Lood

Over Lood

Plumbum, Pb., vormen, geschiedenis, historie, naamgeving, etymologie, afkomst, gebruik, krachten, bijzonderheden,

Uit www.metaalrecyclingmoerdijk.nl

Naam, etymologie.

Lood, Plumbum, Pb, en atoomnummer 82, oud Engels lead, midden Engels lede: gewicht, ook bij ons als een lood, dieplood, zo ook oud Frans lad.

Lood, Engels lead, oud Engels lead, van Proto Germaans lauda, Proto Indo-Europees lAudh, verbonden met Schots leid, lede, Noord Fries lud, luad, Duits Lot (soldering) Zweeds lod, Iers luaidhe.

Duits Blei, oud Hoogduits pli, rond 800 bliwes; de bleke, stralend, Zweeds en oud Noors bly, Angelsaksisch bleo; kleur, vorm, van Germaans bliwa; blauw of Litouws blyvas; paars, in ieder geval een kleur, een niet Indo-Germaanse ontlening waarop ook het Latijnse plumbum en Griekse molybdos; lood, behoren. Peristephanus geeft pleud als gemeenschappelijk uitgangspunt, (Plumbum en blei) het smeltende, vloeiende, en dan mogelijk verbonden met Proto Indo-Europees ploud; vloeien en verbonden met Plumbum.

Of Indo-Germaans bhlei; glanzen, schemeren en betekent zo iets stralend en dan is blei met blik en bleek verwant. Op fris snijvlak glanst het blauwachtig wit.

Frans plomb van plumbum, vergelijk plombe.

Galeniet of loodglans komt van Latijn galena: lood.

Glid, glit (loodoxide) Bij Kiliaan in de vorm glede, dat ook in midden Noord-Duits en midden Nederlands, laat-midden Hoogduits glett, glate, formeel = noord Hoogduits glätte „gladheid”, van glatt „glad”, waaruit Nederlandse vormen en Frans glette.

Voorkomen.

Het is een donkergrijs hoofdgroep metaal. Het voornaamste looderts is loodglans, PbS, dat meestal in teerlingen of regelmatige achtvlakken kristalliseert en altijd zilverhoudend is, 40% van de zilverproductie komt hier van. Het glans van loodglans vanwege de zwartgekleurde ertsen met duidelijke metaalglans.

Ongebonden lood is vrij zeldzaam in de aardkorst. Veelal wordt het aangetroffen in ertsen die naast lood ook zink, zilver en koper bevatten. Het meest voorkomende loodhoudende mineraal is Galena dat ruim 86% lood bevat. Andere mineralen die als loodbron worden gebruik zijn cerussiet en angelsiet.

Het komt in vele streken van Duitsland voor, Ramsbeck in Sauerland en Bad Ems bij Koblenz leverden al zeer vroeg en in de Romeinse tijd, België, Oostenrijk, Engeland, Z. Spanje Australië, Peru en N. Amerika.

Historie.

Lood wordt sinds 5000-4500 v.Chr. gebruikt omdat het wijdverspreid op aarde voorkomt en eenvoudig kan worden bewerkt. Al een 3000 jaar v. Chr. was het bij de Egyptenaren in gebruik. Het werd vroeger in Oosterse landen tot poeder gestampt en met olie vermengd en als cosmetisch preparaat gebruikt. Zo komt het voor in het stenenboek van Aristoteles voor onder de naam ‘steen van Itmid’. Grieken en Romeinen gebruikten het als waterleidingbuizen, bekleding van muurwerk en vaten, loodwit en menie. In de hoofdzaak was echter de winning van zilver. Het lood was onder de naam van molybdos al in de dagen van Homerus bekend en werd dikwijls verward met tin, kassiteros. Eerst Plinius onderscheidde het als plumbum album van plumbum nigrum: tin. De oude scheikundige dachten dat lood het oudste metaal was en gaven dit het teken van Saturnus. Loodglazuur vind je pas in de 13de eeuw vermeld, vermoedelijk was het gebruik van loodoxide bij de bereiding van glas al bij de ouden bekend. Het werd in de Romeinse tijden uit Spanje en Engeland gehaald. In Engeland zijn blokken lood met de namen van Romeinse keizers uit de 1ste en 2de eeuw na Chr. gevonden.

Gebruik.

Lood is ongeveer elf maal zo zwaar als water en heeft op de verse doorsnede een witachtige grijze kleur en sterke glans, het wordt echter gauw dof en zwartachtig. Het is zeer week, rek- en pletbaar, gemakkelijk smeltbaar maar met een geringe vastheid.

Zuiver lood is zeer week zodat het zelfs op papier afgeeft. Het is taai, je kan het snijden en tot platen walsen, tot buizen persen en er een draad, mits niet te dun, van trekken. Door oxidatie verliest het al gauw haar glans. Loden kammen werden wel gebruikt om rood haar te zwarten. Verder voor accu’s, leidingen, verf, benzine, zetloof bij de oude letters, munitie, buizen, tal van legeringen en tegen bestraling.

Veel lood wordt tot loodwit verwerkt (een koolzuur loodoxide) dat voor glazuur van aardewerk en glasbereiding gebruikt wordt om loodsuiker, een azijnzuur loodoxide, loodazijn, loodwit, menie en dergelijke te maken.

Organische zuren werken er gemakkelijk op in en via azijnzuur wordt loodwit verkregen, dat was vroeger een belangrijke witte verfstof. Moet het droog afgeleverd worden dan wordt de natte brij gedroogd. Hierbij en bij het inzakken ontstaat de grootste stofontwikkeling en de gevreesde loodvergiftiging. In elke vorm is lood zeer vergiftig.

‘Van zwavel die ruw is en niet zacht gloeit, maar troebel en dik en van kwikzilver wordt de substantie lood gemaakt. Zo van onzuiver en geen pure zwavel heeft lood veel zachtheid en besmeurt de hand die het raakt. Als je lood hangt over azijn bezeert het want azijn zal die substantie afwerpen en het tot poeder brengen. Daarmee verven de vrouwen zichzelf om mooier van kleur te lijken. Er zijn mijnen van lood in Wales die er al zo lang zijn dat de mensen al hun hout hebben opgebruikt om dit te laten smelten’. H. Hildegard weet te berichten; ‘het lood zal bij inwendig gebruik de mens aangrijpen en wel omdat het zo koud is en het afschuim en smerigheid van andere ertsen is. Als een lijk opzwelt dan verdrijft opgelegd lood de zwelling wat terug en leg je het op een levend mens dan zal het lood hem vernietigen omdat de koude in hem doordringt en hem fijn wrijven zal ’.

Het beeld van de H. Barbara, patrones van de mijnwerkers, werd in de 18de eeuw gemaakt van loodglans en in een Pools klooster opgesteld.

In de jaren 1980-90 ontstond het besef dat lood schadelijk was voor het milieu met als gevolg dat het gebruik ervan aan banden werd gelegd. In autobrandstoffen werd lood vervangen door andere stoffen en loden pijpleidingen werden vervangen door kunststof of koper. Sinds het bekend worden van de schadelijkheid van lood voor het milieu, is het gebruik ervan sterk teruggedrongen. Tot die tijd waren er legio toepassingen. De hoge buigzaamheid maakt lood geschikt om bij woningbouw kieren te dichten (loodslab). Van deze eigenschap wordt ook gebruikgemaakt in ramen van glas en lood, waarbij het stukje glas in een loden vatting opgesloten zit en de loodstrippen aan elkaar gesoldeerd worden. In oplaadbare batterijen en accu’s wordt lood als elektrode gebruikt. In brandstoffen kan loodtetraethyl worden gebruikt als octaan verbeteraar. In de EU is dat sinds 1999 niet meer toegestaan. Lood kan worden toegepast in verf om het beter bestendig te maken tegen weersinvloeden. Sinds 1990 is dat in de EU niet meer toegestaan. Als pigment werd loodwit (loodoxide) veel toegepast. Legering met tin voor orgelpijpen. In de elektronica als soldeerverbinding in een legering met tin en soms ook zilver, (voorbeeld 60%lood, 38%tin en 2%zilver) Omdat lood goede bescherming biedt tegen gammastraling worden loden omhulsels vaak gebruikt om radioactieve bronnen veilig te bewaren. Langdurige blootstelling aan lood en loodverbindingen kan hersenbeschadigingen veroorzaken en tot bijvoorbeeld dementie leiden. Om die reden is het niet meer toegestaan lood te gebruiken voor waterleidingen

Een middel met toverkracht. In loden tabletten ingegraveerde vervloekingen waren bijzonder effectief. Die moet je op de borst dragen, dat werkt vooral goed tegen demonische liefdestoverij. Het was het middel om de chimaera te vernietigen. Veel is er geprobeerd om er goud van te maken.

Maerlant: ‘Plumbum noemen wij blei, lood heet het zeggen wij. Van zijn natuur is het zeer zwaar. En men zegt voor waar dat het weinig verergert en slijt dan andere metalen in lange tijd. Dof is het zelf al te maal en dof zo maakt het alle metalen waar men het toe doet. Zijn schuim is dik en goed. Met lood en met het vuur scheidt men het op een andere manier. En datzelfde maakt wit’.

Herbarius in Dyetsche, ‘Het vierde kapittel is van ceruse of serusa, bloem van lood, loodwit of blanketsel. Ceruse is de bloem van het lood, het heeft de kracht om te zuiveren, om de overvloed te verteren en af te drogen.

Water waar bloem van lood en zetmeel in opgelost is zuivert het aangezicht van de vrouwen, de vrouwen gebruiken het veel.

Bloem van lood is goed om goed vlees in de wonden te laten komen, het geneest de wonden.

Diegene die bloem van lood maken krijgen dikwijls de vallingen, de vallende ziekte, jicht en het fleerfijn (dat is de artritis/artrose) dat komt door de kwade dampen die van het lood komen’.

Van Beverwijck, ‘Uit de twee soorten van lood, wit en bruin, is het laatste alleen gebruikelijk in de heelkunst en wordt van Galenus in 9 Simpl. gesteld koud te wezen. Derhalve zal alles wat met een loden stok (zoals enige verkoelende kruiden) in een loden vijzel gestampt wordt daardoor noch meer verkoelende kracht krijgen. Die ook vermeerderd wordt als het lood in azijn gewassen is. Daarvan wijst de Griekse Dioscorides de manier aan in zijn 5de boek in het 55ste kapittel. ‘In een loden vijzel water gieten, schrijft hij, zal men met een loden vijzelstok zolang wrijven tot dat het water bruin en dik wordt en dan zal men daar noch ander water bij doen en door een doek zo dikwijls gieten en met water verversen totdat het al zijn bruinigheid aflegt. Het verkoelt, verdroogt, trekt tezamen, maakt vel over de wonden, belet beginnende ontstekingen, verbetert alle kwaadaardige zweren en vooral die op vochtige plaatsen zoals aan het eind van de darmen en de baarmoeder staan, net zoals mede de open kanker waartoe wel een loden plaat dienstig is, maar het poeder veel beter zoals ik en volg hierin Fernelius dikwijls ondervonden heb. Ik zal zijn beschrijving om het zelf te maken hierbij voegen. ‘Het lood wordt geheel dun geklopt en dan in gans kleine snippertjes gesneden en in sterke azijn drie dagen geweekt, de azijn elke dag, zo het nodig schijnt, er afgieten en daarna uitnemen en bij het vuur zonder branden drogen, dan wordt het in een vijzel met moeite gestampt en alzo tot fijn poeder gebracht wat zeer bijzonder is om de kwaadaardige en ingekankerde zweren te genezen en te stuiten. Gebrand lood doet al hetzelfde, maar met meer scherpte als het niet gewassen is’.

Megenberg; ‘Plumbum heet lood. Dat is gelijkmatige natuur zoals dat zink en is zwaar zoals dat goud alzo dat het twee zwaarte heeft: zilver en koper. Dat lood laat zich erg gemakkelijk handelen en koken en ook gieten. Het droogt en verzacht ettelijke smarten een tijdje. Wanneer man het oplost dan zo schijnt het een tijdje, echter na een kleine stonde dan wordt het donker van zijn eigen onzuiverheid. Het is niet alleen een stomme aan zichzelf, het verstomt ook andere metalen waartoe men het mengt. Wanneer men het oplost in een vuur dan verkleint het zich meer dan andere metalen. Zijn schuim behoudt zilver. Het heeft ook de eigenschap onder alle metalen dat het zich vermeerdert aan het weer en aan de lucht meer dan onder de aarde. Het wordt bleek, echter het wordt niet roestig of roodachtig zoals andere metalen. Het neemt kleur in zich en verliest die nimmer en is een oorsprong van de zilver en draagt overeen met zilver, uitgezonderd dat het zich van die scheidt in de gloed daar men dat zilver zuivert. Het vergezelt zich met goud nimmer, noch wordt met goud verbeterd en zijn geur of zijn damp vernedert dat goud. Er spreken ook de meesters hoe dat is dat het lood week is en dat zink hard, doch wordt dat zink meer harder wanneer man lood daartoe mengt. Alzo wordt ook dat lood wanneer men zink daartoe mengt. Hoe dat is dat men lood met lood niet verloden mag, noch zink met zink, toch loodt men zink met lood en lood met zink, zoals dat boek spreekt te Latijn. Echter dat weet ik niet’.

Plumbago, in het Grieks Molybdaena, is naar zijn bruine kleur genoemd en naar zijn glinstering bij de Duitsers Glantz, ook Bley-erts, naar het lood dat ze Bley noemen en Bley-sweysch wat zoveel is als loodzweet. Wij noemen het Loodaarde. Het is een overschot dat op de grond van de oven blijft liggen als dat door het lood van het goud of zilver gezuiverd is.

Wanneer de loodader, dat is de steen waar het lood in is, in de oven gesteld wordt, dan smelt het lood en vloeit er zuiver uit, maar geeft evenwel daarna enige vuiligheid op dat loodschuim genoemd wordt. Dit is van dezelfde aard als de loodaarde en wordt mede goed gebruikt, zo van zichzelf als onder pleisters om vel over de wonden te trekken. Net zoals van bedorven koper koperrood komt en van ijzer roest, zo geeft het lood dat met azijn bevochtigd en bedorven is van zich een witte stof die we naar het Latijnse woord Ceruse noemen en naar de stof en kleur loodwit, net zoals de Italianen niet alleen Cerusa, maar ook biacca en sbiacca (van bianco) en de Spanjaarden blanquete. Het is al heel oud dat de vrouwen met de Ceruse die van wit lood gemaakt wordt hun aangezicht geblanket hebben waarom ze ook Cerussaiae (Martialis in 7.24. Cerussata timet Sabella Solem) en de Ceruse in het Latijn Fucus en in het Frans Fard genoemd wordt’.

Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/