Haan
Over Haan
Kip, hen, kapoen, kuikens, eieren, Bijbel, Christelijk, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden, spreekwoorden,
Naam, etymologie.
Gallus: Latijn voor haan.
Gallus gallus domesticus. (Gallus domesticus: tam, gedomesticeerd)
Haan. In midden-Nederlands was het hane, in oud-Saksisch en oud-Hoogduits Hano (nu Hahn (vergelijk hen en hoen, Huhn) oud-Engels heeft hona, Gotisch hana en Angelsaksisch hani wat uit Germaans xanan gevormd is en zo genoemd naar zijn gekraai, vergelijk het Latijnse cano en oud-Iers canim: ik zing.
De Engelse naam rooster is mogelijk van het woord ‘roost’: een slaapplaats of te rusten gaan.
In Frans en Baskisch is het coq, in Fins kukko, Engels cock, mogelijk is het zo genoemd naar zijn gekraai.
Kuiken heet in het Engels chicken en wordt afgekort tot chick en voor een jonge vogel van elke soort gebruikt. Kieken is een oorspronkelijke Vlaamse vorm, kuiken een Hollandse. Uit midden Nederlands kiekijn, kûken = midden Hoogduits kuchen (waarvan noord Hoogduits kichlein), midden Noordduits cûken, Angelsaksisch cŷcen, Engels chicken.
Gallus gallus bankiva uit Martinet. Rode kamhoen.
Fransen.
Op de munten van de Fransen van 1791 verschijnt de haan als genius van Frankrijk, het symbool van waakzaamheid. Dit vanwege de aanname van het Latijnse gallus dat tegelijk haan en Gallië betekent. Het was een grap en geldt zoals symbool van Franse overmoed. Want Frankrijk wordt Gallia genoemd naar de witte kleur van het volk. Vandaar dan de Grieken vanwege die melk of witte kleur hen Galatas noemen, want gale heet bij hen zoveel als melk. Van dat woord hebben de Latijnen dit volk Gallo genoemd. Dus niet van Gallus; haan.
Shakespeare ‘King John’ V,2,144: ‘Even at the crying of your nation’s crow’. Als uw landskraai kraaien ging’.
De bastaard spreekt en speelt met het woord crow, dat kraai en gekraai betekent, verachtelijk van de Gallische haan.
Het woord kokarde stamt van het Franse bonnet a la cocarde waarin oud-Frans cocard (coq: haan) ijdel betekent. Zo ook coquet, behaagziek, dus verlokkend of verliefd makend, veroveringszuchtig, aanhalend en vervolgens weer afstotend. Het is de betekenis van het haantje te midden van de kippen. Het Franse coqueter wordt omschreven met de woorden: ‘faire comme le coq parmi le poules’, dat wil zeggen coquetteren (koketteren) is doen als de haan te midden van zijn kippen.
Mythologie.
Alectryon was de dienaar van Ares, die op de uitkijk stond als de god Aphrodite bezocht. Eens viel hij in slaap zodat de minnende door Helius (zon) ontdekt konden worden. Tot straf werd hij in een haan veranderd.
Ontwikkeling.
Gallus gallus is waarschijnlijk de oorspronkelijke ouder geweest, het is het rode jungle hoen, het Bankiva hoen. Het heeft daarom dezelfde naam als de tamme haan en lijkt qua grootte en vorm op de Bantam kip. Het leeft daar nog steeds en krabt de grond met de krachtige poten en rent in volle snelheid door de bosjes. Maar het kan ook goed vliegen en rust ’s nachts hoog in de bomen.
In de bergen van Oost-Indië en Java leven nog verschillende soorten die ook als oorsprong gediend kunnen hebben. Daarom noemen sommigen de tamme haan dan ook Gallus domesticus: getemd, van ’t huis.
Uit animal.memozee.com
=Gallus sonneratii, (Phasianus sonnerati) Sonnerathoen, Franse coq de Sonnerat, grey junglefowl, is zeer groot en valt op door de halspennen van het mannetje wiens schachten van onderen breed worden en in drie over elkaar staande hoornplaatjes eindigen. Van beneden is het zwartachtig, hals en schouder is roodgeel met witte schachten en die van de rug zijn overhangend en donkerbruin, de slag- en staartpennen hebben een groene weerschijn. De Indiërs maken hem tam en richten hem tot hanengevechten af.
Uit post.queensu.ca
Gallus gallus bankiva (Phasianus baciva), rode kamhoen, Franse coq bankiva, bantamhaan. Die heeft aan de hals afgolvende rode veren met een gouden gloed.
Uit www.heatons-of-tisbury.co.uk
Een derde soort is Gallus varius (Phasianus varius furctatus), vorkstaarthoen, Franse coq ayamalas. Die is zwart met paarse en groene weerschijnende hals- en staartveren, hoog gele dekveren en een ongetande kam met slechts een baardlel.
Uit ww.antiquarianart.net
Een vierde is Gallus aeneus (Phasianus aeneus) Franse coq ayambaroogo. Die is van onderen zwart en van boven purperrood met fluweelgroene, metaalglanzende halsveren, een ongetande kam en naakte keel.
Hier stammen waarschijnlijk onze verschillende rassen van af.
Het temmen is al vroeg gebeurd wat bekend is door opgravingen in Mohenjo-Doro waar een grote stad gevonden werd die gedateerd werd rond 3300 v. Chr. Dat het hoen al volledig gedomesticeerd was voor 2000 v. Chr. bewijzen de vondsten van de legbeenderen die half zo lang zijn als van de wilde. Die inkrimping is een van de karakteristieke veranderingen in de kip, de vele kleuren en vormen komen pas later. Het temmen is veel gemakkelijk dan dat van ossen, ze verzorgen zichzelf en al gauw komt er een ei.
Historie.
De haan is al vanouds bij alle volkeren de klok van de nacht geweest. Op Indo-Bactrische grond werd hij om die reden gekweekt. Door de dienaren van Ahuramazdas werd hij als heilig dier gezien dat door zijn kraaien het licht verkondigde.
Bij de Perzen gold de haan als troostend beeld van de opstanding uit de doodsnacht en op vele Abraxasstenen figureert hij als de wijzer naar de zon zoals hij de opkomst van de zon of het aanbreken van de dag aanwijst. De haan is aan Craosha gewijd, de hemelse wachter, die door het vuur gewekt is en zelf weer de haan wekt en de door zijn kraaien de Daevas verdrijft, de boze geesten van de duisternis en vooral de demon van de slaap, de gele en langhandige Bushyacta.
Ormuzd had de vogel Parodar zelf bij Zoroaster aanbevolen. Met de hond was hij de trouwe behoeder van huis en haard, de haan als verkondiger van de morgen en symbool van het zonnelicht. Ook hier was de haan het teken van de strijd tussen licht en duisternis, het grote thema van de Zoroaster religie.
De Brahmanen verboden het gebruik van zijn vlees als zijnde onrein.
Op zegels en dergelijke komt de haan steeds vechtende voor, een kenmerk wat zo ook in de Indus vallei wordt gevonden wat zou wijzen op zijn oorsprong. De Perzen waren trots op de haan, hij werd bij de karavaanvolkeren ingezet als vechtmachine bij talrijke hanengevechten en gold ook als een goede beschermer, een soort waakhond.
Van India uit ging de haan westwaarts over twee routes. Het dier is naar Egypte gebracht over zee voor het eind van de 14de eeuw v. Chr. Zo is het aan te nemen dat de Joden ze gekend moeten hebben voor de Exodus. Een vijftien eeuwen v. Chr. vermelden de annalen van Thoetmosis III, een van de veroverende farao’s, vogels die ’elke dag dragen’ onder de tribuut die vanuit Babylonië gebracht werd. Zijn dat kippen? Er is een Chinese legende dat ze in dezelfde eeuw vanuit Birma naar China kwamen Ze komen echter niet voor op de muurschilderingen.
De eerst duidelijke verwijzing naar het aanwezig zijn van kippen in Israël is een zegel die een vechtende haan voorstelt. Dit werd gevonden te Tel en-Nasbeh, 600 v. Chr., en draagt de naam Jaazaniah, dat is de officier van de koning die opgenoemd wordt in 2 Kon. 25:23. Maar dat is geen voldoende bewijs dat de zegel daar gemaakt is. Het kan zijn dat de vorm gebaseerd is op een lokale vogel.
De haan was in staat de leeuw, koning der dieren, op een afstand te houden. Op sommige oude mozaïeken zie je de haan zegevierend zitten op de rug van een leeuw als een teken van overwinning. In Spreuken 30:30 wordt de haan vergeleken met de koning: “Vier dingen hebben een statige gang, een leeuw, de held onder de dieren, voor niets schrikt hij terug, een haan (windhond) die trots voor de kippen uitloopt” etc. In de Joodse Salomonsage wordt van Asmodi, de demonenkoning verhaalt dat die hanenvoeten heeft.
Vechtende hanen hebben vele religieuze verwijzingen, ook bij de Grieken, terwijl later de Joden een haan en hen voor de bruidsparen uit droegen omdat de vele eieren vruchtbaarheid veronderstelde. Een gebruik dat mogelijk al stamt voordat de waarde van de kip als ei- en voedselleverancier bekend was.
De andere route was over land via Perzië naar Mesopotamië waar het dier gewoon was rond 800 v. Chr. Vijftig jaar later heeft ze Griekenland bereikt wat bewezen wordt door zijn voorkomen op pro Korinthische potten. In de 9de eeuw noemde Homerus een haan in de Odysseus. Aristophanes noemt het een Perzische vogel, zonder twijfel omdat het uit dat land vandaan kwam. In de 6de eeuw was het dier gewoon in Griekenland.
In de tijd van Theognis komt het dat de beroemde atleet Milon van Kroton de gemma alectoria, de in de maag van de haan gevonden edelsteen, als amulet bij het helpen van zijn overwinningen gebruikt.
Als steeds strijdlustig was hij aan Ares gewijd, zijn kraaien werd vooral met de betekenis van oorlog voor wijs zeggend en zege verkondigend gehouden. Hij was ook aan Apollo gewijd, de zonnegod en zo was hij de zonnevogel en ook aan Athene als teken van waakzaamheid. Aan Aesculapius, de zoon van de zon, werd in oude tijden door de heidenen een haan geofferd als de bode van de dag en opkomende zon waarmede zij te kennen gaven dat zij de goddelijke goedheid en weldadigheid die alle ziekten geneest schuldig waren aan de dag, het licht van het leven. De haan is vooral als offerdier aan Aesculapius bekend geworden door de woorden van de stervende Socrates: ‘Crito, wij zijn een haan schuldig aan Aesculapius. Breng het offer en vergeet het niet’. De haan is een goedkoop offer, maar hij gold ook als symbool van de dageraad en Aesculapius was de goddelijke arts die de mensen in staat stelde het daglicht te zien. Op vele Griekse munten en Romeinse beelden verschijnt de haan als zinnebeeld van waakzaamheid en zoals symbool van Mercurius.
Hij is de boodschapper van het naderend licht, zei Valerius ‘Surgite iam pueri, vendit jentacula pistor, Cristtataeque sonant undique lucis aves’. ‘Staat op, o kinderen, de bakker heeft heet brood. Terwijl de haan alvast kraait die tot arbeid noodt’. Ovidius zegt: ‘‘s nachts wordt de nachtgodin met een haan gepaaid, omdat hij wakende de dag te vroeg aankraait. De haan verdrijft de nacht door ‘t klappen van zijn wieken. En roept de dageraad op dat die komt kieken’.
In latere tijden ging men de hen ook om de eieren waarderen, eerst was er dus de waardering voor de haan. Volgens Aristophanes, 400 v. Chr., hield iedere Athener zijn eigen legkip. De Grieken waren ook de eersten die de hanen castreerden en er zo kapoenen van maakten.
De Romeinen aten haar geregeld en brachten het overal, zelfs naar Engeland.
Met het hanengekraai staat stellig in verband wat voorkomt in het eerste en mogelijk ook de oudste van de Edda liederen. De zieneres voorspelt daarin dat bij de ondergang van de wereld drie hanen zullen kraaien; een hoogrode in het woud, Fiallor geheten, een tweede haan met een gouden kam voor de goden en de derde, een zwarte kraait onder de aarde.
Ut Megenberg.
Bijbel.
De Joden moeten ze gekend hebben in Egypte. Ze kunnen ook gebracht zijn over zee vanuit India. De vracht van Salomons schepen levert nog steeds vragen op, wat het bevat en afkomst. Als het schip uit India kwam zouden er hoenderen in kunnen zitten. Gemeste ganzen ‘barburin’ komen voor in 1 Koningen 4: 22-23, als het dagelijks eten voor Salomons tafel, maar ze worden alleen hier vermeld. Jaren later vermeldt Nehemia 5: 18 gevogelte en noemt zijn gevogelte tsippor, geen barburin. Dit wordt gedateerd na de terugkeer van de balling in het midden van de 5de eeuw v. Chr.
Wat voor soort vogels waren die van Salomon? Het kunnen eenden of ganzen zijn die ingevoerd werden vanuit Egypte. De beste suggestie lijkt die van kippen te zijn omdat de Arabische naam birbir afgeleid kan zijn van barburin. Bij Nehemia lijkt de kans op hoenderen groter omdat ze toen van alle kanten binnen konden komen.
De haan heet in het Grieks alektor en komt voor bij het ontkennen van de Heer, Mattheus 26:34. In het N.T. is er geen probleem met de datum en vermelding. De haan is lang in gebruik geweest om de tijd aan te geven en werd op kameelkaravanen gedragen als ‘alarmklok’. Het gaf zijn naam aan een van de vier nachttijden die bekend was bij de Joden in de Romeinse tijd. Marcus 13:35: ‘laat in de avond,.. te middernacht.. bij het hanengekraai.,’s morgens vroeg’.
Een kuiken heet in Grieks nossion en komt in Mattheus 23:37 voor met de hen, in Grieks ornis, hoewel dit woord meestal gebruikt wordt voor ‘vogel’, maar uit de context wordt dit een hen.” Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt, wie tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt niet gewild’.
Christelijk.
Toch komt in sommige vertalingen de haan voor. In de Bijbel wordt de haan als intelligent gezien, getuige de vraag: ‘Wie gaf de haan zijn verstand?’ Job 38:36. (anders worden het wolken) De kip heeft die titel niet, het is de domme kip. Mogelijk is dit omdat de haan zoveel kippen in bedwang houdt terwijl de kippen zo gewillig het gezag van een haan aanvaarden dat ze wel dom moeten zijn.
Dit dierengeslacht heeft een zonderlinge genegenheid tot de kuikens en omdat ze zwak zijn bedekt ze met haar vleugels de kuikens tegen de kiekendief iets wat je bij geen ander dier ziet. Alzo onze moeder de wijsheid Gods, is door aanneming van het vlees, als enigszins verzwakt, zij heeft onze zwakheid overdekt en staat de duivel tegen dat hij ons niet wegrukt, in welke bescherming ‘t gene zij tegen de kiekendief tracht te bewerken, bij Christus met kracht tegen de duivel teweegbrengt. Op Psalm 90.
Geen vogel wordt zo verzwakt met zijn jongen als een hen want in de hen herkennen wij de zwakheid van haar stem en het slap hangen en ontsluiting van haar veren. Zij wordt helemaal veranderd door de geweldige aandrift tot haar kuikens omdat die zwak zijn, omdat wij zwak waren heeft zich de wijsheid Gods als zwak aangesteld, omdat het woord vlees is geworden en in of onder ons gewoond heeft opdat wij ons onder zijn vleugelen zouden verzamelen. De hen verzamelt het graan om de kuikens eten te geven en staat klaar om hen de weg met haar stem te wijzen. Mochten ze verstrooid zijn dan klokt ze ze bij elkaar en neemt de trouwe plicht van een moeder waar. De kerk wordt met een hen vergeleken, Mattheus 23. Alzo dwaalt het volk Gods, de vleselijke wellust, de wereldse begeerlijkheid volgende, op verscheidene omwegen welke de moederkerk door de priesters, nu met bestraffingen en met zachte strelingen als met verschillende stem hen verzamelen en aan te lokken, gelijk een hen met kiekens. Gelijk de hen de kuikens vol vrees bedekt, zo dekt ook een Koning het volk dat hem toegewezen is.
De haan telde men onder de onreine vogels. Men zag hem naast een aap en een slang tezamen gebonden in een zak waarin een misdadiger ter dood werd gebracht. Hij is nogal hitsig en geil en gaat samen met zijn moeder, vecht tegen zijn vader en zoekt in de mesthoop en allerlei vuiligheid. Het is geen offerdier. Pythagoras onthield zich van een spierwitte haan omdat die aan de Maan gewijd was.
Christenen.
De haan blijkt al bij de eerste christenen een belangrijke functie te hebben gehad. Hanen waren weervoorspellers, ze waakten ‘s nachts en kondigden de dageraad aan. De hanen hadden daardoor een horlogefunctie. De haan heeft daarom een speciale relatie met de zon, hij kondigt het licht aan, het tussenlicht terwijl de zon er nog niet is. De Romeinen geloofden dat deze strijdbare vogel andere dieren kon verjagen en door zijn gekraai ook de boze geesten van de nacht op de vlucht dreef. De haan stond voor het goede want hij was een kameraad van de zon en hij stelde zelfs de zon voor, vooral als hij wit was. Wanneer de Romeinen ‘s morgenvroeg nadat ze wakker werden van het hanengekraai op het tempelplein verschenen waren ze gewend een kushandje te werpen naar de zon aan wie ze goddelijke kracht toekenden. Het kushandje was een algemeen gebaar om goden en godenbeelden te begroeten.
De eerste christenen probeerden deze heidense gewoonten te verbannen, maar volksgebruiken en gewoonten zijn moeilijk te verdrijven. Ze besloten tot een compromis en kerstenden de oude gebruiken en stonden toe dat ook de christenen de oude rituelen overnamen als ze er maar bij dachten dat Christus de zon is en dat de haan een symbool is van de verrezen Christus, het nieuwe licht. Voor de christenen werd het tijdstip van het hanengekraai het moment voor het gebed, zoals ook ’s avonds als de lampen aangestoken werden gebeden werd. De ochtendgebeden werden in de jonge kerk dan ook gallicinia genoemd: gebeden en liederen bij het hanengekraai. Van Augustinus weten we dat juist die gallicinia de meest populaire gezangen waren in zijn tijd. Op het tijdstip van het hanengekraai werd de liturgieviering geplaatst.
Ook de Paasviering van het christendom werd gescharnierd rond het hanengekraai. Zaterdag avond als de lampen aangingen trokken de christenen zich terug in hun kerk en begonnen hun nachtwake. De hele nacht was men wakend bij elkaar en vastte zonder voedsel of drank, het lijdensverhaal werd gelezen en de kruistocht van Christus werd overwogen in gebed en gezang. Op het moment van het hanengekraai sloeg de viering om in vreugde en kreeg de paaswake het karakter van de verrijzenis en werd de viering besloten met een vreugdevol maal, de eucharistie. Later in de vierde eeuw werd op het moment van het gallicinium in de paasnacht gedoopt. Op het scharniermoment van droefheid naar vreugde, als de haan kraaide en daarmee de boze geesten verdreef, werden duivel uitdrijvingen gedaan die hoorden bij het doopsel. Het kwaad werd afgezworen en de dopeling werd uit de greep van de zonde verlost terwijl de haan aan het kraaien was.
De haan als zinnebeeld van Christus duidt op de overwinnaar van de macht der duisternis en de boze geesten; op Hem, die oproept tot de arbeid in de heldere dag, het is de rechter die de sluimerende wakker schudt uit de slaap van de dood.
De haan is het symbool van de biecht omdat die ons herinnert aan Petrus verloochening die weldra door berouw gevolgd werd, Mattheus 26, 74.
(197) De haan zien we als symbool van Christus boven op de palmpaasstok. Hij is het licht dat de duisternis (boze) verdrijft en zo het symbool van herleving zoals hij eenmaal met de palmtak de oude graven der christenen versierd moet hebben.
Ook kwam de haan voor boven op de pinkstermeiboom. De levende haan werd opgesloten in een korf en zaterdag voor Pinksteren werd hij omhoog gehesen en stevig bevestigd waarbij alle jonge mannen moeten helpen, geen meisje mag aanwezig zijn. Na afloop opent de pinksterkermis met bal waarop als de muziek even staakt de heren moeten kraaien en de dames moeten tokkelen, wie mist moet dit afzonderlijk overdoen. Drie dagen lang oefent de haan zijn magische gekraai uit, immers warmte verwekkende kracht werd toegekend aan hem wiens kraaien aan het opgaan van der zon voorafging. Op Pinksterdinsdag wordt het dier uit zijn eenzaamheid verlost.
Op oude heidense en vroegchristelijke sarcofagen zijn vaak twee vechthanen gebeeldhouwd waarvan er één al is bezweken aan het begin van zijn tegenstander en waarschijnlijk bedoeld was om de strijd om het leven te vertegenwoordigen. De haan typeert zowel waakzaamheid als vrijgevigheid omdat hij altijd op zijn hoede is en als hij iets vindt eet hij het niet op, maar roept de hennen bij elkaar en verdeelt het onder hen. Op dezelfde manier moet de prediker de korrels van goddelijke waarheid die hij in de Heilige Schrift ontdekt onder zijn kudde verdelen, ze in stukken plukken zodat ze gemakkelijker kunnen worden opgenomen en verteerd.
Kerktoren.
(189A) Vanaf 800 werd het de gewoonte om de haan op de toren van de kerk te plaatsen. Nu hing hij te fungeren als windwijzer en was waarschijnlijk ook bedoeld als de verdrijver van boze geesten en als beschermer van het dorp is hij het symbool van waakzaamheid.
De haan was vanouds het zinnebeeld van de bliksem. Hij splijt de onweerswolken en zuivert de dampkring. Zo is hij ook het afweerteken geworden. Vandaar staat hij boven op een toren en weert ook het onweer af als bliksemafleider, het is de rode haan.
Kerkvaders wijzen erop dat de haan ook een profetische functie heeft. Immers de haan draait zijn kop tegen de wind in en gaat dan pas kraaien zoals een profeet preekt tegen de wind van de tijdgeest in en tot bekering roept. De haan op de toren is een symbool van de prediker. Hij is een voorbeeld van wakkerheid vooral voor de dienaren van het Woord. Hij brengt ook de leraren tot wakkerheid die het volk tot boete roepen. Iedereen die als wachter over het volk aangesteld wordt moet op de hoogte staan van zijn leven zodat hij door dat overzicht voordeel zal halen. Er zijn er ook bij die de heilige leraren met hanen vergelijken vanwege de kraaiende verkondiging van het naderende licht terwijl de duisternis van het tegenwoordige leven er nog is. Want zoals de haan op zijn nachtstonden diegene opwekt of wakker maakt en de lopende tijd in verschillende stonden verdeelt voordat het dag is zo moet een zielverzorger naar de gesteldheid van de personen en onderscheid van omstandigheden de zielen van de zaligmakende leren inplanten.
Of de haan staat daar in verband met het bekende verhaal van Petrus. De haan zou dan staan om de ontrouwen tot waarschuwing te dienen.
Of om het kwaad af te weren door het beeld wat het kwade voorstelt, zie Numeri 21:9 wat daar gezegd wordt over de koperen slang.
Of een bouwoffer dat aan de schutgeest van de kerk gebracht is en vroeger in de fundamenten, meestal onder de drempel, ingemetseld werd.
Het meest waarschijnlijke is vanwege zijn waakzaamheid. Het kruis dat onder de haan oprijst zou ons herinneren aan Christus dood en de bal die kruis en haan meestal steunt op de val van de mens in het Paradijs door de appel die Eva plukte. ‘Waakt (de haan) en bidt (het kruis) opdat gij niet in verzoeking (de appel) komt’. Kruis en appel zijn eenvoudige zinnebeelden van de geestelijke en wereldlijke macht.
Hij kraaide op de dag dat Christus werd geboren. Daarom zal op de Dag des Oordeel alles wat haan heet en zelfs de ijzeren hanen op de torenspitsen luid gaan kraaien zodat de levenden en de doden ontwaken.
Als weerhaan komt de haan al in de vroeg voor op torens. De benaming is in die tijd zowel gallus: haan, als ventilogium: windwijzer. De haan is volgens middeleeuwse opvattingen het zinnebeeld van de christelijke waakzaamheid. Dientengevolge werden door alle tijden heen de geestelijken onder elkaar schertsenderwijs ‘Gods hanen’ genoemd die het volk, evenals eens de haan bij Petrus, het volk tot boetedoeningen moesten oproepen.
Opmerkelijk is dat in de 12de eeuw het in Frankrijk alleen de adel veroorloofd was weerhanen op hun woonsteden te plaatsten. Zelfs wordt gezegd dat alleen zij dat voorrecht genoten die bij de bestorming van een vijandelijke vesting het eerst de banier op de muur hadden geplaatst. Is dat juist dan kan men er ook zeker van zijn dat de Gallische haan als symbool van de Franse republiek met dit voorrecht van de adel verband houdt.
De Galliërs (de Fransen) zouden dan op al hun nieuwgebouwde tempels een gallus: haan, plaatsen als blijk dat ze de stichters van de kerk waren. De haan draai toch met alle winden mee!
Ekkehard verhaalt in 1106 dat bij een overrompeling van het klooster van St. Galleon door de Hongaren die de gouden haan op de toren voor een plaatselijke godheid hielden, ‘deus loci’, en het klooster verlieten, ‘eo quod gallus, deus eius, ignipotens sit’.
Opvallend is dat de haan alleen in noordelijke landen op de kerkspits verschijnt. Het is toch ook een vogel van Donar geweest. De vogel van vruchtbaarheid.
De gereformeerden hebben een haantje, de Luthersen hebben een zwaantje, de Roomsen een kruisje en de Menisten een houten huisje.’
Heraldiek.
De haan is een veel gebruikt dier in de heraldiek. Hij komt veelvuldig voor in de buurt van Nijmegen en Emmerik als streekfiguur voor in wapens met het kruis. Als waakzaamheid symbool wordt de haan veelal in het wapenschild geplaatst op een verhoging, een (groen) heuveltje in de schildvoet.
Het geslacht Cocheret de la Mariniere voert de wapenspreuk: ‘Gallus haret’, ‘de haan blijft ons trouw’.
Kip, hen of hoen komt veelal voor als sprekend wapenfiguur, Hennenberg, Henny en Hensbroek. De laatste is als befaamd wapen geboren naar analogie van de klank en uit volksetymologie, een zilveren hen broedende in een gouden broek. Het broek is een laag stuk land dat oorspronkelijk toebehoorde aan een zekere Henne.
School.
Hanen waren al vanouds het symbool van waakzaamheid en kennis. In begin 1800 werd de kinderen het abc geleerd uit het hanenboek. Achter de titel ‘groot A, B, C. Boek. Ten dienste van de Jeugd, van Taalfouten gezuiverd en geheel verbeterd’, staat een grote haan waarvoor een meester staat met het opengeslagen boek in de opgerichte hand. Onder de haan staat:
‘Wanneer gij, ‘s morgens vroeg ‘t gekraai hoort van den haan
Dan, lieve kinders! Moet gij uit den bedde opstaan,
God’s goedheid danken en uw lessen vlijtig leren
Een deugdzaam, leergraag kind ziet zich van ieder eeren”.
Studenten zouden ‘s morgens net zo vlijtig met de studie moeten beginnen als de hanen.
Bestiaria.
Shakespeare, ‘Taming of the Shrew’ ii, 1, 227-8.
‘What is your crest? A coxcomb’, Wat is ‘t blazoen? Een jonge haan, die koning’.
Wil kraaien, maar ’t niet kan?’ Of is ’t een zotskap?’
A combless cock, so Kate will be my hen’. Een haan die kraait, als Kaat mijn hen wil zijn’.
No cock of mine; you crow too like a craven’. Geen haan voor mij, gij kraait nog als een kuiken’.
‘Coriolanus’ v, 3, 150;
‘Nooit hebt ge in uw leven’.
Uw moeder vriend’lijk dank betuigd, als zij’.
Zij, arme hen, geen tweede kieken troet’lend’.
Ten krijg u kloekte’.
Chantecler.
De trotse, zingende Heer Chanteclers met zijn haremvolk, Frau Kratzefuss.
In de Nonnes Presstes Tale van Chaucer heeft de haan Chauntecleer een slechte droom in de nacht voordat hij door de vos gepakt wordt. Pertelote, zijn favoriet hen, denkt dat hij ziek is en suggereert hem een laxatief te nemen uit de tuin van de weduwe. (Chauntecleer komt van chante: zingen, cleer: klaar, helder)
Chaucer:
‘Zo’n kraaier vond je in ‘t hele land niet weer’.
Zijne stemme schalde zoeter uit zijn gorgel’.
Dan in de kerk op missedagen ’t orgel’.
Veel stipter was zijn kraaien in het hok’.
Dan slag van uurwerk of kloosterklok’.
Als weer de zonne vijftien graden klom’.
Dan kraaide mooier niet een haan rondsom’.
Zijn kam zag roder dan het fijn koraal’.
Net gekanteeld gelijk een vestingswal’.
Zwart was zijn snavel, en die glom als git’.
Azuur zijn poten en tenen, en zo wit’.
Zijn nagels als de lelie op haar steel’.
Zijn veren glansden als goud zo geel’.
Dees jente haan regeerde zeven hennen’.
Die hem in al zijn lusten moeten kennen’.
Zijn minnekijns en zusters noemde -ie heur’.
Zij leken wonder op hem van kouleur’.
En die het schoonste getint was aan de strot’.
Die heette schone joffer Pertelot’.
Uit Maerlant; ‘Gallus is in Dietse de haan. Menigeen kent zijn gedaante. Wel bij nacht en bij dag wijst hij bij nacht zonder zagen en slaat zijn veren dan als hij begint te zingen. Luid is zijn zang te middernacht en bij de dag zingt het zacht, met de wind hoort men het ver. Paarden zuchten, al waren ze kwaad, als ze hun gezang horen, kamelen stoten af in hun gang, helgedrocht schuwt zijn geluid. De haan eet menig kruid die andere dieren niet gebruiken
Bij de zon is zijn manieren dat hij wil rusten gaan. De leeuw ontziet, zonder waan zeker de witte haan. Oude boeken doen verstaan dat een oude haan een ei legt waar men voor waarvan zegt dat de basilisk daarvan komt, een dier dat de wereld verdoemt, maar tot deze creatuur moet er veel bijgevoegd worden door natuur, in warme drek legt hij en daar broedt de natuur te zijner tijd en dan komt dat dier uit naar zijn aard en heeft een serpenten staart en anders is het gelijk de haan. Die zijn gedaante hebben gezien zeggen, het ei is zonder schaal in een vel opgesloten ten alte male, dik en sterk en wel behoedt. Sommige wanen dat dit de pad of dat serpent broedt. En dit is over aarde bekend, als een haan de zege bevecht maakt hij zich fier allerwegen en zingt het en gaat de hoge gang, de overwonnene kruipt onder de bank. En als hennen blijven dood laat het zijn gezang van rouw groot horen’.
De haan draagt een rode kam op zijn hoofd in plaats van een kroon, als hij die kwijtraakt verliest hij ook zijn moed en is dan langzamer en bang. Als een haan de overwinning heeft behaald stapt hij trots rond, hij kraait victorie en zet een hoge borst op; de verliezer kruipt in het stof. Maar als zijn hennen doodgaan houdt de haan van verdriet op met kraaien.
De haan is kloek van gestalte vol vuur in de ogen, moedig is zijn gang en hoe rustig zijn zijn bewegingen. Hij loopt zeer deftig en is hoog, recht, groot en rood van kam en zwaar. Hij is sterk gespoord en dapper in het beschermen van zijn hennen.
Kort en krom van bek met twee afhangende lellen, breed van borst met verschillend hoog gekleurde halsveren en een verheven, bijna rechtopstaande staart die bestaat uit veertien pennen. Twee veren zijn langer dan de anderen en boogsgewijze gekromd. Hij heeft korte vleugels omdat hij zelden vliegt en bij huis blijft.
Hij drinkt het water in de bek genomen, zeer bijzonder, de kop wordt telkens achterover gegooid om het door te zwelgen. Hij slaapt soms staande op een poot en verbergt het hoofd onder de vleugels.
Ze geven kamp als ze vechten moeten. Ze worden niet zo mak als de hennen maar behouden altijd een zekere deftigheid. Maak ze niet kwaad, hun spoorslagen zijn te duchten. Ook bedreigt de haan de adelaar en de havik die hun prooi op de grond zoeken. De haan is zeer scherp van gezicht, daarom kijkt hij met een oog naar beneden om voedsel te zoeken en met de ander naar boven om naar de havik of adelaar uit te kijken. Het is wonderbaarlijk dat een haan, die geen serpent, basilisk, leeuw of draak vreest, zo bang is voor de schaduw van een kiekendief. Als die vliegt zoekt hij plotseling een plaats om zich te verbergen.
De haan, al stond hij boven op een hoop tarwe en al had hij een overvloed aan voer, hij moet scharrelen en wroeten en daar wordt hij vet van. Zo moet de mens ook de boeken van de ouden doorwerken, nazoeken en doorsnuffelen waardoor die wijsheid, glorie en een onsterfelijke naam krijgt.
Richard de Fournival in liefdes bestiarium: ‘Omdat dit geschrift mijn achterban is en ook omdat dit het laatste is waar ik een beroep op kan doen moet ik thans krachtiger spreken dan in al het andere wat ik heb geschreven. Dat zegt men ook met betrekking tot de aard van de haan; naarmate het moment waarop hij ’s nachts kraait dichter bij het allen van de avond of het aanbreken van de dag ligt, kraait hij vaker en hoe dichter dat moment bij middernacht ligt, hoe krachtiger hij kraait en hoe meer hij zijn stem opzet.
Het vallen van de avond en het aanbreken van de dag verbeelden het stadium van de liefde waarbij men zweeft tussen hoop en wanhoop. Middernacht daartegen verbeeldt de absolute wanhoop in liefde. En aangezien ik er dus geheel en al aan wanhoop ooit genegenheid van je te mogen ondervinden is het voor mij als het was middernacht. Maar toen ik nog enigszins hoopte was het voor mij als het vallen van de avond, toen zong ik vaker, maar nu ben ik genoodzaakt te zingen met meer kracht.’
Vondel, De Heerlijckheyd van Salomon;
‘De felle leeuw werpt vuur en vlam uit de ogen heus
En slingerstaartend door ’t achterhuis, muil en neus
Zijn gramschap ijselijk prikkelt, en de aderen gaat ontspannen
Om ’t welriekend rood van de panter aan te randen
Als juist de brave haan met purperen vederbos
Zijn trotse kop versierd, een kuif half paars, en ros
En half verguldt men op zijn kruin hoog uit ziet steken
En langs zijn stijve borst, met spikkelend bont bestreken
Een rode baard vloeit, in zijn geelgroene ogen leidt
De schrik gelegerd, en zijn leden zijn bekleidt
Met ongesponnen goud, zijn korte bek zich kromt
Zijn voet gespoord en in ’t treden gelijk de krijger bromt
Zijn grote staart zich in twee gewelfde takken takt
Met vleugelruisen hij zijn lenden ribbezakt
Hij zingt, zo het schijnt, en met zijn bijzijn en trotse brallen
Hij van de sterke leeuw de kuif en moed deed vallen…’
Vondel, De Leeuwendalers;
‘....maar zelden, al te zelden
Zag iemand zulk een haan als Roodkam in ons vlek
Wat haan, hoe bits hij was, bood hem tevergeefs de bek?
Wie was niet door of blind, die zich in ’t perk liet horen?
Waar vocht ooit een haan zo trots, met slagpen, bek en sporen?
Al stak hij op zijn adem, al kwam langs ’t lijf ’t bloed
Gedropen van ’t hoofd, noch hielde de kamper moed
Dat vijands veder stoof, dan stond hij als een muurwerk
Hoe trots was zijn gang. Wat droeg die gast een uurwerk
In zijn kop! Hoe fiks, hoe klaar en helder plag
Hij land en dorp rondom te wekken voor den dag
Bezie zijn luimen vrij, die rode en gouden veren
O Roodkam, wie dit ziet, die moet zich uwes deren’.
Kraaien.
Als hij de heerschappij heeft zingt hij alleen. Voordat hij kraait, slaat hij zichzelf met zijn vleugels zodat hij beter kan zingen. Hij is gewend om ver in de nacht helder en luid en te kraaien. Tegen de morgen begint hij met een lichtere stem en geluid.
Bij dag kraait hij dikwijls en niet op gezette tijden maar na middernacht laat hij zijn geluid twee- of driemaal met tussenpozen horen totdat de dageraad aanbreekt. Wanneer in een dorp een haan aanheft maakt hij de anderen wakker en zij antwoorden hem, de een na de ander als blijk dat ze ontwaakt zijn en algemeen de morgenstond begroeten willen met hun gejuich.
Ze hebben verschillende tonen. Zijn geluid is anders als hij de hennen bij een gevonden brokje brood roept of ze waarschuwt of wanneer hij ze bestraft of als ze een onderlinge twist hebben. In welk geval hij de onmin tracht weg te nemen en de vechtende partijen scheidt.
Als je wilt dat een haan niet kraait, zalf zijn hoofd en wenkbrauwen met olie.
Liefde.
Wegens zijn verliefdheid verschijnt de haan in de Indische mythen als begunstiger van de liefdeshandel. Dezelfde rol speelde hij bij de Grieken en bij de verbindingsfeesten van de Romeinen duidde hij de bruidegom aan.
Hij zet naast zich de hen die hem het dikst en liefst is en die hij het meest liefheeft. In de ochtendstond als hij zijn voedsel wil halen zit hij eerst zijde aan zijde en vecht speciaal voor haar ofschoon hij zeer jaloers is. De haan is het symbool van vruchtbaarheid vooral omdat hij de hen zo uitgebreid het hof maakt. De immorele huishaan die iedere hen treedt. Maar de hen heeft dan ook juist omdat geen haan weet wie zijn kinderen zijn grote, ja, meer dan dubbele liefde voor haar kuikens. Vandaar dat de Verlosser haar aanhaalt als het voorbeeld van tedere liefde, als een kloek jegens haar kiekens, Jeruzalem.
Hanengevechten.
Hanengevechten, alektryomachien, zijn sinds oude tijden gebruikelijk, ook bij ons. Men maakte ze voor de strijd klaar en gaf ze zelfs ijzeren sporen. De wijze Socrates toonde aan Iphicrates vechtende hanen om hem moed te geven. Ze gaan altijd door en geven niet op. Zo trok de Griekse vorst Themistocles op tegen de Perzen en zag hanen vechten. Hij bleef stilstaan en liet zijn leger halthouden om hiernaar te kijken. Ze zagen dat er moed in hanen was en dat die niet voor wijf en kinderen of voor de vaderlijke Goden of voor eer of vrijheid de strijd aangingen, maar alleen omdat de een niet voor de ander wijken wilde. Na de overwinning op de Perzen kwam er te Athene een wet om de hanen alle jaren een dag openlijk te laten vechten. Zoals twee hanen tegenover elkander kampen zal hij die overwinnaar is zijn kop in de wind steken en lopen als een pauw, zijn tegenstander overkraaien en blijk geven van trots, terwijl zijn tegenstander zich beschaamt in ene hoekje verdwijnt en een wonderlijk droefgeestig gezicht geeft. Als hij overwint is hij hoogmoedig, met een uitgestrekte nek als een die roem draagt.
De christelijke kerk ijverde tegen dit genoegen maar het bleef vrijwel overal bestaan. In Engeland werd het zelfs systematisch geregeld onder Hendrik VIII en Karel II, de eerste stichtte het eerste grote nationale hanengevecht te Westminster dat sindsdien de naam van Royal cockpit behield. Shakespeare, King Henry V, I, Prediker 11: dit hanenstrijdperk’, waarmee hij zijn toneel vergelijkt, naar de geringe afmeting. Weddenschappen werden eraan gegaan welke haan zou winnen waar de verliezer de spoor door de kop kreeg en de overwinnaar zijn wonden telt en waarschijnlijk nooit meer het strijdperk betreden zal. Het heeft vooral door de Engelse ‘gentleman’ opgang gemaakt, verder vrijwel nergens.
Gebruik.
Geen huis zo hoog of het had de hanenbalk hoog in het dak waar de haan met de zijnen zijn rustplaats vond. Hier maakte hij ‘s ochtend allen wakker.
Men moet het hanenbloed met zekere plechtigheid op de wijnstokken besproeien wat voor de druif zeer heilzaam is. Als het bloed van een haan gedroogd wordt en tot poeder gemaakt en in wijn gemengd wordt met wat water, zorgt dit ervoor dat het water boven komt. Dit was de ervaring van een geleerde monnik.
Rauw hanenvlees dat op de beet van een serpent gelegd wordt, verdrijft alle kwaad. Voor hetzelfde zijn ook zijn hersens goed die in een drank zijn genomen. Als een jongeling baardgroei wil hebben, laat hij dan wat hanenmest op zijn gezicht smeren. Men heeft wel opgemerkt dat dit de huid irriteert zodat die rood en warm wordt. Dat is mogelijk ook de aanleiding dat het gebruikt werd bij winterhanden. Levend werd het dier op de borst van een kind gebonden bij stuipen. De spartelingen van het dier suggereren de overname van de stuipen.
Als iemand gezalfd is met zijn vet of sap, is hij gevrijwaard van panters en leeuwen. Hoendervet vermurwt de hardigheden, het verzacht en ontbindt. Als de beenderen van een haan of hen gemengd zijn met gesmolten goud vernietigen en verspillen ze het goud. Kippenbeentjes zijn venijnig tegen goud, dat is een wonder.
Moraal.
Op een mesthoop lag eens een parel. Die had iemand ooit ergens verloren. De haan zag hem liggen, als een parel voor de zwijnen. Daar had de parel geen glans, geen luister en geen andere parels aan een ketting om te sieren. Ook de haan had geen behoefte aan een parel. De moraal van dit verhaal; ‘het maakt weinig uit hoe goed of slecht je bent, als er geen haan naar kraait’.
Folklore.
In het begin van de nacht verordende God dat alle openingen van de hemel gesloten zouden zijn. De engelen bleven stil en zonden kwalijke geesten naar de aarde die allen kwaad deden die ze ontmoetten, na middernacht kregen de engelen het commando dat ze alles weer moesten openen. Dit commando werd gehoord door de hanen en daarom klappen ze hun vleugels en kraaien om de mensen wakker te maken, de kwalijke geesten verliezen dan gelijk hun krachten om kwaad te doen. Bij het kraaien van de haan keert de hoop terug, (na de lange nacht van duisternis en boosheid) ‘Gallo canenetes spes redit’;
Laten we dus snel opstaan
De haan wekt de neerliggende
Vaart uit tegen de soezende
Klaagt de loochenaars aan. (dus Petrus)
Shakespeare, ‘Hamlet’, 1,1,140: ‘It (the ghost) was about to speak when the cock crew’.
Hor. ‘Ik hoorde vaak’.
De haan, de dageraad trompetter, wekt’.
Met zijnen roep, zo fier en helder klinkend’.
Den god des dag, dan ijlt op zijn vermaan’.
Wat geest in zee of vuur, in aarde of lucht’.
Thuis behoort, maar ’s nachts onrustig waart’.
Elk naar zijn stede, en dat dit de waarheid is’.
Werd door wat wij daar zagen ons getuigd’.
Marc. ’t Verbleekte en verzwond bij ’t kraaien van de haan’.
Men zegt, dat telkens in die tijd van ’t jaar’.
Waarin wijs ’s Heilands komst op aarde vieren’.
De dageraad vogel ganse nachten kraait’.
En dan, zo zegt men, waagt geen geest te waren’.
De nacht is veilig, geen planeet brengt kwaad
Geen elf verlokt, geen heks heeft tovermacht’.
Zo heilig, heil aanbrengend is die tijd’.
Stoppelhaan.
Het haantje is de zielenhaan van de geesten die invloed van vruchtbaarheid hebben waaraan geofferd wordt. De haan zou door zijn gekraai de boze geesten verdrijven die in het donker hun werk doen. Die boze geesten zouden de groei van de gewassen belemmeren zodat de haan zo min of meer een symbool van vruchtbaarheid werd. Daarom werd hij op de laatste schoof geplaatst. Nog heden ten dage is het spreekwoord: “de haan in de korf is je op het spoor”.
Ook is de haan een vruchtbaarheidsgeest waar hij als stoppelhaan verscheen bij de oogst. Ook het oogstfeest zelf heet stoppelhaan, in Duits Stoppelhane. Het is de verpersoonlijking van de vruchtbaarheid en als zodanig de heilbrenger van de oogst.
Het haan halen is de laatste wagen van het broodgraan die feestelijk vanuit het veld naar de hoeve gevoerd wordt. Boven de wagen prijkt de haan en soms een levende haan met een grote boomtak, de “mei”, die versierd is met bloemen. Op de wagen zijn al de kinderen van de buurt die juichen en zingen ‘Koekeloerenhaan! Het laatste voeder is op de baan, de fijne boeren hebben gedaan, de luie boeren hebben nog staan, Jou!’ De mei werd geplant midden in de messing van het hof. Dan volgde de traktatie. Na de afloop van het feestje dat de baas aan zijn volk gaf, werd de houten haan die “koning gekraaid had” en nu de oogst gelukt was aan de gevel van het voorhuis gespijkerd waar hij tot de volgende oogst bleef.
Hanenslaan.
Was het een levende haan werd hij overal gemeenschappelijk gegeten. Vaak werd die op ongewone wijze ter dood gebracht. Hij werd met stok- of zweepslagen gedood of met een oude sabel de kop afgehakt. In Silezië rijdt men na het oogstfeest een met linten versierde haan naar het stoppelveld, begraaft hem half in de grond en stolpt er een omgekeerde pot met een gat in de bodem eroverheen. De kop steekt eruit. Dan komen de geblinddoekte jongens en de een na de andere probeert hem de kop eraf te slaan. De overwinnaar heet hanenkoning. Mogelijk is dit nog een overblijfsel van een heidens offer dat besloten wordt met gezamenlijk feestmaaltijd.
Om de vijf jaar is er feest op de Nuerellendorf in Bohemen. Op een versierde wagen wordt een haan in een mand, met muziek en vermomde mensen naar een bepaalde plaats gereden. Daar aangekomen stijgt een als moor verklede persoon van zijn paard en maakt de haan aan een pin vast. Dan wordt het meisje, de hanenbruid gekozen, het meisje wordt binnengebracht en krijgt na geblinddoekt te zijn een dorsvlegel om de haan dood te slaan. Ze moet dit met de eerste slag doen want anders is haar kuisheid niet boven alle verdenking verheven. Lukt dit gaat men naar het dorp terug, de haan wordt gebraden en het beste stuk aan zijn bruid gegeven.
Het is eenzelfde gebruik als katknuppelen. In Engeland kwam het ook voor, het spel heet daar; ‘to thresh the fat hen’.
Oud is het spel waar een haan verdanst wordt, de hanendans. Op een twee meter zeventig hoge staak wordt een haan geplaatst in een houten kooi. Aan de staak is een arm waaraan een klein plankje hangt waarop een glas water is gezet. Daaronder plaatst zich een dansend paar. Het meisje bukt zich en pakt haar danser bij de kniebanden van zijn korte broek. Hij legt zijn handen op haar schouder en maakt door haar zoveel mogelijk opgericht een sprong naar boven. Stoot hij driemaal met zijn hoofd het glas van de plank dan krijgt hij de haan.
Voorspeller.
Onderaards klokkengelui wijst verzonken kerken aan en onderaards hanengekraai geeft te kennen dat daar huizen en soms hele steden verdwenen zijn. Door zulk kraaien worden ook schatten aangewezen.
Ook als middel om de toekomst te voorspellen werd de haan bij de zogenaamde alektryomantie gebruikt. Men trok een kruis en schreef daar de letters van het alfabet in, legde op elke letter een graankorrel en liet de ingezette haan hiervan eten. De letters waarvan de korrels weggevreten waren zette men als antwoord opzij. Het was een orakel, oraculum ex tripudio. Men stopte ook hennen in een kooi met voedsel en als ze snel gingen eten was dat een goed teken, hadden ze geen interesse dan was dit een slecht teken. Men hoefde de hennen maar uit te hongeren. Tijdens de eerste Punische oorlog werd een consul kwaad op zijn hennen omdat ze niet wilden eten. Hij gooide ze in zee en riep, “als ze niet willen eten moeten ze maar zwemmen’. Hij leed een nederlaag in een zeeslag.
De meisjes werpen op Kerstavond de notenschalen na het kerstmaal onder de kippen en letten erop of de haan of de hen tokt. Tokt de haan, krijg je een man, tokt de hen krijg je geen.
Bij de Romeinen was het hennengekraai een slecht teken. In Swaben betekent het voor de bruid iets goeds. Jongens steken daarom op een bruiloft een hen door het venster en trachten haar door te knijpen aan het kraaien te krijgen. In Rusland voert men een haan binnen een cirkel met meisjes die elk een haverkorrel voor zich hebben liggen. Diegene waarvan hij de eerste korrel oppikt hoopt het eerst te trouwen.
Kraait er een haan als je op weg bent naar je werk dan wordt je dag goed. Kraait hij vroeg in de avond dan volgt er regen. Kraait hij ’s nachts dan zal er iemand sterven. Kraait hij met de kop naar de deur dan komt er bezoek. Blijft hij op zijn stok zitten betekent het dat het zo dadelijk gaat regenen.
Bij de haanproef wordt een zwarte kip in kokend water gestopt, terwijl er een bijbel op tafel ligt. Wie dan het eerst binnenkomt is een heks.
De ‘rode haan uit het dak steken’ is de haan het symbool van de brand. Dat was hij al in het oude Rome. Petonius, die tijdens Nero leefde weet te verhalen hoe Trimalchion, toen hij een haan hoorde kraaien, daarin een voorspelling van brand hoorde zodat hij dan ook aanstonds de nodige weermiddelen te baat nam om zodanig onheil af te wenden.
Hanensteen.
De haan broedt een kostbare steen uit die allectricium genoemd wordt. De haan draagt die steen en door die steen is de leeuw bang van hem, vooral als het een witte haan is. Want de leeuw is bang voor een witte haan.
‘Man sagt von Hanensteinen
Swer ir in munt nem einen
Daz er guot vur den durst im ist’.
De steen maakt je onoverwinbaar als je die bij je draagt. Die steen wordt gevonden in zijn maag en lijkt op dof kristal. En, zoals de heksen zeggen, er wordt verondersteld dat deze steen hen onoverwinbaar maakt in een gevecht, het maakt een man sierlijk en zeker, wijs en goed in spel en bevordert vriendschap en verdrijft de dorst in de mond.
Hanenei.
Een goed ontwikkelde haan legt op zijn einde een ei, de eieren zijn klein en geheel rond, ze zijn bleek of geel. Een venijnige worm zit op erop te broeden en hieruit ontstaat de basilisk, de Engelse cockatrice.
Mulder: Door zijn rol in het leven van Petrus werd de haan het symbool van de oproep tot bekering. Een verwerking hiervan in verhaalvorm is de vertelling over twee vrienden die zich bij een diner in Bologna een haan lieten serveren, en toen de vogel dampend op tafel werd gezet goedkeurend zeiden: ‘Dit beest is zo goed voorgesneden dat zelfs Sint-Petrus of Christus Zelf er geen hele vogel meer van zouden kunnen maken’. Meteen sprong de haan kraaiend op, met veren en al, en bespatte de mannen vleugel klapperend met de saus waarin hij was opgediend. Als straf voor hun onbezonnen godslastering werden de twee tegelijkertijd geslagen met melaatsheid.
In Bazel werd in 1474 een haan veroordeeld tot de brandstapel omdat hij een ei had gelegd. Het hanen ei is iets minder onwaarschijnlijk dan het lijkt: Aristoteles wees er reeds op dat zich bij oude hanen onder het middenrif, op de plaats waar zich bij de kip de eieren bevinden, een gele, eivormige substantie kan ontwikkelen. Ook worden misvormde eieren of eieren met een dubbele dooier wel ‘hanenei’ genoemd.
In het jaar 1474 legde te Bazel een elfjarige haan een ei. Hij werd daarvoor ter dood veroordeeld. De 4de augustus werd hij onthoofd en met de twee in zijn lichaam gevonden eieren door de beul verbrand. Gelukkig dat dit op tijd ontdekt werd want had het ei op een droge plaats gelegen of een mesthoop dan was een basilisk uit geboren. Natuurlijk is het ei een zwaar vergif voor hen die het mochten eten. De zwarte hanen leggen eieren als ze zeven jaar oud zijn, dat zijn eieren waaruit een draak of basilisk komt. Daarom worden zwarte hanen voor ze zeven jaar oud zijn gedood.
Een leraar moet strijden, Handelingen 20:27, voor de kudde. De sporen zijn de verkondigde woorden der wet, Ecclesiasticus 12. De ijver, een heilige toorn, de rode kam en lellen. Hij toont aan in welke duisternis de mensen zijn gezeten, Job 2. Rom. 13. Een oud leraar die dwaalt broedt een basilisk uit.
Het is nog steeds gevaarlijk om voor het hanengekraai op pad te gaan, de boze geesten hebben nog steeds meer macht voor het kraaien dan erna. Ze schrijven dus aan de haan meer kracht toe dan aan de mens met zijn goddelijke geest, zijn geloof en het teken van het kruis ‘quam illa divina mens, quae est in homine, sua fide et crucis signaculo’.
Bij Schleswijk was een jonge man ingeslapen. Midden in de nacht werd hij wakker en hoorde een mooie muziek en zag twee meisjes om hem dansen. Hij zweeg, wel wetende hoe gevaarlijk het spreken was. Eindelijk hoorde hij het slot van het lied;
“O, hoor jongeman, of wil je niet
met ons vanavond spreken
Zo zal, eer de haan kraait, je zilverbeslagen mes
Recht in je hart rust brengen”.
Hij werd angstig en wilde spreken, maar daar kraait een haan en de meisjes verdwenen. Sinds die tijd heet de heuvel Hanenberg.
Volgens het bijgeloof denken schaapherders dat pijpen, die van vlier gemaakt zijn klankrijk zijn en worden gesneden als de struik het geluid van een haan niet kan horen.
Toen jaren geleden men in Venne, Westfalen, een nieuwe kerk wilde bouwen besloot de duivel dit te beletten door de deur te versperren zodat niemand er in kon. Hij nam een heel grote steen en maakte die met een ketting op zijn rug vast en droeg hem zwetend en hijgend naar de kerk. Voordat hij die bereikte hoorde hij een haan kraaien. Woedend over het mislukken van zijn plan liet hij de steen vallen en stampte hem gedeeltelijk in de grond. Die steen, die ongeveer drie meter boven de begane grond uitsteekt, vertoont nog duidelijk sporen van een ketting. Een holte aan de ene kant zou er door de zwetende rug van de duivel ingebrand zijn. Hij heet Sunnenstein: zonnesteen, omdat die zich bij de eerste stralen van de zon zich driemaal om zijn as wentelt. Waarschijnlijk is de steen een heidens offeraltaar.
Te Leer, in Oost Friesland, woonde eens een arme boer. Die had een schuur nodig, maar had geen geld. Verdrietig zei hij bij zichzelf; ‘dan mag de duivel me helpen’. Die was er ook dadelijk, maar de boer moest hem zijn ziel afstaan als de schuur kant en klaar was voor de eerste haan kraaide. De duivel ging dadelijk aan het werk, sleepte hout, stenen en kalk aan, metselde en timmerde dat het zweet hem over de rug liep. Toen hij bijna klaar was begon de boer te kraaien als een haan. De duivel lachte en zei; ‘dat geldt niet’. Maar de boer wist wel dat alle hanen beginnen te kraaien als ze een andere haan horen en zo gebeurde het ook en de duivel had weer eens verloren. Het laatste stukje van de schuur kon men niet afkrijgen, hoe vaak het ook beproefd werd.
Duivel.
De zwarte haan is een vogel der duisternis, een dodenvogel.
Zwarte hanen staan in verband met de duivel die een staartveer van een haan op zijn hoed draagt. Toen een adellijk heer wilde reizen en in de wagen wilde stappen liep een haan hem na, krabde aan de wagen en kraaide driemaal. Die avond werd de reiziger vermoord.
De Voluspa, zie Edda, wijst hem naast de hellehond Garm een plaats in de hel aan en ook in Asgard bevindt zich een waakzame haan. Nog is in het huidige volksgeloof de duivel herkenbaar aan zijn haneveren (Faust) Hij treedt als doodsbode op als hij samen met een kip stro sleept of als hij in een huis kraait. Bij de Zuid-slawen heet het dat als een haan om half twaalf ‘s nachts kraait er een trilling door het lichaam van de dode gaat. Kraait de haan nog voor de avond dan sterft iemand in huis Kraait een witte haan dan sterft er iemand in het dorp, een rode dan zal het ergens branden, een zwarte dan komen de dieven.
Nar.
Sinds de 15de eeuw behoort de hanenkam tot de narren uitrusting vandaar dat in Engeland een nar of gek nog steeds coxcomb heet. Overigens stamt de hanenkam uit de klassieke oudheid. Vergelijk Lukianos in zijn Lapithen, een echte grappenmaker zou gekheid en strijdlust hebben als een haan.
Hanen ei heet in Duits Hahurei, Hanerei, de uitgang is de besneden haan, kapoen. Het tweede woord, rij, in Duits rei, wat castreren betekenen moet, komt van rune, vergelijk onze ruin, een besneden paard.
Een kapoen is een gecastreerde haan. Van de kapoen kwam de betekenis van een bedrogen man zoals met het gezegde “horens opzetten, horens dragen”. De kapoenen zette men om ze te herkennen de afgesneden sporen in de kam waar ze doorgroeiden en een soort van horens vormden. De bedrogen man werd zo voor kapoen uitgescholden. Zo heet de man van de ontrouwe Franse vrouw belier: ram, wat eigenlijk een besneden schaap is of cerf wat gehoornde betekent en ook wel cocu, koekoek.
Kapoen, in Duits Kapaun, in midden-Nederlands was het capun en dit van Piccardisch capon, uit Frans chapon en dit uit Latijn capo en dat van Grieks kapon en dat weer van Hebreeuws kapporeth dat eigenlijk een zoenoffer was, een hoen die op de vooravond van de verzoendag gedood werd en waarop de zonden werden overgedragen. (Hij is kapoeres: hij is dood) Een gecastreerde haan.
‘Two Gentleman of Verona’, iv, 4, 10 “He steps me to her trencher, and steals her capon’s leg”.
Uit Maerlant, ‘Gallinacius, dat is de kapoen en is een onnuttig hoen, zonder kuikens alleen. Hij eet met hennen algemeen, maar hij vogelt ze niet of vecht niet altijd om zijn recht met verenslagen of met zang onderscheidt hij zich niet de hele tijd lang. Men leest dat zijn vlees wel voedt en het maakt uitermate goed bloed. Wat betekent dat de kapoen beter dan de kerkheren doen? ze winnen niet of voeden, niemand geestelijk of hoeden, vergeef die Here van de zon dat ze geen kinderen wonnen! noch zeggen ze hun getijden niet oprecht als ze willen belijden, maar met en voorts tot noen zeggen ze tezamen het hunne te doen. De beste zijn het, waar we van kouten, want de andere zoeken hun getijdenboek, deze deugen niet groot of klein, dan alleen voor de duivel te koken, want ze brengen geen vrucht of vroom in de wereld, hoe het ook komt. Lapidarius en Jacob zeggen dat men de haan nadat hij is drie jaar oud te voeren pleegt en men hem dan vijf jaar houdt of zes en dan groeit bij hem aan en een ander in de lever een steen die allectorius heet, nadat hij die ontvangt drinkt hij aldus nimmermeer daarna, dus weet men of hij er een heeft voor waar [in het stenenboek hierna hoort van zijn kracht openbaar.]’
Kapoenen zijn gelubd. Want het vlees dat anders door haar hitte en gestadig springen op de kippen droog en mager wordt is nu gematigd en licht om te verteren. Het is echter niet goed voor diegenen die met jicht gekweld zijn. Dat komt omdat kapoenen in kooien gestaan hebben waardoor hun vlees veel vocht verkregen heeft die de verstopping in het lichaam veroorzaakt ‘Waarom ook alle vlees dat in de kooien gemest is, door Galenus wel te recht misprezen werd”.
De kapoen broedt op eieren die niet zijn eigen zijn alsof het een kip is. Soms worden zijn voeten gebroken om hem te dwingen eieren uit te broeden. Hij vergezelt de hennen en eet van hun voedsel. Hij wordt vet van hen maar maakt hen niet vet. Wanneer hij vet is worden en zijn poten samengebonden zijn hangt hij met zijn hoofd naar de grond en wordt aan zijn poten naar de markt gedragen. Zijn hersenen zijn beter dan de hersenen van andere gevogelte. Als een kapoen goed met netels geslagen wordt zal hij zijn kuikens verzorgen als een hen, dit doet hij niet voor het welzijn van de kuikens maar voor zijn eigen behoud, omdat bij de warmte van de kuikens het gif van de netels verdwijnt.
Liefde bevorderend.
Hanenkloten zouden liefde bevorderend zijn. Een edele juffrouw die een deel wakkere hanen tot kapoenen had gemaakt bracht het afval als eten en liet ze klaar maken met honing en kruiden waarmee haar man zijn avondmaal hield. Hij kwam te vervallen in een gebrek dat de Grieken Priapismus of priapus stuipen noemen waardoor hij de vrouw zo moe maakte, ‘dat sy ten laetste niet meer konnende’ genoodzaakt was de kamer uit te lopen. Hij, als razende, haar achterna. Maar omdat ze de kamer gesloten had kwam hij in een vertrek ‘alwaer drie, vier meyssens lagen, die hy allegader afveerdighde”. Na een dag toen de spanning nog niet over was, liet hij een geneesheer halen die hem kuisboom en kamfer ingaf en de leden insmeren met populierenzalf waardoor het verbeterde.
‘Zo dient gy nog te weten
wat kost u schade doet of dienstig is gegeten
gij, die van minne kweelt, en eet geen hanekammen
geen oester, bevergeil, of beyers van de rammen’.
Spreekwoorden.
De gebraden haan uithangen. = Is grof geld verteren, prachtig gekleed, het is een opschepper. Naar het oude sprookje waarin verteld wordt over een gebraden haan die zich zeer aanmatigend en overmoedig gedraagt. Oudtijds kwamen bij oogstfeesten en bruiloften een gebraden haan in zijn geheel op tafel.
Zijn haan kraait koning. = Hij is de baas, naar de hanenwedstrijd waarin de haan als overwinnaar is gekomen.
Daar zal geen haan meer naar kraaien, naar Petrus verloochening Matth. 26:75, Luk 22:60. Of dat de oorsprong is dat de haan de moordenaar aankraaide waarvan hij getuige was geweest. Als een misdaad in alle stilte gepleegd zou zijn rekende men dat het geheim zou blijven. Het volksgeloof dacht dat hij de moordenaar aankraaide van wiens aanslag hij getuige was geweest. Daarom nam men de haan mee naar het gerecht of om de eed door stilzwijgen te bewaren of de tegenpartij door zijn gekraai te bestraffen. Daar komt ook de zegswijze “kind noch kraai hebben” vandaan, oorspronkelijk van gekraai. Hoe slecht is iemand die zonder huisgezin leeft eraan toe wanneer hij niet eens een haan bezit. Anderen verschijnen voor de rechter omstuwd door helpers die hen terzijde staan. Maar hij, de verlatene, heeft niemand om hem bij te staan, geen kind om voor hem te getuigen, geen haan om zijn onschuld te bewijzen.
De verklaring van de rode haan er in steken is dat uit de dak slaande vlammen te vergelijken zijn met de rode kam van de haan.
Haantje de voorste. =De eerste bij een vechtpartij. Naar de haan die ook dadelijk op zijn tegenstander aanvliegt.
Rood als een kalkoense haan. = Is zo rood als de kam en lellen van een kalkoense haan wanneer die kwaad wordt. Is naar een kalkoen.
Hanenpoten. =Onleesbaar schrift. Dan ziet het schrift eruit net als de sporen die de haan nalaat als hij over weke grond loopt.
‘t Is een hanenveer. =Een vechtersbaas. In oude tijden droegen de huursoldaten vaak een hanenveer op de muts.
Hij grijnst als de duivel tegen het morgenlicht. =Hij zet een heel lelijk gezicht (bij een zaak waar hij geen zin in heeft) Dit naar de duivel die zodra de haan kraait ziet dat zijn macht over is. Vandaar dat hij bij het zien van het morgenrood zich onbehaaglijk voelt.
De haan kraait het hardst op de eigen mesthoop. =Wie op zijn eigen grond staat kan gemakkelijk een groot woord voeren.
Hij stapt als een stoterse haan. =Hij loopt trots langs de weg. De stoterse haan was voor de kinderen met St. Nicolaas een prachtgeschenk. Zo’n haan van speculaas werd voorgesteld met een fiere gang en steeds met een poot opgetrokken.
De haan is de baas, ... als de hen niet thuis is. =De man is het hoofd, maar de vrouw heeft het voor het zeggen.
Hij staat zo verlegen als een haan in het stopgaren. = een haan in stopgaren met zijn poten verward raakt, dan doet hij alle mogelijke moeite om weer los te komen.
Een goeie haan is niet vet. Rijm van de Brune: ‘Een magre haan en vette hin
Is ‘t bewijs van zoete min’
Vroeger kraaiden de hanen, zei dove Joop, nu doen ze alleen maar de bek open. =Schertsende opmerking als iemand klaagt over de tegenwoordige slechte tijde en de oude tijd prijst
De magere hanen kraaien het hardst. =Wie arm is voert vaak het hoogste woord.
Daar dienen geen twee hanen op een mesthoop. =Geen twee kapiteins op een schip.
‘Velen die met ‘t haantje draaien.
Al gelijk de winden waaien’. = Ze draaien met de wind mee, een spreker, een baas, etc.
Een goede haan kraait nog wel een keer. =Troost voor een meisje dat oneindigheid heeft gehad met haar beminde. Als hij het werkelijk meent komt hij nog een keer terug.
Een goede haan kraait tweemaal. =Iemand die wat van zich heeft laten horen doet dat nog wel eens een keer.
Als de haan zingt op de polder, is het looi weer op de zolder. =Dan komt er slecht weer.
Het kraaien van de haan kondigt wind en regen aan.
Kraait de haan bij avond of nacht, dan wordt er ander weer verwacht.
m
Kip.
Kip, vergelijk het midden-Nederlands kippen: uitbroeden, men kan denken aan het openpikken van de schaal, of de lokroep.
Kloekhen of klokhen is zo genoemd naar haar geluid, in Duits Henne en Engels hen wat uit hanena stamt en mogelijk tot de haan behorend betekent.
Bestiaria.
“Short-legged hens”, ii King Henry IV, 1,28.
Maerlant, ‘Galina, dat is de naam van de hennen. Augustinus laat bekennen dat ze zo natuurlijk haar kuikens beschermt en haar lijf niet spaart tegen hanen en wouwen omdat ze de kuikens verteren. Sommige kuikens behoedt ze niet, die willen moeilijk zijn gebroed en wandelen buiten haar vlerken en als dit de vogels merken dan moeten ze te prooien gaan. Hieraan mag men zin verstaan. Plinius die meester ontbindt dat men een soort netels vindt waarvan de kuikens doodblijven, eten ze er weinig van of veel, de hen kent wel dit kruid en waar ze het vindt trekt ze het uit. Werpt men de kuikens spijs te nuttigen en het dan is te groot, de moeder breekt het in stukken. Dit ziet men van goede meesters veel als hun klerken grote woorden komen te voeren die ze horen, dan laten de meesters ze verstaan waar die woorden heen gaan. Eieren scherp ten minste het einde, schreef diegene die het wel kennen, brengen hanen, zoals wij het kennen, en die stompe brengen hennen, die scherpe zijn het beste van smaak. In Egypte is een zaak, daar broeden ze in het zand klare kuikens waar geen hen vanaf weet. Plinius spreekt zonder zagen dat de hen in de dagen dat ze een ei mag uitbrengen dat haar van aspis geslacht, dat een serpent is van de kwade, altijd niet mag schaden, ja, haar vlees is medicijn tegen het serpentenvenijn. Dus raad ik elke man daartoe, dat hij elke dag iets goeds doet zodat hij op de dag zich mag lozen van de vijand slagen. De beste hennen, wat men gelooft, zijn die rood zijn om het hoofd. En eidooier met volle maan heeft dit in, laat men verstaan, opdat een deel verwarmd is en op het vuur gelegen dat het alle smetten afdweilt die men van een wollen kleed ontvangt’.
De kip is een hoender die veel eieren legt. De kippen hebben een zekere ceremonie of geloof. Als ze een ei gelegd hebben beginnen ze te trillen en te beven en schudden helemaal. Dan draaien ze zich om als in processie om zich te zuiveren met wat stro of iets dergelijke en houden ze een ceremonie als halloween met zichzelf en hun eieren. Een hen is kuis. Aanstonds nadat ze het ei gelegd heeft reinigt ze zichzelf. Zo past de Christenen niets meer dan matigheid, zedigheid en kuisheid.
Een hen is goed voor de kuikens en neemt de ziektes van haar kuikens over en verliest haar veren. Ze blijft vreesachtig maar wordt een heldin als ze kuikens heeft en als we die vangen willen of leed doen ons heftig aanvliegt, zie Mattheus 23:37, Lucas 13:34, “Hoe menigmaal heb ik uw kinderen willen bijeen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens bijeen vergadert onder de vleugelen’.
De klokhen heeft zes stemvallen, als ze broedt of kuikens heeft, als ze een roofvogel ontdekt, als ze verstoord is, als ze een ei heeft gelegd, als ze smart voelt, dus zes tekens van verschillende hartstochten. Haar vriendelijkheid voor de kuikens is te horen aan haar geluid.
Een zeer nuttige, tamme huisvogel. Er zijn met gladde en omgekeerde veren, met ruige en gladde poten, gekuifde en ongekuifde, grote en kleine. Ze zijn klein van kam die aan de ene kant meestal wat overhangt. Helder van gezicht, geel van poten en ongespoord met een staart die overeind staat in de vorm van een waaier. Ze scharrelen graag in de aarde en hebben een oog als een vergrootglas en ontdekken zowel kleine korrels als de hoog zwevende roofvogel in de lucht. Ze verlengen of verkorten het gezicht op onbegrijpelijke wijze om in beide gevallen de kuikens van de lekkere vondst te berichten of tegen het gevaar te waarschuwen.
Laat men het niet broeden dan kan de hen in een jaar wel tweehonderd eieren leggen, maar niet vele jarenlang. Heeft ze een zeker aantal eieren gelegd en worden die niet weggenomen, dan gevoelt ze het verlangen die uit te broeden. Dat duurt eenentwintig dagen, dan opent het kuiken zijn schaal met behulp van een hamer waarmee zijn snavel werd voorzien.
Als het dondert, terwijl ze broeden worden de eieren bedorven. En als er een kans is dat de kip een kiekendief hoort roepen wordt ze gek. De remedie tegen donder is om een ijzeren nagel onder het stro te leggen of wat net geploegde grond.
Jan van Mandeville spreekt al over het kunstmatig broeden van vogels;’ En in die stad is ook een algemeen huis dat geheel vol kleine ovens staat. En daar brengen de wijven van de stad eieren van hennen, van ganzen en eenden en leggen ze in deze kleine oventjes. En diegene die dit huis behoeden broeden ze met de hitte van paardenmest zonder enige vogel daarbij te doen. En ten einde van 3 weken of van een maand zo komen weer die wijven en nemen weer hun kuikens en dragen ze weg en voeden ze zodat het hele land vol is van zulk gevogelte’.
Megenberg; Gallina heet een hen. Augustinus spreekt dat de hen die aard heeft dat ze erg vlijtig en voorzichtig is tegen haar kindjes want ze verzamelt ze onder haar vleugels en voert ze en beschermt ze voor de wouw of voor de hoenderarend. Toch geschiedt dat vaak dat de lichtvaardige hoendertjes vlieden uit de trouwe vleugels van de moeder alzo ver dat die grimmige vogels ze wegvoeren. Daarbij versta ik die lieden die daar vlieden uit de algemene heilige christenheid en achten niet de ban en versmaden de vleugels en de genade der christenheid; die voert de boze geest in de ellende van hun onzaligheid. Jacobus de meester spreekt, men berooft de hennen alle dagen hun eieren. Toch laten ze niet af te leggen zolang men maar een ei in het nest laat en dat noemen de boerinnen een beeld-ei, want het is de hennen een beeld te leggen. Wanneer de hennen te veel leggen dan sterven ze schier. Alzo beschikt de lieden die zich te veel onderwinden lijfelijk werk. Johannes de meester spreekt, wanneer de hennen op verborgen plaatsen leggen dan staan ze op met een geschreeuw en boven hun eieren tot men ze neemt. Wie nu heimelijk bevrucht (ei) legt die schreeuwt klein daarvan eer de rovers hem de schat steelt. Plinius spreekt, de hen draagt de eieren in de rechterzijde van haar lijf daar de hanen uit worden en draagt de eieren in de linkerzijde daar de hennen uit worden. De eieren die aan de spits rond zijn daar worden hennen uit, echter die lang zijn en erg spits daar worden hanen uit. De lange eieren zijn beter van smaak en beter te eten dan de ronde. Er spreken ettelijke vorsers dat de jongen vogels met de voeten als eerste in de wereld gaan. Toch komen de andere dieren als eerste met hun hoofden. Echter ik waan dat ze vaak de eierschalen met hun snavels openen en voort krabbelen met het hoofd als eerste. De [266] hen arbeid erg in het eieren zetten en zingt toch na de geboorte. Alzo na de smarten gaat de vrouw schertsen. Het beste broed komt van de hennen voor de lente even nachten, dat is voor sint Gertrudis dag in de vasten. Echter na zonnewenden, dat is om sint Veits dag, zo volbrengt dat broed zijn rechte grootte niet zo er veel minder of meer ernst daartoe geschiedt. Dat schrijft Johannes de meester van de natuur en dat versta ik in de hete landen. Toch in de koude landen waan ik dat het broedt het allerbeste is na sint Gertrudis dag om Pasen, voor en erna. Plinius spreekt, de hen mag niet bezeerd worden van de slang die aspis heet aan de dag en ze eieren gelegd heeft. De hen is ook een artsenij die lieden die gestoken zijn van dezelfde slangen. Die slangen zijn van gele kleur of waskleurig zoals hierna bekend wordt zo we van de slangen zeggen. Ach, mijn harten lief, alzo zullen we ook elke dag wat goeds doen hoe klein dat is zodat ons de boze geest niet bezeren mag. Wil u weten welke eieren goed zijn tot het broeden zo leg ze in een water; welk dan boven zwemt dat is boos en niet erg vol vanbinnen; echter dat tot de bodem valt dat is vol en goed. Zo de vrouwelijke schaapherder een hen over wil zetten te broeden dat zal zijn naar de maan nieuw is geworden, want begint men er eerder aan dan bedriegt het vaak. Er bederven ook de broedeieren vaak van een snelle donder of van de havik stem. Toch heeft men een kunst daartegen dat hen de donder niet schaadt: die een ijzeren nagel neemt en legt die dwars tussen de eieren of inwendig zet de nagel opgericht dan schaadt hen de donder niet. Plinius spreekt, is dat man goud oplost en een hennen lid daartoe mengt zo verteert ze dat goud in zich alzo dat men spreken mag, de hennen zijn een vergif van het goud. Wie een dooier neemt van een ei dat gelegd is in de volle maan en een getekende wollen doek daarmee wrijft en daarna wast, dat verliest zijn tekens daarvan. Aristoteles [267] spreekt, er zijn veel vogels met kromme vingers die weinig eieren geven. Hij spreekt ook, de lange eieren die een spits hoofd hebben die brengen hanen; echter zijn welke eieren die aan de spits rond zijn die brengen hennen en die vogels worden aan het spitse deel. Hij spreekt ook meer, de eieren hebben twee kleuren, wit en geel. Dat witte in het ei is een aanvang van de geboorte, echter dat gele is een spijs en een voeding van de vogel in de schaal en ook een spijs der mensen. Hij spreekt ook dat geen ei vruchtbaar is dan die vogels zijn eieren daar het mannetjes zaad toe gemengd is. Hij spreekt ook dat de hoenders volbracht worden in tien dagen. Wanneer dat ei volbracht is zo komt dat grootste deel eerder te land en de kleinere daarna.
Het is ook te weten zoals de meesters van de natuur schrijven: alle vogels worden twee geboren. Van de eerste worden de eieren, daarna worden de vogels uit de eieren geboren en gevormd in de schalen met de moeder hitte. De eieren hebben die kracht wanneer ze in het broed zijn als men een hout daarmee begiet dat brandt niet en zijn zo taai vochtig dat men de glazen stukken daarmee tezamen lijmt. Hij spreekt ook Aristoteles, wie dat witte in de eieren neemt en laat het in een troebele drank of in een siroop dat maakt het helder en dun. Alzo maken we in Duitse landen die troebele wijn en allermeest de Botzner en Traminner in zulke tempering die daartoe behoort. Er is een boek dat heet historia Jeronimi en heet in Duits dat boek van de geschieden dingen dat Jeronimus heeft gemaakt en dat spreekt dat in Egypte land de hoendereieren die aard hebben is dat men ze zacht warm zet bij het vuur zo worden hoenders daaruit zonder de moeders broeden. En daarom hoeveel eieren een mens heeft zo veel hoenders mag hij op een dag winnen met de kunst. Aristoteles spreekt, dat een vorser die de heimelijkheid van de natuur onderzoeken wilde legde hoendereieren onder een kussen en sprak, hij wilde ze zo lang daaronder houden tot er hoenders daaruit werden. De meesters [268] in de natuur noemen zulk wonderwerkers experimentatores. Nu hebben ettelijke boeken in Latijn: ‘potator posuit ova sub pulvinari et dixit quod continuaret potum quosusque extraherentur pulli’; dat spreekt in Duits: ‘een drinker legt eieren onder een kussen en spreekt; hij mag zo lang drinken tot er hoenders uit de eieren sluipen. Wel dat schrift is vals, want die drinkers achten zulke kennis niet en waan een drinker zei hem de eieren liever te koken of te braden en te eten tot zijn drinken. Aristoteles spreekt, de hen legt altijd, uitgezonderd in de twee manen van de twee zonnewenden, dat is om sint Veit dag en om sint Lucia’ s dag, hij spreekt ook, welke hoender veel legt die sterven schier en welke hoender niet boven de eieren rusten de zieken en worden zwak. Welke hoender men voedt met halfgekookte gerst die leggen veel eieren en grotere eieren dan andere hoenders. Als de maan groeit zo zal man de hoenders hun eieren onderleggen.’’
Gebruik.
Het vlees van kippen verheldert de stem. De hoenderen vallen mager en zijn onaangenaam om te eten. Want ze zijn vol arbeid om voor de jongen aas te zoeken en vergeten zichzelf waardoor ze mager worden.
Onder een vijgenboom is er zo’n scherpe geur dat als er een kip onder gehangen wordt het die zo zal klaarmaken, al gauw zal die geroosterd zijn. Hetzelfde zal dit zijn met de veren die van hoenderen en vogels geplukt worden, de huid wordt van de beesten afgetrokken en daarna een paar dagen in een hoop tarwe gelegd.
Ze schuilt als de regen zal ophouden, loopt ze erin dan zal het de hele dag regenen.
Een kip heeft een wensbotje, dat is het gevorkte gedeelte in de schoudergordel, het lijkt op een wichelroede. Pak het met twee man vast en probeer het te breken. Wie het grootste stuk in zijn hand houdt mag een wens doen die zal uitkomen. Als een meisje zo’n botje met kerst boven de deur hangt zal de eerste man die eronderdoor komt haar echtgenoot worden.
Gouden eieren.
Sommigen denken dat als een van haar leden zich bemoeit met goud, als het wordt gesmolten, dat het goud zou toenemen.
In vele sprookjes komt het geloof voor dat kippen gouden eieren kunnen leggen.
Een oud moedertje had er een die door dagelijks zo’n ei te leggen haar rijk maakte. Ze vertelde haar geluk aan een familielid die haar de raad gaf in de bodem van de legkorf een klep te maken die zodra de kip gelegd had geopend kon worden om het ei eruit te nemen. De kip zou opstaan en zien dat er geen ei in zat en er nog een in leggen. Zo gezegd, zo gedaan, de vrouw wilde het ei pakken op het moment dat ze dacht dat het zo ver was. Ze vond niets, wel een papiertje waarop stond:
“Je wilde me bedriegen
Voor straf ben ik gevlogen’.
De kip was verdwenen.
Aan het huis laten wennen.
Er zijn verschillende manieren om gekochte kippen aan een huis te laten wennen. Breng ze in het woonvertrek en steek een been onder de tafel en trek de kip tussen het been en de tafel door en gooi ze dan het venster uit. Of zet ze op de eettafel en laat hun de spiegel zien. Het is ook goed om ze twee dagen op te sluiten en dan met de poten in het water te zetten en ze met een bezem de deur uit te jagen.
Kraaiende kip.
Als een kip kraait betekent dit ongeluk.
“Wenn die Henne kraht vor dem Hahn
Und das Weib redet vor dem Mann
So soll man die henne braten
Und das Weib mit Prugeln berathen”.
‘Een fluitende vrouw en een kraaiende kip zijn nog de Here, nog de mens welgevallig, hoor je in Engeland.
Het is een zeer slecht voorteken, er komt ongeluk in het huis waartoe de hen behoort. Als de kraaiende hen wit is zal er spoedig iemand sterven, brand zal er ontstaan als ze rood is. Zulke kippen snijd je de hals af en begraaf je levend. Je kan dit voorkomen door die hen door de kamer te gooien van deur tot raam. Als die kippen tijdens het kraaien met hun vleugels slaan zijn het weerheksen en worden direct verkocht.
Zwarte kip.
Een zwarte kip draagt een heilzame toverkracht in zich omdat heksen zich met zulke kippen niet bemoeien. Is een kip verdwenen dan keert ze terug als haar bezitster naar haar roept in de schoorsteen. In Bohemen gelooft men dat de Atropa belladonna een plant is van de duivel die het voor hem zo machtige kruid bewaakt. Hij wordt ervan verdreven als op Walpurgis avond een zwarte hen losgelaten wordt waarna de duivel achter de hen aangaat en je het kruid kan plukken Als op die nacht een boer een zwarte hen mist dan is die van de duivel. De oplettende boer gaat nu snel naar de plant en plukt die en gaat naar zijn paard en wrijft die er mee in. Het paard krijgt nu kracht en sterkte. In Bohemen neemt men om ongeluk af te weren de hen en meet met haar de lengte van de huiskamer, van deur tot aan de muur ertegenover. Men legt de hen daartoe plat op de grond en draait haar over de kop toe vooruit. Komt die bij de laatste slag tegen de muur dan wordt de kop eraf geslagen, is het de staart dan wordt die er af getrokken.
Het eerste en het laatste ei dat een zwarte hen legt heeft geen dooier omdat ze gemeenschap met de huisslang heeft gehad. Gooit men zo’n ei over het huis dan kan dit niet behekst worden.
Als je een levende zwarte kip kookt en in het opgemaakte kussen een krans vindt dan is de eerste de beste die binnen komt een heks.
In Mozambique zijn er hoenderen geheel zwart van veren, vel en been zodat ze als ze gekookt zijn het sap niet anders schijnt als’ enkel inkt te zijn’.
Grootmoeder was dood. Verscheidene maanden later kwam er een kip aanlopen, die kwam elke dag terug en ook telkens een beetje dichter bij de deur. Na enkele dagen kwam die al in huis en op een keer vloog hij zelfs op bed. ‘Die kip wil wat van ons’ zei de vrouw. De man vroeg wat de kip wilde. ‘Offer aan Moeder Gods de vier pond kaarsen die ik haar beloofd heb’. De volgende dag ging de vrouw naar Aarschot en offerde de kaarsen, ze had begrepen dat dit grootmoeders wens was. Nooit heeft men de kip weer gezien.
Er stond een molen buiten Hoorn. De molenaar lag ziek te bed. Toen wipte een hen over de onderdeur en kakelde dat het een aard had. Zijn moeder joeg de kip weg, maar de volgende morgen was het beest er weer. De jonge molenaar vertrouwde het beest niet en nam het turfbijltje bij zich mee in bed. Het duurde niet lang of daar kwam de kip weer aan en kwam al dichter en dichter bij het bed. Toen wierp de molenaar met de bijl en de kip stoof kakelend weg. De volgende dag werd hem verteld dat zijn meisje met een gebroken bil te bed lag. Nu wist hij dat ze een heks was en is het nooit tot trouwen gekomen.
Een ongeveer driejarig kind was geruime tijd ziek, men hield het voor betoverd. Een godsdienstig protestants man van de Veluwezoom stopte een zwarte kip in het water. Op de tafel lag de bijbel en achter de deur stonden stokken gereed om de eerste persoon die binnen zou komen af te ranselen. Want dat zou de heks zijn, zo geloofde men. Niemand verscheen, maar wie wel verscheen was de politie die van het geval had gehoord. De schuldige werd door het gerechtshof van Arnhem veroordeeld tot een maand gevangenisstraf wegens dierenmishandeling, 1918.
De bijbel is dan meestal opengeslagen op Johannes 1: 14, ‘de vleeswording des woord,’ dit om heksen te ontdekken.
De knecht van een rijke pachter had al zijn geld verkwist en kwam laat in de avond al wankelend van de drank naar de hoeve terug. Sombere gedachten speelden door zijn hoofd die voor de roede van zijn meester en de lege beurs beducht was. In zijn zwakte besloot hij zijn ziel aan de duivel te verkopen om zich aan dit uitzicht te onttrekken. Toen hij een kruisweg naderde zwoer hij bij alle duivels. Een duivel kwam die hem zei pas akkoord te kunnen gaan maar dat hij eerst een zwarte kip aan de heer van het onderaardse rijk moest offeren. Dat zou om de volgende nacht om klokslag twaalf zijn. Toen dit akelige uur naderde stond de knecht met een zwarte hen, van zijn meester, onder zijn jas op de gemelde plaats. Nauwelijks was de eerste slag gevallen of daar kwamen alle duivels tevoorschijn. De opperste trad naar voren en nam de kip die de knecht sidderend vooruitstak. Nu werd de koop gesloten, tot waarborg moest de knecht zijn handteken op een boekje zetten dat de duivel had meegenomen. De knecht werd door zijn meester niet berispt en had nooit te kort aan geld. Zo leefde hij rustig verder, maar de vijf jaar snellen om. Dan is zijn ziel van de duivel.
Wat moet hij doen? Hij gaat naar de pastoor van Nederbrakel aan wie hij alles opbiecht. Die zorgt dat hij een akte van berouw opwekt en vraagt hem de volgende dag, zijn valdag, bij de pastorie te komen. Hij was daar nog geen half uur of de pastoor hoorde groot gerucht van kettingen en spoken in de schoorsteen. De knecht werd door schrik bevangen en niet zonder reden, hij werd omhooggetild en scheen verloren. Maar de pastoor die zijn kracht op gebed had gebouwd zette zich op zijn knieën en bad het St. Jansevangelie. De knecht werd tijdens dit gebed telkens op- en neer geheven en viel eindelijk halfdood van schrik, gekneusd en bebloed op de grond met het boekje naast hem. De duivel was en bleef weg.
Spreekwoorden.
Kippig, vanwege de eigenaardige manier van kijken, zo blind als een kip.
De kip met gouden eieren slachten. =Niet alleen de inkomsten gebruiken maar ook de bron ervan naar zich toe trekken zodat in het vervolg daar helemaal geen inkomsten van zijn. Er was eens een vrouw die een kip had die elke dag een gouden ei legde. Uit begerigheid naar nog meer slachtte ze de kip om al het goud ineens te hebben.
Ze was er als de kippen bij. =Ze was er in een ommezien bij, zoals de kippen rennen naar het voer.
Kippenvel krijgen. =Een tinteling waardoor de huid eruitziet als die van een geplukte kip.
Kiplekker, zo fris als een hoen. =Letterlijk zo behaaglijk als een kip in het zand.
Met de kippen op stok gaan, ook van zijn stokje vallen. =Ze gaan vroeg naar bed, zodra de zon onder gaat zoeken de kippen de stok op waarop ze ‘s nachts slapend zitten.
Hij loopt daar als een kip zonder kop. =Net of hij geen verstand heeft. Naar de boerenmethode om een kip te slachten. Men slaat het beest met de bijl de kop eraf en laat het dan los, dan loopt de kip nog een paar stappen voor die omvalt.
Ze kakelt als een kip die haar ei niet kwijt kan. =Ze praat al maar door.
Een wijze hen legt wel eens een ei in de netelen. =’t Beste paard struikelt wel eens.
‘t is een Jan Hen. = Een keukenpiet, letterlijk iemand die thuis op de kippen past. Ook
‘t Is een hennetaster. =Letterlijk, hij moet nu en dan eens voelen of de kip haast alweer een ei legt.
Dat is de hen die de eieren legt. =Dat is de man die de kost verdient.
De hennen die het meest kakelen, leggen het minst. = Die de meeste praatjes hebben werken vaak het minst.
Het henneken is geerne waar het uitgebroed is. =Men vergeet niet gauw de geboortegrond, land.
De zwarte hinnen leggen vaak witte eieren, maar een vuile moeder kweekt zelden reine dochters. (G. Gezelle)
Een hinne legt geerne, daar zij een nestei vindt (G. Gezelle) =Sparen doet garen, wie eenmaal aan het sparen is doet er graag wat bij.
Langzaamaan komt de hen wel op de eieren. =Heb maar geduld, het komt allemaal wel goed.
Als de hennen beginnen te kraaien.
Moet je ze de nek omdraaien. =Men moet zorgen dat vrouwen zich niet met mannenzaken gaan bemoeien. (Hennen die oud worden gaan kraaien als een haan)
Een blind hoen vindt wel eens een korrel. Je weet nooit hoe het geluk komt.
De hoenders in andermans hof jagen. =Met opzet zijn voordeel doen ten schade van een ander.
Achterna kakelen hoenders. =Als het gebeurd is kan men er licht zijn mening over zeggen, maar wie vooruitziet is knapper.
Hij heeft het zo druk als de hoenders voor Pasen. =Hij heeft het buitengewoon druk. Op Pasen werden alle eieren gegeten en hebben de kippen dus druk werk.
‘Men vangt een hoen met tij, tij ten (lokroep)
Niet met gooien, noch met smijten’. =Als je iemand over wil halen moet je hem niet bang maken.
Een blinde kip vindt wel eens een graankorrel. =Een koe vangt wel eens een haas.
Als de hoenders kakelen lang en goed, zal het regenen in overvloed.
Ei.
(215, 197) De symbolische spijzen van het oude voorjaarsfeest waren de paashaas en het ei die symbolen van verrijzenis en vruchtbaarheid waren.
De mythe laat uit het ei de wereld ontstaan. Kalevala, het heldenepos van de Finnen, verhaalt van een vogel die op Ilmatar’s knie zijn nest bouwde en daarin zeven eieren legde waaruit het heelal ontstond. De Santapatha Brahmana, het tweede gedeelte van de Jajur Veda van de Hindoes, laat de eerste man, Prajapati, geboren worden uit een gouden ei.
Er werden al geverfde eieren gevonden in een stenen graf bij Worms, 320 v. Chr. Naar Plutarchus was het ei bij de heidenen als symbool van de oorsprong van de wereld en alle dingen. Van Beverwijck; Dat uit de langwerpige eieren de hanen komen en uit de ronde de hennen getuigt ook Columella hoewel Aristoteles er anders over denkt. De oudste schrijver van de zaken der Feniciërs Sanchumates, bij Phylo Byblius, meent dat de wereld de vorm van een ei heeft. Daarom plag in de dienst van Bacchus het ei als een beeld van de wereld geëerd te worden zoals Plutarchus en Macrobius getuigen. De hemel is de schaal, de aarde de dooier en dat tussen beide zit, te weten het wit is de vochtigheid van water en lucht”. De Romeinen hadden hun eierspelen ter ere van Castor en Pollux, beiden gebroed uit twee eieren. Omdat nu naar Mozes de wereld eerst een chaos was zo hebben de Joden die symboliek in hun religie overgedragen. De christenen hebben hetzelfde gedaan. Het christendom kerstende dit gebruik en het ei werd als een witgepleisterd graf beschouwd, hetgeen erin is kan er levend uitbreken, het symbool van verrijzenis.
In oude kerken werd daarom het graf van Christus eivormig voorgesteld. De paaseieren, als eerste spijs na het vasten, werden in de kerk ingewijd.
Als kiem van nieuw leven schenkt het ei levenskracht. Onze voorouders hielden die kracht voor overdraagbaar, men at eieren om sterk en vitaal te worden. Na de lange onthouding van de vastentijd werd in de voorjaarstijd het ei, met zijn levenskracht, dan ook hartelijk begroet. Hierbij komt de grote economische betekenis van het ei als voedingsbron voor het eenvoudige gezin in deze tijd van het jaar. De eieren moesten ook de levenskracht geven aan het land en daarom werden ze in de grond verstopt. Maar de mensen waren bang voor boze geesten. Als ze de eieren in de grond stopten waren ze bang dat de boze geesten er wel eens voor zouden kunnen zorgen dat de levenskracht van de eieren niet werkten. Daarom gingen ze schilderen in felle kleuren waar de boze geesten bang van zouden zijn. In de 16de eeuw werd de eieren rood gekleurd om het lijden van Christus uit te drukken. Bontgekleurde eieren werden gebruikt voor talrijke spelen en hardlopen. De kleur komt doordat de priester ze eerst wijdde en de kleur in overeenstemming is met het mis of altaar kleedt die afwisselt naar de plechtigheid die gevierd werd in de R.K kerk. Aan zo’n ei werden genezende en onheil werende krachten toegekend. Het verven deed men met natuurlijke verfstoffen van uien, spinazie, rode kool en dergelijke stoffen.
Zo geeft een op Goede Vrijdag gekregen ei grote kracht en behoedt tegen ziektes. Eieren worden opgehangen in de schuur, stallen en dergelijke. Eierschalen worden op de akkers begraven en verstrooid.
Het wit lijmt aaneen en verkoelt of stremt. Het wordt gebruikt bij oogontstekingen of om het bloed te stoppen. Als smeersel wordt het tegen jicht en om de ‘rimpelen van het aangezicht te verdrijven’. Het vliesje van een ei dient om een wond af te sluiten, een soort pleister
Eieren zonder dooier brengen ongeluk want die zijn gelegd door een haan. Een dubbele dooier wil zeggen dat er spoedig iemand in het huis overlijdt.
Als een kip op een even aantal eieren zit voorspelt dat niets goeds en is er een kans dat ze allemaal niet uitkomen. Gebeurt dat toch zijn het allemaal hanenkuikens. Gooi eierschalen tot geen enkele prijs in de kachel anders houdt de kip, die het ei gelegd heeft, op met eieren leggen. Druk de schaal liever helemaal plat dan voorkom je ongeluk, anders komen de heksen en kruipen in die schaal. Ze varen er mee op zee en brengen de schepen van eerlijke zeelieden tot zinken.
Folklore.
Ga ‘s avonds in een kippenhok en maak alle eieren zwart, de volgende morgen zal je zien dat er een witte bij is. Eet die op en je zal onzichtbaar worden en onkwetsbaar zijn.
Als een meisje een hardgekookt ei kan pellen zonder die te beschadigen dan krijgt ze een vriendelijke en anders een stugge man.
Een kind werd eens door de wisselmannen gestolen en een zogenaamd wisselkind werd er teruggelegd. Die had een dikke kop en deed niets anders dan eten en drinken. Op raad van de buurvrouw moest de moeder het kind aan het lachen brengen. Daartoe moest ze het kind in de keuken dragen en daar twee eierschalen met water koken. Dat gebeurde. Het kind sprak:
“Nu ben ik toch al zo oud
Als het Westerwoud
En heb nog nooit gezien dat iemand in eierschalen kookt.”
Hij lachte. Toen kwamen plotseling een menigte wisselmannetjes en brachten het echte kind terug.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe CXIV. ;
De Leeuw, den Haen en den Ezel;
‘De hoogverheven Leeuw, vermoeid van ’t gestadig jagen
Vond een ezel staan, verloomt door ’t zakken dragen
Daar bij een Lombardische Haan die door zijn luid gekraai
De trotse Leeuw verschrikt, dat hij met een draai
Zich op de vlucht begeeft. De Ezel overmoedig
Waant dat de Leeuw bedeesd wordt door zijn felheid woeden
Hem op zijn hielen volgt met gezwinde loop
En onbedacht brengt hij zijn vlees te koop
De Leeuw in ’t swingen ziet de trage Ezel volgen
Scheurt hem ter aarde met een gemoed verbolgen
En zegt: dit is voor mij, voor ’t welgeboren bloed
En ’t edele konings hart, een doren in mijn voet
Dat ik voor niemand wijk. Dit is, o slechte broeder
Je uiterste banket. O, aller Hazen moeder!
Volg waanwijs niet de raad, om als uw prins vliet
Hem smaad en spot aan te doen, om zich te voeden aan zijn verdriet
Ofschoon ’t avontuur u gunstig toont met tuiten
Ze draait schielijk ’t hoofd, en steekt u in de kluiten
Verstonden ze recht de aard van de zaak
Dat onbedachtzaamheid ’t bederf der dwazen vaak
Ze zouden wel bezonnen zijn op betere kansen te letten
De Ezel zou de Leeuw niet naar zijn ere zetten. ‘
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe LXXXIII;.
De Katte en de Haen;
‘De klauterende Kat had een Haan gegrepen
En in haar poten hield hem vast en stijf genepen
Bloedschender, zei zij, hoereerder, raasbol
Gij hebt, gij hebt nu uitgespeeld des levens rol
Gij hebt de dood verdiend, deze ogen zult gij sluiten
En meer uw moeder noch zuster gebruiken
Om uw geile lust met haar te blussen uit
Gij zult vroeg in de morgen niet meer maken groot geluid
Noch in haar zoete rust de slapers komen storen
Deze kop zal niet ontgaan de Katten hete toorn
Zijn onschuld maakte, dat hij niet en was alleen
Maar zulks met de rest der vogelen had gemeen
De Kat luistert noch naar onschuld, noch geweten
Maar heeft de Hennen Boel op staande voet verbeten
Wie iemand haten wil, en is tot wraak gezind
Al lichtelijk een gevonden oorzaak vindt
Geen onschuld gelden mag in ’t vierschaar der tirannen
Daar rede en billijkheid vanouds is uitgebannen’.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe LXIV;
Henne mette Kuyken-dieven;
‘Een grote kuikenren die zeer heftig werd bestreden
Door Kuikendieven drie, die grote arbeid deden
Op dat ze tot roof verkregen het jonge bloed
Het mals en lieflijk vlees van naakt en kaal gebroed
De moeder komt op slag aangevlogen, met verschrikken
En ziet hoe zij alle drie door de tralie pikken
Ziet hoe haar vlucht in nood en grote angst, helaas
Bijna geworden is der Kuikendieven aas
Zo stelt ze haar fluks te weer, opdat zij naar vermogen
Afweren mag diegene die om haar jonkens vlogen
Zij vliegt rondom de kooi, ze kloekt en slaat geluid
Zo lang tot haar ontjaagd is de gewenste buit.
De kloekhen draagt het beeld der trouwe magistraten
Waarop de onnozele zich standvastig mag verlaten
Die allen vromen zijn als een vaste borgt
Welk ’t land daar de overheid ’t gemenebest bezorgt’.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe XCII.;
De Hennen en ’t Veld-Hoen;
‘De Landman die een Patrijs in ’t loze net verstrikte
De hanen in de ren het armoe Hoen verpikten
Zo dat het zijn tijd met rouw slijten most
Op hoop van ’t verdriet nog eens te zijn verlost
Doch eindelijk zag het, hoe geregeld met onvtereden
De Kammen dragers steeds zo nijdig samen streden
De een met jaloersheid was ontstoken en gekweld
Om dat met zijn boelagie een ander was vergezeld
En de ander om de palm triomfantelijk te voeren
Had niet anders in ’t hoofd als grote krijgsrumoeren
Als ’t Veld-Hoen dit beoogde en zag hoe fel en wreed
Het ene gekamd geslacht ’t andere bestreed
Zo heeft het zich getroost, en dacht, ’t is geen wonder
Dat ik, arme vreemdeling, gestadig moet duiken onder
Waar burgers onderling elkaar bestaan
Op ’t scherpste en allerfelste zeer hart te grijpen aan
En daar ze dadelijk zijn genegen tot ’t allerbooste
In zijn kwaadheid zich een uitheemse licht kan troosten’.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe XCIX.;
Kalikoet en den Haen;
‘De koekeloerende Haan zag op zijn mesthoop treden
Een rode Kalkoen, zo werd hij zeer ontevreden
Riep hem tot de kamp en liep hem in ’t gemoed
Dat hij zich verweren moest de grote Kalikoet
Zij vochten beiden om strijd, dat ’t rode bloed afdroopte
Als ze elkaar met de felle sporen noopte
De kalkoen op ’t eind zag dat de Duitse Haan
Hem rust noch vrede liet, dus, om zich te ontslaan
Van allerhande twist, verkoos in andere hoeken
Zijn dagelijkse kost in vrede te gaan zoeken
Veel volkeren zijn zo wild, zo woest en onbesuisd
Dat de arme vreemdeling niet bij hen mag gehuisd
Al hebben ze een land tot hun behoefte gewonnen
Een ander zullen zij het aardrijk noch misgonnen’.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe CVIII.;
De Vrouwe en de Henne;
‘Een arme en slechte Sloor, die voor ‘t eerst kwam aan ‘t schrapen
Kreeg een Lombardijse Hen, heel zonderling geschapen
Die zwanger dagelijks haar gretige waardin
Een gouden ei in ’t nest bracht ter bezoldiging
Waar uit de Overvloed en Rijkdom ’t gretige hart
Van deze vrekzak bezeten vol van smerte
Die met deze vaste rente en inkomsten niet vergenoegt
Heeft tot de hen dus haar redenen gevoegd
’t Is waar, ik erf van u dagelijks zulke vruchten
Maar alaas! Zij knagen aan ‘t hart en blijf vol ongenoegen
Ik moet zelf zien de grond, ik moet zelf zien de schat
Daar in mijn droeve ziel steeds droefheid heeft gehad
Ze keelt ze met een mes en hoopt met zulke vlagen
De hele schat, en ’t goud, gelijk uit te dragen
Die gierigaard bevindt zich bedrogen in haar zin
Terwijl ze schatten zoekt verliest ze haar gewin
Gelijk is het met menig mens die met de inkomsten niet tevreden
Maar tracht naar groter staat en ijdele heerlijkheden
Waagt al zijn Vaders goed moedwillig op een bot
Verliest zijn schat en hoop, een onverwacht lot
Wijs is hij die genoeg of leert ’t genoegen leren
Die wikt eer hij waagt, zal na rouw van hem keren’.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe CXIII.;
Den Haen, en den Diamandt;
‘‘De krijgse en strijdbare Haan, al krabbelend met sporen
Zoekt in het vuile slik, ontrent de Gooise kant
Naar haver of kaf, naar boekweit of koren
Terwijl hij zijn kostje zoekt, vindt hij een Diamant
Sprak: Wat mag mij ’t juweel, dus sierlijk, vermaken
Dat de ogen wel verfraait en lonkt mij lieflijk aan?
Ik zoek slechts kaf en graan, om aan de kost te raken
Deze pracht en overdaad, daar heb ik walgen van
Gekroonde vogel wijs! Kan jij mij meer leren
Haar wulpse dartelheid en dieren pronkerij
Verachten en vertreden? Dus mensen wilt u keren
En spiegelt toch aan hem uw praal en hovaardij
De Parel is ook de kunst der wijze en hooggeleerde
Die van de onwetende Haan vernietigd wordt en verneert
Uitwendig is het een sieraad van geen der weerde
Zo gij inwendige nooddruftigheid ontbeert’.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/