertoe, hebt u geen begeerte dat u ook bij ons mag komenծ Hij antwoordde en zei; 'och heer, ik begeer die barmhartigheid Gods en al mijn verlangen is uw genoeglijk hemelse gezelschap te aanschouwen.' Toen zei die engel tot hem; 'Maak u gereed, want alzo gauw als we deze begrafenis over deze broeder gedaan hebben zo zal u met ons varen in dat eeuwige leven.' Toen deze zieke jongeling dit hoorde was hij zeer blijde en vrolijk van die goddelijke belofte waaraan hij ook niet twijfelde. [75r]
Toen de zieken meester bij hem kwam zei hij hem met grote vreugden wat hij gezien had en wat hem beloofd was. En hij zei; 'maak de mat gereed en sla die ratel, want ik zal gelijk tot de heer varen in dat overschone hemelrijk. Toen dit gedaan was toen stierf hij een zalige dood en die engelen brachten zijn ziel in het paradijs van aller genoegen.
Hoe goed dat het is dat men die moeder God dient en aanroept en hoe dat ze een mens bijstaat in zijn nood leest men een voorbeeld.
Men leest in de vader boeken dat er was een echtpaar gebonden in die heilige echt. En die man leefde kwalijk in overspel en en dat wijf leefde deugdelijk. Ze plag haar man vaak te berispen van zijn kwaadheid en had graag gezien dat hij zich verbeterd had, maar hij wilde het niet doen en bracht hun beider goed door in overspel zodat ze arm werden zodat ze van nood aannam een kind van een ridder op te voeden dat men om haar deugd aan haar besteedde, want zij was bekend voor een goede vrouwe.
En ze leefde haar man veel te lang en hij was haar al te graag kwijt geweest, daarom versierde hij een kwade raad hoe dat hij het ridders kind heimelijk wilde doden. En toen zijn wijf uit huis was stak hij dat kindje dood. Want hij meende ,men zou het van hem niet vermoeden. Toen dat wijf thuis kwam en dat kind dood vond toen dreef ze zo'n grote droefheid zodat al het volk op de straat dat vernam. Toen werd ze gevangen en werd voor het gerecht gebracht en werd veroordeeld dat men haar levend zou begraven. En toen men haar te gerecht waart leidde sloeg ze haar ogen op naar de hemel en sprak met bittere tranen; 'O Maria, want gij troost alle bedroefde harten, daarom kom me te hulp want u weet wel dat ik van deze zaak onschuldig ben.' En toen ze dit gezegd had kwam daar een mooie vrouw en had een klein kind op haar arm en sprak de rechter aldus toe; 'gij hebt dit wijf veroordeeld tot de dood waarvan ze onschuldig is. Maar ga wederom tot de dingbank en en wat u dit kind zegt te doen doe dat.' De rechter deed dat en dat kind sprak tot de rechter; 'laat het kind halen dat men zegt dat deze vrouwe gedood heeft.'n toen het kwam sprak dat levende kind tot het dode kind; 'ik gebied u vanwege God dat u zegt of dit wijf u gedood heeft.' Dat dode kind antwoordde,meen. 'Zo gebied ik u dat u diegenen aanwijst die u gedood heeft.' Al gelijk kwam dat kind tot de man die het gedood had. Toen nam de rechter de man en doodde hem en dat onschuldige wijf werd verlost van de dood. Want de gebenedijde moeder God kwam haar te hulp in haar nood. [75v]
In wat grote pijnen dat men komt met onrechtvaardige goed leest men een gruwelijk voorbeeld.
Voorbeeld.
Het was een rijke man die veel geld en goed bijeen verzameld had en was zeer rijk om naar de wereld te spreken. Maar dit goed had hij met onrechtvaardigheid gekregen en met woekeren had hij het van de mensen verkregen. Deze man stierf na een tijdje een onzalige dood. En hij had twee zoons, de ene werd een geestelijke man en gaf vanwege God al zijn vaders rijkdommen over en ging in een onze lieve vrouwe orde. De andere zoon bezat zijn vaders goed en zijn rijkdom die hij met woekeren en met onrechtvaardigheid gewonnen had. En toen de wereldlijke zoon aldus in dit onrechtvaardig goed bleef zitten berispte hem zijn broeder vaak en menigmaal en zei; Ԩij moest dat onrechtvaardige goed terug geven diegenen waarvan zijn vader het met onrecht afgewonnen had of hij mocht nimmermeer in het hemelrijk komen.' Die geestelijke man wist wel dat zijn vader dat goed met onrecht had gewonnen en daarom berispte hij zijn broeder opdat hij vanwege het onrechtvaardige goed niet verdoemd zou worden. Maar de andere broeder achtte het niet en wilde dat onrechtvaardige goed niet terug geven en bleef aldus hierin zitten.
Toen gebeurde het dat hij stierf en volgde zijn vader. De geestelijke man, zijn broeder, bad God ootmoedig en devoot dat hij hem tonen wilde hoe dat met zijn vader en met zijn broeder wezen mocht.
Kort daarna werd hij gevoerd waar hij een vlammende put zag waaruit ze beiden opkwamen en ze hadden grote haat en nijd op elkaar. En de vader sprak tot zijn zoon; ' Vermaledijt bent u zoon, want vanwege u won ik dit goed daar ik eeuwig om verdoemd ben want ik begeerde u rijk te maken en dat heeft mij dus jammerlijk bedrogen.'
Toen sprak de zoon wederom tot zijn vader en zei;'vermaledijt bent u vader, want had u mijn onrechtvaardige goed niet aangeroerd was ik behouden gebleven en ik zou in deze onuitsprekelijke pijn niet gekomen zijn.' Toen dit de geestelijke man gezien had kwam hij weer tot zichzelf en dankte en loofde God dat hij hem beschermd had voer die onlijdelijke pijn die hij gezien had en daar zijn vader en zijn broeder alzo jammerlijk van de wrede duivels in gepijnigd werden zonder enige barmhartigheid. [76r]
Een voorbeeld van een klerk die God en zijn gebenedijde moeder verzaakt had en noch vanwege berouw tot genade kwam.
Voorbeeld.
Dat was een rijke klerk die zeer rijk en machtig was van goed, maar arm van goed leven. Deze bracht zijn grote goederen en rijkdommen onnuttig door. Toen hij aldus zijn goed boos en kwaad door had gebracht en niets meer te verteren had werd hij mismoedig en ging weg van alle lieden alleen in een bos en was zo vertwijfeld zodat hij niet wist wat te beginnen of hoe dat hij weer aan goed mocht komen.
Toen hij aldus mistroostig was kwam de duivel tot hem en zei; 'vriend, hoe staat u hier aldus droevig, ik zie wel dat u niet tevreden bent en ik zie ook wel dat u verstoord bent. Zeg mij wat u ontbreekt en ik zal bij avonturen u wel helpen.' Toen zei de klerk; 'och u mag mij niet helpen;. De duivel antwoordde en zei tot de klerk; 'ik heb nochtans menige mens geholpen die in lijden geweest en in groot verdriet geweest zijn. Wil u mijn raad dan zal ik u helpen uit uw lijden.' Toen zei de klerk; 'Och mocht u me helpen, ik wil al te graag uw raad doen'. En hij vertelde de duivel waarom dat hij zo mismoedig was en hoe dat hij al zijn rijkdom en zijn goed doorgebracht had. Toen zei de duivel; 'weest goed tevreden, ik zal u geld genoeg weer geven en u rijker maken dan ge ooit geweest bent. Maar u moet verzaken uw God en zijn moeder en alle heiligen die in het eeuwige leven zijn.' Toen de klerk dit hoorde werd hij bang, maar de duivel had zijn hart alzo doorgraven vanwege dat ongevallige goed zodat hij God verzaakte met zijn gebenedijde moeder en met alle heiligen. Maar al te nood verzaakte hij de moeder Gods Maria, nochtans bracht hem die duivel zo ver dat hij het deed. Toen hij daar toestemming voor gegeven had zei de boze vijand tot hem; 'zeg me na wat ik u voorzeggen zal.' De klerk zei hij zou het doen. En de vijand zei; 'ik verzaak God van hemelrijk en Maria zijn moeder en alle heiligen die in het eeuwige leven zijn.' En al deze woorden sprak de klerk de duivel na en verzaakte God en zijn lieve moeder met alle heiligen. Toen hij dit gedaan had gaf hem de duivel een grote som geld en hij ging heen en leefde in grote zonden met dit geld en hield hof veel kostbaarder dan hij tevoren gedaan [76v] had. Toen hij aldus lang in dit zondige leven geleefd had begon hij aldus te denken in zichzelf. 'Ziet hoe u leeft, stierf u in dezen zonden u moet eeuwig en immermeer verdoemd wezen, daarom is het tijd dat ge u betert eer de strenge uitspraak der eeuwige verdoemenis over u gegeven wordt.'
Toen hij aldus in zichzelf dacht ging hij in een kerk en viel neer op zijn knieën voor onze lieve vrouwe beeld die haar gebenedijde kind op haar schoot had. Hij begon zeer te wenen en schreide bittere tranen en bad haar ootmoedig dat ze hem zijn ontfermen wilde.
En toen hij niet af liet en aldus grote rouw dreef toen sprak de moeder God Maria tot zondaar en zei; ԗat bid u, het is tevergeefs, u hebt mijn gebenedijde kind en mij verzaakt. Het is om niet dat u bidt.'Toen zei de klerk; 'O lieve maagd, ge moet me immer helpen of ik ben eeuwig verdoemd.
Maria antwoordde. 'i mag u niet helpen.'
En de klerk sprak. ' Zeg me dan, o lieve moeder God, hoe heet u.'
Toen zei Maria. 'sommige noemen me een vrouwe der engelen, sommige de moeder Gods, sommige een koningin der hemel.' Toen zei die zondige klerk; 'neen, lieve moeder God Maria, u hebt noch een andere naam. Het staat geschreven in Salve regina misericordie.
Toen zei Maria; 'Ik heet ook de ontfermende moeder God.' 'Ja, uitverkoren vrouwe, die naam hoop ik dat ge nimmermeer aan mij verliezen zal en daarom moet u mij helpen of u verliest uw goede naam.'
Toen dit Maria zag dat hij aldus grote begeerte en vertrouwen in haar zette sprak ze tot haar kind; 'lieve kind, ontfermt u over de zondaar.' Jezus antwoordde. 'Lieve moeder, hij heeft mij verzaakt, hij is mij geen genade waard.' Toen nam de moeder Gods haar gebenedijde kind en zette die op het altaar bij de zondaar en knielde neer voor dat altaar en sprak;
'Lieve kind, ontferm u over de zondaar.' Jezus antwoordde. 'Lieve moeder, de poort der hemel is hem ontzegdծ Maria antwoorde. Ԍieve kind, is hem de deur van de hemel ontzegd zo laat me dat venster wezen opdat hij door mij mag komen in dat eeuwige levenծ Jezus zei; Ԍieve moeder, ik geef het uծ
Toen zei Maria; 'ja en wil niet meer zondigen.' Hij ging van daar en was goed getroost en nam al dat geld dat hij van de duivel ontvangen had en wierp het weg met grote onwaarde en ging in een klooster en diende God en Maria zijn gebenedijde moeder zo ootmoedig met zoՍ n strenge penitentie zodat alle broeders vanwege zijn heilige leven verbeterd werden want hij ging hen voor in allen deugden. [77r]
Een voorbeeld van een broeder die alzo geestelijk leefde dat toen hij stierf alzo gauw in het hemelrijk kwam als een pijl uit een boog.
Voorbeeld.
En geestelijke broeder leefde zeer heilig. En na zijn dood openbaarde hij een van zijn beste vrienden en zei dat hij in onuitsprekelijke glorie was. Toen vroeg hem zijn vriend hoe het met hem ging toen hij van het aardrijk scheidde. Hij antwoorde en zei; 'een pijl uit een boog als dat hij geschoten wordt zo mag het zo gauw niet daar komen zoals zijn ziel in de hemel kwam toen ze van het lichaam scheidde.' En dat was geen wonder, want hij had onze heer 40 jaar in de orde gediend. En had ook veel mensen tot deugden getrokken met zijn goddelijke leer en met zijn grote ootmoedigheid. Item, in een pijl zijn drie dingen, hout en veren en ijzer. Bij het hout dat vrucht plag te dragen verstaan we volkomenheid der goede werken en deze had die geestelijke broeder aan zich want hij was met deugdelijke werken versierd.
Ten tweede is aan de een pijl veren en daaraan verstaat men twee soorten liefde als tot God en tot de mensen. En deze liefde had deze geestelijke broeder ook aan hem.
Ten derde maal is aan een pijl ijzer en hierbij verstaan verstaan wij de strengheid van het leven in de penitentie. Want gelijkerwijs dat ijzer zeer hard en scherp is zo was deze broeder voor zijn lichaam zeer hard en scherp met strenge penitentie. En omdat hij aldus met deze drie punten versierd was daarom was het geen wonder dat hij alzo gauw te hemel kwam zoals een pijl zou mogen vliegen van een boog. En men behoeft daaraan ook niet te twijfelen want God is alle dingen machtig. [77v]
Geen hoop is in ons; O wee, och wee, ons armen; We zijn alles kwijt; We hebben de ziel verloren; Ik verwoed in mijn boosheid.
Het is te weten als de zieke mens in zijn verscheiden ligt dat men hem dan toespreekt met luide stem. En is het alzo dat die zieke bij kennis is en spreken mag zo zal hij God eerst bidden door zijn bittere lijden en martelarij die hij vanwege de mensen geleden heeft dat hij zich gewaardigen wil zijn ziel te ontvangen. En is die mens zo zwak dat hij het niet zeggen noch uitspreken mag zo zal hij het ootmoedig in zijn hart overdenken. En diegene die bij hem is die zal hem dit voorzeggen opdat die zieke mens volstandig mag blijven.
Ten anderen zal die zieke mens aanroepen Maria de moeder Gods dat ze haar gebenedijde zoon voor hem bidden wil. Daarna alle heiligen, engelen en vooral de engel aan wie hij bevolen dat die hem te hulp komt en beschermt zijn ziel voor de wrede duivels. Hij zal ook aanroepen de apostelen en alle heiligen die in het eeuwige leven zijn en vooral die hij in zijn leven gediend heeft.
Item, het is ook te weten dat de zieke mens een kruis bij hem hebben zal en dit vers zeggen; 'heer, u hebt gebroken mijn banden, ik zal u offeren een offerande mijn geest u te eren en ik zal aanroepen uw naam. Deze woorden zijn alzo krachtig zoals Cassidorius beschrijft dat ze de zondaar brengen in dat eeuwige leven.
Voort zal hij zeggen of een andere vanwege hem kan hij het niet doen. 'De vrede van onze heer Jezus Christus en de kracht van zijn lijden. Dat teken van het heilige kruis. En de zuiverheid der gebenedijde maagd Maria en die zegening van alle heiligen. En die verdienste van alle zaligen moeten zijn tussen mij en mijn vijanden zichtbaar en onzichtbaar nu en in het uur van mijn dood, Amen.' Daarna zal hij zeggen. 'Heer, in uw handen beveel ik mijn geest.' Kan die zieke mens dit niet zeggen zo zal het diegene zeggen met een luide stem die bij hem is en de zieke mens zal al deze woorden denken en offeren God aldus een bekwame ziel.
Item, het is zeer nodig dat men de zieke mens nauw bewaart in het uur van zijn dood, want alle mensen zaligheid hangt aan het laatste eind en die duivels arbeiden zeer vlijtig om de mens te bedriegen in het uur van zijn dood. En daarom zal men daarbij blijven en zeggen hem wat goeds voor opdat hij de duivelse bekoringen dapper weerstaan mag.
Zonder twijfel als een mens met al dusdanige goede opzet sterft zo komen de heilige engelen met al het hemelse leger en brengen die in de onuitsprekelijke vreugde waarvan hier tevoren geschreven is. [78v]
De uitspraak die de ziel ontvangt nadat het verscheiden is.
Als die ziel van het lichaam verscheiden is zo wordt het voor dat oordeel Gods gebracht en ontvangt het de uitspraak van zijn verdiensten.
Dan wordt het gewezen in de eeuwige glorie of in de eeuwige verdoemenis en daar moet het in blijven tot de jongste dag toe dat God oordelen zal over de levenden en de doden. En dan zal dat lichaam met de ziel komen. En God zal dan over alle mensen oordelen alzo wel over dat
lichaam als over de ziel. Want al is ziel eens geoordeeld als de mens gestorven is, nochtans zal dat lichaam met de ziel oordeel ontvangen ten jongste dag want dat lichaam zal alzo grote vreugde of pijn hebben zoals de ziel. En aldus zal dat oordeel God twee keer geschieden. Ten eerste als die mens sterft. Ten tweede met de jongste dag. En van dit oordeel heb ik een weinig gedacht te schrijven opdat zich alle mensen daartegen bereiden mogen dat ze een goed antwoord geven mogen voor de strenge rechter wanneer ze reden moeten geven
van al hun woorden en werken die zij in hun leven ooit geacht of gedaan hebben.
Jesaja de profeet zegt; 'Heer, uw oordeel is de mensen verkondigd en geopenbaard, maar de dwazen verstaan het niet, noch de gekken achten het niet. Maar nochtans zullen
zij ontvangen de uitspraak in het oordeel. De dwazen vragen waarom dat de rijkdommen niet gelijk verdeeld zijn. Daarop antwoord ik en zeg; 'waren die goederen der mensen gelijk verdeeld zo was het leugenachtig dat God gesproken heeft. 'In het zweet van uw aanzicht zal u uw brood eten, daarom als waren die mensen even rijk dan zou dat niet geschieden. Nochtans maakt God de ene mens niet armer dan de andere. Want ze worden allen naakt geboren en al is dat de ene mens rijker is dan de andere, dat is om de behoefte der armen en onttrekt hij dat de armen zo is hij gerekend voer God gelijkerwijs als een dief. [79r]
O Jeremias daar u zegt van dat laatste oordeel God. Daarop antwoord ik en zeg dat de mensen die nu geoordeeld zijn niet meer geoordeeld zullen worden. Maar de rechter, want hij nu heimelijk geoordeeld heeft, zal openbaar komen oordelen en bewijzen met reden dat hij die zondige mensen met recht verdoemd heeft en de goeden in zijn rechtvaardigheid behouden heeft. En dit is de zaak waarom dat God twee maal oordelen zal zoals ge gehoord hebt.
Nochtans eer dit geschieden zal zo zal God de wereld laten vergaan in een vuur en in dat vuur zal de hemel met grote last vergaan. En de aarde met alles dat er in is zal verbrand worden.
David zegt in de 49ste psalm; 'God zal openbaar komen en zijn aanzicht zal branden in vuur en zijn omgang in storm en hij zal zijn engelen gebieden de mensen te verzamelen. En de engelen zullen verkondigen dat hij een rechter en een heer is. En God zal de zondaar zeggen, 'waarom benijd u mijn rechtvaardigheid en waarom neemt u mijn testament onnuttig in uw mond. U hebt mijn leer gehaat en mijn preken achter de rug geworpen en uw mond overvloeit van kwaadheid. Ik zweeg goedertieren, maar nu zal ik u straffen.'
In deze luttele woorden zijn begrepen alle zware zonden der wereld en van deze zonden zullen de mensen oordeel ontvangen. De boeken zullen open gedaan worden zoals David betuigt en alle heimelijkheid zal voor de strenge rechter openbaar worden en de kwaden zullen uitgedaan worden uit het boek der levenden.
En de engelen zullen komen met bazuinen en trekken mede ten strijde en de aarde zal beven en de engelen zullen vervaarlijk blazen. Staat op gij doden en kom ten oordeel en ontvang elk uw uitspraak. [79v]
God de almachtige heer zal ten oordeel komen als een strenge rechter. En ten eersten zal hij laten roepen de duivel met zijn engelen die al bevend komen zullen voor dat strenge oordeel van God. En God zal tot hen zeggen; 'o gij boze engelen die ik geschapen en gemaakt had en gezet in alle wellusten. O hoe mooi had ik u versierd en van wat dure kostbare stenen waren uw vleugels gemaakt.
O `Lucifer die vroeg opstond, hoe bent u nu gevallen. Want ik heb u neer geworpen vanwege uw hovaardij.
Tot deze woorden zal Lucifer antwoorden.'o aller rechtvaardigste rechter. Ik heb altijd bekend dat u diegene bent die mij zo mooi geschapen en gemaakt had. En daarom is het goed te merken dat ik me boven u niet begeerde te verheffen. Ook heb ik geen hovaardigheid gezondigd, maar het is u kwalijk aangebracht van uw engel Michael. Hij heeft mij aan u jammerlijke belogen. En daarom heeft hij dat gedaan opdat hij bezitten mocht mijn heerschappij die ik plag te hebben. O gij heiden en alle naties, bezie of ik die zo mooi van God geschapen was dat ik tegen God zondigen zou.'
Dan zal de rechter antwoorden; O Lucifer, zijn uw werken goed geweest zo zullen ze u getuigenis daarvan geven.. Dan zal komen Sint Michael en zeggen tot Lucifer met lieflijke woorden. 'o Lucifer, waarom belastert u mij. Is uw hovaardij nu niet genoeg bekendծ
Jesaja betuigt in zijn 14de kapittel; ԗaarom legt u uw zonde op mij. Bent u aldus deugdelijk geweest zoals u zegt in de hemel. Waarom hebt u die deugden niet op de wereld gedaan. Bent u niet hovaardig geweest. Twee keer liet u maken gouden kalveren onder het volk van God en zei; 'dit zijn de goden van Isral. Laat komen andere naties der koningen [80r] die u in de aarde gediend hebben en laat hen getuigenis geven van uw goede werkenծ En dan komen die koningen voor het aanschijn van God en zien wreed op Lucifer en zeggen; ԏ, bent u dit onze god, het lijkt me dat u nu gelijk ons geschapen bent want u brandt met ons in de putten der hel en u hebt aan ons verdiend de eeuwige verdoemenisծ
Dan zal de rechter tot hem zeggen; Ԛiet, nu heb u die getuigenissen gehoordծ En daarop zal hij antwoorden; Ԉeer, meen niet dat ik dat gedaan heb, nochtans Adam en Nebukadnezar hebben deze niet gezondigd in deze zonde en nochtans hebt gij ze niet geplaagd gelijk mijծ Hierop zal de rechter antwoorden; ԁl deze hebben gezondigd vanwege uw kwade ingeven. Maar gij had niemand die u tot zonden bracht dan uw eigen boosheid. Dezen hebben penitentie gedaan. Waarom hebt u ooit penitentie gedaan. Uw kwaadheid is alle dagen vermeerderd. Voort alle gij naties, is Lucifer met alle zijn engelen niet terecht verdoemd. Ze zullen allemaal antwoorden. Ԉij is waardig de eeuwige pijnen.' En dan zal die koning zeggen tot Lucifer en tot zijn engelen; Ga ter linker zijdeծ En tot zijn heilige aartsengel Michael en tot al zijn heilige engelen; 'Kom staan aan mijn rechter zijde.'
Hoe dat Joodse volk daarna gedaagd zal worden te komen voor dat strenge oordeel.
Ten tweede zal dat Joodse volk geroepen worden en de rechter zal tot hen zeggen; ԏ gij Joden en volk van Isral, was ik u in die wet niet beloofd die zegt. ԇod zal een profeet verwekken gelijk hem en die hem niet hoort zal uitgedaan worden. Was ik u niet gezonden in de gelijkenis van God. Heb ik dat woord Gods niet gepredikt, heb ik uw doden niet verwekt, uw blinden verlicht en uw zieken gezond gemaakt met woorden. Heb ik de dood niet geleden en de derde dag weer opgestaan.
Hebben mijn apostelen niet veel mooie tekens in uw volk gedaan en nochtans hebt gij ze vervolgd en dood geslagen. Heb ik u meer mogen doen dan ik gedaan heb.'
Dan zullen de Joden antwoorden;'rechtvaardige rechter, het is waar, God beloofde ons een profeet te zenden.
Maar God gaf ons een teken als wat die profeet profeteerde in de naam der heer dat zouden we houden. En profeteerde hij tegen God zo zouden we hem doden. O aller rechtvaardigste rechter, we bekennen nu dat gij die profeet [80v] bent die ons God zond. Maar uw profetien geschieden niet zoals gij uitsprak en daarom doodden wij u naar onze wet en hielden u voer geen waarachtige profeet.
Ten eersten hebt u gezegd in de synagoge openbaar. Ԅeze tempel zal ik breken en binnen drie dagen weer opbouwenՠen dat en geschiede alzo niet want de tempel bleef daarna lange tijd staan.
Ten tweede hebt ge gezegd zoals geschreven is in Johannes 7; Ԕenzij dat u eet mijn vlees zal gij geen leven in u hebbenծ En wij hebben u niet gegeten en hebben nochtans lang geleefd. Ten derden hebt u gezegd zoals Johannes beschrijft in 8; Ԛo wie in mij gelooft, rivieren der levendige wateren zullen uit zijn buik vloeienծ Daar geloofden veel in u, maar we zagen nochtans geen rivieren uit hun buik vloeien.
Ten vierden zegt ge zoals Johannes betuigt in 9;' Zo wie mijn preken bewaart zal de dood in de eeuwigheid niet smakenծ Daar zijn er veel geweest die uw preken bewaarden en zijn nochtans dood en daarom zijn uw profetien niet waar. Item, ge hebt de sabbat gebroken te vieren dat ons in onze wet geboden was te doen.
Item, wij hebben u gevraagd of u Christus was en ge wilde het ons niet zeggen. Maar u zei; 'de werken zullen getuigenis van mij gevenՠen uw werken waren kwaad en daarom waren we niet schuldig in u te geloven.
Tot deze woorden zal de rechter antwoorden. ԏ gij hypocrieten, altijd hebt u de schrift verstaan. Weet u niet wat David zegt in de 87ste psalm;
ԏ mijn volk, verstaat mijn wet niet, uw oren tot de woorden van mijn mond. Ik zal openen mijn mond in gelijkenissen en hierom heb ik in gelijkenissen gesproken.
Zoals ik zei van de tempel te breken. Ik zei nochtans niet van de stenen tempel. Maar van de tempel van mijn lichaamծ En de rechter zal elke vraag aldus verklaren. En dan zullen de Joden zeggen; och uw duistere spraak heeft ons bedrogenծ Dan zal de rechter antwoorde; 'Neen, alzo niet, maar als ik u de waarheid zei wilde ge het niet verstaan.' Dan zal de rechter zeggen; ' gij heidenen en andere naties, wat denkt u zijn deze Joden niet terecht veroordeeldծ En ze zullen allemaal zeggen; ԁller rechtvaardigste rechter, ja zij.'
Dan zal die rechter zeggen; 'ga aan mijn linker zijde.'
Hoe de heidenen ten oordeel God komen moeten.
En de engelen met het geluid der bazuinen zullen roepen tot het oordeel de heidenen die afgoden aanbeden hebben en hiertoe zal de rechter vervaarlijk zeggen'. O gij die geschapen was naar de gelijkenis Gods, [81r] waarom aanbid u afgoden die ge met uw handen gesmeed en gehouwen hebt, ze waren stom en konden niet spreken. Waarom bekende gij hem niet voor een God die de hemel en aarde geschapen heeft. Laat nu opstaan uw afgoden en bezien of ze u beschermen mogen in dit tegenwoordige oordeel.' Dan zullen de heidenen antwoorden. 'Aller rechtvaardigste rechter, toen ge ons geschapen had naar uw evenbeeld waarom hebt ge ons dan uw gratie niet net zo goed gegeven zoals de Joden die behouden werden toen ge de menselijkheid ontving.
Item, waarom hebt gij ons de gratie van het doopsels niet gegeven daar andere mensen mee behouden zijn. Waarom hebt ge ons niet alzo lief gehad als de anderen.'
Hierop zal de rechter antwoorden; ' gij heidenen, zeg me waarom dat u niet geloofde toen ik u mooie tekens deed onder uw volk met grote plagen toen ge mijn volk vervolgde. Waarom geloofde u niet in de God daar mijn volk in geloofde. Want u zag dat hun God machtiger en sterker was dan uw afgoden want hij verloste zijn volk uit uw handen.
U vraagt ook waarom dat ik u dat doopsel niet zo goed gegeven hebt zoals anderen mensen. Heb ik niet tot mijn discipelen gesproken. 'Gaat over de hele wereld en predik en doop in mijn naamծ Dit hebben ze gedaan en waarom en gelooft u niet, gij vervolgde en doodde zeծ Dan zal de rechter zeggen dat daar geschreven is. 'Stort uit uw toorn op de heidenen die u niet bekend hebben.' En dan zal hij voort zeggen;'gaat tot mijn linker zijde.'
Hoe de christen mensen voor dat oordeel Gods gedaagd worden.
De rechter zal ten eersten zeggen tot de kwade pastoors en prelaten; Լ/span>O gij die mijn volk regeerde. Waarom heb u uw schapen niet geweid. Waarom hebt u mijn volk niet gezond gemaakt dat ziek was. En die zwak waren in het heilige geloof waarom hebt u die niet met de heilige Drievuldigheid gesterkt.
Waarom hebt u diegenen niet geroepen tot penitentie die in hun zonden verhard waren. Zeg me, had ik u niet de macht gegeven de zonden te ontbinden. Ziet, nu wort geist het bloed van uw onderzatenծ
Dan zullen de pastors, prelaten en priesters zeggen; 'O rechtvaardige rechter, zal dat bloed op ons komen. Aanmerk [81v]toch, toen er maar twee mensen in de wereld waren als Adam en Eva die gij bewaren zou en nochtans zondigden ze, zal die zonde daarom op u komen.
Desgelijks van Abrahams huis waren vijf mensen waarvan twee afgingen, zal dat bloed daarom van hem geist worden.
Item, van uw 12 apostelen de ge te bewaren had verging er een, zal dat bloed daarom van u geist worden. O rechtvaardige rechter, wij zijn onschuldig van deze zakenծ
Dan zal de rechter antwoorden.E'n weet u niet wat Ezechiel beschrijft in zijn derde kapittel daar hij zegt tot de boze aldus. ԕ moet sterven hebt ge uw volk in hun boosheid niet gestraft. Maar hebt u ze gestraft en onderwezen van hun boosheid dan hebt ge uw ziel verlost.' Heb ik en de pastoors van het oude Testament die bozen niet gestraft en daarboven hebben ze kwaad gedaan.
Voorzei ik Adam niet dat hij in het hout niet bijten zou. En zei ik niet tevoren dat me Judas verraden zou, etc. Wat zegt Jesaja in het 8ste kapittel; 'verheft uw stem als een bazuin en verkondig uw volk hun boosheidծ Zegt o gij pastoors, hebt ge dit gedaan.
Dan zullen de pastoors antwoorden. 'O heer, alles dit hebben we gedaan en daarom zijn we onrechtvaardig verdoemd. En dan zullen zij roepen sommige van hun onderzaten en zeggen tot hen;
Ԛeg ons o gij van ons volk, hebben wij u dat heilige evangelie en die preken niet gepreekt en onderwezen zo goed als konden.
Dat volk zal antwoorden ;'ja, met de woorden hebt ge ons geleerd goed te doen. En met uw werken kwaad te doen en hierom zijn we jammerlijk bedrogen want we meenden als gij kwaad deed zo moesten wij ook wel kwaad doen want ge was diegene die ons verontschuldigen zou.' Hierop zullen de pastoors antwoorden; 'hebben we u niet besteld priesters die gij uw zonden biechten zou en die u gediend hebben waardoor u de zonden vergeven worden. Hebben we gezondigd heimelijk of openbaar, men eist dat ons want niemand leeft zonder zonde. Gij zou niet nagevolgd hebben onze zondige werken, maar onze goede leer. Wat wilt gij ons verwijten.'
Dan zal die strenge rechter antwoorden. 'Hierin bent u niet onschuldig. Maar zeg me, waarom hebt gij de gaven der heilige geest verkocht met simonie. Waarom hebt ge de kerk en geestelijke goederen verkocht vanwege geld. Ik zal u laten verbranden in mijn eeuwig toorn.'
Dan zullen de pastoors antwoorden. 'O genadige rechter, wees niet toornig op ons want uw barmhartigheid gaat boven alle toorn. Hebben wij niet in uw naam verjaagd de duivels, dat waren de doodzonden. En [82r] hebben geprofeteerd in uw naam.
Dan zal de rechter zeggen. 'Ik ken u niet. Hoe hebt ge geprofeteerd in mijn naam want ge hebt de hele wereld tot zonden gebracht. En ge hebt ook Satan en de hele verzameling der duivels ontboden uit de hel om dat kwaad te volbrengen dat u gewrocht hebt.'
Item, doe me rekening van uw vruchten van uw arbeid en van de goddelijke diensten. Hebt u mij daarvoor ook alle dagen zeven maal lof gegeven. Hebt u de armen ook gegeven dat u overbleef en hebt u dat ook onnuttig doorgebracht. O gij verslinders van mijn kerk. Wat hebt ge meer gedaan dat boven al dat kwaadste is. U hebt gezondigd met onreine wijven en hebt geleefd als beesten en 's morgens als ge op bent gestaan en hebt mijn gebenedijde vlees en bloed ontvangen in zonden tot uw eeuwige verdoemenis. Ga haastig aan mijn linker zijdeծ. Item het is ook te weten dat deze rechter noch scherper en zwaarder straffen zal al die verlopen monniken, kap-dragende en andere grappenmakers die deze wereld verzaakt hebben en nochtans in de wereld zeer zondig geleefd hebben en hebben veel snoder geleefd dan wereldlijke mensen. Dezen zullen gedwongen wezen voor de strenge rechter reden te geven van al hun regels.
Hoe de wereldlijke rechters gedwongen zullen worden ten oordeel te komen.
Als dit geschied is zo zal hij laten roepen de koningen, hertogen, prinsen en andere heren die bevel over het volk gehad hebben. En tot dezen zal hij zeggen; 'O gij prinsen, heb ik u niet uitverkoren gehad boven andere mensen. Want ik verhief u boven anderen mensen. Waarom hebt ge uw hoogheid en edelheid niet wijs gebruikt. Hoe hebt u over mijn volk geoordeeld.
De keizers en koningen zullen antwoorden. 'Wij hebben rechtvaardige justitie gegeven.
Dan zal de rechter antwoorden. 'Hoe hebt gij de heilige wet vervuld. Hebben de kinderen in uw tegenwoordigheid hun vader en moeder niet versmaad. Waarom hebt u ze niet gecorrigeerd zoals u bevolen was. Item, waarom hebt u de armen verdrukt. Weduwen en wezen bedroefd. Altijd zijn er onder u geweest verraad en samenzwering. De zielen van uw onderzaten hebt ge verslonden. Waarom hebt ge uw volk niet gecorrigeerd die mijn wet en mijn geboden onder hun voeten getreden hebben. Ziet, ik koning onder de koningen en heer der heren wordt bevlekt in het midden van u. [82v]
En al dergelijke zijn gebeurd in uw rijken want ge was gelijk wolven. En omdat ge gierig geweest bent daarom zal ik u laten vergaan in het vuur van mijn toorn.'
Dan zullen de koningen antwoorden. ԁller rechtvaardigste rechter. Het is waar, we bekennen dat ge ons gezet hebt om uw volk te regeren. Maar rechtvaardige rechter, wil ons toch horen, we hebben uw volk berispt van hun misdaden die openbaar waren. Maar wat ze heimelijk gedaan hebben waarom verwijt ge ons dat.'
Hierop zal de rechter antwoorden; Ԛo niet gij bozen, zo niet. Hebt gij uw rechten niet te onrecht gemaakt.
Want ge hebt diegenen recht gegeven die rijk waren alleen vanwege geld die nochtans onrecht hadden. Maar ge hebt de armen verdrukt en hun goede recht hebt u veranderd in onrecht omdat ze u geen geld hadden te geven.
Dus omdat ik u grote dominantie en heerlijkheid gegeven heb boven mijn volk en grote rijkdommen en gij nochtans mijn geboden en mijn wet onder uw voeten getreden hebt en mijn heilige instellingen verworpen hebt. Daarom bent ge het niet waard om onder mijn volk geteld te worden.
Maar ik zal de duivels macht over u geven om u te kwellen gelijk zoals ik u macht gegeven had over mijn volk om dat te corrigeren in zijn boosheid en ge dat niet gedaan hebt. Daarom, ga haastig tot mijn linker zijde.
Hoe alle kwade christen mensen gedaagd zullen worden te komen voor dat oordeel van God.
Daarna zal die rechter tot hem laten komen alle christen mensen. En zal tot hen spreken in vervaarlijke toorn en zeggen; ԕw boosheden zijn voor mij vermenigvuldigd en uw zonden hebben u geantwoord, uw handen zijn bevlekt van bloed en uw vingers met boosheden. Uw lippen hebben leugentaal gesproken. Waarom hebt u geblasfemeerd en gezondigd tegen god. Ziet, de kennis van uw aanzicht zal u antwoorden.
Want gij hebt u zonden verkondigd gelijk de zonde van Sodom. Wee, wee uw zielen. Want u zal veel kwaads gegeven worden.' En dan zal hij zich keren tot de rechters en zal zeggen; 'Wee u rechters die u door bozen door giften gerechtvaardigd hebt. Waarom hebt u mijn rechtvaardige wet en mijn goede rechten te koop gemaakt.' [83r]
Item, die strenge rechter zal zeggen tot diegene die hovaardig geleefd hebben. 'O gij hovaardige mannen en vrouwen, ik zal u nu laten verzinken in dat diepste der he.'ծ
Item, in grote toorn zal hij zeggen tot de gewijde nonnen die hun reinheid niet bewaard hebben;' waarom hebt u overspel gedaan in mijn heilige sacramenten. De borsten van uw reinheid hebt u bevlekt. En dat noch kwader is, ge hebt voortgebracht zonen en dochters en hebt beestachtige onreinheid bedreven. Ge bent niet gelijk lichte vrouwen die vanwege geld overspel doen. Maar u bent noch veel kwader. Want u hebt niet alleen uw orde gebroken, maar u hebt ook diegenen gedood die met u heeft gezondigd. En daarom zal ik scheiden van mijnen gebenedijde vrienden en de helse wolven zullen u verslinden. Ga tot mijn linker zijde.'
Hoe de echtlieden ten oordeel gedaagd zullen worden.
En daarna zal de rechter zeggen tot diegene die hun echt gebroken en besmet hebben;
'Nu verkondig ik de onuitsprekelijke misdaden en hoe zwaar dat u het hebt overtreden. O wat hebt u bedreven met overspel, met ongeoorloofde personen hebt ge mede gezondigd. Op uw tafels hebt u gezet kostbare drank en kostbare spijs en uit overvloed hebt u deze onuitsprekelijke zonde gedaan. O hoe hebt ge veranderd uw vrouwelijke en wijf naam in een naam van muilezels en de ezelinnen. Waarom hebt ge bevlekt mijn heilige sacrament der echt schap. Ge bent ter wille geweest ongeoorloofde personen.
Ziet hierom want dit is in u bevonden zo zal ik uitreiken mijn hand op u en zal u geven helse onreine padden en draken en andere kwade beesten die u pijnigen zullen in de putten en vlammen der helse vuurծ
Tot de anderen vrouwen die zich met zilver en met goud en met andere kostbaarheden versierd hebben zal die strenge rechter zeggen; 'o dochters van mijn volk, genoeg verstand had ik u gegeven, waarom hebt u uw hals uitgestoken in hovaardigheid. Dit hebt u gedaan opdat de mannen in u behagen mochten hebben.
Nu zal ik die horens van uw hoofd bloot en kaal maken en zal de haren van uw hoofd plukken. Ik zal al uw kostbaarheid en goed ruikende dingen veranderen in bittere stank.' Voort zal die rechter vervaarlijk berispen de gierige en klikspanen en die hun ouders [83v] niet onderdanig geweest zijn. De woekeraars en de ontevredene, de verraders, de verkeerde mensen. Al deze zondige mensen zal de rechter toezeggen; 'ga tot mijn linker zijde.
Dat antwoord dat de zondige mensen geven zullen.
Daarop zullen de zondige mensen antwoorden; 'o heer, met onrecht zo zijn we verdoemd. Want we zijn gedoopt in de naam der vaders, de zoon en de heilige geest en we hebben beloofd dat deze drie personen een waarachtig God is. En daarom zijn we met onrecht verdoemd. Want ge hebt gesproken in het evangelie. 'eui crediderit et baptizatus fuerit hic saluus erit. wie geloofd en gedoopt is die zal zalig wordenծ Ook hebt ge ge gezegd Ԥie in mij geloofd al was hij dood hij zal levend worden. Waren we niet weer geboren uit het water en de heilige geest?' Item, ge hebt noch veel duidelijker gezegd; Ԛalig zijn diegene die geloven en niet zienծ In de waarheid, wij hebben u niet vleselijk gezien en nochtans hebben we volkomen geloofd. En in dat geloof zijn we volstandig gebleven tot de uitgang van ons leven.
Dus waren we dood vanwege onze zonden zal dat heilige geloof ons weer levend maken. O heer gij weet ook wel dat we zwak waren en de duivel, onze vijand, heeft ons jammerlijke bedrogen. O heer, gij zal immer uw woorden niet leugenachtig maken.
Want al hebben we aldus lang gelegen in de pijn der hel waarin we met onrecht geworpen zijn wij zullen nu nochtans verlost worden vanwege uw rechtvaardigheid.
O rechtvaardige rechter, hebben we niet gevast en aalmoezen gegeven, uw kerk bezocht en ander goede werken gedaan die u beter openbaar zijn dan we uitspreken mogen want gij weet dat binnenste van de harten van de mensen.'
Hierop zal de strenge rechter antwoorden en zeggen; ԁl is het dat ge dat doopsel gehad hebt gij hebt het nochtans bevlekt met zonden en niet wederom schoon gemaakt. Want in het doopsel verzaakte ge Satan en al zijn werken en ge beloofde mijn geboden te houden. Nochtans hebt u mijn geboden versmaad en hebt Satan de duivel gediend. Hebt u niet in uw kwaadheid en in uw vloeken en zweren de duivel voor god aangeroepen, waarom hebt u hem gediend. Heb ik niet gezegd gij mag mij [84r] en de duivel niet dienen. Deze hebt u gediend en naar mij of naar mijn geboden hebt u niet gevraagd. Als ik u lieden verdriet toezond hebt ge mij daarin ook bedankt en geloofd. Voorwaar neen gij, maar ge hebt tegen mij uw schepper geblasfemeerd en hebt gezworen bij mijn gebenedijde wonden en mijn lijden en martelarij. O gij verwoede onverstandige honden, gij hebt mij meer pijnen aangedaan met uw vermaledijden vloeken en zweren dan de Joden deden die mij kruisigden. O met wat zware pijnen zal u gepijnigd worden. Want ik zal op u laten regenen ziedend pek en brandende zwavel. O gij hypocrieten, wat behaagt ge u van uw vasten. Hebt ge dat niet meer gedaan om lof der mensen dan vanwege mij. Item, in zonden hebt u uw leven doorgebracht en hebt geen penitentie willen doen de tijd dat u de tijd had. Maar ge dacht hoe gij die tijd doorbrengen mocht in ijdelheid en in kwaadheid en ge bent liever geweest kinderen der duivels dan kinderen der eeuwige leven. Uw buiken zal ik laten scheuren en stuk rijten met vurige tanden. Gij zegt ge hebt in mij geloofd, is dat waar zoals ge zegt, waarom hebt u dan mijn leer en mijn geboden niet bewaard.
O gij serpenten, met de mond hebt u veel gezegd zoals die farizeer deed, maar met uw hart hebt u de duivel gediend. Van buiten scheen u eenvoudig en heilig van leven, maar van binnen was u grimmende hongerige wolven. Gij zegt me ook dat ge gezondigd hebt tegen mij en nochtans waardig bent te bezitten dat eeuwige leven omdat ge dat doopsel ontvangen hebt. Het mag alzo niet toegaan, want het was u niet genoeg dat gij het doopsel ontvangen had, ge moest ook hebben gedaan datgene dat ge in het doopsel beloofd had. Had u penitentie begeert te doen toen ge gezondigd had, zonder twijfel zou ik me over u ontfermen zoals ik over menige zondaar gedaan heb die hun zonden leed waren en begeerden penitentie te doen. Dit hebt u niet begeert te doen en daarom zal de hel zijn mond openen en zal u levend verslinden.
Toen de rechter dit gezegd had zo zal hij zijn aanzicht wreed keren tot de zondige christen mensen en zal zeggen; 'O gij kwade christen mensen, ik eis van u mijn kostbare heilige bloed dat ik vanwege u gestort heb aan de galg van het kruis om u te verlossen van de eeuwige doodծ Hierop zullen de zondige mensen niets weten te antwoorden en ze zullen staan als stommen. Dan zal die strenge rechter zeggen; 'ziet, want ik heb mijn duurbare bloed vanwege u tevergeefs uitgestort zo ga haastig van mijn heiligen tot mijn linker zijde. [84v]
Wanneer de rechtvaardige rechter elke zonde en deugden met reden onderzocht heeft. En de kwade uit de goeden gescheiden heeft na dat elk verdiend heeft. Zo zal zijn aanzicht branden als een vuur. En hij zal zeggen tot zijn 12 apostelen; ԠO gij rechters, want ik beloofd heb te oordelen over levenden en over de doden, daarom wijs nu de uitspraak over dit zondige volkծ En dan zullen de apostelen antwoorden. ԏ heer, met recht zijn ze verdoemd want ze hebben uw heilige geboden versmaad.
Dan zal die strenge rechtvaardige rechter een angstige uitspraak geven over de kwade mensen en over de duivels en zal aldus zeggen.
Ga van mij vermaledijden in dat eeuwige vuur dat de duivel met zijn engelen bereid is van het begin der wereldծ O uitverkoren mens, maakt dat immer deze onoverwinlijke uitspraak over u niet wordt gegeven.
Als ie rechter dit gespreken heeft zo zullen de wrede duivels daar bereid zijn met kettingen en met krauwels en sluiten die bijeen met kettingen en stoten ze voort en slaan ze met de krauwels en brengen ze met groot gekrijs in de afgrond der hel. De zielen zullen hun handen slaan en knarsen op hun tanden en huilen zo jammerlijk en aldus zullen ze van de duivels worden gebracht in de eeuwige verdoemenis met ziel en met lijf. En zullen daar gepijnigde worden met die onuitsprekelijke pijn waarvan tevoren geschreven is.
Item, het is te weten dat we nu hebben geschreven alleen van de aansprak die God tot de verdoemden kwade mensen zeggen zal en hoe hij hen vragen zal met strenge woorden waarom dat ze die zonden gedaan hebben.
Desgelijks zal hij ook bedanken zijn uitverkoren vrienden met lieflijke woorden die hem gediend hebben. En zijn strenge aanzicht zal de uitverkoren vrienden van onze heer niet wreed zijn aan te zien. [85r]
Als deze strenge uitspraak gegeven is over de verdoemden zo komen de uitverkoren vrienden van onze heer Jezus Christus die tot zijn rechterhand staan en zeggen aldus;
'O vervaarlijke strenge rechter, onze zielen zijn zo zeer bang vanwege uw strenge uitspraak die ge over de verdoemden gegeven hebt. Onze leden zijn bevend geworden zodat we nauwelijks staan mogen. O onze God. O onze minlijke trooster. O heer, omdat gij ons zo minlijk behoed hebt zodat we niet geteld zijn met de bozen. Daarom bidden wij u ootmoedig keer uw toorn van ons. Deze angstige uitspraak der eeuwige verdoemenis zij ver van ons.
Hoe vriendelijk dat de rechter zijn uitverkoren vrienden toespreken zal en hoe zijn grote strengheid dan in ootmoedigheid en in zachtmoedigheid veranderd zal worden.
Met een vriendelijk aanzicht zal de rechter tot zijn uitverkoren vrienden zeggen; 'komt gij gebenedijde van mijn vader, bezit dat rijk dat u bereid is van af het begin der wereld. O mijn uitverkoren vrienden, gij zal u niet bang maken dat ik tot de zondaars en tot de duivels wreed geweest ben. Want ze hebben dat vanwege hun zonden verdiend. Maar gij die me nagevolgd hebt en mijn geboden bewaard hebt kom nu met mij in mijn eeuwige glorie. Nu zal uw ziel niet alleen de vreugde en de blijdschap bezitten der eeuwige leven. Maar met ziel en met lijf zal ge nu komen in de onuitsprekelijke vreugden. Komt nu mijn uitverkoren vrienden, aanschouw mijn genoeglijke blinkende aanschijn alle genoegens.' [85v]
Met wat loon dat de zalige worden beloond.
In de hemel hebben sommige zielen 30voudig loon zoals echtlieden en anderen hun gelijken die met dat heilige christen geloof en met eenvoud dat eeuwige leven verdiend hebben.
Sommige hebben 60voudig loon zoals weduwen die zich aan God geheel overgegeven hebben en hun goed zalig verdeeld onder de armen. Sommige hebben honderdvoudig loon zoals die reine maagden die hun lichaam al hun dagen in goddelijke hoede gehad hebben.
Dat dit waarachtig is betuigt Theophilus en het bevat met hem de glossaria op Sint Mattheus evangelie. Ik zeg dat dit grootste loon der eeuwige leven niemand gegeven wordt dan de zaligen die de kroon verdienen.
En dat zijn drievormige mensen als martelaren, maagden en leraars. Want de martelaren overwinnen de wereld vanwege hun lijden. De maagden overwinnen hun eigen vlees in aanvechtingen. Die leraars overwinnen de boze geest met goddelijke leer aan zichzelf en aan anderen mensen. En daarom verkrijgen ze de kroon van het honderdvoudige loon. Want ze zijn broeders van onze heer Jezus Christus. Ze zijn ook diegene die de mensen die in de wereld zijn de waarheid prediken en leren en wijzen en ze worden beloond van diegenen die zijn martelarij heeft geleden vanwege de mensen. Die ook maagdelijke reinheid beoefenden boven alle mensen. En daarom zo wie die wereld laten wil en zijn eigen lijf haat en de boze geest, dat is de duivel van de hel, verdrijft van de mensen met goddelijke lering, die verdient de kroon van het honderdvoudige loon in het eeuwige leven. Hiervan zegt onze heer Jezus Christus in een omelien (preken van de tijd en heiligen) van de twaalf apostelen. ԏ minnende ziel, neem waar dat die uitverkoren heiligen van God hun lijf tezamen in hun geest sterven wanneer ze de boze geest, dat is de duivel van de hel, weerstaan en krachtig worden in deugden en versmaden tijdelijke goed en ijdele dwaze genoegens van deze wereld om te winnen dat hemelse goed. Ze prediken met de woorden en tonen het met de werken en laten zich geen arbeid verdrieten en daarom wordt hen gegeven de kroon van de honderdvoudige loon.
Het zijn niet alleen martelaars die deze kroon waardig bezitten die hun bloed uitgestort hebben na het lichaam. Ze moeten een inwendige oorzaak hebben. Dat is dat ze doen vanwege de liefde voor Christus en om dat heilige christen geloof. Dit spreekt Sint Hironymus van het leven der aller glorieuze en heiligste apostels en doctor Pauli die een vat was vol alle goddelijke leren in een epistel daar aldus geschreven staat; [86r]
En daarom raad Sint Augustijn de mensen aan in het boek van de christelijke leer en spreekt aldus. 'Een heilige maagd zal niet hebben een krom gezicht met haar ogen en ze zal niet veel woorden hebben. Ze zal schamel wezen in werken en in gelaat en standvastig. Alzo dat haar lichaam een vorm en figuur is der zinnen zo mag ze des te beter die kroon van het honderdvoudige loon verdienen. Want een maagd die ijdel van gelaat is die is recht als een vat dat klinkt en van buiten schijnt dat er wat in is en nochtans van binnen is het leeg.' Sint Augustinus en Sint Ambrosius spreken in het boek van de maagden; Ԅie nu een maagd is alleen in het lichaam en niet in het hart, die mag dit kostbare loon niet verdienen.'ծ En hiervan spreekt Isidorus in het boek van de hoogheid van God. Ԅie nu maagden zijn met het hart met wil en met het lijf die volgen na dat lam God in het eeuwige levenծ Sint Johannes zegt. Ԅeze kroon wordt ook gegeven de goede wijze gerechte leraars, daarom omdat ze duivels en de boze geesten van de mensen gedreven hebben met hun goddelijke en goede ingeven.' Dat dit waarachtig is betuigt de heilige man Sint Richardus in het boek Benjamin en zegt aldus. 'Ik weet niet of de mens in deze tegenwoordige tijd kostbare gaven van God ontvangen mag dan dat God hem de genade en dat verstand verleent zodat hij met zijn deugden en met zijn goddelijk onderwijzen een mens brengt van zijn ondeugden en van zijn kwade werken. Of die van duivelse zinnen Gods kinderen maken.' Het is zonder twijfel, al diegene die dit doen die zijn waardig gekroond te worden met de kroon van het honderdvoudige loon. Want hij weet niet dat duizendste hoe aangenaam dat voor God is die een kwade mens brengt tot een goed leven.
Desgelijks spreekt Sint Gregorius in zijn boek; Ԉet is een veel groter teken en wonder dat een leraar met zijn woorden en met zijn gebeden een zondaar bekeert van zijn zonden, dan dat hij een dode levend maakte.'
Hoe mooi, hoe heerlijk, hoe rijk, hoe machtig en sierlijk de zaligen zijn verdiende werk in het eeuwige leven wezen zal, dat kan geen mens begrijpen. En het is een kleine en een weinig gelijkenis waarvan men schrijven of zeggen mag tegen dat die zalige en uitverkoren vrienden zien in de spiegel van de goddelijke mogendheid en zien daarin en vinden God volkomen en bekennen hem als een koning van de hemelse hof.
O wie zou deze glorie mogen beschrijven. Voorwaar niemand. Maar nochtans moet men daarvan een weinig van schrijven opdat de mensen daar lieflijkheid in krijgen en opdat ze daar dapper om arbeiden. [86v]
Van die woonplaatsen der heiligen die in het eeuwige leven zijn.
Alle heiligen woningen zijn in het eeuwige leven naar dat een mens in het leven meer of minder verdiend heef, als Sint Gregorius zegt. Want als die verdienste groot is zo zal die woningen en die vreugde in het eeuwige leven ook daarnaar gegeven worden.
Ten eersten zullen die martelaars en de leraars met de maagden bezitten de kroon van het honderdvoudige loon en dat aller grootste deel en de meeste vreugde zal hen gegeven worden.
In de woning der vader en de zoon en de heilige geest wordt elke ziel gezet naar zijn verdienste. Hiervan spreekt onze heer Jezus Christus zelf in zijn heilige evangelie. ԇeeft elke arbeider zijn loon, de ene alzo goed als de andereծ Omdat nu de heilige twaalf apostelen van Jezus Christus en die vier evangelisten de prijs hebben boven de andere heiligen, daarom dat ze martelaren en leraars geweest zijn, zo zal men hen geven de hoogste woning der hoogste engel Serafijn die God aller naast zijn om hem te loven in de aller hoogste minnen die God geeft na zijn gebenedijde moeder Maria. En omdat de 12 apostelen God geerd hebben op de aarde en meer dan de ander heiligen, daarom is hun woning boven de anderen heiligen. Want God heeft hen op de aarde macht gegeven te binden en te ontbinden. Hij gaf hen ook macht over de gezonde en over de zieke en over levende en over de doden, over engelen en over duivels en over alle kunst en wijsheid en dat ze allen talen verstonden. Hij gaf hen ook ten eersten zijn waardige heilige naam en wijdde ze tot de eerste priesters. Daarom dat ze anderen mensen zijn gebenedijde lichaam voort geven zouden. Hij heeft hen ook de macht gegeven te jongste dag rechter te wezen als God zal oordelen over levenden en doden.
Hierom, omdat God de apostelen en de evangelisten aldus grote macht in de wereld beloofd heeft, daarom zal hun woning wezen met de serafijnen in de tegenwoordigheid van God.
Die zich van alle tijdelijke dingen onttrekken vanwege God en alle tijdelijke bekommering leeg maken en hun harten en zinnen geven tot God en leven naar de 12 apostelen, die worden de kroon met de 12 apostelen gegeven. Zoals Sint Augustinus zegt. Ԛo leeft die heilige man Sint Franciscus in gelijkenis der apostelenծ
En daarom verscheen hem een serafijn en drukte in hem de heilige vijf wonden [87r] van onze heer Jezus Christus en zijn woning is met de heilige apostelen.
Nu mocht iemand vragen hoe de mens mag komen in de staat der apostelen, want God heeft deze twaalf apostelen en de vier evangelisten gekozen boven de andere heiligen.
Daarop is te antwoorden. Elke mens die het leven der apostelen nagevolgd en doet die goede werken die de apostelen gedaan hebben. Zonder twijfel worden dezen beloond met de heiligen apostelen en dit mag men openbaar merken aan Sint Paulus. Die was niet van de twaalf apostelen. Maar vanwege zijn heilige leven en zijn honing vloeiende preken zo is hij gerekend met het getal der apostelen. En hierom mag elk mens verdienen de vreugde en de kroon der apostelen.
De woning der heilige martelaren.
Daarna is die andere woning der heiliger martelaren in het koor van de cherubijn. Want een cherubijn is een volkomen door licht van het goddelijke aanzicht waarin zich de heilige martelaars in verblijden. Want ze hebben hun bloed in de goddelijke liefde onschuldig gestort en zijn geduldig geweest in al hun lijden. En voor diegene gebeden hebben die zich lijden lieten gelijk zoals Christus Jezus deed aan het kruis, daarom hebben ze verdiend de kroon der cherubijnen
In deze woning horen ook al diegene die in hun harten en zinnen menigerhande lijden hebben en veel onwaardigheid lijden moesten en daarin geduldig waren en dankten God in hun lijden en droefheid. En ook diegene die van harten medelijden hebben met hun naasten die ze weten in droefenissen en in lijden. En ook diegene die hun vijanden lief hebben en bidden God voor diegene die hen haten en kastijden zonder schuld. Dat dit waarachtig is betuigt die heilige man Sint Augustinus, Bernardus en Cyprianus. Want daar zijn zeer veel grote martelaren
die meer lijden in de ziel
geleden hebben dan of ze hun bloed uitgestort hadden.
Van de woning der jonkvrouwen en de maagden.
Hier wordt aangewezen de derde woning der jonkvrouwen staat en dezen hebben hun woning in troon van God en daar heeft God zelf zijn zetel gezet om hun blijdschap te vermeerderen. Deze woning behoort toe al diegenen die rein zijn van lichaam en helder en zalig in het hart en goddelijk in hun zinnen en onvervaard in hun geweten [87v] en een onbevlekt leven dragen tot God. De heilige man Sint Ambrosius spreekt in het boek van de maagden; ԗie mag die schoonheid der maagden volprijzen want ze worden van God gekroondծ God heeft in maagdelijke reinheid zoՠn groot behagen dat hij van een maagd geboren wilde wezen. Maagdelijke zuiverheid gaat boven de engelen. Cyprianus spreekt; Ԅie maagden zijn zusters van de engelenծ Daarom hoort hen toe de woning der troon. Ze hebben ook mede de kroon van de honderdvoudige loon want hun vreugde en blijdschap is ongemeten.
De woning daar die heilige leraars in zijn.
God zet de heilige leraars de dominatie of de heerlijkheid. Want ze hebben zoveel mensen ten eeuwigen leven gebracht met hun preken en goddelijke sermoenen die vanwege hen bekeerd zijn en daarom omdat ze het zaad Gods gezaaid hebben in de aarde zo zullen zij die heilige vruchten genieten in de hemel. Item, in dit koor der dominatie behoren al diegene die dat woord God horen en dat volbrengen. En diegene die dag en nacht hun genoegen zetten in Christus en hem loven in gedachten, in woorden en in werken. Chrysostomus spreekt op Mattheus evangelie. 'Was de goddelijke leer niet zo waar en de dienst God vergankelijk, dat christen geloof zou gauw vergaanծ
In deze voorgenoemde vier woningen geeft God de kroon van het honderdvoudige loon die daartoe uitverkoren zijn als hiervoor gezegd is.
De woning der keizers en koningen, hertogen en graven en alle andere heren.
De vijfde woning is in het koor der krachten. Daar behoren keizers en koningen, hertogen en graven en al diegene die wezen en weduwen beschermd hebben en hun onderzaten in rust en in vrede gehouden hebben. In deze zelfde woning ook pausen, bisschoppen en alle geestelijke prelaten die hun onderzaten tot deugden gestuurd en gewezen hebben. In dezelfde woning behoren alle geestelijke mensen, hetzij mannen of vrouwen, die de gehoorzaamheid onderdanig zijn en armoede geduldig leden en reinheid van hun lichaam hielden en alles dat daartoe behoort om tot een geestelijk leven te volbrengen. Zonder twijfel, deze behoren mede in de woning der krachten. [88r]
De woning van diegene die om vanwege waarheid en om de rechtvaardigheid verdriet lijden.
Hierna is de zesde woning in het koor potestaten. Dat zijn de machtige geweldige engelen. Gelijkerwijs als Isidorus beschrijft. Want deze woning wordt bewaard met grote zorgvuldigheid der engelen. In deze woning behoren al diegene die vanwege rechtvaardigheid om de waarheid wagen lijf en goed en al hun have en alles versmaden en verdriet daarom lijden. Want deze woning is in het begin de gerechtige gegeven en hun blijdschap en hun genoegen zullen zij hierin gebruiken in onuitsprekelijke vreugden. Ook horen in deze genoeglijke woning al diegene die de boze en duivelse bekoringen en aanvechtingen sterk weerstaan hebben en de wereldse verzoekingen en bedrog versmaad hebben en hun eigen vlees overwonnen hebben van alle ongemanierde en kwade dingen.
In deze woning behoren ook alle goede weduwen die God nacht en dag dienen. Als ons leert dat evangelie van Sint Anna, de heilige weduwe, ie profetes die Christus ontving in de tempel. En deze weduwen hebben 40voudig loon. Ook behoort in dezelfde woning een deel kluizenaars toe en al diegenen die zichzelf begeven tot strengheid. Dat dit waarachtig is betuigt Sint Dionysius en met hem houdt het Sint Bernardus en ook Sint Gregorius.
De woning der heilige en devote priesters.
De levende woning is in het koor der principalen der krachtige engelen. Dezen hebben de goddelijke kracht dat geweld en macht gegeven dat ze grote tekens en mirakelen volbrengen tegen de natuur.
Want gelijkerwijs de priesters van brood dat gebenedijde waardige lichaam Jezus Christus consacreren van wijn en van water dat kostbare bloed met lijf en met ziel en met zijn goddelijkheid krachtig van het hemelrijk hier neer brengen. Want priesters en belijders doen die tekens en wonderlijke mirakels als dat ze zondaren ontbinden van hun zonden en brengen ze uit de hel en maken er alzo hemelse kinderen van die tevoren stonden in de duivels macht en onder hun handen stonden, die brengen de priesters vanwege deze kracht in de hand van God. In deze woning behoren ook al diegene die berouw en leed [88v] hebben om hun zonden en biechten alzo veel als ze mogen. En ook al diegene die hun toeverlaat met het ganse hart in God leggen.
De woning der heiliger patriarchen en profeten.
De 8ste woning is in het koor der heilige aartsengelen waarin horen de patriarchen en profeten die ons in het ouden testament verkondigd hebben met figuren en met profetien al datgene dat in het nieuwe testament geschied is.
Item, in deze zelfde woning horen getrouwde echtlieden en getrouwe arbeiders. En ook al diegene de zich met recht geloof eenvoudig lieten vergenoegen en weinig goeds doen mochten en zich nochtans wachten voor zonden zo goed ze konden. Want Salomon zegt. 'Wie recht wandelt die gaat in de rechte weg.
De woning der onschuldige kindertjes die na de doop sterven.
De negende woning is in het koor der laagste engelen. En in deze woning behoren de onschuldige kindertjes die gestorven zijn na het doopsel. Want dat lijden van Christus Jezus komt hen te baten. En al diegene die onschuldig en zonder bedrog leven die horen in deze woning. Nu hebt gij gehoord dat in huis der hemelse vader zijn veel woningen en daar worden de zaligen met grote vreugden beloond. Augustinus zegt dat God zijn rijke veil gemaakt heeft en daarom is het zeer nodig dat alle christen mensen daarna staan om dat kostbare pand te kopen. En wit u niet ontzien daarvoor te geven alles dat gij hebt, want het is noch veel meer waard dan gij daarvoor geven mag. Al is het zaak dat we arm van aards goed zijn zo mogen wij dat nochtans kopen vanwege deugdelijke werken. Want de koopman is God zelf die het veil heeft en deze behoeft noch goud noch zilver. Bernardus die heilige leraar spreekt; Ԅie almachtige Drievuldigheid heeft ons zaad gezaaid in aardrijk wiens vruchten wij vinden zullen in het eeuwige levenծ Want die hemelse vader heeft ons gezaaid dat koren en dat zaad van het hemelse brood. De zoon heeft ons gebracht de regen van alle waarheid. Die heilige geest geeft daartoe kracht en zonneschijn dat zaad te groeien. Die eeuwige vader geeft ons de goddelijke genaden. De zoon geeft ons dat middel van zijn wijsheid en alle krachten. Maar de heilige geest [89r] geeft ons tot besluit zijn goedheid en daartoe de eeuwige zaligheid. De engelen der hemelse hof leren ons blijdschap in God. De 12 apostelen maken in ons vast dat heilige christen geloof. De martelaren versterken ons dat we geduldig zijn in ons lijden. De belijders onderwijzen ons de rechtvaardigheid. De jonkvrouwen leren en onderwijzen ons de reinheid en zuiverheid. Die patriarchen en de profeten de sierlijkheid van het eeuwige goed om ons te versieren met deugden.
O mens, schrijf in uw ziel deze heilige woorden die Sint Augustinus in het boek sprak van de nuttigheid en bekwaamheid van rouw en zegt; Ԕot het eeuwige leven zal men zich haasten te komen want men mag daar eeuwig en immermeer leven. Een mens is schuldig duizend maal meer te denken op dat eeuwige goed dan op dat aardse goed. Ja, hoe arm dat een mens van aards goed is. Want het komt haastig en al had een mens het wereldse goed, het mag hem niet helpen. Maar heeft hij verdiend dat eeuwige goed, dat mag hem te hulp kome mem daarin zal hij zich eeuwig verblijden. Want in het tabernakel van God is geen sterven. Daar is geen verdriet noch vermoeidheid. Maar daar is de hoogste zekerheid en de overste zaligheid en de edelste vrijheid en de aller genoemde genoeglijkheid. Daar wordt ook vervuld dat God de heer spreekt in het heilige evangelie. De mensen worden de engelen gelijk en de rechtvaardige schijnen als de zon in het rijk der eeuwige leven. Cyprianus zegt in een epistel van de zeden aldus. 'O u zalig mens, ge zal een groot verlangen daarnaar hebben hoe u haastig zonder enig vertoeven komen mag in dat land van het eeuwige levenծ Want dat is een wonderlijke genoeglijke herberg en men mag daar niemand uitwerpen die daarin komt.
Merk o u zalige mensen, hoe groot begeren dat God tot uw ziel heeft want hij begeert u vrolijk te ontvangen en u vriendelijk te omvangen en met genoegen tot u te spreken; Լ/span>Weest welkom mijn uitverkoren vriend, nu wil ik u belonen en kronen met de kroon van het eeuwige leven. Haast u tot mij te komen waant dat hele hemelse leger verwacht u opdat ze u groeten mogen en opdat ze u welkom heten mogen en opdat alle heiligen zich in uw toekomst verblijden mogen. Haast u oom, want dat hele hemelse leger komt u tegemoet met zingen en met genoeglijk spel om uw ziel te ontvangen met onuitsprekelijke blijdschap. Want er is niemand in het hemelrijk, gij heeft een bijzondere blijdschap en vreugde van uw aankomstծ
Deze lieve woorden spreekt God de heer tot de zondige mensen opdat ze zich haastig bekeren en komen tot der fonteinen der barmhartigheid. [89v]
Een genoeglijke vraag van de vreugden des eeuwige leven.
Als de zalige zielen alle vreugden bezitten in overvloed zo vragen ze hun schepper en zeggen; 'O onze God, nu weten wij geen vreugde die wij bedenken mogen of we zijn ermee begaafd en ook zijn veel blijdschappen in dit boek beschreven. Maar noch is er een vreugde die niet achter gelaten moet die vervuld dat hemelse gezelschap en maakt ze dronken met onuitsprekelijke genoegen, dat is te aanschouwen de hemelse koningin in de goddelijke helderheid. Deze vreugde is de vrienden Gods alzo groot en onuitsprekelijk zodat alle heiligen zich daarvan verblijden. Wie zou mogen denken wat blijdschap dat het is de moeder der ontferming, de koningin der goedertierenheid te aanschouwen met haar gebenedijde kind. Niet toen dat kind schreide in de kribbe toen hij geboren was. Maar als een genoeglijke schepper te aanschouwen in zijn godheid. De koningin der hemel is alzo wonderlijk te aanschouwen dat geen tong dat uitspreken mag, noch geen pen dat beschrijven mag. Noch geen hart dat bedenken mag wat vreugde dat de gebenedijde is dat goddelijke aanzicht der moeder Gods te aanschouwen.
Het is wel reden dat zich de heiligen hierin verblijden want ze is de goddelijke moeder der ontferming en vanwege haar gebeden en haar hulp zijn veel zondige mensen gekomen tot verbetering der zonden.
Dat dit waarachtig is betuigt ons de heilige schrift op menige plaatsen.
Die heiligen verblijden zich ook in het aanschouwen der koningin van de hemel want ze heeft voortgebracht God de schepper der hemel en de aarde en in haar heeft gerust de heilige Drievuldigheid. Item, twee soorten vreugde hebben de uitverkoren vrienden God in het aanschouwen der hemelse koningin. Ten eersten. Omdat ze de hemel geopend heeft die menig duizend jaar gesloten was geweest zodat geen mens zo rechtvaardig noch zo heilige leven mocht dat die in het eeuwige leven komen mocht. En deze banden zijn geopend vanwege de moeder Gods want nadat ze Christus ter wereld gebracht had werd de poort der eeuwige leven geopend.
Ten tweede maal verblijden de maagden zich in haar jonkvrouwen reinheid want ze blinkt van onbesmette en heldere reinheid mooier dan de zon zoals Sint Bernardus zegt. En daarom begeerde Christus van haar geboren te worden. [90r]
Een notabel puntje dat genomen is uit Cantica.
Die openbare kwade zijn te schuwen, die verborgen zijn subtiel te onderzoeken. En omdat we die niet bekennen mogen zo moeten we daar heimelijk berouw van hebben. Want soms is de zonde in de mens die verborgen is of dat hij niet weet dat het zonde is. Dus moet berouw wezen dat eerste, want berouw doet af alle zonden heimelijk en openbaar en geeft de goddelijke minne die verloren is geweest. Want wat we doen buiten minne dat behaagt God niet.
Van een goede wil.
De gerechtige mens in zijn goede wil mag geen tijd te kort zijn. Dat een mens denkt mocht hij duizend jaar leven, hij zou al die tijd deugdelijke werken doen. Als een mens aldus denkt zo is dat werk voor God volbracht. Want God neemt de goede opzet in al dusdanige manieren voor die werken.
Van wat krachten dat het eeuwige leven is.
Sint Dionysius zegt. 'In het eeuwige leven zijn drie hierarchien en deze drie worden gedeeld in 9 ordes en in elke orden zijn 6666 koninkrijken. In elk koninkrijk zijn 66666 landschappen. En in elk landschap zijn 6666 steden. In elke stad zijn 6666 burchten. In elke burcht zijn 6666 zalen. In elke zaal zijn 6666 tafels. Aan elke tafel zitten 6666 personen.
Dit is het getal der engelen die met Lucifer uit het eeuwige leven zijn verdreven. En daarom zegt Christus; ԉn het huis van mijn vader zijn veel woningen. Tot welke hemelse woningen ons wil brengen de vader, de zoon en de heilige geest. AMEN.
Tot lof der almachtige God en tot stichting en tot verbetering van alle christen mensen is dit boek dat geheten is Ars moriendi. Dat is de kunst van sterven volbracht en geprint te Zwolle in het sticht van Utrecht bij mij, Peter van Os. In het jaar 1488.