Ezel

Over Ezel

Langoor, Bijbel, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,

Uit Buffon.

Equus africanus asinus; uit Afrika en Azië.

Naam, etymologie.

Latijn equus; paard, Grieks hippos. De ezel heette in midden-Nederlands esel, in oud-Saksisch was het esil en in oud-Hoogduits esil (nu Esel) in oud-Engels esol (nu ass, in Frans asil) in Gotisch asilus wat stamt uit het Latijnse asinus, dit is een woord wat al voorkomt bij Plautus, 184 v. Chr., dit stamt weer uit het Grieks dat door Thrakisch /Illyrische bemiddeling uit een Klein Aziatisch gebied in het zuiden van de Zwarte Zee ontleend is, in Armeens heet het es wat ezel betekent.

Langoor en de Duitse naam Langohr komen ook voor met de sprookjesnaam Grauschimmel.

In Engels is het donkey, maar dit woord is niet bekend voor de 18de eeuw. De oorsprong van het woord is onzeker, het rijmde met monkey en kan afgeleid zijn van het woord ‘dun’, wat vuil bruin betekent.

Veulen, in het Engels heet die foal.

De ezel is verwant maar kleiner dan het paard. De schofthoogte is honderd tot honderd veertig cm.

Bestiaria.

Maerlant; ‘Asinus, dat is de naam van de ezel, een lelijk dier en onbekwaam, met een groot hoofd, met lange oren en zeer traag in zijn gang die niet vet kan worden. Op zijn schouder is het teken van het lijden van Onze Heer gezet. Omdat Hij ons ootmoed wilde leren reed hij op zo’n paard waar hij mee reed te lijden waart’. De ezel heeft een jas aan van ruige lange haren met een donker merkteken op de rug in de vorm van een kruis. Dat merkteken gaat over de rug over elke schouder. Hij is van achter sterker als van voren. Ik zeg ook dat de ezel van voren waar hij zwak is een kruis op de rug draagt en van achter waar hij de nieren draagt daar sterk is. Evenzo verhouden de licht levende geestelijken zich onder ons, ‘zoals we het kruis van voren dragen met vasten en gebeden en met alle Goddelijke diensten, daar zijn we zwak, maar waar we van achteren onkuisheid en losbandigheid vieren, daar zijn we sterk’.

Maerlant; ‘De ezel kan niet vechten en hij verdraagt ook van knechten zware steken en slagen. En wil men ook hem meer laten dragen dan hij hebben kan, hij strijdt er niet tegen nochtans’.

Het is een melancholisch beest, koud en droog en is daarom vriendelijk, zwaar en langzaam, onrustig, verdwaasd en vergevingsgezind. Het dier weet niets van strijd en gevecht, het is geheel vriendelijk. Zonder moeite draagt hij lasten en ondergaat werk en slavernij, gebruikt verrot voedsel en ook nog weinig. De verachtelijke ezel is goedhartig, lijdzaam, nederig, stil, matig en nuttig. Het is een beest dat met standvastigheid, misschien met grootmoedigheid de kastijdingen en slagen verdraagt, dat zich met de slechtste kruiden die andere dieren vermijden vergenoegt.

Uit Maerlant.

Maerlant; ‘Dit zijn z’n deugden, nu hoort voorts van zijn kwaadheden. Hij is uitzonderlijk wulps, sterker van achter dan van voren en meer onberekenbaar van manieren dan enig ander dier’. Maar zijn lasten zijn dat het zeer onkuis is. (Jeremia 2:24) Als wellustig dier komt ze in vele landen voor, bij de Romeinen was hij het symbool van de vruchtbaarheidsgod Priapus. De ezel is onrein en wellustig zoals de rest van deze familie. Echtbrekers waren dan ook wel eens verplicht om in het openbaar een ezel te berijden.

De ezelstaart is vooral in Duitsland een schimpnaam. Hierbij werd iemand achterstevoren op een ezel gezet zodat hij de staart vrijwel in de hand had en zo werd hij door de stad gevoerd, vandaar het spreekwoord, ‘iemand op de ezel zetten’. De ezelstraat bestond, volgens Plutarchus, in huwelijkbreeksters en men noemde de zo bestrafte vrouw, ‘onobatis’ (ezelbereidster). Paus Johannes XIII liet in 996 Peter van Rome naakt op een ezel door de stad voeren. In Darmstadt en andere plaatsen werd de vrouw op de ezel gezet die haar man bedrogen had. Dit volksgebruik, wat al tot de 16de eeuw teruggaat, noemde men het Eselslehen of de Frankensteiner Esel naar een adellijke familie die de ezel jaarlijks tegen een vergoeding aan de mensen van Darmstadt gaf. In Frankrijk besteeg een buurman de ezel en verkondigde de schande van de bedrogen man, zo ook in Engeland waar de buurman een draagstang in plaats van een ezel besteeg en met muziek door de stad trok wat men ‘to ride skimmington’ noemde.

Maerlant; ‘Het heeft een trage gang en weinig verstand. Hij wijkt voor niemand die hem tegenkomt. Waar hij zijn weg zal gaan kan niemand hem ervan afhalen en daarbij is zijn geluid zo zwaar dat hij alles kwets dat dicht bij hem is. Als ze klein zijn hun jongen het mooist bij de eerste sprongen, maar ze worden lelijker immer voort en hoe ouder, hoe erger is hun woord’. De jonge ezel biedt in zijn jeugd een zeer mooie en aangename aanblik, hoe ouder ze worden, des te weinige vriendelijker zien ze eruit. Hoe ouder de ezel wordt hoe vuiler hij van dag tot dag wordt, hariger en ruiger.

Maerlant; ‘Met dertig maanden beginnen ze hun genot te ontdekken en winnen dan het derde jaar. Plinius schrijft ons dit, ezels melk is zeer wit en dat het zo’n witte huid mag geven. Plinius die heeft het geschreven dat Pompea, koning Nero’s wijf, daarmee dweilde haar lijf omdat ze wit wilde wezen’. Plinius zegt dat de melk van de ezelin zeer wit is en ook de mensen helpt wit te worden en daarvan leest men dat de vrouw van keizer Nero, Poppaea, zich in ezels melk baadde. Die nam dan ook altijd vijfhonderd ezels met zich mee zodat ze er altijd in kon baden zodat haar ‘gehele lichaam om het zonder rimpels, mals en wit te houden’. Ook Cleopatra baadde in ezelinnenmelk.

Maerlant; ‘De Romeinse jeeste schreven ons dat ezels vlees kwaad bloed maakt omdat het slecht te verteren is’. De H. Hildegard schrijft: “de ezel is dom en vrijwel blind van geilheid, de mensen zeer aanhankelijk. Zijn vlees is niet geschikt voor mensen”. Door het eten van ezels vlees, zegt Plinius, verloor Mecenas zijn smaak en aanzien.

Maerlant; ‘De ezel heeft scherpe distels en dorens als spijs gekozen’.

De ezel verzamelt zijn voedsel tussen de doornen en distels. Kleine vogels die in bosjes nestelen hebben een hekel aan de ezel en daarom vechten kleine mussen met de ezel omdat de ezel de doornen eet waarin de mussen hun nesten maken. Ook wrijft de ezel zijn vlees tegen de dorens en laat de vogels of de eieren uit het nest op de grond vallen. Wanneer de ezel haar hoofd beweegt en opheft worden de doornen door een sterke beweging heen en weer bewogen en geschud. Van dat lawaai zijn de vogels bang en vallen uit hun nesten. Daarom proberen de moeder mussen op het gezicht van de ezel te springen en in de ogen te pikken met hun snavels. Als de ezel een wond of snee in de rug of de lende heeft vanwege de dorens dan springen de mussen op de ezel en pikken met hun snavels in de pijnlijke delen zodat de ezel weggaat van hun nesten. Ook al is zo’n mus slechts klein, de ezel kan zich slecht verweren tegen zijn belager die aan het pikken en plukken is.

De raaf haat de ezel nog meer en daarom vliegt die boven de ezel en probeert met zijn snavel de ogen uit te pikken. Maar de diepe ligging van de ogen helpt de ezel en ook de dikke harde huid. Want daarmee sluit de ezel zijn ogen en beschermt zijn gezicht tegen het pikken van de belagers. Ook zijn lange oren en het bewegen ervan helpt want daarmee schrikt hij kleine vogels af.

Maerlant; ‘Ezels melk warm als bloed is tegen de tandzweer goed, wil men er de tanden mee dweilen laat ze die vaster staan als men het erop strijkt. Ook is het goed tegen ziekte’.

De melk van de ezel en haar bloed helpt tegen schorpioenbeten. De melk van een ezel helpt tegen venijnige wonden en pijnlijke gevolgen van loodwit en kwik. Ezels melk die nog warm is versterkt de tanden en vermindert de pijnen van alles wat er mee ingewreven wordt. Het helpt ook tegen hartastma. De melk werd meer als medicijn dan als voedsel beschouwd.

Maerlant; ‘De ezel is van grote koudheid, hij wint niet in koude steden en beide dragen niet of winnen in landen die van binnen koud zijn. Ook genieten ze niet in gure steden en in herfst niet en in lente mede, maar in de hete zomerkracht. Een jaar dragen ze hun dracht. Als de ezelin op springen staat dat ze een jong zal werpen wil ze in het duister vlieden waar geen man haar ziet.

Ze leven dertig jaar en alzo lange winnen ze, dat is waar. Ze sparen geen vuur dat ze vinden,

ze gaan voor hun kinderen. Merk op alle lieden schaamte en kinderliefde aan deze brieven’.

De ezel is van een zeer koude natuur. Aristoteles zegt ook dat de ezel de koude meer vreest dan andere dieren. Daarom paren ze niet in de tijd zoals paarden, maar paren in de zomer zodat de jongen in het warme jaartijd geboren worden. De ezelinnen dragen hun jongen bijna een vol jaar. De ezelin brengt zelden twee jongen ter wereld. Als de tijd van geboorte komt dan vliedt ze weg uit het licht en zoekt de duisternis zodat ze door de mensen niet gezien wordt. Daarom zegt de H. Schrift ‘Je linkerhand zal niet weten, wat je rechterhand doet’. De ezelin brengt jongen voort zolang ze leeft, dat is dertig jaar, zo zal ook de mens vruchtbaar zijn met goede werken tot aan zijn einde. Het wijfje houdt zeer veel van haar jong en men wil dat ze zelfs door vuur en water gaat om het te beschermen of terug te vinden.

Uit Megenberg.

Eigenschappen.

(773, 417) De ezel is een simpel beest en traag. Daarom werd hij al gauw gebruikt om de mensen te dienen. De ezel is bijzonder aan zijn meester gehecht, hij ruikt hem van verre en weet hem van alle andere mensen te onderscheiden. Zo herkent hij ook de plaatsen waar hij gewoonlijk woont en de wegen die hij is gegaan. Hij heeft goede ogen en een bewonderenswaardige reuk en een voortreffelijk gehoor.

Als een steen aan de staart van een ezel wordt gebonden zal hij niet balken of hinniken.

Dat zindelijk en ten opzichte van water zeer keurig is geen water drinkt wat niet helder is.

Dat weigert door slijkerige of natte plaatsen te gaan.

Dat zich getroost vergeten te worden en niet gerost zichzelf met rollen rost.

Dat scherp van gehoor en gezicht is en in reuk vele andere dieren overtreft.

Dat zijn meester uit honderden andere onderscheiden kan.

Dat ze in zuidelijke landen moedig is en zelfs paarden voorbijgaat.

Dat het een goed lastdier is die een vaste tred houdt.

Dat gewillig vele pakken draagt hoewel het als het overladen is de kop en oren van misgenoegen laat hangen. Wordt hij te zeer geplaagd dan spert hij de mond open en trekt de lippen op een hoogst onbevallige wijze weg wat hem een bespottelijk figuur geeft zodat het de spotter op zijn beurt lijkt te verachten.

Dat als men hem de ogen bedekt dat hij dan onbeweeglijk blijft.

Dat het razen over luiheid van groot en klein moet ondergaan hoewel het minder dan paarden slaapt, zelfs niet gemakkelijk gaat liggen of het moet zeer afgemat zijn.

Dat zijn melk licht te verteren is en voedzamer dan andere melk en zeer goed voor de zieken is.

Dat zijn vlees gegeten wordt, dat van zijn huid zeven, schoenen, perkament, leer en trommels en zijn beenderen fluiten leveren.

Dat ze onder alle met haren bedekte dieren de enige is die niet te lijden heeft van ongedierte, luizen heeft hij nooit.

Dat zijn voer vrijwel niets kost, geen oppas nodig heeft.

Dat zijn gang zeer licht is en minder struikelt dan het paard.

Over ’t geheel zijn ze veel gezonder dan paarden en hebben minder last van ziektes.

Dat het drie tot vijf jaren nodig heeft om zijn volle wasdom te bereiken en vijfentwintig tot dertig jaren leven. Men wil dat de vrouwtjes langer leven dan de mannetjes.

De ezel heeft een eigenschap die aan alle mensen bekend is. Hij wordt dag en nacht aan het werk gezet, hij wordt geslagen met staven en gestoken en geprikt, zijn mond wordt verwrongen met een bit. Hij wordt telkens verder en verder van het weiland gevoerd en gestald in de schuur en sterft uiteindelijk na een doelloos leven. Hij heeft geen beloning na zijn dood voor de diensten die hij heeft gedaan. Zijn vacht wordt weggenomen en het karkas wordt weggegooid omdat het niet te eten is, zonder begrafenis, wat opgegeten wordt door de honden en wolven. (Het is de in de bijbel spreekwoordelijke ezels begrafenis, dat wil zeggen een begrafenis waarbij niet wordt begraven, maar wordt weggeworpen om voor de vogelen des hemels tot buit te zijn, Jeremia 22:19) Sommigen begraven het skelet en het hoofd van een vrouwelijk ezel in de tuin met de overtuiging dat de tuinen meer vruchten zullen voortbrengen.

De oude wolf met weinig kracht kan toch een ezel doden want de domme ezel legt zijn hoofd op zijn zijde als een wolf nadert en denkt dat als hij de wolf niet kan zien de wolf hem ook niet ziet.

Wanneer een ezel sterft worden er uit zijn lichaam bepaalde vliegen gehaald die scarabee worden genoemd.

Dom.

De ezel diende de middeleeuwse filosoof Buridan om als voorbeeld te dienen voor een wezen dat door even sterke motieven naar rechts als naar links getrokken wordt. Daardoor kan hij geen beslissing nemen en komt om van de honger tussen twee hopen hooi. Het is het dier van Sancho Panza als hij Don Quichot begeleidt.

Hij heeft zijn domheid te danken omdat hij dat al in het paradijs liet zien. Daar vroeg God hoe hij heette. Hij had zijn naam vergeten en sindsdien staat hij voor alles wat dom is.

Gebruik.

De geur van de ezelshoef helpt bij de geboorte van een kind omdat het een dood kind naar buiten brengt en het zal anders niet gebruikt worden omdat het anders snel een kind kan doden.

Een verse ontlasting van een ezel stelpt het bloed op wonderlijke wijze. De urine van een manlijke ezel met nardus behoudt het haar en maakt nieuw haar aan.

Ook de botten van een ezel die fijngemalen zijn helpen tegen verwondingen als het aftreksel daarvan gedronken wordt. Plinius zegt dat de knoken van de ezels witter zijn dan andere knoken.

Men zegt dat als men in een oor van een ezel kijkt, als je gebeten bent door een schorpioen, dat het gif direct verdwenen is. Alle slechte dingen vervliegen bij het ruiken van de lever van de ezel.

Wanneer de huid van een ezel over een jongen wordt gehangen voorkomt dit dat de jongen bang wordt.

Als je wenst dat een hoofd van een man verschijnt als een hoofd van een ezel neem dan een paar hoeven van een ezel en wrijf het hoofd van de man ermee in. Zie Shakespeare in ‘A Midsummer Night’s Dream’.

Ezels krijgen last van gekte wanneer ze bepaalde planten hebben gegeten die vlak bij Potnias groeien.

De ezel is een weerprofeet. Als hij onophoudelijk balkt en met de lange oren klappert gaat het regenen, hoe helder de lucht op dat moment ook is.

Water

De ezel is zeer bang om over water te gaan. Wanneer hij water door planken heen water ziet wordt hij onstabiel en koestert achterdocht en is daardoor bang dat hij door de brug in het water zal vallen dat hij eronder ziet stromen.

De ezel drinkt niet graag, behalve uit kleine poelen waar hij aan gewend is en diegene waar hij op stuit als hij erge dorst heeft. Het moet wel helder water zijn, troebel water drinkt hij niet. Daarom zegt de Heilige Schrift in het tweede boek van Jeremia: Mij, de bron van levend water, hebben zij verlaten, om zichzelf bakken uit te houwen, gebroken bakken die geen water houden. Dus uit onzuiver of troebel water drinken. Dat is het wereldlijke weten dat troebel en duister is. En wat is er met de weg van de mensen die Assyriërs heten dat je stromend water drinkt? Dat is de levende, goddelijke wijsheid.

Ezelsbrug, een middel om het midden te vinden, is een moeilijkheid die een onwetende in verlegenheid brengt en dan een noodhulp voor een onwetende. Het is de Engelse ass’s bridge, de Duitse Eselsbrucke en Franse pont aux anes.

Moraal.

Een boer was eens ernstig ziek, maar herstelde weer. Omdat hij zijn herstel van de goden verkregen had offerde hij hun een gemest varken. Nu bleef er wat over van het graan waarmee het varken gemest was. Dat besloot hij aan zijn ezel te geven. De ezel, ook niet gek, zei tegen de boer, ‘sorry hoor, het voer is goed, maar als ik aan het varken denk bedank ik daar toch voor’. De moraal van dit verhaal; ‘als je zomaar iets krijgt, wees er dan van verzekerd dat er geen vloek op zit’.

Naar een sage waren er twee ezels, de ene droeg een lading goud en de ander graan. Na enige tijd werden ze overvallen door rovers. Voor de ezel met het graan hadden ze geen belangstelling, voor die met het goud wel. De eerste ezel vertelde de tweede dat hij eerst jaloers was geweest op zijn vracht, hij had wel willen ruilen, maar nu niet meer. Die ander kon wel huilen. De moraal van dit verhaal is; ‘wees tevreden met wat je hebt, dan blijf je het langst gelukkig’.

Een ezel ging met een leeuw op jacht. De ezel was bekleed met takken en bladeren en zag eruit als een bosje. Hij zou de beesten aan het schrikken maken door zijn geluid dat ze niet in zo’n bosje zouden verwachten, de leeuw zou ze opvangen en doden. Zo gezegd, zo gedaan. Ontelbaar is het aantal dieren dat sneuvelt. Het plan is prima geslaagd. De ezel verwacht dat de leeuw hem wel zal bedanken, maar wat zegt de leeuw: ‘je hebt zo goed gebalkt dat als ik je lafheid net had gekend ook zowat was gaan rennen’. De moraal is: ’die een lafaard is maar prat gaat op zijn moed waar een sterker iemand bij is weet niet wat hij doet’.

Een andere sage verhaalt dat de ezel, zwaar beladen op weg was met zijn meester. Onderweg verscheen een roversbende. ‘Vlucht, vlucht’, roept de meester, ‘laten ze jou niet pakken’. ‘Waarom niet?’ vraagt de ezel, ‘zullen ze me nog zwaarder bepakken dan nu het geval is?’ ‘Natuurlijk niet, maar vlucht dan toch’. ‘Waarom zou ik dan moeten vluchten’, vraagt de ezel, ‘waarom zou ik een nieuwe meester moeten duchten?’ De moraal is; ‘geef het domme volk een andere koning, de naam wijzigt, de last niet.’

Uit Isaack van Waesberge, 1633.

‘Van ’t goed dat u God milddadig heeft gegeven,

In reden, wil daar matig van leven.

Van de ezel geladen met spijs.

Een vrek en grove boer bezat veel goed en have,

Om dat te vermeerderen steeds was zijn harten lust,

Als bedelaar gekleed hij nimmer was gerust,

En nauwelijks hij at, de dorst met water hij ging laven.

Altijd vermoeid en mat door zijn gedurig slaven,

Gestaag met een ijver heet om te vergaren ’t ijdele goed.

Waarbij, denkt u dat men zo een vergelijk moet,

Dan bij een ezel die ellendig arm moet draven?

Want de ezel is een slaaf van elk mens op aarde,

Die hij nacht en dag dient met arbeid, moeite en smart.

En vaak met lekkere spijs hij goed beladen wordt,

En ander kostelijk goed, zeer rijk van waarde.

Doch voor zichzelf hij daarvan niet af weet te nemen.

Heeft haver, hooi genoeg, doch stekels smaken hem meer.

Bijeen geschraapt goed der ouders vol oneer,

De kinderen al te licht verkwisten en vervreemden.

Verklaring.

Die ongelukkig vrek even zal geschieden,

Die vrolijk leven kan, zo hij wil, en geëerd.

Maar gierigheid te zeer zijn hart gaat gebieden,

Rechtvaardig God ook dreigt te straffen deze lieden,

Die (vrek) zijn naaste last en zo een mens zeker,

Die leeft tot niemands nut, zijn eigen straffer is.

Een wijs en vroom gemoed zal gierigheid ontvlieden.’

Uit Isaack van Waesberge, 1633.

‘Niemand zal zich op zijn geluk beroemen,

Noch door arbeid zich ongelukkig noemen.

Van ’t paard en de ezel met hout geladen.

De ezel nacht en dag hout op en neer ladende,

En sober men hem zijn zware arbeid loont,

Eenmaal ziet een schoon paard dat zich voor hem vertoont

Wel vet en ongeladen en zich ongelukkig waande,

Te dragen menige slag die hem tot werken maande,

Gestadig zonder rust en dat het paard verblijdt,

Zo’ n zacht leven leidt; doch hoewel hij ’t benijdt,

Moest evenwel hij voort, te werken daar al slaande

Men hem wel kloek toe dreef en wrocht gelijk als voren,

Hoewel hij tegen het hart en al veel trager doet,

Doordat hij zag het paard zo lekker gevoed,

Uitgerust en onbeladen en hij door werk schier smoren.

’t Geschiedde kort daarna, het paard dat moest ten strijde,

Gezadeld en getoomd men het daarhenen leidt:

Dit ziet de ezel die zich fluks tot werk bereidt,

Want toen hij vreesde dat hij noch erger mocht lijden.

Verklaring.

De Fortuin immer was in voorspoed zo bestendig,

Niemand die niet in ’t einde haar stuursheid beproefd heeft,

En vaak het gebeurt die naar lusten leeft,

Terstond een ongeval zijn grote geluk is geschonden,

En waant veilig te zijn, een bittere smaad ellendig

Het komt bestormen ras, dat eeuwig hij blijft

Een arme slaaf veracht en wordt zo snood ontlijfd,

Doch niemand wanhoopt of hem goed of kwaad is gezonden’.

Heraldiek.

De ezel komt zelden in wapens voor. Het is het stamteken van de Hebreeuwse stam Isaschar. De ezel symboliseert uithoudingsvermogen, geduld en tevredenheid. Men zegt dat hij bij sommige families tot wapendier is gekozen omdat een van de voorouders in tijd van oorlog bij de vlucht in het gebergte aan een ezel zijn leven had te danken. Een lid van het geslacht Appianius koos voor zijn familie in verband met de ezel als helmteken het volgende devies: ‘Asino sono e con il mio sapere, gli altri stan ritti ed io sto a sedere’, ‘een ezel ben ik, doch mijn kennis staat de anderen tegenover, en ik zit’.

Het wapen Van Ittersum vertoont drie ezelskoppen. Van Lennep verhaalt hiervan het volgende: ‘Bij een veldslag onder een van de Hollandse graven had de stamvader van dit geslacht een fout begaan en de graaf schreeuwde hem toe: ‘Je bent een ezel’!’, waarop de ridder antwoordde: ‘Ittersum, ik ben het driemaal’.

Ezelsoren komen nogal eens voor als helmteken of worden aan mannenhoofden geplaatst, bijvoorbeeld bij het wapen van Rossum. Dit naar het verhaal van Midas. Midas kreeg ezelsoren omdat hij de muziek van Pan beter vond dan die van Apollo. Een god kan dat bij mensen doen als hij verloren heeft. Maar had Midas niet gelijk en was Apollo niet gewoon verslagen en kon hij niet tegen zijn verlies? Een ezel heeft toch zeer goede oren, hij hoort de subtielste geluiden van het veld en daarom zijn ze ook zo lang. Ook Pan wordt wel afgebeeld met ezelsoren omdat hij zo goed het geluid van het bos en muziek hoort. Ook Silenus was op een ezel gezeten, het dier van de Bacchus verering. De ezel was het symbool van Silenus wijsheid en zijn profetische krachten.

Afkomst.

De ezel wordt vaak met de moordenaar van Osiris, Seth, in verband gebracht en afgebeeld met een mes in de schouder. Een oorlogschariot werd getrokken door een ezel die dateert aan het begin van het derde millennium voor Christus. Ezels die te zien zijn op de Nadga palette die gezonden zijn als tribuut aan Libië zijn geïllustreerd op een paneel die gedateerd is 2650 voor Christus, samen met vee en geiten. Zijn beeld duikt verder op in de 18de dynastie, evengoed nog ander half duizend jaar voor Christus.

De ezel werd gebruikt bij het dorsen en als rijdier. Het paard kwam pas veel later. In Egypte was ze voor eeuwen het lastdier en was daar een vorm van ijdelheid.

De vroegste sporen van de cultuurezel vinden we in Egypte. In Boven-Egypte gaat hij tot de eerste dynastie terug, de oertijd van de Egyptische cultuurperiode. Op de oudste voorstellingen verschijnt hij als huisezel, overal met het zwarte rugkruis, wat een erfenis is van de Nubische wilde ezel. Die dier was er ooit in verscheidene vormen, van Somalië in het oosten door de Libische woestijn tot Marokko in het westen. De Atlasvorm die bekend is door rotsschilderingen en afbeeldingen in Romeinse mozaïek verdween voor het eind van de Romaanse periode. De Nubische vorm, die ook leefde tussen de Nijl en de Rode Zee, zal ook uitgestorven zijn. Alleen de Somalische vorm is nog over in kleine aantallen en is goed beschermd.

Getuige het beeld van oud Egypte veronderstelt dat hoewel de ezel eerst in Libië gebruikt is geweest zijn hoofdontwikkeling in de Nijldelta is geweest. De Nubische vorm is dan vermoedelijk de belangrijkste ouder. Net als met andere gedomesticeerde dieren is zijn vorm is door diverse zaken veranderd, mogelijk ook door latere vermengingen. Dit werk begon in een van de pre- dynastie culturen van Egypte. De wilde kleur was bruinachtig grijs en lichter van onderen. Ze zijn nu vrijwel altijd bruin of grijs, soms zijn er albino’s, zwarte en andere tinten. Een paar, met de albino’s, missen de zwarte streep over de schouders, de meeste hebben dit en de helder gemarkeerde lijn langs de rug.

Groei.

Tegenwoordig zijn sommige zo groot als een groot paard, terwijl andere maar een tachtig cm hoog worden. Ze slapen staande, in tegenstelling met die van paarden.

Door zijn levendigheid, uithoudingsvermogen en snelheid, tien km per uur en vaste gang, was hij zeer in trek. Het echte geheim van de ezel is zijn vaste tred op onbegaanbare paden en het eten van arm voedsel, zelfs distels. Dit is het resultaat van zijn geboortegrond, de half woestijnachtige omgeving. Ze werken ook niet goed op een rijker voedselpakket. Het paard kwam dan ook van de grazige vlaktes waar een overvloed aan voedsel was en dat heeft die nog steeds nodig. Het paard kan een ezel in die landen dan ook niet vervangen. De ezel is het basis transport van de arme bevolking en nomaden.

De ezel vervult in de M. Zeelanden vaak de rol van het paard. Hij is kleiner en minder kostbaar, maar zeker op rotsachtige grond is hij zekerder en kan ook beter tegen de warmte. Zijn vorm wijkt af, die vinden we niet edel, we vergelijken hem dan met een paard. Het balken is onaangenaam en de kleur is ‘grauw’.

Hoe droger en warmer het is des te beter gedijt hij. Vochtigheid en koude verdraagt hij slechter dan het paard, daarom vind je in Egypte, Syrië en andere warme gebieden de mooiste ezels. Hiermee gaat gepaard tenminste bij de meer welgestelde ezel bezitter een betere verzorging en beter voedsel dan dat hij bij ons ontvangt. Men houdt het gewas zuiver, laat hem in de jeugd met rust en zo is de volwassen ezel tot diensten in staat die onze ezel niet kan presteren.

Grieken.

Mogelijk naar de vergelijking met het paard is de ezel het toonbeeld van domheid en koppigheid.

Bij de Grieken is ze weer de harde, maar verachte werker. Paarden zijn in de Ilias edele dieren, de ‘snelvoetige’ dragers van vorsten. De ezel komt maar op een plaats in de Ilias voor en dan nog in een gelijkenis. In de Odyssee helemaal niet.

‘Zoals wanneer een weerbarstige ezel, die loopt langs een bouwland

Jongens trotseert, op zijn rug zijn veel stokken en tweeën gebroken

‘t Land in gelopen vernielt hij het dicht staande graanveld; de jongens

Slaan hem met knuppels, maar kinderlijk zijn hun krachten en nauwelijks

Jagen zij ‘t beest uit het veld; maar hij heeft zich verzadigd aan voeder’.

Dat is zijn volgende rol, eeuwenlang, weerbarstig, koppig, veel slaag verdragend, maar zijn zin doorzettend. Bij de Romeinen werd de ezel slecht behandeld tot men ontdekte dat zijn melk een bijzonder schoonheidsmiddel voor de huid was, baden in ezelinnenmelk was voor sommige keizerinnen als Poppaea, de vrouw van Nero, voorschrift.

Het Latijnse woord asinus zou vertellen dat hij in de tijd van de Griekse kolonisatie in Italië gekomen is. De transporten in de binnenlanden en schiereilanden gingen per ezel. Met de wijn- en oliecultuur ging hij ook naar het noorden, die grenzen niet overschrijdend. Na het verdwijnen van de oeros en wisent kwam de ezel ook hier.

Bijbel.

De ezels en ezelinnen die Abraham kreeg van de farao, Genesis 12:16, kunnen wel afstammelingen geweest zijn van de Nubische wilde ezel. Het betekent niet dat Abraham die dieren nog niet kende. In de vroege bronstijd, 2500 v. Chr., zijn er sporen van ezels gevonden in Jericho en Tell Duweir en vandaar zijn ze mogelijk verder naar Syrië gekomen. Mesopotamië werd in ieder geval rond 1800 v. Chr. bereikt. Van die tijd zijn er tabletten gevonden in Chagar Bazar die drie soorten ezels aangeeft.

Dit was waarschijnlijk kort voor Abraham zijn tocht van Ur naar Kanaän ondernam. Het eerste gedeelte zal gegaan zijn via de Eufraat naar Haran. Na een onderbreking van enkele jaren zal hij via de Syrische woestijn gegaan zijn, dit kon moeilijk gedaan worden zonder transport van dieren. Kamelen kwamen waarschijnlijk pas een eeuw later zodat ezels vermoedelijk als lastdieren gebruikt werden. Of alle ezels dezelfde stamvorm hebben gehad, als in Haran, Genesis 30.30, en in Uz, Job 1:3, 42:12, is moeilijk uit te maken.

Het was een belangrijk huisdier. Uit Babylon werden zelfs 6720 ezels meegenomen, Ezra 2, Nehemia 7:69. Ze werden vaak in kudden gehouden, Genesis 24:36, Job 1:14, Jesaja 32:20. In de laatste tekst wordt gesproken over vrij rondlopende ezels. Ook de ezelinnen van Kis, 1 Samuel 9:3, waren waarschijnlijk op hun weideplaats verloren geraakt. David had een aparte ezelsopzichter, 1 Kronieken 27:30. Ook is opvallend dat zo dikwijls van kudden ezelinnen gesproken wordt, Job 1:14, 1 Samuel 9:3 etc., je zou hieruit kunnen afleiden dat er ezelinnenmelk gebruikt werd.

Het was het rijdier bij uitnemendheid voor man en vrouw, Exodus 4:20, 2 Koningen 4:22 etc. Dikwijls ging een drijver naast of achter het dier, Job 39:10, die het met de stok aandreef en zo nodig sloeg, Numeri 22:27, 2 Koningen 4:24. Meestal reden vrouw en kinderen op het dier, de man liep erachter. Op die manier kon je een 30 km per dag bereiken. Tegenwoordig rijden de mannen er meestal op.

Men reed zonder zadel, slechts op een doek of kledingstuk, Mattheus 21:7 etc. Het Hebreeuwse woord ‘chabash’ betekent opbinden of omgorden. Het is niet als bij een paardenzadel, verschillende lagen van dik doek werden op zijn rug gelegd die de basis vormden waarin een vlak pakstro werd gelegd en gebonden waarna het geheel met een karpet werd bedekt, 2 Samuel 16:1. De eerste vermelding is al in Genesis 22:3 waar Abraham zijn ezel optuigde, niet zadelde, Genesis 42:26, Jozua 9:4 etc.

De kleur is licht- of donkergrijs die soms overgaat naar het bruine of roodbruine. De lichtere kleuren zijn vooral gezocht als rijdier. Vanouds reden hooggeplaatste personen en vorsten op licht gekleurde of witte ezels en ezelinnen. Dat vinden we al in Richteren 5:10: ‘Gij, die op blanke ezelinnen rijdt’. Zie ook Richteren 10:3, 4, 12:13, 14, 2 Koningen 4:22. Absalom rijdt erop en Jezus bij zijn triomfale intocht in Jeruzalem. Ook bij de geboorte van Christus was ze aanwezig, maar de uitleg hiervan is te Westers. Later werd ze meestal vervangen door een muilezel als rijdier.

In vredestijd was het in Palestina en omliggende landen gewoon dat heersers op een ezel reden, mogelijk omdat het paard met de oorlog verbonden was, zie Zach. 9:9: Zie uw koning komt tot u,… en rijdende op een ezel, op een ezelhengst, op een ezelinnenjong’…. Dan zal hij de paarden uit Jeruzalem te niet doen, ook de strijdboog wordt tenietgedaan, hij zal den volken vrede verkondigen’. Dit verhaalt precies waarom onze Heer op een ezel Jeruzalem binnen reed.

Mogelijk werden ze toch ook in de oorlog gebruikt, Jesaja 21:7. Herodotus, Strabo en Xenophon vertellen in ieder geval dat de Meden en Perzen zich van deze dieren bediend hebben.

Ook werkte de ezel op het land, Deuteronium 22:10 ; ‘Gij zult niet ploegen met een os en met een ezel tegelijk’. Dat lijkt een duidelijk uitgangspunt, die dieren hebben andere snelheid, kracht en voortgang zodat ze niet samen kunnen werken. Toch, als je maar een os en een ezel hebt. Mogelijk doelt dit om te leren dat trouwen in andere naties verkeerd was.

Ook werden er later molenstenen gedraaid met behulp van een ezel, Mattheus 18:6, Lucas 17:2, waar de molensteen eigenlijk een ezelsmolensteen was.

Uit religieus standpunt werd ze als onrein en wellustig gezien net als de rest van de paardenfamilie, Exodus 13:13, Leviticus 11:3, Numeri 18:15, Jeremia 2:24.

Hoewel onrein om te eten, een ezelskop was de maaltijd van de Samaritanen en werd verkocht voor tachtig shekels. (zie vogelmelk, Ornithogalum.) Toch zouden de Grieken het gegeten hebben, dit wordt zo vermeld bij Xenophon en Plinius.

De H. Schift onderscheidt duidelijk de tamme ezel, chamor, van de wilde ezel, pere en arod

Genesis 49:14-15: ‘Issaschar is een benige ezel, neerliggende tussen de stallingen, dus ziet hij de rust aan, dat zij weldadig is en het land, dat het liefelijk is, dus buigt hij zijn rug om te torsen en geeft zich tot slaafse heeendienst’. Hier wordt het woord chamor gebruikt en niet pere. Issachar wordt dus niet vergeleken met de vrijheidlievende, niet te temmen wilde ezel, maar met de gewillige, tot zware arbeid geschikt gemaakte tamme ezel. De typering is die van een krachtig, maar tevens wat traag en gemakzuchtig slag van mensen. Van minachting is hier geen sprake.

Jeremia 22:19 waar over Jojakim gezegd wordt; ‘met een ezels begrafenis zal hij begraven worden; weg geslepen en neerwerpen buiten de poorten van Jeruzalem’. Ook hier is het niet om een bijzondere verachting uit te drukken dat het woord ezels begrafenis gebruikt wordt. Het wil zeggen, dat met Jojakim gehandeld zal worden als met een gestorven huisdier, zoals bijvoorbeeld met een ezel. Voor een koning op zichzelf vernederend genoeg, maar het woord ‘ezel’ verzwaart die vernedering niet zoals het wel in onze gedachtewereld zou zijn.

Er zijn twee woorden voor de ezel.

‘athon’ betekent kracht en volhouden. Dit woord wordt in twee gevallen gevonden, van Balaam, Numeri 22, en bij Saul, 1 Samuel 9 en 10.

’chamor’ betekent een roodachtige kleur. Dit woord wordt meestal gebruikt.

Het Hebreeuwse ‘ayir’, dat vertaald wordt als rusteloos betekent een jong veulen. Dit is het beest waarop de zonen van de rechter reden.

Door de gehele bijbel wordt de ezel geportretteerd als een van de basisbezittingen van de gewone Jood. Van de honderd achtendertig vermeldingen zijn er maar twaalf die niet geheel literair zijn. In de meeste gevallen is het woord enkelvoudig en is duidelijk dat de eigenaar er maar een had, Job 24:3, ‘de ezel der wezen voeren zij weg’. Grote aantallen zijn er maar tweemaal vermeld, Ezra 2:67.

Er zijn vele gedetailleerde instructies over de behandeling van een ezel, bv. Exodus 21:33. Er zijn tenslotte ook een paar opdrachten over de veiligheid van ezels en over ossen en ezels, Exodus 23:4, 5 12, en Deuteronium 22:4. Dit is zonder twijfel omdat de boeren van de ezel als levensonderhoud afhingen, maar ook een menselijk gevoel dat men nu vaak mist.

In het N.T. wordt de ezel maar een negenmaal vermeld. Zijn status lijkt weinig veranderd en onze Heer heeft twee opmerkingen over de behandeling van het vee, inbegrepen ezels, Lucas 13:15, 14:5. Eeuwenlang heeft ze later onder haar domheid gebukt moeten gaan, maar daar is niets van te vinden in de bijbel. Spreuken 26:3: de zweep is voor het paard, de teugel voor den ezel’. Jesaja 1:3: een ezel kent de krib van zijn meester’.

Al Borak: de bliksem, is de naam van de ezel waarop Mohammed naar de hemel ging om Gods wil te vernemen.

Christelijk.

(215) Vroeger was het in de Oosterse kerk de gewoonte en ook hier dat op palmzondag de priester die het Allerheiligste draagt op een ezel gezeten was om de processie te volgen waarbij het volk hem gewijde palmtakken en bloemen voor de voeten strooide. Jezus komt gezeten op een ezel Jeruzalem binnenrijden. Latere spotprenten beelden de christenen af als ‘aanbidders van een gekruisigde ezel’.

In tegenstelling tot de Europese ezels worden die van de Bijbel steeds geprezen. Het enige dier dat praten kon in de Bijbel was een ezel. Numeri 22:30, Balak, de koning der Moabieten, vroeg Bileam om dat volk dat uit Egypte kwam te vervloeken. Bileam ging met de koning mee op zijn ezelin. Deze ezelin zag de engel der Here met uitgetrokken zwaard en week uit de weg, tot driemaal toe. Bileam sloeg het beest met een stok. Toen sprak de ezelin: ‘Wat heb ik u gedaan, dat gij mij nu driemaal geslagen hebt?”

(184) De wijdverspreide legende van het kruis dat gevormd wordt door de twee lijnen op zijn rug van de intocht van onze Heer in Jeruzalem dateert is pure fantasie, het stamt van de wilde ezel. In Verona vierde men het ezelsfeest vanwege zijn tocht op een ezel op Palmzondag. Men geloofde dat de ezel waarop Jezus eens gezeten was zijn laatste dagen in deze plaats zou hebben doorgebracht. De huid van het dier wordt er nog steeds bewaard. Aan een van deze afstammelingen van deze ezelin viel later steeds de eer te beurt het beeld van Jezus te dragen. De haren van het kruis van de ezel op een wond gelegd brengen, naar het volksgeloof, genezing aan.

In de kerstkribbe staat de os naast de ezel. De ezel zou de heidenen symboliseren en de os de Joden. De ezel bleef een dom dier, de apostel Thomas wordt er mee afgebeeld

Te Meetkerke, bij Brugge, is er een wonderdadig Mariabeeld dat door vissers uit de Noordzee is opgevist. Vruchteloos droeg men het beeld naar een kapelleke en vervolgens naar twee kerken in de buurt, het keerde telkens terug naar de duinen waar het gevonden was. Toen kwam men overeen het beeld op een jonge ezel te laden die nog nooit als lastdier gebruikt was en hem vrij te laten gaan. Het dier ging recht naar de Meetkerke en bleef daar voor de kerkdeur staan.

In het land der Franken regeerde koning Dagobert (628-638) Dit was een boze man die de nonnen vervolgde en zelfs zijn eigen drie zusters waren niet veilig, Adela, Clortildis en Irmina. Ze waren beeldschoon, rein en deugdzaam en leidden een godvruchtig leven in het klooster Mans bij Parijs. Toen ze daar voor hun eigen broer niet veilig waren vluchtten ze naar de Eifel in Duitsland. Op de oever van het riviertje de Kyll werden ze ingehaald en ontkomen leek onmogelijk. Voor hen lag het diepe dal, een afgrond tussen hoge bergen. Achter hen de achtervolgers met getrokken zwaard. In deze uiterste nood bracht de ezel die de drie jonkvrouwen droeg redding. Met een geweldige sprong was hij aan de overkant. In het kerkje van Auw kan men nog zien hoe het gebeurd is, daar zitten de drie prinsessen op een houten ezel. En bij Auw heet de rots waar de sprong gedaan is nog altijd het ezeltje.

De vrome hertogin Uta wilde ter ere ‘aller heiligen’ een klooster laten bouwen. Haar raadslieden konden het niet eens worden over de plaats waar het zou komen. Toen zond ze op zekere dag een ezel met last bevracht en zonder geleide uit en bepaalde dat waar het dier zijn vracht zou afwerpen het klooster gebouwd zou worden. Na een eind gaan stampte de ezel enige malen met de hoef op de grond en zie, er ontsprong zich een bron waarbij hij vervolgens zijn last afwierp. Het in 1803 afgebrande Allerheiligenklooster bij Oppenau werd gebouwd bij die “Eselsbrunnen’, die nog bestaat.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe XXX. ;

‘d’Overladen ezel en ’t Peerd

‘De ezel, overladen en met veel pakken zwanger

Viel zijn zware last op de reize lang hoe banger

Zo dat hij zijn reisgezel, amechtig, moede en mat

Het weelderige Ros om hulpe en wat ontlasting bad

’t Welke voerloos niet alleen niet door iemand werd betogen

Maar heeft de arme muil, van torsen kromgebogen

In zijn ellende beschimpt, ter tijd het slaafse beest

Ter aarde nederviel en gaf de geest

De Reiziger, die om de reis spoedt te passen

Bestond met Ezels last Peerd rugge te belasten

’t Welk weigerde en met veel slagen werd begroet

Het lachen werd verleerd in Ezels tegenspoed

Wie in een anders kruis en lijden schept vermaken

En onmedogend is mag ernstig waken

Want als hij verzadigd zal zijn van spot geral

Hij eindelijk zelf het juk des tegenspoed dragen zal’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe LII;

’t Jonghe Peerd en den Ezel

‘Het wulpse jonge Ros was ’t hart van rouw benepen

Om dat het dagelijks zijn heren wagen moest slepen

En of zijn meester wel droeg een beleefd gemoed

En de wagen niet was overloed

Noch met veel slagen was gewoon de Knol te groeten

Zo kon zulks noch Peerds rouw verminderen noch verzoeten

Vermits het liever los in vrijheid was gesteld

Maar als ’t nu bij toeval ontmoette op ’t veld

Een Ezel, krom en stijf van ouderdom gebogen

En ziende dat een kar door de ezel werd getogen

Met overgroot gewicht en voeder overlaen

Nu staat mijn staat, sprak ’t Ros, me noch beter aan

Gij, murmelaars, wendt uw aanschijn hier en ginder

Ziet naar de meerdere niet, maar naar haar die veel minder is

En lager zijt als gij, ik wed voor gewis

Gij vonnist dat uw staat, hoe klein, gelukkig is’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe XCVIII;

Peert en den Ezel

‘Een Ezel, met veel hout en pakken overladen

Begon de droeve staat zijns leven te versmaden

Als hij de gladde Hengst zag briesen op ’t veld

O, sprak hij, als ik ook in vrijheid was gesteld

Dat ik in weelde mijn dagen mocht vlieden

En niemand steeds iets over mij had te gebieden!

Maar als op ’t lest het lang geoorde dier

’t Paard draven zag ten strijde, hoogmoedig, trots en fier

In ’t midden van ’t gevaar, van spiesen en van zwaarden

O, sprak het, mijn staat houd ik liever in waarden

Veel liever leve ik dus, met slavernij gedrukt

Als in ‘t midden van de strijd, dat zelden goed gelukt

Noch eer, noch rijkdom mag de mens gelukkig maken

Wanneer men bemerkt de loop van ’s werelds zaken

En berust in hetgeen God hem geroepen heeft’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe CXXI;

’t Onvergenoeghde Peerd en d’ Ezel

‘Een fier Deens Peerdje moest somwijlen eens braveren

Met een narrensleetje en speelwagentje zijns heren

Moest somwijlen over ‘t ijs en scheuren in ’t spiegel glas

Des Amstels, die al om glad toegevroren was

Het dartel kreng werd boos, en wonder ongeduldig

Want ’t waande ’t was zijn heer niet zo veel arbeid schuldig

Tot het eens ontmoette een wagen zwaar gelaen

Daar een Ezel rank voor was gespannen aan

Die nauwelijks slepen mocht de zwaar geladen wagen

En dapper werd gegroet en afgesmeerd met slagen

Het Deense Kopke dacht: Nu zie ik hoe het gaat

Ik heb de oorzaak om vergenoegt te zijn met mijn staat

Vermits men anderen vindt in steden en dorpen

Die veel meer slavernij, als ik, zijn onderworpen

Wie op zijn mindere ziet, wanneer ’t hart hem wroegt

Kan zich lichtelijk in zijn staat niet vonden vergenoegt

Omdat men mensen vindt, ’t zij waar ze de ogen wenden

Die onderworpen zijn noch aan tienmaal meer ellenden’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe LXXIV. ;

De Leeuwe, Ezel en Vos

‘De ezel, vos en leeuw zijn onderling verdragen

Gelijk om roof en buit te gaan jagen

Ze renden door ’t woud en hielden nergens stee

Tot zij afgetrapt zagen een jonge Ree

Dan sprak de ezel, laat ons nu niet krakelen

Maar ’t jonge Ree in drieën voor ons te gaan delen

De Leeuw, hierom verstoord en ijselijk gram

De ezel fluks verscheurde en dadelijk ’t leven nam

En spreekt het Voske aan, ’t zal nu met ons lukken

Deelt hij de verse roof in twee gelijke stukken

De Vos verscheurde ’t hert, en deelde ’t beest van een

Maar gaf zijn Koning ’t grootste en beste deel van twee

Zodat de dierenvorst zich tot Reinaard spoedig keerde

En vroeg in welke school hij deze beleefdheid leerde?

De ezels droevig eind mij onderwezen heeft

Wiens anderen voorbeeld zich verstrekken laat een lesse

En houdt de ervaring zijn voedster en meesteresse

Veel zwarigheid ontgaat en ’s levenstijd verlengt

Terwijl de onwijze zich in druk en lijden brengt’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe CXIV;

De Leeuw, den Haen en den Ezel.

‘De hoogverheven Leeuw, vermoeid van ’t gestadig jagen

Vond een ezel staan, verloomt door ’t zakken dragen

Daar bij een Lombardische Haan die door zijn luid gekraai

De trotse Leeuw verschrikt, dat hij met een draai

Zich op de vlucht begeeft. De Ezel overmoedig

Waant dat de Leeuw bedeesd wordt door zijn felheid woedig

Hem op zijn hielen volgt met gezwinde loop

En onbedachtelijk brengt hij zijn vlees te koop

De Leeuw in ’t swingen ziet de trage Ezel volgen

Scheurt hem ter aarde met een gemoed verbolgen

En zegt: dit is voor mij, voor ’t welgeboren bloed

En ’t edele konings hart, een doren in mijn voet

Dat ik voor niemand wijk. Dit is, o slechte broeder

Je uiterste banket. O, aller Hazen moeder!

Volg waanwijs niet de raad, om als uw prins vliet

Hem smaad en spot aan te doen, om zich te voeden aan zijn verdriet

Ofschoon ’t avontuur u gunstig toont met tuiten

Ze draait schielijk ’t hoofd, en steekt u in de kluiten

Verstonden ze recht de aard van de zaak

Dat onbedachtzaamheid ’t bederf der dwazen vaak

Ze zouden wel bezonnen zijn op betere kansen te letten

De Ezel zou de Leeuw niet naar zijn ere zetten’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe XXVI;

De Esel springt zijn Meester op ’t Lijf

‘’t Langorig lastbaar dier, jaloers om al die weelde

Van de Hond, die in de schoot zijns Meester dagelijks speelde

Die ’t beste wildbraad at, dat van tafel viel

En smulde als diegene die altijd feestdag hiel

Vond het eindelijk tijd worden zijn Meester te feesteren

En sprong met luid gebulk op des Heren zijn kleren

De Huisheer, al verbaasd, roept wapen, wapen, moord

’t Gezin raakt op de been, de knechten komen voort

En ziende ’t woest bedrijf, en de ezels vreemde zeden

Met knuppelslagen hem bestreken al zijn leden

Besmeerden hem zijn huid, en spoeden naar de stal

Waar hij met droefheid mocht beklagen zijn misval

Gij, die lichtvaardig verandert en wispelturig

Van ’t een tot ’t andere ambt, en zelden zijt gedurig

In ’t opgelegde beroep, vergenoegt met uw staat

Op dat het u op lest niet als de Ezel gaat’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe XXXXIII;

’t Wild Vercken en den Ezel

‘’t Wild ruig geboren Zwijn die trots op de Ezel smaalde

Om dat hij in alle delen schande en nergens lof behaalde

Vermits hij, dom van geest en traag in zijn gang

Zijn leven slijten moest omtrent de krengen stank

Als een die onwaardig gerekend werd te verkeren

Bij de andere beesten die zich onderling generen

Waarom aan ’t geringste hij ook gehouden werd

Maar ik, sprak ’t wilde Zwijn, ben de edelste van ’t gedierte

Mijn eer klinkt overal, ja in de Prinsen hoven

Daar hoort men mijn kracht en snelheid loven

De Ezel, horens zat en walgende van ’t lof

’t Welk de opgeblazen Zwijn zich eigende te grof

Roept: wellicht ontbeer ik een snelheid onbedwongen

Omdat mijn leven niet als de uwe wordt besprongen

En glorie, steeds omringd van allerlei gevaar

De wijze graag mist al ’t blinkende wonderbaar

Die glans bekoort hem niet, en liever als verheven

Wil veilig slaaf zijn en heel vergeten leven’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe CV;

Ezel en zijn drij Meesters

‘De lome Ezel klaagt mistroostig en verslagen

Dat hij moest door de stad, ooft, moes en wortelen dragen

En door ondeugende jongens bespot en ook besjouwd

Wat een oren heeft dit dier! Beschimpt zijn en bespouwd

Hij bidt Jupiter dat hij hem wil verhoren

En voor deze Hovenier een beter Meester sporen

Waar hij rustiger leeft, zijn bede wordt hem gegund

Hij krijgt een steenbakker weer, die de ander wijd uitmunt

In ’s arbeid zware last. Hij smeekt om hulp de Goden

Om een andere baas, die hem redde uit deze noden

Krijgt een zeemtouwer die hem zo bezwaart met last

Dat voor onwilligheid hem knuppels zijn gepast

Bedenkt in zijn zin, was ik niet gek van zotheid

Dat ik mezelf vleide door mijn botheid

Dat licht vernieuwen, het veranderen van staat

Ik heb het goede veracht, ’t naklagen is te laat

Dit is het oprechte beeld van ongestadige mensen

Die nooit vergenoegt altijd naar beter wensen

Geen ongemak gewoon en eer men daar op let

Zij willen altijd van ’t ene op ’t andere bed

Krijgen dan hun zin en van ’t kwaad tot kwader

Vervallen voort en voort. Bedenken zich dan nader

En prijzen zich in hun zin ’t geen ze onbedacht

Eerst uit wispeltuur hebben versmeten en veracht

Verwerpt geen oude schoen, leert uw geluk verdragen

’t Zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe CXVI;

De spijse-draghende Ezel.

‘Hier, hier, gij vrek hier, aanschouwt de Ezel overladen

Met bouten, hoenders, taart, gekookt en gebraden

Saucijzen, Hazen, Wijn, Kapoenen en pastij

En hij eet distelen zelf op de schrale en dorre wei

Zo gaat het ook met u verschrompelde, gierige slaven

In rijkdom zijt gij arm, bekommerd gaat gij draven

Hebt steeds zorg, bezwaart met drukte en geklag

Vindt geen rust in ’t gemoed, en woelt schier nacht en dag

Slurpt wei en water in, en schroomt uw buik te vullen

Een ander heeft u vast, mag lekkernijen smullen

Die ’t goed heeft, zuigt de poot, die ’t niet heef,t eet gebraad

Die loert op woekerwinst, en de ander op verraad

En altijd heeft hij vrees, versmoort in ijdele zorgen

Komt steeds brood te kort, bekommert voor de morgen

Onthoudt zijn lust het goed en spaart uit zijn mond

Dat in het eind verbrast wordt door de kat of de Hond’.

Spreekwoorden.

Een ezelsbrug. =Waar een vlug iemand vanzelf overheen komt moet een domoor een brug gebruiken, dus waar een paard over een kuil springt heeft de ezel een brug nodig. Een vertaling uit Latijns pons asinorum.

De ezel stoot zich niet tweemaal aan dezelfde steen, zie Vondels Leeuwendalers:

“Een ezel stoot maer eens zich aen den selven steen

De mensch wel zevenmael, en denckt niet om zijn been”. =Wie eenmaal een fout heeft begaan past wel op dat hij die de tweede keer weer maakt. De ezel is als een voorzichtig dier bekend.

Hij slacht Bileams ezel. = Hij spreekt voordat hij gevraagd wordt. Num. XXII:28. Balak, de koning der Moabieten vroeg Bileam om dat volk dat uit Egypte kwam te vervloeken. Bileam ging met de koning mee op zijn ezelin. Deze ezelin zag de engel der Here met uitgetrokken zwaard en week uit de weg, tot driemaal toe. Bileam sloeg het beest met een stok. Toen sprak de ezelin: ‘Wat heb ik u gedaan, dat gij mij nu driemaal geslagen hebt?”

Hoe komt een ezel toch aan die lange oren? =Antwoord op een vraag hoe dit of dat toch wel komt, wanneer men niet antwoorden wil of kan.

Ik heb geen ezeltje schijtgeld op stal. =Ik kan maar niet willekeurig over geld beschikken. De uitdrukking komt uit het sprookje.

‘Weest altijd schouw

voor ‘t achterste van een ezel

En ‘t voorste van een vrouw”. -Een ezel kan net als een paard achteruitslaan.

Men moet een schop van een ezel kunnen verdragen. =Je moet je niets aantrekken van een grove belediging, je moet er maar op letten waar die vandaan komt. Vaak met de toevoeging ‘het beest is niet wijzer’.

De jongste ezel moet het pak dragen. =De jongste in het gezelschap moet het werk doen dat er is.

Een ezel in een leeuwenhuid. =Een lafaard die zich moedig tracht voor te doen maar het niet lukt iemand bang te maken. Uit de fabels van Aesopus. Een ezel had zich een leeuwenhuid omgehangen maar hij verried zich door zijn stem.

Een ezel geeft een dode leeuw een schop. = Als de grootse tegenstander verslagen is dan moet je al heel klein en bekrompen zijn om dan nog kwaad van hem te spreken.

Als ezel geboren moet als ezel sterven. =Die geen aanleg heeft zal ‘t nooit ver brengen.

Ook, als je als je als een ezel geboren word je nooit geen paard. =Als er geen aanleg is kom je nooit ver.

Als de ezel wel is gaat hij op het ijs dansen en breekt zijn been. =Als iemand rijk wordt doet hij dwaze dingen en loopt het nog vaak verkeerd af.

Zo lang de ezel zakken draagt heeft de mulder hem lief. =Men vleit iemand zo lang er wat te halen is.

Vreemde zorgen doden de ezel. = Men moet zijn eigen zaken behartigen. Als men de ezel aan een vreemde overlaat dan is er de kans dat het beest geen eten krijgt.

Geef de ezel haver, hij loopt naar de distels. = Ieder die ‘t best tevreden is met de dingen waar hij van houdt, ook al is dit niet naar de smaak van anderen. Ook:

Geef de ezel klaver, hij loopt naar de biezen.

Een ezel gaat uit zijn tred niet. = Een koppige ezel is niet te overtuigen dat hij verkeerd handelt.

Beter een ezel voor de ploeg dan twee paarden op stal (G. Gezelle) =Wat men heeft, al is ‘t klein, is meer dan schone beloften.

Geen ezel kan zijn eigen oren afbijten (G. Gezelle). = Aan het onmogelijke is niemand gehouden.

Wie zich aan een ezel schuurt, krijgt haren. =Men kan zich aan een vuile paal niet schoonwrijven, je wordt licht besmet.

Van de bok op de ezel. =Van de hak op de tak.

Een ezel. =Een domkop, een blockhead, like an ass, stom onintelligent persoon.

Koelan. Uit stablemade.com

Vanouds kwamen in Palestina en omgeving twee soorten wilde ezels voor, de Syrische wilde ezel of koelan, Equus hemiones onager, synoniem Equis hemionus.

De eerste, de koelan, is izabelkleurige, heeft korte oren, bijzonder dunne poten en een slank lichaam. Die lijkt meer op een paard dan op een ezel wat ook zijn soortnaam uitdrukt, hoewel de in een kwast eindigende staart weer een echt ezels kenmerk heeft.

Het is een kind van de steppe. Het symbool van vrijheid kan niet onder het juk van de arbeid gebracht worden, elke last werpt hij van zich af.

Onager.

Uit www.biolib.ca

De tweede, Equus hemiones (Equus onager) komt in Perzië, Mesopotamië, Syrië en N. Arabië voor. Dit is de meest bekende wilde ezel die bij de Griekse en Latijnse schrijvers geregeld vermeld wordt. Zijn naam onager is dan ook samengesteld uit Grieks onos agrios: wilde ezel.

Vorm.

Die onager is ongeveer even groot als de tamme ezel en lijkt er ook meer op dan op de koelan.

Zijn poten zijn echter veel mooier gevormd dan die van de tamme ezel.

Hij heeft een slanke, ietwat gebogen hals en lange, rechtopstaande oren.

Een bruine, borstelige streep van haren loopt van de manen naar de staart die in een bijna zwarte kwast eindigt. Verder is het dier vrijwel wit.

De oren zijn kleiner en korter dan de ezel.

Gebruik.

Men hoort hiervan in Xenophons Anabasis waar de onager zweeft in de paradijzen van de jaagparken van de Perzische koningen. Zijn snelheid zou die van de beste paarden overtreffen. Ze werden gedood om hun vlees, Xenophon vermeldt dat het vlees beter was dan van het hert. ‘Dsichiggetai’ wordt als vreemd woord overgezet in de lexicon als ‘wilde ezel’.

Een lange tijd werd geloofd dat ze ontembaar waren. Dit zorgde voor wat verwarring in lastdieren die in het oude Mesopotamië gebruikt werden. Een beter bekijken van de afbeelding uit de koninklijke begraafplaats te Ur, circa 2500 v. Chr. laat zien dat de Sumeriërs dit dier gebruikten voor hun vierwielige chariots. De herkenbaarheid is verder verzekerd door een studie van de beenderen die gevonden zijn te Tell Asmar. We weten echter niet of ze geheel getemd zijn geweest, wanneer en of het jonge dieren waren die getraind werden. Schrijvers vermelden dat ze met lasso’s gevangen werden wat geïllustreerd wordt in een scène uit het paleis van Ashurbanipal te Ninevë. Ze worden met behulp van tamme paarden waaraan men de kleur van ezels gegeven heeft op korte afstand gelokt en door een jager die zich in de hinderlaag gelegd heeft geschoten. Ze werden achtervolgd door grote doggen die in Mesopotamië gekweekt werden voor de leeuwenjacht wat in Syrië nog in het begin van onze jaartelling gebeurde. In het midden van de 19de eeuw was het dier vrijwel verdwenen, kwam nog lang voor in Irak, nu mogelijk nog in Perzië, India en Centraal Azië.

Bestiaria.

Uit Maerlant;Onager is een dier en is een wilde fiere ezel. Groot vindt men ze in Afrika en niet getemd, zeker. In het woud lijden haar en de haren van zijn zien in elk zijn groep en als ze dan jongen voortbrengen poogt de vader in alle dingen dat hij diegene wil dekken, maar de moeder, naar haar natuur, bedekt de jongen tegen de vader want die zo zijn alle tezamen zeer uitermate wulps en dat is waar ze die hier om haten’. In Afrika zijn er ook wilde ezels waarbij een mannelijke ezel verscheidene vrouwtjes heeft. (117) Het is een jaloers beest die de ballen van de jonge mannen afbijt als het vrouwtje hem niet gewillig is. Dat zagen de Perzen die zo leerden te castreren, dit naar de Physiologus. De moeders weten dat wel en werpen de jongen op verborgen plaatsen en verstoppen de nieuwgeborenen. De wilde vrouwtjes ezels schamen zich voor geslachtsverkeer ofschoon ze er begerig naar zijn en daarom haten ze de ezel. Zo gebeurt het ook bij mensen dat de mannen hun vrouw haten wanneer ze hen in die dingen niet gehoorzaam zijn. Als hij bronstig wordt en geen vrouwtje heeft dan klimt hij op een hoge berg en ademt lucht in en huilt zo luid dat andere dieren daar over verschrikt worden.

Maerlant; ‘Onagers zijn wijs van naturen en als ze in het nauw worden gedreven voor de honden werpt het zijn drek uit dat zoeter ruikt dan menig kruid, daar gaan de honden aan ruiken en ondertussen ontgaat hij dan’. (117) De wilde ezel scheidt zijn mest op natuurlijke wijze af als de jachthonden jagen, de honden ruiken de mest graag en blijven dan daarbij staan tot de wilde ezel ontkomen is.

Maerlant; ‘Boven alle dieren, die wij beschrijven haat hij de wandeling van lieden. Helder water beminnen ze zeer. Men mag ze temmen nimmermeer. Vitalis schrijft dat in Polen wilde ezels zijn van fiere gedaante, ze zijn groot en zeer wreed en hebben horens groot en breed en lange baarden onder de kin. Jagen ze honden, zulks is hun zin, dan scheppen ze water in de neusgaten en maken het zeer uitermate heet en besproeien ermee de honden alsof er een tijdje vuur valt een. (zie elk) In India is de ezel wreed die men onager daar heet. Die heeft in het voorhoofd van voren een bijzonder lange horen, scherp en sterk en zeer stevig, deze zijn groot en lang en schaven van de steenrotsen stenen en menigeen boren ze klein’.

De wilde ezel is wel de elk, zie daar. De onager van India is wel de neushoorn.

Onager heet een woudezel, in Duits Waldesel, of een sterkere ezel en of een grimmigere ezel. (117) Hij huilt twaalf keer per nacht en vijftien keer op de mars, zoals Isidorus zegt, en huilt ook vaak op de dag.

Nederrijns moraalboek, Bestiaria d’ Amour, rond 1250;

‘En de reden dat diegene die in wanhoop sterk is, dat is genomen in de natuur van de dieren die er in de wereld zijn en die het meest denkt van roepen en die een lelijker stem heeft en ijselijker, dat is de wilde ezel. Want zijn natuur is zulke dat hij zich niet roert tot de keer dat hij wel grote honger heeft wat hij op geen manier vinden kan waarmee hij zich verzadigen kan. En dan doet hij zo grote pijn om te roeren dat hij zichzelf verscheurt.’

De wilde ezel balkt alleen als hij zijn diner wil. Zo schreeuwt de geliefde als hij zijn geliefde verloren heeft.

P. de Beauvais: ‘Er bestaat een dier dat wilde ezel wordt genoemd, waarvan de Physiologus zegt dat hij op de 25ste dag van maart twaalf keer balkt en zowel ’s nachts als overdag. Zo kunnen wij de equinox kennen, want de wilde ezels kunnen uitstekend het aantal uren aangeven door hun gebalk.

De wilde ezel is het zinnebeeld van de duivel, want als hij voelt dat de dag en nacht even lang zijn, dat wil zeggen wanneer hij dat volk in de duisternis, de zonde dus, verblijft en zich niet tot God bekeren en hetzelfde geloof aannemen als dat van de aartsvaders en profeten, dan balkt de ezel. Dat is de duivel die het voedsel zoekt dat hij kwijtraakte en waarvan Jacob zegt; “De wilde ezel zal niet balken tenzij hij voedsel verlangt’. Op een andere plaats zegt de heilige Petrus over de duivel; ‘Onze tegenstander draait om ons heen zoals de leeuw, op zoek naar wie hij zal verslinden’. ‘

uit www.gotmedieval.com

Bijbel.

Het is een eenhoevig dier en dus verboden voor de Joden.

In de Bijbel is herhaalde malen sprake van wilde ezels. Gewoonlijk komt het woord pere voor, maar in Job 39:8 wordt ook arod gebruikt; ‘Wie heeft de woudezel (pere) vrij henen gezonden en wie heeft de banden des wilden ezels (arod) gelost?’

Volgens Gesenius is arod geen aparte naam, maar de meer Aramese naam voor de onager. Maar omdat de onager daar meer voorkomt dan de koelan en de naam pere in de H. Schrift algemeen gebruikt wordt om de wilde ezel aan te duiden, terwijl arod alleen in de aangehaalde tekst voorkomt, ligt de conclusie voor de hand dat pere de onager is en arod de koelan.

De Statenvertaling heeft het woord ‘woudezel’. Dat is niet juist want de wilde ezels bewonen de boomloze steppen en geen bossen.

Natuurlijk wordt gewezen op hun meest karakteristieke eigenschappen, hun ontembaarheid. Van Ismaël wordt gezegd dat hij een wilde ezel van een mens zal zijn, zijn hand tegen elke man, Genesis 16:12. Op de voorkeur die de wilde ezels voor woeste plaatsen hebben wijst Jesaja 32:14 waar het verwoeste land ‘een vreugde voor de woudezels’ genoemd wordt. Niet minder duidelijk spreekt Jeremia 2:24 van het echte woestijnkarakter van de wilde ezels. Hun steppeleven wordt getekend in Jeremia 14:6. De grote droogte doet zelfs de wilde ezels versmachten, die anders wel gewend waren aan watergebrek. Prachtig is de beschrijving van de arod in Job 39:9-11: “Wien ik de steppe tot zijn woning heb aangewezen en het zoute land tot zijn verblijf; hij lacht met het gewoel der stad, aan het getier der drijvers stoort hij zich niet, hij zoekt de bergen als zijn weide af en al wat groen is speurt hij op’.

Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/