Paling

Over Paling

Aal, Bijbel, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,

Uit W. Grote met verschillende groeistadia.

Sage.

Bij de Zweden vertelt men dat de slang die Eva verleidde zich daarna trots oprichtte zodat God die met een stok middendoor sloeg. Het kopeinde viel op de grond en bleef een slang. Het achterdeel viel in het water en werd een aal. Door die verwantschap eten in sommige streken van Zweden de mensen deze vis dan ook niet.

Naam, etymologie.

Anguilla, Latijn anguis en Litouws angis betekent slang, vergelijk ook het midden-Iers esc-ung: waterslang, hoewel dit onzeker is. De slang anguis komt als hoofdbedekking bij de Furiën voor, het is spreekwoordelijk het beeld van het boze van waaruit gevaar gaat. Zie adder.

Anguilla anguilla. De aal is altijd geliefd geweest. Sommen werden betaald om de vrijheid te krijgen om erop te mogen vissen. Kloosters begunstigden de teelt en talrijke namen getuigen nog van de vroegere gunsten om aal te vangen, vergelijk de namen met aal, Aalsmeer, het palingmeer, Ellesmore, Elsingerhof en andere.

In midden-Nederlands was het ael en eel, in oud-Saksisch en oud-Hoogduits Al (nu Aale) oud-Engels ael (Engels eel) oud-Noors all. Mogelijk stamt dit woord van Germaans ela en dit van Indo-Germaans edlo: eter of eetbaar.

Paling, in midden-Nederlands van 1214 is het palinding, pa(e)ldinc en palinc in 1278. Het is een uitsluitend Nederlands woord. Naast de dunne aal zou men mogelijk kunnen denken aan een ing afleiding (zie bokking, haring) van paal, als naam van een dijk naast een paeldinghsetthe, een plaats waar op paling gevist wordt of een vis die op een paal lijkt. Beverwijck, ‘drinkt dan en zweet zolang je verdroogt. Ja immer, zolang dat uw huid zo nauw om de benen sluit net als de vellen van een aal getrokken om een houten paal’. Blijkbaar werd de huid om een paal getrokken voor een of ander doel.

Aal, Midden Nederlands ael. = Oudhoogduits âl. (nhd. aal), Oud Saksisch âl, Angelsaksisch âel (Engels eel), oud Noorsn. âl m, aal”. Mogelijk van Oudnoors âll, geul, gleuf, âl riem, teugel, of âli, lijn streep. Dan is de oorspronkelijk naam een lang, smal ding.

De oude vormen worden gewoonlijk paling genoemd, de jongere aal en de zeer jonge bakaal. In Arnhem worden ze onderscheiden in fijnkoppen en grofaal of jankoppen. De aal die in het voorjaar in ‘t IJ gevangen werd noemde men nebbeling. In Friesland noemt men de kleine exemplaren met een bruinachtig gele buik rode aal en de grote met witachtige buik schiere aal. Een andere kleurverscheidenheid is de oranje aal. Wegens zijn vraatzucht en gulzigheid werd hij in Friesland ropper en in Gelderland happer genoemd.

De paling kan maximaal zes kg worden, hoewel er vermeldingen zijn van twaalf en een halve kg, met een lengte van een meter, van anderhalf tot twee meter zijn zeldzaam.

Bestiaria.

Shakespeare, Love’s Labour Lost, i, 2,30;’

“Is the adder better than the eel’. ‘Wie acht de adder beter dan de aal’. Because his painted skin contents the eye?’ Omdat zijn bonte huid het hart bekoort?’

‘Taming of the Shrew’, iv, 3, 179.

‘Much Ado about Nothing, 1,2,30’;’

‘M. Dan wil ik aan de aal dezelfde lof geven’.

Arm. Wat, dat een aal scherpzinnig is?’

M. dat een aalv lug is.’

‘King Lear’, 2,4,120:

‘Ja, roep het maar toe, vadertje, zoals de keukenmeid de alen deed, toen ze die levend in het pasteideeg stopte; ze tikte hen met een stok op hun bovenste verdieping en riep; Omlaag grappenmakers, omlaag. Het was haar broer, die uit louter liefde voor zijn paard het hooi met boter besmeerde’.

Maerlant, ‘Isidorus zegt, die meester goed, die de paling in wijn doet en die wijn drinkt, dat hem zal die wijn daar geheel laten staan. Als je veel aal hebt en dit in een vat wijn doet met wat moerbij erbij en die laat sterven, dan zal iemand die hiervan drinkt zonder te weten wat hij drinkt de wijn voor een jaar verfoeien, misschien wel voor altijd. Het is een van de oudste en meest verspreide middelen tegen dronkenschap. Deze therapie was al aan Galenus bekend: ‘si anguilla vino sufocata sit, vinumque id detur, potui, efficit odium vini’. Dit veroorzaakte bij dronkaards een misselijkheid en een sterke tegenzin voor alle soorten alcoholische dranken. Het bloed en het rauwe vlees van paling zouden toxisch werken waaraan deze speciale eigenschap werden toegeschreven. Het bloed is giftig, maar de toxine in het bloed wordt door koken en roken onwerkzaam.

Maerlant; ‘Rivierwater beminnen ze helder en voor alle vissen zijn ze zwaar die ze aan kunnen. En ze leven menig jaar, aldus is het beschreven, zonder water als de wind noord is leven ze acht dagen, als men hoort, niet half zo lang als in zuidenwind’. De aal kan in de lucht ademen en zo buiten het water leven. De aal leeft acht jaar en kunnen zes dagen buiten water als de noordenwind blaast, maar minder als de zuidenwind blaast. In de meren waar de aal voorkomt, waar de modder en het water uit genomen wordt, zullen ze van de dauw leven en gevoed worden.

Maerlant; ‘In wintertijd, zoals ik het vind, moet het bij grote wateren leven, aldus is van hem dit beschreven. Palingsmeer is goed voor de oren voor diegene die moeilijk horen. Hij moet wel lang gekookt worden, gebraden is hij gezond voor de lieden’. Het vet van aal dat je in het oor doet is een middel tegen doofheid, terwijl het tevens het haar laat groeien.

Uit Maerlant, ‘Anguilla, de paling is bekend. Een vis gemaakt als een serpent, van vissenlijm en van zaad en van de aarde zonder gade groeit de paling, zegt men mij, ze hebben geen zij of hij’.

De worm- en slangachtige verschijning, het raadsel rond zijn voortplanting, zijn nachtelijke tochten over velden en weiden moest het volk wel verbijsteren. Ze schijnen eerder slangen dan vissen te zijn. Ze zijn wonderbaarlijk glad, taai en sterk van vel. Als het weer koel is kunnen ze lang buiten het water leven en kruipen over de landerijen van de ene sloot naar de ander en schieten geen kuit maar baren levendige jongen. Plinius meldt dat ze zich tegen de klippen wrijven en dat afwrijfsel weer levendig wordt. Aristoteles meent dat ze na slagregens uit de ingewanden van de aarde (aarddarmen, wellicht wormen) ontstaan en uit slik en verrotting groeien op de zeeplaatsen waar wier groeit.

A. Magnus; ‘Anguilla een aal is een vis die bekend genoeg is. De krachten er van zijn wonderbaarlijk zoals Evax en Aaron zeggen want als het sterft van vuil water blijft het hart goed en sterke azijn moet genomen worden en gemengd met het bloed van een vogel die Vultur genoemd wordt in Latijn die sommige Engelsen een gier noemen en sommigen een raaf en het moet gedaan worden onder mest in een plaats, ze zullen en hoeveel er zijn hun leven terug krijgen zoals ze tevoren hadden; en als de wormen van deze alle er uit gedaan worden en een maand in voor genoemd mengsel gedaan worden zullen de wormen veranderen in zeer zwarte alen en als iemand daarvan zal eten zal hij sterven.’

Het aal.

Onder de aal zijn er geen vrouwtjes of mannetjes. Ze brengen geen eieren of levende wezens voort omdat ze onzijdig zijn.

Ze zijn hermafrodiet, de manlijke en vrouwelijke organen komen in hetzelfde beest voor.

De aal komt voort uit het slijm van andere vissen.

De aal ontwikkelt zich uit Leptocephalis-soorten (larvenvormen van Murenen) door metamorfose.

In de middeleeuwen nam men aan dat de aal uit paardenharen ontstond.

Of men geloofde dat ze zich uit gras vormden (duidelijk een verwisseling van de aal met regenwormen) Volgens Aristoteles ontwikkelen alen zich uit wormen zonder tussenkomst van ouders uit modder. Uit de vuiligheid die vanzelf opkomt aan de rivierkanten of stilstaande wateren. Omdat ze niet in helder water leven en uit vuiligheid groeien en haar voedsel uit slijkerige grond trekken werden ze door Galenus als spijs van kwaad voedsel gezien.

Op sommige plaatsen zijn vissers van mening dat alen met slangen paren of:

Uit andere vissen geboren worden. Hieraan dankt de puitaal, =Zoarces viviparus (levendbarend), de naam aalmoeder die hij in Duitsland draagt.

De vissers van Sardinië schrijven algemeen de zwemkever, Dytiscus roselli, de voortbrenging van alen toe.

Vaak is ook beweerd dat alen levende jongen ter wereld brengen. Dat komt omdat men dikwijls alen heeft gevangen wiens lichaam een meer of minder groot aantal wormige diertjes bevatten die door onkundigen voor jongen van het dier werden gehouden. Bij nader onderzoek bleken het ingewandswormen te zijn.

Eierstokken zijn pas in 1777 ontdekt door Mondini en de manlijke geslachtsorganen pas in 1874. De glasaal werd eerst als een aparte familie van vissen beschouwd. Later bleek pas dat die zich tot jonge alen ontwikkelden. Ze blijven onrijp zolang ze in zoet water verblijven. Van oktober tot januari gaan ze naar zee, met stormachtig weer en donkere nachten, paren in de Saragossa zee en sterven daar. Tegen mei zwemmen weer miljarden glasaaltjes naar de plaats waar hun moeder ooit groot geworden is.

Taai.

De aal wordt vermeerderd uit de slijm van andere vissen. Het is moeilijk van de huid te ontdoen en leeft zelfs nog als de huid eraf is. Die zeer lang aanhoudende beweging van de rug wordt direct gestopt als men een naald in de ruggengraat stoot. Het vereist echter oefening hem naar eis schoon te maken, de afgesneden kop poogt nog een geruime tijd te bijten en zijn uitgesneden hart behoudt nog veertig uur lang zijn prikkelbaarheid.

Een otter ziet vele kleine alen. Hij vangt er een en legt die op de oever, bijt hem in de kop en gaat weer een nieuwe halen, keert terug naar zijn standplaats en ziet verbaasd dat de vorige, dood gewaand, er niet meer is, die kronkelt weer in het water alsof er niets aan de hand is. De tweede wordt dan meerdere malen gebeten en de otter gaat de eerste achterna zodat de tweede weer ontsnapt. Later verslindt hij ze direct.

Met vogels gaat dit ook zo moeilijk, als ze de aal niet direct verscheuren hebben ze een probleem. Bij de schollevaar, die de aal binnen slikt, kruipt de aal al spoedig door de gehele darmbuis heen en komt van achter de vogel weer tevoorschijn, die vervolgens de weerspannige buit opnieuw inslikt wat wel een negenmaal herhaald moet worden voordat de aal door vermoeidheid gedwongen wordt om in het lichaam van de vogel te blijven en hier sterft.

Vanwege de stevigheid en duurzaamheid werden aalvellen vaak gebruikt als “worgels”, zo noemt men de band waardoor de “klop” aan de stok van de dorsvlegel is verbonden.

Omdat de vis zeer smakelijk is, wordt hij veel gegeten, hoewel zijn vlees zeer vet is en niet licht te verteren is.

Bijbel.

De Israëlieten is, naar Leviticus 11: 9, 10, Deuteronomium 14: 9, 10, aalvlees verboden omdat de aal, naar een oude mening, geen schubben bezit, dus geen vis is. Als je ze echter onder de microscoop onderzoekt zie je heel kleine ellipsvormige schubjes zitten.

Folklore.

De aal is een bekende vis en zijn krachten zijn wonderbaarlijk want als ze sterft, vanwege gebrek aan water, blijft zijn lichaam goed en als er sterke azijn dat met gierenbloed gemengd is onder mest gezet zal worden zal ze zich herstellen en weer worden als tevoren. En als de worm (Spinal marrow) van die aal eruit gezeefd wordt en een maand lang in voor genoemde mix gezet wordt, dan zal de worm veranderen in een zwarte aal. Als iemand hiervan eet dan zal hij sterven.

Zeer oud is het gebruik dat men zieken, die aan pijnen in de zijde lijden of koliekachtige pijnen hebben, levende aal op de buik bindt.

Men zegt dat bij de rivier de Ganges een aal voorkomt met voeten om zo op het land te wandelen. De aal is zeer reislustig, naar het oude geloof gaat die ‘s nachts aan land om slangen en wormen en zelfs aarde te eten. Nog lang beweerde men dat de aal ‘s nachts aan land gaat om in de erwten- en wikkeakkers op slakken en wormen jacht te maken.

De aal wordt gestoord door een donderslag.

Het eten van deze vis heeft tot gevolg dat je in het water kan zien.

Bij spit draagt men palingvel om de lenden, waarschijnlijk met het doel de beweeglijkheid van dit dier op de stijve rug van de lijder te doen overgaan.

Ze zijn gemakkelijk te vangen als de Plejaden zich hebben gezet.

Sage.

De predikanten stonden geheel onder de macht van de “Heeren van de Hooge weg”. Toen er eens een predikant aan de dienst begon voordat zij in de kerk waren schoten ze hem op de preekstoel dood. Ze legden ook een varken, als vrouw verkleed, in bed en lieten de predikant halen om aan de zieke vrouw het avondmaal te geven. De predikant zag het gruwel en bad tot God om deze goddeloosheid te doen ophouden. ‘s Nachts werd hem in een droom geopenbaard dat het land door een watervloed vernield zou worden als een frisse, gladde aal uit de gloeiende bakoven van de predikant zou kruipen. Dat gebeurde enige dagen later. Het water drong al in zijn huis. Hij wist met de zijnen weg te komen omdat hij de wagen al aangespannen had.

Spreekwoorden.

Hij is zo glad als een aal. =Dit is, men heeft geen vat op hem. Er ist so glatt wie ein Aal. Al bij Plautus ‘anguilla est; elabitur’.

Hij is te vangen als een aal bij de staart. =Dit is hij is zo beweeglijk en onrustig dat men hem nooit bedaard te spreken kan krijgen, ook zo vlug en handig dat men hem bij een discussie niet schaakmat kan zetten.

Een aal of paling bij de staart hebben. =Een zaak bij de hand hebben die je wel ontglippen zal, in Frans: a grand pecheur eschappe anguille, in Engels: het has a wet eel by the tail, in Fries: in gledde iel by de stirt habbe. In Duits: Den Aal beim Schwanze fassen.

Men kan nooit weten waar de aal kruipt. =Het gaat er wonderlijk aan toer in de wereld. Je weet niet waar je fortuin ligt.

Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/