Patrijs
Over Patrijs
Bijbel, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,
Perdix perdix L.
Naam, etymologie.
Patrijs of veldhoen. In midden-Nederlands was het pertrijs of patrice, in Engels is het partridge, wat stamt van oud-Frans pertris of perdris (nu perdrix gris) en dat van Latijn perdicem en dat van Grieks perdix, mogelijk naar het geluid dat de vogel maakt als hij van de grond loskomt.
Duitse Rebhuhn heette in oud-Hoogduits Reb(a)huon, vergelijk Noord-Duits rap: snel, Raphone, vandaar werd het in midden-Nederlands raphoen. De vogel is naar zijn kleuren genoemd, vergelijk het oud-Slavische woord rebu dat bont betekent.
Vorm.
De patrijs is zeer bevallig. Het voorhoofd en een brede streep over en achter het hoofd, de zijden van de kop en de keel zijn licht roestrood. De bruinachtige kop is met geelachtige en overlangse strepen getekend, de grauwe rug met roestrode banden en lichte schafstrepen en zwarte, fijne zigzaglijnen. De borst prijkt met een brede band die op een asgrauwe grond met zwarte golflijnen getekend is en zich aan weerszijden van het onderlijf voortzet en hier door roestrode en aan weerszijde wit gerande dwarsbanden wordt afgebroken. Op de witte buik staat een grote hoefijzervormige vlek van een kastanjebruine kleur.
Het oog is nootbruin, een smalle naakte ring om het oog en een streep die zich van hier tot achter uitstrekt zijn rood.
De snavel is blauwachtig grijs, de voet bruinachtig.
Totale lengte is zes en twintig tot dertig cm, de staartlengte is acht cm. Het gewicht is een halve kg.
Het wijfje is kleiner dan het mannetje en heeft nagenoeg dezelfde kleur maar minder fraai, de bruine vlek op de buik is minder groot en minder zuiver en de rug donkerder.
Vliegen.
Gewoonlijk stapt de patrijs met ingetrokken hals en in gebukte houding voort. Als hij haast heeft loopt hij meer rechtop met vooruitgestoken hals. Hij verstaat de kunst van verbergen en maakt gebruik van iedere schuilhoek en ‘drukt’ zich in geval van nood op de grond in de hoop niet opgemerkt te worden.
Hoewel men zijn vlucht niet log kan noemen vereist deze beweging hem veel inspanning en vermoeit hem spoedig. Bij het opvliegen moet hij zijn vleugels snel en met gedruis bewegen. Als hij op zekere hoogte is gekomen dan schiet hij over grote afstanden met onbewogen vleugels door de lucht en geeft slechts nu en dan door snelle vleugelslagen nieuwe vaart. Hij vliegt niet graag hoog en zit ook niet op bomen, het is een zeldzaamheid als een patrijs zich op een dak neerzet. Daarentegen ziet men hem soms een kunst beoefenen die men hem niet in staat zou hebben geacht, namelijk zwemmen.
In het voorjaar lopen de mannetjes keurig in het gelid achter elkaar aan en dan draaien ze zich plotseling om en lopen met dezelfde precisie weer terug. Ze blijven even ver van elkaar maar het gaat steeds sneller tot ze elkaar raken en er een gevecht uitbreekt.
Roep.
Zijn gewone geluid is het duidelijke en ver hoorbare klank ‘kirrhik’. De oude haan gebruikt deze in kirrhek’ veranderde loktoon zowel om zijn wijfje als om zijn kinderen te roepen als om een tegenstander tot de strijd uit te dagen. Angstige hoenderen gillen ‘riepriepriepriep’ of brengen een als ‘tert’ klinkend ratelend geluid voort. De jongen piepen als tamme kuikens en roepen later ‘truupekier tuup’. Een prettige gemoedsstemming wordt door een door ‘koerroek’ aangeduid, het waarschuwende sein is een zacht ‘koerr’.
Broeden.
Patrijzen verbergen en maken hun nesten in dorens en twijgen van struiken en bosjes zodat ze goed verdedigd zijn tegen wilde beesten. Ze zijn zeer monogaam en zeer trouw. Begin mei begint het broeden. Elke hen legt een negen tot zeventien eieren. Men veronderstelt dat in een nest, waar er meer in leggen, er meer dan een hen in gelegd heeft. De eieren zijn peervormig en niet zo glanzend, licht groenachtig tot bruingrijs van kleur. De hen die de volgende zes en twintig dagen met ongelofelijke zelfverloochening broedt zit zo vast dat achtereenvolgens al haar buikveren uitvallen en ze verlaat het nest alleen als dat strikt noodzakelijk is om het nodige voedsel te zoeken. Er zijn gevallen bekend dat je de hen zo met nest en al kan optillen. Maar veel nesten komen om door heidebranden. Terwijl de hen broedt wijkt het mannetje niet uit haar nabijheid en houdt oplettend de wacht, waarschuwt haar voor ieder gevaar en aarzelt ook niet zich hieraan bloot te stellen. Daarom is na het doden van de haan in de regel ook een dergelijk lot aan de hen beschoren.
De jongen bewegen al zeer behendig vanaf hun eerste levensdag. De vader houdt de wacht en waarschuwt en verdedigt hen, de moeder leidt, voedt en beschut ze onder hare vleugels. Angstvallig ziet hij rond of enig gevaar zijn gezin bedreigt of af te wenden is en loopt de vader heen en weer terwijl de moeder met een kort en waarschuwend geluid de jongen om zich heen verzamelt en hen beveelt om naar een schuilplaats te gaan die ze hen aanwijst. Zodra ze vermoedt dat allen verborgen zijn, dan zal ze met de vader alle middelen in het werk stellen om de vijandelijke aanval te verijdelen of af te wenden. Moedig stellen beide ouders zich te weer, doen geen aanval maar trachten de aandacht van de vijand op zich te vestigen en van de jongen af te leiden tot ze van oordeel zijn dat die zich ver genoeg verwijderd heeft. Dan vliegt eerst de moeder terug naar de jongen die intussen geen streep zijn afgeweken van de hun aangewezen schuilhoek. Zodra de vader zijn lievelingen in veiligheid acht laat hij de vervolger in de steek en komt terug. Wanneer alles in de streek weer rustig is laat de vader zijn roep horen en wacht het antwoord van het wijfje af en voegt zich dadelijk weer bij zijn gezin, klucht genaamd. Zodra de kuikens echter hun vleugels kunnen gebruiken, na een zestien dagen, wijzigt hun gedrag en ook dat van de ouders. Als er nu een vijand nadert vliegen allen op en strijken een eind verder weer neer. Als ze hier ook opgejaagd worden dan verdelen ze zich in afzonderlijke troepen of individuen en vliegen in verschillende richtingen weg of laten zich op de grond vallen, ‘drukken’ zich of proberen lopend weg te komen. Als de vader meent dat het gevaar voorbij is begint hij te lokken en achtereenvolgens antwoorden alle trouwe kinderen waarna de ouders de gehele troep weer om zich heen verzamelen doordat de vader elk van de jongen afzonderlijk haalt en naar de moeder brengt. Later moeten de jongen de vader een deel van zijn zorgen ontnemen door als voorposten dienst te doen en op de uitkijk staan. Als de jongen hun ouders verliezen voegen ze zich bij een ander gezin.
Het opvliegen geeft een eigenaardig vleugelgeroffel, als je daar niet aan gewend bent kan je ervan schrikken. Hoogvliegers zijn het niet. Ver vliegen doen ze ook niet. De klucht stuift op en strijkt spoedig weer neer. De derde keer doen ze dat meestal een lange tijd. Dat weten de jagers. Meestal wordt gejaagd met een patrijshond. Heeft men misgeschoten en is de klucht uit elkaar dan probeert men ze weer bij elkaar te krijgen door middel van een patrijzenlokker, een fluitje die het kraaiend haantje nabootst.
Bestiaria.
Shakespeare, ‘ii King Henry VI’, iii, 2, 191;
“Who finds the partridge in the puttock’s nest’.’Wie vindt in ‘t nest des haviks den patrijs’.
But may imagine how the bird was dead’. En zal niet raden, hoe de vogel stierf’.
Although the kite soar with unbloodied beak?’ Al vliegt de valk met onbebloede snavel?’
Uit Maerlant; ‘Perdix heet patrijs bij namen. Jacob en Isidorus tezamen en Sint Ambrosius zeggen mij dat het een loze vogel zij omdat elk van de ander z’n eieren steelt, maar als de jongen zijn geteeld kennen ze de moeder die ze wanen bij het geluid en volgen haar dan’.
Nederrijns moraalboek, Bestiaria d’ Amour, rond 1250; ‘Want als ze een ei gelegd heeft dan komt er een andere patrijs en steelt hare. En broedt zo lang dat de jongen volwassen zijn. En dat ze goed kunnen vliegen met de anderen en dan zo horen ze de echte moeder roepen die ze legde. En verkiezen die dan met het roepen. En geleidelijk aan zo verlaat ze de valse moeder die ze voedde en volgt haar echte moeder zolang als ze leven.’
P. de Beauvais: ‘… Dit voorbeeld volgt de duivel die de kinderen van de almachtige Schepper dagelijks probeert te roven en als hij de onwetenden bijeen kan krijgen, zij die kracht nog verstand bezitten, dan voedt hij ze met vleselijke geneugten, maar die kleine kuikens, dat zijn zij die geen bedrog kennen, krijgen geestelijke vleugels door de macht van God en als ze Gods woord horen vliegen ze naar hun ware Vader, dat is God, vertrouwen zich aan hem toe en geven zich aan Hem over, net zoals de kuikens zich overgeven aan hun natuurlijke moeder. Op die manier ontvangt God door Zijn liefde in de schaduw van Zijn vleugels, dat wil zeggen in de heilige Kerk aan wie Hij ze toevertrouwt om gevoed te worden.’
“Zoals de patrijs jongen verzamelt die zij niet heeft voortgebracht, zo zal hij die rijkdom verwerft en niet op de juiste manier ze in het midden van zijn dagen achterlaten en aan zijn einde zal hij zijn als een dwaas.” Deze passage uit Jeremia wordt door de Physiologus geciteerd als een verwijzing naar de diefachtige neiging van de patrijs om de eieren van andere vogels te stelen en uit te broeden, maar wanneer de jongen volwassen zijn herkennen ze hun echte ouders en vliegen ze naar hen toe, hun eigen pleegmoeder die alleen stond als een dwaas. Deze vogel is het type van de duivel die probeert de mensenkinderen tot zich te verzamelen, maar wanneer ze groeien in wijsheid en zijn tot kennis van de waarheid gekomen verlaten zij de duivel en zijn werken en vluchten naar hun natuurlijke moeder, de Kerk. De gewoonte die hier aan de patrijs wordt toegeschreven, schijnt bij geen enkele Griekse of Romeinse natuuronderzoeker bekend te zijn geweest; maar in de Instituten van Manu wordt gezegd dat personen die kleding stelen, voorbestemd zijn om herboren te worden als grijze of gespikkelde patrijzen, afhankelijk van de kleur van de gestolen kleding. De straf die aldus wordt opgelegd door de strikt vergeldende wetten van metempsychose zou bepaalde neigingen tot stelen van de kant van de vogel impliceren en kan gebaseerd zijn op een veronderstelde neiging om eieren te stelen die voortkomt uit een verlangen naar talrijke nakomelingen. De patrijs is monogaam in zijn huiselijke gewoonten en heeft het gevoel van echtelijke gehechtheid en ouderlijke genegenheid zeer sterk ontwikkeld. Het heeft een opmerkelijk welwillende instelling en onderscheidt zich in hoge mate door het sentiment dat overeenkomt met filantropie of altruïsme bij de mens, de wezen van andere patrijzen adopteren ze en met dezelfde tederheid behandelen ze die als zijn eigen jongen; maar er is geen bewijs dat zijn voorouderschap zich ooit manifesteert in diefstal van welke soort dan ook. Dat zo’n uitzonderlijk nobel en deugdzaam gevogelte veroordeeld zou moeten worden om de duivel in de christelijke typologie te vertegenwoordigen is slechts een aanvullend bewijs van de perversies van de hermeneutische theologie
Artistieke beschrijvingen van dit veronderstelde kenmerk in bestiaria, missalen en andere devotieboeken, evenals in heilige gebouwen, laten meestal de patrijs zien die alleen in haar nest zit terwijl haar pleegkinderen zich haasten om zich bij hun echte moeder in de lucht daarboven te voegen.
Uit bestiary.ca
Toen Jeremia 17:11 de patrijs beschuldigde van nestroverij was hij op onzekere grond: ‘Een veldhoen, dat zijn eieren uitbroedt, die het niet gelegd heeft...en bij zijn einde zal hij een dwaas zijn’. Hij verwijst hier naar het oude geloof dat een patrijs eieren stal van andere nesten en ze uitbroedt als haar eigen. Dat de gestolen kuikens terugvliegen naar hun echte moeder zo gauw als ze kunnen vliegen. Er wordt aangenomen dat de vers eindigt met’ zo dat hij rijk wordt en niet door recht, in het midden van de dag zullen ze hem verlaten’. Mogelijk werden de eieren gewoon verzameld om te eten en heeft het niets met de hen te maken die zijn eieren telt. Ook omdat er in een nest meer hoenderen eieren kunnen leggen.
Maerlant; ‘Hun nest, hoor ik gewagen, maken ze graag in dikke hagen en komt iemand bij het nest, de moeder komt hij daar tegen en die gebaart alsof ze ziek is omdat ze hem haar wil laten volgen en ver of ergens anders heenleiden. Als hun jongen vaart hebben vallen ze opwaarts en bedekken zich mede met de rus, dit is hun zede, die ze in hun voeten houden. Hun wulpsheid is aardig onzacht, dat ze genieten tegen de natuur. Plinius schrijft in zijn schrift dat de haan in tijden zeer om de hennen strijden en die hij overwint, dan niet zacht, de andere ter aarde onder de voeten trekt. Geen wild vlees is zo gezond als van de patrijs in alle tijd. Hun gal, zoals Plinius zegt, opdat men er even bij weegt honing en munt en mengen dan dat het de ogen verhelderen kan’. De gal van een patrijs dat gemengd wordt met hetzelfde gewicht aan honing, verheldert het gezicht en daarom moet dit in een zilveren doos gehouden worden. Vroeger werd de gal en andere delen tegen oogziektes, slecht horigheid en vele andere ziektes gebruikt.
Seks.
De patrijs in een onrein dier. In zijn vergeetachtigheid vergeet hij de sekse en het verschil tussen mannetjes en vrouwtjes. Ze hebben hun gelijken niet onder de dieren in ritsigheid, zoals Plinius betuigt. De oorzaak is de overtolligheid waar zij zo vol van zijn zoals Aristoteles aanwijst in zijn boek. We lezen dat ze hun zaad schieten als ze zichzelf in een spiegel zien of als ze maar vrouwtjes zien of horen spreken. Het vreemde is dat alle andere dieren daarvan korter leven maar de patrijs vet wordt en meerdere jaren leeft dan een haan.
Gebruik.
Een patrijs zal luid roepen en de kooi verbreken waarin ze is gegroeid als er enig dodelijk medicijn of gif in hetzelfde huis is, toch een wonderlijke en bijzondere gave van de natuur.
De patrijs is toch slim in vele dingen, maar het bijzonder bij haar is dat als ze haar hoofd kan verbergen ze denkt dat haar hele lichaam verborgen is, als ze zelf niemand ziet denkt ze dat niemand haar ziet.
Bij het geluid van een kleine bel vliegt hij op de grond en komt in het net voor hij er erg in heeft.
Ze leven zestien jaren. In Paphlagonia hebben patrijzen twee harten.
Bijbel.
Het Hebreeuwse woord ‘qore’ betekent roeper, net zoals het Duitse Rebhuhn ontstaan is uit Rufhuhn. Het is mogelijk dat er drie nauw verwante soorten onder die ene naam verzameld worden.
Uit en.wikipedia.org
Alectoris graeca, Meisner. (vrouwelijk bij Alector: haan, Grieks) is de rots- steen of Griekse patrijs, de Duitse Steinhuhn, Engelse rock partridge en Franse perdrix bartavelle. Die is vierendertig cm lang en wordt gemakkelijk herkend vanwege zijn witte wangen die duidelijk gestreept zijn met een brede, zwarte lijn. De bovendelen zijn grijsachtig en de flanken opvallend dor. Mannetje en vrouwtje zijn gelijk.
Zijn stem wordt ver gehoord, het is een klinkend ‘cok-cok-cokr’.
Uit www.classicnatureprints.com
Caccabis saxatilis, Briss. (steen), de steenhoen heet in het Latijn ook zo en de eerste naam slaat niet bepaald op zijn zindelijkheid. Het is de Duitse Berghuhn of Steinhuhn.die is vijfendertig cm lang en vijftig tot vijfenvijftig cm breed.
De bovenkant en borst zijn blauwgrauw, de keel is wit met een zwarte keelband.
Dit dier kan gemakkelijk getemd worden, maar blijft echter vechten. De ouden lieten de steenhoenderen met elkaar vechten. In Griekenland gelooft men dat ze beschutten tegen betoveringen.Uit
en.wikipdia.org
Alectoris chukar, J. E. Gray. is nog talrijker.
Dit is de Aziatische steenpatrijs of choekar, de Duitse Chukarhuhn en Engelse Chukar partridge.
Uit tolweb.org
Ammoperdix heyi, (ammos: zand, zijn kleur, perdix: patrijs) Arabische woestijnpatrijs, sand partridge, Duitse Wustenhuhn, Frans perdrix de Hey die in de wildernis wordt gevonden van de Dode Zee waar hij opgejaagd wordt. Deze vogel wordt de helft kleiner dan de vorige. Het is een snelle loper als het zich haast op zijn olijf gele voeten en springt, als het nodig is, van rots tot rots of klimt op steile kliffen. Het rent vaak zo ver dat het uitgeput raakt en dan neergeslagen kan worden met een stok. ‘Want de koning van Israël is uitgetrokken om 1 enkele vlo te zoeken, zoals men een veldhoen (patrijs) op de bergen najaagt’, 1 Samuel 26:20. De vogel van David moet de Hey’s zand patrijs zijn.
Francolinus francolinus, de zwarte patrijs of halsband frankolijn, komt in een ander gebied voor.
Deze houdt van een dichte begroeiing en vochtige plaatsen.
Deze vogel wordt een ruime dertig cm groot en heeft een zwarte borst en flanken.
Ze zullen geregeld gevangen zijn. Psalm 91:3: ‘Want hij is het, die u redt van de strik des vogelvangers’. Het zijn allemaal meer lopers dan vliegers. Ze vliegen zelden of ze moeten uit hun beschutting verdreven worden.
Uit Martinet.
Een plaats en een persoon verschijnen in de Bijbel met namen die afgeleid zijn van de patrijs. ‘En-haqqore, Richteren 15:19 ‘de bron van de roepende; ‘Qre’ de roepende in 1 Kronieken 9:19.
De apostel Johannes heeft men tot een echte vogelvriend gemaakt. Het is de Sankt Johann Rebhuhn, de patrijs die door hem getemd is.
Uit www.eckev.nl
Alectoris rufa, (vrouwelijk en roodharig) is de rode patrijs, Duitse Rothuhn, Engelse red legged partridge, Franse perdrix rouge.
Uit fa.wikipedia.org
Syrrhaptes paradoxus, Pall, (Grieks syrrhaptein: samennaaien, de aaneengegroeide tenen, en vreemd of zeldzaam, tegen de mening in, dus onverwacht, dus botanisch zeldzaam) steppenhoen, Duitse Steppenhuhn, Engelse Pallas dans grouse, Franse syrrhapte paradoxe. Komt uit de steppen van Midden-Azië.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe XCII;
De Hennen en ’t Veld-Hoen;
‘De Landman die een Patrijs in ’t loze net verstrikte
De hanen in de ren het arme Hoen verpikten
Zo dat het zijn tijd met rouw slijten most
Op hoop van ’t verdriet nog eens te zijn verlost
Doch eindelijk zag het, hoe geregeld met onvreden
De Kammen dragers steeds zo nijdig samen streden
De een met jaloersheid was ontstoken en gekweld
Om dat met zijn boelagie een ander was verzeld
En de ander om de palm triomfantelijk te voeren
Had niet anders in ’t hoofd als grote krijgsrumoeren
Als ’t Veld-Hoen dit beoogde en zag hoe fel en wreed
Het ene gekamd geslacht ’t andere bestreed
Zo heeft het zich getroost, en dacht, ’t is geen wonder
Dat ik, arme vreemdeling, gestadig moet duiken onder
Waar burgers onderling elkaar bestaan
Op ’t scherpste en allerfelste zeer hart te grijpen aan
En daar ze dadelijk zijn genegen tot ’t allerbooste
In zijn kwaadheid zich een uitheemse licht kan troosten’.
Voghelaer en ’t Veld-Hoen;
‘De vogelaar op de loer ving een Patrijs in ’t garen
Het Veldhoen in doodsschrik, en de uiterste gevaren
De Vogelaar vriendelijk smeekte en om zijn leven bad
O, sprak het, beroof me niet van mijn alderwaardste schat
Mijn leven doch verschoon, ik sta in duizend vrezen
Mij weer in vrijheid stelt, ik zal u dankbaar wezen
En jagen u zoveel Patrijzen in de strik
Als ge begeren zou, in een ogenblik
Neen, zegt de Vogelaar, neen, je bent zo boos van harten
Dat gij een ander toe wilt brengen zulke smarten
Waarvan gij u zelf wenst te ontslaan
De welverdiende straffe zal je niet ontgaan
Die op de loer licht om anderen te verraden
Zal een zware vloek op zijn schouder laden
Die anderen lagen leidt, of hen wil do’on
Werd zelf in ’t net gejaagd en krijgt verraders loon’.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/