Adelaar

Over Adelaar

Arend, vorm, soorten, Bijbel, naam, etymologie, mythologie, bestiaria, gebruik, bijzonderheden.

Naam, etymologie.

Adelaar. Bij Kiliaan, 1500, was het adeler, dit stamt uit Hoogduits, midden-Hoogduits Adelar wat edel en ar; arend, betekent.

Arend. In noord-Duits was het Arend, in deftige taal Aar, in 1285 Arn, vergelijk oud-Saksisch, oud-Hoogduits Arn, Fries earn, oud-Engels earn en oud-Noors orn. Dit woord komt van een Germaans arnu en behoort bij Grieks ornis: vogel, vergelijk. Litouws erelis: arend. In het Saksische dialect van Nederlands betekent aorent ‘doffer’ evenzo midden Hoogduits dûf-arne.

In Duits is het Adler, in Engels eagle, in midden-Engels was het egle, dat komt van oud-Frans aigle, en dit van Latijn aquila: adelaar. Het woord verwijst naar de donkere kleur, Latijn aquilus betekent donker gekleurd.

In Grieks is het aetos, een naam die in de bijbel voorkomt als Priscilla’ s echtgenoot. Het is een naam die meer voorkomt.

Gypaetus is de naam van de lammergier of gierarend.

De zeearend, Haliaeetus, heeft dezelfde betekenis, (hals; zon aietos; adelaar) het is ook de bijnaam van de visarend.

De steenarend is Chrysaetos, wat gouden arend betekent.

De Circaetos of slangenarend wordt blijkbaar beschouwd als een schakel tussen de Circus, kiekendief en arend.

Uit Martinet.

Goudarend.

=Aquila chrysaetos, L. (goudkleurig) Dit is de goudarend of steenarend, Duitse Steinadler, Engelse golden eagle en Franse aigle royal of aigle fauve. Hij heeft een goudgele tint op de kop en nek.

Vorm.

Het bruin dat afgewisseld wordt door donkerder en lichtere gedeelten gaat over bij de staart in wit en zwart. Dan is de vogel nog moeilijk te herkennen want de schakeringen van oude en jonge vogels die allen veel bruin hebben is verschillend zodat je ze moeilijk alleen op de kleur kan determineren. Meestal is de vlucht een duidelijk herkenningsteken.

Hij kan meer met zijn klauwen dan met zijn snavel. De voeten zijn bevederd tot aan de tenen. Hij loopt wel onbeholpen.

Het rauwe ‘hii ee of het blaffende hjehje, of jick jicj jick of keckekeck’ sieren hem niet.

Jagen.

Het is de arend bij uitnemendheid. Hij wordt een negentig cm lang en zijn vlucht is ruim twee meter, het vrouwtje is groter. Met zijn gedrongen en stoere lichaam voelt hij zich tegen allen en iedereen opgewassen.

Hij is onder alle vogels diegene die zich het hoogst in de lucht verheft. Hij stijgt tot buitengewone hoogte op en beschrijft daar wijde kringen. Hij schijnt in de lucht te zweven en beweegt de vleugels slechts weinig. Zijn scherpe oog met goudgele iris ontdekt diep beneden hem de haas in het kreupelhout. Als een pijl uit de boog stort hij zich met samengetrokken vleugels en uitgestrekte klauwen op zijn prooi neer. Geen vogel is voor hem veilig of het moet een snelle zwaluw of valk zijn. Hij durft zelfs de vos aan, duikende watervogels moeten het afleggen tegen zijn geduld dat langer duurt dan dat zij onder kunnen blijven. Gieren, kraanvogels, hazen, lammeren en jonge geiten voert hij mee, reeën en kalveren pakt hij ter plaatse en neemt de overblijfsels mee door zijn klauwen diep in het slachtoffer te slaan. Kleinere dieren voert hij mee in de lucht en grotere werpt hij neer om ze met zijn snavel te doden. Gemzen en steenbokken overvalt hij, als ze zich op gevaarlijke plaatsen bevinden, en stort ze met een vleugelslag in de afgrond. Zelfs kinderen heeft hij ontvoerd. In 1737 liep een klein knaapje dat weinig meer dan twee jaren oud was naar zijn ouders die in een naburig veld werkten toen eensklaps een arend op hem neerstreek en hem wegvoerde onder de ogen der ouders wier geschreeuw en pogingen om het kind te redden vruchteloos waren. Op IJsland zijn er verhalen van kinderen in de leeftijd van vier - vijf jaar. Op een van de Orkney eilanden werd een kind van een jaar oud een mijl omhoog weggevoerd naar het nest. De moeder kende de plaats en achtervolgde de vogel en vond haar kind in het nest en nam het ongedeerd mee. (Normaal wordt de prooi dadelijk gedood, voor ze ermee wegvliegen)

Hij spuwt de onverteerbare delen in ballen uit.

Nest.

De paren blijven meestal trouw aan de plaats waar ze eens een nest hebben gebouwd, de jongen gaan zwerven. Een nest bij Lake Eire woog bijna 2 ton. Een ander die weggehaald weg vulde verschillende wagens met stokken en bladen, sommige takken waren een paar meter lang en vormde de basis.

De twee witte eieren met bruine vlekken worden in veertig dagen door het vrouwtje uitgebroed. Na een tien weken kunnen ze vliegen, maar worden nog enige tijd gevoerd.

Uit Martinet.

Haliaeetus albicilla, L. (Grieks hali; zee; zon, aietos; adelaar, en de tweede naam betekent witstaart) zeearend of visgier, witkoparend, witstaart, ganzenarend, geelkop, kobi, earngoes, seearn, heet in Duitse Seeadler, in Engelse white tailed eagle, ook erne en in Franse pygargus a queue blanche of aigle pygargue. De naam witstaart, naar de zuiver witte staart, komt overeen met het Franse pygargue wat we in het Grieks terugvinden bij de grauwe kiekendief met zijn witte stuit. Bij Haarlem heet hij geelkop en elders witstaart, in Brabant ganzen-arend waaruit blijkt dat hij niet alleen vissen eet. Zelfs een wilde zwaan valt hij aan, ook een hond. Het meest houdt hij thuis onder kippen en fazanten. Daardoor wordt hij achtervolgd door de jagers.

Vorm.

Hij is zwartbruin en donkerder van boven dan van onder met vele witte plekken op de borst en beneden delen.

Hij is niet minder groot dan de steenarend, misschien is hij in de vlucht nog groter. Zijn geluid is gewoonlijk een luid en schril ‘krikrikrikri’ tot een blaffend ‘krau’ en een ‘ga ga ga’.

Visarend.

Men heeft hem willen zien in de Hebreeuwse woorden oznija, (ozniyyah of oznuyyah) van Deuteronium 14:12 of Leviticus 11:13. Dit woord zou afgeleid zijn van een wortel die geit betekent en vandaar de betekenis ‘baard, dus dan zou dit gelden voor de baardgier.

Uit Martinet.

Met die naam wordt wel gedoeld de in Palestina voorkomende visarend, Pandion haliaetus L. (Pandion is een oude Atheense koning, grootvader van Theseus die in een adelaar veranderde, halis: zee en aitos; adelaar) dat is de Duitse Fischadler, Engelse osprey en Franse balbuzard pecheur of balbuzard fluviatile.

De zeearend is veel kleiner, een vijfenvijftig cm. Door de bijna witte kop, met bruine band om het oog, witte onderzijde en op de wat bruinachtig gevlekte borst na is die gemakkelijk van een andere roofvogel te herkennen.

Zijn roep klinkt als ‘tjipp tjipp juup tjupp, ook wel kjuuck juuuck’.

Visser.

Deze arend wiekelt in de lucht. Het is een hoogst bekwaam visser die uit de lucht de grootste vissen kan zien en dan op hen neerschiet om ze met zijn forse klauwen te bemachtigen, hij stoot door tot in het water. Soms overschat hij zijn kracht en slaat een vis aan de haak die hem meetrekt, de diepte in. Voor de visserij is hij een geducht mededinger die overal geweerd wordt. De vorm van zijn sterke klauwen en zijn korte snavel en zijn vettige veren die glad tegen het lichaam aan zitten wijst op zijn handwerk als visser.

uit C. Bree and sons, www.BioLib.de

Slangenarend.

Of slangenbuizerd. Zijn wetenschappelijke naam Circaetus gallicus, (Circaetos) Gm. (Latijn circus: buizerd en Grieks aetos; arend: uit Gallië) laat hem de verbinding zijn tussen de aetos en circus of krikos, oftewel de kuikendief.

De slangenarend heet in Duits Schlangenadler, in Engels short toed eagle en in Frans circaete Jean le Blanc, is eigenlijk geen arend. Hij zit ergens tussen. Maar hij lijkt nog meer op een buizerd. Vandaar het verhaal dat de buizerd zo’n ontzettend goede slangenverdelger is. Met zijn bijnaam heet hij gallicus wat op Frankrijk wijst. De Engelsen noemen hem short toed eagle omdat een van zijn tenen veel korter is en daardoor beschermd wordt tegen de beet van adders, waarvoor hij niet immuun is.

Hij is wel de specialist om die vergiftige kruipers te vangen. Het verhaal dat men eens een arend zag die met majesteit langs het firmament zweefde en het volgende ogenblik omlaag stortte is wel bekend. Dat komt al bij Homerus voor. Op de plaats van de val gekomen werd ontdekt dat de vogel een giftige slang had meegevoerd die in de lucht ontwaakt moet zijn en het dier gebeten heeft. Het beeld moet waarschuwen tegen boezemzonden die men meevoert op zijn hemelse vlucht.

Met zijn uilenogen wordt hij gemakkelijk voor een uil gehouden, wat ook de buizerd overkomt. Zijn brede kop die aan de havik doet denken past bij het dik uitgezakte als de houding van een buizerd. Ook hij is van boven donkerder en van onder lichter zodat de Fransman hem Jean le Blanc noemt.

Zijn geluid is een vol klinkend ‘juu ock’.

Broeden.

De ouders broeden om beurten en als er gevaar dreigt draagt de moeder haar kroost naar een veiliger plaats wat aan Deuteronium 32: 11 herinnert. ‘Als een arend die zijn broedsel opwekt, over zijn jongen zweeft, zijn wieken uitspreidt, er een opneemt en draagt op zijn vlerken’. Een opmerkelijk feit, dit opnemen op de vleugels komt met grote vogels nooit voor, wel bij zwanen en futen.

Jonge vogels blijven meestal lang in het nest, vooral als ze ouder worden en meer voedsel nodig hebben, de ouders bezoeken dan het nest maar twee- of driemaal per dag. Na acht tot twaalf weken hebben ze alle veren, proberen hun vleugels en kunnen dan uiteindelijk vliegen. Voeg hier een week of zes aan toe voordat ze uit het ei zijn, het nest heeft meestal maar een of twee eieren, en dat ze niet broeden voor ze een jaar of vijf zijn dan is het wel duidelijk dat het lang duurt voordat een verstoorde populatie weer hersteld is. Dit is gelijk met de arend en de gier.

In Hebreeuws heet hij ar: waker, hij zit altijd op een rots of boom en let op slangen, kikkers, hagedissen, waarvan hij leeft. De Bijbelse stad Ar, tussen de heuvels van Moab, is mogelijk genoemd naar deze adelaar die in de rotsen van verlaten oorden jaagt.

Uit www.oiseuax.net

Schreeuwarend.

Aquila pomarina, C.L. Brehm. (appelachtig, naar de vlekken op de boven vleugels dat vooral bij jongere gezien kan worden) is de schreeuwarend, Duitse Schreiadler, Engelse lesser spotted aegle en Franse aigle pomarin of petit aigle criard. Hij dankt zijn naam aan het ver klinkende geschreeuw dat op de lettergrepen “Jefjef’ lijkt.

De schreeuwarend kiest voornamelijk kleine gewervelde dieren als prooi.

Hij is kleiner dan de vrijwel meter lange steenarend.

Uit commons.wikimedia.org

Bastaardarend of grote schreeuwarend.

Aquila clanga, Pallas, (klinken, het geluid) is de Duitse grosser Schreiaredler, Engelse spotted eagle en Franse aigle criard. Zijn stem lijkt op het blaffen van een hond.

Wordt meer dan 60cm.

Komt voor in de steppen van O. Europa tot Azië.

uit C. Bree and sons, www.BioLib.de

Dwergarend.

Hieraaetus pennatus, Gmelin. (veerachtig) (Aquila minuta of pennata), (klein) nog kleiner is de dwergarend, een vijftig cm. Het is de Duitse Zwergadler, de Engelse booted eagle en Franse aigle botte. De dwergarend komt in Zuid-Europa en Afrika voor.

Deze roestbruine vogel met zwarte plekken maakt bij voorkeur jacht op duiven, patrijzen en kleinere vogels.

uit C. Bree and sons, www.BioLib.de

Keizerarend.

Aquila heliaca, Savigny. (Grieks helios; zon, kan in de zon kijken, zie onder) is de keizerarend, Duitse Kaiseradler, Engelse Imperial eagle en Franse aigle imperial. Zal zijn naam wel te danken hebben aan het voorkomen op wapenschilden van Duitsland en Oostenrijk.

Hij hoort thuis in Zuid-Europa en Afrika.

De keizerarend komt overeen met de levenswijze en grootte van de steenarend. Om zijn majestueuze voorkomen, zijn hoge vlucht, zijn kracht en zijn moed werd hij veelvuldig als zinnebeeld in wapens opgenomen.

Bijbelse symbolen.

Het Hebreeuws heeft enige synoniemen voor vogels, er is er een die voor roofvogels in het algemeen wordt gebruikt, dat is het woord ‘ajit’, waarvoor de vertalers verschillende weergaven hebben. Hier is sprake van in Genesis 15:11, Job 28:7, en Jesaja 18:6.

Het Hebreeuwse woord ‘nesher’ wordt vertaald als adelaar en zou het meest overeenkomen met het Griekse woord aetos, vooral de grote adelaars en de grote aasgier. Er is voor de gewone opmerker weinig verschil in de glijvlucht op grote hoogte tussen de vijf soorten aasgieren en negen soorten adelaars.

‘Esher’ wordt een acht en twintigmaal vermeld, meer dan alle andere roofvogels tezamen. Driver beschouwt het woord in zijn basis als ‘een schitterende vlam of ruisend geluid’, een vogel die door de lucht schiet. Canon Tristram gelooft dat het ‘scheuren met de bek’ betekent.

Het voert het hoofd aan van de onreine vogels en kan daarom gezien worden als de grootste, Leviticus 11:13. Ze zijn onrein omdat ze van aas leven en dode of zieke vogels en overbrengers kunnen zijn van ziektes, het is een hygiënische maatregel. Dit is de enige keer dat ze literair vermeld wordt. De andere keren zinnebeeldig.

“Ze maken hun nest hoog als een adelaar, Jeremia 49:16, Obadja 1:4.

De Talmoed zegt dat de adelaar (aasgier) lijken in Palestina kunnen zien zelfs als ze nog in Babylon zijn. Hun gezicht is opmerkelijk zoals Job zegt in 39:29-32, verder in 2 Samuël 1:19, 21, 23. ‘Ze waren sneller dan arenden, sterker dan leeuwen’. In de koning van beesten en vogels vond David een geschikt symbool voor de snelheid en macht van Israëls grote koning en zijn zoon Jonathan, waarschijnlijk doelde hij op de gouden adelaar Aquila chrysaetos naar zijn gouden tint op het hoofd.

Zo sterk van ogen dat hij de stralen van de middagzon verdraagt, maar ook zo scherp van gezicht dat hij van een verbazende hoogte de kleinste vogel die op de grond loopt, ontdekken kan.

De ‘Koning der Vogelen’ wegens zijn vliegen en sterkte, ‘zij waren lichter dan arenden’, 2 Samuel 1:23. Het snelle verloop van het leven verbeeldt Job 9: 26 “mijn dagen zijn voorbij gevaren, gelijk een arend naar ‘t aas toe vliegt’. “De weg van de adelaar langs de hemel’ dat werd wel gezien, Spreuken 30:19 en in 23:5 ‘als een arend vliegt hij ten hemel’.

De eigenschappen van deze vogel ‘is ‘t naar uw heil, dat de arend zich om hoog verheft, en dat hij zijn nest in de hoogte maakt? Hij woont en overnacht in de steenrots, op de scherpte der steenrots en de vaste plaats. Vandaar speurt hij de spijs op; zijn ogen zien van verre af, ook zuipen zijn jongen bloed, en waar verslagene zijn, daar is hij”, Job 39: 30,33.

Openbaringen 12:13-14: ‘En ik zag en hoorde een arend vliegen in het midden des hemels, die met luider stem zei: Wee, wee, wee hun, die op de aarde wonen’. 12:13, aan de vrouw werden twee grote vleugels van de arend gegeven om weg te vliegen. Openbaringen 4:7 ‘het vierde dier was als een vliegend arend gelijk.’

Vleugels zijn een van de opmerkelijkste zaken uit de dierenwereld. Veel vergelijkingen zijn daarmee, zie Jeremia 48:9 en Deuteronomium 28:49, dat het land Moab vleugels mocht krijgen, dat de Heer een land wegvoert even zacht als een arend vliegt, dat werd vervuld toen de Chaldeeën kwamen, Habakuk 1:8, zij komen van verre aangevlogen als een arend, die toeschiet om te verslinden. Vergelijk ook Klaagliederen 4:19, Jeremia 4:13, waarschuwt dat het kwaad met arendslag komt, 48:40, 49:22.

Psalm 139: 9: “Nam ik vleugelen van de dageraad, ging ik wonen aan het uiterste der zee, niet alleen de morgenstond had vleugels, ook wolken en sneeuw waren als vogels, Ecclesiasticus 43: 14, ‘En de wolken vlogen voort als vogels. Hij strooit de sneeuw naar beneden als vogels’. Zo opmerkelijk is de vlucht van de vogels en zo onmogelijk is het voor de mens om dit na te doen dat het een goddelijke eigenschap blijkt. Steeds weer verschijnen vleugels in verbinding met God, 2 Samuel 22:11, Psalm 104:3, Jes. 8:8 Maleachi 4:2. Vleugels zijn de cherubs van glorie, het mag een mythe zijn maar ze spreken waarheid in een poëtische vorm in verscheidene Bijbelse passage, 1 Koningen 6:27, 8:7, 1 Kronieken 28:18, 2 Kronieken 3:11-13, 5:7-8, Jesaja 6:6, Ezechiël 1: 10, 10:15-21, 11:22, Hebreeërs 9:5. De Hebreeërs vereerden God en zongen van hemelse gevleugelde schepsels rondom Zijn troon. Psalm 18:10;

‘Hij reed op een cherub en vloog

en zweefde op de vleugels van de wind”.

Jezus zegt van de zaligen dat ze als engelen worden, dus een geestelijk bestaan hebben in de hemelse staat. Je ziet de cherubijntjes als kinderkopjes afgebeeld met vleugeltjes.

Profeet Ezechiël (ook Jeremia 4:13, vgl. 49:22, dit wordt ook van Cyrus gezegd, Jesaja 46:11) schreef een parabel van adelaars om zijn mensen te waarschuwen tegen Nebukadnezar van Babylon, ‘die als een grote adelaar is met machtige vleugelslag, breed van vlucht, rijk aan slagpennen en veelkleurig, die komt naar de Libanon en rukt de top van de ceder af’. 17:3. Egypte, zegt hij, was de tweede adelaar, ‘met grote vleugels en veel slagpennen’, maar het miste de gekleurde pluimage die de Babylonische vorsten representeerde.

Christelijk.

Ook in de christelijke symboliek wordt de adelaar gevonden. De evangelist Johannes stelde de adelaar in als symbool van goddelijke inspiratie. Hij wordt daar mee afgebeeld. Men verhaalt ook dat de raaf graag plagend naar hem kwam maar dan was de arend van Johannes dadelijk bij de hand om die te verdrijven. Overeenkomstig met de cherubswagen is het viertal dieren uit de Openbaringen van Johannes 4:7, die onder Gods majesteit symboliseren. Later maakte men daar de emblemen van de vier evangelisten van. Marcus met de leeuw omdat zijn evangelie begint met ‘de stem eens roepende in de woestijn’. Als kleinste moest Marcus nogal eens van dier verwisselen, maar Johannes heeft men altijd de adelaar gegeven. Lucas met het rund omdat zijn evangelie begint met het offer van Zacharias in de tempel, Johannes met de adelaar wegens de hoge vlucht die hij meteen in zijn evangelie neemt. Mattheüs met een gevleugelde man (engel) omdat hij begint met de boodschap der engel. Achter deze toeschrijving ligt het visioen van Ezechiël, de wagen met de vier wezens, 1:4-11.

Hij is de heerser, de rechtvaardige, maar ook het symbool van de zonde der hoogmoed, waarschijnlijk ook naar zijn blik, zonder te zien wat vlak bij hem is.

De adelaar komt als motief voor op grafstenen en duidt wel op de opstanding. De adelaar, als hij oud en blind geworden is, vliegt naar een klare bron en daarna naar de zon omhoog om zich te verjongen. De vergelijking met Christus hemelvaart dateert uit de vroege middeleeuwen. Ook in een ander geval is de adelaar het symbool van de hemelvaart, namelijk als hij zijn jongen vliegen leert en boven hen blijft zweven met uitgebreide vleugels en ze opneemt en op zijn wieken draagt, Deuteronium 32,11.

De doder van slangen en draken (slangen) is het symbool van de zege van het licht over de duistere machten. Hij vliegt het hoogst, als Adam, en stort zich naar beneden zo gauw hij prooi ziet. Zo was Adam vlak bij de hemel en stortte zich op de verboden vrucht zodat hij zijn geestelijke verlichting verloor.

20 juli, Sint Margriet, de beruchte regendag Men kent het gezegde: “Regent het op St. Margriet, dan regent het 6 weken lang”. In Frankrijk zegt men hetzelfde van St. Medardus, 8 juni. Op die dag zou St. Medardus door een hevige regenbui overvallen zijn. Het hinderde hem niet want boven zijn hoofd zweefde een grote adelaar die hem drooghield.

Bestiaria.

De arenden nemen wegens hun aanzienlijke grootte, hun koene en woeste blik, waar het sterk uitsteken van de bovenrand van de oogkas veel bijdraagt, een hoge rang in onder de gevederde vogels. Weinig leden van hun orde zijn hoger begaafd dan zij, alleen de edelvalken moeten misschien boven hen gesteld worden. Zowel naar het lichaam als de geest zijn ze hoog ontwikkeld. Hun wijze van vliegen mist het onrustige dat de vlucht van de edelvalk en van de havik kenmerkt en is uitnemend mooi. Om van de grond op te stijgen bewegen ze hun vleugels met kracht, hoewel betrekkelijk langzaam en breiden ze na het bereiken van een zekere hoogte eenvoudig uit. Toch zweven arenden buitengewoon snel en hoewel men dikwijls minutenlang geen enkele slag opmerkt zijn ze spoedig uit het gezicht verdwenen. Terwijl de arend kringen in de lucht beschrijft is het duidelijk te zien hoe hij door het draaien en wenden, door het opheffen en laten zakken van de staart zijn richting wijzigt, hoe hij in de wind zich verheft en voor de wind af daalt. Bij de aanval op een levende buit stort de geweldige rover met buitengewone snelheid onder luid en ver hoorbaar ruisen van de vleugels naar beneden. Hoewel hij dit niet snel genoeg doet om een behendig vliegende vogel te kunnen grijpen is hij toch wel in staat een vliegende duif in te halen.

De arend, drie voet lang met uitgebreide vlerken van zes voeten, met sterke poten en verschrikkelijke klauwen vol kracht. Een vogel van grootse houding, van vast vlees en harde beenderen. Scherp van gezicht, ontembaar, gulzig en bijna onverzadigbaar die lang kan vasten. Hij drinkt weinig of niet omdat het bloed van de dieren die door hem verscheurd worden, hem vocht genoeg geeft. Zo hoog vliegt hij dat hij de wolken ver beneden zich ziet. Een werkelijk grootse indruk maakt hij op de toeschouwer als hij rechtop als een mens in een boom zit. Zijn fiere en kalme aard komen dan duidelijk uit.

Ze zijn trouw. Er is geen reden om te betwijfelen dat hun verbond voor het gehele leven gesloten wordt.

De ouden hebben gezegd ‘Aquila non captat muscas’, ‘de arend vangt geen vliegen’. Het spreekwoord betekent eigenlijk dat een belangrijke persoonlijkheid zich niet bezighoudt met kleine of onbenullige zaken. Toch komen er magere tijden dat hij vegetarisch wordt als er geen prooi meer is. Dan vormt hij zich ook maagballen die hij van tijd tot tijd uitbraakt.

Vlucht in de zon en duikt in het water met het testen van het jong.

Ouderdom.

De Physiologus stelt dat wanneer de adelaar oud is geworden en zijn ogen dof en donker zijn geworden, hij omhoogvliegt naar de zon totdat hij zijn vleugels heeft verschroeid en de film van zijn ogen heeft verwijderd; dan daalt het af naar de aarde en duikt drie keer in een bron van zuiver water. Zo herwint het zijn zicht en vernieuwt zijn jeugd. Op gelijkaardige wijze, toen we oud zijn geworden in de zondige liefde van deze wereld en de ogen van het hart worden daardoor verduisterd dan zouden we de Dagster van het goddelijke woord moeten zoeken en vliegen omhoog op de vleugels van de geest naar de zon van gerechtigheid, Christus, onze Heiland, die zal uittrekken van ons de oude man met al zijn werken. En wanneer wij duiken en ons ​​driemaal in de nieuwe bron van redding in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest gedaan hebben dan zal het oude kleed van de duivel zijn weggenomen en we zullen gekleed gaan in de nieuwe en glanzende kleding die God voor ons heeft klaargemaakt. De arend kan naar de felle zon staren zonder te knipperen en is gewend om zijn onvolgroeide jongen op zijn vleugels omhoog te dragen en hen te dwingen naar de stralende bol te kijken; degenen die dat met open en standvastige ogen kunnen doen richt hij op, maar verwerpt de anderen en laat ze op de grond vallen. Hier vertegenwoordigt de zon God de Vader op wiens gezicht Christus kan staren verblind door Zijn heerlijkheid en aan wie Hij de mensenkinderen voorstelt die beweren uit Hem geboren te zijn; degenen die in staat zijn om voor God te staan ​​en naar het licht van Zijn gelaat te kijken worden geaccepteerd terwijl de anderen worden afgewezen.

Wederom wordt ons verteld dat de adelaar vanuit het bovenste deel van de lucht in de diepten van de zee kijkt en wanneer hij een vis ziet rondzwemmen in het water duikt en de vis grijpt voert hij hem weg naar zijn lucht. Hier symboliseert de arend Christus, de zee de wereld en de vis de uitverkorenen die Hij redt en tot Zich neemt. De adelaar die zijn jeugd hernieuwt door zich in een fontein te storten is het symbool van wedergeboorte door de doop en wordt daarom soms gebeeldhouwd op doopvonten en doopkapellen. In de kerkelijke architectuur wordt de adelaar vaak alleen zittend aangetroffen of ziet men hem met zijn pas uitgevlogen jongen naar de zon vliegen; in een gebrandschilderd raam in de kathedraal van Lyon drie adelaars kijken onverschrokken naar de brandende zon terwijl een vierde valt op de aarde.

De fabel van de verjonging van de adelaar groeide natuurlijk genoeg uit het feit van de vernieuwing van zijn verenkleed na de rui; maar de Apostolische Vaders waren niet tevreden met deze eenvoudige uitleg van de woorden van de Psalmist (103; 5), en veranderden een gewoon fenomeen in een bovennatuurlijke en wonderbaarlijke gebeurtenis die effectiever zou zijn voor exegetische doeleinden. Aristoteles (Hist. Animal., cx. 32) vertelt dat de bovensnavel van zeer oude arenden zo lang groeit dat ze niet kunnen eten en ze van de honger kunnen omkomen. In de Griekse versie van de Physiologus van de twaalfde eeuw voegt de auteur eraan toe dat om dit kwaad te verhelpen en dit gevaar af te wenden de adelaar de overbodigheid van zijn snavel afbreekt tegen een steen, een verklaring die door exegeten wordt aangevoerd om te bewijzen dat de rots van verlossing de enige remedie is voor de groei van vleselijke gezindheid en het enige middel om geestelijke hongersnood te voorkomen.

uit bestiary.ca

Uit Maerlant; ‘Aquila is de arend. Sint Augustinus zegt te waren dat hij de koning is tevoren en boven alle vogels uitverkoren. Die vindt men gekroond beschreven. Van prooien leidt het al zijn leven. Zo scherp ziet hij dat hij gedogen mag met zien van zijn ogen dat zich in de zonneschijn vast maakt en zo ziet men op menige dag dat hij graag vanwege dit met de ogen in de zon zit. De arend pleegt, zegt Augustinus, als hun jongen een deel groot zijn dat hij ze met de klauwen op heft en wie zo dan de zon beseft, die dan hebben zulke sterke ogen dat ze de zon kunnen gedogen, die dat natuurlijk kunnen aanschouwen ginder die houdt hij voor zijn edele kinderen en die zich van de zon afwendt houdt hij voor een bastaard’. Onder alle vogels is in de adelaar het zicht het krachtigst en sterkst ontwikkeld. Want in de adelaar is de geest van het zien het meest gevoelig, het meest scherp in actie. Ze houdt de zon vast in de volle rondte van haar eigen cirkel, zonder enige schade aan de ogen te krijgen. De scherpte van haar gezicht wordt niet weerkaatst in de helderheid van de zon, nog verspreid. Er is een soort adelaar die zeer scherp van gezicht is en die neemt haar jongen in haar klauwen en laat ze even naar de zon kijken, voordat hun vleugels volgroeid zijn. Als de jongen niet stijf en strak naar de zon kijken slaat ze hen of verjaagt ze uit het nest en verzorgt ze niet verder.

Dit zie je in ‘3 Henry VI’ II, i, 91 waar Prins Edward toegevoegd wordt:

“Nay, if thou be that princely eagle’s bird’. ‘Zo toon uw bloed’.

Show thy descent by gazing’ gainst the sun’. En zie de zon in ‘t aanzicht”.

‘ove’s Labour Lost’ , iv, 3,334;

‘It adds a precious seeing to the eye’. Zij schenkt aan ‘t oog een nieuw en kostelijk zien’.

A lover’s eyes will gaze an eagle blind’. Het oog der minnaars staart den aad’laar blind”.

Volgens anderen is dit het geval met de zeearend, dit vanwege twee namen, zie Linacos.

Aristoteles verhaalt al over de zeearend dat die een test maakt bij zijn jongen en diegene doodt die niet recht in de zon kan kijken zonder dat zijn ogen nat worden. Plinius herhaalt dit, maar Aelianus vermeldt dit van de gewone adelaar. Vrijwel allen geven die laatste versie.

De mogelijke oorsprong is misschien een Egyptische mythe. Horapollo zegt: ‘Het schijnt een afbeelding van de zon te zijn om goed te zien boven alle vliegende schepselen tegen de lichtbundel in.....vandaar dat sommigen de zon afbeelden als een haviksvorm, als zijnde de Heer van het Zien’. De Egyptische zonnegod Phre wordt afgebeeld met een havikshoofd.

Het verhaal als zou de arend zijn jongen mee omhoog nemen naar de zon om hen in het helle licht te laten staren is in de middeleeuwen zeer verspreid en werd ontleend aan de Physiologus. Slechts die de aanblik van het grote licht verdragen konden achtte hij te zijner waardig. De anderen liet hij uit zijn klauwen te pletter vallen. Dit motief dat onder andere voorkomt in de 13deeeuwse beeldhouwwerken van de kathedraal van Straatsburg moeten we vermoedelijk opvatten als een symbool van het Laatste Oordeel.

P. de Beauvais: “David zegt in Psalm 102: Je jeugd zal vernieuwd worden zoals die van de adelaar.’ … Wees op je hoede, jij christen, wie je ook bent, en jij Jood of heiden die gekleed gaat in oude kleren en van wie de ogen van het hart geheel ontstoken zijn, zoek de geestelijke bron van God die zegt: ‘Wie niet wedergeboren is door het water en de Heilige Geest kan het koninkrijk der hemelen niet binnengaan’. Wie gedoopt wordt in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest en de ogen van zijn hart opheft naar God die de ware zon der gerechtigheid is, die zal herboren worden zoals de adelaar en zal net zo scherp zien’.

Uit Maerlant; ‘Ambrosius zegt dat zulks spreekt dat hij zijn bastaard verstopt omdat het hem vermoeit ginder zoveel kinderen te voeden en dat is niet altijd zijn zede, maar dat doet zijn gierigheid en omdat hij niet de edelheid van zijn partij wil onteren, maar Ambrosius zegt voor waar dat er een vogel is en die heet Fullica en die neemt die jongen die verdreven zijn bij zich en voedt ze met de zijnen benevens’. De adelaar is een vogel die weinig broedt en zelden jongen krijgt, voedt en eten geeft. Op zijn hoogst legt ze drie eieren en gooit dan nog het derde ei uit het nest. In die tijd is de ze zo duizelig dat ze niet meer op vogels of dieren kan jagen, dan zijn haar klauwen krom en haar vleugels worden wit, dan is ze te vermoeid om haar jongen te voeden. Mocht het toch gebeuren dat ze drie jongen heeft gooit ze een jong uit het nest vanwege het probleem met voeden. Maar een vogel die Ossifraga genoemd wordt voedt het jong die de adelaar weggegooid heeft. (Er wordt dan ook gedacht dat de zeearend geen soort van zichzelf is, maar Mongool die uit diverse soorten ontstaan is. Want als adelaars hun jongen eruit gooien neemt de zeearend ze op en brengt die groot bij haar eigen jongen) Ook is ze ruw tegen haar jongen want als ze die leert om andere vogels te vangen slaat ze hen en verwondt ze met haar snavel.

Fulica is de meerkoet wat onwaarschijnlijk is, mogelijk de visarend of bastaardadelaar.

Het is een vogel die op een plaats blijft. De Fulica eet vis en geen dode lichamen. Het bouwt zijn nest midden in het water of een steen en omgeven door water. Als het een storm ziet komen gaat het terug naar zijn nest of duit onder water. Het vertegenwoordigt de mens die naar Gods wil leeft en blijft in de kerk dan het pad van wereld plezier te volgen. Uit bestiary.ca

Nederrijns moraalboek, Bestiaria d’Amour, rond 1250; ‘net zoals de arend. Want als zijn bek zo lang gegroeid is dat hij er niet mee eten kan, dan breekt hij die en wet die tegen de hardste steen die hij vinden kan.’

Maerlant, ‘Adelinus, die meester spreekt, als de arend van oudheid breekt dan zoekt hij een koude fontein en vliegt er op met geweld, boven allen zwerken, zegt hij, waar het zonnevuur bijkomt en hem de donkerheid van de ogen door zonnehitte wordt verdroogd, dan valt hij neder met geweld in die diepe, koude fontein, driemaal met dezelfde vaart, dan vliegt het naar zijn nest, naar zijn jongen, die zijn zo oud dat ze prooien hebben gehaald, verziekt is hij door die gebaren alsof hij in een koorts ware, hij wordt ontpluimt en dan zijn jongen moeten voeden en broeden, op dit hier en hij verjongde ginder. Op dat gij dit merkt, gij kwade kinderen, wat u stomme beesten leren die de vader en moeder voeden. Nog zegt ons Sint Augustinus, als de arenden zeer oud zijn en hen de bek lang wordt, dat ze dan naar een steen gaan en ze hun bek zo weer maken en slijpen dat ze hun spijs alzo daar mede grijpen zodat ze eten naar hun zede’. Met ouder worden krijgt de adelaar minder zicht en zwaarheid in zijn vleugels. Door dit nadeel wordt het jagen moeilijk, maar nu gaat ze een soort bron of waterstroom zoeken. Nog vliegt ze in de lucht zo vrij als maar mogelijk is tot ze verhit wordt door de lucht en de vliegtocht, dan opent ze haar poriën, maar haar veren zijn beschadigd, ze valt plotseling naar beneden, in de bron. Ze dompelt zich er driemaal in. Daar veranderen de veren, het slechte zicht van de ogen verbeterd en geneest, ze krijgt opnieuw haar kracht en sterkte terug.

Of, als een adelaar oud wordt, zijn poten stijf en krom zodat hij niet meer in staat is om zijn prooi te pakken dan zoekt hij een steen waar hij zijn poten sterk tegen wrijft en snijdt de last van zijn snavel af, krijgt zo voedsel en zijn kracht en macht terug en wordt zo weer jong als tevoren.

Dit geloven wordt waarschijnlijk verklaard doordat de adelaar bij ouderdom van kleur wisselt.

Herten die hun gewei verliezen, slangen hun huid, adelaars hun snavels en worden jonger dan met enig ander werk. Zie om naar Psalm 103, 5: “Uw jeugd zal vernieuwd worden als die van de adelaar”.

Dit is mogelijk ook ingesloten in Jesaja 40: 31 “Jongelingen worde moede en mat, zelfs jonge mannen struikelen, maar wie de Heer verwachten putten nieuwe kracht; zij varen op met vleugelen als arenden’.

Aristoteles zegt dat bij ouderdom de bovenste bek geleidelijk aan groter groeit en meer krom wordt en de vogel eventueel sterft door honger. Plinius zegt het op zijn manier: “ze sterven niet door ouderdom of ziekte, maar van honger omdat de bovenste bek zo veel groeit zodat de bek niet geopend kan worden”. Om een oud man af te beelden, die stervende was tekende men een adelaar met zijn bek verdraaid. Dit idee, gecombineerd met de Bijbelse tekst dat de arend zijn jeugd vernieuwt gaf gelegenheid tot een nieuwe legende. Die wordt bij Augustinus uitgedrukt in zijn commentaar op de 103de Psalm: ”Op een manier, die door de natuur gesuggereerd wordt slaat hij zijn bek tegen een rots en smijt de last van zich af en komt zo weer terug naar zijn voedsel, in alles is hij vernieuwd zodat hij weer jong wordt”. Vandaar: “je zal vernieuwd worden als een adelaar”. Dit ging men vergeestelijken en het werd: ‘Zo moet de mens zich, als hij veroudert, tot de zon der gerechtigheid wenden, zich dompelen in de doopvont om nieuw leven te verlangen.’

Daarnaast was er een andere legende die in de originele Physiologus verschenen is. Dat was dat de oude adelaar zwaar werd en slecht van gezicht en dan een bron zoekt en ver vliegt in de zon die zijn oude veren en de film van zijn ogen afbrandt. Dan vliegt hij naar die bron en duikt driemaal onder water en vernieuwt zichzelf en wordt weer jong. Dit is de meer bekende vorm die door velen gevolgd werd. De vernieuwing verschijnt niet bij Griekse en Latijnse klassieke schrijvers, het is waarschijnlijk verbonden met de Hebreeuwse geschriften, vooral die van de Psalm 103.

Shakespeare, ‘Henry IV’, iv, 99.

“All plumed like estridges that with the wind’. Gepluimd zoals de valk, die op zijn buit’.

Baited, like eagles having lately bathed’. Zich windsnel stort, als de adelaar, die zich baadde”.

Later inde eeuw zien we dat de adelaar soms sterft omdat die zo dicht bij de zon vliegt. Sommige zien hier de Phoenix in die volgens een versie als de adelaar elke tien jaar in de zon verdwijnt en dan in de zee duikt, als de zon, en weer verfrist opduikt.

Mulder: De spectaculaire verjongingskuur, die misschien berust op waarnemingen van roofvogels in de rui, vond steun in de bijbel: ‘Loof de Heer’, zingt de psalmist […] ‘die uw ziel verzadigt met het goede, zodat uw jeugd zich vernieuwt als die van een arend.’ (Psalm 103:5) Het floers voor de ogen van de oude arend zou het ‘derde ooglid’ kunnen zijn; ook dat roofvogels omhoogkijken naar de zon stemt overeen met de werkelijkheid (al kijken ze waarschijnlijk naar andere vogels). Valkeniers moeten inderdaad de snavels van haviken inkorten.

Maerlant; ‘Graag maakt hij hoog zijn nest. In zijn nest vindt men het beste de steen die Echites heet, omdat hij van naturen weet dat dit voor zijn jongen goed is’. In haar nest zet ze twee kostbare stenen die agaat genoemd worden, in Duits is dit de Adlerstein, de ene is de manlijke en de ander de vrouwelijke vorm. De mannelijke hiervan is hard en is wat gloeiend. En de vrouwelijke is zacht. En er wordt verteld dat ze geen jongen kunnen krijgen zonder die stenen. De mannelijke adelaar legt in haar nest die kostbare steen, die heldere agaat, om haar zo te vrijwaren van de pijnen die met het eieren leggen komen. De Perzen noemen die adelaarsteen de geboortesteen. Ook om de jongen te vrijwaren van venijnige beten van kruipende wormen. Bij Plinius horen we over de arendssteen, de aetites die van het bekende aetos is afgeleid en die lithos eutokios heet ofwel: ‘om de leg te bevorderen’.

Dioscorides meent dat de steen het embryo in de baarmoeder vasthoudt als die om de linkerarm van een zwangere gebonden wordt. Om zonder pijnen haar kind te krijgen moet die steen onder de arm of onder de heup gebonden worden. Fijngewreven zal die in een zalf tegen epilepsie helpen. De bevalling en geboorteweeën worden, naar oud-Russische medische aanbevelingen, op gelijke wijze geholpen. Dit is de toversteen, orlow kamenj (adelaarssteen) die men in een adelaarsnest kan vinden en die de vrouw op haar linkerhand of linkervoet moet binden. Ook gaf men die de vrouw wel te drinken zoals in een proces uit de 17de eeuw bewezen werd. De steen was ook een geneesmiddel tegen koorts. In Spanje bindt men de vrouw zo ook een toversteen op de knie om de weeën te verlichten. Verder werd de steen als een gelukbrengend en beschuttend amulet gebruikt. Hij werkt alleen bij mensen die rein van hart zijn, maakt degene die hem draagt onoverwinnelijk en zal zijn rijkdom vergroten. Men zegt dat deze steen Castor en Pollux veel geluk heeft gebracht.

De kracht van deze steen maakt een man matig, vermeerdert en laat rijkdom toenemen, zo ook met liefde en helpt veel om overwinning te krijgen en te veroveren. Het zorgt ervoor dat de vrouwen van liefde houden.

Om zo’n steen te verkrijgen bindt men in IJsland aan een jonge adelaar die nog in het nest is de snavel dicht. Een van de ouders vliegt weg en haalt van het zeestrand, waar ze aanspoelen, een losmakende steen, Lausnarsteene, en bestrijkt er de dichtgebonden snavel mee die dadelijk opengaat. Die steen dient voornamelijk om de bevalling te bevorderen. (zie de gier)

Is daar enig man die verdacht wordt van fraude of vergiftiging, als hij schuldig is zet deze steen dan onder zijn voedsel dan zal hij dit niet kunnen inslikken, als de steen weggehaald wordt zal hij niet dralen om zijn eten in te slikken.

En deze steen broedt een andere steen binnen haar.

In ons ijzeroer, die wel de adelaarsteen of klappersteen genoemd wordt en bij de Duitsers ‘Rasen-eisenstein’, vind je soms bolvormige, holle stukken waarin zich een beweegbare kern bevindt. Als je het stuk beweegt dan klappert dit tegen de randen. Daardoor ontstond de naam klappersteen. Dit is de mythische adelaarssteen die zich bevindt in de nesten van de adelaars, die het erin dragen.

(Aetites, geoden of klapperstenen, zijn stenen van verschillende aard, het zijn doorgaans klei houdende ijzerstenen. Ze hebben een nier- of kogelvormig gedaante met de grootte van een hazelnoot tot mensenhoofd toe en zijn van binnen hol. In die ruimte zit meestal een andere steen, gewoonlijk een spaatsoort of een ijzeroxide. Ze worden in musea als geologische zeldzaamheden bewaard. Ze worden gevonden in de Harz, Saksen en Bohemen.)

Maerlant; ‘Die arend is zo wel gemoed en al heeft hij zeer lang gevast dat hij node ontzegt een gast, maar ze eten mede al wat ze begeren en ontbreekt het hem aan zijn verteren, zijn naaste gast moet betalen wat hem al de anderen onthaalden’. Onder alle soorten vogels is de adelaar het meest liberaal en vrij van hart. Want de prooi die ze slaat eet ze niet alleen of met zeer grote honger, maar geeft die gewoonlijk door aan de vogels die haar volgen hoewel ze eerst haar eigen deel neemt. Daarom wordt de adelaar vaak gevolgd door andere vogels in de hoop en het vertrouwen dat ze wat van haar prooi krijgen Maar als de prooi niet groot is en niet eens genoeg voor haarzelf dan, als koning van de heerschappij, pakt ze de vogel naast haar en geeft die aan de anderen en bedient ze daarmee. Daarmee doet ze haar naam adelaar eer aan.

Arenden tonen soms een grootmoedigheid net als de leeuw in bepaalde gevallen voor de dag legt. De edelste van hen zijn niet bezield met de moordzucht van de havik. Zij zijn rovers, maar fiere edele rovers, zij roven omdat ze honger hebben.

Shakespeare, ‘Titus Andronicus’ 4,4,70:

“zie de aad’laar laat de kleine vogels zingen’.

En wat zij er mee menen, deert hem niet’.

Hij weet, dat reeds der schaduw van zijn wieken’.

Zodra hij ’t wil, hun zang verstommen doet’.

Dit doet gij ook met het wuft Romeinse volk’’.

Vondel, ‘Joannes de boetgezant’;

‘Naast hem zweeft de adelaar, de vogelen keizer, blijde

Dat hij ’t gespan vermeerdert en waardig wordt geacht

De triomferende te zetten in zijn kracht

Ten hemel opgevoerd met onvermoeide pennen’.

Maerlant; ‘Aristoteles die zegt dat hij twee jongen te hebben pleegt, nochtans dat hij drie eieren heeft, maar dat hij een ei begeeft en werpt het ook uit zijn nest. Toch zeggen ons de beste dat men in sommige plaatsen in zijn nest drie jongen heeft gevonden, maar Aristoteles die zegt dat hij van naturen uit een ei twee jongen pleegt te brengen, dat is een wonder meer. In Plinius boek staat dat hem geen bliksem of donder schaadt en bij hem is de rechtervoet het grootst. De adelaar wordt nooit door de donder verslagen.

Maerlant; ‘Als hij zijn jong sterk vreest, dan wil hij ze van hem weren opdat ze zich leren voeden en zijn prooi niet nemen. Dus zou elke moeder haar kinderen wennen door haar kinderen van zich te jagen en hen leren zich te behelpen hun eigen pijn te verhelpen. Tussen het hert en de arend is er een strijd te alle tijden. De arend kan met de vogels strijden en verdrinkt het hert met slaan zodat hij achterwaarts moet gaan totdat hij hem van de rotsen verdrijft en het alzo soms doodt, maar het hert werpt weer modder en maakt de arend zijn ogen vuil’. De doodsvijand van de arend is de steenbok. De arend drijft de steenbok met krachtige vleugelslagen steeds verder achteruit, tot het van de rotsen stort en te pletter valt. De steenbok verblindt op zijn beurt de arend door stof in zijn ogen te schoppen.

Maerlant; ‘En tussen de arend en de draak is er van vrede geen zaak. De arend slaat en vliedt en kan de draak reeds met zijn staart om zijn vlerken dan verknopen, dan wreekt hij hem wel daaraan. Waar hij in rotsen zijn nest maakt of op bomen, daar het hem ‘t beste denkt en komt er draak toe of man of ander dier, zo vecht hij dan en avontuurt zijn leven ginder om zijn kinderen te beschermen en omgeeft ze nacht en dag totdat elk zich voeden mag. Op zijn schouders zet hij ze ook en leert ze vliegen naar zijn wet. De arend is ook bang van de draak. De arend slaat hem met zijn vleugels en vlucht, maar als de draak de kans krijgt om zijn staart om de vleugels te slingeren koelt hij zijn wraak op de arend. Als draken of mensen zijn nest naderen zet de arend zijn leven op het spel om zijn jongen te redden. Tot ze allemaal voor zichzelf kunnen zorgen laat hij ze geen moment alleen en hij neemt ze op zijn schouders om ze te leren vliegen.

Maerlant; ‘Alle bekende edele vogels ontzien gewoonlijk de arend en op de dag dat ze hem zien willen ze nauwelijks te prooien gaan. Die giervalk, zegt de glossaria, doet de arend veel leed en hij vangt. Merk op, deze giervalk betekent wel de dorpsgek die zich niet wil keren om onderdanig te zijn aan zijn heer en dit heerschap kwetst en jaagt en deze zal God daarom plagen. Plinius beschrijft en bekent dat in ‘s werelds noordeinde er een soort arend is die zeer groot is en die brengt twee eieren en nimmer meer en legt ze in zijn nest, zo vangt hij wat hem denkt het beste, is het de haas of de vos en die maakt hij van het lijf los en windt de eieren in dat haar en laat ze voor de zon daar, anders broedt hij ze niet en als zijn jongen ziet helpt hij ze tot die dagen dat ze zichzelf mogen bejagen’. Er is in het noorden een grote adelaar die altijd twee eieren legt. Eerst vangt die een haas of vos en pelt daarvan voorzichtig de huid af waarna ze daar de eieren in legt. Die legt ze in de warmte van de zon en laat ze de eieren daar, ze zit er niet op maar wacht tot ze door natuurlijke kracht gebroken worden. Ze komt pas terug als de jonge vogels gevoerd moeten worden wat doorgaat tot ze een perfecte grootte bereikt hebben. Dit naar Plinius, die beweert dat een arend de eieren in een wolfsvel doet en dan dit geheel in de zon hangt.

Maerlant; ‘Kiramidarium boek die zegt dat de arend te hebben pleegt in zijn wenkbrauwen twee stenen, die de steen die men in de blaas draagt in stukken breekt. De arendsbek, als hij gewaagt, en die stil onder zijn hoofd ligt zal ’s nachts dromen wat hij wil’.

Van de keizeradelaar schrijft Maerlant; ‘Ariofilon dat is een edele vogel gewis, waarmee men de reeën vangt, want wat hem het eerst in de ogen komt bijten ze dan in het hoofd dood. Hun veren zijn bruin/ rood, lang is zijn staart, bek en benen. Groter dan andere vogels algemeen en een deel groter dan de arend, sterk en snel is hij te ontwaren, boven hoog in heldere lucht, daar is meestal zijn vlucht, zo hoog hij te vliegen pleegt dat men het op aarde zelden ziet, luttel rust het op de aarde, boven de wolken vliegt het zijn vaart en dan beet het hier neer en slaat een prooi en vliegt opwaarts weer. Komt hem daar een vogel tegemoet, die groet hij met felle groet en dat werpt hij dood neer. Men kan ze niet zien wat dat ding ze heeft gevangen, klein of groot, samen ontgaan ze zonder waan en zelden ziet men, dat is waar, alles te zien aardig goed. Als men ze uit het nest neemt, dan worden ze door de man getemd en geleerd prooien te vangen, anders niet naar mijn mening. Soms worden ze zo trouw onder de man dat ze niet gebonden zitten op een rek in vele stonden’.

Arenden die jong uit het nest genomen zijn worden spoedig tam en raken zo aan hun meester gehecht dat ze hem missen als die een tijd niet bij hen is geweest. Hij zal hem met vrolijk geschreeuw begroeten als hij aankomt en hem nooit iets doen. Als ze goed behandeld worden kunnen ze een behoorlijke tijd leven. Volgens een verscheidene eeuwen bestaande gewoonte van de vorsten uit het huis Habsburgs werden er in de keizerlijke hofburg van Wenen levende arenden gehouden. Een goudarend heeft hier van 1615 tot 1719 geleefd. In Schonbrunn stierf in het jaar 1809 een arend van dezelfde soort die bijna tachtig jaar in gevangenschap heeft doorgebracht.

A. Magnus; ‘Aquila de adelaar is een vogel die voldoende bekend is bij de mensen van Chaldea en ze noemen het Vorax, de Grieken noemen het Rimbicus. Aaron en Evax zeggen dat het een wonderbaarlijke natuur of kracht heeft. Want als de hersens tot poeder gemaakt worden en gemengd met het sap van de scheerling en die er van eten zullen zichzelf bij de haren pakken en ze zullen het niet zacht aanpakken zo lang ze dragen wat ze ontvangen hebben. De oorzaak van dit effect is dat de hersens zeer koud zijn en zover dat het een fantastische kracht bevordert en sluit zijn krachten door rook.’

Uit Isaack van Waesberge, 1633.

‘Diegene die zoekt al te hoog te vliegen,

Ziet men zich vaak door lage val bedriegen.

Van de arend en de slak.

Te kruipen zo bij de aarde het overmatig kwelde

De slak en milt belooft veel wonderen aan degene,

Die hem van de aarde op ten hemel voeren heen,

Ja meerder, dat hij zich als dienaar van hem stelden.

De arend dacht, (die ‘t hoort) dat hij hem zou vergelden,

Verheft hem fluks, naar wens, tot in de wolken, verheugd,

Hij dacht dat deze staat hem was veel meer genoeglijk,

Dan zo te kruipen slecht in de eenzame lage velden.

De slak hoog in de lucht die leidt een vrolijk leven,

En meende nimmer weer te komen op de aarde:

Maar toen de arend sprak, betaal me met een vaart,

Naar uw belofte, eer ik tot toorn wordt gedreven.

Waardoor de slak, bevreesd, de arend bad met beven,

Van hem te schelden kwijt, die hem heeft al verstoord

Tussen zijn klauwen wreed, grammoedig vermoord:

Dus niemand looft hetgeen hij nimmer kan geven.

Verklaring.

Zo even zulk geval de mens zal beproeven,

Die door eerzucht altijd vervolgd de hoogste staat,

Wiens dwaze lust zich niet door reden temmen laat,

Tegenspoed zal zo’n ziel gestadig bedroeven.

Maar die in zijn beroep wel wijs hem kan vergenoegen,

En dankbaar looft de heer van hetgeen dat hij hem geeft:

Lucas XII

Diegenen die vergenoegd is met zijn ambt tevreden,

En niet door hovaardij de hoogheid zoekt te zeer,

Dies steeds vol deugd en goed men bloeien ziet in eer:

Maar met smaad eindigt diegene die houdt van hovaardij.

Osprey die geschikt is voor vissen. Uit bestiary.ca

Betoveren.

Van de visarend werd in de 16de eeuw gedacht dat hij de vis zo bang maakte en afschrikte dat als hij over de wateren vloog de vissen zich omdraaiden en als dood bleven liggen en zo een gemakkelijke prooi vormden. Shakespeare noemt de macht van de vogel op een gewone manier in ‘Coriolanus’ iv, 7, 34;

“I think he’ll be to Rome’. ‘Voor Rome blijkt hij’.

As is the osprey to the fish, who takes it’. Als voor de vis de waterarend, grijpend’.

By sovereignity of nature’. Wat zelfs als prooi zich biedt”.

Dit idee komt niet van de ouden. Aristoteles zegt meerdere malen dat de visarend bidt op zeevogels. Plinius zegt hetzelfde, maar voegt toe dat de zeearend in het water duikt om vis te vangen, niets dus over betoveren. In de 16de eeuw wordt vermeld dat de hengelaars hun aas met zeearendvet insmeren en denken dat het aas dan beter is. Dit vanwege het feit dat de visarend dat boven in de lucht doet en de vissen daaronder dan hun witte buiken tonen, zodat dit ook effect zal hebben.

Uit Maerlant; ‘Porphiro, zoals de letter zegt, heeft wat geen vogel pleegt want een voet heeft het als de arend en de andere als de gans. Deze noemen wij de bokarend. (broek) Hij kan hoog in de lucht varen en merkt goed in zijn klimmen waar de vissen in het water zwemmen, dan schiet hij neder met vlucht groot en grijpt de vis in zijn poot die gemaakt is naar de arendsvoet, met de andere roeit hij en als dat hij mag op rijzen en vliegt weg met zijn spijs

Men vindt ze groot en de maat klein veel in de wereld algemeen’. De adelaar, die een prooi op het water slaat heeft een poot gesloten en dicht en zwemt daarmee. De andere poot is een gespleten voet vol met scherpe klauwen waarmee ze de prooi slaat.

Bastaardarend,

Uit Maerlant en die spreekt over de bastaardarend of grote schreeuwarend; ‘Kim, spreekt Aristoteles, dat een grote sterke vogel is die geen felheid heeft en anders dan van prooien leeft. Deugdzaam is hij, hoor ik spreken, de vogels die op hem steken. Naarstig is hij en goed om te voeden zijn broed en andere vogeljongen mede. Want een arend vindt men van kwade zede, de gelijke, als men spreekt die zijn jongen uit zijn nest steekt, want ze vermoeien hem ze te voeden en te bewaren en te behoeden. Kim ontfermt zich over hen als ze zwak ziet en voedt ze al zonder dank. Aai! gij edele ridders, gij heren, van deze vogel zou u leren, gij leeft van prooien mede, dat is bij de arme lieden leden, ge zijt niet onthoofd in de prooi en ge verliest niet die lange vreugd van de zwakke wereld, verdraagt dit arme volk algemeen zoals kim doet, waar we van spreken, de vogels die op hem steken voedt ze ook naar de vogels zede, de verdreven arendsjongen mede dat zijn hulpeloze edelen helpt dat men ze daar toe brengen dat ze niet komen te vallen, dat zijn deugden, daar gij alle bij zou regeren immermeer voor God en de wereld eer.

Zeearend.

Van de zeearend zegt Maerlant; ‘Linacos, spreekt Aristoteles, is een vogel, dit is gewis, die zeer scherp is in zijn zien. Dergelijke soorten vogels plegen eer hun jongen beginnen te pluimen, dat ze die in de helderheid van de zon keren om daarin te zien en wel diegene die meer of minder zijn ogen tranen, klein of groot, hij moet erom dood komen, de andere voedt zo goed hij kan. Bij de zee is zijn nest omdat hij zich bij de zee geneert waar hij vissen verteert. En als ze hangen boven in de lucht, die vogels onder hebben angst en vrezen ze dat men ze vangt en duiken zo lang het water in dat ze verdrinken en boven drijven, die eet het dan, dus horen wij schrijven, dit schijnt een deel openbaar of het een soort arend was’.

De zeearend, voor zijn kleinen veren hebbend zijn, slaat ze met zijn vleugels en dwingt ze daarbij volop naar de zonnestralen te kijken, als hij er een ziet knipperen of de ogen tranen gooit ze die met het hoofd voorwaarts uit het nest als een bastaard, als geen van haar, maar verzorgt hen die tegen het licht van de zon kunnen.

Beenbreker.

De zeearend wordt ossifragi genoemd wat beenbrekers betekent omdat ze beenderen van hoog laten vallen en zo breken.

Dit slaat misschien op de lammergier. Veel lammergieren (Gypaetus) laten beenderen te pletter vallen. Daarom noemde men ze in de oudheid ossifragus en heten ze in Spanje nog quebranta-huesos, wat alle twee beenderenbreker betekent.

Plinius verhaalt dat een Griekse dichter gedood werd door een arend (mogelijk wel de lammergier) door dat die een schildpad op zijn hoofd liet vallen. De dichter was de hele dag buitenhuis gebleven omdat een orakel hem voorspeld had dat hij gedood zou worden door een vallend huis.

Diegene die een adelaarsei steelt zal daarna nooit meer innerlijke rust vinden.

Het inzamelen van de wortels van Helleborus ging met allerlei ceremonieel gepaard. Plinius vertelt, dat men, alvorens met het uitgraven te beginnen, eerst wat knoflook moest eten en wat wijn drinken, anders hield men het graven niet uit wegens de schadelijke dampen die uit de wortels opstegen. Met het uitgraven van de plant moet je voorzichtig zijn, ten eerste moet je het doen bij het aanbreken van de dag. Dan trek je een kring om de plant en ga dan, met je gezicht naar de zon gewend, de plant uitgraven. Zie je in de tijd dat je aan het werk bent, een adelaar vliegen dit zou een ‘signum ominis’ zijn, een slecht teken, je zou stellig datzelfde jaar sterven. Als een adelaar langere tijd over eenzelfde vlakte zweeft, voorspelt dat ziekte en dood, ook het krijsen van de adelaar heeft die betekenis.

Om personen met elkaar te doen vechten: “vermeng de hersens van een arend met het sap van scheerlink en laat hen drinken”.

De adelaar zou wilde sla plukken en het sap in de ogen smeren zodat zijn gezicht helder bleef.

Kinderen die melk drinken via de schacht van een adelaarsveer zullen een bijzonder sterk geheugen krijgen.

Moraal.

Een adelaar had een schildpad gevangen en meegenomen hoog in de lucht. De kraai wist raad; ‘als ik mag mee-eten en je die schildpad wil eten, laat hem dan vallen op die steen’. De moraal van dit verhaal; je kan je goed verdedigen in een kasteel, maar krijgt de vijand hulp dan is het moeilijk overleven.

Eens had een adelaar een jonge vos geroofd en naar zijn nest gebracht. Moord en brand schreeuwde moeder vos. Dat laatste bracht haar op een idee, ze snelde naar het woud en kwam met brandend hout naar het nest. ‘Geef me mijn jong terug’, zei ze, ‘of ik steek je boom in brand’. De arend gaf haar onmiddellijk haar kleine terug. De moraal van dit verhaal; ‘laat de groten niet denken dat ze de kleinen kunnen negeren.’

Veren.

De adelaarsveren hebben een eigen en verdrietige kracht want als de adelaarsveren tussen veren van andere vogels gezet zijn dan worden die weggevreten en verteren net zoals snaren van wolvendarmen doen die in een luit of harp tussen schapendarmen geplaatst zijn en die darmen verbasteren.

Van een dode arend wordt meer winst gemaakt dan van een levende. Door de Tirolers worden sommige delen van de arend als een kostbaar sieraad beschouwd. Het meest geschat is het arendsdons, de onderdekveren van de staart. Aan de meestal van zilver vervaardigde horlogekettingen worden, behalve hoektanden van het edelhert en de vos, klauwen van de havik en ooruil en als mooiste sieraad ook klauwen van de arend opgehangen. Het meest begeerd is de achter klauw.

Bij de Chinezen doet de kop en poten als geneesmiddel dienst, de pennen worden tot waaiers en pijlen verwerkt. Door de Boerjeten worden de pennen op hoge prijs gesteld. De Mongolen wijden ze als offergave aan de goden. Merkwaardig is dat ook bij de Indianen van Amerika dergelijke denkbeelden voorkomen. Zij houden de arend die jong uit het nest is genomen in leven om hem de staartveren te ontnemen. Deze veren gelden bij alle Indiaanse stammen van Noord-Amerika als kenteken van verrichte heldendaden. De meeste krijgslieden voegen er een toe aan hun opschik als ze een vijand hebben gedood. Andere indianen versieren hun vedermutsen met arendsveren, die worden in een lange reeks aan een strook rood laken bevestigd waaraan van boven de vedermuts wordt gehecht. Ook hun wapens tooien ze vaak met adelaarsveren die ook wel in de hand wordt gedragen. De vleugel doet als waaier dienst.

Voedsel.

Als een adelaar vanaf een hoog punt een serpent ziet valt hij die met veel bravoure aan en doorboort die met zijn klauwen. De kracht van het dodelijk venijn dat erin was wordt gekookt door de hitte van de adelaar en dooft uit. Bij dit experiment is de adelaar een van beiden, of hij is bedroefd of hij verheugt zich in zijn overwinning.

De adelaar durft de sterkste dieren aan te vallen en wordt ook niet door het scherpe gebit van de listige vos afgeschrikt. Dat hij soms kleine kinderen grijpt en mogelijk meeneemt is geen fabel, zelfs zijn er meldingen van volwassen mensen. Zo is er een smakelijk verhaal van een steenarend.

Deze hongerige vogel stortte zich doldriest midden in een dorp op een vrijlopend zwijn dat door zijn luide geschreeuw de bevolking wakker schudde. Een boer verjoeg de arend die zijn zware buit met node liet varen en van de rug van het vette zwijn onmiddellijk overging op die van een kater en die meenam naar een omheining en daar ging zitten. Het gewonde zwijn en de gevangen kater hieven een hartverscheurend duet aan. De boer wilde ook de kat redden maar durfde de kwaadaardige vogel niet ongewapend te naderen en snelde naar zijn woning en kwam met een geladen geweer terug. De arend, die de verstoorder van zijn maaltijd voor de derde maal ziet naderen, laat de kat vallen en pakt nu de boer en klemt zich met zijn klauwen aan hem vast. Uit drie kelen klonk nu angstgeschreeuw, de in het nauw gebrachte jager, de bloedende kat en het vette zwijn roepen om hulp. Andere boeren snelden toe die de arend grepen en bonden.

Mythologie.

Er is een verhaal uit de Griekse mythologie dat de schaapherder Ganymedes door een adelaar opgetild en naar de Olympus gebracht werd waar hij kopdrager van de goden werd. De adelaar was de vogel van Zeus of Jupiter, de koning der goden. Onder de gedaante van een adelaar maakte Zeus zich van de bekoorlijke nimf Aigina meester. Als Zeus zich tot de strijd tegen de Titanen klaar maakt brengt een adelaar hem zijn pijl waarom Zeus hem tot zijn veldteken maakt. Hij heeft de bliksemflits van Zeus in zijn klauwen en verkondigt de helden de zege en al gauw de hoogste macht. De Griekse adelaar is de koning van de vogels en net als Zeus, de brenger van het licht, vruchtbaarheid en geluk. Het is de bode van Zeus en verkondigt de wil van de goden. Als zinnebeeld van de goden werd de adelaar ook het zinnebeeld van onsterfelijkheid en de menselijke ziel die na de dood weggevoerd wordt. Van de brandstapel der overleden Romeinse keizers meende men dat een arend omhoogsteeg. Dan werd de keizer een god.

In de mythologie betekent de adelaar gewoonlijk de zon. In Egypte wordt de zonnevogel Phoenix meestal afgebeeld als een reiger, maar in de klassieke literatuur meestal als een pauw of een adelaar.

De machtigste Indische adelaar Garuda is het paard van de god Vishnu, het zonneros, door zijn glans overwinnaar van alle onzuivere. Zo ook de Chinese Feng. Bekend is de Vedische mythe hoe Soma door een adelaar geroofd werd. Het is een mythe die de voorloper is van de latere, volgens welke het Amrta, (de nectar) door Vishnoe’s vogel Garoeda naar de aarde gebracht werd. In de Noordelijke sage roofde Odin, vermomd als een adelaar, de mede en bracht die naar Asgard. Die mede was de drank van inspiratie en had de eigenschap dat iedereen die daarvan dronk woorden van wijsheid kon spreken en dichter, ziener kon zijn. Bij de Mangifera zien we dat een de eerste mango die de koning koos giftig was want een slang in de klauw van een adelaar kwam er overheen en druppelde er wat venijn op.

In Grieks/Latijnse en in Noorse mythologie was hij de oorzaak van de wind, storm en donder, zijn klauwen herinnerden aan de bliksemstraal. De wind dacht men nog lange tijd als een reusachtige arend. Aquila en aquilo: adelaar en noordenwind, hangen dan ook in het Latijn samen.

In Gylfis Verblendung lezen we:

“Toen vroeg Gangleri: ‘Van waar komt de wind, die zo krachtig is dat hij de wereldzee in oproer brengt en het vuur aanblaast? Doch hoe krachtig hij ook is, niemand kan hem zien; hoe is dat zo wonderlijk geschapen?’ Har antwoordde: ‘Dat kan ik u wel zeggen. Aan het noordelijk eind der aarde zit een reus die Hraswelgr: lijkeneter, heet. Hij heeft de gedaante van een adelaar, wanneer hij gaat vliegen ontstaat onder zijn vleugels de wind’.

Bij de Scandinavische mythologie wordt de adelaarsvorm met voorliefde voor donkere geesten genomen, maar ook voor de god Odin die in donkere nachten achter de snelle wolken verscholen is. Op de wereldes, Yggdrasil, zit een adelaar die alles ziet wat er op de wereld gebeurt.

Op zekere dag maakten de drie goden Odin, Loki en Honir een gezamenlijke bergtocht. Na een tijdje kregen ze honger en er werd besloten voedsel te zoeken. Het lot was hun gunstig gezind want er graasde vlak bij een kudde runderen. Het duurde niet lang of een van de runderen was aan het spit gestoken en brandde boven een knapperig houtvuur. Er bleek echter iets niet in orde te zijn met dat vuur, steeds weer waaiden de vlammen uit en doofde ze. Het vlees wilde dan ook niet gaar worden en de goden werden ongeduldig. Net wilde Loki opnieuw proberen om het vuur weer aan te steken toen er een stem klonk die zei: ‘wanneer ik mee mag eten zal ik zorgen dat het vlees direct klaar is. Ik hou dat tegen’. In een boom zat een grote adelaar die door met zijn vleugels te klapperen het vuur uitwaaide. Odin nodigde hem uit mee te eten en de adelaar kwam uit de boom. Het was de reus Thjazi (de herfststorm) die zijn adelaarskleed droeg. Het vlees was nu weldra klaar en de reus nam zijn deel. Hij nam de mooiste brokken en zoveel dat Loki het niet meer kon aanzien. Hij greep een stok en sloeg op de adelaar los. Dat was zijn ongeluk, de adelaar verhief zich in de lucht, de stok bleef aan hem vast zitten en aan het andere eind hing Loki. Die deed de wanhopigste pogingen om los te komen. De vogel vloog laag over heesters en bomen zodat Loki’s voeten door de takken werden gesleurd. Die smeekte dan ook om vrijgelaten te worden. Thjazi wilde dit wel doen op een voorwaarde. Loki moest zorgen dat Iduna op een vastgestelde plaats met haar gouden appels zou komen, de appels met verjongende krachten. Een moeilijke opgave, maar Loki stemde toe. Hij ging naar Iduna en vertelde dat hij in het bos een plaats had ontdekt waar ook gouden appels groeiden en stelde haar voor om met hem mee te gaan om de appels te vergelijken. Nauwelijks waren ze op de plaats aangekomen of Thjazi schoot, opnieuw met zijn adelaarskleed, naar beneden, greep Iduna en verdween met haar naar zijn burcht Thrynheim. Het duurde niet lang of de goden begonnen de last van ouder worden te voelen en verlangden naar hun appels. Iduna was nergens en ook haar appels. De angst sloeg ieder om het hart en men ging zoeken. Weldra was het bekend dat ze het laatst met Loki gezien was. De goden waren woedend en Loki moest haar terughalen. Freya leende hem haar valkenkleed en zo vloog Loki naar de burcht Thrynheim. Hij trof het want de reus was uit. Snel veranderde hij Iduna in een noot en nam die in zijn poot en vloog terug naar de burcht van de goden. Thjazi zat te vissen en zag de valk uit zijn woning komen. Snel trok hij zijn adelaarskleed aan en raasde als de stormwind achter de valk aan. Die spande zich tot het uiterste in, steeds nader kwam de adelaar maar ook de godenburcht was vlakbij. Daar stonden de goden te wachten en zagen valk en adelaar naderen. Snel verzamelden ze houtspanen en maakten daar een berg van. Nauwelijks was Loki voorbij of zij staken de vlam erin en Thjazi, die zijn vaart niet meer kon inhouden, vloog in het hoog oplaaiende vuur en kwam om.

Heraldiek.

Op dezelfde wijze werd de adelaar het symbool van wereldlijke macht. Al bij de Perzen was ze een koningsteken. De Perzen ten tijde van Cyrus hadden in hun oorlogsvaandel een gouden adelaar. In Europa voerde Alexander de Grote haar als koninklijke munt- en wapenteken in. Ptolemaeus Soter, koning van Egypte, liet in 306 v. Chr. munten slaan met een beeldenaar van een arend. Uit het Ptolemeische Egypte bracht Octavianus het naar Rome als keizerlijk wapen. Toen Romulus op de Aventino als eerste een adelaar zag vatte hij dat op als een gunstig teken en daarom liet hij een adelaar in het legioen vooruitgaan in plaats van een vaandel. Bij de Romeinen was de adelaar het zinnebeeld van hun oppergod Jupiter en symbool van de Romeinse staat. Hij verscheen achtereenvolgens op de rijksmunten, op de scepters en andere hoogwaardigheidstekens, op de helmen en wapenen der legerhoofden en werd onder het consulschap van Marius, 104 v Chr., tot veldteken van de legioenen verheven als symbool van onoverwinnelijkheid. Als zodanig was het adelaarsbeeld, die eerst van hout gemaakt was, later van zilver en in de keizertijd geheel uit goud, met uitgebreide vleugels en met de klauwen de gouden bliksemstralen omklemmend op lange latten geplaatst. Daar werden in latere tijden nog andere attributen aan toegevoegd. Toen het Romeinse rijk gesplitst werd in een Oosters en Westers rijk kreeg het dier twee koppen. De legioensadelaar berustte steeds bij de eerste cohorte, in de legerplaats in een kapel naast de praetorium waar hij religieuze verering genoot. Het verlies van dit krijgsteken gold voor een grote schande en werd streng gestraft. Zijn verlies betekende het einde van het legioen. Ging het leger op mars of in de slag dan trok de primipilus de adelaar uit de grond en overhandigde hem aan de aquilifer of standaarddrager. Ging dit uittrekken met moeite gepaard, dan was dat een slecht voorteken.

De plaats van het adelaarsteken was aan de rechterzijde van het legioen, bij de eerste centurie van het eerste cohort. Dit gebruik werd door Napoleon overgenomen en bleef tot zijn val in het Franse leger gehandhaafd. Napoleon III voerde het weer in, 1852, de republiek schafte ze in 1870 weer af. Onder Napoleon werd op alle gedenktekens de lelie verwijderd en door de vrijheidsmuts, of door de keizerlijke adelaar Napoleon vervangen. Wie zo’n roofvogel voor onaangenaam hield verving die voor een bij.

(199) Het is in de heraldiek wel de meest voorkomende vogel. De edele vogel is het symbool van de adel.

Omdat men de adelaar in de middeleeuwen een hele rij voortreffelijke eigenschappen toeschreef, verjongingskracht, vrijgevigheid, moed en dergelijke werd hij door vorsten en landheren op het wapen afgebeeld. Het is de koning der vogels en teken van het oppergezag, het Imperium en de vogel der wijsheid.

De adelaars komen enkelvoudig, dubbel, gedeeld, gekroond, geknot, half, uitkomend en dergelijke manieren meer voor. De arend van de nieuwe heraldiek heeft meestal een eenzijdige naar rechts gedraaide kop met een uitgestoken tong. Hij ligt op de rug met vooruit gekeerde buik en uitgespreide vleugels, gespreide voeten en klauwen. Bij de in vele wapens voorkomende adelaar (bij de Fransen alerion) is het onderste deel van de benen en de snavel beroofd. De Franse adelaar wordt van terzijde afgebeeld.

De Duitse adelaar was oorspronkelijk eenhoofdig en zou door Karel de Grote na zijn kroning te Rome tot symbool van zijn rijk verheven worden. Dat was in 800 naar het voorbeeld van de Romeinen. Pas bij Otto II verschijnt het teken duidelijk. De dubbele adelaar zie je pas onder Ludwig von Bayern in 1325 waar het op een munt is geslagen. Het is dubbel vanwege de functie van Rooms/Duitse keizer en Duitse koning. Pas onder Siegmund, van 1433 af aan, werd het een vast wapenteken van de Duitse keizers.

De Duitse adelaar is zwart op goud en gebekt, getongd en gepoot in rood. Eenkoppig is koninklijk en tweekoppig is het keizerlijk. De dubbele adelaar is het symbool van het Roomse/Duitse keizerrijk en wordt omgeven door heilige schijnen, aureolen, nimbussen of stralenkransen in verband met het heilige Rome waar de westerse keizers door de pausen werden gekroond.

De stad Groningen voert sinds begin 15de eeuw een eenkoppige adelaar in het wapen. Het laat daar de betrekking tussen de stad en het Duitse rijk zien en haar zelfstandigheid ten opzichte van de bisschop van Utrecht. Ook Friesland heeft een adelaar in het wapen, een halve adelaar.

Rusland leende in 1472, onder Iwan Wasiljewitsch, de dubbele adelaar van de Byzantijnse keizers.

De Russische distelorde is in 1698 door Peter de Grote ingesteld. Het ordeteken is een Andreaskruis met de gekroonde beeltenis van Andreas en de vier letters S.A.P.R. (Sanctus Andreas, Patronus Russiae) en op de keerzijde de dubbele Russische adelaar om wiens hals zich een witte band bevindt met de spreuk: “Voor trouw en geloof”.

De witte adelaar is het wapenbeeld van Polen en van personen als Enschede, Fabius, van Echten, Garnier, Hasselaer, Goerz, Frima, Houwink, Feitsma, Hofstede, Bleeker.

Ook in de Bijbel zie je oog voor adel, de stam Dan heeft een arend in zijn standaard.

De adelaarsklauw is het symbool van vasthoudendheid en het hoog houden van vrijheid en recht. Het is het teken van vrije jacht in bepaalde streken van Duitsland.

Merkwaardig is het adelaarsteken gekomen in het huis Stanley. Ridder Sir John Stanley was getrouwd met Isabelle. Hij had een zoon, Oskytel, gekregen bij een andere vrouw. Omdat ze zelf geen kinderen hadden vatte hij het plan op om zijn zoon door zijn vrouw te laten adopteren zonder dat ze wist dat het zijn zoon was. Hij zag dat een adelaar zijn nest gebouwd had in een wijd uitgespreide eik in zijn park te Lathom. Hij bakerde zijn zoon in en (als een wonder) liet hij hem zijn vrouw zien met de toevoeging dat God zich over hen ontfermd en hen een zoon gestuurd had, zo leek het een mirakel. Ze nam hem vol vreugde mee en voedde hem op alsof hij haar zoon was. Tenslotte werd hij baas over het huis en als teken nam hij de adelaar op in zijn wapen.

Keizerkop-adelaar.

De keizerkopadelaar wordt in de eerste jaren van de 13de eeuw aangetroffen onder andere op munten van Philips van Schwaben. Die bestaat uit een adelaar met een gekroond keizershoofd. Evenzo verschijnt hij als gekroond keizerhoofd met het lichaam van een adelaar in het grote stadszegel van Neurenberg van 1243 tot 1308. Het is ongetwijfeld een keizerkop adelaar en niet de latere jonkvrouwen-adelaar. De kop is gekroond terwijl het haar in lange gekrulde lokken neerhangt in het bekende keizertype van keizerlijke zegels en komt eveneens voor op de genoemde munten en op die van Otto IV en Frederik II. Het adelaarslijf wordt gepantserd voorgesteld, in tegenstelling met de latere jonkvrouwen-adelaar, waarbij het bovenste gedeelte duidelijk de vrouwelijke buste kenmerkt.

Jonkvrouwen-adelaar.

Wanneer deze jonkvrouwen-adelaar voor het eerst optreedt is niet bekend. Durer beeldt deze heraldische figuur reeds af voor het wapen van de stad Neurenberg, waar de keizerkop-adelaar werd verdrongen.

In de jonkvrouwen-adelaar zien we de vereniging van de keizerlijke adelaar met de H. Moeder Maria, beide helpers in de nood. De Maria figuur vinden we in zegels terug door geheel Friesland, vanaf 1324. Dit zegel vertoont Maria met het Kindeke zittend op een troon, rechts vergezeld van een draak en links van een adelaar als teken van het door de keizer verleende rechterschap. Op een andere zegel van 1400 treffen we de jonkvrouwen-adelaar aan in het schild met het randschrift: ‘S(igillum) Ennonis capitalis in Norda’.

Azteken.

Volgens de overlevering moesten de Azteken zich vestigen op een plek waar ze een koningsarend aantroffen met een ratelslang in de klauwen en gezeten op een bloeiende Opuntia. Toen ze de plek bereikten wat nu het huidige Mexico City is, de plaza Domingo in 1312, zagen ze daar wat ze zochten. Ze legden daar de fundamenten van een mooiere en fijnere stad dan ze ooit gedroomd hadden. De arend met de slang in zijn bek die op een cactus rust komt nu voor in hun wapen.

Uit M. Catesby

Op 20 juni 1782 adopteerden de burgers van de nieuwe staat de Amerikaanse zeearend, Haliaetus leucocephalus: (withoofdig) de witkoparend, als hun nationale symbool. Franklin gaf de voorkeur aan de kalkoen, want, zei hij, “de witkoparend is als de mens die van zwendel en bedrog leeft, meestal arm en vaak heel gemeen”. Ze bestelen dan ook vaak visarenden en eten aas.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe XXV.

Den Arend en de Vos;

‘De Arend kromgebekt het Vossen nest beloerde

Daar zij de jongskens naar haar gebroedsel voerde

Die veilig van ’t gedierte, van hagel, wind en stroom

Gelegerd is in de top van een boom

De Vos, die is beroerd, is toornig en ontstoken

Meteen ook gezwind zijn leed op ’t strengste te wreken

Maar omdat hij een vlerkje mist om op te stijgen in de locht

Daar in de top des boom zijn jongskens zijn gebrocht

Hij met een vurige toorts ’t bebladerde hout van onder

Aan lichter laaie blaast, en branden dit te wonder

Alaas! D’Arend schreit vast in ’t midden van ’t gesmook

De Moeder hopeloos vliegt om vuur en rook

Maar och! ’t Is al te vergeefs, ’t houdt niet op met branden

Of al ’t gebroedsel is met nest en al ten schanden

Gij, die in mogelijkheid, gelijk gebenedijd

Tot op der eren troon als God verheven zijt

U voor ’t minste ontziet, en wacht u haar te krenken

Gedenk dat d’allerkleinste zich zal wreken te denken.’

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe XXXII;

De Vorsch, Ratt ende Adelaer;

‘De groene Vorsen leger bestond zeer fel te woelen

En met de Ratten krijg te voeren om de poelen

Doch, eindelijk afgemat, besloten tot een vre

De Vorsenkoning, noch de oorlog niet vergeten

De Veldenvorst belaagde en noodde hem te eten

Die, peinzende om geen wraak, schreed over de Vorse rug

Op dat hij over ’t meer hem strekken mocht geen brug

Maar midden in de stroom gezwommen en gekropen

De Vors uit oude haat de Veldrat heeft verzopen

’t Welk als de Arend zag, die deze buit heeft beloerd

En Vors en Rat omhoog tot hare roof gevoerd

De moordenaars nimmer meer haar straffe ontvluchten mogen

De straf treedt altijd de boze onder ogen

Zij volgt hem waar hij gaat, gelijk de schaduw ’t lijf

En altijd komt hem voor zijn goddeloos bedrijf

’t Vergoten bloed roept wraak, waar hij is gevloden

Ter tijd de levende is begraven bij de doden’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe XXXXI;

Adelaer en de Rave;

‘Aan ’t ongeruste strand der zee, der duinen voedster

Vond een Adelaar een toegesloten oester

Een zo vast gesloten schelp, dat hij vergeefs zijn best

En ijdele arbeid deed om ’t openen op ’t lest

Een rave daar in de buurt, om die buit te krijgen

Riep: O gij moet er mee omhoog naar de wolken stijgen

En verbrijzelen de oesterschelp door ’t vallen naar beneden

Op een verheven klip en rots of harde steen

Want ijdel en vergeefs arbeidt gij en moet ‘t bezuren

Te breken deze schelp, die hard is van nature

De Arend beviel dit wel en steeg opwaarts naar de locht

Liet de oesterschelp vallen opdat ze breken mocht

De schelp viel in twee, omdat ze op de rotsen klapte

De raaf daar in de buurt de vis terstond snapte

De tafelvrienden zijn zodanig ook van aard

Zij vertroetelen de waard om een likkebaard

Maar als ten einde loopt het brassen en het smeren

Zo wil de vriendschap fluks in vijandschap verkeren’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe LVIII;.

Adelaer en Scorpioen;

‘De Arend, van ’t venijn des Schorpioens vergeven

Zich vond uit lust tot wraak zeer pijnlijk gedreven

En greep ’t veelvoetige dier van ’t aardrijk in de locht

Met zijn kromme bek, opdat hij kwetsen mocht

Maar alaas! Het was vergeefs, in plaats van zich te wreken

Heeft ’t Schorpioen al meer met gif hem bestreken

En dodelijk gekwetst, de Vogel lijdt vast smert

Want ’t werkende venijn bekruipt al meer zijn hert

Ter tijd gans afgemat viel hij in ’t gras verslagen

Liet de ijdelheid zijn ziel aan zijn plaatsen dragen

Wie brandt om eigen wraak van ’t eens ontvangen kwaad

Zie toe met wie hij zich ten strijde onderstaat

Lijdt liever ongelijk, als tot wraak genegen

Gij een sterker Held trekt of komt tegen.’

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe LXIX;

Sleck en Adelaer;

‘De Slak met haren staat misgenoegd en gans ontevreden.

Vermist zij kruipen moest, en werd van elk vertreden

Bad de Arend dat hij haarde ten hemel voerde en omhoog

Op dat zij werelds kloot met een doorzichtig oog

Eens overgapen mocht, en alle rivieren

Die vochtig hier en daar gekronkeld henen zwieren

Zij wilde hem voor die dienst vereren met de schat

Een parel, die ze kort tevoren op ’t veld gevonden had

De Arend, haast verbaast, nam haar op met zijn klauwen

En deed haar de omloop des aardrijks naakt aanschouwen

Ten leste verzocht hij haar om ’t beloofde pand

Maar als hij de Slak noch kleinood noch parel vond

Hij haar de nek brak en deerlijk bracht om ’t leven

Wie niet tevreden is met wat de natuur hem heeft gegeven

Maar steeds naar hoogheid tracht, perijkel loopt voor al

Dat hem genakende is een ijselijke val.’

Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/