Goud

Over Goud

Aurum, vormen, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, krachten, bijzonderheden,

Uit; http://www.hole.nl/europafeest/goud.jpg

Naam, etymologie.

Goud, in Latijn Aurum of Au, verwant met aurora, morgenrood, Duits Gold, Engels gold, ook in oud en midden Engels, in oud Saksisch, oud Fries en oud Hoogduits Gulp, oud Noord gull, Gotisch gulb. vergelijk oud Slavisch zlato: geel, Russisch zoloto. Er lijken twee nauw verwante Germaanse woorden ghel en g’hel te zijn die beiden geel of geelachtig betekenen. Of de naam goud is een verbastering van de term jval uit het Sanskriet. Frans or, van aurum.

S.G 15,5- 19,5, in zuivere toestand 19.28, atoomnummer 79.

Vorm.

(90b) Goud wordt als kostbaarste der metalen beschouwd en komt gewoonlijk voor in boom-, of mosvormige samengegroeide kristallen of in platte stukken voor. Het is zeer verspreid, doch komt altijd slechts in betrekkelijk kleine hoeveelheden voor, vaak in pyriet of arseenkies en ook met zilver. Sulfiden als pyriet en koperkies worden herkend aan kleur en gewicht, die zijn veel harder dan goud, maar ook lichter en geven een zwarte streep af. Zuiver goud is een dicht maar zacht metaal. Voor het gebruikt kan worden, moet het gezuiverd worden en voor de meeste doeleinden wordt het gemengd met andere materialen om het harder te maken. De zuiverheid van goud voor sieraden wordt gemeten in karaten; zuiver goud is 24 karaat.

Men onderscheidt berggoud, Duits Berggold, en wasgoud. Het eerste bevindt zich op zijn oorspronkelijk plaats te midden van verschillende rotssoorten en vooral veel in kwarts. Het laatste was oorspronkelijk ook berggoud doch kwam bij het vergaan van dit gesteente vrij en komt nu voor in aangespoelde bodem of rivierzand. Het goudrijkste gebied der aarde is het westelijk gedeelte van N. Amerika. In 1848 stroomden uit alle streken der wereld goudzoekers naar Californië waar men aanvankelijk in de losse rivierbedding met geringe moeite schatten goud kon verzamelen. Later werden de goudzoekers naar de weinig minder rijke goudvelden van Australië, Victoria, gelokt, waar goudklompen van 50.41 kg en van 68.26kg gevonden werden.

Goud wordt verward met pyriet of chalkopyriet (gekkengoud), maar die hebben een iets andere keur, zijn harder en bros.

Uit Gart der Gesundheit.

Historie.

De oudste gebruiken van goud zijn als sier voor het lichaam, het huis en het maken van kostbare vazen. Pas veel later werd goud voor munten gebruikt en als geld gebruikt.

Het goud vind je in de oudste mythen, overal komt het als begerenswaardig voor, het diende in de ouderdom als symbool van hoogste waarde, Almacht en rijkdom. De tempel van Salomon is van goud, de Babylonische toren en de oever van de Eufraat is vol met gouden afbeeldingen. Als de Perzische koningen audiëntie verlenen zitten ze op een gouden troon, een gouden scepter in de handen, tot hun ceremoniekleding behoort een gouden gesmeed kleed wiens waarde de geschiedschrijvers op 12 000 talenten schatten, een 50 000 000 gulden?

Het gebruik van goud als ruilmiddel is uit de algemene waarde van goud af te leiden en begint met het afwegen van goud in blokjes en stangen, per aes libram, om dan tot echte munten te voeren. De eerste goudmunten komen van de Egyptenaren en zouden uit de 17de eeuw v. Chr. stammen. In de oudheid was goud niet alleen bekend als waardevol, maar ging er ook magie van uit en stond het symbool voor zuiverheid. Alchemisten zijn lange tijd op zoek geweest naar de steen der wijzen, om andere materialen te transformeren in goud. Zij zijn daar echter nooit in geslaagd en met huidige inzichten in de opbouw van atomen is dat goed te verklaren.

Het gebruik van goud reikt historisch tot in de 5de eeuw, mogelijk 6de eeuw v. Chr. Men weet dat de Egyptenaren in de 17de dynastie een grote hoeveelheid goud bezaten en dit als sier gebruikten. De oudste berichten over het zoeken in de bergen komt uit de tijd van Thoetmosis in de 18de dynastie en gaat zo tot ongeveer 1500 terug. Op de volkerentafel van Karnak wordt het land Mayu als de bron van het goud genoemd. In de inscriptie van Kuban uit de tijd van Ramses II in de 19de dynastie rond 1200 v. Chr., wordt vermeld dat het land Atika door goudgravers bezocht wordt. Ook aan de bovenloop van Senegal en Dscholiba bestond naar Herodotus een oeroude goudwinning. Waar echter ten tijde van Salomon het extra rijke goudland Ofir lag is niet bekend, mogelijk Ethiopië. Naast de vindplaatsen van Egypte zijn de vindplaatsen van goud in Azië de oudste te noemen. In het stroomgebied van de boven Indus en Satadru, in het huidige Tibet en de hellingen van de Himalaya vond men al in het grauwe verleden goud. Dit is het land dat door Herodotus beschreven is als ‘goud halende Indiërs en de bij Megathenes en Arrian genoemde Dardi die goudzand in leren zakken op de ruggen van snelle kamelen haalden’. ‘Er wordt verteld dat er in Ethiopië mieren zo groot als honden zijn. Die graven goudkorrels op met hun voeten en bewaken dit zodat het niet weggenomen kan worden. Alleen als ze sterven kan dit weggehaald worden. Als ze in hun eigen woningen overweldigd worden dan spuiten ze venijnig water over de mensen, dat water brandt de handen van hen die dit raakt waarna schurft en pijn ontstaat. Want zij hebben dat water in plaats van wapens. In Indië zijn er echt grote mieren met horens, die zijn groter zijn dan de honden uit onze streken. Deze monstermieren zijn bloeddorstige beesten met grote, scherpe klauwen. Ze zijn zo sterk dat ze mensen in stukken scheuren als ze die tegenkomen. Deze mieren komen alleen voor in het gebied van de Gouden Bergen. Ze bezitten en verkrijgen uit die bergen goud en kostbare stenen met een wonderbaarlijke hebzucht en verlangen. Maar de Indiërs stelen die rijkdom in de zomertijd als de mieren zich verborgen houden in de valleien vanwege de sterke zonnegloed. Maar de mieren vliegen hen na die het goud wegnemen, ook al ontvluchten ze de mieren al rijdend op snelle kamelen. In hen is zo’n sterke goudkoorts’.

Sir John Mandeville voegt aan het goudroven van de Indiërs het volgende toe: “In andere

tijden is het niet zo heet en de mieren rusten niet in de aarde en dan krijgen de mensen hun goud door spitsvondigheid. Ze nemen merries die jonge veulens hebben en leggen op de merries lege zakken die van boven geheel open zijn en tot laag op de grond hangen. Ze brengen de merries naar hun weideplaatsen in die heuvels en laten de veulens thuis. Als de mieren die zakken zien springen ze erin, ze hebben die gewoonte dat ze niets leeg laten maar vullen die met alles wat er is en zo vullen ze de zakken met goud Als de mensen denken dat de zakken vol zullen zijn gaan ze naar de jonge veulens die ze laten huilen zodat de ouders terugkeren met hun goudvracht. Op die manier krijgen ze hun goud”.

De eerst door Herodotus gemelde sage van goud gravende mieren is mogelijk wel op de in pantervellen, tschita, gehulde en in aardholen wonende Indiaanse goudgravers terug te voeren waarbij het voorkomen van mieren zoals die van de Pogonomyrmex die stenen en daarmee gelijk goud naar boven haalden, plus de gelijk luidende naam van de mier, tschinti, mee in verband gebracht.

Dan zijn er nog twee grote vindplaatsen, de noordelijke hellingen van het Altai en Oeral. Van daar en de hellingen van Bolor kwam het goud zonder twijfel via een lange weg in de handen van de rondzwerven Arimaspen, Issidonen en Massageten naar Voor Azië. Met het gaan van de cultuur van het oosten naar het westen werden in het westen ook steeds meer vindplaatsen bekend, Appianus bericht van vindplaatsen in de Kaukasus, ook zelf in Griekenland, Phyrgië en Lydië. De sage van de Argonauten en het gulden vlies hangt daarmee samen, zoals Appianus verhaalt, dat de bewoners aan de vloed van de Colchis het goud wonnen door schaapshuiden in het water te leggen waar ze vanzelf gouddeeltjes opvingen.

De Phoeniciërs en hun nederzetting in Carthago haalden goud uit het Iberische schiereiland. De Romeinen sinds keizer Augustus uit Lusitanië, Gallacië en Asturië wat door Strabo en Plinius als zeer groot werd beschreven. Door Plinius werd beschreven dat de Romeinen ca. 6.5 ton goud per jaar haalden uit Spanje. Het goudwassen in de Europese rivieren, Rein, (Rijngoud) Eder, Inn, Isar, Donau en dergelijke heeft geen noemenswaardige hoeveelheden in de middeleeuwen op geleverd. De goudwinning in mijnen ging tijdens de volksverhuizing ook over. In de Karpaten kwam het pas na de 11de eeuw weer op gang. De goudproductie was voor 1493-1520 een 5800 kg, in 1521 –1544 werd dit op 7160 kg geschat waarbij een 800 kg uit Amerika kwam. In Mexico waren goudwasserijen al in de oudste tijd in Sonor in het noorden en goudwerken in het zuiden in Oajaca bedreven en met een grote hoeveelheid zilver kwam het in de handel. Het zilvererts van Mexico bezit namelijk een hoog goudgehalte. De goudlagen van Brazilië werden door de ‘Paulisten’, eind 16de eeuw ontdekt, eerst in Sao Paulo, dan in Minas Geraes en tenslotte in Mato Grosso in 1725. Dat Braziliaanse goud ging voor het grootste deel naar Engeland dat als eerste grote land de gouden standaard invoerde. Ook in het noorden van Peru zouden de Inca’s grote schatten hebben opgegraven, verder Chili en Colombia. Al deze oorden werden echter door de ontdekking van goudvelden in het westen van Amerika en Arkansas overvleugeld. In 1849 was de eerste ‘goldrush’ in Californië die toen een 70 tot 100 ton leverden wat de basis werd voor de economische macht van de Verenigde Staten. In 1896 werd er goud gevonden te Klondike en in 1898 in Fairbanks, ook in Alaska. In 1851/1852 werd in Australië, Victoria, goud gevonden waar een goudklomp werd gevonden, de ‘welcome’ die 68kg woog. In 1884 werd er goud gevonden in Witwatersrand bij Johannesburg in Z. Afrika. Dit gebied leverde later vaak de helft van de wereldproductie, meer dan 20 000 ton tot 1960.

Goud is het belangrijkste metaal en de meeste mijnbouwkennis, mineralenkennis metaalkennis en chemische kennis zijn gevonden op goud te vinden en te maken.

Gebruik.

Het is een van de meest verspreide metalen. Zeldzaamheid moet samengaan met een bijzondere schoonheid wil het zo’n buitengewone aantrekkingskracht uitoefenen. Het goud onderscheidt zich dan ook door een prachtige kleur en sterke glans die blijft bestaan, zijn buitengewone pletbaarheid, rekbaarheid en taaiheid. Bladgoud is zo dun dat het licht er met een groene kleur doordringt. Het goudlaagje waarmee de Lyonner tressen bedekt zijn heeft een dikte van 2/100000mm. Men zegt wel eens dat met 1 dukaat een ruiter en zijn paard verguld kunnen worden. Scheurt het dan kan je ook zo weer koud aan elkaar vast smeden. Een grein goud (1/16 gram) kan tot een draad van 180m lengte getrokken worden, 30 gram tot een lengte van 80km. Zuiver goud is zeer week en in zuivere staat is het kneedbaar daarom wordt ter vervaardiging van munten, medailles, versierselen en dergelijke een legering van goud met zilver of koper (rood goud) gebruikt.

Achttien karaat betekent dan dat van 24 delen er 18 uit zuiver goud moeten bestaan en 6 van het legeringsmetaal als koper.

Het kan koud gesmeed worden, maar het wordt door het smeden steeds harder.

Goud of gouden heeft in het taalgebruik zijn plaats veroverd als “waardevol” en/of “duurzaam”, bijvoorbeeld een gouden bruiloft, een 50-jarig huwelijksjubileum, gouden medaille, gouden plaat, voor veel verkochte muziekalbums, een rendabele belegging, een voetballer die veel scoort, een familielid waar men altijd kan op rekenen zijn “hun gewicht in goud waard”, De gouden eeuw. Van goud is ook het woord gulden afgeleid. Als men iets als goud(en) wil laten doorgaan wat het feitelijk niet is het klatergoud. Een voorbeeld daarvan is gekkengoud (vergelijk Engels: fool’s gold) het mineraal pyriet dat door zijn goudachtige uiterlijk geliefd was bij pseudo-alchemisten en kwakzalvers.

Shakespeare; ‘As You Like It, II,4,52, ‘een gouden erwtenschil,’ in het Engels staat eenvoudig ‘hoe ik met een erwtenschil vrijde’. Erwtenschillen, opengespleten zodat de erwten zichtbaar werden, die van dun goud vervaardigd waren werden als halssieraad gedragen.

Vondel, Roskam aen den Heer Hoofd;

‘Toen degelijkheid niet speelde raap en schraap

En vijands goud minder gold dan een gebraden raap.’ Vondel doelt hier op het gebeuren met de Romeinse veldheer Curius Dentatus die juist bezig was rapen te braden, toen hem de afgezanten der Samnieten gouden vaten kwamen aanbieden om hem om te kopen, waarop hij hun vroeg of iemand die aan zulke spijzen genoeg had vatbaar voor omkoping geacht kon worden.

Vondel, Altaergeheimenissen;

‘Uitnemende is en duur ongemeen

Natuur om ’t goud, ’t volmaakste der metalen

Te baren, puurt het door de zonnestralen’.

Maerlant: ‘Aureum noemen wij goud, Platearius zegt als men het tot poeder wrijft en dan in specerijen doet waar het in blijft, alzo zoals men beschrijft, dat het dan de melaatsheid verdrijft en de tong doet genezen. Wonden met goud, zoals wij lezen, die zwellen nimmermeer. Een massa met goud is twee maal meer zo zwaar als zilver of tin. Nee, geen roest komt er in. Gematigd is het wel en duur en ook van heldere manier. Zo het roder is in zijn gedaante, zo is het duurder. De mensen zien dat en maken het klaar, het vuur beproeft het, dat is waar, en zo blijkt alle valsheid dan in het vuur die hem aanlegt. Aderen die uit bergen springen vindt men die ons goud voortbrengen, dat is in menig ver land en dicht bij, maar in het landschap van Indië vindt men het beste, zonder waan, aldus laat Mozes ons verstaan’.

Het lichtende goud wordt vrijwel altijd met de zon verbonden. Ook bij de christenen is goud het symbool van het hemelse licht en volmaaktheid.

Bijzondere heilplanten werden met goud of messing uitgegraven zodat hun kracht behouden zou blijven. Gouden sieraden hadden de kracht om boze geesten af te weren en vooral in combinatie met sommige edelstenen. Het werd gebruikt en gedragen door heersers en hoge geestelijken, verboden voor het lagere volk. Alleen een gouden ring was voor hen, soms was die ook nog van andere metalen.

Het behoudt zijn kleur, is onsterfelijk. Goud heeft geen verderf en met zijn gele glans hoopte men er een leven verwekkend middel bij te hebben. Het goud dat geen dood schijnt te kennen was een symbool van het eeuwige leven. Eens durfde men wel te zeggen dat bij een goed gebruik van goud in ziektes het onfeilbaar was. Als het denkbaar geweest zou zijn dat een mens alleen van goud kon leven dan had hij onsterfelijk moeten zijn. Goud werd als bijzonder versterkend middel gezien en genoot in dit opzicht meer waardering dan het ijzer in onze tijd. Het werkt antiseptisch, het is zuiver, neem goud in de mond dan groeit daar geen vuil vlees. Goud was wegens zijn werking en reinheid en verder vanwege zijn kleur een volksmiddel en is nog een schutmiddel tegen geelzucht, de boze blik en roodloop. In al die eeuwen is het een duur betaald medicijn geweest bij alle volkeren.

King Henry IV, IV,5,161: ‘daarom zijt gij, fijnste goud, het slechtste goud’. Een oplossing van goud was een hoog geschat geneesmiddel, maar het goud dat men gebruikte was minder zuiver en minder fijn dan het goud van de kroon. Goud in drinkbare vorm werd in de oudheid soms voorgeschreven. Plinius noemt een aantal gevallen op, bij open wonden, aambeien, ringworm en zweren.

Van Beverwijck ’Goud is het voortreffelijkste en gematigdste van alle metalen en is in al zijn delen licht en helder blinkend en heeft derhalve gemeenschap met de luchtige en lichte geesten van ons lichaam die het daarom ook door bijzondere eigenschap kan bewaren, vermeerderen en die verzwakt of vervlogen zijn herstellen. Verkwikt en versterkt dientengevolge het hart, verheugt het gemoed en is daarom zeer geschikt voor zwaarmoedigheid, hartkloppingen, kwalijkheid en dergelijke. Zijn gebruik is om het gloeiend in enig sap te stillen en dat te drinken of een half scrupel van het poeder in te nemen. Zo schrijft Renou in 2 de Mat. med.. 3.2 dat hij in plaats van klaar gemaakt staal gewoon is met voordeel aan jonge dochters in te geven (die de bleke kleur gesteld hebben) het vijlsel van goud in pillen of koekjes. Maar beter is het geslagen goud wat tot vergulden in boekjes bewaard wordt met enig nat of konserf gemengd. Dan schrijven de alchimisten dat het goud zijn verhaalde deugden niet kan uitvoeren tenzij het op hun manier klaar gemaakt wordt. Ik heb gevonden dat een cauterisatie of brandmiddel van goud duidelijk beter is dan hetgeen van ijzer of ander metaal gemaakt is omdat door het drukken met het branden in het deel er enige versterkende kracht in komt’.

Mythologie.

De Helden zaten in het Walhalla. Het zou nog een tijd duren voor de Ragnarok zou komen, de omwentelingsslag. Odin besloot dat hij zoveel mogelijk wijsheid moest vergaren om door list zijn vijanden tegen te houden tot zijn helden klaar waren voor de Laatste Strijd. Hij bezocht de doden door zich aan de takken van de Yggdrasil op te hangen, bezocht de dwergen in hun holen en Dwalin, de knapste van hen, deelde hem zijn grote kennis mee. Tenslotte ging hij naar de wortels van de Yggdrasil waar de bron der wijsheid lag waar die bewaakt werd door Mimir die er elke dag een teug van nam. Als prijs voor zo’n slok gaf hij Mimir het stralende licht van zijn oog. Mimir raadde hem aan om een verbond te sluiten met de Wanen. Dat waren glanzende wezens, in hoge luchten ontstaan, die in Uhland woonden boven de hoge top van de Yggdrasil. Nooit kwamen ze ergens en schenen niet van het bestaan van Asgard of Midgard af te weten, evenmin als de Asen van hun bestaan afwisten. Daarom zond Odin boodschappers naar Uhland om de Wanen te zoeken, maar ze zochten tevergeefs. Toen riepen ze luid door het luchtruim dat Odin een bondgenootschap met hen wilde sluiten als deze zo goed wilden zijn om 1 van hen naar Asgard te sturen. Er kwam geen antwoord, maar op een goede dag verscheen er in Asgard een reuzenmeisje, Gullveig geheten, ze was iets groter dan de Asen en mooi om te zien, niet alleen haar ogen en haar, maar haar hele lichaam blonk als goud. De Asen verwelkomden haar in hun gezegende oord. Als ze in de schaduwen van het bladerdak van Yggdrasil zaten te schaken met gouden stukken of damden met schijven van zuiver goud dan bewoog zij zich tussen hen als een gouden zonnestraal. Maar toen Gullveig zo van de een naar de ander ging en ook in Midgard kwam leek het alsof er een schaduw over de wereld was gekomen. Plotseling was de zucht naar goud bij hen ontwaakt, ze maakten ringengeld, verstopten dat op geheime plaatsen, beraamden samenzweringen, pleegden bedrog en moorden en dat alles ter wille van wat vroeger het nuttigste en schoonste materiaal was waar men bekers en sieraden van smeedde.

Toen Odin dit zag riep hij de Asen bijeen op het Walhalla en liet Gullveig voor hen plaats nemen.

‘Zie!’, riep hij, ‘dat is het reuzenmeisje dat tot ons gekomen is. Ze is een heks en tovenares en heeft de Zonde in Midgard gebracht die er vroeger onbekend was. Nu is onze gouden eeuw voorbij en onze doodsvijanden in Jotenheim hebben weer een overwinning op ons behaald. Asen van Asgard, welke straf moet Gullveig, de moeder der Zonde, ondergaan?’.

‘De doodsstraf’, riepen ze eenstemmig, rezen op en wierpen allen tegelijk hun speren naar haar. De scherpe wapens doorboorden haar lichaam van alle kanten en vielen kletterend op de grond. Maar Gullveig bleef lachen en ongedeerd. Toen werd er in de zaal een groot vuur aangelegd waar ze haar in verbrandden. Maar toen de vlammen gedoofd waren kwam ze weer levend en ongeschonden te voorschijn, nog glanzender en schitterender dan tevoren. Drie maal verbrandden ze haar tot as en drie maal kwam ze levend uit het vuur te voorschijn, telkens mooier dan tevoren, evenals het goud dat iedere keer als het in het vuur gesmolten wordt, kostbaarder en zuiverder uit de smeltkroes komt.

Tien ging Gullveig naar de dicht bij zijnde deur van het Walhalla en riep uit:. ‘Ik heb tweedracht onder de mensen gezaaid, maar jullie tweedracht onder de goden!. Hoor toe, ik kwam als afgezant van de Wanen en zie hoe ik behandeld ben. Nu keer ik terug en vertel wat er gebeurd is dat een gast met speren doorboord en in het vuur geworpen wordt. Maar mijn doel is bereikt, nu is er oorlog tussen de Asen en de Wanen. Dit zeggende sprong ze op de dichtstbijzijnde zonnestraal en was in een oogwenk uit Asgard verdwenen.

Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/