Kraansteen
Over Kraansteen
Ooievaarsteen, Edelsteen, vormen, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, krachten, bijzonderheden,
Kraansteen of Storchsteine, zie belemniet.
Uit www.rubylane.com
Naam, etymologie.
Een wakende kraan is de Egyptenaar een symbool van voorzichtigheid, maar de vliegende kraan van een wijs man die met zijn verstand hemelhoog zweeft. De waakzaamheid draagt in de rechterhand een boek en in de linker een roede en een lamp. Naast haar staat een kraanvogel met een steen in zijn opgeheven poot. Het is de Storchsteine omdat, zoals men zegt, de storch (ooievaar) zo’n steen vast houdt om wakker te blijven. Het boek duidt op waakzaamheid van de geest en de roede op die van het lichaam. De brandende lamp is een teken dat de waakzaamheid ook op haar hoede is tijdens de nachtelijke uren.
Volgens Plinius en andere klassieke schrijvers plaatsten de kraanvogels wanneer ze tijdens hun grote trek uitrusten schildwachten rondom de plaats waar ze zich verzameld hadden. Die staan op slechts 1 poot en nemen een steen in de andere om zeker te zijn van niet in te slapen. De kraanvogel die ‘s nachts de wacht houdt, heeft een kleine steen op zijn voet, mocht het hem overkomen dat hij in slaap valt wordt hij wakker doordat de steen van zijn voet valt. Zodoende is een kraanvogel die een steen draagt een teken van waakzaamheid.
Ooievaar.
In midden-Nederlands heette de ooievaar odevare, in oud-Hoogduits Odobero of Odoboro. Daarnaast staan andere vormen als aibert en eiber in Groningen en in de Veluwe, Overijssel en een deel van Drenthe eillever en in Fries earrebarre en eibert. Dit woord is afgeleid van oud-Fries en midden-Hoogduits adebar, in oud-Hoogduits was het odeboro of odebero. Dit woord stamt uit Germaans uda-faran, ud: stroom, vloed of vocht, en faran: gaan, zie varen. Het is de moerasvogel.
Toen men het odebero noemde droeg men gelijk een bijzondere eigenschap op de vogel over. Het is de schat-, bezit- of gelukbrenger. Het eerste bestanddeel, od: betekent schat of bezit, wat nog in kleinood en ook in andere afleidingen als at of ut voorkomt als zierat, heimat en wermut. Het tweede deel is nog interessanter, boro betekent drager. In Gotisch is dit bairan, in oud-Hoogduits peran, Engelse bear, Duitse Bahre en met het Zweedse barn, betekent het kind, wat in het Nederlandse baren, geboorte, bewaard is gebleven.
(201A, 187) De vogel was bij het oude volk heilig en zou het huis waarop die nestelde, zegen en geluk brengen. Bijzonder van dit geloof is de ooievaar als kinderbrenger waarbij de wens naar de kinderlijke nieuwsgierigheid meegewerkt heeft.
Het is een vogel die van het water houdt en vertegenwoordigen de wolken, regen, winterige of duisterachtige hemel die vaak gepresenteerd wordt als een zwarte zee. Van die nacht, de wolken of winter komt de jonge zon tevoorschijn, de nieuwe zon, de kleine kindheld die voorgesteld wordt in de wateren en vandaar het Germaanse geloof dat de ooievaars kinderen uit het water meebrachten. Het kind wordt, zuiver gesproken, pas geboren als de ooievaar zijn bek opent. Maar het is meer een zielenbrenger of haler, de ooievaar representeert de doodshemel, de hemel waar de held, de zon, dood is. Vandaar het geloof in Duitsland als ooievaars rondvliegen of over een groep personen dat een ervan spoedig dood gaat.
Kinderbrenger.
Geen in het wild levende vogel is bij oud en jong, rijk en arm, meer in eer als de ooievaar. Niet een vogel staat ook zo in zo’n nauwe betrekking met de mens. Een algemeen kindergeloof is dat de ooievaar de kleine jongetjes en meisjes brengt. Ze roepen hem aan als hij over ze heen vliegt.;
“Ooievaar,
Lepelaar
Takkedief
Ooievaar heeft de kindertjes lief”.
‘Als een stork over ‘t huis vliegt’ heet het te Almelo, ‘komt er gauw een kleine schreeuwer in de wieg’.
Hierop wijst ook het Gelderse rijmpje:
“Uiver, uiver, pielepoot
Breng een kindje in moeders schoot’.
Hij bracht hen ook bij hun moeder. En hij heeft de moeder in haar been gebeten. Daarom moet moeder het bed houden met de geboorte van een kleine. Je kan ook vragen om een broertje of zusje:
“Adebaer to neste
bring mir ‘ne lutje swester
Adebar, oder
bring mi ‘n lutjen broder”.
“Gisteravond tegen achten
Kwam de ooievaar en bracht
Mijn moeder een zoon
en de bengel lachte schoon
Mama, papa,
de ooievaar is er
hij heeft deze nacht
een zuster gebracht” .
In de mythologie vertegenwoordigt de ooievaar het einde van de winterjaargetijde. Bij zijn komst openbaart zich de groei- en teeltkracht van de natuur en men verwacht dan ook de geboorte van het jonge mensenleven.
De zielen van de kleine kinderen bevinden zich bij vrouw Holle in een bergholte of in een holle boom, maar meestal in de kinderbron en daar haalt de heilige vogel, als er een geboorte plaats vindt, ze op. Dit naar de oud-Germaanse opvatting dat het leven uit de bronnen komt en na de dood weer in teruggaat. De bronnencultus is populair bij de Franken, Saksers en Friezen.
In Dresden haalt de ooievaar de kinderen (lees zielen) uit de quickbronnen: de levensbronnen, die in de Wilsdrusser voorstad bij het Katholieke wezenhuis gelegen is. Omdat dit water de vrouwen helpt bij de geboorte werd er in de middeleeuwen een kapel gebouwd die als weerhaan een ooievaar met een luierkind in de snavel laat zien. Ook andere ooievaarsbronnen reiken tot in de oudheid terug. Het plaatsje Wimpfen bezat er al een in de 14de eeuw.
Zielen brenger.
De ooievaar brengt de zieltjes, het is de heilige vogel die volgens zijn naam ‘met geluk komt’. Hij haalt ze met zijn snavel uit de vijver. Hij heeft contact met de wateren der schepping waaruit alle vruchtbaarheid voortkomt. Over water komen de zielen van de pasgeboren kinderen en over water gaan ze weer weg, dan ook vaak weer als watervogels.
De geest of ziel komt er in, het lichaam is er natuurlijk al. Velen geloven dit niet, toch vernoemt men het kind vaak naar een pas gestorven dierbare in de hoop dat hij net zo zal worden, of dat zijn geest in hem/haar overgaat.
Dat zie je vanouds. Chrisma is de naam van de heilige zalfolie die bij de doop, priesterwijding en bij andere sacramenten in zwang is gekomen. Zo’n zalving komt al voor bij de kroning van de oude koningen en wijding van de priesters in het O. T. In de Christelijke kerk kwam het later in gebruik, evenals de handoplegging. Beide handelingen waren zinnebeelden van de uitstorting van de Heilige Geest en werden al vroeg als geheimzinnige middelen beschouwd om die geest van de een op de ander te laten overgaan. Het is hetzelfde als elkaar een hand geven, niet achteloos, maar een stevige handdruk, je voelt je op dat moment verbonden. Drie maal een kus geven op een wang doet dan niets.
Op de derde dag brengt de ooievaar aan het pasgeboren kindje zijn ziel. Het was haast nog nacht toen de ooievaar de dauw van zijn vleugels wierp. Hij vloog naar een heldere bron die midden in de heide ligt, dat is de Bullerborn. De pastoor van Lichtelohe zegt dat het heidens bijgeloof is, maar de boeren weten wel beter, uit de Bullerborn haalt de heilige vogel de zielen van de jonge kinderen. Want gisteren had de jongen nog helemaal geen blik in zijn ogen, maar nu is het de ooievaarsdag en nu is er licht in. (de ziel is er in)
Reïncarnatie.
Vanouds geloofde men dat de ziel voor hij in het menselijk lichaam kwam al in een ander lichaam geleefd had. Bij de Brahmanen zou de ziel na de dood door boze en goede dieren overgaan als boetedoening en loutering.
De Egyptische priesters namen aan dat de ziel na de dood door alle dieren zou gaan en na drie duizend jaar weer in een mens komt.
De latere Phytagoreers veronderstelden dat de geest die van de banden van het lichaam bevrijd is het rijk der gestorvene binnen gaat en na langere of korte tijd weer in een menselijk of dierlijk lichaam verblijft tot die gelouterd en waardig is om tot de oerbron van het leven terug te keren. Sommige menen dat ze zelfs in plantenlichamen terug keren. Plato geloofde dat de zielen voor hun verschijnen in de mens daar al geweest waren en bij hun tweede komst zich een lichaam uitzochten, dat hun eigenschappen aangemeten waren en zo gaan tirannen in wolven of gieren over en werkzame zielen in bijen of mieren. Tot een volledige terugkeer in de schoot van de godheid duurt het tienduizend jaar. De Talmudisten geloven dat er maar een aantal Jodenzielen zijn die steeds terug keren zolang er Joden zijn en soms tot straf in dieren veranderen maar op de dag der opstanding zijn allen gereinigd en zullen in het beloofde land weer opleven.
De zielen van de mensen verschijnen als witte gestalten, als dwergachtige wezens, veranderen in dieren en planten of worden als kinderen opnieuw geboren.
Als muis, vlieg of iets dergelijks komt de ziel uit de mond van de slapende tevoorschijn en keert voor het wakker worden terug.
Geestlichtjes.
Tot de dag dat de ziel er nog niet is was het kind nog niet aangenomen, was het nog geen mens voor het dorp of de gemeenschap, was nog niet erkend en had dus nog geen naam. Vergelijk de kinderen die nog geen doopsel ontvangen hadden die kwamen terecht in het ‘Voorgeborgte’. Ook die kinderen waren nog niet aangenomen door de Christelijke gemeenschap.
In vele streken geld het dan ook als verkeerd om een kind bij de naam te noemen als het nog niet gedoopt is. (189) Stierf het kind voor die tijd dan bleef het dwalen en kwam als huppelend dwaallichtje voor op de heide.
Kinderputten.
Dit heeft een verbinding met het levend brengende water. Deventer had de Hoenderput en Groningen had er zelfs twee, de Mozesput op de Grote Markt en de Waolput op het wijde gedeelte van de Heerenstraat. Onderin in deze put stond een boom waarin de kindertjes hingen. In Deventer worden ze gehaald uit de Hoenderput en in Almelo uit de Kloosterput. In Oost-Friesland haalt men ze uit de put van Nesserland bij Emden. De moeders vertellen hun kleinen dat uit het Kluizeputteken de nieuwgeboren kinderen komen. Vele jongens en meisjes gaan dan ook in het putje kijken om te zien of er een kindje ligt, of ze leggen zich met een oor op de rand van de put en denken soms het geschrei van de nog ongeboren kindjes heel in de verte te horen.
In de Beemster worden ze met een schuitje uit de rietschoot gehaald. In het Oldambt van Groningen uit de Dollard. Langs de verdere zeekust van Groningen komen ze achter de diek weg, dus uit zee. Elders zien we dat de zielen over het water het land der levenden bereiken en ook weer terugvaren (zie appel). In Zevenburgen ontstaan ze uit het schuim aan de rand van de beek zodat er meestal een vaartuigje aan te pas moet komen om het kind te halen, reden waarom in N. Holland de verloskundige vaak de naam van popjesroeister droeg.
In Oost-Vlaanderen komt het kindje als de kindskorf (wieg) klaar is aan met de boot, elke boot die bijvoorbeeld het plaatsje Moerzeke voorbij gaat is een kindjesboot. Heeft de boot een zwarte schoorsteen, dan brengt hij jongens en draagt hij een witte, dan zijn er meisjes aan boord.
Ammergau wordt sinds jaar en dag van kindertjes voorzien door het Korfweiblin die in de zogenaamde Kofelkuche woont, een hol aan de Kofelachsel die de kleine terug haalt als ze na het luiden van het avondgebed nog op straat zijn.
Poppestien.
Ook kwamen ze bij ons wel uit kinderputten, bomen, bloemkool of anderen Maar aan de kant van Norden tot Jever worden de kleintjes in glazen wagens uit het veen gehaald.
In Drente komen ze uit de hunebedden. Kinderen kropen er onderuit. Zo lagen er in Leek bij de Kromme Kolk twee kleine stenen met daarop een grote steen. In de omtrek van Bergum komen de popkes van onder de poppestien, een groot zwerfblok, dat even bewesten het dorp naast de weg ligt. Daar gaan ook de kinderloze vrouwen heen ter bedevaart. In de omstreken van Harlingen worden ze gehaald bij de Stienen Man die op de zeedijk staat ter gedachtenis aan Caspar de Robles. Hij was de Spanjaard met ‘een stenen hart’ vanwege zijn gestrengheid om de bevelen uit te voeren. Toch deed hij veel goed met de Allerheiligen vloed in 1570 die twintig duizend mensen het leven zou kosten. Hij greep met krachtige hand in om de achtergestelde dijkverbetering aan te pakken. Te Hekelgen (België) gaan de kinderen kijken in het Kluizeputteken van Onze Lieve Vrouw-ter-kluis om te zien of er een kindje ligt. Bij de bewoners van de Oostzee bevinden kinderen zich langs de kust in de granietblokken die zwanenstenen genoemd worden. Hier werden ze geplukt net als bij de Amsterdammers ze uit de Volewijk haalden. Op het eiland Rugen spreekt men dan ook van ‘zwanenkinderen’. In Italië komen ze ook van een rotsblok in het Garda meer, de Rocco di Bimbi’ of kinderrots.
Soms werden ze gebracht door de dokter of vroedvrouw of in de missielanden ‘gekocht’.
Dr. Haas, in zijn volksoverlevering van het eiland Rügen verhaalt enige vertellingen over de geboorte.
Een wat witte en meest zwarte gladde steen die daar aan de over gevonden wordt, wordt Storchsteine genoemd. De kinderen zijn daar gewend ze over hun hoofd achterwaarts te werpen en vragen gelijk aan de ooievaar om een kleine broer of zuster te brengen. Dat herinnert aan de oude Griekse zondvloedmythe waar na de vloed Deucalian ‘knoken’ van zijn moeder gooide. Die knoken worden geïnterpreteerd als stenen die wat op de ‘knoken van moeder aarde’ lijken. Daarop wandelde hij met zijn vrouw Pyrha en ze wierpen achter zich enige stenen waarop diegenen die Deucalion wierp mannen werden en die Pyrha wierp werden vrouwen. Op Rugen worden onregelmatige blokken onder de hamer geslagen, Adeborsteine, Storchsteine, en zo’n steen of blok wordt naar Wrek in Wittow gebracht waar de ooievaar gezegd wordt de kleine te drogen, kinderen die hij uit de zee gehaald heeft, voordat hij die naar de moeder brengt. De grootste blokken van graniet aan de kust van Jasmund worden zwanenstenen, Schwansteine of Schwänesteine genoemd. Als een kleine vraagt waar de kinderen vandaan komen, zegt de moeder; “Van een Schwänestein’. Het wordt met een kleine sleutel geopend en het zwanenkind wordt eruit genomen. Mogelijk is de zwanenmythe ouder dan de ooievaarsmythe.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/