Bezoar
Over Bezoar
Enteroliet, vormen, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, krachten, bijzonderheden,
Uit Monardes.
Deze stenen hebben verschillende vormen, langwerpig, cirkelvormig, slechts licht samengedrukt of ongelijk, alleen in de vorm van een nier of een kastanje en ze zijn altijd stomp en eindigen niet in een punt. Hun kleur is nu zwart, nu grijziger, soms pronkend en half groen, maar meestal bleek, geschubd, roodachtig of zwart uit groen. De steen bestaat uit lagen of korsten, soms dikker, soms lichter, andere omsluitend, maar vaak lijken de platen of korsten gebroken zodat in het midden een stukje gras of zwenkgras zit dat een basis vormt voor de generatie van stenen, verschijnt en presenteert zich aan het zicht. Die had de onoverwinnelijk keizer Rudolf II, mijn meest genadige Heer, zo groot als een gans; of de iets grotere steen van Bezoar en hoewel hij opdracht had gegeven om de beker te maken werden in het midden ervan zeer geurige kruiden gevonden (waaromheen de korsten en borden van nature over elkaar heen waren gelegd). Ze zeggen dat de kern soms hol is of dat er stof in zit en ze beweren dat het bekend staat als een legitieme steen. Deze steen is glad waardoor hij als albast kan worden afgeschraapt en in water blijft plakken of zelfs gemakkelijk smelt op de tong. Er zijn twee geslachten van deze steen gevestigd. De andere naar het oosten, afkomstig uit Egypte, Perzië, India, China, Cathay of buurlanden. De andere [182] uit het westen dat wordt aangevoerd uit Amerika en Peru.
Naam, etymologie.
Bezoar komt van de Bezoar geit of Kreta geit, Capra aegagrus. Het wordt ook enteroliet (fecoliet) genoemd wat een ontlasting is die te lang in de darm blijft en harder wordt waardoor darmsteen gevormd kan worden.
De Arabische geneesmeesters noemen die steen bezoar, het is de bezoar of tranensteen.
Frans bezoard, 15de eeuw bezaar, Duits bezoarstein, Spaans bezoar van Arabisch bazahr, badizahr, zahr betekent gif, pa; tegengif, van het Perzisch padzahr: wegspoeler van vergif. Of van Hebreeuws bed; artsenij, zahard; gif. Of van het Hebreeuwse en Chaldeeuwse woord Beluzaar, dat de heer van het gif betekent, want Bel betekent de heer van de Chaldeeën en zaar, het gif dat deze steen temt en overwint. Het werd als amulet tegen ziektes gebruikt. Bezoar werd door de Spanjaarden piedra contra venenoy desinayos genoemd, ‘de steen tegen het vergif of flauwte’. Deze steen werd gevonden in de maag van zeker dier, Pazain of pazan., Deze bokken worden van de Perzen genoemd pazan waar de steen heet paza en door de Portugezen verbasterd tot bazar of besar en de Portugezen pedra do bazar, wat is zo veel als markt-steen, want bazar betekent onder de Indianen markt (3) of plaats daar men alle eetbare spijzen heeft en verkoopt; om dezelfde oorzaak [170] heet men aldaar het minste geld basarucos, gelijk of men wilde zeggen marktgeld.
Eengeheten, dat voor een deel op een hert en voor een deel op een bok lijkt die op de bergen hartsterkende kruiden gebruikt. Nadat hij slangen ingeslikt heeft en een wortel die ze tegengif noemen, uit welke vermenging van slang en wortel de bezoar groeit.
Er komen zulke stenen uit het oosten en uit het westen. In de pens van vele herkauwers vindt men namelijk rondachtige lichamen, ziekelijke verhardingen die je zou kunnen vergelijken met een blaas- of galsteen. Zij hebben, al naar de diersoort waarin ze aangetroffen worden, een verschillende samenstelling.
Er zijn een 3 hoofdsoorten;
De eerste is de bezoarsteen, lapis bezoar sive bezoardicus, die uit concentrische lagen bestaat en de grootte van een erwt tot een vuist heeft.
De oosterse bezoar, lapis bezoar orientalis, die rond of langwerpig van gedaante is en net zo groot als de vorige, terwijl die van buiten een groenachtige bruine kleur heeft die bij de bezoargeit wordt aangetroffen en antilopensoorten. Lost niet op in water, bij hoge temperatuur smelt het en wordt vluchtig. De zgn. Oosterse bezoar echte bestaat geheel uit organische stof, soms uit een eigenaardig vetzuur, soms uit een op galnoten lijkende verbinding.
De westerse bezoar, lapis bezoar occidentalis, is wat kleiner dan voorgaande, komt in 2 verscheidene heden voor, is dikwijls bont gevlekt en komt voor in de maag van lama’s en vicunna’s. Het hoofdbestanddeel is een niet brandbare en niet smeltbare stof, nl. fosforzuren kalk, (Bezoar occidentalis)
Verder is er de bezoar van Coromandel, die heeft een bolvormige gedaante, brandt licht en is geurig, is aanwezig in de maag van de buffel.
Een ander soort is de Duitse bezoarsteen, aegropilae, de Bezoarsteen of Tranenstein, die werd ook Drusensekret genoemd dat zich in de tranenklieren van gemzen en rood hert, bevindt en tot een taaie massa samenbalt. Ook komt er bij de steenbok en bij paarden voor. Die bestaan uit plantenvezels en haar.
Dan is er nog de zwijnenbezoar, lapis porcinus, hystricinus) een steenachtig voorwerp dat men in de galblaas van het stekelvarken aantreft.
Voorts wordt er nog melding gemaakt van apenbezoar, (bezoar simiae) uit de ingewanden van de gewone aap, (Inuus sylvanicus )
De bezoar van Goa wat een kunstmatige bezoar is.
Soms, zoals bij het vee, bestaat dit grotendeels uit plantenvezels en haren die bij wijze van vilt met elkaar verenigd zijn. Zij worden gewoonlijk ‘gemsballen’ genoemd. (Bezoar germanicus).
Die haar bevat wordt Trichobezoar genoemd, tricho; harig. Phytobezoar, phyto; blad, bevate plantenresten.
Uit www.wartski.com een vroeg 17deeeuwse bezoar steen.
Gebruik.
De bezoargeit heeft de naam dat de bezoar bij haar meer voorkomt dan bij andere herkauwers.
Aan deze voorwerpen worden belangrijke geneeskrachtige eigenschappen toegeschreven. De stof wordt hoog betaald waardoor er veel op deze dieren gejaagd wordt.
Het was een onfeilbaar middel tegen vergiftigingen en tegen een aantal andere kwalen. In het Oosten schrijft men er nog altijd de eigenschap aan toe dat ze vergif onschadelijk maken. Om die reden worden ze door de pasja’s en aga’s duur betaald.
De oosterse komt van de bezoargeit. Het is een gif en pest werend middel. Van de Duitse bezoar of Gambskugel handelt een handschrift uit het jaar 1649 dat waarschijnlijk in een klooster is ontstaan. Het helpt tegen;
1. Met wijn ingenomen tegen jicht.
2. Tegen de pest, als alle artsenijmiddel in de oudheid.
3. Afgang bij vrouwen.
4. Bij epilepsie.
5. Tegen vergiftiging.
6. Om waterzucht te verdrijven.
7. In oorlogstijd tegen honger en dorst.
8. Bij buikpijnen.
9. Tegen een bedorven maag.
10. Maakt een 24 uur houw- en steekvast.
11. Tegen onwel worden.
12. Om de mannelijkheid terug te krijgen.
13. Tegen gestold bloed.
14. Tegen duizeligheid.
Van zulke bezoarsteen uit Indrapura bericht F. Nix in ‘Tijdschrift voor Indië, ‘die zou in de schedel van een rinoceros gevonden zijn en was relatief licht, zwart aan de buitenkant en tegen het licht gehouden doorschijnend in lichtrood en zeer hard, het snijdt glas. Het was naar opgave van de bezitter een universeel heelmiddel, bij vergiften en bloedspuwen behoefde je hem maar in de mond te nemen en het speeksel te slikken, bij reuma, verwondingen of brandwonden hoef je er alleen maar met de steen over te wrijven, bij de beet van een giftig dier leg je hem eenvoudig op de wond, zelfs stervende hielp hij nog.
Wat Borneo betreft, schrijft H. V. Dewall in hetzelfde tijdschrift, dat een vorst uit Tidung een in de mond van een grote sawah-slang gevonden bruine, doorschijnende steen gevonden had, kamala sawa genaamd, die hij als talisman droeg.
Monardus, 1512-1588, heeft het vooral bekend gemaakt als de steen tegen gif, eerst die van Lama’s uit Peru en later van de oosterse uit India, zie verder bij hert en Monardus; ‘Deze Bezoar steen heeft vele namen; de Arabieren noemen het Hagar, the Perzen Bezaar, de Indiërs Bezar, the Hebreeërs Belzaar, the Grieks Alexipharmacum, de Latijnen tegen venijn, de Spanjaarden de steen tegen verijnige hartkloppingen. Conradus Gessner in zijn boek die hij maakte van beesten en sprekend van de geit van de bergen zegt dat deze naam Belzaar is een Hebreeuwse want (bel) betekent in Hebreeuws zoveel als Heer, en (zaar) venijn alsof hij wilde zeggen Heer van alle venijn en vanwege goede redenen is het zo genoemd en zie dat deze steen een Lady is boven het venijn en blust hen uit, vernietigt hen als Lady en meesteres over hen. En hiervan komt het dat alle dingen die tegen vergif of giftige dingen zijn, Bezaarticas worden genoemd, vanwege hun excellente. steen. Het maken en de mode van de stenen bij van diverse manen voor dat sommige bijeen zo lang als de stenen van dadels, anderen bijeen lijken naar kastanjes, anderen houden van ronde hoopjes van aarde, zoals die worden geschoten in kruisbogen, anderen houden van de eieren van duiven. Ik heb één kans op de nier van een geit er zijn er geen die scherp zijn. En zoals deze stenen bijeen zijn in hun maaksel zo variëren ze ook in hun kleuren, sommige hebben de kleur van een donkere laurier, andere bij van een es-kleur, gewoonlijk zijn ze bij van een groene kleur en met zwarte vlekken zoals vlekken aan de katten en hebben allemaal een trieste grijze kleur die fijn zijn samengesteld uit zekere dunne schallen of korsten, de ene op de andere zoals de schilfers van een ui, heel kunstmatig gezet en die buitenkant is zo voortreffelijk en zo glinsterend dat het lijkt alsof ze allemaal door kust gepolijst zijn en zo wegnemen wat het allerbelangrijkste is, datgene wat je overneemt is veel meer glinsterend en glimmend dan datgene wat werd weggenomen: en hierbij staan ze bekend als fijn en waar en alleen hiervoor nam ik weg van wat ik heb, de uiterste schaal die er op was en wat overbleef was net zo glinsterend en meer dan de eerste, deze schalen zijn groter of kleiner naargelang de grootte van de steen, het is een lichte steen en gemakkelijk te schrapen of te snijden zoals albast omdat het zacht is: als het lang is in het water, het lost op. Het heeft geen hart of fundament in het binnenste deel, waarop het wordt gevormd, maar is eerder wat hol en de holte is vol met poeder van dezelfde substantie als de steen, wat het beste is. En dit is de beste manier om te weten of de steen fijn en waar is als hij dat meer heeft want zij die vals zijn, hebben het niet en door deze twee dingen die fijn en waar zijn kunnen we heel goed bekend zijn van degenen die vals en vals. In hen die het meeste waar zijn bij deze dunne schilfers en korsten, glinsterend en glanzend op elkaar en het binnenste deel heeft dat poeder waarover ik heb gesproken en die welke niet waar zijn hebben noch het een noch het ander. Want ik zag er een die gebroken was om te zien of het fijn was en het had leisteen en in het binnenste deel had het een korreltje zaad waar de Indiaan veel van was misleid.
Uit; Lapidary or, the history of pretious stones, bij Thomas Nicols 1652.
Lapis Bezoar is (zegt Boetius) een steen zwartachtig uit een groen, ongeveer de grootheid van een hazelaar, rond en hol in het midden, in de holte waarvan een beetje zandpoeder bevat. Cardanus zegt dat het een zachte steen is met een asachtige kleur, ongeveer de grootte van een hazelaar, buitengewoon krachtig die alle vergiften te pakken krijgt. Andreas Baccius zegt dat de Bezoar-stenen aan de buitenkant ruw zijn, groen van kleur, zonder bruinachtig roodachtig alsof ze gedeeltelijk roodgekleurd zijn door bloed en gedeeltelijk met een levenssap van het schepsel waarin ze worden gevonden. Claudius Richardus zegt in zijn beschrijving van deze steen ad Arthiepisc. Strigoniensem: De Bezoar is een ronde lange steen, in vorm als een eikel zonder dop, uiterlijk als gepolijst ijzer, maar van binnen met een asachtige kleur. Het is niet erg zwaar omdat het vol poriën zit en daarom is het gemakkelijk te breken. Het heeft helemaal geen bittere zanderigheid en als het tussen de tanden wordt genomen lost het op als een broodkorst verzacht met het speekselvocht van de mond: het heeft geen gunst in zich, zoals sommigen zeggen, maar Richardus zegt, het heeft een heerlijke geur. Het wordt in de lente en in de zomer gevormd in het lichaam van een wilde geit, uit het sap van de kruiden zoals ze dan leven, op welke tijden alleen deze stenen te vinden zijn in deze wezens. Het wezen waarin ze worden gevonden, is zo groot als een geit, die lang geelachtig haar heeft zo fijn als katoen. Dus Baccius: maar Wecker in lib. de ronde. pretiosis zegt dat het schepsel waarvan de Bezoar komt een soort geit is die in Perzië soms rusi coloris wordt gevonden, dat is van een geelachtig rode kleur en soms een andere kleur, een van deze wezens van de geelachtig rode kleur, hij zegt dat hij ze zelf zag in Goa.
Van zijn vervalsing.
Omdat deze steen een steen van waarde is moet gevreesd worden, zegt Andreas Baccius, dat de minste kooplieden hem zouden vervalsen, welke vervalsingen volgens hem zo ontdekt kunnen worden: de natuurlijke Bezoar’ s zijn ruw, ongelijk, ongepolijst zoals die stenen die zijn gevonden in de blaas van een man: deze, zegt hij, zullen geen tinctuur achterlaten op de palm van de hand, als ze daar worden ingewreven met een beetje vocht uit de mond; maar de kunstmatige zullen een tinctuur achterlaten als ze zo worden ingewreven. De vervalste of kunstmatige zijn ook gemaakt in de vorm van een nier of een duivenei en deze zijn uitwendig glad en gepolijst, en als ze gebroken zijn, zijn hun stukken hard instar terrae coctae of gypsi, dat wil zeggen, als klei of aarde die is gedroogd en gehard door de kracht van de hitte van het vuur. Boetius zegt dat de kunstmatige of nagebootste Bezoar gewoonlijk kaf of kruiden in zijn holte bevat en soms als kleine zaadjes. Een zekere manier om een neppe te proberen, is deze: geef er een paar gram van aan een hond of iets dergelijks dat vergif heeft ingenomen en als het een echte Bezoar zal je het snel ontdekken hoe goed het is om tegen het vergif te strijden, als het anders zou zijn is gebrek aan kracht, macht en de prevalentie zal heel gemakkelijk ontdekken dat het niet van de natuur is, maar van de kunst. Van de ogen van Hyena is gemeld dat ze van een steenachtige substantie zijn. Plinius neemt de Bezoar-stenen, zegt Martinus Rulandus, hiervoor en noemt ze daarom gemmae Hyaenia. Martinus Rulandus neemt de Bezoar voor de gestolde tranen van een hert: De Oosterse herten, zegt hij, in de lente zijn gewoon om de grotten af te speuren naar slangen die, als ze ontdekken zoals ze gewoon zijn te snuiven, dan in hun neusgaten steken en zich zo zuiveren van hun jaarlijkse ziektes die, zodra ze zijn opgegeten, naar de rivieren of wateren vliegen en daarin zichzelf tot in het hoofd in steken zolang ze de kracht van het gif van de slangen waarnemen dat ze hebben genomen om te worden overwonnen: ondertussen door de kracht van het gif werpen hun ogen een overvloed aan tranen die zich om hen heen stollen; deze samengeklonterde, opgedroogde tranen noemt Martinus Rulandus de Bezoar, dat soevereine medicijn en tegengif tegen alle vergiften.
Zijn namen.
De Hebreeën noemen het, dat wil zeggen, Dominus venemi. De Chaldeeërs noemen het bij dezelfde naam. Het wordt zo genoemd door de Hebreeën en Chaldeeërs van Bel Dominus, en zaar venenum: omdat het de scepter zwaait over vergiften en hun kwaadaardigheid en ongebreidelde geweld bedwingt en beheerst, er wordt door sommigen gedacht dat het zijn naam heeft van het Perzische woord Pazar of Pazan wat een geit betekent. De Arabieren noem het Hager Bezaar, dat wil zeggen, Lapis Bezoar, Serapio lib.agg. c. Hager-Bezaar. In Latijn Lapis and Bezaar en dus ook in het Engels.
De soorten ervan.
Boetius zegt dat er 1. Bezoar’ s zijn zwart. 2. Bezoar-steen die geelachtig is. 3. Bezoar-stenen die bruinachtig zijn. 4. Bezoar-stenen die groenachtig zijn. 5 . Bezoar-stenen die zwartachtig zijn uit een groen. De groenen en degenen die zwart uit een groen zijn dat zijn de beste van alle anderen, deze zullen als ze tegen de tong worden gehouden of in water worden gedaan zo oplossen dat er niets van zand overblijft. Deze en de andere zijn allemaal hol in het midden en hebben een beetje zandig poeder of stof dat ze in hun holte bevatten, welk poeder net als de steen zal oplossen.
De plekken.
Deze steen wordt gevonden in Oost-Indië, maar ook in West-Indië. In Oost-Indië in deze delen van Perzië, India en China en wordt vanuit Perzië naar Constantinopel gebracht en door Calcutta naar Portugal. Het wordt gevonden in Peru en andere delen van Amerika of West-Indië.
Van zijn aard en eigenschappen.
Claudius Richardus in zijn brief waarin hij deze steen beschrijft ad Archiepiscopum maakt melding van een Dominus Scander, een nobele man die aan de keizer toebehoorde, die op zijn vijfenzeventigste jaar werd geplaagd door een zeer pijnlijke ziekte en genezen werd door het enige gebruik van Bezoar, genomen in de hoeveelheid van vijf korrels in een lepel wijn. Dezelfde auteur zei, dat D. D Staphylus genezen was van acute koorts die gepaard ging met kwaadaardigheid, door het gebruik van zeven korrels van deze steen in een lepel wijn, een half uur na het nemen daarvan nam hij de helft van de dooier of een ei ongeveer een uur na het nemen waarvan hij nam een flinke teug van de wei van geitenmelk, alsof hij vijftien dagen samen heel weinig hadden gegeten en daarop volgde een zuivering tot zes keer van veel galachtige stof. Er wordt verondersteld dat geen ander middel zo krachtig is als dit. De dosis ervan is meestal vier korrels, meer of minder, hetzij in Carduus-water, citroenmelisse-water of anjer-bloemenwater. Anselmus Boetius zegt dat het poeder in de holte van de steen meer kracht heeft dan de steen zelf. Het wordt gebruikt tegen hartkloppingen, tegen melancholie, tegen vierdaagse koortsen, tegen epilepsie, tegen gif, besmettingen en alle plagen en tegen alle chronische en dagelijkse ziekten. Cardanus zegt van de Bezoar dat het lapis ab omnibus laudatus & a nemine ferme cognitus is, dat wil zeggen, veel geprezen in de mond van alle mensen, maar bekend bij zeer weinigen, die (zegt hij) Scribonius Largus de Caesars of de keizerlijke arts, schrijft van de tranen van herten te zijn die op Sicilië worden gevonden, terwijl het blijkt dat het wordt gevonden in Pely, een land van Oost-Indië. Van welke, zegt Baccius, dacht dat het origineel ervan niet volledig voor ons zichtbaar is, maar de effecten en bewonderenswaardige werking ervan zijn ons vele malen door ervaring bevestigd en mogen daarom niet van ons worden betwijfeld: “ja liever, zegt hij, in mijn oordeel, het is een zeer waardevolle zegen en vriendelijke medicijn voor de menselijke natuur, die zijn wonderbaarlijke werking uitgeeft door een onuitsprekelijke sympathie en niet omdat het heet of vochtig is of koud of droog want het is smakeloos en ontdaan van alle smaak en gunst. De beste dosis ervan zegt hij is de is gewicht van tien korrels tarwe in zijn gewone hoeveelheid en twijfelt niet, maar het kan zonder gevaar worden genomen, zelfs van degenen die in gezondheid verkeren in het gewicht van een of twee scrupels. De grote Turk is gewoon om er elk jaar vaak van te nemen, hoewel hij nooit zo gezond is. Het wordt gegeven aan kinderen tegen wormen en bij kwaadaardige koortsen, zegt Montanus en Amatus. Er wordt gezegd dat het goed is bij bijna alle ziekten, vooral bij kwaadaardige, besmettelijke en giftige ziekten.
Zijn waardigheid en waarde.
Het is van grote waardering onder prinsen en grote mannen voor de bewonderenswaardige deugden die erin worden geacht, in zoverre dat een van de grootste van de besten kan worden verkocht naar het genoegen van de bezitter. Van zo’n grote achting was het dat Almirama, een grote prins van Arabië, die daardoor van een dodelijke ziekte was genezen, daarna gaf voor een van de bekwaamste van deze stenen een groot magnifiek huis van hem die hij had te Cordoba had, zoals wordt bevestigd door auteurs. De laatste, zegt Boetius, die niet zwaarder zijn dan een drachme, worden in Neder-Duitsland verkocht voor twee dukaten per stuk.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/