Zeemonnik

Over Zeemonnik

Zeeridder, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,

Rhina squatina; geschubd (Squatina squatina). Rhina; neus.

De zee-engel, Engels angelshark, angel-fish wordt vaak als overgangsvorm van haai tot rog gezien. Is vlak als een rog. Ligt vaak bewegingsloos in het zand begraven en wisselt zelden van plaats. Een langzame zwemmer die rustig en gelijkmatig gaat, meer haaiachtig. De borstvinnen dienen als stabilisering en stuurvlakken. Heeft ook en spuitmond waardoor het ademwater vloeit, weinig door de mond. De bek staat aan het eind van de kop en boven op de kop staan de ogen. Het is een zoutwatervis die in de Atlantische oceaan en Middellandse Zee voorkomt.

Het is de schoerhaai, schoorhaai, pakhaai of paddehaai.

Bestiaria.

Steeds kwamen onbekende monsters uit de zee. Plinius vermeldt dat de zee elk soort dier bevat die in de hemel of op het land leeft.

Zo worden in de zestiende eeuw vreemde wezens en zelfs door hoge autoriteiten beschreven.

Du Barta’s poëem ‘La Sepmaine’ bevat zulke vreemde dieren.

‘Yeh, mannen en maagden die ik het meest vereer. De gemijterde bisschop en de broeder met een monnikskap. Waarvan voorbeelden een paar jaar geleden getoond werden aan Noorse en de Poolse prinsen”. Uit www.monachus-guardian.org

Monnik.

De grootte en de vleugelvorm van de borstvinnen zijn verantwoordelijk voor de naam.

De zee-engel komt in vele boeken van zeemonsters voor. Waarschijnlijk stammen die allemaal af van het werk van Rondelet, “Histoire entiere des Poissons” in 1554, die daarin alle bekende zeedieren beschreef. “In onze tijd heeft men in Noorwegen na een grote storm een zeemonster gevangen dat van iedereen die het zag onmiddellijk de naam monnik kreeg. Het had het gezicht van een mens, hetzij lomp en onvriendelijk, met een kaal en glad hoofd. Op de schouders als een monnikskap twee lange vinnen in plaats van armen, het lichaamseind eindigt in een grote staart. Het portret waarnaar ik het huidige heb laten maken werd mij gegeven door de zeer doorluchtige dame Margaretha de Valois, koningin van Navarre. Die had hem weer gekregen van iemand die eenzelfde soort tekening geschonken had aan keizer Karel V. De edelman zei dat hij het monster had gezien zoals zijn portret het afbeeldde en het in Noorwegen door de golven en storm op het strand was geworpen bij een plaats die Dieze genoemd werd vlak bij een stad die Denelopoch heet’.

Met een beetje fantasie kan je daar ook een legendarisch monster in herkennen. De vis in de kledij van een monnik wordt staande afgebeeld. Het heeft het gezicht en de tonsuur, (geschoren achterhoofd) van de monnik, brede schouders en twee armen die eindigen in gespleten vinnen en een brede taille die zwaait als de schort van een priesterkleed. Voeten zie je niet en het gehele figuur, buiten het gezicht en bovenkant, is gekleed in schubben. Het geloof naar zo’n schepsel gaat terug tot de 13de eeuw waar het beschreven is door Vincent of Beauvais.

De gemijterde bisschop (Episcopus marinus) of zeebisschop (Meerbischof) werd Monachus marinus genoemd. (zee monnik). Engelse sea monk en kreeg zijn naam doordat de vetplooien in zijn nek aan een monnikskap doen denken en de tekening van zijn huid - van boven bruin, aan de onderzijde geelwit - aan een pij.

Bestiaria.

Uit Maerlant; ‘Monachos marinus, is in de zee een monnik en dit is een wonder meer. In de Britse zee vindt men deze, hoort wat wonder ik ervan lees. Boven is hij, zonder waan, veel naar de mensen gedaante, een brede kruin van het geloof, een ring van haar op zijn hoofd alzo als de monnik heeft, de opperste lip ziet men hem roeren, tanden en neus is bij hem al een, beneden heeft hij geen been en daar is hij gemaakt als een vis. Als dit dier een man genaakt en het dan bespringt en bespeelt totdat die raakt uitgeteld dat hij hem in het water mag slepen en als het alzo heeft gegrepen eet het de man omdat het mensenvlees voor alles dat het kent bemint.

Zeemonniken komen voor in de zee rond Engeland. Ze hebben het bovenlijf van een mens en dragen op hun hoofd een tonsuur zoals monniken. Een bovenlip en hun tanden en neus zijn met elkaar vergroeid. In plaats van benen hebben ze een vissenstaart. Als er een mens in zijn buurt komt maakt de zeemonnik allerlei dolle sprongen totdat hij zijn slachtoffer zo dicht genaderd is dat hij hem het water in kan sleuren. Daarna verslindt hij hem omdat er niets is wat deze dieren liever eten dan mensenvlees.

Bisschop.

De tweede figuur had meer de gedaante van een bisschop. De tekening kwam bij Gessner door de medicus Gisbertus Germanus die ze uit Amsterdam ontvangen had. Gessner verwijst naar de oude fabelen van sirenen en najaden.

‘In het jaar 1433 is er ook een monster in de Oostzee gevangen met een mijter op het hoofd en ander tuig wat een bisschop vertoonde. De koning van Polen wilde het in een toren opsluiten, maar verzette zich hardnekkig tegen deze aanslag op zijn vrijheid, en smeekte zijn medeprelaten, de bisschoppen van het rijk, aan wie de bijzondere eerbied toonde en het keert terug naar zijn inheems element. Dit verzoek werd uiteindelijk ingewilligd en als blijk van vreugde en dankbaarheid maakte het kruisteken en gaf het de bisschoppelijke zegen met zijn vin, zoals het verdween onder de golven. In 1531 werd, volgens Nederlandse kroniekschrijvers, een andere bisschopsvis in de Duitse Oceaan gevangen en naar de koning van Polen gestuurd, maar deze weigerde hardnekkig iets te eten en stierf op de derde dag van zijn gevangenschap. Rondelet heeft hiervan een portret gezien in Rome. Daar bevonden zich brieven bij met de mededeling dat ‘men het monster in bisschopshabijt voorwaar in het jaar 1531 had gezien zoals het hier is afgebeeld’. Gessner beschrijft ook de meerman (Homus marinus) en de zeemonnik (Monachus marinus), waarvan wordt gezegd dat ze zijn gevangen in de Oostzee, het Britse Kanaal, in de Rode Zee en aan de kust van Dalmatië. Blijkbaar hebben we hier te maken met enkele van de vele soorten zeehonden die worden gezien door het vergrotende en vervormende medium van religieus bijgeloof.

Samenvatting.

De monniksrob heet nu Monachus monachus, ook zeemonnik. (Stenorhynchus albiventer) De monniksrob is familie van de zeehonden. Woont in de M. Zee en wordt een twee en een halve meter groot met een 250-300kg.

Mogelijk was de zee-engel een rogachtige haai, Rhina squatina, die grote vleugelvormige borstvinnen heeft die voor een monnikspij kunnen worden aangezien. Hij dankt zijn naam aan de zeer grote, vleugelachtige en aan de zijde van de romp gehechte borstvinnen. De voorste lap sluit tegen de onderzijde van de achterkop aan en door de achterste lap worden de eveneens grote en horizontale, aan de zijden van de buik gehechte buikvinnen, gedeeltelijk overdekt.

De lengte is een twee en een halve meter.

De buitengewone brede en platte, van voren zeer stomp eindigende kop heeft de gedaante van een dikke, ronde schijf. Met de van boven naar onderen afgeplatte en door de twee vinnen verbrede romp en de lange rolronde staart vertoont het een duidelijke toenadering tot de lichaamsvorm van de roggen.

Aan het voorste uiteinde van de zeer brede en korte snuit bevindt zich een zeer wijde mondspleet waarvan de hoeken zitten op de hoogte van de grote, halvemaanvormige spuitgaten, die op korte afstand van en achter de tamelijk kleine en sterk naar boven gerichte ogen uitkomen.

De bek staat op het einde van de kop en niet aan de onderkant als bij een rog. De neusgaten zijn voorzien van kleppen wiens randen als het ware franjes dragen.

In de nauwe ruimte tussen de onderzijde van de achterkop en de voorste lap der borstvin vind je vijf kieuwspleten die slechts door vliezen gescheiden zijn.

De kaken zijn met kegelvormige en puntige tanden gewapend, die verscheidene reeksen vormen

De staart is slank en aan de bovenzijde voorzien van twee kleine rugvinnen, aan het eind een staartvin die door twee flauwe insnijdingen verdeeld wordt in twee lappen, waarvan de onderste langer is dan de bovenste.

De huid van de bovendelen is ruw door de talrijke en kegelvormig beenkorreltjes die ze bevat. De onderdelen hebben een gladde huid. Die zijn geelachtig wit met chocoladebruine en onduidelijk begrensde vlekjes.

De grootte en de vleugelvorm van de borstvinnen hebben haar de naam zee-engel gegeven.

Dit dier komt wel eens voor aan onze kust. Verder over alle zeeën van de noordelijke en zuidelijke gematigde gordel. Ook in de M. Zee komt de zee-engel algemeen voor.

Hij leeft op korte afstand van de zeebodem en maakt jacht op roggen en schollen.

Evenals die ligt hij half in het zand verborgen en houdt de vurige ogen naar boven gericht en komt met het zien van de buit eensklaps tevoorschijn.

De meeste denken achter aan een walrus.

De grootte is niet aangegeven, maar het kan ook een doejoeng zijn die in Indië thuishoort. De zeekoe, Halicore, de meermin of meerman. Die komt voor in de Rode Zee en verder richting China.

Zeeridder.

In het jaar 1305, de 10de maart, werd in het midden van de zee een zee ridder gevangen die in volle wapenrusting was en zeer fraai en welgemaakt van lijf en leden. Om hem door iedereen te laten bewonderen werd hij door het land rond gevoerd, maar reeds in de derde week stierf hij te Dokkum.

Uit Maerlant; ‘Zitiron, dat is een wonder meer, want het is de ridder van de zee. Liber Rerum zegt hiervan dat het van voor pleegt te zijn gelijk als een ridder, wat men gelooft, en recht als een helm op het hoofd van een hard, ruw vel alsof het ware van leder of van zwellen. Een schild op de ene zijde, lang en hol en een deel wijd, waar dit dier zich mee bedekken mag tegen steken en slag. Met sterke zenuwen is het schild bezet en in zijn lijf bevestigd, drie hoekig is het, als wij horen spreken, en zo sterk, men kan het niet breken. Tweespletig heeft hij de staart waarmee hij slaat ter vaart zodat er nauwelijks een man mag wezen die van die slag mocht genezen, dus is het te vangen kwaad en vangt men ze en slaat men op hem. Deze vindt men in de Engelse zee, niet gemakkelijk doet men hem wee’.

De zitiron of zeeridder is een wonderbaarlijk monster. Hij ziet er aan de voorkant uit als een ridder, op zijn kop draagt hij een helm van harde, ruwe huid, een soort leer of eelt. Aan zijn ene zijde hangt een schild die lang, hol en tamelijk breed is en waarmee hij zich kan beschermen tegen slagen en steken. Het schild, dat met sterke pezen aan zijn lichaam is gehecht, is driehoekig en ondoordringbaar. Met zijn in tweeën gespleten handen kan de zeeridder geduchte klappen uitdelen. Dit maakt hem tot een moeilijke prooi. Wanneer hij gevangen wordt en men probeert hem dood te slaan doet men hem slechts met grote moeite pijn. Deze monsters komen voor in de zee rond Engeland.

Een soort rob, de klapmuts, Cystophora cristata? of haai, die zijn moeilijk dood te slaan.

Monnikskalf.

De “Münchkalb” (monnikskalf), het tweede van de monsters die zijn afgebakend en besproken in de interpretatie van twee al aangehaalde figuren zou zijn genomen van een koe in een openbaar slachthuis in Freiburg, 12 december 1522 en een rond, slap en misvormd hoofd met een tonsuur te hebben gehad waarop twee grote wratten of wratten zaten. De kin was die van een man; de neus, oren en bovenkaak waren die van een kalf; de huid hing in plooien tussen de schouders, als een monnikskap, en had spleten in de achterpoten zoals de sneetjes in oude kostuums. Dit afschuwelijke schepsel werd door Luther geïnterpreteerd als een symbool van de domheid en beestachtigheid van de kloosterorden, hoewel Melanchthon er later een andere betekenis in ontdekte en verklaarde dat het een voorbode was van de excessen van de hervormingsbeweging die zich openbaarde in Beeldenstormen en de verschrikkingen van de Boerenoorlog die drie jaar later uitbrak. Het is een interessant feit dat een van de vroegste verklaringen ervan werd gegeven door een Boheemse astroloog in Praag die er een veroordeling in zag van de ketterij en afvalligheid van Luther, de afvallige monnik. Een soortgelijke opvatting wordt ingenomen door Cochlæus, Emser en andere katholieke controversen en in een verhandeling over monsters uit de tijd van Constantijn tot het jaar 1570 door de Franse theoloog Sorbinus23, het causale verband tussen de geboorte van dergelijke wezens en een of andere vorm van schisma in het lichaam van Christus of een heiligschennende aanval op het orthodoxe geloof blijkt tot tevredenheid van elke ware gelovige.

Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/