Der mannen ende vrouwen heimelijcheit

Over Der mannen ende vrouwen heimelijcheit

De mannen en vrouwen heimelijkheid, waarvan de mens gemaakt is en waar die naartoe trekt, waar zijn natuur toe trekt, voort telen, samen gaan, natuurlijk zaad, onvruchtbaar zijn, stonden,

Uit; https://www.dbnl.org/tekst/_man006mann02_01/_man006mann02_01_0001.php

Door: Nico Koomen

God, enich Vader ende Here,

Sonder beghin ende emmermere

Sonder ende wesen sal,

Hem bevelic groet ende smal

5 Mijn ziele, mijn lijf van quaden dingen;

Ne laet mi, Here, niet ghehingen

Te doene dat onnuttelec si.

Oec biddic, Here, dat ghi mi

Helpt nu te desen stonden

10 So dat moet werden vonden

Dit boec, dat ic hier dichten sal:

U hulpe begeric boven al.

Want wildi mi in staden staen,

So willic nu hier anegaen

15 Van naturen die meeste wort,

Die noch nie worden gehoert

Van enegen man teneger tijt.

Maria, moeder Gods, ghi sijt [122]

Dieghene daer ic troest an soeke

20 Om mi te helpene tesen boeke;

Want wildi mi staen te staden,

Daertoe troesten ende geraden,

So sal ic te bat in allen saken

Dit mogen dichten ende maken.

25 Vort biddic allen desen

Die dit boec selen lesen,

Dat si die grote Heimlijchede

Van mannen ende van vrouwen mede

Niet ne lesen oppenbare

30 Vor diegene die hare enthare

Scone wort ende const beniden

Ende die oec lachteren tallen tiden;

Maer dat doet haer scalke sin,

Dar die doegt niene macht in.

35 Op dit so segt Aristotiles:

So wie dat besmet es

Met alrande quaethede,

Waer hi comt telker stede

Dar hi wijsheit ende leringe hort,

40 Hi verkeret in quade vort;

Maer, daer dogt ende wijsheit es in,

Al hort hi iet, sijn hovesch sin,

Keret ter dogt, groet ende clene,

Want naturlike leringe gemene

45 Geeft hem dat hi alle saken

Ten besten keert met sire spraken.

Ende hoe men dit bekinnen sal,

Sal ic u nu leeren al,

Ende in dietsche wel bescriven

50 Beide van mannen ende van wiven.

God maecte den man na sire werde

Van den lime van der erder [123]

Ende gaf hem der werelt mogenthede

Van al te besittene mede,

55 Ende Adam was dierste man

Dar God an te makene began.

Nu seegt Aristotiles

Dat Adam gemaect es

Van VIIJ stucken, dat verstaet,

60 Dat deen na den andren gaet,

Ende leert hier in sijn beghinnen,

Waer men elc gedeel sal kinnen

Dat an den man gemaect es;

Ende wat in elc te merkene es

65 Dat suldi nu alhier verstaen.

Dat ierste deel es, sonder waen,

Van den lime van der erden,

Ende daeraf liet God gewerden

Tfleesch dat die mensche heeft,

70 Dat weder de doot der erden geeft.

Dat ander deel, verstaet hier mee,

Es gemaect van der zee,

Ende daeraf comt mede dat bloet

Dat in den mensche wesen moet.

75 Dat derde deel, dats oppenbaer,

Dat comt u van der sonnen claer,

Ende daeraf sijn, als wijt togen,

Gemaect scone des menschen ogen,

Die al den lichame leiden mede

80 Met harre claerheit telker stede.

Dat vierde deel gemaect es

Van den wolken, des sijt gewes,

Ende daeraf sijn gemaect nu

Des menschen gepeise, seggic u,

85 Beide goet ende quaet.

Dat vifte deel, dat verstaet, [124]

Also als ict hebbe vernomen,

Es hem van den winde comen;

Daeraf heeft hi uut nese, uut monde.

90 Den ademtucht tallen stonde.

Dat seste deel, wat helpt ontsaect,

Dat es van den stene gemaect,

Ende daeraf sijn alle die beene

Van den mensche, groet ende cleene.

95 Dat sevende deel, hebbic vereest,

Dat es van den heilegen geest,

Daer die mensche af redelic mede

Es besceden in elke stede.

Dat achste deel, seegt tghedichte,

God, enige Vader en Heer,

Zonder begin en immermeer

Zonder einde wezen zal,

Hem beveel ik groot en smal

5 Mijn ziel, mijn lijf van kwade dingen;

Nee laat mij, Heer, niet toestaan

Te doen dat onnuttig is.

Ook bid ik, Heer, dat gij mij

Helpt nu te deze stonden

10 Zodat moet worden gevonden

Dit boek, dat ik hier dichten zal:

Uw hulp begeer ik boven al.

Want wil u mij bijstaan,

Zo wil ik nu hier aangaan

15 Van naturen de meeste woorden,

Die noch niet werden gehoord

Van enige man te eniger tijd.

Maria, moeder Gods, gij bent [122]

Diegene daar ik troost aan zoek

20 Om mij te helpen met dit boek;

Want wil u me bijstaan,

Daartoe troosten en aanraden,

Zo zal ik het te beter in allen zaken

Dit mogen dichten en maken.

25 Voort bid ik allen die

Die dit boek zullen lezen,

Dat ze de grote Heimelijkheid

Van mannen en van vrouwen mede

Niet nee lezen openbaar

30 Voor diegene die hier en daar

Mooie woorden en kunst benijden

En die ook uitlachten te alle tijden;

Maar dat doet hun schalkse zin,

Daar die deugd niet in mag.

35 Op dit zo zegt Aristoteles:

Zo wie dat besmet is

Met allerhande kwaadheid,

Waar hij komt te elke plaats

Daar hij wijsheid en lering hoort,

40 Hij verandert het in kwade woorden voort;

Maar, daar deugd en wijsheid in is,

Al hoort hij iets, zijn hoffelijke zin,

Keert het ter deugd, groot en klein,

Want natuurlijke lering algemeen

45 Geeft hem dat hij alle zaken

Ten beste keert met zijn woorden.

En hoe men dit bekennen zal,

Zal ik u nu leren al,

En in dietse goed beschrijven

50 Beide van mannen en van wijven.

God maakte de man naar zijn waarde

Van de leem van de aarde [123]

En gaf hem de wereldmogendheid

Van al te bezitten mede,

55 En Adam was de eerste man

Dar God aan te maken begon.

Nu zegt Aristoteles

Dat Adam gemaakt is

Van 8 stukken, dat verstaat,

60 Dat de een na de andere gaat,

En leert hierin zijn begin,

Waar men elk gedeelte zal kennen

Dat aan de man gemaakt is;

En wat in elk te merken is

65 Dat zal je nu alhier verstaan.

Dat eerste deel es, zonder waan,

Van de leem van de aarde,

En daarvan liet God geworden

Het vlees dat de mens heeft,

70 Dat weer met de dood de aarde geeft.

Dat andere deel, versta hiermee,

Is gemaakt van de zee,

En daarvan komt mede dat bloed

Dat in de mens wezen moet.

75 Dat derde deel, dat is openbaar,

Dat komt u van de heldere zon,

En daarvan zijn, als wij het tonen,

Gemaakt mooie mensen ogen,

Die al het lichaam leiden mede

80 Met hun helderheid te elke plaats.

Dat vierde deel gemaakt is

Van de wolken, dus wees zeker,

En daarvan zijn gemaakt nu

De mensen gepeins, zeg ik u,

85 Beide goed en kwaad.

Dat vijfde deel, dat verstaat, [124]

Alzo als ik het heb vernomen,

Is hem van de wind gekomen;

Daarvan heeft hij de neus, uit de mond.

90 De ademtocht te allen stonde.

Dat zesde deel, wat helpt ontzegt,

Dat is van de stenen gemaakt,

En daarvan zijn alle benen

Van de mens, groot en klein.

95 Dat zevende deel, heb ik onderzocht,

Dat is van de heilige geest,

Daar de mens van redelijk mede

Is bescheiden in elke plaats.

Dat achtste deel, zegt het gedicht,

100 Dat es van der werelt lichte,

Dat licht dat Christus es genant;

Ende daeraf es die mensche becant

Dat hi godevruchtech es,

Op alle dinc, sijt seker des.

105 Dus es die mensche gemaect al

Van desen achten, groot ende smal.

Nu hort van desen meer:

Ghi horet nu wel seggen eer

Dat die mensche, na minen rime,

110 Gemaect es van der erden lime;

Ende, trect hi der erden meest an hem,

......................

Ende swaer, ende werdet gerne vet,

Opdat hem anders niet ne let.

115 Ende es hi van der zee meest,

Daer ic dat bloet in hebbe vereest,

So es hi vroet, met ere vlucht

Die hem nochtan geeft I ducht

Ter vroetscap, dar hi hem toe keert,

120 Dat hire niet I wort volleeert. [125]

Ende es hi van der sonnen dan,

Dar hem sijn licht af comt an,

So es hi scone van allen leden

Ende graselijc oec van seden,

125 Ende int scouwen te siene goet,

Maer quaet es te kennene haer moet.

Ende es hi van den wolken met,

Dar sine gepeise af sijn geset,

So es hi lijcht ende snel,

130 Want de gepeise, wetti wel,

Die sijn vollec harentare;

Dus moet hi trecken oppenbare.

Es hi meest van den winde,

Daraf die adem comt gehinde,

135 So es hi haestich ende wreet,

Ende ter erscap oec gereet;

Want, daer vele adems binnen es,

Es vollec verwermt, sijt seker des.

Ende es hi meest van den steene,

140 Daer af gemaect sijn die bene,

So es hi wreet van sinne

Ende wreet mede, als ict kinne,

Gelijc die stene hart sijn

Ende quaet te werkene sijn ascijn,

145 Also sijn dese die ic mene,

Die meest in hebben die bene.

Ende es hi oec alre meest

Gemaect van den Heilegen Geest,

Dar hem bescedenheit af comt,

150 Als hiervoren es genoemt,

So es hi goet ende suver mede,

Ende set sinen sin wel gerede

Ter heileger Scrifturen wert,

Die hem wort wel geoppenbaert, [126]

155 Want die Heilege Geest in hem leeft

Daer hi sijn wesen meest af heeft.

Ende es hi meest gemaect mede

Van den lichte der claerhede,

Dat God selve es gheheten,

160 So es hi goet, alse wijt weten,

Ende herde claer op alle dinge,

Want hi es so sonderlinge

Van levene in gerechticheden

Dat hijt al gedoogt mede

165 Dat hi hort ende siet,

Want hen gereint sire herten niet.

Dit sijn de poente daer men mede

Kinnen sal des menschen sede,

Ende waertoe hi es gesaect.

170 Ende waer hi meest af es gemaect.

Noch sijn oec IIIJ ander dinge

Daer die mensche sonderlinge

Af es gemaect, als ict versta.

Dit sijn die IIIJ elementa;

175 Dats vier, lucht, dese beede

Ende water ende die erde mede:

Dese IIIJ sijn an elken man

Ende doen boven den andren nochtan,

Ende welc si meest hevet ane

180 Daerna trect sine gedane.

Heeft hi des viers alre meest

Ende de lucht mede, hebbic vereest,

So es hi heet van naturen;

Ende es dat in hem geduren

185 Twater ende die erde met

Ende meer sijn in hem geset,

So es hi versch ende cout

Ende daerna trect oec sijn gewout. [127]

Dus heeft elc mensche dese viere

190 In hem geset na sine maniere.

Nu seldi noch vorwart weten

Dat oec van den VIJ planeten

Elc mensche heeft sine nature.

Die willic noemen nu ter uure

195 Saturnus, Jupiter, ende daeran

Volgt Mars, ende de Sonne dan;

Darna Venus ende Mercurius

Ende de Mane, wi lesent dus.

Nu doen die mesters verstaen,

100 Dat is van het wereld licht,

Dat licht dat Christus is genaamd;

En daarvan is de mens bekend

Dat hij godvruchtig is,

Op alle dingen, wees zeker dus.

105 Dus is de mens gemaakt al

Van deze acht, groot en smal.

Nu hoort van deze meer:

Ge hoort nu wel zeggen eer

Dat de mens, naar mijn rijm,

110 Gemaakt is van de aardse leem;

En, trekt hij de aarde meest aan hem,

......................

En zwaar, en wordt graag vet,

Opdat hem anders niets let.

115 En is hij van de zee meest,

Daar ik dat bloed in heb onderzocht,

Zo is hij verstandig, met een vlucht

Die hem nochtans geeft een vrees

Ter kennis daar hij zich hem toe keert,

120 Dat hij er niet een wordt volleerd. [125]

En is hij van de zon dan,

Daar hem zijn licht van aankomt,

Zo is hij mooi van allen leden

En gracieus ook van zeden,

125 En in het aanschouwen te zien goed,

Maar kwaad is te kennen zijn gemoed.

En is hij van de wolken mee,

Daar zijn gepeins van is gezet,

Zo is hij licht en snel,

130 Want het gepeins, weet je wel,

Die zijn vrolijk hier en daar;

Dus moet hij trekken openbaar.

Is hij meest van de winden,

Daarvan de adem komt gaan,

135 Zo is hij haastig en wreed,

En ter achterste ook gereed;

Want daar veel adem binnen is,

Is geheel verwarmd, zij het zeker dus.

En is hij meest van de steen,

140 Daarvan gemaakt zijn de beenderen,

Zo is hij wreed van zin

En wreed mede, zoals ik het ken,

Gelijk die stenen hard zijn

En kwaad te werken zijn in schijn,

145 Alzo zijn deze die ik bedoel,

Die meest in hebben de beenderen.

En is hij ook aller meest

Gemaakt van de Heilige Geest,

Daar hem bescheidenheid van komt,

150 Als hiervoor is genoemd,

Zo is hij goed en zuiver mede,

En zet zijn zin wel gereed

Ter heilige Schriftuur waart,

Die hem wordt wel geopenbaard, [126]

155 Want de Heilige Geest in hem leeft

Daar hij zijn wezen meest van heeft.

En is hij meest gemaakt mede

Van het licht der helderheid,

Dat God zelf is geheten,

160 Zo is hij goed zoals wij het weten,

En erg helder op alle dingen,

Want hij is zo in het bijzonder

Van leven in gerechtigheid

Dat hij het al gedoogt mede

165 Dat hij hoort en ziet,

Want hen gromt hun harten niet.

Dit zijn de punten daar men mede

Kennen zal de mensen zede,

En waartoe hij is gezet.

170 En waarvan hij meest is gemaakt.

Noch zijn ook vier andere dingen

Daar de mens afzonderlijk

Van is gemaakt, zoals ik het versta.

Dit zijn de 4 elementen;

175 Dat is vuur, lucht, deze beide

En water en de aarde mede:

Deze 4 zijn aan elke man

En doen boven de anderen nochtans,

En welke die het meest heeft aan

180 Daarnaar trekt zijn gedaante.

Heeft hij van vuur het allermeeste

En de lucht mede, heb ik onderzocht,

Zo is hij heet van naturen;

En is dat in hem vertoeven

185 Het water en de aarde mee

En meer zijn in hem gezet,

Zo is hij vochtig en koud

En daarnaar trekt ook zijn geweld. [127]

Dus heeft elk mens deze vier

190 In hem gezet naar zijn manier.

Nu zal noch voorwaarts weten

Dat ook van de 7 planeten

El mens heeft zijn natuur.

Die wil ik noemen nu ter uur

195 Saturnus, Jupiter, en daaraan

Volgt Mars, en de zon dan;

Daarna Venus en Mercurius

En de Maan, wel lezen het dus.

Nu doen de meesters verstaan,

200 Als een kint wert ontfaen,

Die planete die rengneert dan

Dat dat kint trect daran,

Weder si es quaet of goet.

Pytagoras ons verstaen doet,

205 Als dat kint wert geboren,

Die planete die dan comt voren

Dat dan darna trecken moet,

Weder si es quaet of goet;

Ende sijn si beide goet dan,

210 So wert sere goet die man

Ende sijn si quaet, als ict versta,

So trect hi oec gerne darna;

Ende es deen quaet ende dander goet,

So es hi tusschen beide gemoet,

215 En ware alse, als ghi mogt horen,

Als ic gesproken hebbe hiervoren

Van den VIIJ delen, Godweet,

Si mogent breken wel gereet;

Want, mocht an die planeten gaen,

220 So ne mocht niemen wederstaen

Sinen wille doen no den haren,

Hi ne soude altoes darna varen. [128]

Nu sijn noch IIIJ ander dingen

Daer de menschen sonderlinge

225 Haer nature af hebben ontfaen:

Nu horter na ende vanc verstaen.

Dat sijn IIIJ complexien, geset

Met al den andren, dat wel wet,

Dar alle menschen af moeten wesen:

230 Ende die ierste oec van desen

Heet sanguinea int latijn,

Ende wille de beste van allen sijn;

Die andre heet colerica,

Si es oec de beste darna;

235 Die derde heet fleumatica,

Die vierde melancolia,

Dese IJ sijn niet so goet

Als dander IJ, als ict verstoet.

Dese vier complexien geven mede

240 Elken sine naturlijchede,

Want sanguinea maect blide den man

Ende doeten oec sere minnen dan,

Ende die andre maecten coene,

Licht tornich in elken doene.

245 Die derde complexie, als ict kinne,

Maken bloede ende plomp de sinne,

Ende vele spraken es in desen

Die vierde gevet oec met desen

Den genen daer si wonet mede

250 Dat hi traech es in al de lede

Ende gerne droeven ende allene,

Hi ducht alle dinc gemeene.

Nu hebbic u nu doen verstaen

Waerof dat hebben ontfaen

255 Har nature ende har wesen

Alle menschen, nu hort na desen [129]

Noch een luttel van hen meer.

Ic wille u hier doen kennen meer

In die ogen wat een es,

260 Also ons segt Aristotiles;

Hi segt, als wijt horen mogen:

Diegene die heeft grote ogen,

Hi es droge van naturen

In hem selven telker uuren.

265 Dengenen die oec, sonder waen,

Sijn ogen diep in thoeft staen,

Hi es van quader listechede

Ende oec I bedriegere mede.

Den genen die dogen opwert pulen,

270 An dengenen sal men gevulen

Onscamelheit ende clappen met

Ende van herden sinne, dat wet.

Die vele bruuns hevet nu

Int ogeappel, dat seggic u,

275 Hi es van groter bloethede

Ende vervaert hem gerne mede.

Den genen die de ogen scieten

Herwert, derwert, ende vlieten

Eenpaerlike, ende die alle dinge

280 Nauwe besiet sonderlinge,

Hijs quaet ende scalc, dat seggic u;

Huet u van hem, dat radic u.

Diegene die oec siet als I wijf,

Hi es oncuusch in al sijn lijf;

285 Ende van lichame onsuver mede

Ende onscamel in elke stede.

Diegene die siet als I kint

Ende kintsche gedachte heeft omtrent,

Ende blide ansichten togen,

290 Ende gerne lachen metten ogen, [130]

Die mach leven lange tijt

So blidelike ende met jolijt.

Diegene die dogen groet heeft

Ende bernende rayen uutgeeft,

295 Dats I drogen mensche mede

Ende al vol van idelheden,

Ende mint gerne, sonder blijf,

Weder dat si man of wijf.

Diegene die hevet cleine ogen

200 Als een kind wordt ontvangen,

De planeet die regeert dan

Dat dit kind trekt daaraan,

Of het is kwaad of goed.

Pythagoras doet ons verstaan,

205 Als dat kind wordt geboren,

De planeet die dan komt voren

Dat het daaraan trekken moet,

Of het is kwaad of goed;

En zijn ze beide goed dan,

210 Zo wordt zeer goed die man

En zijn ze kwaad, zoals ik het versta,

Zo trekt hij ook graag daarna;

En is de ene kwaad en de ander goed,

Zo is hij tussen beide gemoed,

215 En waren ze zoals ge mocht horen,

Als ik gesproken heb hiervoor

Van de 8 delen, God weet,

Ze mogen het breken wel gereed;

Want, mocht het aan die planeten gaan,

220 Zo nee mocht niemand weerstaan

Zijn wil te doen nog van hen,

Hij nee zou altijd daarna gaan. [128]

Nu zijn noch 4 andere dingen

Daar de mensen in het bijzonder

225 Hun natuur van hebben ontvangen:

Nu hoort ernaar en vang aan te verstaan.

Dat zijn 4 complexen, gezet

Met al de anderen, dat wel weet,

Dar alle mensen van moeten wezen:

230 En de eerste ook van deze

Heet sanguinea in het latijn, (bloedrijk)

En wil de beste van allen zijn;

Die andere heet choleriek, (hartstocht)

Het is ook de beste daarna;

235 De derde heet fleuma, (fluim, snot)

Die vierde melancholica,

Deze 2 zijn niet zo goed

Als de andere 2, zoals ik het verstond.

Deze vier complexen geven mede

240 Elk zijn natuurlijkheid,

Want sanguinea maakt blijde de man

En doet hem ook zeer minnen dan,

En die tweede makt hem koen,

Licht toornig in elke doen.

245 Die derde complexie, als ik het ken,

Maken bloed en plomp de zin,

En vele woorden is in deze

De vierde geeft ook met deze

Diegene daar ze mee woont

250 Dat hij traag is in alle leden

En graag droevig en alleen,

Hij ducht alle dingen algemeen

Nu heb ik u nu doen verstaan

Waarvan dat hebben ontvangen

255 Hun natuur en hun wezen

Alle mensen, nu hoort naar deze [129]

Noch een luttel van hen meer.

Ik wil u hier doen kennen meer

In de ogen wat een is,

260 Alzo ons zegt Aristoteles;

Hij zegt, zoals wij het horen mogen:

Diegene die heeft grote ogen,

Hij is van droge van naturen

In zichzelf te elk uur.

265 Diegene die ook, zonder waan,

Zijn ogen diep in het hoofd staan,

Hij is van kwade listigheid

En ook een bedriegere mede.

Diegene die de ogen opwaarts puilen,

270 Aan diegenen zal men bevoelen

Onbeschaamdheid en kletsen mee

En van harde zin, dat weet.

Die veel bruins heeft nu

In de oogappel, dat zeg ik u,

275 Hij is van grote lafheid

En is graag bang mede.

Diegene die de ogen schieten

Herwaarts, derwaarts en schieten

Eenparig, en die alle dingen

280 Nauwe beziet bijzonder,

Hij is kwaad en schalks, dat zeg ik u;

Hoed u van hem, dat raad ik u.

Diegene die er ook uitziet als een wijf,

Hij is onkuis in al zijn lijf;

285 En van lichaam onzuiver mede

En onbeschaamd in elke plaats.

Diegene die eruit zet als een kind

En kindse gedachte heeft omtrent,

En blijde aanzichten tonen,

290 En graag lachen met de ogen, [130]

Die mag leven lange tijd

Zo blijde en met jolijt.

Diegene die de ogen groot heeft

En brandende stralen uitgeeft,

295 Dat is een droog mens mede

Ende al vol van ijdelheden,

En mint graag, zonder twijfel,

Of dat is man of wijf.

Diegene die heeft kleine ogen

300 Ende bevende, als wijt togen,

Die es tornich ende wreet

Ende mint oec die wijf gereet.

Diegene oec, nu merket hier,

Die dogen vlammen als I vier,

305 Die es quaet, seit mine leere,

Ende een quaet mensche sere.

Diegene die oec heeft ter stede

Vele verwen in dogen mede

Geminget met geluer gedane

310 Gelijc oft ware sufferane,

Dat betekent in waerheden

Dat hi es van quaden seden.

Die vele vlecken hevet met

Omtrent dogeappel geset

315 Also als ment hier verstaet,

Betekent dat hi es quaet.

Diegene oec, als wijt kinnen,

Die dogen hebben bruun binnen

Ende met gelu rayen, sonder waen,

320 Diegene hevet manslacht gedaen.

Nu hort vorwert ende verstaet

Waer dese redene henen gaet;

Een luttel seggen hort na mi;

De nese, die an den mensche si. [131]

Sijn daraf inge die gate

Ende suptijl oec mede ter mate,

Dengenen dien si also staen,

Hi veght gerne, sonder waen.

Diegene die de nesegaten

330 Wijt hebben uutermaten,

Ende groet oec die nese mede,

Hi es van luttel wijsheden;

Maer, die heeft tusschen beden,

No groet no cleine, in waerheden,

335 No te wijt no te inge,

Dat sijn die beste sonderlinge.

Dit sijn der naturen heimlijchede,

Dar men se mach bekinnen mede.

Omdat ic hier hebbe geseit

340 Van der naturen heimlijcheit,

Waer men die mach bekinnen

An den mensche in allen sinnen,

Ierst van VIIJ poenten gerede

Ende van IIIJ elementen mede,

345 Ende van VIJ planeten daernaer,

Ende van IIIJ complexien oppenbaer,

Gelijc dat dese regneren alle

In den mensche, dar elc gevalle,

Al deser gelike elc mensche es

350 Van IIIJ humoren, sijt seker des;

Ende dies willic u maken vroet.

Dat ierste humor, dat es bloet,

Weder het si versch of heet,

Ende dat regneert oec wel gereet

355 Den mensche in die rechter side;

Ende dat regneert tallen tiden

Daer uut ende in comen moet.

Dat ander humor, als ict verstoet, [132]

Es I rode colore, Godweet,

360 Ende die es droge ende heet,

Ende regneert oec tallen tiden

Den mensche in die slinker side.

Nu hort van den derden humore,

Dat es erande swarte colore:

365 Dese es droge ende cout,

Ende heeft in alle die lede gewout.

Die vierde colore, als ict versta,

Es erande fleuma;

Ende dese es in elke stede

370 Met der swarter gemingt mede,

Ende sijn oec beide int hoeft

In I deel, dies geloeft,

Ende in I deel oec mede

In de blase wel gerede,

375 Ende in I derdendeel oec met

In de mage mede geset.

Nu sijn dese humoren in schijn

Waer si in den mensche sijn;

Nu willic u vort seggen al

380 Weltijt elc regneren sal:

Dat bloet, segt Aristotiles,

Dat meest in den lentijn es,

In den mensche, ende wast al stille

Van viften dages in sporkille

385 Toten meye also vort,

VIIJ dage, hebbic gehort.

Die rode colore, dat verstaet,

In den somer anegaet,

Daer dat bloet nemet ende

390 Ende duert vort met genende

VI dage binnen oegstmaent,

Daer gaet si uute, na mijn verstaen. [133]

Daerna die swarte colore begint,

Ende duert, als men bescreven vint,

395 Vort tote alreheilegen misse

Tote in die maent dage sesse.

Darna begint fleuma saen,

Ende duert vort, al sonder waen,

Al den winter met gewelt

300 En bevende, zoals wij het tonen,

Die is toornig en wreed

En mint ook het wijf gereed.

Diegene ook, nu merk het hier,

Die de ogen vlammen als een vuur,

305 Die ies kwaad, zegt mijn leer,

En een kwaad mens zeer.

Diegene die ook heeft ter plaatse

Vele kleuren in de ogen mede

Gemengd met gele gedaante

310 Gelijk of het was saffraan,

Dat betekent in waarheden

Dat hij is van kwade zeden.

Die veel vlekken heeft mede

Omtrent de oogappel gezet

315 Alzo als men het hier verstaat,

Betekent dat hij is kwaad.

Diegene ook, als wij het kennen,

Die de ogen hebben bruin vanbinnen

En met gele stralen, zonder twijfel,

320 Diegene heeft manslacht gedaan.

Nu hoort voorwaarts en versta

Waar deze redenen heen gaan;

Een luttel zeggen hoort naar mij;

De neus die aan de mens is. [131]

Zijn daarvan eng die gaten

Ende subtiel ook mede ter mate,

Degenen dien ze alzo staan,

Hij vecht graag, zonder twijfel.

Diegene die de neusgaten

330 Wijdt hebben uitermate,

En groot ook de neus mede,

Hij is van luttel wijsheden;

Maar, die heeft tussen beiden,

Nog groot nog klein, in waarheden,

335 Nog te wijdt nog te eng,

Dat zijn die beste vooral.

Dit zijn der naturen heimeligheden,

Daar men ze mag herkennen mede.

Omdat ik hier heb gezegd

340 Van der naturen heimelijkheid,

Waaraan men die mag herkennen

Aan den mens in alle zinnen,

Eerst van 8 punten gereed

En van 4 elementen mede,

345 En van 7 planeten daarna,

En van 4 complexen openbaar,

Gelijk dat deze regeren alle

In de mens, daar elk valt,

Al deze gelijk elk mens is

350 Van 4 vochtmengingen, zij het zeker dus

En dat wil ik u bekend maken.

Dat eerste vochtmenging, dat is bloed,

Of het is vochtig of heet,

En dat regeert ook wel gereed

355 De mens in de rechterzijde;

En dat regeert te alle tijden

Daaruit en inkomen moet.

De andere vochtmenging, zoals ik het verstond, [132]

Is een rode kleur, God weet,

360 En die is droog en heet,

En regeert ook te allen tijde

De mens in de linkerzijde.

Nu hoort van de derde vochtmenging,

Dat is een soort zwarte kleur:

365 Deze is droog en koud,

En heeft in alle leden geweld.

De vierde kleur, zoals ik het versta,

Is een soort fluimen;

En deze is in elke plaats

370 Met de zwarte gemengd mede,

En zijn ook beide in het hoofd

In een deel, dus geloof het,

En in een deel ook mede

In de blaas wel gereed

375 En in een derdedeel ook mee

In de maag mede gezet.

Nu zijn deze vochtmengingen in schijn

Waar ze in de mens zijn;

Nu wil ik u voortzeggen al

380 Welke tijd elk regeren zal:

Dat bloed, zegt Aristoteles,

Dat meest in de lente is,

In de mens, en groeit geheel stil

Van vijftien dagen in februari

385 Tot de mei alzo voort,

8 dagen, heb ik gehoord.

Die rode kleur, dat verstaat,

In de zomer aangaat,

Daar dat bloed neemt einde

390 En duurt voort met dat doel

6 dagen binnen augustus,

Daar gaat het uit, naar mijn verstaan. [133]

Daarna die zwarte kleur begint,

En duurt, zoals men beschreven vindt,

395 Voort tot Allerheiligen mis

Tot in de maand dagen zes.

Daarna beginnen het fluimen gelijk,

En duurt voort, al zonder twijfel,

Al de winter met geweld

400 Tote dat men sporkille telt

V dage, hebbic vernomen,

Dar sijn si ten ende comen.

Noch seldi meer verstaen

Van desen humoren nu saen:

405 Ic segge u mede dat dat bloet

In den mensche regneren moet

Van der negender uuren met

Die in den nacht es geset,

Recht toter derder uuren

410 die in den nacht sal geduren.

Ende gi selt weten hier ter stede

Dat viere en twintech uuren mede

Altoes sijn, des sijt bedacht,

Binnen den dage enter nacht.

415 Ende in de rode colore, dats waer,

Die regneert vort daernaer

Recht toter negender uuren

Van den dage in haer geduren.

Darna comt, hier nu hort,

420 Die swarte colore, ende regnert vort

Van den negender uren van den dage

In har macht alle slage,

Toter derder uuren mede

Van der nacht in die lede.

425 Nu so comt hier fleuma

Ende regneert oec daerna [134]

Van der derder uuren van der nacht

Also vort met sire cracht

Toter negender uuren met,

430 Die in den nacht es geset.

Nu hort van desen dingen meer:

Dat bloet, daer ic af sprac eer,

Daeraf willic nu doen verstaen

Waer dat uuten mensche sal gaen.

435 Galienus segt ons al

Dat ter nesen comen sal

Ende bi der rechter naturen fijn

Sal dar sijn uutstorten sijn.

Die rode colore, als wijt horen,

440 Heeft haer uutstorten ten oren;

Die swarte colore, dat verstaet,

Haer humoren ten oren uutgaet;

Ende fleuma heeft tallen stonden

Har uutstorten ten monde;

445 Nu hetic dat men dit versta

Om datter noch sal comen na.

Verstaet nu wel dese wort,

Wat Aristotiles brenget vort;

Hi seit van vire etaten

450 Ende wilt dese IIIJ caloren saten

Te deilene in den mensche al.

Hi segt dat regneren sal

Fleuma met den bloede mede

In der kinder kintschede

455 Recht tote XIIIJ jaren;

Darna seit hi al oppenbare

Die rode calore in den man

Tote XXVIIJ jaren vortan;

Die swarte calore, wet vorwaer,

460 Regneert met den bloede daernaer [135]

Bi gerechter naturen geset

Tote XLIJ jaren met;

Vort, so es altoes darna

In den mensche geset fleuma

465 Recht tote in sinen ende

Dat seide Aristotiles, diet wel kende.

Nu sal ic u noch vroet maken

Van den humoren ander saken,

Wat dit bloet geven can,

470 Darin regneert wijf of man.

Het maect recht de stemme goet,

Simpel, hovesch ende wel gemoet,

Soete, blide ende hoechede

Ende oec opdragende mede.

475 Die rode calor maect echt

Erre, coene ende lecht,

Goeden sin ende scarp met;

Mager ende oec vele hi eet

Ende saen es hem verduwet dat

480 Wat hi dranc ofte at.

Die swarte calore, wet dat wel,

Maecten erre ende fel,

Loes ende wreet mede,

Ende oec nidich in serichede.

485 Fleuma, als ict verstaen can,

Maect al coene den man

Ende welgevoecht van leden,

Ende van vele gepeisicheden

Wakende ende in hem selven met;

490 Ende oec so wert hem, dat wel wet,

In sire joncheit grau sijn haer

Op sijn hoeft, wet vorwaer.

Nu seldi noch meer verstaen:

Waer I met siecheden bestaen, [136]

Ende hem dat quame, sonder waen,

Van enegen humore die hier staen,

So willic u nu leren al

Hoe men dat cureren sal.

Comt die siecheit van bloede nu

400 Totdat men februari telt

5 dagen, heb ik vernomen,

Daar ze ten einde komen.

Noch zal je meer verstaan

Van deze vochtmengingen nu gelijk:

405 Ik zeg u mede dat het bloed

In de mens regeren moet

Van het negende uur mee

Die in de nacht is gezet,

Recht tot in het derde uur

410 Die in de nacht zal duren.

En ge zal weten hier ter plaatse

Dat vier en twintig uren mede

Altijd zijn, dus wees bedacht,

Binnen de dag en de nacht.

415 En in de rode kleur, dat is waar,

Die regeert voort daarna

Recht tot het negende uur

Van de dag in zijn duren.

Daarna komt, hier nu hoort,

420 Die zwarte kleur, en regeert voort

Van het negende uur van de dag

In haar macht alle slagen,

Tot het derde uur mede

Van de nacht in de leden.

425 Nu zo komen hier fluimen

En regeert ook daarna [134]

Van het derde uur van de nacht

Alzo voort met zijn kracht

Tot het negende uur mee,

430 Die in de nacht is gezet.

Nu hoort van deze dingen meer:

Dat bloed, daar ik van sprak eerder,

Daarvan wik ik nu laten verstaan

Waar dat uit de mens zal gaan.

435 Galenus zegt ons al

Dat het ter neus komen zal

En bij de rechte naturen fijn

Zal daar zijn uitstorten zijn.

Die rode kleur, zoals wij het horen,

440 Heeft zijn uitstorten ten oren;

Die zwarte kleur, dat verstaat,

Zijn vochtmengingen ten oren uitgaat;

En fluimen heeft te alle stonden

Zijn uitstorten ten mond;

445 Nu zeg ik dat men dit verstaat

Omdat er nog zal nakomen.

Versta nu goed deze woorden

Wat Aristoteles brengt voort;

Hij zegt van vier citaten

450 En wil deze 4 kleuren samen

Te verdelen in de mens al.

Hij zegt dat regeren zal

Fluimen met het bloed mede

In der kinderen kindsheid

455 Recht tot 14 jaren;

Daarna zegt hij al openbaar

Die rode kleur in de man

Tot 28 jaren voortaan;

Die zwarte kleur, weet voorwaar,

460 Regeert met het bloed daarna [135]

Bij gerechte natuur gezet

Tot 42 jaren mee;

Voort, zo is altijd daarna

In de mens gezet fluimen

465 Recht tot in zijn einde

Dat zei Aristoteles, die het wel kende.

Nu zal ik u noch bekend maken

Van de vochtmenging andere zaken,

Wat dit bloed geven kan,

470 Daarin regeert wijf of man.

Het maakt recht de stem goed,

Eenvoudig, hoffelijk en goed gemoed,

Lief, blijde en hoogheid

En ook meegaande mede.

475 Die rode kleur maakt echt

Geërgerd, koen en licht,

Goede zin en scherp mee;

Mager en ook hoeveel hij eet

Het wordt hem gelijk verteerd dat

480 Wat hij drinkt of eet.

Die zwarte kleur, weet dat wel,

Maakt hem geërgerd en fel,

Loos en wreed mede,

En ook nijdig in verdriet.

485 Fluimen, zoals ik het verstaan kan,

Maakt al koen de man

En goed gevoegd van leden,

En van vele peinzen

Waakt en in zichzelf mee;

490 En ook zo wordt hem, dat wel weet,

In zijn jeugd grauw zijn haar

Op zijn hoofd, weet voorwaar.

Nu zal je noch meer verstaan:

Was er een met ziektes bestaan, [136]

Ee hem dat kwam, zonder twijfel,

Van enige vochtmenging die hier staan,

Zo wil ik u nu leren al

Hoe men dat cureren zal.

Komt die ziekte van bloed nu

500 Dat es soets ende warm nu,

Dat sal men met droger medicinen

Ende met couder curen pinen.

Comt hi oec, dat wel wet,

Van der roder colore met

505 Die bitter ende wuchtech es nu

Ende droge mede, dat seggic u,

Die sal men cureren met soeten dingen,

Ende cout ende versch sonderlinge.

Eist van swarter calore gerede,

510 Die es cout ende gesouten mede

Ende droge, hiertoe sal men pinen

Met soeter ende warmer medicinen;

Ende met verscher, mede verstaet,

Dese oec te curerne staet.

515 Comt van fleumen oec in di

Die oec vijfterhande si,

Alse Jannitius ons doet cont,

Die cout es ende versch terstont,

Dese sal men met warmer medicinen

520 Ende met verscher cureren pinen.

Noch hort van bloede na des:

In dien datter overtullich es

In die adren, dat wort ontfaen

In erande borne saen

525 Eert den lichame weder yet;

Ende die borne, als men siet,

Dunne ende scumachtich mede,

Neven alle die voegende lede [137]

Also wel die grote als die cleine,

530 Sijn geminget int gemeine.

Ende het sijn erande principale

Borne, die liggen also wale

Neven die mere bornen mede,

Ende die liggen an die stede

535 Daer mach men gemeinlike

Brande maken sekerlike,

Dats te verstane telker uuren,

Daer vergaderen die juncturen

Bi den scoudren in elke stede

540 Ende bi den elleboge mede,

Bi den knien, sonder vorst,

Bi der slinker side der borst,

Bi der eersbille, si u becant,

Ende oec in midden elke hant,

545 Onder den voet oec gerede,

Ende oec in den necke mede,

Ende oec mede overal

In den lichame, groet ende smal,

Daert moru ende suptijl es,

550 Ende in al de vingre oec des,

Ende oec mede met goeder moeten

Alle die teen van den voeten,

An die levere oec, Godweet,

Ende an de milte oec gereet,

555 Ende gemeinlike in elken lede

Dart voeget tegadre mede.

So mach men in allen saken,

Daers te doene es, brande maken,

Daer men met desen IIIJ humoren

560 Curen mach wel ter curen.

Dus hebbic u geleert hiermede

Aristotiles heimlijche, [138]

Die lange hiervore verborgen was;

Ende mede segt Ypocras

565 Ende Galienus, dat verstaet,

Die gevenre oec toe raet

Ende sayen darin somich wort

Als ghi hier hebt gehort.

Nu hebbic u geleert

570 Waer dat bloet meest regneert

In den mensche bi naturen

Ende waert ontfaet sine figure.

Noch willic daeraf seggen vort

Des ghi niet en hebt gehort,

575 Maer niemen sal hem stoeren des,

Dat ic deser heimlijcheit doe gewes.

Aristotiles seit ter uuren

Dat de liede der naturen

Dat bloet dorloepen moet,

580 Weder het si quaet of goet.

Daeraf sijn al princepale

Die gegaden, wet dat wale,

Beide van mannen ende van vrouwen;

Ende si sijn int anscouwen

585 Ekelachtich, dat wel wet,

Moru ende vol vleeschs met;

Si sijn heet ende oec wac;

Si liggen in enen sac,

Som groet, som cleine;

590 Som sijn si heter int gemeine

Dan enich van den andren mede

Een dic man, weet gerede,

Hebben se wel int anescouwen

Vele meer dan die vrouwen;

595 Ende dat naturlike saet,

Daer men dat kint also ontfaet, [139]

Dat comt uut al des menschen leden,

In bloede treckende daer beneden,

Ende vergadert daerin al,

500 Dat is zoet en warm nu,

Dat zal men met droge medicijnen

En met koude kuren genezen.

Komt het ook, dat wel weet,

Van de rode kleur mee

505 Die bitter en vochtig is nu

En droog mede, dat zeg ik u,

Die zal men cureren met zoete dingen,

En koud en vochtig vooral.

Ia het van zwarte kleur gereed,

510 Die is koud en gezouten mede

En droge, hiertoe zal men werken

Met zoete en warme medicijnen;

En met vochtige, mede verstaat,

Deze ook te cureren staat.

515 Komt van fluimen ook in u

Die ook vijfvormig is,

Zoals Jannitius ons doet kond,

Die koud is en vochtig terstond,

Deze zal men met warme medicijnen

520 En met vochtige cureren bewerken.

Noch hoort van bloed na dit:

In dien dat er overtollig is

In de aderen, dat wordt ontvangen

In een soort bron tezamen

525 Eer het lichaam weer eet;

En die bron, zoals men ziet,

Dun en schuimachtig mede,

Nevens alle voegende leden [137]

Alzo wel die grote als die kleine,

530 Zijn gemengd in het algemeen.

En het zijn een soort principale

Bronnen, die liggen alzo wel

Nevens die grotere bronnen mede,

En die liggen aan die plaats

535 Daar men mag gewoonlijk

Branden maken zeker,

Dat is te verstaan te elk uur,

Daar verzamelen de juncturen

Bij de schouders in elke plaats

540 En bij de ellenbogen mede,

Bij de knieën, zonder uitstel,

Bij de linkerzijde der borst,

Bij de aars-bil, is u bekend,

En ook midden in elke hand,

545 Onder de voet ook gereed,

En ook in de nek mede,

En ook mede overal

In het lichaam, groot en smal,

Daar het murw en subtiel is,

550 En in alle vingers dus,

En ook mede met goede moed

Alle tenen van de voeten,

Aan de lever ook, God weet,

En aan de milt ook gereed,

555 En gewoonlijk in alle leden

Dat het voegt tezamen mede.

Zo mag men in alle zaken,

Daar het te doen is, brandt maken,

Daar men met deze 4 vochtmengingen

560 Kuren mag wel ter cureren.

Dus heb ik u geleerd hiermede

Aristoteles heimelijkheid, [138]

Die lang hiervoor verborgen was;

En mede zegt Hippocrates

565 En Galenus, dat verstaat,

Die geven er ook raad toe

En zaaien daarin sommige woorden

Zoals ge hier hebt gehoord.

Nu heb ik u geleerd

570 Waar dat bloed meest regeert

In de mens bij naturen

En waar het ontvangt zijn vorm.

Noch wil ik daarvan zeggen voort

Dat gij niet hebt gehoord,

575 Maar niemand zal er zich aan storen dus,

Dat ik deze heimelijkheid doe weten.

Aristoteles zegt ter uren

Dat de lieden der naturen

Dat bloed doorlopen moet,

580 Of het is kwaad of goed

Daarvan zijn alle principalen

Die teelballen, weet dat wel,

Beide van mannen en van vrouwen;

En ze zijn in het aanschouwen

585 Eikelachtig, dat wel weet,

Murw en vol vlees mee;

Ze zijn heet en ook vochtig;

Ze liggen in een zak,

Soms groot, soms klein;

590 Soms zijn ze heter in het algemeen

Dan enige van den anderen mede

Een dikke man, weet gereed,

Hebben ze wel in het aanschouwen

Veel meer dan die vrouwen;

595 En dat natuurlijke zaad,

Daar men dat kind alzo ontvangt, [139]

Dat komt uit alle mensen leden,

In het bloed dat trekt naar beneden,

En verzamelt daarin al,

600 Als ic u hierna seggen sal.

Ende die gegaden van den man

Die heeft vaste besloten dan

In ene borse die nature,

Ende die borse es wel ter cure

605 Gehecht an die gegaden met

Met adren die daeran sijn geset,

Ende die corten ende lingen

Als te doene es te dien dingen,

Ende geven spacie dien gegaden

610 Dat si niet en werden verladen.

Oec hebben die gegaden mede

Ene andre adre daer ter stede

Met IIJ vorken, verstaet dus,

Ende die heeten didimus,

615 Dats twivelijc, des sijt gewes,

Want twivel es, sijt seker des,

Of Didimus procedeert ende comt

Van den gegaden vorghenomt

Of van den ingewande tesamen

620 Van des menschen lichame.

Ende dese adre didimus

Die es boven gevoeget aldus

An I adre die sophat heet

Die oec tote beneden geet

625 An die gegaden, sijt seker des,

Ende daeran vastgehecht es.

Ende bi der adren, als wijt weten,

So werden die liede somwile te sleten

Ende gescort, wet vorwaer,

630 Want alse dingewande sceden daer [140]

So vallet dan den lieden neder,

Ende somwile so keeret weder

Die gegaden opweert dan

Ende bergen hem daer vortan

635 In den lichame, daer men in scine

Onder wilen af hevet pine.

Die gegaden, suldi weten,

Dat sijn die vate geheten

Van den gegaden, als ict versta,

640 Daer ic af spreken sal hierna;

Want in IJ rande maniren

Comt dat saet derweert scire,

Bi den oversten als ter stede

Ende bi den nedersten oec mede.

645 Ende dat men van den oversten noemt,

Dat seggic dat dor die adren comt

Die van der leveren bringet bloet

Dat ten gegaden neder moet;

Ende, alst in die gegaden es,

650 So hetet saet, sijt seker des;

Ende dat bloet werdet wit,

Overmids dat wort verhit

De mensche, om sine genoechlijchede

Ende om die lost van sinen lede;

655 Ende, alst dus al es verhit,

So hetet in latijn sperma dit.

Die nederste sijn oec adren mede,

Die tusschen die gegaden ter stede

Ende die roede oec sijn geset;

660 Ende oec tusschen der vrouwen let

Staen si alle wel, ende gaen

Van haren gegaden, hebbic verstaen,

Ende bringen dat saet vort dan

Gelijc dat doet in den man, [141]

Dat oec sperma geheten es.

Maer de nederste adre, sijt seker des,

Brinct saet ter roeden na desen,

Die al gemaect es van pesen;

Ende an dat ruggebeen oec met

670 So es die roede oec geset,

Ende nemt daran haer beghin

Ende vergadert recht daerin,

Gelijc dat tande in kamme staen

Dar men met weeft, sonder waen,

675 So es deen in dander gescicht;

Ende hierbi so hetet men slecht

In latijn riet der pesen,

Daran die roede gevest moet wesen

Ende daer genoechten af comen vele

680 Ende behoert ter vrouwen spele.

Nu willic u besceden vort

Van den sade, want menich wort

Set men daeraf, groet ende cleine;

Maer nu sal ic u int gemeine

685 Seggen ende besceeden al

Wanen dat comt, groet ende smal.

Aldus so segt Ypocras,

Die I groet mester was,

Dat sijn beginsel nemt dit saet

690 An die hersenen, ende nederweert gaet

Bi cleinen aderkinen, vorwaer.

Ende oec, seit hi mede aldaer,

Worden dadren gesneden ontwee,

Hi ne mochte bruden nemmee;

695 Ende, ware hi oec met wiven,

Van hem ne mochte niet becliven

Enich saet dat brochte vrucht;

Dit es dat die nature ducht. [142]

Nu segt mede Galienus,

600 Zoals ik u hierna zeggen zal.

En die teelballen van de man

Die heeft vast besloten dan

In een beurs de natuur,

En die beurs is wel ter keur

605 Gehecht aan die teelballen mee

Met aderen die daaraan zijn gezet,

En die korten en verlengen

Als te doen is te die dingen,

En geven ruimte die teelballen

610 Dat ze niet worden verladen.

Ook hebben die teelballen mede

Een andere ader daar ter plaatse

Met 3 vorken, versta het dus,

En die heten didymus,

615 Dat is tweeling, dus wees zeker,

Want tweeling is, is zeker dus,

Of Didymus procedeert en komt

Van de teelballen voor genoemd

Of van de ingewanden tezamen

620 Van het mensen lichaam.

En deze ader didymus

Die is boven gevoegd aldus

Aan een ader die sophat heet

Die ook tot beneden gaat

625 Aan die teelballen, dat zeker is dus,

En daaraan vastgehecht is.

En bij de aderen, zoals wij het weten,

Zo worden ze bij die lieden soms versleten

En gescheurd, weet voorwaar,

630 Want als de ingewanden scheiden daar [140]

Zo vallen dan de lieden neer,

En soms zo keren ze weer

Die teelballen opwaarts dan

En verbergen zich daar voortaan

635 In het lichaam, daar men in schijn

Ondertussen van heeft pijn.

Die teelballen, zal je weten,

Dat zijn de vaten geheten

Van de teelballen, zoals ik het versta,

640 Daar ik van spreken zal hierna;

Want in tweevormige manieren

Komt dat zaad derwaarts snel,

Bij de overste als ter plaatse

En bij de laagste ook mede.

645 En dat men van de oversten noemt,

Dat zeg ik dat door die aderen komt

Die van de lever brengt bloed

Dat ten teelballen neder moet;

En als het in die teelballen is,

650 Dan heet het zaad, wat zeker is dit;

En dat bloed wordt wit,

Overmits dat het wordt verhit

De mens, om zijn genoeglijkheid

En om die last van zijn leden;

655 En, als het dus al is verhit,

Zo heet het in latijn sperma dit.

De laagste zijn ook aderen mede,

Die tussen die teelballen ter plaatse

En de roede ook zijn gezet;

660 En ook tussen de vrouwen lid

Staan ze alle wel, en gaan

Van hun teelballen, heb ik verstaan,

En brengen dat zaad voort dan

Gelijk dat het doet in de man, [141]

Dat ook sperma geheten is.

Maar de laagste ader, wees zeker dus,

Brengt het zaad ter roeden na deze,

Die al gemaakt is van pezen;

En aan dat ruggenbeen ook mee

670 Zo is die roede ook gezet,

En neemt daaraan zijn begin

En verzamelt recht daarin,

Gelijk dat tanden in een kam staan

Daar men mee weeft, zonder twijfel,

675 Zo is de een in de ander geschoven;

En hierom zo heet men recht

In latijn riet der pezen,

Daan die roede gevestigd moet wezen

En daar vele genoegens van komen

680 En behoort ter vrouwen spel.

Nu wil ik u bescheiden voort

Van het zaad, want menig woord

Zegt men daarvan, groot en klein;

Maar nu zal ik u in het algemeen

685 Zeggen en bescheiden al

Waarvan dat komt, groot en smal.

Aldus zo zegt Hippocrates,

Die een grote meester was,

Dat zijn beginsel neemt dit zaad

690 Aan de hersenen en nederwaarts gaat

Bij kleine adertjes, voorwaar.

En ook, zegt hij mede aldaar,

Worden de aderen stuk gesneden,

Hij nee mocht genot smaken nimmermeer;

695 En, was hij ook met wijven,

Van hem nee mocht niets bekomen

Enig zaad dat vrucht bracht;

Dit is dat die natuur ducht. [142]

Nu zegt mede Galenus,

700 Ende willet mede proeven dus,

Dat van der leveren comet al

Dat saet, groet ende smal,

Daer men kindre met winnen mach.

Ander mesters doen gewach,

705 Ende oec mede vele auctore

Seggen aldus, als ict hore,

Dat tsaet comt uut allen leden

Eert vergadert daer beneden,

Daert sine nature ontfaet

710 Eert uut der roeden gaet.

Nu willic u dit absolveren

Ende overeen doen concorderen,

Want wi selen verstaen al bloet

Dat alle die lede, cleine ende groet,

715 Nemen haer voetsel ende haer begin

An die levere, meer no min;

Ende van den hersenen wert dit saet

Meest genomen, dat verstaet,

Ende dat bi aderkine clenen

720 Nederweert daer gaet altenen:

Ja, als die mensche beroert es,

Als ic voren dede gewes,

Ende hierbi mach men seggen ter stede

Wel dat comt van allen leden,

725 Want die levere voet al dat bloet

Daer dat saet af comen moet.

Vort, seldi oec verstaen

Dat dit saet, al sonder waen,

Ghi sult oec weten ongewaent

730 Dat dit saet wast ende waent

In den mensche al sine lede

Beide tide ende uuren mede, [143]

Gelijc dat elemente geven

Dat hiervoren es bescreven,

735 Ende oec der planeten aert

Daers vele in wert geoppenbaert;

Ende oec gelijc dat die planeten

Meren, mindren, alse wijt weten,

Als wi in die mane mogen sien,

740 Also meren ende wassen nadien

Die humoren in wacken lieden,

Ende alre meest horic bedieden,

Dat bloet in die liede es

Ende die levere met, sijt seker des,

745 Beide sijn si versch ende wac,

Daeraf den mensche comt ongemac.

Alst hem overvloyech es binnen,

Doet den mensche gerne minnen,

Want alst den mensche dus verswaerd

750 Enthem te sere oppenbaerd,

Ende vallet hem dan in die hopen

Boven broecgordele, ende gaet nopen

Al toter erden nederwaert,

Daer si opstaet met der vaert

755 Ende wort beroert vore int hoeft

Alre meest, des geloeft;

Want die pesen, die daer bringen

Die gevoelnisse in allen dingen

Ende oec die genoechte mede,

760 Die nemen inde teser stede

Recht in thoeft van der roeden;

Om dit so doet hem daer verwoeden

Meer dan in ander lede,

Omdatter uutganc soect ter stede.

765 Ende om dese vorseide dinge,

So wast meer sonderlinge [144]

Ende mere oec meer dat saet

Int wassen van der mane, verstaet,

Ende in die volle mane met

770 Ende in verschen tide, dat wet,

Ende oec mede, dat wel wacht,

Int begin van der nacht,

Ende in de morgenstonde oec mede

Dan wast al bloot in die lede

775 Meer dat tandren tiden doet

Hierbi mach elc wesen vroet

Weltijt hi wesen sal met vrouwen.

Ic wil u noch doen weten meer,

Want ic hiervoren seide eer

780 Van adren die hebben die man,

Die dat saet leiden can

Dart wert verwandelt in sperma.

Recht deser, gelijc als ic versta,

So werdet oec geleit der vrouwen;

785 Maer sonder dese adren, entrouwen,

Hebben se I andre meer nochtan

In hen selven dan die man.

Ende die adre heet Galienus

Yrierus, wi lesent dus,

790 Dat es te seggene wivelijc.

Ende dese adre werpt sekerlijc

Uuter leveren IJ adren fijn

Die oec mede gevorket sijn.

Die I raye oppenbaert

795 Ter rechter kinbacken waert,

Ende die andre strect herde gerede

Ter slinker kinbacken mede;

Dit sijn de vorken van ere raye.

Nu hort waer haer dander sal sprayen;

700 En wil het mede beproeven dus,

Dat van de lever komt alles

Dat zaad, groot en smal,

Daar men kinderen mee winnen mag.

Andere meesters doen gewag,

705 En ook mede vele auteurs

Zeggen aldus, als ik het hoor,

Dat het zaad komt uit alle leden

Eer het verzamelt daar beneden,

Daar het zijn natuur ontvangt

710 Eer het uit de roeden gaat.

Nu wil ik u dit absolveren

En overeen doen stemmen,

Want we zullen verstaan dat alle bloed

Dat alle leden, klein en groot,

715 Nemen hun voedsel en hun begin

Aan de lever, meer of min;

En van de hersenen wordt dit zaad

Meest genomen, dat verstaat,

En dat bij kleine adertjes

720 Nederwaarts daar het gelijk al gelijk:

Ja, als die mens bewogen is,

Zoals ik tevoren deed gewag,

En hierbij mag men zeggen ter plaatse

Wel dat komt van alle leden,

725 Want die lever voedt al dat bloed

Daar dat zaad van komen moet.

Voort, zal je ook verstaan

Dat dit zaad, al zonder twijfel,

Gij zal ook weten zonder twijfel

730 Dat dit zaad groeit en gaat

In de mens in al zijn leden

Beide tijden en uren mede, [143]

Gelijk dat de elementen geven

Dat hiervoor is beschreven,

735 En ook de planeten aard

Daar veel in wordt geopenbaard;

Ende ook gelijk dat die planeten

Vermeerderen, verminderen zoals wij het weten,

Zoals we in de maan mogen zien,

740 Alzo vermeerderen en groeien nadien

Die vochtmenging in wakkere lieden,

En aller meest hoor ik aanduiden,

Dat bloed in die lieden is

En de lever mee, wat dus zeker is,

745 Beide zijn ze vochtig en nat,

Waarvan de mensen ongemak komt.

Als het hem overvloedig is binnen,

Doet de mens graag minnen,

Want als het de mens aldus bezwaard

750 En het zich te zeer openbaart,

En valt het hem dan in de heupen

Boven de broekgordel, en gaat nopen

Al tot de aarde nederwaarts,

Daar het opstaat met een vaart

755 En wordt bewogen voor in het hoofd

Aller meest, dus geloof het;

Want de pezen, die daar brengen

Het gevoel in alle dingen

En ook het genoegen mede,

760 Die nemen in te deze plaats

Recht in het hoofd van de roede;

Om dit zo doet hij zich daar verwoede

Meer dan in andere leden,

Omdat het een uitgang zoekt der plaatse.

765 En om deze voorzegde dingen,

Zo groeit het meer bijzonder [144]

En vermeerderd ook meer dan zaad

In het wassen van de maan, versta het,

En in de volle maan mee

770 En in vochtige tijden, dat weet,

En ook mede, dat wel verwacht,

In het begin van de nacht,

En in de morgenstond ook mede

Dan groeit het al bloot in de leden

775 Meer dat te andere tijden doet

Hierbij mag elk bekend wezen

Welke tijd hij wezen zal met vrouwen.

Ik wil u noch meer laten weten,

Want ik hiervoor zei eerder

780 Van aderen die hebben de man,

Die dat zaad leiden kan

Daar het wordt veranderd in sperma.

Recht deze, gelijk als ik versta,

Zo wordt het ook geleid bij de vrouwen;

785 Maar zonder deze aderen, in vertrouwen,

Hebben ze een andere ader meer nochtans

In zichzelf dan de man.

En die ader heet Galenus

Yrierus, we lezen het dus,

790 Dat is te zeggen vrouwelijk.

Ende deze ader werpt zeker

Uit de lever 2 fijne aders

Die ook mede gevorkt zijn.

Die een straal openbaart

795 Ter rechter kinnenbak waart,

En die andere strekt erg gereed

Ter linker kinnenbak mede;

Dit zijn de vorken van een straal.

Nu hoort waar zich de ander zal verspreiden;

800 Si sent hare I tac weder [145]

Recht toter matricen neder

In de rechter side ter vaert,

Den andren tac ter slinker waert;

Aldus vergaderen si beide daer

805 An matrice, wet vorwaer;

Ende uut desen werden gepurgeert

Der vrouwen stonden, als men ons leert:

Ja, alsi wel sijn ontploken

Ende nature de stonde stoken;

810 Ende onder tiden so sluten si

Mede oec so vaste daerbi

Dat hen die stonden opweert gaen

Ende doet se bloeden ter nese saen,

Oec liggen se hem somen, sonder vorst,

815 Tenen cloete onder die borst,

Daeraf die vrouwen stillekine

Dicke dogen grote pine.

Alse hem dus de stonden porren,

Omdat sijs niet gewagen dorren,

820 Som hebben si haer siechede

Te luttel ende tontide mede,

Som te vele, dat verstaet.

Van allen desen soudic raet

Hier vele geven ende oec wisen,

825 Maer men sout mi niet prisen

Dat ic hem allen lerde gereit

Die grote verborgen heimelijcheit,

Maer seker ben ic vel van desen

Dat ic se daeraf soude genesen.

830 Vort, alse de vrouwen kint ontfaen

Dan moeten haer stonden opweert slaen

Tote in die borst, wet vorwaer;

Ende, alst vergadert es aldaer,

Dan verwarmet daer, dat wet, [146]

Ende wert verwandelt in melke vet

Bi der vulster siedingen, sonder letten,

Alse van der naturliker hetten

Ende van den getermerden tide mede

Dies kints alset heeft gerede.

840 Daeraf saelt nemen sine voedinge,

Ende hieraf eist sonderlinge

Dat den vrouwen dan gebreken

Haer stonden, daer wi dus af spreken,

Des niet te doene hebben die man;

845 Maer alle die andre adren dan

Dienen gelike vort hen beiden,

Alsic vort sal besceiden;

Ende waer men elke bekinnen sal

An den mensche, groet ende smal.

850 Int vorhoeft vore, doe ic verstaen,

Daer es ene adre, sonder waen,

Die soude men laten, sijts gewes,

Den genen die uut sinen sinne es.

In elken slaep staet oec ene,

855 In orconscape Galiene;

Waer enege van dien tebreken,

Hem en soude nemmeer stoken

Ghene luxurie, sijt seker des,

Ende dese heten zuveniles.

860 Onder den kinne staet I daer na,

Ende die heet ubula;

Ende op die scoudre oec daerbi,

Ende die heet men gwindeghi;

Oec staet I an den hals,

865 Ende die maect groet gemals

Als een der doot es na,

Ende die heet gorgonica.

Oec steet daerna transitoria [147]

Ende ysmon oec daerna.

870 Nu hort an den arm sciere,

Daer esser in gerekent viere;

Buten den arm esser ene,

Die heet silvestres, int gemene.

Daerna steet sepalica,

875 Daerna mediana of cardiaca,

Daerna epatica of basilica,

Ende titilares comt daerna,

Dats de vijfste, dat verstaet,

Ende die recht onder die scoudren gaet

880 Die onder docsele comt mede.

Die dese adren ontwee snede

Of daeruut bloet laten woude,

Ic seggu dat hi sterven soude,

Al lachende sonder enich wee

885 Men seit dat Seneca wilen ee,

Doen hem Nero doden soude,

Dat hi also sterven woude.

Boven de borst oec daerna

So comt die adre baselica

890Van den enen arm vort

Toten andren, hebbic gehort;

Ende dese leiden dbloet mede

Dor den lichame te meneger stede;

Ende van desen oec overluut

895 So spruten andre adren uut,

Recht boven der magen mede

So es I adre ter stede

Die profundum heet in latijn,

Dat wilt in dietsch diep sijn;

800 Het zendt zijn ene tak weer [145]

Recht tot de baarmoeder neder

In de rechterzijde ter vaart,

De andere tak ter linker waart;

Aldus verzamelen ze beide daar

805 Aan de baarmoeder, weet voorwaar;

En hieruit worden gepurgeerd

De vrouwen stonden, zoals men ons leert:

Ja, als ze goed zijn geopend

En natuur de stonden stoken;

810 En ondertussen zo sluiten ze

Mede ook zo vast daarbij

Dat hen die stonden opwaarts gaan

En laat ze bloeden ter neus gelijk.

Ook liggen ze hen soms, zonder uitstel,

815 Tot een kloot onder de borst,

Waarvan die vrouwen stilletjes

Vaak gedogen grote pijn.

Als hen dus de stonden porren,

Omdat ze het niet gewagen durven,

820 Soms hebben ze hun ziekte

Te luttel en te ontijdig mede,

Soms te veel, dat verstaat.

Van al deze zou ik raad

Hier veel geven en ook wijzen,

825 Maar men zou het mij niet prijzen

Dat ik hen allen leerde gereed

Die grote verborgen heimelijkheid,

Maar zeker ben ik wel hiervan

Dat ik ze daarvan zou genezen.

830 Voort, als de vrouwen kind ontvangen

Dan moeten hun stonden opwaarts slaan

Tot in de borst, weet voorwaar;

En, als het verzameld is aldaar,

Dan verwarmt het daar, dat weet, [146]

En wordt veranderd in vette melk

Bij het volkomen koken, zonder letten,

Als van de natuurlijker hitte

En van den getemperde tijd mede

Die het kind als het is gereed.

840 Daarvan zal het nemen zijn voeding,

En hiervan is het bijzonder

Dat de vrouwen dan ontbreken

Hun stonden, daar we dus van spreken,

Dus die het niet nodig hebben de man;

845 Maar alle andere aderen dan

Dienen gelijk voor hen beiden,

Zoals ik voort zal bescheiden;

En waaraan men elk herkennen zal

Aan de mens, groot en smal.

850 In het voorhoofd voor, doe ik verstaan,

Daar is een ader, zonder twijfel,

Die zou men laten, wees zeker,

Diegene die uitzinnig is.

In elke slaap staat er ook een,

855 In verkondiging van Galenus;

Was enige van die gebroken,

Hem zou nimmermeer stoken

Geen wulpsheid, wat zeker is,

En deze heten zuveniles.

860 Onder de kin staat er een daarna,

En die heet ubula;

En op die schouders ok daarbij,

En die heet men gwindeghi;

Ook staat er een aan de hals,

865 En die maakt grote drukte

Als een de dood is nabij,

En die heet gorgonica.

Ook staat daarna transitoria [147]

En ysmon ook daarna.

870 Nu hoort aan de arm schier,

Daar zijn er gerekend vier;

Buiten de arm is er een,

Die heet silvestres, in het algemeen.

Daarna staat sepalica,

875 Daarna mediana of cardiaca,

Daarna epatica of basilica,

En titilares komt daarna,

Dat is de vijfde, dat verstaat,

En die recht onder de schouders gaat

880 Die onder de oksels komt mede.

Die deze aderen stuk sneed

Of daaruit bloed laten wilde,

Ik zeg dat hij sterven zou,

Al lachende zonder enige pijn

885 Men zegt dat Seneca wijlen eerder,

Toen hem Nero doden zou,

Dat hij alzo sterven wilde.

Boven de borst ook daarna

Zo komt die ader baselica

890 Van de ene arm voort

Tot de andere, heb ik gehoord;

En deze leiden het bloed mede

Door het lichaam te menige plaats;

En van deze ook overluid

895 Zo spruiten andere aderen uit,

Recht boven de maag mede

Zo is er een ander ter plaatse

Die profundum heet in latijn,

Dat wil in diets diep zijn;

900 Daeromme heet si diep, sonder waen,

Omdat si vele mach ontfaen.

Tusschen der adren enter levere na [148]

So comt die adre melayca,

Ende achter die levere oec mede

905 So gaet capillares ter stede;

Ende alle dese adren met

Hebben bloet in, dat wet.

Varices sijn adren mede

An die dien staende gerede;

910 Worden die gesneden ontwee

Die mensche ne mochte nemmermee

Rechte gaen, dat verstaet.

Noch es I adre die gaet

Onder die knoesele, als ict versta,

915 Ende es geheten sophena;

Ende dese plegen te latene mede

Die vrouwen in menige stede,

Om der matricen ongemake

Ende oec om der blasen sake.

920 Noch es een andre adre met

Onder die knoesele geset,

Die es geheten sciatica;

Die laet men oec, alsic versta,

Jegen dongemake ter noet

925 Die van den lindinen comen groet.

Dit sijn die adren, hoe soet gaet,

Die elc mensche te hebbene staet;

Maer andre adren hieruut gaen,

Die ic niet en doe verstaen,

930 Want daer leget niet vele an;

Om dit so latict achter dan.

Nu hebbic u die gedane al

Van den mensche, groet ende smal,

In menegen teken doen bekinnen.

935 Nu willic u vort beginnen

Van den mannen ende van den vrouwen, [149]

Waerbi dat men best mach scouwen

Dat si gheen kint mogen winnen.

Avicenna doet ons bekinnen

940 Ende Ypocras mede, entrouwen;

Si seggen beide dat selke vrouwen

Onorborleke te selken dingen

Of si sijn te dinne sonderlingen

Of al te mager, hoe soet gaet,

945 Of al te vet, dat verstaet,

Want die vetheit, wetet dat,

Beslut de matrice ter stat

Dat dat saet int beghin

Niet en mach comen daerin;

950 Ende selke hebben oec so licht

Die materie daerom bericht

Dat saet oec mach sijn daerin,

Want en mach meer no min

Daerin en genen tijt geduren,

955 Hen moet weder saen uutscuren.

Ende oec gebreket ane den man

In deser manieren, verstaet mi dan,

Want dat oec der manne saet

Te cout sijn, dat verstaet,

960 Ende oec al te dinne mede,

Ende hieromme caent gene stede

Gecrigen in die matrice daer

Ende comt uut mede daernaer.

Ende selke manne met gewout

965 Hebben dat saet droge ende cout,

Sodat de coutheit van des

Ende de droecheit, des sijt gewes,

Hem gene kindre laten winnen.

Kinder dit soudic wel doen kinnen

970 Ende daerna mede, als ict wiste, [150]

Wies scout het es, soudic met liste

Hem geraden in allen sinnen

Dat si kindre souden winnen,

Ende ic had hier oec gedicht,

975 Maer hen ware niet goet bericht

Altemale den ruden leeken,

Ende oec ontsie ic der papen treken

Dat sijs mi mochten spreken lachter;

Hieromme so lietict achter.

980 God, die makere es alre dinge,

Hi besciet ons sonderlinge

Int beginsel der werelt mede

Elke nature na menschelijchede;

Hi gaf den mensch oec gereit

985 Boven alle diere werdicheit

Want hi gaf hem groten sin

Ende verstannisse mede daerin,

Ende hi woude oec mede, dat verstaet,

Dat ewelike vorweert gaet

990 Des menschen gebornisse ter stat

Ende staende bleve oec nadat

In ongeliken personen mede,

Alse manne ende wive mede,

Ende omdat van hem, hebbic vernomen,

995 Te samen kindre souden comen,

Om dit maectise beide daer:

Heet ende droge, wet vorwaer,

Maecte hi den man, ende omdat

Dat selke qualike in elke stat

900 Daarom heet het diep, zonder twijfel,

Omdat ze veel mag ontvangen.

Tussen de ader en de lever nabij [148]

Zo komt de ader melayca,

En achter de lever ook mede

905 Zo gaat capillaris ter plaatse;

En al deze aderen met

Hebben bloed in, dat weet.

Varices zijn aderen mede

Aan die die staan gereed;

910 Worden die stuk gesneden

Die mens nee mocht nimmermeer

Rechte gaan, dat verstaat.

Noch is een ader die gaat

Onder die knoesel, (bij de enkel) als ik het versta,

915 En is geheten sophena;

En deze plegen te laten mede

Die vrouwen in menige plaats,

Om de baarmoeder ongemak

En ook om de zaak van de blaas.

920 Noch is een andere ader mee

Onder de knoesel gezet,

Die is geheten sciatica;

Die laat men ook, zoals ik het versta,

Tegen het ongemak ter nood

925 Die van de lenden groot komen.

Dit zijn de aderen, hoe zo het gaat,

Die elk mens te hebben staat;

Maar andere aderen hieruit gaan,

Die ik niet laat verstaan,

930 Want daar ligt niet veel aan;

Om dit zo laat ik het achter dan.

Nu heb ik u de gedaante al

Van de mens, groot en smal,

In menige tekens doen bekennen.

935 Nu wil ik u voort beginnen

Van de mannen en van de vrouwen, [149]

Waarbij dat men het beste mag aanschouwen

Dat ze geen kind mogen winnen.

Avicenna doet ons bekennen

940 En Hippocrates mede, in vertrouwen;

Ze zeggen beide dat sommige vrouwen

Onoorbaar tot zulke dingen

Of ze zijn te dun vooral

Of al te mager, hoe zo het gaat,

945 Of al te vet, dat verstaat,

Want die vetheid, weet dat,

Omsluit de baarmoeder ter plaatse

Dat het zaad in het begin

Niet mag komen daarin;

950 En sommigen hebben het ook zo licht

Die materie daarom gericht

Dat zaad ook mag zijn daarin,

Want het mag meer of min

Daarin geen tijd verduren,

955 Het moet er weer gelijk uitschuren.

En ook ontbreekt het aan de man

In deze manieren, versta me dan,

Want dat ook met mannelijke zaad

Te koud zijn, dat verstaat,

960 En ook al te dun mede,

En hierom kan het geen plaats

Krijgen in de baarmoeder daar

En komt er mede uit daarna.

En sommige mannen met geweld

965 Hebben dat zaad droog en koud,

Zodat de koudheid van dit

En de droogte, dus wees zeker,

Hem geen kinderen laat winnen.

Kinderen dit zou ik wel doen bekennen

970 En daarna mede, als ik het wist, [150]

Wiens schuld het is, zou ik met list

Hen aanraden in allen zinnen

Dat ze kinderen zouden winnen,

En ik had het hier ook gedicht,

975 Maar het was niet goed bericht

Allemaal de ruwe leken,

En ook ontzie ik de papen streken

Dat zij van mij mochten spreken lacher;

Hierom zo liet ik het achter.

980 God, die maker is van alle ding,

Hij bescheidde ons bijzonder

In het beginsel der wereld mede

Elke natuur nar menselijkheid;

Hij gaf de mens ook gereed

985 Boven alle dieren waardigheid

Want hij gaf hem grote zin

Ende verstand mede daarin,

En hij wilde ook mede, dat verstaat,

Dat het eeuwig voorwaarts gaat

990 De mensen geboorte ter plaatse

En staan bleven ook nadat

In ongelijke personen mede,

Als mannen ende wijven mede,

En omdat van hen, heb ik vernomen,

995 Tezamen kinderen zouden komen,

Om dit maakte hij ze beide daar:

Heet en droog, weet voorwaar,

Maakte hij de man, en omdat

Dat sommige kwalijk in elke plaats

1000 Alse hitte ende droechede

Niet te sere en souden mede

Int vergaderen habunderen,

Maer dat naturlijcheit soude verweren,

Om dat so maecti met gewout [151]

1005 Dat wijf beide versch ende cout

Ende cranxt oec met anscijn;

Ende dat de man starxt soude sijn

Van complexien, sonder blijf,

Sijn werc soude doen dat wijf,

1010 Gelijc dat saet dat men mede

In derde werpt te meneger stede

Ende dat beclijft ende brinct vrucht

Omdat si getempert es, heet ende vucht,

No te mager no te vet,

1015 Om dat draget si te bet;

Aldus soude die wijf dan

Van den gewerke van den man

Ontfaen dat saet ter selver uuren

In den scoet der naturen.

1020 Want die vrouwen cranker sijn

Van naturen, alst anscijn,

Dan de manne in vele dingen,

Ende gepijnt werden sonderlinge

In dragene ende in arbeide,

1025 Hieraf comt hen siecheide,

Ende meest oec an die lede

Van hare naturlijchede,

Ende dorren harre naturen crancheit

Ende oec mede haer siecheit

1030 Met scaemden die si hebben, twaren,

Den medecinen niet oppenbaren,

Noch oec mede niet gewagen

Van der siecheit daer si se dragen.

Daeromme so dwinghet mi

1035 Haer grote weecheit oec daerbi,

Die tontfarmene es wel sere,

Ende die gracie dwinget mi mere

Van selken vrouwen dat ic, twaren, [152]

Die curen hier wille oppenbaren

1040 Jegen die siecheit, sijt seker das,

Uuten boeke van Ypocras

Ende uute Galienus bede,

Ende met der Gods hulpe mede

Sal ic scriven die saken nu

1045 Ende die tekene, dat seggic u,

Waerbi dat men se sal bekinnen,

Want in de wive niet es binnen

So grote hitte dat die humoren

Die hitte iet can doen scoren

1050 Die in hen overtullech es,

Want die humoren, sijt seker des,

Die overmids haer coutheit sijn vermogen,

En can haer hitte niet verdrogen,

No der wive cranker in scine

1055 En mach niet dogen so grote pine

Dat si overtullech humoren

Met swete mach uut doen scoren

Teniger stede of verdriven.

Daerbi om de nature van wiven

1060 Om te behagen haer hitte met

So heeft I purgatie geset,

Die men menstrua doet noemen

Ende die men gemeinlike heet bloemen,

Want gelijc alse men siet

1065 Dat de bloeme en draget niet

Sonder bloyen, dat verstaet,

Diegelike so ne ontfaet

Dat wijf sonder bloeme geen kint,

Als ons nature wel ontbint.

1070 Dese purgacie den wiven gevalt

Gelijc den man, daer men af calt

Ende hem snachts te meneger stede [153]

Pollucie gevalt al slapende mede;

Want altoes die nature,

1075 Alsi te swert es telker uure

Van den quaden humoren dan,

Eist I wijf, eist een man,

So pijnt si harre te verjagene dat

Ende har pine te minderne ter stat.

Doet van den humoren dovertullichede

Dier te vele es in elke stede.

Van der purgacien van wiven

Willic u vort bescriven,

Die hen somen, alse ment kint,

1085 Te XIIIJ jaren begint,

Ende oec hen somen te XIJ jaren,

Na dien dat in hen gewaren

Van naturen heet ende cout.

Dese stonden duren met gewout

1090 Tote XL jaren, sijt seker des,

Ja, opdat si mager es;

Ende es dat wijf versch ende vet,

So maget hare geduren met

Tote XL jaren wel gerede

1095 Of tote vive ende viertich mede.

Es de purgacie geordineert

Te rechte ende getermineert,

So wert ontcommert die nature

Van der overtulleger humore;

1000 Als hitte en droogte

Niet te zeer zouden mede

In het verzamelen overvoeren,

Maar dat natuurlijkheid zouden verwerven,

Om dat zo maakte hij met geweld [151]

1005 Dat wijf beide vochtig en koud

En het zwakste ook in aanschijn

En dat de man de sterkste zou zijn

Van complexie, zonder twijfel,

Zijn werk zou doen dat wijf,

1010 Gelijk dat zaad dat men mede

In de aarde werpt te menige plaatse

En dat beklijft en brengt vrucht

Omdat ze getemperd is, heet en vochtig

Nog te mager nog te vet,

1015 Omdat draagt ze te beter;

Aldus zou dat wijf dan

Van het werken van de man

Ontvangen dat zaad terzelfder uur

In de schoot der natuur.

1020 Want die vrouwen zwakker zijn

Van naturen, als het is in schijn,

Dan de mannen in vele dingen,

Ende gepijnigd worden vooral

In het dragen en in het baren,

1025 Hiervan komt hen ziektes,

En meest ook aan die leden

Van hun natuurlijkheid

En durven hun naturen zwakheid

En ook mede hun ziekte

1030 Met schaamte die ze hebben, in de waarheid,

De dokters niet te openbaren,

Noch ook mede niet gewagen

Van de ziekte daar ze die dragen.

Daarom zo dwingt het mij

1035 Hun grote weekheid ook daarbij,

Die te ontfermen is wel zeer,

En de gratie dwingt me meer

Van zulke vrouwen dat ik in de waarheid, [152] Die kuren hier wil openbaren

1040 Tegen die ziekte, weet zeker dat,

Uit de boeken van Hippocrates

En uit Galenus beide,

En met de Gods hulp mede

Zal ik beschrijven die zaken nu

1045 En de tekens, dat zeg ik u,

Waarbij dat men ze zal herkennen,

Want in de wijven niet is binnen

Zo’ n grote hitte dat de vochtmengingen

De hitte iets kan doen scheuren

1050 Die in hen overtollig is,

Want die vochtmengingen, wat zeker is,

Die overmits hun koudheid zijn vermogend,

En kan hun hitte niet verdrogen,

Nog de wijven zwakker in schijn

1055 En mag niet gedogen zo’ n grote pijn

Dat het overtollige vochtmengingen

Met zweten uit mag laten scheuren

Te enige plaats of verdrijven.

Daarbij om de nature van wijven

1060 Om te behagen hun hitte mee

Zo is een er een purgatie gezet,

Die men menstruatie doet noemen

En die men gewoonlijk heet bloemen,

Want gelijk als men ziet

1065 Dat de bloemen dragen niet

Zonder te bloeien, dat verstaat,

Diergelijke zo ontvangt niet

Dat wijf zonder bloemen geen kind,

Zoals ons de natuur wel ontbindt.

1070 Deze purgatie de wijven gevalt

Gelijk de man, daar men van praat

En hem ‘s nachts te menige plaats [153]

Bezoedelt gebeurt al slapende mede;

Want altijd die natuur,

1075 Als het te zwart is te elk uur

Van de kwade vochtvermenging dan,

Is het een wijf, is het een man,

Zo pijnt ze zich te verjagen dat

En haar pijn te verminderen ter plaatse.

Doet van de vochtvermenging de overtolligheid

Die er te veel is in elke plaats.

Van de purgatie van wijven

Wil ik voort beschrijven,

Die hen soms, als men het kent,

1085 Te 14 jaren begint,

En ook hen soms met 12 jaren,

Na dien dat in hen ontstaan

Van naturen heet end oud.

Deze stonden duren met geweld

1090 Tot 40 jaren, zij het zeker dus,

Ja, opdat ze mager is;

En is dat wijf vochtig en vet,

Zo mag het bij haar duren meet

Tot 40 jaren wel gereed

1095 Of tot vijf en veertig mede.

Is de purgatie geordineerd

Te recht en ter tijden,

Zo wordt verlost de natuur

Van de overtollige vochtvermenging;

1100 Maer, es die purgacie meer in scine

Dan si sculdech es te sine

Of mindert, so comt oec van beiden

Menegerhande siecheiden,

Want dappetijt wert hen gemate

1105 Beide van dranke ende van ate,

Ende werd in hen gemindert sere [154]

Noch comt hen daeraf mere,

Want walginge ende keringe

Comt oec van desen dinge,

1110 Ende ondertiden comter af mee

Grote sweringe ende wee

In den rugge ende int hoeft mede

Oec comter af de bernende rede,

Ende in dogen siet men oec de dinge;

1115 Daer comt af van herten cnaginge,

Ende daeraf laedt men dwater mede

Ende die bloetsocht oec gerede.

Oec selke vrouwen, alsijt weten,

Hebben begerte om erde teten

1120 Of crijt of colen sonderlinge

Of jegen nature enegerande dinge.

Ende dese siecheden comen

Omdat behorlike titde der bloemen

Den vrouwen gebreken, wet dat wale,

1125 f dat si hem gebreken altemale,

Want allene comter af niet

Twater, bloetsocht, als men siet,

Of bitinge van herten mede.

Daer comt af ander siechede,

1130 Die quader sijn, als ict versta;

Daer comt af dyarra,

Omdat die couteit, wetet dat,

Alse van der naturliker stat,

Die matrix heet in latijn,

1135 Of omdat die cleine sijn

Die adren entie graselijc

Gelijc den wive sekerlijc,

Die dobbel sijn van naturen,

Want in hen hebben te gere uuren

1140 Die overtullech humoren stranc [155]

In hen negenen lichten uutganc

Omdat die humoren sijn te dicke

Ende viscoes ende ongemicke;

Ende oec mede sonderlinge,

1145 Om die grote vergaderinge

Van den humoren, so wert hen met

Die wech benomen oec, dat wet,

Of omdat si cleinlijc eten

Of van pinen te sere sweten,

1150 Sodat de quade humore en mogen,

Die in hen wassen, niet verdrogen.

Ende dit gecrijcht dat roede wijf

Die niet vele pijnt haer lijf,

Want het es behorlec dat si

1155 Vele bloemen hebber daerbi.

Sal si gesont daermede bliven

So moeten emmer dan becliven

Haer bloemen, omdat haer bloet

In haren lichame, als ict verstoet,

1160 Vergadert ende geronnen es.

Somwile valt oec, des sijt gewes,

Dat bloet uuteloept ten stonden

Beide ter nese of ten monde

Ende met spekelen die hen afgaet;

1165 Somwile gebreken, dat verstaet,

Die bloemen, overmids errede

Ende oec overmids serechede,

Ende oec van groten wee

Ende van groten anxenen mee.

1170 Ende werden de bloemen oec daernaer

Lange onthouden, wet vorwaer,

So eist te mestruwene mede

Van al te groter siechede,

Want somwile der wive orine [156[

1175 Werden verkeert aldus in scine

Groenachtich, gelachtich ende bleec,

Ofte bruunlijc sekerlec.

Es dat sake dat men mach scouwen

Te lettel bloemen an die vrouwen,

1180 Ende si hen gebreken ter stede,

Ende moru ende cranc sijn mede

Van complexien uutermaten,

So sal si hare dan doen laten

Die adre die onder dien cnoesel es,

1185 Des iersts dages, sijt gewes,

In den iersten voet ter stede,

Sanderdages an den andren mede.

Also vele als sijs vermach

Sal mens laten op elken dach,

1190 Want in alle siecheden sal men dinken

Dat men den sieken te sere niet crinken

En sal van eneger medicine

Dies hi hadde te groter pine.

Galienus segt in sire spraken

1195 Van enen wive diere gebraken

IX maent die bloemen na das,

Die al haer lijf verstopt oec was,

Vercranct ende verdroeget mede,

Ende haer gebrac oec ter stede

1100 Maar, is die purgatie meer in schijn

Dan ze behoort te zijn

Of minder, zo komt ook van beiden

Menigerhande ziektes,

Want de appetijt wordt hen matig

1105 Beide van drank ende van eten,

En wordt in hen verminderd zeer [154]

Noch komt hen daarvan meer,

Want walging en braken

Komt ook van dezen dingen,

1110 En ondertussen komt ervan mee

Grote zweren en pijn

In den rug en in het hoofd mede

Ook komt er van de brandende koorts,

Ene in de ogen ziet men ook die dingen;

1115 Daarvan komt het knagen van het hart,

En daarvan laadt men het water mede

En de bloedzucht ook gereed.

Ook sommige vrouwen, zoals zij het weten,

Hebben begeerte om aarde te eten

1120 Of krijt of kolen bijzonder

Of tegen de natuur enigerhande dingen.

En deze ziektes komen

Omdat de behoorlijke tijden der bloemen

De vrouwen ontbreken, weet dat wel,

1125 Of dat het hen ontbreekt helemaal,

Want alleen komt er niet van

Het water, bloedzucht, zoals men ziet,

Of knagen van het hart mede.

Daarvan komen andere ziektes,

1130 Die kwader zijn zoals ik het versta;

Daarvan komt diarree,

Omdat de koudheid, weet dat,

Als van de natuurlijke plaats,

Die matrix heet in latijn,

1135 Of omdat die klein zijn

De aderen en die dun

Gelijk de wijven zeker,

Die dubbel zijn van naturen,

Want in hen hebben ze te geen uur

1140 Die overtollige levensvochten sterk [155] In hen geen lichte uitgang

Omdat de levensvochten te dik zijn

En lijmerig en niet in de juiste maat;

En ook mede vooral,

1145 Om die grote verzameling

Van de levensvochten, zo wordt hen mede

Die weg benomen, ook dat weet,

Of omdat ze te weinig eten

Of van pijn te zweer zweten,

1150 Zodat de kwade levensvochten mogen,

Die in hen groeien, niet verdrogen.

En dit krijgt het rode wijf

Die niet vele pijnt haar lijf,

Want het is behoorlijk dat ze

1155 Vele bloemen hebber daarbij.

Zal ze gezond daarmee blijven

Zo moeten immer dan toenemen

Hun bloemen, omdat hun bloed

In hun lichamen, zoals ik het verstond,

1160 Verzamelen en geronnen is.

Soms gebeurt het ook, dus wees zeker,

Dat bloed uitloopt ten stonden

Beide ter neus of ten mond

Ende met speeksel die hen afgaat;

1165 Soms ontbreken, dat verstaat,

Die bloemen, overmits ergeren

En ook overmits zeren,

En ook van grote pijn

En van grote angst mee.

1170 En worden de bloemen ook daarna

Lang onthouden, weet voorwaar,

Zo is het te mistrouwen mede

Van al te grote ziektes,

Want soms de wijven urine [156[

1175 Worden veranderd aldus in schijn

Groenachtig, geelachtig en bleek,

Of bruin zeker.

Is het zaak dat men mag aanschouwen

Te weinig bloemen aan die vrouwen,

1180 En dat ze hen ontbreken ter plaatse,

En murw en zwak zijn mede

Van complexie uitermate,

Zo zal ze zich dan doen laten

De ader die onder die knoesel is,

1185 De eerste dag, wees zeker,

In de eerste voet ter plaatse,

De volgende dag aan de andere mede.

Alzo veel als ze mag

Zal men haar laten op elke dag,

1190 Want in alle ziektes zal men denken

Dat men de zieken niet te zeer krenken

Zal van enige medicijn

Die hij had tot grote pijn.

Galenus zegt n zijn woorden

1195 Van een wijf die er ontbrak

9 maanden de bloemen na dat,

Die al haar lijf verstopt ook was,

Verzwakt en verdroogt mede,

En haar ontbrak ook ter plaatse

1200 Die lust sere ende ongemate

Beide van dranke ende van ate;

Ende Galienus dede oppenbare

Dieselve adren laten hare

Negen daghe, des sijt vroet,

1205 Des eens dages an enen voet,

Des anderdages an den andren met,

Aldus deen na dander geset;

In corten tiden daer ter stede [157]

Quam hare lust ende verwe mede.

1210 Oec plegen si, dats hen ene pine,

Dicwile bestopt te sine

In den lichame, dat verstaet;

Dan sal men hen geven, dats mijn raet,

Vijf pillen, so scarp dat si

1215 Mogen redelike ingaen daerbi;

Dan sal si verlaten, dat versta,

Ende baden sal si oec daerna;

Dan sal si drinken na dat bat

Calemenium, wetet dat,

1220 Of nepitam of mirra

Gesoden in honege wel daerna,

Sodat I deel borns si

Ende dachtendeel honechs daerbi;

Dicwile alsi baeds gedinken,

1225 Ende na dbat sal si drinken

Dyatesseron IJ d. gewichte

Honech ende water, seget tgedichte

Daermet sal sijt dus ontfaen.

Dyatesseron es, sonder waen,

1230 Gemaect van desen IIIJ dingen

Die ic u noemen sal sonderlinge,

Alse aristologia longa ende bactis lauri

Ende menta ende gentiana daerbi,

Ende elc evenvele geset

1235 Ende in honich gesoden daermet;

Ende dan sal hi nemen alse ierapiga,

Ende haer selen helpen oec daerna

Alle riekende crude, cinium,

Venkel, spica ende aprum,

1240 Ameos, petercelle ende carvi,

Oft dese crude gesoden, seit men mi,

In wine, of gemenget mede [158]

In honich, selen hen helpen gerede.

Galienus leert ons dat bivoet

1245 Ontwee gewreven es so goet

Met wine gedronken, dats mijn raet,

Of in wine gesoden, dans niet quaet.

Nepita helpt gedronken met,

Daer men in enen bade set,

1250 Of ontwee gewreven of gebonden

Op der vrouwen lichame ten stonden

Ende op den navel, sonder spot,

Of gesoden in enen pot;

Ende dan sal si gaen sitten mede

1255 Op enen dorgaetten stoel mede,

Den pot boven alomme sluten

Dat die roec niegeren mach uute

Dan opwert ter naturen ga.

Bivoet noch meer, als ict versta,

1260 Es goet geminget met captia,

Met cynamomum, met salvia,

Origanum. satureya, pulengium

Lenisticum ende oec anisium;

Ende dat men se alle siede dan

1265 Met watre som, of men can,

Ende dat men vult I sackelkijn

Gemaect alse een orcussijn

Met wollen geteest herde cleine,

Ende dat men die siedinghe reine

1270 Int sackelkijn met der wollen doe,

Of dat sackelkijn daerin nette alsoe

Ende leget, also heet als men can,

Op der vrouwen lichame dan,

Ende dit sal men dicke doen ter stede.

1275 Oec morsus galline mede

Gesoden in I test ter noet [159]

Ende geleit op der vrouwen scoet

Der naturen, dit es goet.

Een ander, dat sere hulpen doet

1280 Den vrouwen, hebbic ondervonden

Om te doen hebben haer stonden.

Ghi selt niemen sonder mee

.......................

Castor, mirrus. cantarea,

1285 Salvie, ende evenvele versta;

Dat bernt ende maect poeder daer

Ende siedet met watre daernaer,

Ende savina ende mirra oec in dat,

Ende dan drinke dat int bat.

1290 Es oec die scoet der naturen

Al te sere verherdt tier uuren

Dat dese medicine verhelpt niet

Dat die bloemen comen iet,

So nemt van enen osse die galle

1295 Of van enegen diere met alle

Ende viter ende ysopi,

Die wel geminget te gader si

Ende wolle wel geteset met

Ende in dese dinge gevet,

1200 De lust zeer en onmatig

Beide van drank en van eten;

En Galenus liet openbaar

Die aderlaten haar

Negen dagen, dus wees bekend,

1205 De ene dag aan een voet,

De volgende dag aan de andere mee,

Aldus de een na de andere gezet;

In korte tijd daar ter plaatse [157]

Kwam haar lust en kleur mede.

1210 Ook plegen ze, dat is hen een pijn,

Vaak verstopt te zijn

In het lichaam, dat verstaat;

Dan zal men hen geven, dat is mijn raad,

Vijf pillen, zo scherp dat ze

1215 Mogen redelijk ingaan daarbij;

Dan zal ze verlaten, dat versta,

En baden zal ze ook daarna;

Dan zal ze drinken na dat bad

Calamintha, weet dat,

1220 Of Nepeta of mirre

Gekookt in honing wel daarna,

Zodat het een deel bronwater is

En het achtste deel honing daarbij;

Vaak als ze te bad gaan,

1225 En na het bad zal zei drinken

Dyatesseron 2 drachme gewicht

Honing en water, zegt het gedicht

Daarmee zal ze het dus ontvangen.

Dyatesseron is, zonder twijfel,

1230 Gemaakt van deze 4 dingen

Die ik u noemen zal apart,

Als Aristolochia longa en bessen van Laurus

En munt en gentiaan daarbij,

En van elk evenveel gezet

1235 En in honing gekookt daarmee;

En dan zal ze nemen als ierapiga,

End haar zullen helpen ook daarna

Alle ruikende kruiden, komijn

Venkel, spica en Apium,

1240 Ammi, peterselie en karwij,

Of deze kruiden gekookt, zegt men mij,

In wijn, of gemengd mede [158]

In honing, zullen hen helpen gereed.

Galenus leert ons dat bijvoet

1245 Stuk gewreven is zo goed

Met wijn gedronken, dat is mijn raad,

Of in wijn gekookt, dat is niet kwaad.

Nepeta helpt gedronken mee,

Daar men in een bad zit,

1250 Of stuk gewreven of gebonden

Op het vrouwenlichaam ten stonden

En op de navel, zonder spot,

Of gekookt in een pot;

En dan zal ze gaan zitten mede

1255 Op een doorgaten stoel mede,

De pot boven alom sluiten

Dat de rook nergens uit mag gaan

Dan opwaarts ter naturen gaat.

Bijvoet noch meer, als ik het versta,

1260 Is goed gemengd met capita, (kool?)

Met kaneel, met salvia,

Origanum, Satureja, Mentha pulegium

Levisticum en ook anijs;

En dat men ze alle kookt dan

1265 Met water soms, als men kan,

En dat men vult een zakje

Gemaakt als een oorkussen

Met wol overtrokken erg klein,

En dat men die kooksel rein

1270 In het zakje met de wol doet,

Of dat zakje daarin nat alzo

En leg het, alzo heet als men kan,

Op het vrouwenlichaam dan,

En dit zal men vaak doen ter plaatse.

1275 Ook Stellaria media mede

Gekookt in een test ter nood [159]

En gelegd op de vrouwen schoot

Der naturen, dit is goed.

Een ander, dat zeer helpen doet

1280 De vrouwen, heb ik ondervonden

Om te doen hebben hun stonden.

Ge zal niemand zonder meer

.......................

Castor, mirre, Centaurea,

1285 Salvia, en evenveel versta;

Dat brand je en maak er poeder van

En kook het met water daarna,

En Juniperus sabina en mirre ook in dat,

En dan drink dat in het bad.

1290 Is ook de schoot der naturen

Al te zeer verhard te die uren

Dat deze medicijnen verhelpt niet

Dat die bloemen komen iets,

Zo neem van een os de gal

1295 Of van enigen dieren met alle

En vlier (of Vitex?) en hysop,

Die goed gemengd tezamen is

En wol wel omgeven mee

En deze dingen ingeef,

1300 Ende maket haer lanc ende stijf

Dat ment steken moge int lijf

Tusschen des wives been al bloet

Recht in der naturen scoet,

Dits orborlec ende goet raet;

1305 Ochte, aldus verstaet,

Men make dit sonderlinge

Van desergelike eens mans dinge

Dat sal men doen dor dese noet

Den vrouwen overal in den scoet

1310 Der naturen daert hol es, [160]

Dan sal comen menstrues.

Es dat sake dat die vrouwen

Te lettel hebben ende met trouwen

Haer stonden, om dat so selen si

1315 Dese crude nemen, seggic di,

Van beiden pulegium ende betoniam

Ende oec mede sentonicam;

Ende dese soutu sieden dan

In watre ende in wine vortan,

1320 Sodat die twedeel versoden es,

Ende wringet dor I cleet dor des

Ende drinket met sape van grisen,

Dits di goet in alre wisen.

Een ander, ten selven herde goet:

1325 Nemt mente, pulegium, ende doet

Elcs evenvele I hantvol daer,

Ende saelgen IIJ dragmen daernaer

Ende planten van roden coelen oec,

Ende gestoeten porloec,

1330 Ende al sieden in I pot na dat

Ende gevent haer drinken in I bat.

Ende es dat sake dat haer stonden

Hebben tebroken lange stonden,

So nemt repontsi

1335 Derdalf penewert swaer, seggic di,

Ende drogen bivoet ende peper mede

Ene dragme onder beide gerede,

Ende maket van desen pulver saen,

Ende drinken soutu dit, sonder waen,

1340 Smergens, ende savonts met

IIJ, oec dat wet,

Dat ghi se decken selt daernaer

Dat si sweten mogen daernaer.

Noch een ander goet gewesse: [161]

Ghi selt nemen de wortle van lesse

Ende van loghen stocken mee

Ende vinkel ende oec nepite,

Dese sal men sieden in wine

Ende drinken, dits goede medicine;

1350 Of ghi selt nemen soismaer

Ende caneum oec vorwaer,

Ende bivoet mede daeran,

Ende roest mi dese in botre dan

Ende bindet haer suvelike heet

1355 Op den navel wel gereet;

Want I mester dede desgelike

Der conijncinnen van Vrankerike:

Hi nam gincber goet ende vri

Ende blade van bome van lauri

1360 Ende savina oec daermede,

Ende wreefse te gadre al gerede

Ende decse in enen pot daernaer

Ende setse over tfier, dats waer;

Doen dedi sitten na das

1365 Op enen stoel die dorgaet was,

Ende den pot onder hare,

Ende liet den roec opweert slaen aldare

Recht tusschen in die nature;

Dit dedi IIJ warf of meer ter uure,

1370 Ende haer stonden quamen daernaren

Gelijc dat si sculdech waren.

De vrouwe die aldus gedane

Roekinge willen gane

Of oefenen willen scouinge,

1375 Hen es goet boven alle dinge

Dat si haer scoenhede rechten binnen

Met couden unguente in allen dingen;

Salven selen omdat si [162]

Niet te sere verhitten daerbi.

1380 Het es oec goet te derre stoven

Daeraf es geseit hierboven

Of te derre rokingen mede

Comijn ende anijs bede,

Flammula, calamente ende menta,

1385 Te gadre geminget, als ict versta.

Tesen es oec goet, dat wet,

Crauwinge ende oec bruden met,

Ende op die hant bloet laten

Dat deert sere uutermaten.

1390 Si selen onjoen eten oec,

Mostaert ende porloec,

Peper, loec ende comijn,

Ende visschen die in sculpijn sijn;

Ende si selen drinken, dits in scijn,

1395 Goeden, starken, witten wijn;

Ja, opdat si niet en heeft den rede

Ofte int hoeft siechede;

Want in alle reden, verstaet,

So es de wijn gedronken quaet.

1300 En maak het voor haar lang en stijf

Dat men het steken mag in het lijf

Tussen de wijven benen al bloot

Recht in de naturen schoot,

Dit is gebruikelijk en goede raad;

1305 Och, aldus verstaat,

Men maakt dit vooral

Van dergelijke een mans ding

Dat zal men doen door deze nood

De vrouwen overal in de schoot

1310 Der naturen daar het hol is, [160]

Dan zal komen menstruatie.

Is het zaak dat die vrouwen

Te weinig hebben en met trouw

Hun stonden, omdat zo zullen ze

1315 Deze kruiden nemen, zeg ik u,

Van beide pulegium en betonie

En ook mede Artemisia cina;

En deze zou u koken dan

In water en in wijn voortaan,

1320 Zodat het tweedeel verkookt is,

En wring het door een kleed dus

En drink het met sap van Fumaria officinalis,

Dit is u goed op alle manieren.

Een ander, voor hetzelfde erg goed:

1325 Neem munt, pulegium, en doe

Van elk evenveel een handvol daar,

En salie twee drachmen daarna

En planten van rode kool ook,

En gestoten prei,

1330 En alles koken in een pot na dat

En geef het haar te drinken in een bad.

En is het zaak dat haar stonden

Zijn gebroken lange stonden,

Zo neem rabarber

1335 Derdehalf pennen waard zwaar, zeg ik u,

En droge bijvoet en peper mede

Een drachme onder beiden gereed,

En maak hiervan poeder gelijk,

En drinken zou u dit, zonder twijfel,

1340’s Morgens, en ’s avonds mede

3, ook dat weet,

Dat ge haar bedekken zal daarna

Dat ze zweten mag daarna.

Noch een ander goede zekere: [161]

Gij zal nemen de wortel van lis

En van maggi stokken mee

En venkel en ook Nepeta,

Deze zal men koken in wijn

En drinken, dit is goede medicijn;

1350 Of gij zal nemen zout (?) smeer

En caneum (hond of riet?) ook voorwaar,

En bijvoet mede daaraan,

En rooster me deze in boter dan

En bindt het haar zuiver heet

1355 Op de navel wel gereed;

Want een meester deed dergelijks

De koningin van Frankrijk,

Hij nam gember goed en kostbaar

En blad van laurierboom

1360 En Juniperus sabina ook daarmee,

En wreef die tezamen al gereed

En bedekte ze in een pot daarna

En zette die op het vuur, dat is waar

Toen liet hij haar zitten na dat

1365 Op een stoel die doorgaat was,

En de pot onder haar,

En liet de rook opwaarts slaan aldaar

Recht tussen in die natuur;

Dit deed hij 3maal of meer ter uur,

1370 En haar stonden kwamen daarna

Gelijk dat ze schuldig waren.

De vrouwen die aldus danige

Beroken willen aangaan

Of oefenen willen die stoven,

1375 Hen is goed boven alle dingen

Dat ze hun schoonheden recht binnen

Met kouden zalven in allen dingen;

Zalven zullen omdat ze [162]

Niet te zeer verhitten daarbij.

1380 Het is ook goed te die stoven

Waarvan is gezegd hierboven

Of te die berokingen mede

Komijn en anijs beide,

Clematis flammula, Calamintha en munt,

1385 Tezamen gemengd, zoals ik het versta.

Tot deze is ook goed, dat weet,

Krabben en ook bijten mee,

En op die hand bloed laten

Dat deert zeer uitermate.

1390 Ze zullen uien eten ook,

Mosterd en prei,

Peper, look en komijn,

En vissen die in schalen zijn;

En ze zullen drinken, dit is in schijn,

1395 Goede, sterke, witte wijn;

Ja, opdat ze niet heeft de koorts

Of in het hoofd ziekte

Want in alle koortsen, verstaat,

Zo is de wijn gedronken kwaad.

1400 Ondertiden gevalt oec mede

Dat die overvloyenthede

Van vrouwenstonden es so groet

Dat sire afcomen in groter noet.

Dit comt bedi, des seker sijt,

1405 Omdat die adren sijn te wijt

Ende te sere ontploken met

Die in de matrice sijn geset;

Of bi wilen spliten si,

Daer af comt roet bloet daerbi

1410 Ende cleer in groter quantitheit.

Of oec mede, alse men seit,

Van vele aets ende dranc [163]

Daer werd af I masse bloeds gemanc,

Diewelke alse en connen niet

1415 Die vate dan onthouden iet.

So breket uut dan ter stede

Of onderwilen comet mede

Om die overtullege hitte met alle

Des bloets van der calore van der galle

1420 Die overtullich vloyende es,

Dat maect verwallende, sijt seker des,

Dat bloet dat in den vate niet

En mach duren, alst gesciet;

Oft gesouten fleuma mede

1425 Minget haer met den bloede gerede

Ende maket dunne, sodat daer

Die adren vloyen daernaer.

Ende es dat sake dat dit bloet,

Dat vor menstruis uutgaen moet,

1430 Verwandelt in ghelheden na,

So comet recht van colera;

Ende werdet bleec ende wit,

So comet van fleumen dit;

Ende eist van roder gedane,

1435 So comet van sanguine, ic wane;

Ende eist bruun in sine dien,

So comet van melancolien.

Ende alle dese siecheden

Comen dus, na der waerheden,

1440 Om dumoren, die sijn binnen

Gecorrumpeert in allen sinnen,

En can onthouden, dat verstaet,

Ende daeromme si dan vloyen gaet

Ende, als daeraf gevalt de doot,

1445 ......................

Ende van desen saken ontverwen si [164]

Ende werden mager oec daerbi;

Ende duret lange oec daerna,

So valt si int water, als ict versta,

1450 Bedi der leveren substantie met

Wert van coude sere ontset

Ende in naturliker hitte.

Oec mede omme ditte

Dat hen gebrect haer appetijt,

1455 Begert si sapachtichge dingen ter nijt,

Die dumoren verwandelen doet

Na gewoente, dat es goet.

Es dat sake dat comt van bloede,

So soutu laten dor die hoede

1460 An den arm of an die hant,

Sodat dbloet optrecke tehant;

Ende es dat die calore

Van der galle vloyt al dore,

So sal men nemen lichte dinge

1465 Die mogen helpen sonderlinge,

Als trifera sarrancenica

Of rosaca novella

Met den sape van violetten

Ende scariole, dus sal men netten.

1470 Ende comet van der overvloyenthede

Van flumen of van swarte colore mede,

So sal men nemen yralogriodius,

Ende doent in water, ende drinkent dus.

Na dese purgacie in allen sinnen

1475 Es men sculdech buten ende binnen

Dingen te doene die stringeren

Ende die stonden doen verteren;

Ende hieromme sal men drinken na des

Water, daer in gesoden es

1480 Scorse ende van prume gernaten [165]

Ende galla, van noten muscaten

Die scale daeraf, ende roseblade

Ende eikenblade, mede te rade,

Ende bedagar, rubi ende agrimonia

1485 Ende wegebrede; ende daerna,

Weder si sijn gevoeget ter stede

Of geëenvoldecht, si helpen mede.

Na den eten geeft haer na des

Te drinkene pullius ematrices,

1490 Dat met regenwatre getempert si,

Ende oec pulver van coralli

Ende gummi mede van arabici,

Balaustie ende cornu cervini,

Seminis mirre ende portulace

1495 .......................

Sans atomorum ende plantaginis,

Scabis ende sanguis draconis.

Oec sal si eten in der noede

Hinnen gesoden, ende in broede

1400 Ondertussen gebeurt het ook mede

Dat het overvloeien

Van vrouwenstonden is zo groot

Dat ze ervan komen in grote nood.

Dit komt daarom, wees zeker van dat,

1405 Omdat de aderen zijn te wijd

En te zeer geopend mee

Die in de baarmoeder zijn gezet;

Of soms splijten ze,

Daarvan komt rood bloed daarbij

1410 En in zeer groter hoeveelheid.

Of ook mede, zoals men zegt,

Van veel eten en drinken [163]

Daarvan wordt een massa bloed gemengd,

Die als ze niet kunnen

1415 Die vaten dan onthouden iets.

Zo breekt het uit dan ter plaatse

Of ondertussen komt mede

Om die overtollige hitte met alle

Het bloed van de kleur van de gal

1420 Die overtollig overvloeiend is,

Dat maakt het wallende, zij het zeker dus,

Dat bloed dat in de vaten niet

Mag verduren, als het geschiet;

Of gezouten fluimen mede

1425 Mengt zich met het bloed gereed

En maakt het dun, zodat daar

Die aderen vloeien daarna.

En is het zaak dat dit bloed,

Dat voor de menstruatie uitgaan moet,

1430 Veranderd in geelheid daarna,

Zo komt het recht van gal;

En wordt het bleek en wit,

Zo komt het van fluimen dit;

En is het van rode gedaante,

1435 Zo komt het van sanguine, ik waan;

En is het bruin in zijn doen,

Zo komt het van melancholie.

En al deze ziektes

Komen dus, naar de waarheid,

1440 Om de levenssappen, die zijn binnen

Bedorven in allen zinnen,

En kan het niet onthouden, dat verstaat,

En daarom het vloeien gaat

En, als daarvan gevalt de dood,

1445 ......................

En van deze zaken ontkleuren ze [164]

En worden mager ook daarbij;

En duurt het ook lang daarna,

Zo valt ze in het water (suikerziekte), als ik het versta,

1450 Omdat de lever substantie mee

Wordt van koude zeer ontzet

En in natuurlijke hitte.

Ook mede om dit

Dat hen ontbreekt hun appetijt,

1455 Begeert ze sappige dingen ter nijd,

Die de levensgeesten veranderen doet

Naar gewoonte, dat is goed.

Is het zaak dat het van bloed komt,

Zo zou u laten door die hoede

1460 Aan de arm of aan de hand,

Zodat het bloed optrekt al gelijk;

En is het dat die kleur

Van de ga vloeit al door,

Zo zal men nemen lichte dingen

1465 Die mogen helpen bijzonder,

Als trifera sarrancenica (bitter geneesmiddel)

Of rosaca novella (nieuwe rozenblaadjes)

Met het sap van violen

En Lactuca scariola, dus zal men natten.

1470 End komt het van de overvloeien

Van fluimen of van zwarte kleur mede,

Zo zal men nemen yralogriodius,

En doe het in water, en drinken het dus.

Na deze purgatie in alle zinnen

1475 Is men schuldig buiten en binnen

Dingen te doen die samentrekken

En die stonden doen verteren;

En hierom zal men drinken na dit

Water, waarin gekookt is

1480 Schors van granaten [165]

En gallen, van notenmuskaat

De schaal daarvan en rozenbladeren

En eikenblad, mede te rade,

Ende bezoar, Rubia en Agrimonia

1485 En weegbree; en daarna,

Of ze zijn gevoegd ter plaatse

Of geëindigd, ze helpen mede.

Na het eten geeft haar na dit

Te drinken de baarmoeder van kippen,

1490 Dat met regenwater gemengd is,

En ook poeder van koraal

En Arabische gom (Acacia),

Bloem van granaatappel en het been van het hart van een hert

Zaad van mirre en Portulaca

1495 .......................

Zonder te besluiten van planten,

Scabiosa en drakenbloed.

Ook zal ze eten in de nood

Hennen gekookt en in brood

1500 Versche vische ende edic met.

Gerstenbroet oec mede et,

Ende tisanie sal drinken si,

Op gerste gesoden, seit men mi;

Ende ierstwarf in sulker gesoden daer

1505 Met zeewatre, wet vorwaer,

Tote dat begint roeden mede;

Dan doeter met edic ter stede

Ende ziet dor een cleet dan

Ende gevet haer drinken vortan.

1510 Een ander: si sal drinken roden wijn

Die met zeewatre getempert sijn,

Ende de wortele van wegebrede

In der vrouwen nature mede.

Oec es goet te dese dingen [166]

Dit selve sap sonderlinghe

Op den buuc gebonden mede,

Of op de matrice ter stede

Ene plaestre daeraf gemaect.

Ten selven es goet gesaect

1520 Tsap van donderblade in scine

Gedronken met witten wine;

Het es oec goet ten selven mede.

I ander nemt de scorse mede

.......................

1525 Tsap van baratarie

Gedronken in watre of in wine,

Dit helpt al jegen dese pine.

Ten selven, IJ stucken lardi

Met salera ende stroye corandri,

1530 Daerop inpulum wise mede

Ende daeraf tsaet ter stede,

Ende pulum van alsenen ter stat,

Ende bindet op den navel na dat.

Het sijn oec goede plaestren daerna

1535 Van alsenen ende van majorana,

Van sisimbreo, ende gestoten dat

Met swinensmere, ende oec ter stat

Gebonden op de side mede,

Op den buuc ter selver stede;

1540 Ende leide men daerop moru blade

Van mirren, het wort goet te rade.

Ten selven es oec goet sere

Netelen gestoten met swinensmere,

Op die lendinen gebonden

1545 Ende op den buuc metten stonden;

Ende dade mer op blader van ulmi,

Die versch waren, het heetter bi.

Een ander nemt de scorse mede [167]

Van der nokernote gerede,

1550 Ende naecter af pulum mee

Ende doeter in water van der zee

Drinke dat, ende daernaer

Maect ene plaestre daer

Van scaepsdrecke sonder mere

1555 Ende gescoten met swinensmere,

Ende op den buuc geleit ter stede

Ende oec op die lendinen mede.

Oec maect pulver, radic u,

Van eyscalen, ende gevet nu

1560 Hare in dranke te drinkene dan

IIJ dage, ende vorweert an

Des vierdes dages mogedi

Opheffen, ende dwaet se mi

Met couden watre in die stede

1565 Met IIJ vingren in haer heimlijchede.

Matrix, alse Alexander seit

In Anathonia na der waerheit,

So es si cout ende oec droge

Ende gevormt in haer vermogen

1570 Gelijc der magen, ende boven met

Es si met adren wel beset,

Ende benede so es si

Vleeschachtich ende sachte daerbi,

VIJ blade balgekine mede,

157 Ende elc heeft sine besceden stede,

Ende heeft IJ hole staende

Inwert ende uutwert gaende;

Ende inwert gaen si neder daer

Tote onder die vorke, wet vorwaer,

1580 Gelijc dat bescreven es

In Viatico, sijt seker des.

Daeromme es twijf couder vele [168]

Dan die man in allen spele;

Van complexien nochtan es si

1585 Meer eischende dan hi;

Ja in IIJ manieren met:

Dene maniere es, dat wet,

Dat si van couder complexien es

Ende van droger, sijt gewes,

1590 Ende van herder substancien nu

Ende vaster, dat seggic u.

Alse twijf ontsteken es, dat wet,

So bernt si meer ende verhet,

Gelijc dat yser bernt sere

1595 Dant gout doet, ende oec mere,

Bedi met den goude sonderlinge

Sijn alle instrumente van lichten dinge

Int berren dan si met ysere si.

Ene ander redene provicker bi:

1500 Verse vis en azijn mee.

Gerstebrood ook mede eet,

En voedzaam afkooksel zal ze drinken,

Op gerst gekookt, zegt men mij;

E de eerste keer daarin gekookt in zullen

1505 Met zeewater, weet voorwaar,

Totdat het begint rood te worden mede;

Dan doe er mede azijn in ter plaatse

En zeef het door een kleed dan

En geef het haar te drinken voortaan.

1510 Een ander: ze zal drinken rode wijn

Die met zeewater gemengd is,

En de wortel van weegbree

In de vrouwen nature mede.

Ook is goed tot deze dingen [166]

Ditzelfde sap vooral

Op de buik gebonden mede,

Of op de baarmoeder ter plaatse

Een pleister daarvan gemaakt.

Hetzelfde is ook goed gemaakt

1520 Het sap van Sempervivum in schijn

Gedronken met witte wijn;

Het is ook goed voor hetzelfde mede.

Een ader neemt de schors mede

.......................

1525 Het sap van Veratrum

Gedronken in water of in wijn,

Dit helpt al tegen deze pijn.

Voor hetzelfde, 2 stukken lardi

Met salera en strooi erop koriander,

1530 Daarop verpoederde wijze mede

En daarvan het zaad ter plaatse,

En poeder van alsem ter plaatse,

En bindt het op de navel na dat.

Het zijn ook goede pleisters daarna

1535 Van alsem en van majorana,

Van Sisymbrium en gestoten dat

Met zwijnenvet en ook ter plaatse

Gebonden op de zijde mede,

Op de buik terzelfder plaats;

1540 En legt men daarop murwe bladen

Van mirre, het wordt goed te rade.

Voor hetzelfde is ook zeer goed

Netelen gestoten met zwijnenvet

Op de lendenen gebonden

1545 En op de buik met de stonden;

En deed men er op bladeren van iep,

Die vers waren, er heet erbij.

Een andere, neem de schors mede [167]

Van de walnoot gereed,

1550 En maakt ervan poeder mee

En doe er in water van de zee

Drink dat, en daarna

Maak een pleister daar

Van schapendrek zonder meer

1555 En gestoten met zwijnenvet

En op de buik gelegd ter plaatse

En ook op de lendenen mede.

Ook maak poeder, raad ik u,

Van eierschalen, en geef het nu

1560 Haar in drank te drinken dan

3 dagen en voorwaarts aan

De vierde dag mag je haar

Opheffen, en was haar met

Met koud water in die plaats

1565 Met I3 vingers in haar heimelijkheid.

Matrix, als Alexander zegt

In Anathonia naar de waarheid,

Zo is het koud en ook droog

En gevormd in zijn vermogen

1570 Gelijk de maag, en boven mee

Is het met aderen goed bezet,

En beneden zo is het

Vlezig en zacht daarbij,

7 blaadjes balgjes mede,

157 En elk heeft zijn aparte plaats,

En heeft 2 holtes staan,

Inwaarts en uitwaarts gaan;

En inwaarts gaan ze neer daar

Tot onder de vork, weet voorwaar,

1580 Gelijk dat beschreven is

In Viatico, wees zeker dit.

Daarom is het wijf veel kouder [168]

Dan de man in alle spel

Van complexie nochtans is zij

1585 Meer eisende dan hij

Ja in 3 manieren meer:

De ene manier is, dat weet,

Dat ze van koude complexie is

En van drogere, wees zeker,

1590 En van harde substanties nu

En vaster, dat zeg ik u.

Als het wijf ontstoken is, dat weet,

Zo brandt ze meer en verhit,

Gelijk dat ijzer zeer brandt

1595 Dan het goud, en ook meer,

Omdat van het goud vooral

Zijn alle instrumenten van lichte dingen

In het branden dan ze met ijzer zijn.

Een andere reden beproef ik erbij:

1600 Twijf es aderachtich sonderlinge,

Ende alle aderachtege dinge

Sijn gevoeleker dan andre vele;

Daeromme, alst comt te dien spele,

So hebben si genoechte groet, wet vorwaer,

1605 Alsi hare nature verliesen daer.

Die derde maniere es mede

Na der manieren gemaecthede,

Bedi si sijn aderachtech terstont

Beneden an der matricen mont,

1610 Ende die adren ontfaen dat saet

Ende benetten se daer si af, verstaet;

Maer ten oversten adren met

Die en beroert niet tsaet, dat wet;

Daeromme die ketelinge, als men siet,

1615 Mach versaedt worden niet;

Daeromme des mans mogenthede, [169]

Al es hijs niet versaedt mede,

Si vergeet hem daer alsoe;

In wil daer nemmer seggen toe.

1620 Matrix heeft monde twee

Buten ende binnen, ende noch mee;

Die butenste altoes open es,

Ende heet der matricen hals dor des,

Bedi dat vor men heet vulva

1625 Es der matricen dore, alsict versta,

Ende die binnenste mont daeraf alsoe

Slut onderwilen vaste toe

Ende ondertiden eist open mede.

Ende als twijf ontfeet ter stede

1630 Slut si so vaste, hebbic vernomen,

Datter I naelde niet in soude comen;

Maer int bruden es si altoes open

Om tsaet tontfane, des es si in hopen.

Daerna, alsijt heeft ontfaen

1635 Slut si weder toe saen,

Ende es altoes also besloten daer

Tote dat si kints geneset daernaer;

Bedi vrouwen die dragen kint

Begeren brudens meer om tgent,

1640 Want tsaet en mach niet comen mede

Ter genoechten in der matricen stede.

Oec heeft matrice VIJ hoelkine

In die rechter side in scine

Esser IIJ ende in die slinke drie

1645 Ende een in midden, seit men mie;

Ende daeromme seggen selke dan

Dat men in den rechtren wint den man

Ende in de slinke wint dat wijf,

Dat men in midden wint heeft lijf.

1650 Andre seggen overmids nature [170]

In jegewelc hol mach winnen ter uure,

Ende dat men in die slinke side wint

Dats I mannachtich wijf dat kint,

Ende wint men in die rechter side

1655 Dats I wijfachtich man tien tide.

Ghi selt weten dat selcs mans roede

So crom es, dat tsaet te goede

Dat bi haer niet mach ontfaen

In die matrice, hebbic verstaen,

1660 Ende in I ander deel ontfaet tsaet;

Daeromme sijnt, dat wel verstaet,

Ondertiden knechte, ende oec mede

Ondertiden meiskijn, ende oec bede.

Het gevalt somwile den vrouwen

1665 Dat haer matrix opheft, entrouwen;

Daerbi comt dat si verkeert si

Ende cranken appetijt hebben daerbi

Van vercoutheden der herten mede

Dat hen overcomt te meneger stede.

1670 Ondertiden dogen si sincopin,

Ende dat de puls slaet te min

Dat men se niet geborsen can

Alse men tasten wilt daeran.

Ende van der saken, sonder blijf,

1675 Word ondertiden crom dat wijf,

Sodat ondertiden dat hoeft

Ende die kinnen vergadren, geloeft,

Ende dat si haer stemme verliesen met,

Ende lippe ende tande oec, dat wet,

1680 Bedwingen ende de borst aldaer

Boven mate opheffen, wet vorwaer.

Galienus segt van enen wive

Die soe doegede in haren live

Dat si verloes haer stemme ter stede [171]

Ende haren puls verloes si mede,

Ende si was so gebreclijc in hare

Gelijc of si doot ware,

Ende negeen teken van den live

Vant men daer in genen wive;

1690 Maer haer nature hadde meer no min

Te luttel hitten ant herte in;

Ende selke mesters seiden daer

Dat si doot ware, vorwaer.

Galienus nam wolle ende deed se doe

1695 Vor haren nese, ende provese soe,

Ende vant lijf noch an hare,

Ende seide dat dese siecheit aldare

Haere anquam, bedi dat si

Te vele naturen hadde, daerbi

1600 Het wijf is aderachtig vooral,

En alle aderachtige dingen

Zijn gevoeliger dan veel andere;

Daarom, als het komt tot dat spel,

Zo hebben ze grote genoegens, weet voorwaar,

1605 Al ze hun natuur verliezen daar.

De derde manier is mede

Naar de manieren gemaaktheid,

Omdat ze zijn aderachtig terstond

Beneden aan de baarmoeders mond,

1610 En die aderen ontvangen dat zaad

En natten ze daarvan, verstaat;

Maar ten oversten ader mee

Die beroert niet het zaad, dat weet;

Daarom dat kietelen, zoals men ziet,

1615 Mag verzadigd worden niet;

Daarom is de man zijn mogendheid, [169]

Al is hij niet verzadigd mede,

Het vergaat hem daar alzo;

Ik wil daar nimmer toezeggen toe.

1620 Matrix heeft monden twee

Buiten en binnen, en noch meer;

Die buitenste altijd open is,

En heet de baarmoederhals door dit,

Omdat ervoor men heet vulva

1625 Is de deur van de baarmoeder, zoals ik het versta,

En die binnenste mond daarvan alzo

Sluit ondertussen vast toe

En ondertussen is het open mede.

En als het wijf ontvangt ter plaatse

1630 Sluit het zo vast, heb ik vernomen,

Dat er een naald niet in zou komen;

Maar in het samengaan is het altijd open

Om het zaad te ontvangen, dus is het in hoop.

Daarna, al zij het heeft ontvangen

1635 Sluit het weer toe gelijk,

En is altijd alzo besloten daar

Totdat ze van het kind geneest daarna;

Omdat vrouwen die dragen kind

Begeren samengaan meer om hetgeen,

1640 Want het zaad mag niet komen mede

Ter genoegen en in baarmoeder plaats.

Ook heeft de baarmoeder 7 holtes

In de rechterzijde in schijn

Zijn er 3 en in de linkse drie

1645 En een in het midden, zegt men mij;

En daarom zeggen sommige dan

Dat men in de rechter wint een man

En in de linker wint een wijf,

Dat men in midden wint heeft lijf.

1650 Andere zeggen overmits de natuur [170]

In elk hol mag winnen ter uur,

En dat men in die linkerzijde wint

Dat is een manachtig wijf dat kind,

En wint men in de rechterzijde

1655 Dat is een wijfachtige man te die tijd.

Ge zal weten dat sommige mannen roede

Zo krom is, dat het goede zaad

Dat bij haar niet mag ontvangen

In de baarmoeder, heb ik verstaan,

1660 En in een ander deel ontvangt het zaad;

Daarom is het, dat goed verstaat,

Ondertussen knechtjes, en ook mede

Ondertussen meisjes, en ook beide.

Het gebeurt soms de vrouwen

1665 Dat zich de baarmoeder opheft, in vertrouwen;

Daarbij komt dat ze veranderd is

En zwakke appetijt hebben daarbij

Van verkoudheid van het hart mede

Dat hen overkomt te menige plaats.

1670 Ondertussen gedogen ze syncopen, (flauwvallen)

En dat de pols slaat te min

Dat men die niet horen kan

Als men tasten wil daaraan.

En van die zaken, zonder uitstel,

1675 Wordt ondertussen krom dat wijf,

Zodat ondertussen dat hoofd

En de kin verzamelen, dat geloof,

En dat ze hun stem verliezen mee,

En lippen en tanden ook, dat weet,

1680 Bedwingen en de borst aldaar

Boven mate opheffen, weet voorwaar.

Galenus zegt van een wijf

Die zo gedoogde in haar lijf

Dat ze verloor haar stem ter plaatse [171]

En haar pols verloor ze mede,

En ze was zo gebrekkig in haar

Gelijk of ze dood was,

En nee geen teken van het lijf

Vond men daar in dat wijf;

1690 Maar haar natuur had ze meer of min

Te luttel hitte aan het hart in;

En sommige meesters zeiden daar

Dat ze dood was, voorwaar.

Galenus nam wol en deed het toen

1695 Voor haar neus, en beproefde het zo,

En vond leven noch aan haar,

En zei dat deze ziekte aldaar

Haar aankwam, omdat ze

Te veel naturen had, daarbij

1700 Dat si mans en plach niet,

Ende haer nature, alse men siet,

Gecorrumppeert was ter stat.

Ende wedewen gevalt vele dat

Die vor mans hebben geplogen;

1705 Ende jonge liede oec wel mogen

Dese dinge oec gescien met,

Alsi tharen tide comen, dat wet,

Dat si huwelijc souden plien

Ende mans niet hebben in dien,

1710 Bedi in hen dat saet

Meer overvloyt, dat verstaet,

Dat sonder man niet mach wesen,

Die nature in hen verderven van desen.

Ende van desen sade, dat es

1715 In hen overvloyende, des sijt gewes,

Ende dese verrotte matrice mede

Comt ene wintachtichede

Opwert tselker stede slaende [172]

Tote bi der herten ommegaende

1720 Die sijn gebure der herten omtrent

Ende der magen instrument.

Ende hieraf hen gebrect der sprake,

Ende dit ongemac van desen ongemake

Nemt beginsel van dat hen

1725 Haer siecheit gebreken meer no men,

Ende gebreken hare stonden;

Ende es in hen overtullech vonden

Dat saet es in hen tongemac

Vele te meer, daer ic af sprac.

1730 Die overste medicine die es

Jegen dit ongemac, des sijt gewes,

Dat men in die hande ende in die voete

I lettel crauwe met goeder moete

Met olie lauine, dat wet,

1735 Ende vor den nese houde met

Dinge die sijn van gore sware,

Alse galbanum, ende daernare

Beverscul, pec, gebert velt,

Ende I linijn cleet gebernt gi selt

1740 Of apponax daervore houden nu,

Ende derregelike, dat seggic u,

Ende warme unguente daer sal men met

Vulvam ungeren binnen, dat wet,

Ende buten, alse hierna steet,

1745 Dats yroleon musseloen gereet

Ende camillion ende ardilion;

Dese bringen weder in haer doen

Menstrua ende ander siechede.

Men sal I ventoyse setten mede

1750 Op die borst, ende smorgens alsoe

Sal si diacimum nemen, ende daertoe

Metten sape van eppen daer [173]

Of met den sope van calamente, vorwaer,

Of van nepita gemaect, verstaet;

1755 Of ghi selt nemen belsemsaet,

Wit peper ende costi,

Mente, eppe, ende castori

Evenvele I dragma

Ofte meer, dit stoet daerna

1760 Ende temperet met witten wine

Ende drinkes I dragma in scine.

Justinus heet dat men neme nu

Comijn, ende drogene, seggic u;

Ende I lepelken vol ofte mee

1765 Geve in dranke, het stelpt wee.

Hi heet oec nemen, Godweet,

Tinc van den vos of van der geet,

Ende maecter pulver af ter stede

Ende doet in hare scamelhede.

1770 Maer Tribacius heet sieden mee

Den wortel van gemandere

Of camadreos of venkel, verstaet,

Ende van lijnsade dat saet,

Ende doet oec daerna in des.

1775 Oec seit hi dat daertoe goet es

Wortele ende logenstoc, dat wet,

Gesoden ende gescoten met

Swinensmoute ende geleget

Op den navel, alse men seget

1780 Es dat sake dat na der dracht

Matrix es buten hare macht

Ende te sere gaet nederwaert,

Men sal wermen evene ter vaert

Die ierstwerf gesuvert es

1785 Ende gevet wale om des,

Matrix gaet uut haerre stede [174]

Sonder waen, ende sciet uut mede

Te naturliker, alse men weet;

Ende dat valt bi den adren gereet

1790 Die omtrent matrix staen;

Alsi met coude wort bevaen,

Ende morwet die wachede

Die overvloyende es inwert mede.

Dese vercoutheit ende dese moruheit

1795 Comt der matricen anegereit

Van couder locht, die ingaet

Matrix hole; ende, verstaet,

Het comt oec vele, wetet dat

Omdat si op enen couden steen sat;

1700 Dat ze mannen plag niet,

En haar natuur, zoals men ziet,

Bedorven was ter plaatse.

En weduwen gebeurt veel dat

Die tevoren mannen hebben gebruikt

1705 En jongelieden ook wel mogen

Deze dingen ook geschieden mee,

Als ze tot hun tijden komen, dat weet,

Dat ze huwelijk zouden plegen

En mannen niet hebben in die,

1710 Omdat in hen dat zaad

Meer overvloeit, dat verstaat,

Dat zonder man niet mag wezen,

Die natuur in hen verdorven hiervan.

En van dit zaad, dat is

1715 In hen overvloeiend, dus wees zeker,

En deze verrotte baarmoeder mede

Komt een winderigheid

Opwaarts te zulke plaats slaan [172]

Tot bij het hart omgaat

1720 Die zijn buren het hart omtrent

En de maag instrument.

En hiervan ontbreekt hen de spraak,

En dit ongemak van deze ongemakken

Neem begin van dat hen

1725 Hun ziekte ontbreken meer of min,

En ontbreken hun stonden;

En is hen overtollig gevonden

Dat zaad is in het te ongemak;

Veel meer, daar ik van sprak.

1730 Die overste medicijn die is

Tegen dit ongemak, dus wees zeker,

Dat men in de handen en in de voeten

Een beetje krauwt met goede moete

Met olie lavendel, dat weet,

1735 En voor de neus gehouden mede

Dingen die zijn van reuk zwaar,

Als Galbanum, en daarna

Bevergeil, pek, gebrand vilt,

En een linnen kleed gebrand ge zal

1740 Of Opopanax daarvoor houden nu,

En dergelijke, dat zeg ik u,

En warme zalf, daarmee men zal

Vulva zalven binnen, dat weet,

En buiten, zoals hierna staat,

1745 Dat is witte iris en muskus gereed

En kamille en ardilion;

Deze brengen weer in hun doen

Menstruatie en de ander ziektes.

Men zal een kop zetten mede

1750 Op de borst, en ’s morgens alzo

Zal ze sap van komijn nemen, en daartoe

Met het sap van selderij daar [173]

Of met het sap van Calamintha, voorwaar,

Of van Nepeta gemaakt, verstaat;

1755 Of ge zal nemen bilzekruid-zaad,

Witte peper en Costus,

Munt, selderij en castoreum

Evenveel een drachme

Of meer, dit stoot daarna

1760 En meng het met witte wijn

En drink het een drachme in schijn.

Justinus zegt dat men neemt nu

Komijn, en droog het, zeg ik u;

En een lepeltjes vol of meer

1765 Geef het in drank, het stelpt pijn.

Hij zegt ook te nemen, God weet,

Het ding van de vos of van de geit,

En maak er poeder van ter plaatse

En doe het in haar schaamstreek.

1770 Maar Tribacius zegt mee te koken

Dn wortel van gamander

Of chamaedrys of venkel, verstaat,

En van lijnzaad het zaad,

En doe het ook daarna in dus.

1775 Ook zegt hij dat daartoe goed is

Wortels en maggi, dat weet,

Gekookt en gezouten mee

Zwijnenvet en gelegd

Op de navel, zoals men zegt

1780 Is het zaak dat na de dracht

Baarmoeder is buiten zijn macht

En te zeer gaat nederwaarts,

Men zal warmen evenie ter vaart

Die eerste maal gezuiverd is

1785 En geef het wel om dit,

De baarmoeder gaat uit zijn plaats [174]

`zonder twijfel, en schiet uit mede

Tegen natuurlijk, zoals men weet;

En dat valt bij de aderen gereed

1790 Die omtrent de baarmoeder staan;

Als die met koude wordt bevangen,

En vermurwt ze die vochtigheid

Die overvloeit inwaarts mede.

Deze verkoudheid en deze vermurwing

1795 Komt de baarmoeder aan gereed

Van koude licht, die ingaat

Baarmoeder hol; en, verstaat,

Het komt ook veel, weet dat

Omdat ze op en koude steen zat;

1800 Oec comet ondertiden menichfout

Dat si baden in water cout;

Ende word licht ende moru daerbi

Ende uut haren gaet dan si.

Eist dat matrix nederwert sleet

1805 Ende niet altemale uut en geet,

So sal men vor den nese houden dus

Balsamus of muscus,

Spica, nardi, scorope ende ambra

Ende derregelike oec daerna;

1810 Ende beneden sal men se roeken mede

Met gebernenden cledren dier gelijchede,

Ende op den navel leggen met

Wolle, die in wine ende in olie es gevet.

Ende eist dat matrix uutegeet,

1815 Nemt armoriacum gereet

Ende tempert met sap van alsenen dat

Ende salven haren lichame ter stat;

Daerna nemt cassiafustula ende ruta

Ende bivoet evenvele daerna

1820 ................... [175]

Ende siedet in wine daerna;

Met gesodender tarwen al bloet

Sal ment daerop binden ter noet.

Ende ierstwerf boven allen dingen,

1825 Es matrix uutcomen sonderlinge,

So seldi se met wen handen saen

In haer proper stat doen staen,

Ende dan sal si na dat

Gaen sitten in een warm bat,

1830 Daerin gesoden sal sijn, als ict versta,

Balanstria, cortex malignata,

Rosa galla, contusa menta,

Sumac, glandes, lenticula,

Daeraf sal men I stove maken,

1835 Die sere helpt te desen saken.

Dyascorides stoven heet

Ofte suffumigeren gereet,

Haer dieten selen cout wesen.

Een experiment goet te desen

1840 Dat geproeft es in ware dinc

Daer die matrix uuteginc:

Pulver van den herte des herts met

Ende blader van lauwerbome, dat wet,

Evenvele ene onse mede

1845 Ende I dragma mirren gerede;

Wrivet ende temperet met wine

Ende gevet in dranke, dits medicine,

Ende aldus sal matrix mede

Wedergaen in haren stede.

1850 Ondertiden worden daernaer

Opblasinge in matrix daer

nde apostemen van diverser manieren.

Eist dat colera uutgaet sciere

Van der leveren es de sake met [176]

1855 Van ere aposteme, oec dat wet,

So maket enen rede daer

Ende enen canker, dat es waer.

Ende eist van couden humoren mede

Ende roe ende hart ter stede

1860 Ende swaerheiden met groten wee;

Ende eist in ene side oec mee

Van der matricen bi den monde,

So gevoelt si rouwe tien stonden

An haer scoenhede, ende oec mede

1865An den navel, te meneger stede

An de lindinen, daer af comt

Dat men die bloetsocht nomt;

Ende es daposteme banderside,

So es si in den rugge tien tide

1870 Ende in die side groet seer

Ende den lichame verstopt meer.

Ierstwerf sal men vernemen

Welc de saken sijn der apostemen

Eist dat si van heter saken si,

1875 So seldi laten I adre daerbi

Die in den voet es gestaen,

Dit seit Galienus sonder waen.

Nadat men kint die siechede,

Want liet men an de hant mede

1880 In der siecheit van matrix daer

Die lange trect, vorwaer,

Dat bloet opwert, ende alsoe

Trect die matrice daerwert toe;

Ende om dit so es men sculdech ter stede

1885 Dbloet beneden te latene mede.

Ende es twijf starc ende vermogen,

Dat sijt IJ werf mach gedogen

Op enen dach te latene daer, [177]

Dat waer haer goet, ende daernaer

1890 Sal men haer geven in dranke mede

Sap van morellen ende wegebrede,

Donderbaer ende castiofistele

Ende mandragora ende desgelike mee.

Men sal oec nemen I plaester met,

1895 Die de hitte verdrijft, dat wet,

Ende de cracht conforteert mee,

Van den sape van portulace

Ende silij ende wegebrede,

Van scarleye ende donderbaer mede,

1800 Ook komt het ondertussen menigvuldig

Dat ze baden in koud water;

En worden licht en murw daarbij

En uit hen gaat het dan.

Is het dat de baarmoeder nederwaarts slaat

1805 En niet allemaal er uitgaat,

Zo zal men voor de neus houden

Balsem of Muscus,

Nardostachys jatamansi, civet en amber

En dergelijke ook daarna;

1810 Ee beneden zal men ze beroken mede

Met gebrande kleren en diergelijke,

En op de navel leggen met

Wol, die in wijn en in olie is gevet.

En is het dat de baarmoeder uitgaat,

1815 Neem Dorema ammoniacum gereed

En meng het met het sap van alsem dat

En zalf haar lichaam ter plaatse;

Daarna neem Cassia fistula en Ruta

En bijvoet evenveel daarna

1820 ................... [175]

En kook het in wijn daarna;

Met gekookte tarwe al bloot

Zal men het daarop binden ter nood.

En eerste maal boven alle dingen,

1825 Is de baarmoeder uitgekomen apart

Zo zal je die met uw handen gelijk

In hun goede plaats laten staan,

En dan zal ze na dat

Gaan zitten in een warm bad,

1830 Daarin gekookt zal zijn, zoals ik het versta,

Bloem van granaatappels, schors van malignata, (Malus?)

Rosa gallica, Cortusa, Mentha,

Rhus coriaria, vocht van? linzen,

Daarvan zal een stoof maken,

1835 Die zeer helpt tot deze zaken.

Dioscorides zegt stoven heet

Of voldoen gereed,

Hun diëten zullen koud wezen.

Een experiment goed tot deze

1840 Dat beproefd is als een waar ding

Daar de baarmoeder uitging:

Poeder van het been van een hart van een hert

En bladeren van laurierboom, dat weet,

Evenveel een ons mede

1845 En een drachme mirre gereed;

Wrijf het en meng te met wijn

En geef het in drank, dit is medicijn,

En aldus zal de baarmoeder mede

Weer gaan in zijn plaats.

1850 Ondertussen komen daarna

Opblazing in de baarmoeder daar

En gezwellen van diverse manieren.

Is het dat de gal uitgaat snel

Van de lever is de zaak mee [176]

1855 Van een gezwel, ook dat weet,

Zo maakt het een koorts daar

En een kanker, dat is waar.

En is het van koude vochtvermenging mede

En ruw en hard ter plaatse

1860 En zwaar met grote pijn;

En is het ook in een zijde mede

Van de baarmoeder bij de mond,

Zo gevoelt ze ruw te die stonden

Aan haar schoonheid, en ook mede

1865Aan de navel, te menige plaats

Aan de lenden, daarvan komt

Dat men de bloedzucht noemt;

En is het gezwel aan de andere zijde,

Zo is ze in de rug te die tijd

1870 En in de zijde grote pijn

End het lichaam verstopt meer.

Eerste maal zal men vernemen

Wat de zaak is van het gezwel

`Is het dat het van hete zaken is,

1875 Zo zal ze laten een ader daarbij

Die in de voet staat,

Dit zegt Galenus zonder twijfel.

Nadat men kent die ziekte,

Want liet men aan de hand mede

1880 In de ziekte van de baarmoeder daar

Die lang trekt, voorwaar,

Dat bloed opwaarts, en alzo

Trekt die baarmoeder derwaarts toe;

En om dit zo is men schuldig ter plaatse

1885 Het bloed beneden te laten mede.

En is het wijf sterk en vermogen,

Dat zij het tweemaal mag gedogen

Op een dag te laten daar, [177]

Dat was haar goed, en daarna

1890 Zal men haar geven in drank mede

Sap van morellen en weegbree,

Donderbaard en Cassia fistula

En Mandragora en dergelijke meer.

Men zal ook nemen een pleister mee,

1895 Die de hitte verdrijft, dat weet,

En de kracht versterkt mee,

Van het sap van Portulaca

En Plantago psyllium en weegbree,

Van scharlei en donderbaard mede,

1900 Ende daertoe olie rosaciarum;

Ende daerna, alst rijp es som,

Sal mer opleggen lijnsaet

In botren gesoden, dat verstaet,

Ende malue ende fenigriec met

1905 Ende ganssmout of hinnen, dat wet,

Ende dwitte van den eye daermede,

Dit es goet te sulker stede.

Dyascoridis seget dit,

Dat sere hulpet die sit

1910 In water daer spica in gesoden es.

Paulus leert oec, sijt seker des,

Enen te makene daermede

Jegen der matricen herthede

Ende jegen hare verkeertheit

1915 Of geswollen of windachticheit,

Dit verdrijft men ende geneest met.

Nemt van den calve dat vet

Ende van den buc oec

Thewichte van XLVIIJ d. groet,

1920 Ende van den vetten des hertshoren

Drie dragmen ende daertoe horen

Tfette van der gans ende van der hinnen met [178]

venvele IIJ dragmen, dat wet,

Ende honich IJ dragmen daerbi,

1925 Ende VJ d. gewichte van ysopi,

Dese sal men stoten gerede,

Ende wijfs melc mingen mede

Ende met olien van rosen roet

Ende met I pessere indoen ter noet,

1930 Ende daeraf sal men I plaester maken.

Es de posteme van couder saken,

Haer dieten selen sijn clene

Om die humoren te minderne allene.

Ende wiltuse ter gesonde wert keren,

1935 Die aposteme, ic saelt di leren,

So nem fenigere ende lijnsaet

Ende gerstenmele, dat verstaet,

Te gadre gesoden, sijt seker des,

Ende boven gesoden in duvenmes.

1940 Es dat de posteme inwert ga

Ter blasen wert, so nem daerna

Geitenmelc ende esels mede,

Ende drinke dat, ende make ter stede

Van tysanen ende honich aldaer

1945 Enen possere, ende doet in daernaer

Met enen in die matricee,

Het helpt ter baten vele mee.

Dits jegen die hebben niet

Haer stonden, of gebreken iet:

1950 Om weder te hebbene seldi

Van der wortelen nemen, seit men mi,

Van der wilgen de scorse daer

Die naest der overster es, vorwaer,

Ende seltse met wine sieden mede

1955 Ende tempernse ende warmense ter stede,

Des morgens in dranke geven. [179]

Oec es goet daer beneven

Malua persicaria ende blader van lauri

Ende I rokinge gemaect daerbi,

1960 Ende de wortle van rosen mede

Gebonden ende gedaen ter stede.

Om die haer stonden te sere

Flueren ende daeraf hebben dere,

Ghi selt nemen I hertshoren

1965 Ende die ontwee sniden te voren

Ende pulveren se met den sade

Van der netelen met goeder stade

Ende temperet met regenwatre daer,

Ende gevet haer drinken daernaer.

1970 Medicine jegen dieghene

Die hem beseiken op dbedde altenen,

Willense of en willense, dat wet,

Si ne connens niet onthouden met,

Dese sal men met warmen crude daer

1975 Beroken ende stoven daernaer.

Jegen de luse tusschen de been

Ende onder docsele, van desen tween,

Heten platluse, dat verstaet,

Du sout nemen, na minen raet

1980 Alsene, ende met olien mingen,

Ende daeraf maken temperingen

Ende bestriken daer die worme sijn.

Ende oec es goet ende fijn

Ten roden ogen, die se daermet

1985 An den steert bestrijct, dat wet.

Waer dat in den mont stinct,

Dat de quade mage toebrinct,

Ghi sult nemen doverste mede

Van der menten, ende dat gerede

1990 Sieden in wine, tote dat es [180]

Ter helft gesoden, ende na des

Dat gedronken, alse die mage

Wel gesuvert es alle dage,

Soutu dinen mont wasschen daer;

1995 Dit es goet wel oppenbaer.

Alse vrouwen sijn gequetst van desen

Dat manne met hen hebben gewesen,

Dat si swillen an hare nature,

Si sullen sieden daertoe ter cure

1900 En daar olie van rozen;

En daarna, als het rijp is soms,

Zal men erop leggen lijnzaad

In boter gekookt, dat verstaat,

En Malva en fenegriek mee

1905 En ganzenvet of hennen, dat weet,

En het witte van een ei daarmee,

Dit is goed tot zulke plaats.

Dioscoridis zegt dit,

Dat zeer helpt die zit

1910 In water daar Nardostachys jatamansi in gekookt is.

Paulus leert ook, wees zeker dus,

Een te maken daarmede

Tegen de baarmoeder hardheid

En tegen haar verkeerdheid

1915 Of gezwollen of winderigheid,

Dit verdrijft men en geneest mee.

Neemt van een kalf dat vet

En van een bok ook

Het gewicht van 48 drachmen groot,

1920 En van get vette van een hertshoren

Drie drachmen en daartoe behoren

Het vette van een gans en van de hennen mee [178]

Evenveel 3 drachmen, dat weet,

En honing 2 drachmen daarbij,

1925 En 6 drachmen gewicht van hysop,

Deze zal men stoten gereed,

En vrouwenmelk mengen mede

En met olie van rode rozen

En met een pessarium indoen ter nood,

1930 En daarvan zal men een pleister maken.

Is het gezwel van koude zaken,

Hun diëten zullen klein zijn

Om de vochtvermenging te verminderen alleen.

En wil u ze ter gezondheid waart keren,

1935 Dat gezwel, ik zal het u leren,

Zo neem fenegriek en lijnzaad

En gerstemeel, dat verstaat,

Tezamen gekookt, wat zeker is,

En boven gekookt in duivenmest

1940 Is het dat de gezwel inwaarts gaat

Ter blaas waart, zo neem daarna

Geitenmelk en van ezels mede,

En drink dat, en maak ter plaatse

Van gekookte gerst en honing aldaar

1945 Een pessarium, en doe het in daarna

Meteen in de baarmoeder,

Het helpt ter baten veel mee.

Dit is tegen die hebben niet

Hun stonden, of ontbreken iets:

1950 Om ze weer te hebben zal je

Van de wortels nemen, zegt men mij,

Van de wilgen de schors daar

Die naast de buitenste is, voorwaar,

En zal die met wijn koken mede

1955 En meng ze en warm ze ter plaatse,

‘s Morgens in drank geven. [179]

Ook is goed daar benevens

Malva en Persicaria en bladeren van laurier

En een beroking gemaakt daarbij,

1960 En de wortels van rozen mede

Gebonden en gedaan ter plaatse.

Om die hun stonden te zeer

Voeren en daarvan pijn hebben,

Gij zal nemen een hertshoren

1965 En die stuk snijden tevoren

En maak er poeder van met het zaad

Van de netels met goede stade

En meng het met regenwater daar,

En geeft het haar te drinken daarna.

1970 Medicijn tegen diegene

Die zich beplassen in het bed al gelijk,

Willens of onwillens, dat weet,

Ze nee kunnen het niet onthouden meer,

Deze zal men met warme kruiden daar

1975 Beroken en stoven daarna.

Tegen de luizen tussen de benen

En onder de oksel, van deze twee,

Heten platluizen, dat verstaat,

U zou nemen, naar mijn raad

1980 Alsem, en met olie mengen,

En daarvan maken mengsels

En bestrijken daar die wormen zijn.

En is ook goed en fijn

Tegen rode ogen, die ze daarmee

1985 Aan de staart bestrijkt, dat weet.

Wie dat in de mond stinkt,

Dat de kwade maag toebrengt,

Gij zal nemen de overste mede

Van de munt, en dat gereed

1990 Koken in wijn, totdat het is [180]

Ter helft verkookt, en na dit

Dat gedronken, als die maag

Goed gezuiverd is alle dagen,

Zou u uw mond wassen daar;

1995 Dit is goed en wel openbaar.

Als vrouwen zijn gekwetst van deze

Dat mannen met hen zijn geweest,

Dat ze zwellen aan hun natuur,

Ze zullen het koken daartoe ter kuur

2000 Malue ende poleye mede

In regenwatre daer ter stede,

Sitten ende baden daerin;

Dits hen goet, seit mijn sin.

Het sijn wijf die sere stinken,

2005 Den stanc sal men hier met minken;

Ghi sult in wine sieden nu

Bladre van menten, radic u,

Ende daerin enen doec netten,

Daerin wasschen sonder letten.

2010 Die oec geswollen es

Om sijn scoenhede, sijt seker des,

Hi neme poleye ende pollicarie

Ende bladre van lauwerbome nie,

Ende doet wallen int water ter stat,

2015 Ende ga daerin sitten na dat,

Ende daerin sal hi beroken daer

Met olivano, wet vorwaer.

Wiltu dat I wijf die soeget

Melc gnouch geve ter doget,

2020 Tes morges tonderen gerede

Ende des avonts oec mede,

Gef hare drinken venkelsaet,

Lau gemaect, vore dat si et.

Dit cruut, gesoden ende daerop gelegt [180]

Tere plaestren, het helpt, so men segt.

Jegen die borst, die geswollen wesen,

Tebroken boenen nem van desen

In I mortier met groter cracht

Ende doet se int water enen nacht

2030 Ende I nacht, ende een pont

Van boli armenti terstont

Ene vijse, ende edic mede,

Ende mac ene plaestre ter stede;

Daerop leg se, dat es goet,

2035 Ende dat geswel oec sinken moet.

Noch ter borst serichede

Nemt armoniaco, ende mede

Met melke in watre gewreven,

Ende doet der borst alomme beneven;

2040 Legget daerop, ende daernaer

Bladre van latuwen, ende aldaer

Bladre van roden coelen met,

Dits goet daerjegen, dat wet.

Diegene die hebben verdriet

2045 Ende haer stonden en hebben niet,

Sijn sire af siec of quelen mede,

Hi neme ende siede ter stede

Yserne ende rute herde sere,

Ende daerna sal hijt sieden mere

2050 Met specke, ende dan sal hi

Den sieken geven, also alt si

Warm, ende eet alsoe:

Daerna sal hi eten daertoe

Die wortele van der wilgen met

2055 Die tusschen beide es geset,

No te groet no te cleine,

Maer in midden int gemeine,

Ende die wortele van der roeden daer [182]

Die meeste die ghi vint, vorwaer,

2060 Die suldi stoten ontwee

Ende met wine mingen oec mee;

Ende ziet dor I doec daertoe

Ende gevet den sieken drinken alsoe.

Die te sere sine stonden heeft,

2065 Dat hi in qualen daeraf leeft,

Ende die dat niet gehelpen can

Dat hem helpe, hi neme dan

Savelboem, ende daer ter stede

Een cruut, dat men heet mede

2070 Eauforatum of perforatam,

Ende stotet ontwee daerna

Ende mac enen coeke alsoe

Met enen eye, ende doe daertoe

Een luttel meels, ende nadat

2075 Bact op I tiegle ter stat,

Ende gevet den sieken tetene daer;

Dan suldi geven daernaer

Dat saet van der netelen met

Ende van hertshorne, dat wet:

2080 Daeraf seldi pulver maken

Ende geven den sieken dese saken

In wine gemingt te drinkene daer;

Dits hem goet, wet vorwaer.

Dits van der vrouwen heimelijchede:

2085 Die kint dragen oec mede,

Weder het si levende of doot

Hoe si verloest wert uut der noet.

Es dat sake dat men daer

Gevoelt dat doot es, vorwaer,

2090 So seldi nemen rute ter stede,

Bivoet ende alsene mede

Ende peper, ende brekent daernaer, [183]

Ende drinket sap met wine daer.

Of water oec, sijt seker das

2095 Daer lupine in gesoden es

Ende alsene ende bivoet,

Dit es daer jegen goet.

Of peper gewreven met wine

Es oec gedronken goet der pine,

2000 Maluwe en polei mede

In regenwater daar ter plaatse,

Zitten en baden daarin;

Dit is hen goedt, zegt mijn zin.

Het zijn wijven die zeer stinken,

2005 De stank zal men hiermee verminderen;

Gij zal in wijn koken nu

Bladeren van munt, raad ik u,

En daarin een doek natten,

Daarin wassen zonder letten.

2010 Die ook gezwollen is

Om zijn schoonheid, wees zeker van dat,

Hij neemt polei en Pulicaria

En bladeren van nieuwe laurierbladeren,

En doe het wallen in het water ter plaatse,

2015 En ga daarin zitten na dat,

En daarin zal hij beroken daar

Met olijven, weet voorwaar.

Wil u dat een wijf die zoogt

Melk genoeg geeft ter deugd,

2020 Het is ’s morgens ten onderen gereed

En ’s avonds ook mede,

Geef haar te drinken venkelzaad,

Lauw gemaakt, voor dat ze het eet.

Dit kruid, gekookt en daarop gelegd [180]

Als een pleister, het helpt, zo men zegt.

Tegen de borsten, die gezwollen zijn,

Gebroken bonen neem van deze

In een mortier met grote kracht

En doe ze in het water een nacht

2030 En een nacht, en een pond

Van Bolus Armeniacus terstond

Ee vijfde, en azijn mede,

En maak een pleister ter plaatse;

Daarop leg ze, dat is goed,

2035 En dat gezwel ook zinken moet.

Noch ter borst pijnen

Neem Prunus armeniaca, en mede

Met melk in water gewreven,

En doe het ter borst alom benevens;

2040 Leg het daarop, en daarnaar

Bladeren van sla, en aldaar

Bladeren van rode kolen mee,

Dit is goed daartegen, dat weet.

Diegene die hebben verdriet

2045 En hun stonden hebben niet,

Zijn ze ervan ziek, of kwellen mede,

Hij neemt en kookt ter plaatse

Verbena en Ruta erg veel,

En daarna zal hij het koken en meer

2050 Met spek, en dan zal hij het

De zieke geven, alzo als het is

Warm, en eet het alzo:

Daarna zal hij eten daartoe

De wortel van de wilgen mee

2055 Die tussen beide is gezet,

Nog te groot nog te klein,

Maar in het midden in het algemeen,

En de wortel van de rode kool daar [182]

De grootste die gij vindt, voorwaar,

2060 Die zal je stuk stoten

En met wijn mengen ook mee;

En zeef het door een doek daartoe

En geef het de zieke te drinken alzo.

Die te zeer zijn stonden heeft,

2065 Zodat die erin kwalen van leeft,

En die dat niet helpen kan

Dat hem helpt, die neemt dan

Juniperus sabina en daar ter plaatse

Een kruid, dat men heet mede

2070 Eauforatum of Hypericum perforata,

En stoot het stuk daarna

En maak een koek alzo

Met een ei, en doe daartoe

Een luttel meel, en nadat

2075 Bak het op een tegel ter plaatse,

En geeft het de zieke te eten daar;

Dan zal je geven

Dat zaad van de netels mee

En van hertshoren, dat weet:

2080 Daarvan zal je poeder maken

En geven de zieke deze zaken

In wijn gemengd te drinken daar;

Dit is hem goed, weet voorwaar.

Dit is van der vrouwen heimelijkheid:

2085 Die kind dragen ook mede,

Of het is levend of dood

Hoe ze verlost wordt uit de nood.

Is het zaak dat men daar

Gevoelt dat het dood is, voorwaar,

2090 Zo zal je nemen Ruta ter plaatse,

Bijvoet en alsem mede

En peper, en breken het daarna, [183]

En drink het sap met wijn daarna.

Of water ook. Wat zeker is dat

2095 Daar lupine in gekookt is

En alsem en bijvoet,

Dit is daartegen goed.

Of peper gewreven met wijn

Is ook gedronken goed tegen de pijn,

2100 Of saturea gedronken met

Ende op den buuc gebonden, dat wet.

Si souden genesen al bloot

Weder het levende ware of doot.

Dit selve doet yserne daer

2105 Gestoten ende gedronken daernaer

Met wine of met watre met;

Dit helpt oec mede, dat wet.

Of gesoden roeswater mede,

Dit helpt oec met gerede

2110 Evenvele, ende gevet dan

Den vijn drinken daeran.

Of nemt botre ende geef se hare

Met wine ende met honege aldare

Te drinkene, dit es goet.

2115 Ende helpt haer dat niet, so doet

Dat ic u hier nu raden sal:

Es dat kint doot, si sal

Ende sijs niet gelosen can,

So sal si nemen dan

2120 Melc al warm daer ter stede

Van enen andren wive mede,

Ende si sal stappans genesen daer.

Noch een ander, dat es waer:

Nemt rute ende bivoet,

2125 Alsene, apponax daertoe doet,

Ende breket wel daer alsoe [184]

Ende doeter I luttel sukers toe,

Ende legget bi haren scoenhede daer,

Het sal hare helpen, wet vorwaer.

2130 Na dat kint geboren es,

Daer ic voren af dede gewes,

Es dat die secundinen

Daerin blivet na der pinen,

Dan sal men gereiden daertoe

2135 Dats sijs gelosen mach alsoe

Ierstwerf dat men se doe

Mont ende nese luken toe.

Of een ander, men sal dan

Ene loege maken, so men best can,

2140 Van asschen ende pulver mede

Ende tsaet van maluen ter stede,

Tegader gemingt I dragma;

Dit sal men drinken geven daerna,

Ende daerna sal si keeren saen.

2145 Of dit pulver, hebbic verstaen,

Met warmen watre mede

Doet se oec keeren ter stede.

Dat men se beroke es goet met

Met ogen van gesouten vlesche, dat wet,

2150 Ende met den clauwen van pertsvoeten

Daermet beroect met goeder moeten,

Of van hontsdrecke mede

Of van geiten, wet gerede.

Dese doen suveren die secundine,

2155 Daeraf die vrouwen hebben pine,

Het es oec goet lijnsaet

Dat gesoden, wel verstaet,

In watre of in wine

Ende gevet haer drinken jegen pine.

2160 Ende en geet gheen bloet uut aldaer [185]

Na die secundine, wet vorwaer,

So sal men doen dat geseit

Hiervoren es, na der waerheit,

Om te comene oec die siechede

2165 Die den vrouwen deert mede.

Ende es dat sake dat daernaer

Die baermoeder es siec aldaer,

So seldi nemen oec daertoe

Storax ende wieroec oec alsoe

2170 Evenvele ene dragma,

Ende drie onsen oec daerna

Van den sade van ratemorum mede,

Ende legget op colen daer ter stede

Die levende sijn, ende roket daer

2175 Dat wijf daerover wel daernaer.

Het sijn selke wijf oec mede

Die hare dracht ter stede

Die secundine gelosen niet

Ende na tkint blijft, als men siet.

2180 Die cure hieraf sal ic vertellen:

Men sal nemen petercelle

Ende porloec ende tsap daeraf oec mede,

Ende temperent met olien ter stede

Die men heet pugelino,

2185 Ende oec mede mucellino;

Die sal men geven drinken har

Met den sape, wet vorwaer,

Van bernagien, ende saen

Sal die secundine uutgaen;

2190 Ende het gevalle dat si

Sere souden keren daerbi,

Ende van den keerne dat

So wert gesuvert sere dat vat.

Oec sijn selke, seggic u, [186]

al si eens kints genesen nu,

Dat si daerna bloeden mere

Ende onmatelijc uutstort sere;

Ende dese mach men helpen met

Van desen crude wat, dat hen let.

2100 Of Satureja gedronken mee

En op de buik gebonden, dat weet.

Ze zouden genezen al bloot

Of het levend was of dood.

Datzelfde doet Verbena daar

2105 Gestoten en gedronken daarna

Met wijn of met water mee;

Dit helpt ook mede, dat weet.

Of gekookt rozenwater mede,

Dit helpt ook met gerede

2110 Evenveel, en geef dan

De wijn te drinken daarop.

Of neem boter en geef het haar

Met wijn en honing aldaar

Te drinken, dit is goed.

2115 En helpt haar dat niet, zo doet

Dat ik u hier nu aanraden zal:

Is dat kind dood, ze zal

En ze het niet verlossen kan,

Zo zal ze nemen dan

2120 Melk al warm daar ter plaatse

Van een ander wijf mede,

En ze zal gelijk genezen daar.

Noch een ander, dat is waar:

Neen ruit en bijvoet,

2125 Alsem, Opopanax daartoe doe,

En breek het daar alzo goed [184]

En doe er een beetje suiker toe,

En leg het bij haar schoonheid daar,

Het zal haar helpen, weet voorwaar.

2130 Na dat het kind geboren is,

Daar ik voor van deed gewis,

Is dat de nageboorte

Daarin blijft na de pijnen,

Dan zal men bereiden daartoe

2135 Dat ze het lozen mag alzo

Eerste maal dat men ze doet

Mond en neus dicht sluiten.

Of een ander, men zal dan

Een loog maken, zo goed men kan,

2140 Van as en poeder mede

End het zaad van maluwe ter plaatse,

Tezamen gemengd een drachme;

Dit zal men te drinken geven daarna,

End daarna zal ze braken gelijk.

2145 Of dit poeder, heb ik verstaan,

Met warm water mede

Doet ze ook braken ter plaatse.

Dat men ze berookt is goed mee

Met ogen van gezouten vlees, dat weet,

2150 En met den klauwen van paardenvoeten

Daarmee beroken met goede moed,

Of van hondendrek mede

Of van geiten, weet gereed.

Deze doen zuiveren de nageboorte,

2155 Waarvan de vrouwen hebben pijn,

Het is ook goed lijnzaad

Dat gekookt, dat goed verstaat,

In water of in wijn

En geef het haar te drinken tegen de pijn.

2160 En gaat geen bloed eruit aldaar [185]

Na de nageboorte, weet voorwaar,

Zo zal men doen dat gezegd

Hiervoor is, naar de waarheid

Om te komen ook die ziekte

2165 Die den vrouwen deert mede.

En is het zaak dat daarna

De baarmoeder is ziek aldaar,

Zo zal je nemen ook daartoe

Styrax en wierook ook alzo

2170 Evenveel een drachme,

En drie ons ook daarna

Van het zaad van ratemorum (dode rat?) mede,

En leg het daar ter plaatse

Die levend zijn, en berook daar

2175 Dat wijf daarover goed daarna.

Er zijn sommige wijven ook mede

Die hun dracht ter plaatse

Die nageboorte niet lozen

En na het kind blijft, als men ziet.

2180 Die cure hiervan zal ik vertellen:

Men zal nemen peterselie

En prei en het sap daarvan ook mede,

En meng het met olie ter plaatse

Die men heet pugelino,

2185 En ook mede muskus;

Die zal men geven te drinken haar

Met het sap, weet voorwaar,

Van bernagie, en gelijk

Zal de nageboorte uitgaan;

2190 En als het gebeurt dat ze

Zeer zouden braken daarbij,

En van het braken dat

Zo wordt zeer gezuiverd dat vat.

Ook zijn er zulke, zeg ik u, [186]

Zal ze van een kind genezen nu,

Dat ze daarna bloeden meer

En onmatig uitstorten zeer;

En deze mag men helpen mee

Van deze kruiden wat, dat hen let.

2200 Ghi selt nemen tsap allene

Van den crude int gemene

Bivoet, saphie ende cispelle,

Pulleye ende peritarise;

Dergelike ende daernaer

2205 Maect men van mele I coeke daer

Ende bacten ende geeften hare

Al warm tetene daernare;

Ende altoes, alsi es in bade,

Sal si haer hoeden vroe ende spade

2210 Dat si niet vercoele daermede.

Of anders mach ment doen ter stede:

Ghi selt nemen erande erde, dat wet,

Ende in edeke getempert met,

Ende maect ene plaestre dan,

2215 Ende legget in de rechter side daeran

Onder die levere, dat verstaet;

Eist dat dbloet ter nese uutgaet,

So seldi leggen vor tforhoeft

Alsulke plaester, der geloeft.

2220 Ende wet oec dat, ende verstaet

Dat den vrouwen niet uutgaet

Na haer dracht enich bloet

Ter nese, hen si, als ict verstoet,

Dat si I knapelijn heeft gedragen;

2225 Maer van den meiskine, als wijt gewagen

So ne gesciet dat genen tijt,

Des willic dat ghi seker sijt.

Nu willic u doen verstaen, [187]

Want die wive sijn onderdaen:

2230 Deen sijn dat si ne dragen niet

Ende dandre bereet, als men siet,

Ter dracht in allen uuren;

Ende dat si sulc sijn van naturen

Dat si niet winnen mogen

2235 Kinder, noch daertoe dogen.

Dus es gebrec an die vrouwen dan

Ende dergelike oec an den man,

Ende jegen welken mocht men, vorwaer,

Daeraf helpen oppenbaer.

2240 Hiervoren liet ic verstaen

Hoe dat si waren gedaen

Ende waer men tgebrec in hen vonde;

Nu willic u hier terre stonde

Die medicine leren daertoe

2245 Ende seggen in welker wijs ende hoe

Dat men die vrouwen cureren moge

Dat si kint te dragen doge.

Es dat sake dat si es

Flumaet, ende oec mede, des sijt gewes

2250 Graselec, dats cleinlec, met,

So sal men haer maken, dat wet,

Een bat van zeewatre daer

Of van andren watre, vorwaer,

Dat gesouten es, of mede

2255 Of regenwater nem ter stede

Ende daerin sal men doen gereet

Alle crude die sijn heet,

Jeniver, nepita ende bivoet,

Laureolam, poleye, dit es goet,

2260 Ende ysope ende desghelike;

Ende in dit bat sekerlike

Sal si sitten so lange daernaer [188]

Dat si sere sweet aldaer;

Dan sal si gaen in ene stede daerbi

2265 Daer si wale gedect si;

Ende es dat sake dat men ter stat

Haer geeft, alsi comt int bat,

Rosaca novella, het es goet.

Haer eten, dat men haer geven moet,

2270 Sal goet sijn ende heet;

Si sal oec drinken ter stede gereet

Goeden wijn, ende niet te vele;

Dit es oec te desen spele.

Dus sal se drewerf ofte viere

2275 In den dage baden na der maniere,

Des anderdages oec alsoe,

Ende den derden oec daertoe

Maect hare ene rokinge

Met den selven crude ende dinge

2280 Dat ic hiervoren seide nu.

Ditselve mede, seggic u,

Sal men oec doen den couden man,

Ende in de stede, daer men dan

Dwijf roect, sal men hem mede

2285 Warme dinge geven ter stede

Ende confortatijf, dits sijn wesen

Dat hem goet es te desen.

Es oec I wijf groet mede

Alse of si dwater hadde ter stede,

2290 Dat si also gescepen ware,

Dies met nutte oppenbare

Dat si kint mochte ontfaen,

Hiertoe soude men nemen saen

Enen drec van der coe,

2295 Ende dien temperen wale alsoe

Met goeden wine, ende daermet [189]

Soude men bestriken wale, dat wet,

Ende dan souden si in ene stove gaen

Al toten halse, sonder waen;

2200 Ge zal nemen het sap alleen

Van de kruiden in het algemeen

Bijvoet, salie en spinazie,

Polei en Parietaria;

Dergelijke en daarna

2205 Maakt men van meel een koek daar

En bak het en geef het haar

Al warm te eten daarna;

En altijd, als ze is in bad,

Zal ze zich hoede vroeg en laat

2210 Dat ze niet verkoelen daarmee.

Of anders mag men doen ter plaatse:

Ge zal nemen een soort aarde, dat weet,

En in azijn gemengd mee,

En maak een pleister dan,

2215 En leg het in de rechterzij daaraan

Onder de lever, dat verstaat;

Is het dat het bloed ter neus uitgaat,

Zo zal je leggen voor het voorhoofd

Al zulke pleister, dat geloof.

2220 En weet ook dat, en verstaat

Dat het de vrouwen niet uitgaat

Na hun dracht enig bloed

Ter neus, tenzij, zoals ik het verstond,

Dat ze een knaapje heeft gedragen;

2225 Maar van een meisje, als wij het gewagen

Zo nee gebeurt dat op een tijd,

Dat wil ik dat ge zeker bent.

Nu wil ik u laten verstaan, [187]

Want die wijven zijn onderdanig:

2230 Dat er zijn dat ze nee dragen niet

En de anderen bereid, als men ziet,

Ter dracht in allen uren;

En dat er sommigen zijn van naturen

Dat ze niet winnen mogen

2235 Kinderen, noch daartoe dogen.

Dus is er gebrek aan die vrouwen dan

En dergelijke ook aan de man,

En daartegen mocht men, voorwaar,

Daarvan helpen openbaar.

2240 Hiervoor liet ik verstaan

Hoe dat ze waren gedaan

En waar men het gebrek in hen vond;

Nu wil ik u hier te deze stonde

De medicijnen leren daartoe

2245 En zeggen in welke wijze en hoe

Dat men die vrouwen cureren mag

Dat ze kind te dragen gedogen.

Is het zaak dat ze is

Fluimen, en ook mede, dus wees zeker

2250 Tenger, dat is kleinachtig, mee,

Zo zal men haar maken, dat weet,

Een bad van zeewater daar

Of van ander water, voorwaar,

Dat gezouten is, of mede

2255 Of regenwater neem ter plaatse

En daarin zal men doen gereed

Alle kruiden die zijn heet,

Juniperus, Nepeta en bijvoet,

Daphne laureola, polei, dit is goed,

2260 En hysop en dergelijke;

En in dit bad zeker

Zal ze zitten, zo lang daarna [188]

Dat ze zeer zweet aldaar;

Dan zal ze gaan in een plaats daarbij

2265 Daar ze goed bedekt is;

En is het zaak dat men ter plaatse

Haar geeft, als ze komt in het bad

Rozen nieuwe, het is goed.

Haar eten, dat men haar geven moet,

2270 Zal goed zijn en heet;

Ze zal ook drinken ter plaatse gereed

Goede wijn, en niet te veel;

Dit is ook goed tot dit spel.

Dus zal ze driemaal of vier

2275 In de dag baden op die manier,

De volgende dag ook alzo,

En de derde ook daartoe

Maak haar een beroking

Met dezelfde kruiden en dingen

2280 Dat ik hiervoor zei nu.

Ditzelfde mede, zeg ik u,

Zal men ook doen de koude man,

End in de plaats, daar men dan

Het wijf rookt, zal men hem mede

2285 Warme dingen geven ter plaatse

En versterken, dit is zijn wezen

Dat hem goed is tot deze.

Is ook een wijf groot mede

Alsof ze het water had ter plaatse,

2290 Dat ze alzo geschapen was,

Dat ze met nut openbaar

Dat ze een kind mocht ontvangen,

Hiertoe zou men nemen gelijk

Een drek van der koe,

2295 En die mengen goed alzo

Met goede wijn, en daarmee [189]

Zou men goed bestrijken, dat weet,

En zou ze in een stoof gaan

Al tot de hals, zonder twijfel;

2300 Ende die stove oec, Godweet,

Soude wesen herde heet,

Ende de stove soude gemaect wesen

Van houte, dat men heet te desen;

Sambucen soude dat vier sijn.

2305 Oec soude si, na de leere mijn,

Wel daerin gedect sijn, dat wet,

Dat si daer sere swete met;

Ende, alsi lange gesweet hadde daer,

Soudsi haer wasschen daernaer

2310 Met den watre, daer ic af las

Hiervoren, ende na das

Soudsi in hare bedde gaen

Ende daerin rusten, sonder waen.

Dit soudsi twee werf ofte drie

2315 In de weke doen, seit men mie,

Ende si soude oec daeraf ter stede

Gnouch graselijc werden daermede;

Ende men soude hare geven nu

Wale tetene, seggic u,

2320 Ende te drinkene goeden wijn;

Dits I cure goet ende fijn.

Ende de manne mach men mede,

Die oec teblasen sijn ter stede

Ende grof ende ongraselijc,

2325 Mach men curen desgelijc

Dat si graselijc ende cuusch wesen

Hieraf hebbic gnouch gelesen;

In wilre nemmeer af maken,

Maer ic bidde in getrouwer spraken

2330 Dat niemen in dorperheden versta [190]

Dat ic der naturen spreke dus na,

Want en haddict niet omleit

Ic hadder wel meer af geseit,

Maer ic laet hier aldus bliven

2335 Ende wilre nemmeer af scriven

Expliciunt mulierum secreta.

2300 En die stoof ook, God weet,

Zou wezen erg heet,

En die stof zou gemaakt wezen

Van hout, dat men heet te deze;

Sambucus zou dat vuur zijn.

2305 Ook zou ze, naar mijn leer,

Goed daarin bedekt zijn, dat weet,

Dat ze daarin zeer zweet mee;

En, als ze lang gezweet had daar,

Zou ze zich wassen daarna

2310 Met het water daar ik van las

Hiervoor, en na dat

Zou ze in haar bed gaan

En daarin rusten, zonder twijfel.

Dit zou ze tweemaal of drie

2315 In de week doen, zegt men mij,

En ze zou ook daarvan ter plaatse

Genoeg dun worden daarmee;

En men zou haar geven nu

Goed te eten, zeg ik u,

2320 En te drinken goede wijn;

Dit is een kuur goed en fijn.

En de mannen mag men mede,

Die ook opgeblazen zijn ter plaatse

En grof en dik,

2325 Mag men cureren desgelijks

Dat ze dun en kuis zijn

Hiervan heb ik genoeg gelezen;

Ik wil er nimmer van maken,

Maar ik bid in getrouwe woorden

2330 Dat niemand het in dorperheden verstaat [190]

Dat ik de naturen spreek aldus na,

Want had ik het niet omgelegd

Ik had er wel meer van gezegd,

Maar ik laat het hier aldus blijven

2335 En wil er nimmermeer van schrijven

Onthulling van de geheimen van de vrouwen.

Zie verder: Volkoomen.nl