Apen
Over Apen
Gorilla, chimpansee, Orang oetan, mandril, vorm, gebruik, soorten, Bijbel, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden, spreekwoorden,
Naam, etymologie.
Aap, apen, Engelse ape en Duitse Affe.
Verschillende apensoorten uit Afrika en Z. Azië waren in de oudheid bekend, in Grieks heten ze pithekos en in Latijn simia. (Gelijkend) Midden-Nederlands ape, in midden-Hoogduits was het affe, oud-Hoogduits affo, in Angelsaksisch apa en Engels ape, oud-Noors api, dit stamt van een Gotisch apa. Slavisch met een p, opica, vopica. Egyptisch kefu.
Vorm.
De meeste apen zijn voornamelijk voor het leven op bomen ingericht.
Ze bezitten vier handen met een duim die net als bij de mens tegenover de overige vingers gebracht kan worden. Ze kunnen daar ook alles mee oppakken. De nagels zijn plat en glad, net als bij ons.
Ze bewonen de warmere streken van de aarde.
Voor de mens zijn ze belangrijk omdat ze zijn handelingen nabootsen en ook in hun wezen en doen veel vertonen wat aan menselijke eigenaardigheden, goed en kwaad, herinnert.
De groep die het meest op de mensen gelijkt is de mensapen. Hiertoe behoort:
Pongo.
Pongo pygmaeus, (klein) (synoniem Pithecus satyrus: satyr, Simia satyrus, Simia betekent gelijkend of mensachtig, satyrus is de satyr)
Het is de orang oetan, in het Engelse orang utan, Duitse Orang Utan en Franse orang outan.
Het is een staartloze aap die op Borneo en Sumatra woont. Het is een mens die met lang bruin haar bekleed is, een bosmens. Orang: mens, oetan: bos.
Vorm.
De orang oetan blijft een hoofd kleiner dan de mens en wordt ongeveer anderhalve meter hoog. Ze hebben een dichte roodbruine haarbekleding, alleen het gezicht is kaal.
De orang oetan kan een negentig kg zwaar worden en soms meer. De wijfjes zijn kleiner.
Beide hebben een keelzak die bij het mannetje zeer groot kan zijn.
Ze grijpen met beide voorhanden de takken vast en trekken hun lichaam na. Met de achterhanden kunnen ze net zo goed of nog beter grijpen dan met de voorhanden. Als ze gaan lopen dan steunen ze op de knokkels van de naar binnen gebogen vingers van de voorhanden en verheffen zich met de armen in de hoogte en slingeren lichaam en achterpoten vooruit. Kunnen ze zich met de handen aan iets vasthouden dan zijn ze ook in staat een eind op de achterhanden rechtop te lopen. Hun achterpoten zijn betrekkelijk zwak en dan ook nog krom. Ze komen alleen op de grond om te drinken of om hun gezicht en handen te wassen.
De orang-oetan bewoont de grote vochtige bossen die in de nabijheid van rivieren zijn. Daar gaan ze langzaam van de ene boom op de andere. Gewoonlijk trekken ze in groepen van vijf tot zes stuks gemeenschappelijk verder. Het oudste mannelijke dier is de aanvoerder en bewaker en geeft een seintje bij elk gevaar en zoekt naar voedsel. Hij kan zeer goed brullen.
De wijfjes dragen de jongen aan de borst of als ze iets groter zijn op de rug. De draagtijd is negen maanden. Het jong weegt maar een drie tot vier pond bij de geboorte.
Uit Buffon.
Eten.
Ze vreten de jonge spruiten van de palmbomen en halen jonge noten van de kokos naar beneden. Met de vingers boren ze door een van de drie kiemgaten en drinken de daar aanwezige melk uit. Met hun grote hoektanden bijten ze aan de punt van de dikke vezelige bast en bijten dit door en scheuren dan de bast er sneller van af dan de mens dit met de bijl zou kunnen en slaan dan de schaal stuk om de inhoud te eten.
Tegen andere dieren zoals een panter kunnen ze zich goed verdedigen, vooral omdat de hele familie helpt.
Slapen.
Tegen de nacht bouwen ze een nest van omgebogen of afgebroken takken in een boom. Het nest heeft de vorm van een groot vogelnest en wordt van boven met gras of blad toegedekt. Ze maken een kussen van bladeren en strekken zich als een mens uit op hun zachte bed en dekken zich toe met bladeren.
Een tamme orang-oetan droeg op zijn bed alle kleren die hij te pakken kon krijgen en toen men hem hooi gaf schudde hij dit elke avond behoorlijk op voor hij zich neervlijde. Hij waste in een kom zijn gelaat en handen, droogde het met een handdoek af, waste daarna de handdoek, wrong het uit en hing die om op te drogen en gooide dan de kom leeg.
Tederheid.
Veel tederheid tonen ze voor hun jongen. Zo’n jong aapje is weliswaar een lelijk dier met een verschrompeld en gerimpeld gelaat, maar de moeder liefkoost en verpleegt het als een menselijke moeder haar kind. Als het jong begint te klimmen verliest de moeder het geen ogenblik uit het gezicht, dreigt er gevaar dan neemt ze haar jong onmiddellijk bij zich of gaat er mee op de vlucht. Sterft een jong aapje dan huilt de moeder zich gewoonlijk in korte tijd daarover dood. Verliest daarentegen een apenmoeder het leven dan neemt een andere aap uit de familie, mannetje of wijfje, het aapje als wees op en besteedt er allerlei moederlijke zorgen aan.
In gevangenschap komt het vaak voor dat grote apen kleinere apen van een andere soort als hun kinderen aannemen al zijn ze ook volwassen. Zo nam bijvoorbeeld een orang-oetan een klein aapje op een schip als het gestraft moest worden in bescherming. De kleine vluchtte dan naar de borst van de orang-oetan en die klom met hem omhoog tot boven in het want waar ze beleven totdat ze dachten dat alle gevaar geweken was. Op zo’n manier laat men ook de gevangen aap aan zijn meester wennen. Iemand bedreigt dan de aap met een stok of zweep en de meester neemt het angstige dier in bescherming en al gauw wordt hij door hem als beschermheer beschouwd.
De 15de figuur is die Nicholaus Tupius geeft van een orang-outang die in Holland was gebracht uit Angola. De 16de figuur geeft Jacobus Bontius van de orang-outang in Piso. De 17de is genomen uit Gessner die hij gezien had in een Duits boek dat over het Heilige Land schreef, uit E. Tyson, 1699.
Vangen.
De orang-oetan is voor de mens niet gevaarlijk, ze verwijderen zich uit die streken waar de mens zich vestigt. Ontmoet hij een mens dan vlucht hij slechts langzaam, al zijn bewegingen zijn langzaam. Wordt hij echter in het nauw gebracht dan weet hij zich met zijn lange armen goed te verdedigen. De ouden zijn dan ook moeilijk te vangen. Daarom vangt men de jongen met strikken nadat de wijfjes eerst gedood zijn.
Ze wennen gemakkelijk aan de mens, ze zijn vreedzaam en goedmoedig en leren gemakkelijk allerhande dingen aan die anders door de mens worden verricht. Ze leren met mes en vork aan tafel eten waarbij ze het liefst met de benen onder zich zitten, ze leren knopen los maken, uit een glas drinken, na de maaltijd een tandenstoker gebruiken, op de schepen de zeilen bremzen etc. Men verhaalt van een orang-oetan die de kunst verstond een bakoven behoorlijk te stoken. Ze verdragen in de regel gevangenschap niet lang, vooral als ze naar Europa worden gebracht. Het is hier voor hen te koud en al gauw doen ze een longziekte op en sterven.
Pan.
Pan troglodytes (Pan is een satyr, niger: zwart) (synoniem Troglodytes niger) (grot bewoner) is de zwarte chimpansee, in het Engels chimpanzee, in Duits Schimpanse en in Frans chimpanze.
De zwarte chimpansee leeft aan de westkust van Afrika in grote gemeenschappen.
Deze aap is ook vreedzaam van aard en bouwt in de bomen een nachtleger.
Als ze op hun achterpoten staan halen ze wel een lengte van honderd vijftig cm. Het gewicht is een zestig tot vijfenzeventig kg en soms meer.
Jong laten ze zich goed vangen en temmen. Ze kunnen gemakkelijk van alles leren, het is een succes in de dierentuin.
Gorilla.
Gorilla gorilla (synoniem Troglodytes gorilla) (gorilla stamt uit een West Afrikaanse taal naar het verslag van Hanno, zie onder) is de eveneens zwart gekleurde gorilla. Gorilla heten ze in alle talen, in Frans gorille.
De gorilla is de grootste en sterkste van het geslacht. Ze leven bijna uitsluitend op de grond en leven in families bij elkaar.
Er zijn twee soorten, de laaglandgorilla en de berggorilla. De laatste is de grootste en kan soms wel meer dan driehonderd kg zwaar worden. Als ze op hun achterpoten staan kunnen ze tot honderd tachtig tot tweehonderd cm. hoogte komen. De spanwijdte van de armen is twee 275 en de borstomvang 160 cm en meer. Zijn voetafdruk is driemaal zo groot als die van een mens. Hij is zeer breedgeschouderd en heeft krachtige armen die zo dik zijn als de dij van een man. Men zegt dat hij met een slag een mens gemakkelijk kan doodslaan, zelfs een geweerloop krom kan buigen.
Door de inboorlingen wordt hij zeer gevreesd, toch schijnt hij hun niet aan te vallen. Wordt hij zelf aangevallen, dan ontwikkelt hij een woestheid en kracht waar niets tegen bestand is zodat hij zich tegen de krachtigste roofdieren kan verdedigen.
De jongen komen na een ruime acht maanden en wegen dan vier pond. Ze groeien zeer snel, na negen weken kunnen ze al kruipen en met veertig weken lopen, volwassen zijn ze met hun zevende, de mannetjes een jaar later. Bij de geboorte zijn ze al zwart, de volwassen dieren krijgen later een zilverachtige rug.
Ze hebben een afkeer van water, ze zijn al bang als ze een smal stroompje over moeten steken, in dierentuinen is dat handig.
De gorilla is pas in de twintigste eeuw ontdekt hoewel er al lang verhalen over hem in omloop waren. Een Frans Amerikaans onderzoeker schoot er een neer. Toen hij de bewijzen liet zien werd hij uitgelachen en van bedrog beschuldigd. Toen men later er weer een had geschoten was het opeens wereldsensatie. Er ontstonden allerlei verhalen. Ze roofden vrouwen, blank en zwart, slingerden zich met hen door de takken en gaven ze een plaats in hun harem. In troepen trokken ze rond op olifanten en waren gewapend met knuppels om van alles te roven etc. Wat niet geloofd werd is dat hij op de borst trommelde en bij een aanval op de achterpoten liep.
Hylobates.
Uit Buffon.
Hylobates: boombewoner) de Oost-Indische langarmapen hebben ook geen staart.
Ze onderscheiden zich van de reeds genoemde door hun buitengewone lange armen die tot aan de enkels reiken en door de vlugheid van hun bewegingen.
Ze springen zo snel van tak tot tak en van boom tot boom dat men ze met zwaluwen heeft vergeleken. Ze maken daarbij sprongen van meer dan zes meter.
Ook de gibbon behoort tot deze groep. Ze komen voor in India, Indonesië en de eilanden tot Noord en Zuid-China. Het zijn de snelste en meest wendbare van alle boom bewonende apen. De grootste is de siamang, die witte handen heeft en heeft twee vingers van de voet aan elkaar geplakt, vandaar de naam. Symphalangus syndactylus. Ze zingen bij het paren waardoor ze gemakkelijk gehoord kunnen worden door stropers. Ze leven in paren.
Semnopithecus (eerbiedwaardige, eervolle) zijn de slankapen uit Indië. Dit zijn sierlijke en behendige dieren met een lange staart.
Een soort ervan is de Hamman of hoelman die door de Indiërs bijzonder wordt vereerd.
Presbytis entellus),(oude vrouw en een Trojaanse of Siciliaanse held Entella) Langoeren. Die komen voor op de Indonesische eilanden. Ze leven in bomen en zijn dagdieren. Ze leven in paren.
Uit Buffon.
Cercopithecus,(grote staartaap) meerkatje die in Duits Meerkatze en in Frans callitriche genoemd worden. De naam katjes zou komen omdat ze op katten zouden lijken. Of zou van de Sanskriet naam markata stammen wat aap betekent.
Deze apen stammen uit Afrika en evenaren de vorige wat vlugheid betreft.
Middelgrote en meestal bomen bewonende apen die zuidelijk van de Sahara wonen. De meerkatjes leven in grote groepen en zijn alleseters. Ze plunderen graag de maïs- en gierstakkers van de zwarten. Een oude mannelijke aap voert bij deze rooftochten de troep aan en door luid geschreeuw brengt hij ze op de vlucht als er gevaar dreigt. Ze vernielen daarbij gewoonlijk meer dan ze eten. Bij hun sprongen in de doornachtige struiken verwonden ze zich soms behoorlijk aan de stekels. Zodra het gezelschap tot rust komt doorzoeken ze elkaars vacht wederkerig om dit van ongedierte te zuiveren.
Ze zijn wel niet zo veel groter dan een kat, maar weten zich toch tegen een krachtige arend met goed gevolg te verdedigen. Een reiziger zag eens dat zo’n roofvogel een halfvolwassen meerkatje op een boom greep om die weg te voeren. De aap hield zich met vier handen aan de boom vast en schreeuwde jammerlijk. Ogenblikkelijk was de arend omringd door een dozijn van de sterkste apen die schreeuwend en tandenknarsend op hem aanvielen en hem zo toetakelden dat de arend met moeite zijn leven kon redden.
Vangen.
Toch zijn deze diertjes gemakkelijk te vangen door gebruik te maken van hun hebzucht en eigenzinnigheid. Ze laten niet graag iets los waarvan ze zich eenmaal meester hebben gemaakt. Men legt uitgeholde pompoenen met rijst of maïskorrels erin bij hen op de grond. Dit nadat men een gat in de schil gemaakt heeft die juist groot genoeg is om ze in staat te stellen een lege smalle hand er in te steken. Nieuwsgierig komen ze dichterbij en besnuffelen het vreemde voorwerp, steken er hun hand in die ze met korrels vullen, maar kunnen die er nu niet meer uit halen. Ze worden dan zeer gehinderd in hun bewegingen maar laten de korrels niet los en worden zo gemakkelijk gevangen. Doodt men het wijfje blijft het jong bij zijn moeder en laat zich gemakkelijk vangen.
Uit Buffon.
Macaca. In Kongo is het een inheems woord voor aap macac of macaque, makaken.
De makaken staan tussen de meerkatten en de bavianen in.
Macaca nemestrina. (Romeinse god van het bos) De zwijnsaap ontleent zijn naam aan de vorm van de staart. Deze aap is merkwaardig vanwege zijn duik- en zwemkunst omdat de meeste ander apen het water vrezen of erin verdrinken. Pigtail macaque.
Macaca mulatta, (mulat, iemand met gemengde ouders, wit en zwart of iets dergelijks, mogelijk afgeleid van Latijn mulus; muilezel.) ook het resusaapje behoort hiertoe. (Rhesos, een Thracische koning die in Troje vocht)
Dankzij deze apen is een zeldzame bloedfactor bij de mens ontdekt die daarom resus factor wordt genoemd. Ze werden en worden veel als proefdieren gebruikt. Er waren jaren dat er 200 000 dieren geëxporteerde werden uit India.
Het zijn de dieren van de orgeldraaier, een rood mutsje, een jasje en een geldbakje vormt hun uitrusting. Ze kunnen zeer goed getemd worden, af en toe ‘komt toch de aap uit de mouw’ en halen ze weer streken uit. Ze gelden bij de Hindoes in India als heilig
Ook de Java-aap, de lampong aap of laponder, de in tenten en spellen meest vertoonde soort behoort tot deze groep.
Uit Buffon.
Macaca sylvana, (van het bos) (synoniem Innuus ecaudatus) (staartloos) is de staartloze Turkse aap of magot. Die wordt ook wel Turkse-, Barbarijse- en gewone aap genoemd. Het is de belangrijkste van alle Makaken. Deze aap werd ook vaak gedresseerd.
De magot is zestig cm. hoog met een gewicht van vijf tot negen kg. De vacht is dik, ruw en bruin, de staart is kort.
Ze verzamelen zich wel in grote groepen en bestelen de vrouwen die levensmiddelen naar de markt brengen. De inboorlingen nemen soms weerwraak op deze rovers. Ze plaatsen bij de verblijfplaatsen van de apen manden met rijst en knuppels. Zodra de dieren bemerken dat er niemand meer is dalen ze af om de manden te plunderen en dan ontstaat er alras twist onder hen, ze grijpen naar de knuppels en ranselen elkaar af nu lustig af zodat de zwakste of schuwste genoodzaakt worden de vlucht te nemen.
Het is de enige aap die in Europa in het wild wordt aangetroffen. Zonder twijfel hebben reeds de oude Grieken deze aap gekend en Pithecus genoemd, hij was de eerste aap die in Europa vertoond werd. Plinius zegt van hem dat hij alles nabootst, het bordspel leert, een met was geschilderd beeld onderscheiden kan en graag heeft dat men zich met hem bemoeit, zich in gevangenschap voortplant etc.
Dit zou ook de soort zijn die op Gibraltar gehuisvest is. Op deze rots hebben de apen sinds onheuglijke tijden postgevat, wanneer en hoe ze over zee gekomen zijn is niet meer uit te maken. De Moorse sage bericht dat zij door een onderaardse gang, onder de zee-engte zijn gekomen en heen en weer gaan tussen Gibraltar en Marokko. Pas als die apen er niet meer zijn zal de rots voor Engeland verloren zijn. Ze worden dan ook goed in de gaten gehouden en eventueel aangevuld.
Uit Maerlant, die spreekt wel over de magot, ‘Finges, dat ziet men lopen in het landschap van Ethiopië en is een deel bruin van haren. Plinius zegt duidelijk dat die zo aan de borst van voren twee spenen draagt en zoals wij het horen er plegen weinig dieren zo te zijn, dan deze. In het land waar het woont en zit is het zacht en niet wreed, maar doet men hem enig leed kan het dat niet licht verdragen die zijn vrede wil belagen en met deze dieren in hun steden zorg dat je er vrede mee houdt’.
Uit Buffon.
Papio cynocephalus, (hondenhoofd) de gele baviaan en Papio hamadryas, (bosnimf) de mantelbaviaan. In Engels heten ze hamadryas baboon, Arabian baboon en in Duits Mantel pavian, het is de Franse hamadryas en tartarin.
Baviaan. In de 16de eeuw opgekomen naast babiaen (o.a. bij Vondel, nog in Zuid-Afrika babejaan, bobbejaan), dat evenals midden Nederlands baubijn, bobijn blijkbaar uit babuwijn is vervormd. Dit gaat evenals Engelse baboon op Frans babouin wat verwant is met het Franse babine; lip, (= Italiaans babbuino) terug. Het Romeinse woord komt sedert de 13de eeuw voor; het wordt verschillend verklaard. Oud Noord Hoogduits baviau, Nood Hoogduits pavian, Deens en oud Zweeds baviau (Zweeds babiau) worden voor ontledingen uit het Nederlands gehouden.
Dit zijn bewoners van Afrika en Arabië. Er zijn verschillende vormen van.
Ze worden een tachtig cm hoog.
Het gezicht is vleeskleurig en het achterwerk is rozerood.
De lange staart houden ze meestal in u vorm.
Ze maken een grommend, blaffend geluid dat bij woede in gekrijs kan overgaan.
Het zijn zeer sterke dieren met een snuit als een hond en een gebit dat niet achterstaat bij dat van een panter. Hij achtervolgt zelfs de panter en wordt daarbij geholpen door zijn familie.
Met hun grote grijze vacht die als een mantel om hun schouders hangt zien mantelaap mannetjes er bijzonder imposant uit. Hun woeste uiterlijk bedriegt niet, ze zijn woest. Worden ze op hun rotsen aangevallen dat laten ze stenen op hun achtervolgers neerrollen.
Ze beklimmen zelden bomen, leven op de steile rotsen en gebergten en soms in troepen van honderden.
De bavianen voeden zich met bladeren, uien, vruchten en insecten. Ze keren graag stenen om de daaronder verborgen insecten, slakken en spinnen, vooral schorpioenen te vangen. De laatste vatten ze behendig en trekken er de gifstekel af voor ze hem opvreten. Voor slangen en andere kruipende dieren zijn ze daarentegen, zoals ook andere apen, geweldig bang en de grootste baviaan die een strijd met de luipaard niet ontziet vlucht vol schrik voor de kleinste slang.
Ze vormen voor de bewoners van deze gebieden een werkelijke plaag omdat ze niet alleen de velden plunderen, maar ook alleen zijnde mensen en vooral vrouwen vaak aanvallen en op de afschuwelijkste wijze mishandelen.
Bestiaria. Uit Wikipedia.
De Cynocefalen (ook wel Canocefalen) zijn een fabel ras van mensen met hondenkoppen. Dit volk zou ergens in het oosten wonen en een keer een delegatie naar de paus in Avignon hebben gezonden. Volgens sommigen zijn ze vleeseters, volgens anderen planteneters die leven volgens principes die lijken op die van benedictijner monniken.
De oude Egyptenaren stelden zich de Cynocefaal anders voor. In de Egyptische mythologie waren zij geen mensen maar apen met een hondenkop. Vier van deze apen bewaakten de bodemloze put van de hel. Deze versie van de cynocefaal komt men ook tegen in middeleeuwse bestiaria. Gedacht kan worden aan een vage voorstelling van de baviaan.
Deze baviaan heeft inderdaad een enigszins hondachtige kop.
Mandril. Uit Buffon.
Ze zijn over ’t algemeen zeer lelijk, maar daarin munt de mandril, Mandrillus sphinx (Engels woord dat wel uit Spaans stamt en dat uit W. Afrika dat oorspronkelijk de chimpansee betekende, sfinx is een oude demon) synoniem Papio mormon), (bang maken, tovenaar, een Lamia, vrouwelijk spook) met zijn helderblauw en rood gevlekte gezicht en vuurrode zit-eelt boven allen uit.
De mandril heet in Duits Mandrill, dit komt van Frans en Engels drill, mandrill. De gebukte en tam voorkomende aap werd sinds 1553 bij de aan de Afrikaanse goudkust voorkomende Engelsen als leger-driller, exercitie meester vertoont.
Gessner beschreef een aapwolf die in Augsburg tentoongesteld werd in 1551. ‘Aan zijn voeten heeft hij vingers als de mens en wanneer iemand naar hem wijst keert hij zijn billen naar hem toe. Hij is vrolijk van aard, vooral tegenover vrouwen aan wie hij zijn vrolijkheid toont’. Waarschijnlijk was dit dier een mandril.
Ze behoren tot de grootste bavianen, zijn het meest afschrikwekkend en het sterkst.
Ofschoon de bavianen de akeligste onder alle apen zijn die door hun boosaardigheid en valsheid zelfs gevaarlijk kunnen worden, worden er toch niet zelden jongen van getemd, vooral de wijfjes van de babuin,
Papio Cynocephalus. ( Engels baboon, van oud Frans babuin; aap, dwaas, baboue; lip, van dieren, zie gebabbel). Zo lang ze jong zijn, zijn het aardige dieren die door hun guitige streken en plagerijen in een apengemeenschap veel vermaak geven. Worden ze ouder dan ontwikkelt zich zowel in hun uiterlijk als in hun karakter het dierlijke meer en meer. Ze worden zo boosaardig en woest en nemen zulke afschuwelijke manieren aan dat ze niet meer geduld kunnen worden.
Men vangt jonge babuins door kuipen met dronken makend vocht, gierstenbier, in hun nabijheid te plaatsen. Al gauw zijn ze dronken, vallen in slaap en worden zo gemakkelijk gekluisterd en weggevoerd.
Uit Buffon.
Lemuren.
Lemuren noemden de oude Romeinen de afgestorven zielen die rusteloos bleven ronddolen. Zo heeft men ook een groep apen genoemd die tot de halfapen behoren. Het zijn dieren die zich in de schemering thuis voelen en dan met grote, wijdgeopende ogen spookachtig rondscharrelen. Ze komen voor op Madagaskar in vormen die in miljoenen jaren nauwelijks veranderd zijn. De meest bekende zijn de =katta’ s en moormaki’s, Lemur macaco. (Portugees woord, zie Macao in China)
Z. Amerika.
De apen van de nieuwe wereld zijn bijna allen kleiner en zwakker dan die van de oude wereld.
Ze bezitten allen een staart en bij velen is die naakt en als grijp- of rolstaart het krachtigste en gewichtigste orgaan van dit dier. Ze hangen zich daarmee op aan takken en grijpen er zich bij het klimmen mee vast als met een hand.
Ze bezitten geen wangzakken als de apen van de oude wereld.
De duim van hun voorhand kan niet tegenover de andere vingers gebracht worden en vaak ontbreekt die zelfs.
Apenbruggen.
Als de apen van Z. Amerika een brede rivier over moeten trekken dan bouwen ze een brug en wel op de volgende wijze. Eerst klimmen ze op een hoge boom die zodanig is gekozen dat die gelegen is tegenover een dergelijke even hoge boom aan de overzijde van de rivier. Nu vormen de apen een keten en wel zo dat de ene aap zich vastklemt aan de voeten van zijn voorman en zich laat omwinden door de staart van diegene totdat de ketting lang genoeg is geworden om door een krachtige zwaai de laatste aap van de keten tot aan de boom aan de overkant te slingeren. Op die brug beweegt zich nu de troep en wel de wijfjes en de jongen over de rivier totdat tenslotte de brug zo wordt afgebroken dat de eerste aap van de eerste boom zich loslaat en zich met al zijn makkers over de rivier slingert.
Bestiaria.
Inleiding.
Het mensachtige voorkomen van apen heeft ten alle tijde in hoge mate de aandacht getrokken. Dit heeft aanleiding gegeven tot een andere en nauwere betrekking tussen hen en de mensen. Bijvoorbeeld apen zijn ontaarde mensen. Zo zijn volgens een bij West Afrikaanse stammen verspreide overlevering de daar voorkomende grote, staartloze apen, chimpansees, vroeger leden van de stammen geweest. Wegens hun slechte gewoontes werden ze uit de stam gestoten en door voortdurend toegeven aan hun gemene neigingen zijn ze op hun tegenwoordige peil van verbastering gezonken.
In Tibet komt de stompneusaap voor. Ze komen ook wel bij de mensen op bezoek. Die laten dit zonder tegenstribbelen gebeuren want al 4000 jaar daarvoor werden ze als mensen afgebeeld. Plinius zegt dat onder de op aarde levende dieren ‘de olifant de grootste is, maar ook diegene die het dichtst bij de mens staat voor wat zijn gevoelens betreft’ terwijl het van de apen heet ‘dat zij het meest op de mens lijken wat betreft gestalte, maar van elkaar het meest verschillen door hun staarten’.
De oude Grieken kenden de apen, ze hielden ze niet voor mooie dieren, lelijke mensen werden met de naam van aap betiteld. Een gevleugeld woord was bij hen een vergelijking van die godin der schoonheid met dat dier: ‘als een aap naast Aphrodite’.
Apenstreken.
Van de Romeinen weet men dat zij zich met de potsen van deze dieren vermaakten of ze met gevangen wilde dieren lieten vechten. Ook weet men dat ze hun minder genegenheid toonden dan voor andere huisdieren. Nog lager staan de apen bij de Arabieren die ze met Allah ’s vloek beladen achtten en hun houden voor een wonderlijke vermenging van het beeld des duivels met dat van de mens.
Ook bij ons maken ze die indruk en deze op karikaturen van mensen gelijkende wezens worden door ons als scheldwoord gebruikt. Wij willen er niet op lijken. Ze verschillen duidelijk in vorm, de grootste is groter dan de mens terwijl het zijdeaapje niet groter is dan een eekhoorn. De apen lijken op de mens voor zover deze slechte gewoonten en onhebbelijkheden heeft. Zij zijn boosaardig, vals, listig, diefachtig en onwelvoeglijk. Ze leren menige potsen te maken maar zijn ongehoorzaam en bederven dikwijls de pret doormidden in het spel een onbeschofte kwajongensstreek uit te halen. Van eigendomsrechten hebben deze schelmen een uiterst beperkt begrip ‘Wij zaaien, maar de apen oogsten’, zegt men in Soedan.
De apen onderscheiden zich door geen enkele deugd, voor de mens zijn ze in geen opzicht nuttig. Hun diensten, op schildwacht staan, bedienen en allerlei dingen halen bewijzen ze slechts zo lang tot hen een kuur aanwaait.
Gewoonlijk wordt de aap gezien als het type van slaafse navolging, na-apen. Literair wordt dit vaak gebruikt, zie Shakespeare in Cymbeline II, ii 31; “O sleep, thou ape of death, lie dull upon her! . O, slaap gij beeld des doods, druk zwaar op haar!”
Uit mediavalworlde.blogspot.com
Aap.
Nederrijns moraalboek, Bestiaria d’ Amour van rond 1250, ‘Want de natuur van de aap is zulks dat ze altijd twee jongen heeft ten enenmale. Al is het zaak dat ze die beide bemint als moeder en dat ze beiden voeden wil, nochtans zo bemint ze de ene meer dan de andere. En de ene bemint ze zo weinig tegen wat ze de ander doet dat men wel zeggen mag dat ze de ene bemint en de ander haat. Want als men ze jaagt om te vangen dan wil ze nog de een nog de ander verliezen als moeder. Maar ze werpt dat ze het minste lief heeft achter op de schouder en vaak houdt hij zich aan haar vast. En dat ze het liefste heeft dat neemt ze voor in de armen en dan loopt ze weg op twee voeten en dan moet ze met kracht op haar voeten lopen en zo moet ze verliezen wat ze het liefste heeft die ze voor in de armen heeft. En diegene behoedt ze die ze het minste heeft en dat is geen wonder. Want diegene die ze het liefste heeft die houdt zich niet vast aan haar. En het is wel terecht dat ze hem helpt met haar handen en met haar voeten. En dat ze diegene verliest die ze draagt en vasthoudt.’
Uit Maerlant en die spreekt over de aap die op de mensen gelijkt, de sim of Simia: gelijkend, ‘Simia mag in Latijn bij ons Vlaams een aap zijn. Hij verhaalt verder vrijwel het vorige.
Zowel in lichamelijke als in zedelijk opzicht verenigen ze de slechte eigenschappen van de mens in zich. In een opzicht munten alle apen uit, namelijk door de liefde die ze aan hun jongen bewijzen en door hun medelijden met zwakken en hulpbehoevenden die niet beperkt blijft tot dieren van hun eigen soort of eigen familie, maar zich uitstrekt over wezens die tot andere orden, ja, zelfs tot andere klassen van het dierenrijk behoren. Zo afschuwelijk als de apen zich overigens tegenover anderen gedragen zo lief zijn ze voor hun jongen of voor kinderen. Als ze tam geworden is en in huisjongen ter wereld brengt laat ze die aan iedereen zien en is zeer blij als iemand ze streelt. De grootste liefde betonen ze natuurlijk aan hun eigen jongen, daarom is ‘apenliefde’ spreekwoordelijk geworden. De moeder vertroetelt en verzorgt ze op roerende of -belachelijke- wijze, al naar men ‘t noemen wil; ‘les extremes se touchent’ ‘de uiterste grenzen aan elkaar’, moederliefde is verheven of -belachelijk. De aap wordt soms geciteerd als een voorbeeld van de gekke liefde van moeders. Zo ouders vaak dwalen, zoals zoveel moeders die gek op hun kinderen zijn, soms zijn ze zo verzot op hun kinderen dat ze die op het eind doodknuffelen. Plinius bericht in volle ernst dat apinnen hun jongen uit louter liefde dikwijls dooddrukken. Dit wordt herhaald door Aesopus.
Vondel in ‘Vorstelijke Warande der Dieren’ verhaalt over een baviaan die een jong had dat zijn poot brak:
“De moeder Simme was begaan om ‘t kind te sussen
Maar laas! ‘t En hielp al niet, ‘t en vraagde na geen kussen
Zij drukte ‘t aan de borst, het was te zonderling!
Zo lange tot de ziel het arme wicht ontging.’
Mulder: Apen krijgen […] twee jongen - het ene haten ze en het andere hebben ze lief - ‘apenliefde’, de blinde en schadelijke liefde van ouders voor hun kinderen, stamt ook uit de bestiaria. Plinius en anderen vertellen dat het geliefde jong letterlijk wordt doodgeknuffeld. Apenmoeders kunnen inderdaad hun jongen dooddrukken, zij het uit angst, niet uit genegenheid.
Nederrijns moraalboek, Bestiaria d’ Amour, rond 1250;
‘En is alzo gevangen als de aap die opgesloten is. Want de natuur van de aap is zulks dat hij alles wil doen wat hij ziet doen zodat de slimme jagers hem met behendigheid vangen willen. Die ontdekken dat ze in zulke plaatsen zijn waar ze de aap zien kunnen en dan trekken ze schoenen aan en uit voor hen. En dan gaan ze er vandaan. En laten ze daar twee schoenen in de maten van de apen en dan gaan ze en verbergen zich daarbij en dan komt de aap die alzo doet en neemt die schoen en doet ze aan tot zijn groot ongeval. Maar eer hij ze weer uit kan trekken komen de jagers en lopen op hem en de aap kan niet vlieden, nog op bomen klimmen. En aldus wordt hij bedrogen en gevangen. Dit voorbeeld bevestigt nog maar eens dat een naakt mens te vergelijke is met iemand die de liefde niet kent en een aangekleed mens met iemand die bemint. Want zoals de aap vrij is zolang hij blootsvoets is en niet gevangen genomen wordt zolang hij geen schoenen aan heeft is ook een mens geen gevangene zolang hij niet vurig bemint.’
(117) Als ze de schoenen aandoen die de jagers achtergelaten hebben worden ze zo sneller gevangen want als ze de veters willen vastmaken, zoals ze de jagers hebben zien doen, worden ze gepakt door de jagers voordat ze de schoenen uit kunnen doen en weg kunnen rennen.
Plinius getuigt een andere manier hoe dat men dit dier ook vangt, hij zegt dat ze lijm plegen te nemen en gaan waar de apen het zien kunnen en dan doen ze alsof ze hun ogen echt met die lijm bestrijken en dit doen ze openbaar in loze streken voor die beesten, ze gaan dan weg en laten de lijm daar en dan komt dat dier en dat wil het mede doen en verlijmt al daar ter plaatse zijn ogen en wordt gevangen.
De peperbomen zijn groot en vol met apen die vrijwillig de peper voor de Indiërs verzamelen. De Indiërs verzamelen eerst enige pepernoten en leggen die op hopen. Dan gaan ze weg en bij hun terugkomst vinden ze vele hopen die de apen nagemaakt hebben.
Plinius verhaalt dat de jager lijn meeneemt naar een plaats waar de apen hem zien. Daar doet hij alsof hij zijn ogen met de lijm inwrijft. Dan gaat hij weg maar laat de lijm liggen. Dan komen de apen die hem nadoen en de lijm op de ogen wrijven, die plakken ze zo dicht en worden gevangen.
Maerlant, ‘De aap kan niet stil staan. Het heeft een betere smaak dan enig dier dat leeft, maar geen staart. Al kunnen ze fel bijten, nochtans zijn ze getemd. Ze spelen graag met kinderen. Appelen en noten die ze die vinden eten ze graag tenzij er bij zijn waarvan de schors bitter is. Dit is dwaasheid, wie het zure en het bittere in het leven schuwt heeft het recht niet om zich te verheugen over het zoete’. En de aap eet allerlei soorten vlees en onreine dingen en daarom zoekt en kijkt hij naar wormen op het hoofd van zijn buurman, steekt ze in zijn mond en eet ze. (117) Hij eet graag appels en noten, maar als hij daar een bittere schaal in ontdekt gooit hij die hard weg en eet vanwege de bitterheid en eet dan ook geen zoete meer.
Maerlant, ‘Lang blijft het hem in het gemoed dat men hem enige schalksheid aangedaan heeft, de aap volgt die na, niet de mensen, maar die felle man vergeeft hij niet en als die zijn vriend een slag geeft bijt het die zonder meer, dat men hem zijn zonden vergeeft. Apen vindt men soms gestaard en soms mooi, die zijn gebaard en hebben een brede staart en lijken weinig op de andere gewone. Apen, zoals hun aanzicht getuigt, hebben tanden, mond, ogen, wenkbrauwen, armen en handen naar de man, nochtans borsten naar de wijven, maar binnen lijkt het van zijn lijf niet veel op de mens, ja, minder dan enig dier dat men vindt. In India vindt men ze wit en elk mens merkt dit, de aap heeft geen navel’. Hij stamt dus niet af van Adam. (117) Dat de apin een geslachtsdeel had als een vrouw en het mannetje als een hond. Een aap vergeet niet snel het onrecht dat hem is aangedaan. Een als iemand zo wreed is dat hij geen vergeving kan schenken lijkt hij op een aap, niet op een mens. Die zal tevergeefs bidden om vergiffenis voor zijn zonden.
Kenmerken van een aap.
Merchant of Venice iii, 1, 124: “one of them showed me a ring that he had of your daughter for a monkey. Een van hen liet mij een ring zien, die hij van uw dochter gekregen had voor een aap”. Apen waren gewone huisdieren voor lady’s en deelden hun gunsten met honden en parkieten.
Ze werden veel aangekleed om de mensen te vermaken. Zie King Henry IV, II, 2,77, waar Falstaff de jongen zo potsierlijk aankleedde dat hij op een aap geleek.
Apen kunnen niet stil zitten.
Apen hebben kennis van de elementen. Dat dier vindt het heerlijk als het nieuwe maan is, bij volle en afnemende maan is het treurig.
Van apen zijn er 5 soorten.
Sommigen daarvan hebben staarten.
Sommigen zijn als een hond in hun gezicht en in lichaam als een aap.
Sommigen zijn ruig en harig en vergeten gauw hun wildheid.
Sommigen zijn aangenaam in het gezicht met leuke bewegingen en spelletjes, die apen rusten maar weinig.
Sommigen lijken daar geheel niet op want in hun gezicht hebben ze een lange baard en bezitten een brede staart. Dat soort apen lijkt veel op een mens en wordt onderscheiden door de staart, ze werken wonderbaarlijk en zijn bezig met alle dingen die hun ogen zien. Van apen wordt gezegd dat ze de menselijk taal verstaan en beter kunnen leren dan menige leerling.
De aap wordt getemd door geweld, met slaan en kettingen, hij wordt vastgebonden aan een blok zodat hij niet vrij kan rennen en gaan.
De leeuw houdt van apenvlees want door die te eten herstelt hij als hij ziek is.
De apen hebben zeer veel interesse in de luipaarden. Als er een aanwezig is gaat het viervoetige volk hem achterna, zo dichtbij als ze kunnen, schreeuwen woest naar hun vijand, schudden de takken in het razernij en trekken gezichten naar hem. Soms stopt de luipaard opeens en staart hen aan, de wilde apen verzamelen zich bij elkaar en worden zo opgewonden in hun demonstraties dat een van wel zeker zijn evenwicht verliest en in de open mond van de luipaard valt.
De aap herkent zijn heer na jaren als die terugkomt. Het speelt ook graag met kinderen en als hij een gunstige gelegenheid vindt dan wurgt hij ze. Ook als ze tam zijn kunnen ze nog gemeen bijten.
“Als je een man wil laten verschieten als hij slaapt, doe de huid van een aap onder zijn hoofd”, A. Magnus.
Marco Polo.
Bij zijn tocht kwam hij in Klein Java en ziet daar de kleine mensjes wat apen zijn.
‘En ik zeg u dat ze liegen degene die bij ons kleine uitgedroogde mensjes komen vertonen, zogezegd uit Indië, want het zijn aapjes die op dit eiland wonen en ik zal u zeggen hoe men ze opzet. Op dit eiland leeft een kleine apensoort die het aangezicht heeft van een mens. Men vangt ze en scheert ze over het hele lichaam, behalve dat men ze een beetje haar laat op de kin en rond de penis. Daarna laat men ze drogen en bewerkt ze met saffraan en andere dingen tot ze inderdaad op een mens gelijken. Maar dit is niet waar, want noch Indië noch in nog wilder streken heeft men ooit zulke mensjes gezien’.
Heraldiek.
Het is een weinig voorkomend dier in de heraldiek, een enkele keer komt de aap voor als helmteken en is dan toegerust met een riem en een ketting om de buik. Merkwaardig is dat de aap veelal met een spiegel wordt afgebeeld. De aap is grappig, het is als of we onszelf zien in een spiegelbeeld. Je ziet apen naar hun spiegelbeeld en mensen naar rijkdom grijpen om geluk te vinden. De aap is zo van dezelfde klasse als de ezel en zo zijn er zekere volkeren, notabele Fransen, apen in actie, papegaaien in gesprek en zo ook een zekere klasse van mannen en vrouwen, zoals hoflieden en verliefden.
Ambitie is zowel aap als ezel. Hoe hoger de aap gaat, hoe meer je van zijn staart ziet. Hij doet zich voor als een aap of ezel, vandaar dat dit op rijm gezet werd die begon met monkey en eindigde met donkey, het is een kunstenaarsnaam.
De aap is het symbool van de list, lichtgeraaktheid of gevoeligheid en van gezelligheid. Zijn voorkomen in een wapen zou ook op verre reizen en op belangen van de wapendrager in de tropen kunnen wijzen waarbij gedacht moet worden aan de tijd van de I.O.C. De aap als wapendier komt in de volgende wapens voor: Affenstein, Praag, Eppe, van Apen.
Wulps.
Maar de aap is ook het type van wulpsheid. Hiervan zou je vele voorbeelden kunnen geven, maar we nemen een milde vorm van Shakespeare in As You Like It IV, i 153: “Nieuwsgieriger dan een aap, wispelturiger in mijn lusten dan een baviaan”.
Een symbool van lust en vruchtbaarheid. Aelianus merkt op dat om die reden de Indiërs nooit geelkleurige soorten in hun steden brengen, maar doden. ‘Ik leid liever een maagdelijk leven hier op aarde (ofschoon ik apen naar de hel leidt)’. Een gezegde in de 16de eeuw. Een maagd die alle aanbidders afwijst, daarvan wordt verhaald dat ze bestemd is om apen naar de hel te leiden. Shakespeare laat Beatrice over dit onderwerp schertsten in ‘Much Ado About Nothing’ II, i, 43.
“Leonato: Zo, ge wilt dus naar de hel?
Beatrice. Neen, slechts tot de poort; en daar zal de duivel mij tegemoet komen, als een oude kroondrager, ( like an old cuckold) met horens op de kop, en zeggen’. ‘Ga gij naar de hemel Beatrice, ga gij naar de hemel, hier is geen plaats voor u, maagdeken’; ( So deliver I up my apes, and away to Saint Peter for the heavens; he shows me wher the bachelors sit, and there live we as merry as the day is long) Daar lever ik dus mijn apen af en ijl voort naar Sint Pieter, en bij de hemel, hij zal mij wijzen waar de jonggezellen zitten en daar leiden wij dan een leventje, zo lustig als de dag lang is’.
Katharina spreekt bitter van haar komende waarschijnlijke lot, ‘Taming of the Shrew’ II, 1, 34; “Zij is uw schat, aan haar bezorgt ge een man. ‘She is your treasure, she must have a husband’.
‘En ik moet op haar bruiloft barvoets dansen’. ‘I must dance bare-foot on her wedding-day’.
‘Om vanwege jouw liefde voor haar apen naar de hel brengen’. ‘And, for your love to her, lead apes to hell’.
Een mannengrap, de maagd die alle verliefden afwijst krijgt zo een poëtische terechtwijzing. Er is mogelijk een verwijzing naar deze kwaliteit van apen in een passage van Chaucer ‘s Prologue in de ‘Priores’s Tale:
“The monk putte in the mannes hood an ape’. ‘De monnik deed in de mannenhoed een aap’.
And in his wyves eek, by Seint Austyn!”. ‘En in die van zijn vrouw azijn, bij Sint Augustus!’
Papio cynocephalus, (hondenhoofd)
Baboon.
Baboons zijn een soort apen wiens hoofden als honden zijn en de andere delen hebben als een mens. Sommigen gaan graag vissen en anderen geven er niets om.
Sommigen zijn in staat om te schrijven en kunnen van naturen de letters onderscheiden. Ze eten wildbraad die ze vanwege hun lenigheid en snelheid gemakkelijk vangen, hebben ze die dan snijden ze het in stukken en roosteren het in de zon.
Merry Wives of Windsor ii, 2, 7-9; “Ik heb driemaal een mijn goede vrienden voor u en uw medeboef Nym een uitstel ontwrongen of anders had gij beiden als tweelingapen door de tralies kunnen kijken’. ‘You and your coach fellow Nym.... or else you had looked through the grate, like a geminy of baboons.’
Macbeth, iv, I, 37-8 bij de pot met heksenkruiden. ‘Koel ‘t nu af met apenbloed’. ‘Cool it with a baboon’s blood’.
‘En de toverbrij is goed’. ‘Then the charm is firm and good.
Heilige aap.
Naar het schijnt waren de Egyptenaren, Indiërs en enige volken van de oudheid die een zekere eerbied voor de apen koesterden. Dat de oude inwoners van het Nijl dal ze onder de heilige dieren rekenden kan men afleiden uit de bouwwerken waarop de goden in de gedaante van apen of althans met aapachtige lichaamsdelen worden voorgesteld. Het krijsen van de apen in de ochtendschemering werd als gebed van vrome dieren gezien tot de zich boven de horizon uitstijgende zonnegod.
De baviaan die zowel als vanwege zijn gestalte als wegens zijn verstand bij de Egyptenaren een grote rol speelde is de Hamadryas of mantelbaviaan’. (synoniem Papio hamadrys) Hoe het komt dat die naar een Griekse boom nimf genoemd is, is niet bekend. In ieder geval kreeg hij zijn naam niet van de oude volken. Herodotus, Plutarchus en Plinius noemen hem Cynocephalus, bij Strabo heet hij Cebus en bij Juvenalis Cercopithecus. Bij de hedendaagse Abessiniërs heet hij Hebe, bij de Arabieren Robah en in Egypte Khird.
Het heilige hiërogliefenschrift bevat dikwijls afbeeldingen van apen. Alleen de Hamadryas en dan nog wel het mannetje komt erin voor. Nubische volksstammen moesten de hamadrys als tribuut opbrengen. Hij is gezeten op het altaar waar hij de eerbewijzen van de mensen ontvangt. Herhaaldelijk ziet men hem ook afgebeeld als rechter die over de goede werken en misdrijven van de mensen oordeelt. Hij heeft een weegschaal voor zich en beschouwt met ernstige blik de stand der schalen. Thot, de god van wijsheid, werd wel als een oude, wijze baviaan afgebeeld. Duizenden gebalsemde mantelbavianen zijn in speciale graven ter aarde besteld, duizenden malen zijn ze afgebeeld onder meer bij het ochtendgebed, de handen omhoog in de richting van de opgaande zon. Hoe heilig ze ook waren, toch hadden ze vele plichten waarvoor ze grondig werden getraind. Volgens onderzoekers moest dit hebben bestaan uit het aanvegen van tempelvloeren, het lopen in tredmolens en het plukken van dadels.
Waarschijnlijk had de verering van de Hamadryas en die van de krokodil dezelfde grondslag, zij vloeide voort uit vrees.
Ook bij andere volken komt dit gevoel naar voren. Alle bewoners van de steppen van Centraal Afrika en een groot deel van Abessinië dragen hun haar op precies dezelfde wijze gekamd en gescheiden als de Hamadryas. Hij heeft klaarblijkelijk als model gediend al hebben zij het meer afgebeelde als het levende dier voor ogen gehad.
Nu zijn ze niet meer in Egypte. Prosper Alpinus die daar in 1580 was zegt uitdrukkelijk dat er daar geen apen meer zijn maar dat die uit Arabië worden ingevoerd.
Maerlant spreekt over een cefusa wat mogelijk de mantelbaviaan is’;
Uit Maerlant; ‘Cefusa is een wonderlijk beest en daarvan zegt Solinus jeeste dat men ze wel te Rome bracht omdat mensen het wonder zien mochten. Hun achterste voeten en benen en die van de mensen schijnen een en hun twee voorste voeten zijn als mensenhanden min of meer’.
Uit Buffon.
Hoelman.
De Indiërs hebben reeds in overoude tijd tempels en huizen voor de apen gebouwd. Ze vereren de hoelman, hamman, hanuman of hanoeman zoals ze de heilige aap noemen, Semnopithecus entellus. (een Trojaanse of Siciliaanse held Entella) (Die heet ook wel hoedaap of Chinese aap omdat het haar op de kruin van het hoofd zich uitspreidt in de gedaante van een Chinese muts.
Dit is een grote, slanke, langstaartachtige aap.
De reus Ravan roofde volgens Oudindische sage Sita, de vrouw van Schri-Rama, en bracht haar naar zijn woning op het eiland Sri Lanka. In de Ramayana: lotgevallen van Rama geeft Rama dan zijn ring aan Hanoeman als herkenningsteken voor Sita die haar verblijfplaats vond op Sri Lanka. De koning van de apen bevrijdde haar uit haar gevangenschap en bracht haar terug. Ook hielp hij Rama bij de verovering van Sri Lanka. Sinds die tijd wordt hij als held vereerd.
Deze aap is het symbool van kracht, trouw en opoffering. Het is de Wijze Oude Man van de Maleiers, een van die schepsels die het Sanskriet ziet als de zon, het teken van Arjuna, de gevreesde zoon van Indra. Sugrivas is de prins van de apen en Balin is de sneeuwwitte aap. Het is de grote regen makende aap waar Gubernatis zo wijs mee is. Het is de Heer van de Benares tempels, de lijnrechte nakomelingen van Hanuman zelf.
Er zijn soorten die tot de boomgrens komen en men heeft ze ook in de sneeuw zien rondstappen, (sneeuwmannen)
Hoe schitterend is zijn vlucht niet in geheel Azië. De rivieren krommen zich in hun loop, de bomen op de heuvels tillen zichzelf op met hun wortels, de bergen zwaaien voorover om de sierlijke bewegingen van deze aap te volgen. Dan is of eerder zijn staart gegroeid waarbij sommige mensen denken dat zijn kracht hiervan uit gaat en dit verliest bij het kwijtraken van de staart. Het is Samson achtig.
Veel wordt er verteld van zijn geestkracht en vlugheid. Een van de meest geschatte vruchten, de mango, heeft men aan hem te danken. Hij stal de mango uit de tuin van de reus. Tot straf voor deze diefstal werd hij tot de vuurdood veroordeeld. Hij bluste echter het vuur, maar verbrandde daarbij zijn gelaat en handen die sinds die tijd zwart zijn gebleven. De Indiërs verzorgen hem, geven hem een schuilplaats en beschermen en verdedigen hem zoveel ze maar kunnen. Een regerend vorstenhuis beweert van hem af te stammen en de leden ervan dragen de titel “Rana met de staart’ omdat hun stamvader, naar zij beweren, gezegend was met dit aanhangsel.
Een Portugese onderkoning van Indië, Constantino de Braganza, maakte een apentand buit uit de schat van een vorst van Sri Lanka. Hij ontving kort daarna een gezantschap van de koning van Pegu die 30 000 cruzaden aanbood in ruil voor het kostbare relikwie. Het bod werd afgeslagen.
Toen een jonge Hollander daar pas was en vanuit zijn venster zo’n aap doodschoot ontstond hierover zo’n opschudding dat het bijna onmogelijk was daar een eind aan te maken. Allen zegden hem de dienst onmiddellijk op in de vaste overtuiging dat de gepleegde heiligschennis voor de vreemdeling en misschien ook wel voor hen vreselijke gevolgen zou hebben.
Zeer waarschijnlijk hangt de eerbied die aan de apen betoond wordt met het geloof aan zielsverhuizing samen. De Hindoes geloven dat hun zielen na hun dood het lichaam van apen tot woonplaatsen kiezen.
Als Maerlant over mamonetus spreekt doelt hij wel op een slankaap als de hoelman; ‘Mamonetus is een beest spreekt Liber Rerum in zijn jeeste die veel op een aap lijkt, maar voor een deel kleiner is, zonder waan, ruw en lang is bij hem de staart, zijn hals is zo grof naar het hoofd toe dat men een touw moeilijk om de hals kan binden, het glijdt gemakkelijk over zijn hoofd. Dit dier lijkt in zijn aanzicht zeer veel op de mens al is er meer zwarts aan. Neus en mond verzuimen niet zoals men aan de aap ziet, maar er is een lip tussen. Waar ze wonen in woestijnen en in bossen is er te alle tijd een staande strijd tussen de aap en mamonet en kan de krachtiger aap dit dier op menige plaatsen beter met stoutheden en met schalksheden overwinnen. Deze beesten houden de moed erin, lang na dat men hen door doet’.
Gorilla.
Er wordt van Salomon bericht dat hij apen uit Ophir liet komen,1 Koningen 10:22, 2 en Kronieken 9:21. De enige keer dat apen verschijnen is in een lijst van importen die gemaakt is door Salomon in 1 Koningen 10:22, 2 en Kronieken 9:21. De andere producten in die lijst zijn ivoor en pauwen. Traditioneel wordt ‘qoph’, dat van een vreemde wortel stamt, vertaald als aap. Dit hangt echter af van de oorsprong van de lading. Kwam de lading uit India waar al handel mee gedreven werd voor Salomons tijd dan zijn er toch verschillende Indische apen zoals de hoeman die afgebeeld worden op oude Assyrische monumenten uit Salomons tijd en later wat laat zien dat er zulke handel was. Of kwam de handel via Egypte uit Afrika? Men denkt dat er ook bavianen op afgebeeld staan die afkomstig zijn uit Afrika. Dan handelt het wel om de mantelbaviaan.
Meer dan 2000 jaar geleden, rond 500 v. Chr., rustten de mensen van Carthago (Feniciërs) een vloot uit met het doel om volksplantingen te stichten op de westkust van Afrika. Duizenden mannen en vrouwen voorzien van leeftocht en benodigde hulpmiddelen vertrokken met zestig schepen. De bevelhebber was Hanno die zijn reis in zijn ‘Periplus Hannonis’ beschreef. Gedurende de reis stichtten ze zeven koloniën, door gebrek aan levensmiddelen moesten ze eerder terug dan aanvankelijk de bedoeling was. Ze waren de kust van Sierra Leone al voorbij toen dit gebeurde. Hanno meldt: ‘De derde dag nadat wij van daar weg gezeild waren en de vuurstromen hadden doorkruist kwamen wij aan een zeeboezem die de zuiderhoorn genoemd wordt. Op de achtergrond was een eiland met een meer en hierin weer een eiland waarop zich wilde mensen bevonden. De meeste van hen waren vrouwen met een behaard lichaam, de tolken noemen ze gorilla’s. De mannetjes konden wij niet inhalen, die konden gemakkelijk ontsnappen doordat ze over afgronden klommen en zich met rotsklompen verdedigden. Wij maakten ons meester van drie wijfjes, maar konden ze niet meenemen omdat zij beten en krabden. Wij moesten ze daarom doden, trokken hun echter het vel af en zonden het naar Carthago’.
De huiden werden, naar Plinius bericht, in de tempel van Juno bewaard.
Hanno heeft een mensaap gezien. Mogelijk was dat de chimpansee, maar naar zijn verhaal is de reusachtigste van alle apen gorilla genoemd. Een tekening van een chimpansee is gevonden op het beroemde mozaïekwerk dat eertijds de bodem van de Fortuna tempel te Praeneste sierde. Naast vele andere dieren die in het stroomgebied van de Nijl leven was er ook een staartloze aap afgebeeld die voor de chimpansee wordt gehouden. Een chimpansee is mogelijk ook de eenogige cycloop van Homerus geweest.
Satyr.
Een satyr (Oud Grieks: σάτυρος, satyros) of sater is een figuur uit de Griekse mythologie. Het is een vrolijk en ondeugend boswezen, behorend tot het gevolg van de god Dionysos en heeft de taak van een vruchtbaarheidsgeest.
Bokkenstaart, -oren en soms ook -poten, en een erecte penis behoren tot zijn fysieke kenmerken. Satyrs zijn doorgaans sterk behaard en dragen een baard. Een veelvoorkomend attribuut is de fluit. Ook de god Pan heeft veel kenmerken van een satyr.
De satyr staat bekend om zijn lust voor wijn en het verleiden van nimfen en elfen. De satyrs lieten instinct boven rede gaan, anarchie boven orde, extase boven onthouding, overvloed boven matigheid. Zij symboliseren wellust en vervoering net als de vrouwelijke volgelingen van Dionysos de Mainaden of Bacchanten.
Maerlant, ‘Pilosus is een wilde man en omdat niemand daaraan twijfelt zo spreekt de heilige Jesaja daarvan in zijn profetie. De glossaria spreekt op het woord dan dat het van boven een man en beneden een ander dier (geit) is.’
Pilosus betekent sterk behaard wat wel op een aap zal slaan. Saters waren bos- en veldgeesten in het gevolg van Dionysos (Bacchus) Ze worden afgebeeld als kwaadwillende, geile en dronken gezellen van ongeslachtelijke vorm. Ze hebben borstelig haar, lange spitse oren en een geiten- of paardenstaart. Ze jagen en musiceren met de nimfen, dansen of achtervolgen ze. In de oudste Griekse tijden waren ze baardig en werd vaak het dierlijke grotesk uitgedrukt.
Het zijn waarschijnlijk Indische apen geweest die in verhalen overgebleven zijn toen de god Bacchus de druiven en de wijn naar de Grieken bracht. Mogelijk ook een hondsaap.
Het woord ‘sa’ir’, meestal in meervoudsvorm se’irim’, is ook gebruikt in een andere zin en vertaald als satyr. Dit wordt gevonden in vier verzen en kan niet als geit vertaald worden. Het wordt een satyr in Jesaja 13: 21 en 34: 14 en een duivel in Leviticus 17: 7 en 2 Kronieken 11: 5. (soms ook als paard, zie onder) Gewoonlijk denkt men dat ze de vertegenwoordigers zijn van de heidense geesten die de mens afbeelden als half mens, half geit. De aap is bekend om zijn seksuele wellust en zo ook de geit vandaar dat die twee dieren vaak gecombineerd werden. (117) De kerkvader Hiëronymus vertelde ook dat men dit dier in Latijn incubus, satyrus of faunus noemde. Hiëronymus vertelde dat er op een gegeven moment een klein mannetje bij de kluizenaar St. Antonius kwam. Het mannetje had een kromme neus en een spits voorhoofd, van het middel tot de voeten had het een geitenlichaam. Op zijn vraag waar hij vandaan kwam antwoordde de sater: ‘Ik ben ook maar een sterfelijke bewoner van deze ruige wildernis. De zotte, afgoden vererende heidenen hebben zich tot nu toe wijs laten maken dat wij goden zouden zijn, wat echter niet het geval is en waarvoor wij ook niet aangezien willen worden. Ik ben er nu door mijn volk op uitgestuurd om met u te praten en u te vragen of u de universele God voor ons wilt aanroepen’. Nadat de sater was uitgesproken verdween hij snel en is niet meer teruggezien.
De saters bleven echter bestaan. Tot in de middeleeuwen bleef het een afschrikwekkend voorbeeld van wat er terechtkomt van mensen die zich te veel aan vleselijke lusten overgeven.
Maerlant vervolgt, “Broeder Albrecht (Albertus Magnus) spreekt hier dat in zijn tijden zeker bij de koning van Frankrijk een dier op een tijd kwam dat van de grootte als een hond was en zijn hoofd leek aardig op een hondenhoofd, dat is waar. Alle andere leden leken op de menselijkheden, blote handen, armen en benen en ook de hals kwam overeen, op de rug had het haar en graag dronk het wijn, dat is waar, met de hand nam het zedig genoeg zijn spijzen naar mensen wijze, opwaarts stond het naar mensen manieren. Jonkvrouwen was het goedertieren, ook onderkende het zonder twijfel wie man was of wie wijf, zijn schacht was van ongevoegde manier, naar de grootte van die dieren. Als men dat dier gram maakte duurde het lang voordat het bekwam, maar als het goedertieren was dan was het van goede manieren’.
O. Dapper schrijft in 1668: “Daar is ook een zeker dier bij de inwoners die quojas-morrou of worrou en bij de Portugezen salvage heet dat Satyr of bosmens betekent’. Shakespeare beschrijft in ‘Hamlet’, I, 2,113 de tegenstelling, (hyperion to a satyr) ‘een zonnegod bij een satyr’.
De satyr zou een mens geweest zijn die door verandering van het bos en woestheid half beest half mens is geworden. De ‘zwarten verhalen wonderlijke dingen van dit dier en bevestigen dat het niet alleen de weerloze vrouwen en ongehuwde dochters aanvalt en verkracht, maar ook gewapende mannen durft aan te vallen.
In de Hebreeuwse versie van de bijbel komt het woord ‘harige wezens’ voor. De eerste vertalers maakten er ‘satyrs ‘van: ‘de wilde dieren der woestijnen zullen de wilde dieren der eilanden daar ontmoeten en de satyr zal zijnen metgezel toeroepen’.
Ook bij Plinius kan men lezen dat er op de Indische bergen ‘saters’ zijn, ‘zeer boosaardige dieren met een mensengezicht die soms rechtop en soms op alle vier poten gaan en die vanwege hun vlugheid alleen als ze oud of ziek zijn gevangen genomen kunnen worden’. Eeuwen achtereen werd deze mededeling verteld en oververteld en van bijvoegsels voorzien die geleidelijk aan de betekenis veranderden. De naschrijvers verloren uit het oog dat er van dieren gesproken werd en maakten er wilde mensen van. ‘Ze lijken helemaal op de mens en dragen hun vlees onder hun kin mee als in een pakhuis en nemen hieruit om te eten als ze honger hebben’. (zie tekening, het zijn de wang- of keelzakken die bij apen kunnen voorkomen)
Shakespeare: ‘Tempest’ 3,3,40:
‘Hadden wij’.
Als knapen ooit geloofd aan bergbewoners’.
Met kossems als een stier, die aan hun hals’.
Een vleeszak hadden hangen?’
Of aan mensen’.
Wie ’t hoofd in de borst zat?’
Satyr uit Aldrovandi.
Topsell geeft een verslag weer van een ontmoeting tussen de rode satyrs van de Satyriden eilanden (bij Indië) en een gestrande vloot. “Toen de zeelui zagen dat zij (de satyrs) naar de schepen renden om de vrouwen die zich hierin bevonden te bemachtigen greep het scheepsvolk uit angst een van de barbaarse vrouwen en zette haar tussen hen in. Ze misbruikten haar op de meest verfoeilijke en gore manier en niet alleen in dat deel dat de natuur hiervoor heeft bestemd maar over het hele lichaam, hoogst wellustig”.
De Javanen zeggen dat ze, Majas genaamd, wel degelijk spreken kunnen maar zich houden alsof ze stom zijn omdat ze vrezen dat ze anders werken moeten. De Maleiers noemen de orang-oetan zo, wat bosmens betekent, omdat ze beweren dat hij eigenlijk een mens is die slechts de schijn aanneemt dat ze niet spreken kunnen omdat ze niet willen werken. Het spreekt vanzelf dat in deze verhalen de orang oetans rechtop gaan en er bijgevoegd wordt dat ‘ze ook op vier poten kunnen lopen’.
Later zijn de saters weer omgedoopt tot duivels of veldgeesten. De Satyrs werden bij de oude heidenen gehouden voor veldgoden die gans onkuis ende ritsig waren waarom de kruiden die daartoe dienen en gebruikt worden satyria genoemd worden en naar de gelijkenis van haar twee ronde worteltjes klootjeskruid. De naam satyrion (voor Orchis) is ontleend aan het geloof dat de bloem het voedsel was van de Satyrs met als gevolg de excessen waar zij berucht om waren. Daardoor komt uit zuidelijker streken het verhaal dat de knollen geboren zouden zijn uit het bloed van de wellustige zoon van de Satyr Patellanus. Die zoon, Orchis genaamd, verkrachtte een priesteres van Bacchus. Hij werd direct door wilde dieren, de begeleiders van Bacchus, gegrepen. Om zijn vader gunstig te stemmen veranderden de Goden hem in een Orchisplant.
Onocentaur.
Uit www.theoi.com
Een onocentaur. Dit fabuleuze dier begon zijn literaire bestaan in de Septuagint. De Griekse versie van Jesaja 13: 21 en 34: 14 geeft onocentaurs weer voor het Hebreeuwse woord wat in de geautoriseerde versie ‘wild beast of the island’ geworden is. ...’en veldgeesten daar rondhuppelen, wilde honden zullen huilen in de burchten en jakhalzen in de paleizen van wellust’, 34; 14 ‘..veldgeesten ontmoeten elkander, ja, daar zal het nachtspook verwijlen en een rustplaats voor zich vinden’.
Dat deze vertalers van Jesaja het woord niet uitgevonden hebben zien we in een passage van Aelianus waar hij na de beschrijving van de onocentaur zegt: “Pythagoras stelt dat dit ding, naar de getuigenis van Crates uit Pergamum komt’. Naar alle waarschijnlijkheid waren de vertalers bekend met Crates. Toen ze dan ook dit vreemde woord tegenkwamen hadden ze een probleem om het Hebreeuwse woord voor een ‘verschrikkelijke dier’ te vertalen en maakten er een onocentaur van.
De onocentaur is een van de dieren die voorkomt in de Physiologus. Het dier heeft een menselijk gezicht en is omgeven door dik haar, (Pilosus) heeft handen en het bovenste deel van het lichaam is menselijk in vorm, maar het lagere gedeelte met de achterpoten lijkt op die van de ezel. Er wordt geen melding gemaakt van een staart. De kleur van het lichaam is asgrijs met wat wit aan de lendenen. De handen hebben een dubbele functie, als snelheid nodig is worden ze gebruikt als voeten en gaat het dier net zo snel als andere quadrupeds. (viervoeters) Als het nodig is om iets te plukken of te grijpen worden ze weer handen, dan wandelt het niet maar zet zich neer.
Naar deze opmerkingen zou je zeggen dat de veldgeest of onocentaur een staartloze aap was. Zonder deze beschrijving zou de naam suggereren dat het een monster was die van de klassieke centaur verschilt doordat het lichaam een ezel gedeelte heeft in plaats van een paard. Het is de satyr. Er zijn schrijvers als Adelinus die zeggen dat deze monsters ontstaan is uit de paring van ezels met mensen. Andere zeggen dat het dier van onderen een paard is en het bovenlijf van een mens heeft. Wanneer hij wil spreken bewegen zijn lippen als bij iemand die spreekt, maar praten kan hij niet.
P. de Beauvais: ‘Er is een beest dat aap genoemd wordt. Physiologus zegt dat de aap staat voor de duivel. Zoals de aap een kop maar geen staart heeft en vreselijk lelijk en afschuwelijk is, zowel van voren als van achteren, zo is het ook met de duivel die ook geen staart heeft en dat duidt erop dat hij in het begin in de hemel was met de engelen, maar omdat hij een huichelachtige en verraderlijke inborst had, verloor hij zijn hemelse status. De staart die hij mist betekent dat hij aan het einde volledig ten onder zal gaan net zoals hij in het begin ten onder ging in de hemel, daarom zegt de heilige Paulus:’ Onze Heer zal hem doden door de adem van zijn mond’.
Christelijk.
In de christelijk iconografie werd de aap negatief afgeschilderd. Het is een karikatuur van de mens en is het symbool van ondeugendheid en ijdelheid en met een spiegel in de hand het symbool van begeerte en onkuisheid. Dat zijn allemaal symbolen van de duivel waardoor een aap dan ook in ketenen verschijnt als overwinning op de duivel. In de Physiologus wordt de aap als een ongeremd mens gezien, boosaardig en bereid tot na-apen. Hij wordt gevangen door een jager die zich leem in de ogen wrijft en zich dan verbergt. De aap komt en smeert ook de leem in de ogen en kan zo gemakkelijk gevangen genomen worden. ‘Zo jaagt ook de grote jager, de duivel op ons. Hij smeert de ogen dicht met het leem van de zonde, verblindt en vangt zo de mensen’.
Folklore.
Sommige apen hebben geen staart, die zijn ze kwijtgeraakt.
Een vos en een aap roofden van de slapende leeuw zijn kroon, scepter en kleed. Dan kwam het dispuut wie van de twee dit zou dragen. De aap claimde dat hij het was vanwege zijn gelijkenis met de mens. Maar de vos vloog op, ‘misschien wel van buiten maar in zijn geest en daden lijkt de mens op mij’.
Zo zie je bij Aesopus een aap die een kerkhof passeert en enorm begint te huilen. Zijn kameraad, de ezel, vraagt de reden van die enorme droefheid en de aap antwoordt dat hij altijd huilt in de buurt van zijn overleden voorouders. Langoor balkt hierop geweldig.
De aap en de vos hebben de kroon van de slapende leeuw gestolen, ruzieden over het bezit, en maakten hierbij zo veel misbaar dat HIJ wakker werd. De leeuw brulde het uit en wilde de indringers vangen en haalde uit met zijn poot. De aap zijn lange staart, die hij toen nog had, werd afgesneden en beide oren werden gehalveerd. Sindsdien hebben alle apen maar halve oren en velen zijn van hun staart beroofd.
(190) De mensen van IJsselstein hebben de bijnaam van apenluiders. Er was eens een grappenmaker die de dood van zijn Kees liet aanzeggen. Naar plaatselijk gebruik werd dan de klok geluid, Kees was niet zoals men meende, zijn knecht, maar een aap.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe LI.;
Den Aep en de Katte;
‘De Sim, om ’t afwezig huisgezin te verrassen
Te snoepen de gebraden kastanjes in de asse
Nam ’s katten linkerpoot, hoe zeer zij was vervaard
En krabde de gebraden kastanjes uit de haard
De poes heeft luid gemiauwd als zij haar klauw verbrande
En riep: houd op, houd stil, mijn linkerpoot lijdt schade
Mijn vlees is niet van staal en ijzer als het dijn
Wat tirannie is dit, ik lijd grote pijn
Maar onze moeder Sim liet niet af van verzengen
Voor ze de haard had ontbloot van gloeiende karstengen
Belachende de kat in ’t midden van ’t verdriet
En riep: Wat schreeuwt gij, uw pijn voel ik niet
Een Koning, die zijn rijk en palen wil vergroten
Gebruikt zijn eigen volk en kloeke rijksgenoten
Hij houdt zich uit het gevaar en haalt als met zijn hand
Al ’t gene zijn hart wenst uit oorlogs felle brand’.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe LXXX.;
De Aep en de Vos;
‘De steerteloze Sim, de achter kale Marten
Bad Reinaard, dat hij haar, uit liefde en goede harten
Een stuk van zijn staart uit gunst meedelen wou
Op dat ze afschutten mocht haar schande en ook de kou
Vermits zijn staart te lang zulke lichtelijk kon ontberen
Maar Reinaard heeft zich hier gans niet aan willen keren
En sprak: Neen, juffrouw Sim, maak mij het hoofd niet krank
De staart mij niet ontsierd, noch valt het mij niet te lang
Noch ook zwaar in ’t gewicht, in slepen of dragen
Uw smeken is vergeefs, dus hou op met klagen
De rijke gierigaard, een zeldzaam wonder is
Tot zijn naaste troost te node ontbeert en mist
Iets van zijn overschot, hij keert zich aan geen kermen
Noch ziet de nood niet aan van de rampspoedige armen’.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe V;
De Aep met haer Jongen;
‘De Bavianen niet vol kluchtige praktijken
Die baarden in dezelfde dracht twee kinderen haars gelijken
Die welke zij ongelijk heeft opgekweekt
De een met liefde omhelsd en lieflijk heeft gesmeekt
Het ander verwierp en liet ’t in het groot lijden
Alsof het een onechte geweest is van bastaardijen
Daar ’t nochtans wettelijk als de ander dalen kwam
Van ’t Baviaanse bloed, de rechte Apen stam
Het ander dartel dier zwom vast in duizend weelde
Het buitelde op ’t hoofd, het danste en speelde
Tot bij dat droevig ongeval, o, droevig Apen-wee!
Het zijn linkerpoot zeer degelijk brak in twee
De moeder Simme was begaan om ’t kind te sussen
Maar alaas! ’t Hielp al niet, ’t vroeg niet naar kussen
Zij drukte het aan de borst, het was zonderling
Zo lang tot de ziel het arme wicht ontging
De moeder was bedroefd, zij huilde en zij schreide
Maar ’t rechte witte broodskind, dat was en bleef verscheiden
Gij, ouders, die uw vrucht met zotte liefde aankleeft
Neemt hier een spiegel aan, en ziet wat loon ’t u geeft
Als gij uw kind opkweekt, wild, dartel en ongebonden
Groeit in zijn ijdelheid en lacht in zijn zonden’.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe LXVII;
Satyr en Boer;
‘Een landman vond in ’t woud een ruige Satyr dolen
Die dood van koude schier zat in een hol gescholen
Hij bracht hem in zijn huis en deed hem goede sier
De Satyr, boven mens en onder als dier
Bemerkte dat de Boer om de handen te beschermen
In zijn vuisten blies, opdat hij mocht verwermen
Zijn knokkels schier verstijfd van koude op ’t windige veld
Ook zag hij dat de spijze, op de tafels rug werd gesteld
Door ’s Boeren adem de hitte en brand werd afgeblazen
Verwonder van zulks, begon hij zich te verbazen
En vloog de deur uit, bedacht voor lijfs verlies
Om dat men koude en hitte met enen adem blies
Die in een hand het vuur, in de ander het water houden
De wijze man bedacht voorzichtig steeds schouwende
Want of haar wezen al niet toont van liefde en jonst
Zo zijn ze toch niet vrij van boze toverkonst’.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe LXXXIX.;
Babiaen en de Aep;
‘De Aap van een goochelaar bedreef zeer vreemde dingen
Met dansen in het perk, met buitelen en springen
’t Nieuwsgierig volk zag vast de potsen aan
Elk was van lachen schier de blijde ziel ontgaan
Terwijl de Aap vast al juicht en volgt ’s meesters roepen
Hij een fraai inheems wijf ziet grote noten snoepen
Zo dat hij op ’t onvoorzienst zich naar haar schoot maakt
En voor een tijd met haar zoetapig noten kraakt
Ten laste krakens moede, o zeldzaam wonderheden
Hij haar voorschoot licht, en toont haar naakte leden
De omstanders lachen vast om zulk vreemd bedrijf
Dat ze van schaamte moet versteken ’t schaamrood wijf
Natuur wordt bedekt door de aangewende zeden
Maar nimmer uitgeroeid, door lering of door reden
Barst altijd ergens uit en brengt noch eens pas
Het geen haar aangeërfd en aangeboren was.’
Spreekwoorden.
De zwarte bosduivel, een soort aap met rood gezicht, heet in Suriname kwatta. Naar hem werd een cacaoplantage kwatta genoemd en de daarvan afkomstig chocolade heette weer kwatta.
Iemand voor de aap houden. =Voor de gek houden. De aap is hier het bespottelijke wezen.
Aap wat heb je mooi jongen. =Gezegde om een ander te vleien om wat van hem gedaan te krijgen. Dit is ontleend van de vos Reinaarde die in een hol van een lelijke aap van de jongen zegt: ‘Hoe lieflic sijn si ende hoe scone!’
Hij heeft de aap binnen. =Hij heeft het geld te pakken. De aap is hier de stenen spaarpot in de vorm van een aap.
Hij heeft de aap in de mouw. =Hij verbergt zijn slechte voornemens. Toen kwam de aap uit de mouw. = Toen kwam pas de ware bedoeling. Mogelijk is deze spreekwijze afkomstig van goochelaars die met een aapje reisden.
Al draagt een aap een gouden ring. Het is en blijft een lelijk ding. =Het mooiste kleed maakt een lelijk mens niet mooi. Ook rijkdom brengt geen ware beschaving mee.
In de aap gelogeerd zijn. = Een slecht onderdak hebben, figuurlijk in verlegenheid zijn. De aap zal een uithangteken van een herberg geweest zijn.
Hij ziet op geen aap. Als hij uit Oost-Indië komt. =Hij is royaal nu hij zelf overvloed heeft. Die uit de Oost kwamen namen nogal eens een aap mee.
Als apen hoger klimmen willen dan ziet men hun naakte billen. = Als iemand van lage komaf zich voornaam wil voordoen dan merkt men juist dat die de opvoeding en beschaving mist.
‘t Is moeilijk oude apen leren muilen. (G. Gazelle) = Men kan een oude aap niet meer leren dat hij lelijke gezichten trekt.
Apenliefde. =Dat is liefde die meer kwaad dan goed doet, zoals men vertelt dat een aap soms uit liefde zijn jongen dooddrukt.
Je moet hier geen apekool verkopen. =Ons niet met praatjes voor de gek houden. Kool, = onzin en apekool is nog meer onzin.
We zullen eens zien wie de blankste billen heeft. =Het zal blijken wie de baas is, wie het beste voor de dag komt. Dat wordt gezegd van klimmende apen.
‘t Zal gebeuren, al zal de duivel de kaars vast houden. = Het moet volstrekt gebeuren.
Na-apen. St. Dominicus dwong de duivel de kaars vast te houden toen die hem in de gedaante van een aap verscheen en hem trachtte af te leiden van zijn vrome overpeinzingen door allerlei grimassen. De aap spartelde en schreeuwde, maar het hielp hem allemaal niets, hij verbrandde er zijn voorste vingers bij.
Wat een aap van een jongen. Apenstreken. Zo lelijk als een aap. Een aangeklede aap. Een gezicht als een aap.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/