Kanarie

Over Kanarie

Gele sijsje, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,

Serinus serinus (Serinus hortulanus, (van de tuinen)

Uit finerareprints.com.

Naam, etymologie.

Europese kanarievogel, het gele sijsje, de gewone geelvink die in de vorige eeuw enkele malen in ons land werd gevangen. Het is de Europese kanarie, Duits Girlitz, Engelse serin en Franse serin cini. Serinus van Frans of van oud Provencaals sirena; bijeneter, van Latijn siren, een soort vogel.

Vorm.

Zijn totale lengte bedraagt twaalf en een halve cm. terwijl de staart zes cm lang is. De hoofdkleur van de verentooi is fraai groen, de achterkop, rug en schouders zijn groengeel met uitvloeiende, zwarte, overlangse vlekken. De voorkop, een streep achter de ogen en een ring aan de nek, de staartwortel en de onderdelen zijn bleek goudgeel. Een kleur die op de buik lichter wordt en op de onderdekveren van de staart in wit overgaat.

De iris is lichtbruin, de bovensnavel hoorngrijs, de ondersnavel roodachtig grijs en de poten zijn geelachtig vleeskleurig.

Het nest lijkt veel op dat van onze vink. De vier of vijf eieren zijn groenwit met bruinrode stipjes.

Deze vogel komt voor in het zuiden van Europa en Azië, het liefst in boomgaarden.

Het is een aardig, levendig en sierlijke vogel, altijd wakker en goed geluimd, gezellig en vreedzaam zolang de liefde geen aanleiding geeft tot scheiding, afzondering en strijd. De mannetjes komen eerst, later de vrouwtjes. Je merkt ze onmiddellijk op door hun gezang en onrustige aard. Hun lied lijkt op die van de bastaardnachtegaal maar wel wat zachter, het klinkt als ‘gierlitsie’ vergelijk de Duitse naam.

In Spanje vangt men de Europese kanarie door middel van mussenbomen bij duizenden ten behoeve van de keuken. Hiertoe worden in het veld staande bomen, die de vinkenzwermen tot rustplaats dienen, in grote hoeveelheid bestrooid met esparto, een hard soort biesachtig gras dat met vogellijm bestreken is. Niet alleen vinken en kanaries maar ook arenden worden hun tot buit.

Deze vogel is echter niet zo goed tegen gevangenschap bestand.

Met als bovenste een kanarie uit Elba, uit bibliodyssey.blogspot.com

Serinus canaria, (Canarische eilanden) is de tamme kanarie, de Duitse Kanarienvogel, deze wilde kanarie wordt door de Spanjaarden canario genoemd.

De kanarie is al meer dan vier eeuwen in cultuur en heeft een grote verandering ondergaan. Deze vogel wordt op vijf eilanden van de Canarische eilanden (Genoemd naar Canis; hond, die men daar veel aantrof) aangetroffen die nog in het bezit zijn van bossen, Gran Canaria, Teneriffe, Gomera, Palma en Ferro. Ook is de vogel op de Kaapverdische eilanden en Madera inheems. Hij woont daar waar dichte bomen zijn die afgewisseld worden met struiken, bij voorkeur aan de oevers van de met weelderig groen omzoomde geulen. Ook bij menselijke woningen komt hij voor.

Vorm.

Hij is gewoonlijk kleiner en ook wat slanker dan onze gekweekte vorm. Zijn totale lengte bedraagt twaalf a dertien cm, de staart is zes cm lang. Op het oude mannetje zijn de rugveren geelgroen met zwartachtige schaftstrepen, het asgrauw heeft op de rug vrijwel de overhand, de staartwortel is geelgroen, de bovendekveren van de staart echter zijn groen met asgrauwe randen, de kop en nek zijn geelgroen met smalle grijze randen. De voorkop en een brede streep achter de ogen, die aan de nek een kringvormige bocht krijgt, zijn groenachtig goudgeel en zo ook de keel en bovenborst, de zijden van de hals zijn daarentegen asgrauw.

De iris is donkerbruin, de snavel en de poten zijn bruinachtig vleeskleurig.

Zijn voedsel bestaat grotendeels uit plantaardige stoffen, fijne zaden, mals groen en sappige vruchten, vooral vijgen. Water is voor de kanarie volstrekt onmisbaar. Hij vliegt dikwijls en meestal in gezelschap naar de drinkplaats en net als onze tamme kanarie houdt hij veel van baden waarbij hij zich zeer nat maakt.

Nest.

Het nest bevindt zich meestal een paar meter boven de grond, vaak hoger. Voor jonge en slanke boompjes schijnt hij een voorliefde te hebben. Het is een sierlijk nestje en goed afgebouwd dat grotendeels uit plantenwol bestaat. Elke dag wordt er een ei gelegd en dat een vijf dagen lang. De eieren zijn bleek zeegroen en met roodachtig bruine vlekken bezaaid, zelden bijna effen van kleur. Ook de wilde kanarie broedt dertien dagen. De jongen blijven in het nest tot ze geheel bevederd zijn en worden nog enige tijd na het uitvliegen door beide ouders gevoerd. Het aantal broedsels bestaat in een zomer uit vier, soms drie. Terwijl het wijfje broedt zit het mannetje niet ver af en bij voorkeur hoog in de bomen die nog geen bladeren hebben. Op zulke plaatsen zingt hij het liefste en langst achtereen. Hij zingt ongeveer hetzelfde als onze tamme.

Historie.

De ouden, Gessner en Aldrovandi kenden meestal alleen de groengele kanarie. Niemand weet aan te geven wanneer de verandering van groen naar geel gekomen is. Nadat de Spanjaarden in 1311 en 1473 de Canarische eilanden veroverden werd het een handelsproduct. Het werd mode dat de voorname vrouwen zich met een kanarie op de hand lieten schilderen. De Spanjaarden behielden een eeuw lang deze handel als monopolie. Ze verkochten alleen mannetjes. In het begin van de 16de eeuw kwam ze naar Engeland. Door een gestrand Spaans schip werd de vogel naar Elba verplant, midden 16de eeuw. Ze verwilderde hier, maar werd door de Italianen vrijwel weer uitgeroeid en dan in Italië en vooral in Duitsland gekweekt.

De in Keulen levende Engelsman Turner beschreef ze in 1544: ‘quas aues canarias vocat’. Er is een vermelding van een zekere L. Aldersye, een koopman uit Londen die bij zijn bezoek aan Augusta in 1581 in Duitsland was. Hij schreef dat ze daar kanaries in een ruimte hadden die door ijzerdraad omgeven was. Gessner,1585, noemde het Zuckervogele omdat de handelaren ze zo noemden omdat ze in hun thuisland met suikerriet gevoerd werden.

Ze werden wel gekruist met de groenling, kneu sijs en dergelijke verwante vogels waardoor er telkens nieuwe kleuren bijkomen.

Er bestaan nu verschillende vormen in diverse kleuren. Vooral in Engeland werden er kleurvariëteiten gekweekt als de Lizard: hagedisachtig, de Yorkshire spangles: goudglinsterend, Cinnamoms: kaneelkleurige. Men krijgt ook dieprode kleur door voeren, bijvoorbeeld door wortels te geven, saffraan en smaakloze cayennepeper.

De vogel uit de Harz ziet men als nachtegaalzinger of geluksvogel, het zijn de Doppelglucker of Gluckroller. De Hollandse rassen zijn grote en slanke vogels met een duidelijk gekromde rug en opgestoken schouders. Die staan naast gekrulde veren, borst en vleugels, de zogenaamde Jabot en Epauletten. Men onderscheidt trompetters, grote en slanke rassen, Parijzenaars, Lord Mayor, Brabanters en Brusselers.

Met goede voeding houdt men een zanger wel twintig jaar in een kooi.

Bestiaria.

Kampen.

(202) In Kampen daar had men ook een kanarie. Die was van de vrouw van de burgemeester. Op een gegeven moment wist die los te komen en was weggelopen. De burgemeester moest er wat aan doen, vond zijn vrouw. Hij besloot toen maar de poorten te sluiten zodat het beest niet ontsnappen kon. Zelfs de bruggen werden opgehaald. Er kon geen muis meer in of uit. Hoe de kanarie toch ontsnapt is weet men nog steeds niet.

Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaen...