Beren
Over Beren
Teddy, wasbeer, ijsbeer, Bijbel, mythologie, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,
Soorten.
Ursus arctos isabellinus, (matgeel, vaalgeel) de geelwitte of Syrische beer leeft ook in Palestina en op de Libanon. Isabelbeer, Himalaya beer.
Uit Buffon.
Uit en.wikipedia.org
Ursus americanus, (uit Amerika) de zwarte beer of baribal komt voor in N. Amerika. Black bear.
Die voedt zich voornamelijk met planten, ook insecten en eieren en wordt weinig gevreesd.
Deze beer komt veel voor in de natuurparken.
Hij wordt tot een anderhalve meter lang bij een gewicht van een ruime honderd kg.
De pels, nagels en achtervoeten zijn korter dan die van de bruine beer.
De zwarte beer komt voor in verschillende kleurtinten.
Uit fineartamerica.com
Ursus ferox, (wild, woest uitziende) de grijze of grizzlybeer die door de Amerikanen wel schertsenderwijze Old Ephraim (die twee zonen had die gedood werden door veedieven, 1 Kronieken 7) en soms als Moccasin Joe genoemd wordt brengt daarentegen algemeen waar hij zich ophoudt, schrik en ontzetting teweeg.
Hij wordt tot twee meter dertig lang en bereikt een gewicht van driehonderd vijftig tot vierhonderd vijftig kg.
Vangen.
De jacht op deze beer is voor sommige Indianenstammen een zaak van het hoogste gewicht en wordt met een plechtigheid begonnen. Alle jagers ontvangen voor dit feest een algemene uitnodiging door een van de krijgshoofden. Zij houden dan acht dagen lang een strenge vasten en brengen de dag door in aanhoudend gezang waarin ze de woudgeesten aanroepen om hen de plaatsen te wijzen waar de beren zich in menigte ophouden, ze beschadigen zelfs hun huid om de geesten gunstig gezind te maken. Het hoofd van de jachtpartij geeft nu een groot gastmaal waarop geen mens mag verschijnen die zich van tevoren niet gebaad heeft, aan deze maaltijd eten de gasten tegen hun gewoonte zeer weinig. De gever van het maal eet niets, maar houdt zich bezig met het verhalen van vroege jachtfeiten. Alles wordt besloten met een vernieuwde aanroeping van de schimmen der overleden beren. Dan gaan de jagers zwart beschilderd als ten oorlog uitgerust op weg volgens een rechte lijn zonder zich aan rivieren of moerassen te bekreunen en drijven ieder dier dat ze vinden voor zich uit. Als ze de jachtplaats bereiken omsingelen ze een zo groot mogelijk plek grond, maken trapsgewijze de cirkel al kleiner en doorzoeken elke plaats die een beer zou kunnen verbergen.
Zodra een beer is gedood steekt een jager die beer een aangestoken pijptabak in de muil en blaast hem rook in de keel en bezweert de geest van het dier het niet kwalijk te willen nemen wat zij met zijn lichaam gaan uitvoeren. Dan snijden ze hem de tongriem uit en werpen die in het vuur. Als deze knappert en opspringt (wat het vrijwel altijd doet) wordt dit als een goed voorteken beschouwd, zo niet dan maken de jagers hierop uit dat de geest van het dier niet bevredigd is en dat de jacht het volgende jaar niet voordelig zal zijn.
Zo’n een beer gedood te hebben geldt voor het grootste bewijs van dapperheid van een Indiaan. Het geeft de jager het recht een halssieraad te dragen die vervaardigd is uit de klauwen van de tanden van het verslagen dier. Hierop is hij zeer trots. Zo’n een heldendaad wordt dan ook feestelijk gevierd.
In de binnenlanden van Amerika heerste lang het bijgeloof dat beren slechts eenmaal in de zeven jaren paren en jongen voortbrengen. Men meende dat alles in hun omgeving zodanig in de war raakte dat al de dieren in het district waar de berenjongen wierpen miskramen kreeg. Wonderlijk genoeg meende men daar ook dat een kind met kinkhoest onmiddellijk zou genezen als het op de rug van een beer zou rijden. Maar het gevaar dat het dan zou lopen was groter dan het nut van die kuur.
Uit Buffon.
Procyon lotor (Procyon; kleine hondenster, lotor; wassende) bewoont het grootste deel van N. Amerika.
Tot de familie der beren behoort ook de wasbeer, het is de Engelse raccoon, Duitse Waschbar en Franse raton laveur of ositos lavadores, de laatste namen betekenen dan ook allen wasbeer.
De wasbeer wordt tot negentig cm. lang met inbegrip van de staart van een vijftien tot twintig cm.
Het gewicht is een tien en soms zelfs wel twintig kg.
De zwarte tot donkerbruin vacht is soms wat grijsachtig, in de zomer meer geelbruin met een zwarte vlek. Verder heeft het een masker om de ogen en over het voorhoofd. De staart is meestal versierd met een aantal zwarte ringen. Zijn huid wordt tot bont verwerkt voor mutsen en dergelijke, zie de muts van Davy Crockett.
Hun poten hebben lange tenen, de voorpoten zijn vrijwel handvormig en zeer beweeglijk. Hij is nauw verwant met de panda.
De wasbeer leeft alleen in bossen en meestal bij het water, het zijn goede zwemmers en klimmers. Ze zijn ’s nachts actiever dan overdag.
Het leger is een holle boom of rotsholte.
Tegen de winter krijgen ze een dikkere vacht en houden een winterslaap in de koude tijd.
Ze paren in het begin van het jaar, een mannetje heeft meerdere vrouwtjes die hij daarna verlaat om ze nooit meer te zien. De drie tot vier jongen worden tegen juni geboren en wegen dan een zeventig gram. Na een tien weken komen ze tevoorschijn maar blijven bij hun moeder tot ze ongeveer een jaar oud zijn. Ze zouden dertien jaar oud kunnen worden.
De wasbeer voedt zich met vruchten, plantenwortels en andere plantendelen, insecten, slakken, krokodilleneieren en jonge dieren, vogels en vogeleieren en kleinere zoogdieren. Ze beloeren het tijdstip waarop de schelp zijn schulp opent en steken dan vlug hun poten ertussen en vergasten zich op de inhoud. Soms sluit de schelp zich zo plotseling en maakt die zo stevig dicht dat de dief zijn poten er niet uit kan halen zodat hij bij het opkomen van de vloed moet verdrinken. Ze leggen veel sluwheid aan de dag met het vangen van krabben. Men wil, dat ze zich aan de kant van een poel neerzetten en hun staart in het water laten hangen. De krabben die dit voorwerp voor aas aanzien grijpen ernaar, maar als het dier hen voelt knijpen werpt ze met een vlugge ruk de staart aan het land. Ze verslinden de krabben waarbij ze zorgen dat ze die overdwars in de mond steken opdat ze zich niet aan hun scharen zouden kwetsen.
Omdat hij hoenderhokken en duiventillen vaak plundert wordt hij ijverig vervolgd. Jaarlijks komen dan ook meer dan 100 000 (rond 1900) stuks huiden van de schup of racoon in de handel die als zeer duurzaam bont verwerkt worden. In de 17de eeuw werden er echter al maatregelen genomen om te voorkomen dat er te veel geschoten zouden worden
Om zijn hoogst dwaze manieren wordt hij soms als huisdier gehouden ofschoon hij door zijn niet te bevredigen nieuwsgierigheid, door zijn plaaglust en vooral door zijn liefhebberij om voor zijn genoegen alle mogelijke dingen in het water te wassen zeer lastig kan worden. Ook heeft hij een scherpe afkeer van scherpe en schelle geluiden als het geschreeuw van kinderen en het geblaf van een hond. Kan hij die geluidgevers te pakken krijgen dan zal hij ze ervoor straffen. Vooral is hij verzot op vuilnisemmers die hij wegsleept, omkeert of in ieder geval veel rommel veroorzaakt.
Z. Azië heeft weer andere berensoorten.
Uit colnect.com
Helarctos malayanus, (Grieks Hela: zon, en arcto; beer, en uit Maleisië) is de bruan, honingbeer of Maleise beer, in Engels Malay bear, Duitse Malayenbar en Franse ours malais.
Deze beer heeft een kortharige en glanzend zwarte vacht. Op de borst heeft hij een hoefijzervormige, geelachtige vlek.
Hij klimt zeer behendig en leeft vooral van boomvruchten waardoor hij voor de planters vaak zeer onaangenaam wordt. Het liefst heeft hij honing wat hij met zijn zeer lange tong oplikt.
Hij is maar honderd dertig cm groot met een schouderhoogte van zestig cm, maar hij is wel onbetrouwbaar en agressief. Hij wordt een ruime vijftig kg zwaar bij 120-150cm lengte.
Deze beer loopt vaak op de achterpoten, zijn voetsporen lijken op die van de mens wat voor verwarring zorgde. Men zocht hier de missing link in tussen aap en mens.
Uit www.tigersafaribandhavgarh.com
Melursus ursinus, (Ursus ursinus, Prochilus labiatus, (Prochilus: Grieks voor lange lippen en lippig) de lippenbeer of bahloe, Engels labiated bear, sloth bear, heeft zijn naam naar de gewoonte om de lippen ver vooruit te steken en het eten daarmee te grijpen.
Hij bewoont de Z. Aziatische berglanden. Op de borst heeft die ook een hoefijzerachtige tekening. Wordt een 170cm lang met een gewicht van 100kg.
Deze beer vreet voornamelijk planten als suikerriet, maar ook de honingraten, boommieren en termieten. Als honger of drift hem aangrijpt dan valt hij ook mensen aan en slaat gewoonlijk met zijn klauwen naar het aangezicht om de tegenstander de ogen uit te rukken en wordt daarom zeer gevreesd.
Als hij jong gevangen wordt laat hij zich gemakkelijk temmen en evenals de bruine beer tot dansen, buitelen en dergelijke kunststukjes africhten.
De lippenbeer kan een lengte van honderd tachtig cm bereiken inclusief de twintig cm lange staart. De schouderhoogte is negentig cm, het gewicht een ruime honderd kg.
De kleur is zwartachtig en als ze staan zie je een u vormige tekening op de borst.
Het zijn vooral avonddieren die tegen de avond en morgen actief zijn.
Deze beer kan goed klimmen, hij gaat meestal langzaam maar kan als het moet sneller rennen dan de mens.
Ursus maritimus, (Thalarctos maritimus (van de zee) (Thalarctos polaris (thalarctos; Grieks thalassa; de zee en arctos; beer, en uit de poolstreken) is de reusachtige witte ijsbeer, het is de Engelse polar bear, Duitse Eisbar en Franse ours blanc.
Deze beer wordt soms meer dan twee meter zeventig tot drie meter hoog bij een gewicht van vierhonderd vijftig tot zevenhonderd kg zwaar.
Hij bewoont de koudste streken binnen de poolcirkel. Zijn dikke pels en het vele vet dat zich daaronder afzet stellen hem in staat de strengste koude te verdragen.
De ijsbeer zwemt en duikt uitstekend en weet op meesterlijke wijze zeehonden te overvallen en vis uit het water te halen.
Ze zijn zeer nieuwsgierig en agressiever dan andere beren.
Ze kunnen ook zeer hard rennen, een veertig km per uur.
De mens ontwijkt hij zoveel mogelijk, maar hij wordt een vreselijke tegenstander als hij aangevallen of getergd wordt. De Eskimo’s trekken met z’n tweeën en begeleid door hun honden onversaagd op ijsberenjacht uit. De honden brengen de beer tot staande en zodra hij zich voor de aanval opricht bedreigt de ene jager hem schijnbaar van voren en de ander brengt hem van terzijde de dodelijke lanssteek in het hart toe. Die laatste is toch niet de jager van de dag, dat is diegene die hem het eerst zag. Dat tekent ook zijn camouflagekleur.
Het vlees is een van de hoofdvoedingsmiddelen van de noordelijke Eskimo’s. De lever wordt voor schadelijk gehouden.
Ursus arctos.(Latijn ursus, Grieks arctos; beer)
Voorkomen.
De bruine beer, brown bear, kwam vroeger overal in midden Europa voor, ook in het gehele N. Halfrond, nog in 1707 werd er een bij Plauen in Saksen gedood. In Engeland leefden ze tot de tiende eeuw toen de laatste beer gedood werden in de bergen van Wales en het Caledonische woud van Schotland. De bruine beer kwam tot de 12de eeuw in ons land voor. Nu nog in de Pyreneeën, de Italiaanse Alpen, Rusland en Slowakije.
Sommige verdelen de bruine beer in verschillende soorten. Tegenwoordig wordt de bruine beer als een soort gezien met vele geografische rassen die in kleur en vorm variëren.
Groei.
’s Winters slaapt een beer veel meer dan ’s zomers, hij zoekt zich een goed beschutte schuilplaats op en laat zich daar ondersneeuwen. Bij slecht weer komen ze dagenlang niet tevoorschijn. Een eigenlijke onafgebroken winterslaap houden ze niet.
Ze worden gemakkelijk wakker vooral als de jongen geboren worden die dan enkele weken gezoogd worden. Meestal heeft ze vier jongen die relatief kleiner zijn dan elk ander zogend dier, ze zijn minder dan een vijfhonderdste van de moeder. De beer zelf kan meer dan tweehonderd vijftig kg zwaar worden. Het jong komt gewoonlijk in januari als een blind en hulpeloos wezen ter wereld en wordt door de moeder op de tederste wijze verwarmd en verpleegd. Deze verdedigt haar kroost op de krachtigste manier, ook tegen de vader die niet zelden de lust voelt om zijn eigen jongen op te peuzelen. De groeiende jongen beginnen haar direct te volgen en zijn van haar vele maanden afhankelijk, soms blijven ze bij haar tot de volgende jongen verschijnen. Men zegt ook dat de jonge beer zijn moeder langer dan een jaar vergezelt en wordt door haar desnoods met oorvegen gewezen om op zijn jongere broertjes en zusjes te passen. Vergezeld van haar jongen is ze meestal meer agressief en gevaarlijker dan normaal.
Jong gevangen beren zijn koddige beesten, ze worden evenwel met toenemende leeftijd norser en boosaardiger zodat men ze nooit met gerustheid kan vertrouwen.
De beer is vrijwel menselijk, kan rechtop gaan en maakt dan grappige bewegingen, lijkt vaak wat onhandig. Hij kan met zijn voorpoten om voedsel bedelen en kan lui languit op de rug liggen. Is groot en gemoedelijk, aardig om te zien, niet om tegen te komen.
Voedsel.
De beer beklimt lijsterbesbomen om zich bessen te verschaffen, zoekt bos- en braambessen in het bos, graast sappig gras af als een koe, eet paardenbloemen maar nog meer houdt hij van graanplanten en vooral van haver. Voor afwisseling vangt hij ook kevers, mieren en muggen, krabt mierennesten open om de mieren met haar poppen op te vreten en is overgelukkig als hij een bijenstok vindt en de honing daaruit kan plunderen. Als hij een mierennest wenst te openen slaat hij de top er af met zijn klauwen, steekt zijn mond in de centrale ingang van het nest en haalt dan diep adem en trekt daarbij zoveel lucht weg dat alle mieren en hun eieren aangevlogen komen in zijn mond. Als hij een bijenkorf berooft dan houdt hij een poot over zijn neus, zijn kwetsbare punt. Als hij abrikozen of eikels zoekt balanceert hij als een touwwandelaar, maar gebruikt zijn gewicht zeer goed zodat hij andere takken binnen het bereik van zijn klauwen brengt. Dat doet hij zonder veel gedruis te maken. Dit in tegenstelling als hij een mierenhoop doorzoekt. Dan maakt hij zoveel leven dat dit op een stille avond ver gehoord kan worden.
Bij ouder worden houdt hij meer van krachtige vleeskost en heeft hij gebrek aan wild dan valt hij de huisdieren van de boer aan. Hij nadert al sluipend en zo behoedzaam mogelijk het weidende vee en stort er zich eindelijk brullend op en velt het neer. Zelfs uit de stal haalt de beer zich soms een stuk vee door de deur open te breken of door het dak binnen te dringen. Hij is in staat een koe door de opening in het dak naar buiten te trekken en met een gedood paard over een smal paadje te lopen.
Jagen.
Omdat hij veel schade doet wordt hij overal ijverig vervolgd. De jager neemt graag dashonden mee op berenjacht. Die vallen woedend op de beer aan en houden hem zo aanhoudend bezig dat de jager hem op zijn gemak kan schieten. De beer bespeurt de mens op meer dan honderd pas afstand en maakt zich dan uit de voeten. Is hem de terugtocht afgesneden of heeft hij jongen te verdedigen of is hij gewond, dan richt hij zich op zijn achterpoten omhoog en schrijdt op de jager toe. Brengt deze hem niet direct een dodelijke wonde toe in de hersenen of hart, dan heeft hij een harde strijd om het leven te voeren. Hij moet trachten hem met het jachtmes zijn voorste klauwen te verlammen of af te hakken en hem dan zo mogelijk van terzijde diepe steken in het hart toe te brengen. Lukt hem dat niet en kan hij de beer ook niet verdoven door een krachtige slag met de geweerkolf tussen de ogen dan omarmt de beer hem zo krachtig dat de ribben breken en is de jager in een ogenblik vermorzeld. Op een boom zou de jager geen toevlucht kunnen vinden omdat de beer zelf uitstekend klimt. Evenzo loopt en zwemt hij sneller en met meer volharding dan de mens.
De berenjacht behoorde in de middeleeuwen tot de ridderlijke sporten en later liet men beren met grote honden vechten, de vorsten hieuwen de door honden tegen gehouden beren zelf het hoofd af. Ook in de oudheid waren er berengevechten. Keizer Gordian bracht op een dag duizend beren in een arena. Die beren haalden ze voornamelijk uit de Libanon.
Naam, etymologie.
Ursus arctos, Latijn ursus en Grieks arktos.
Beer, in Midden-Nederlands was het bere, in oud-Hoogduits bero, (nu Bar) in oud-Engels was het bera, (nu bear) dit stamt uit Germaans beran of bernu, in oud-Noors was het bjorn. Men vergelijkt Litouws beras: bruin en Lets bers: bruin. Dan zou het Germaanse woord het bruine dier betekent hebben, bruintje, Duitse Braun en in Frans ours brun en de Engels bruin. Dit om het eigenlijke woord dat in Latijn ursus (vergelijk Ursula) en Griekse arktos en midden-Iers art (vgl. Arthur) voortleeft te vermijden als gevolg van een jachttaboe, een angstig bijgeloof of godsdienstig taboe.
Bij de Germanen is het de ‘koning van de dieren bij gebrek aan de leeuw, vandaar metaforisch Beorn: ‘dappere man, held, strijder, prins, koning.
In oude namen speelt de beer een grote rol, Bernhard, Berbold, Berengar en Bernswind. Ook als wapendier in de heraldiek en komt voor in het wapen van Berlijn, Bern en Bernburg.
Mythologie.
Arcas was de zoon van Zeus en Callisto. Toen Zeus eens bij Lycaon te gast was wilde die weten of Zeus werkelijk alwetend was. Hij slachtte daarom Arcas en zette zijn vlees aan Zeus voor. Maar die veranderde Lycaon in een wolf, doodde al zijn zonen en riep Arcas in het leven terug. Later ontmoette Arcas op een jacht zijn moeder Callisto die in een beer veranderd was en wilde haar doden, maar ze ontvluchtte hem tot in de tempel van de Lycaische Zeus, die beiden van de aarde wegnam en ze onder de sterren plaatste. Callisto werd de grote beer en Arcas de kleine, door de toevoeging major en minor worden ze onderscheiden. Beiden zijn van groot belang voor de zeevaart omdat ze nooit ondergaan. Het zijn de sterren die het dichtst bij de poolster staan. Vandaar de naam ‘arcticus” voor de noordpoollanden ofwel noordelijk omdat de sterrenbeelden zich in het Noorden bevinden.
Volgens anderen waren het twee berinnen die Zeus op Kreta een jaar lang verborgen hielden en voedden en tot beloning onder de sterren geplaatst werden.
De Grote Beer is in het Noorden ook bekend als Odins- of Karels wagen. Odin is mogelijk dezelfde als de Saksische god Irmin wiens beeld, de Irminzuil, door Karel de Grote in 772 vernield werd. Zie eik.
De Melkweg is bekend als Irmin’ s weg. Irmin had een grote koperen wagen waarmee hij door de lucht reed langs het pad dat wij kennen als de Melkweg. Het is de wagen wiens geratel soms voor mensen oren waarneembaar is als donder. Hij verlaat nooit de lucht waar men hem nog kan zien in het sterrenbeeld van de Grote Beer. Het is de weg waarop de zielen vervoerd worden.
In de Finse mythologie is de Grote Beer de deur waardoor alle leven op aarde komt en ook eens zal terugkeren. In het nationale epos, Kalevala, staat het gedicht over de oorsprong van de beer; “Niet op stro werd hij geboren
Niet op kaf ook in een mouthuis
Daar kwam Otso (naam van de beer) eens tot aanzijn
Zo werd Honingpoot geschapen;
Bij de Zon, niet ver van ‘t Maan-huis,
Op de schouders van de Wagen,
Bij de jonkvrouw van het luchtruim
Bij de dochteren der Schepping.”
Daarna komt de boom eraan te pas. Een den. De gebiedster van de bossen nam wol vlokken van de oever van het meer en deed die in een wieg van boombast:
“Bond de wieg aan gouden ketens
Hing haar aan een sterke boomtak
Tussen ‘t dichte, groene lover
Daarop wiegde zij omzichtig
Schommelde de wieg met liefde
Onder een zeer brede pijnboom
In de schaduw van een esdoorn
Zo kwam Otso ‘t eerst tot aanzijn
Zo verpleegde zij de wolpels….’
Donder Beer.
Bij de Grieken was de beer als het sterkste dier van het woud aan de bosgodin Artemisia gewijd. Berenbloed was de dronk der helden.
In een oud-Duits dierenepos verschijnt de beer als de koning der dieren. Oud Noors, Slavisch en het Finse volksgeloof vieren hem als een heilig wezen waarin menselijk verstand en de kracht van twaalf mannen in wonen. Hij heet woudkoning, goudvoet, honinghand, maar ook oude grootvader en dergelijke. Andere namen voor de beer zijn: gouden honingpoot, blauwkous en appel van de wouden, namen die zijn hemelse functie en zijn verbinding met de goddelijke boom in herinnering brengen.
De beer is de koning der dieren, het symbool van kracht en is aan Thor gewijd die zelf de naam Biorn of Bjorn, voerde. Nog geldt hij in het volksgeloof van de Finnen en Lappen als een hoger wezen. Bij de Polen en Russen wordt hij gezien als een betoverd mens. Het is de ‘honingvinder’ van Lapland, de ‘hond van God’, of in Rusland de ‘oude man met de jas van bont’, hij is de voedster van Paris en Atalanta. Het is de vriend van Rozenrood en Sneeuwwit. Het is de God van de Donder, de berenkoning van stormen, de majesteit van wolkenmythen. De stormdemonen met zwarte baarden zijn zijn kinderen en zijn de donderwolken die ruig en dreigend, rollend en brullend over de horizon schuiven, het zijn de beren die dicht achter hun prooi aan zitten. Het is de slapende zomerdonder van de Scandinavische mythen, de mummelende goedaardige oude man, Thor, maar als er vreemdelingen passeren en hem kwaad maken dan…..Breng het tot de zonnemythe en ho, het is de ‘blinkende’.
In de passage van Ynglinga saga hoofdstuk VI worden de gezellen van Odin als volgt beschreven: “Zij droegen geen borstharnassen en waren wild als honden of wolven. Zij beten in hun schild en waren sterk als beren of stieren. Zij richtten een bloedbad aan onder de mensen en ijzer noch staal vermochten iets tegen hen. Dat noemde men de woede van de berseker: berenwoede. Bersekers waren letterlijk de krijgers in de omhulling (sekr) van een berenhuid. De vier bersekers waren met bovennatuurlijke kracht begiftigde strijders die voorkomen in de Edda wat ook betrekking had op de Noorse soldaten, wild en onverschrokken. Het effect wordt een paar uur na het eten van een tot vier vliegenzwammen bereikt. Later heeft men een woeste en onredelijke opvliegende woede dikwijls met bersekerwoede betiteld.
Bijbel.
‘Dob’ is de naam voor de Bijbelse bruine beer die ook wel Syrische beer genoemd wordt, Ursus arctos ‘Syriacus’, die heeft de lichtste jas van alle beren. In Bijbelse tijden werd deze beer gevonden in de heuvelachtige beboste gebieden van Palestina waar de rotsformaties hen een goede beschutting gaven. De enige twee locaties die duidelijk zijn aangegeven zijn in de heuvels van Juda bij Bethlehem en ten oosten van Bethel. Tot voor kort waren ze nog in Palestina aanwezig. De laatste beer in boven Galilea werd gedood in de tweede wereldoorlog. Toch zijn ze nog in de Libanon en Hermon boven de tweeduizend meter waar ze nu misschien ook wel afgeschoten zijn.
De berin is in de tijd dat ze haar jongen zoogt zeer gevaarlijk als ze lastiggevallen wordt. Zie de tekst uit Spreuken over de onmogelijkheid om met een dwaas te onderhandelen, 17:12: “Men kan nog beter een van haar jonge beroofde berin tegenkomen dan een zot in zijn razernij’. Absalom wordt ook afgeraden om David achterna te zitten omdat David ‘en zijn mannen helden zijn, verbitterd als een berin in ‘t veld, die van jongen beroofd is’. Hosea 13:8: ‘ik val hen aan als een van jongen beroofde berin’.
Vondel, Harpoen aen Jonckheer Landelot;
‘De kerk is als een kooi vol lammeren, als een korf
Vol tortelduiven, daar de onnozelheid om stierf
Maar sinds Wolfaard sloeg zijn klauw in de oogst des Heren
Veranderde de gemoederen in barende beren’.
Meestal zijn ze voor de mensen en hun vee ongevaarlijk. Maar laat in de winter kunnen ze honger krijgen en naar de lagere gronden komen om een lam te pakken, mogelijk dicht bij een nederzetting. Dit kan zo’n incident zijn die David beschreef in 1 Samuël 17:34. In vers 37 redde hij het dier uit zijn muil. Het Hebreeuwse ‘yad’ (muil) kan hier een ruimere betekenis hebben, mogelijk betekent het de massieve voorpoot waarmee ze iemand kan neerslaan, ook de leeuw wordt zo verslagen.
De passage in 2 Koningen 2:24 waar tweeënveertig kinderen door twee berinnen werden verscheurd roept veel vragen op, mogelijk veroorzaakten de berinnen meer paniek en schade. 2 Samuel 17:8. waar Elisa door kinderen wordt uitgescholden en hen vervloekt. Dadelijk komen twee berinnen tevoorschijn en verscheuren een groot aantal kinderen. Hierin komt de overtuiging voor in de Bijbel dat alle dieren meewerken om Gods wil en besluiten uit te voeren.
Jesaja 59:11; wij grommen allen als beren’.
Amos 5:19: ‘zoals wanneer iemand vlucht voor een leeuw, dan door een beer overvallen wordt, hij komt naar huis en leunt met zijn hand tegen de muur en wordt gebeten door een slang!’. Van de regen in de drup zouden wij zeggen.
Over de verbinding van de leeuw en de beer zou je zeggen dat een leeuw meer voorspelbaar is en een beer zijn bedoelingen verbergt. Dat wordt ook gesuggereerd in 1 Samuel 17:37, ‘de leeuw…, de beer… en de Palestijn’, waar de drie opgenoemd worden in opeenvolgende grootte van gevaar.
De enigste vermelding in het N.T. is een puur symbolische, in Openbaringen 13:2 komt de Griekse arctos voor.
Christelijk.
Een man sloeg het warme ijzer op het aambeeld en de vonken sprongen tot in de ogen van God die hem vervloekte hem in een beer veranderde en hem toeliet op alle bomen te klauteren, behalve de beuk. Deze mensbeer wilde toen alle beuken uitroeien.
De Dominicaan Franciscus de Retza, gestorven in 1425, gebruikt het beeld van het likken van de moederberen. ‘Indien de beer zijn onbehouwen jongen met zijn mond weet te vormen, waarom zou dan een maagd op Gabriël’ s woord niet baren?’
De H. Gallus werd door een beer geholpen in zijn nood omdat hij bij die beer eens een doorn uit de poot had gehaald.
De namen St. Ursus en St. Ursula betekenen beide beren.
Heraldiek.
De beer duidt op kracht en standvastigheid omdat hij wanneer hij aangevallen wordt niet vlucht maar in opgerichte houding op de aanvaller afgaat. In de heraldiek wordt hij klimmend of zittend, gaande of staande afgebeeld en soms zelfs gemuilband. Dit teken wordt gevoerd door de families Roell, van Bereseyn en anderen.
Bestiaria
Shakespeare ‘Tempest’ i, 2, 287-9.
“Thy groans’. ‘Uw kermen’.
‘Did make wolves howl and penetrate the breasts. ‘Deed wolven huilen en doordrong de borst’.
‘Of ever-angry bears’. ‘Van eeuwig grimmende beren’.
‘Winter’s Tale’, ii, 3, 187-9.
“Wolves and bears, they say’. ‘Wolf en beer, hun woeste aard’,
‘Casting their savageness aside, have done’. ‘Verloochenend, hebben, zegt men evenzo’.
‘Like offices of pity’. ‘Barmhartigheid gedaan.’”
‘Macbeth’, iii, 4, 10’; “The rugged Russian bear”.
‘Trollius and Cressida’ v, 7,19 “One bear will not bite another”.
‘King Henry VIII’, ‘houdt gij het plein voor de berenbijt?’ Honden tegen beren op te hitsen was in vroeger tijd een geliefd volksvermaak. In de 16de en 17de eeuw diende hiertoe te Londen een aan de zuidelijke Theems gelegen tuin, in de buurt van Shakespeare s schouwburg, waar onder koning Richard II een zekere Robert de Paris gewoond had en die nog steeds Paris garden genoemd wordt.
De beer met de knoestige stok is het helmteken van het huis van Warwick waarom Shakespeare de beroemde graaf van die naam deze woorden in de mond legt:
“Bij vaders leus, Bij Nevils helmsieraad’.
De Beer, geketend aan het knoestig hout’.
Ik zal deez dag mijn helmtop hoog verheffen’. Volgens de legende was Arthgal de eerste graaf van Warwick een tijdgenoot van koning Arthur: beer. Hij was zo sterk dat hij een beer in zijn armen klemde en doodkneep. Daardoor kreeg hij zelf de bijnaam beer. Een ander lid van dat geslacht, Morvidius, kwam eens een reus tegen, trok een boom uit de grond en sloeg er de reus mee dood. De herinnering aan beide heldendaden werd verenigd in ‘t helmteken van de ‘beer met de knoestige stok’. Het is ook het teken van Leicester.
Uit Maerlant’ ‘Ursus dat is een vreselijk dier, ijselijk en onguur. Een beer heet het in Dietse taal. Trekt men zijn vel af ten ene male dan is hij naar de mensengedaante gedaan. Zijn kracht (117) ligt, zonder waan, in armen en in lenden gemengd, in het hoofd is het kwetsbaar en zwak’. Zijn kracht schuilt in zijn voorpoten en in zijn lenden, zijn kop is zwak en kwetsbaar. Zijn hoofd is vol met duizelingen en dat is erg sterk in de leeuw daarom valt hij soms met zijn hoofd op de rotsen of puin en sterft gauw. Zoals men verhaalt zijn de berenhersens venijnig en daarom zal men als ze gedood worden hun hoofden verbranden op open plaatsen want men zal de hersens niet proeven omdat je anders in berenwoede vervalt.
Maerlant vervolgt; ‘Men zegt ons als de berin de jongen werpt die ze in heeft dat ze dan zeer klein zijn, weinig meer dan muizen en als een stuk vlees ook mede zijn ze geschapen, zonder leden, alleen klauwen, zo is er niets aan waaraan men ze herkennen kan, maar de moeder schept de jongen al likkende met haar tong’.
(117) Solinus zegt dat de beren de berinnen heimelijk vereren. Er is geen mooier gezicht onder dragende dieren als een berin die baren wil, wat heet dat ze in geboorteweeën is. Hun geslachtsdaad is in het begin van de winter en ze komen niet samen zoals andere beesten doen, maar ze doen het liggend en daarna gaan ze uit elkaar. Er zijn mannen en vrouwen zonder enig schaamtegevoel die wel een voorbeeld mogen nemen aan deze dieren! Ze rolt zich op en werpt dan op de dertigste dag na haar ontvangenis. Er zijn niet meer dan vijf welpen, ze zijn wit en duivelachtig van vorm. Want de welp is een stuk vlees, weinig meer dan een muis en heeft geen ogen of haar, met klauwen die wat uitkomen. De moederbeer likt deze klomp en vormt zo welp door te likken. Ze likt zo lang dat ze de ledematen tevoorschijn haalt. Ze likt de koude welpen en houdt ze die tegen haar borst, verwarmt en vertroetelt ze. Ze liggen kruipend op haar net als vogels. Zo kan ook de onwetende mens door inzicht kennis verkrijgen in zijn bestemming.
(Burger) De overtuiging dat berejongen in de vorm moesten worden gelikt door de moeder is onjuist, maar niet volkomen ongegrond. Berenwelpen worden blind en naakt geboren, verborgen voor het oog van de buitenwereld. De moeder likt ze voortdurend schoon. Na de geboorte zijn de welpen nog gehuld in het chorion of vaatvlies, het stevige buitenste vlies om het embryo, dat door de moeder kapotgebeten wordt.
In andere boeken lees ik dat beren kreeften en mieren eten als ze ziek zijn - na de winterslaap eten beren wel mieren als laxeermiddel.
Een ongelikte beer. Dit betekent onbeschoft, in Duits is het ‘ein ungeleckter Bar’, in Frans ‘un ours mal leche’ en in het Engels ‘an unlicked cub’. Het al bij de Romeinen bestaande volksgeloof dat de jonge beertjes hun vorm krijgen doordat de moeder ze steeds likt (het natuurlijke schoonlikken na de geboorte wat bij veel dieren voorkomt) Dit wordt al genoemd door Aristoteles (die hetzelfde vermeld van een jonge vos) Plinius en anderen.
Shakespeare in ‘3 Henry VI’ 111, ii, 161 zorgt dat Gloucester (Richard Crookback) van zichzelf zegt:
“Like to a chaos or an unlick’d bearwhelp’. ‘Als aan een warklomp of een berenwelp’.
‘(That carries no impression like the dame’. ‘Die ongelikt niet naar de moeder zweemt”.
Vondel, Water-bel, of verziert gerucht;
‘Het likken der berinne-tong
Boetseert allengs ’t wanschapen jong
De hals, en achterlijf, en hoofd
En poten, eer men ’t nauw gelooft
Ontdekt zich ’t oor, dan bek en snuit
Dan puilen bei zijn ogen uit
Zo krijgt dat ongestaltige vleis
Ten leste zijn gedaante en eis
En zo men ’t aanziet, heen en weer’.
Het zwijmt naar zijn moeder, het is een beer’. Pasgeboren beertjes zijn blind en wegen maar een driehonderd gram. Ik ben nooit belikt, vandaar mijn hopeloze vorm.
Maerlant vervolgt; ‘Ze genieten, zoals Plinius zegt, net zoals de mensen doen. Solinus zegt dat hij haar zo eert als ze draagt, merkt dit op dat het niet zelden gezien dat hij komt te springen waar de berin haar jongen werpt. Merk op deze beesten dan, onzalig wijf en man!
Hebben ze geen hol, ze maken dan het nest verdekt in hun dal in plaatsen waar ze hebben vernomen dat men er moeilijk bij kan komen’. Men zal zelden een beest zien die met meer zachtheid te werk gaat met een welp dan een beer. Daarom verbergt de beer zich en houdt ze veertig dagen schuil. De vrouwtjes bedekken hun woningen met takken, vruchten en twijgen. Want ze willen de regen weg houden. In het voorjaar gaan de mannetjes weg en worden dik, de oorzaak hiervan is onbekend want in die tijd worden ze niet dik door vlees of slaap, maar ze worden dik in zeven dagen. En als zij uit haar hol komt zoekt ze een zeker kruid en eet het zodat haar baarmoeder herstelt die dan stevig wordt. Een verhaal uit de tijd van Aristoteles vertelt dat sommige beren die tijdens hun winterslaap en veertig dagen zonder voeding zijn geweest plotseling compleet vernieuwd waren door het eten van Arum. (164) ‘Men zegt dat de beren of wolven nadat ze (zoals hun gewoonte is) veertig dagen ‘s winters in hun holen geschuild hebben zonder ondertussen iets te eten en wanneer ze daaruit komen voor het eerste het kruid kalfsvoet zoeken en dat eten want de winderige aard van dit gewas maakt bij hun de darmen wijd en opent ze weer zodat ze wederom geschikt worden om de spijs daarna te ontvangen en te behouden. Want zo Aristoteles, Aelianus, Plutarchus, Plinius en meer andere oude schrijvers betuigen, het langdurig vasten en derving van alle voedsel of spijs maakt de darmen van de wolven en beren zo eng dat die bijna dicht schijnen te willen groeien en aaneen te helen.’ Dan worden haar ogen minder en daarom zoekt ze honinggraten, haar mond zal dan verwond worden door de steken van bijen en gaat bloeden en zo herstelt ze de zwaarheid en zere pijnen van haar ogen.
Maerlant, ‘De vrouwtjes zijn sterker dan de mannetjesnet zoals het bij de luipaarden is’. (117) De berinnen zijn sterker en dapperder dan de beren. Ze worden ook snel tam en zijn sluwer dan de beren.
Maerlant; ‘‘De beer eet, hoor ik gewagen, vruchten die bomen en aarde dragen en vlees en waartoe ze plegen, zegt men ons, in Noorwegen waar men de witte beren kent en in de landen daarom trend dat ze het ijs in stukken breken en gaan onder de zee en vangen de vissen en eten die. Ook zeggen sommige boeken mij als ze ziek zijn van manieren eten ze kreeften en mieren’. Ze eten aardbeien en eikels als de zon op is en dan gaan ze naar een hol in de rotsen of een holle boom en murmelen constant in zichzelf en wel zo luid dat jagers naar dit geluid geleid worden dat van een afstand op een zoemend spinnenwiel lijkt. (117) De beer eet mieren en krabben als medicijn en eet vlees om tot grote kracht te komen. Als een beer geen marjolein kan vinden om zijn ongemak te helen blaast hij alle andere bladeren weg met zijn adem.
Beren zouden zichzelf van ziekte genezen door mieren te eten. Dit wordt vermeld door Aristoteles, Plinius en Aelianus. De laatste vermeldt dat ze het nemen als een purgerend middel.
Maerlant; ‘Weinig bloed hebben ze in het algemeen, behalve in het hart alleen’. De winterslaap van de beer is het teken van ouderdom en dat wordt gevolgd door de verrijzenis. De eerste veertig dagen slapen ze zo vast dat ze zelfs niet wakker worden als ze verwond worden en in die tijd vasten ze enorm. En het is een wonder om te vertellen dat Theophrastus gezegd heeft dat als berenvlees gekookt wordt het in die tijd verdwijnt, er wordt in de pan geen vlees meer gevonden maar een kleine hoeveelheid stof. De beer heeft in die tijd maar een paar druppels bloed rondom het hart en geen bloed in welk deel van het lichaam ook. (Als voedsel dient in de winter de vetvoorraad, die onder andere in de schouderbult is opgeslagen die tegen het einde geheel is opgebruikt)
Maerlant; ‘Zijn adem is kwaad, zoals het schijnt, schadelijk en giftig’. De adem van een beer zou goed zijn om andere dieren te verdrijven. Hun adem is schadelijk en giftig. Plinius zegt dat geen wild dier iets aanraakt dat geïnfecteerd is door zijn adem. Er is geen beest dat het kruid eet waar een beer heeft geademd.
Maerlant; ‘Hert, ever en wilde stieren vangt hij, dat is zijn manier. De stier kan hij wel bestrijden en gaat hem op de rug rijden en werpt hem met horens neer en bijt hem dood eer hij weer rijdt. Wil hij iemand tegemoet gaan, dan gaat hij op de achterste voeten en vecht met de armen naar voren. Men zegt het dat ze niet verscheuren en geen man aanvallen waarvan ze geen pijnen van hebben ontvangen. Alle slagen en bijzonder door het vel genezen ze door aan hun poten te zuigen’. Na die winterdagen zitten ze op en leven door op hun voeten te zuigen. Ze likken en zuigen op hun eigen voeten en hebben plezier in het opzuigen van het sap ervan. (Tijdens de rustperiode vindt de vervelling van de voetzolen plaats. Men heeft waargenomen dat het dier dan aan de voetzolen herhaaldelijk likt en eraan zuigt) De beer zuigt op zijn voeten gedurende welke tijd hij een constant en gelijkluidende toon laat klinken.
Maerlant; ‘Als de beer een buffel ziet overlegt hij immer de raad of hij tot zijn baat de horens of neusgaten winnen aankan hij daar het beste overwinnen mag. Weinig beesten onder het dak worden al voort in hun leven steeds sterker, alleen de beer, dit is beschreven en hierdoor vindt men ze groot en lang. Zwart vindt men ze in de wereld en gemengd en zo groot dat het wonderlijk te zeggen is, nochtans is het menige wel een sprookje. Een boek van oude wijsheden schrijft van de beren nuttigheden, hij spreekt dat elk lid van hem voor de mensen een medicijn is, de klauwen van zijn rechterhand verdrijven de koorts, zoals ik het vond, van hem die ze met zich draagt. De linker klauw verjaagt kwade geesten en alzo wel de vlooien die vlieden in zijn vel’. En het vet van een beer helpt tegen het uitvallen van het haar. Aan tanden en klauwen werden in Rusland geheime krachten toegekend. Een klauw, de vierde van de rechtervoorpoot, dwingt elke jongeling het meisje zeer innig lief te hebben als zij heimelijk die klauw bij zich draagt. Die klauw verlost de drager ook van koorts, de linker klauw verjaagt boze geesten en de huid is een goed middel tegen vlooien.
Beren likken niet als ze drinken zoals beesten met gezaagde tanden doen, ze zuigen niet of zwelgen als beesten doen met gewone tanden, maar bijten het water en verslinden het.
En geen beest heeft zoveel handigheid om kwaad te doen als beren. Het is een onplezierig en kwaadaardig beest en zal wraak nemen op ieder die hem aanraakt. Als iemand hem aanraakt laat hij dat eerst zo en rust een moment en rust nogmaals, als hij dan gevangen genomen wordt maakt men hem blind met een heldere kom (aanhaling van Julius Caesar) hij wordt in ketens gebonden en gedwongen om te spelen, hij wordt getemd door slaan en zit alle dagen vast aan de paal waaraan hij is gebonden.
Het is iets zeer aandoenlijks in het verhaal van mannen die een gewonde beer volgden en het beest achter een ijsklomp vonden die het bloeden probeerde te stelpen met sneeuw. Ik denk ook vaak aan een andere beer die een lege walvisboot vond en erin ging, het schip raakte los onder de wat ruwe behandeling wat gezien werd door de eigenaars van de boot die daar in een ongelukkige plaats achter bleven.
Beren vangen.
De beer kan wonderlijk goed in bomen klimmen tot in de hoogst top en berooft bijen van hun honing. De jager neemt daar notitie van en zet scherpe pennen en haken rondom de voet van zo’n boom en hangt een stevige, zware hamer aan een touw voor de weg naar de honing. Dan komt de beer, die is hongerig en de hamer die er hangt verspert hem de weg, de beer duwt die kwaad weg maar door die verwijdering valt de hamer weer terug en treft hem op z’n oor, hij wordt daar kwaad om en duwt de hamer weer weg en nu steviger, dan valt de hamer weer terug en raakt hem harder dan daarvoor. Op die wijze zet hij zijn gevecht met de hamer al feller voort, hij vecht net zo lang met de hamer tot zijn geest gevallen is, dan valt hij naar beneden op de pinnen en haken en doodt zichzelf op die manier.
(117) Solinus zegt dat de beer op de bijenkorven verzot is wegens de zich daarin bevindende honing. Daarom graven de jagers als ze een beer willen vangen een gat en druppelen honing op de weg naar het gat zodat hij de weg volgt en in het gat valt.
(117) Als je een beer vangt dan verblind je ze op de volgende manier. Je neemt een gloeiend stuk ijzer, spiegel of klokkenmetaal (brons) en houdt dat hem voor, dan verblind je hem direct zodat hij zich nauwelijks op de benen kan houden.
Shakespeare, ‘Julius Caesar’ ii, 1, 204-5;
‘Unicorns may be betray’d with tree’s’, ‘Eenhorens kunnen bedrogen worden met bomen’.
‘And bears with glasses’, ‘En beren met spiegels’.
Je gaat een beer vangen en neemt dan een spiegel mee, verstopt in een zak. Zo gauw als je een beer ziet zorg je dat die je ziet. De beer komt en ziet je en wil niet dat je daar bent. Hij komt aangevlogen, dan verwijder je de zak en de beer ziet een andere beer. Een mededinger, een kwade beer. Die kijkt hem woest aan. De beer wordt kwaad en de ander ook. Hij wil die andere beer doden en gaat staan, dan sta je zelf op en steekt de beer in zijn zijde. De beer valt en ziet dat ook zijn mededinger valt.
De beer kwam ook in het houtblok terecht dat de sluwe vos Reinaard voor hem had klaar gemaakt toen hij hem op de vele honing wees. De beer is hier het sterke goedmoedige beest, maar te simpel, met zo’n dier kun je grappen uithalen. Hij is geen partij voor vossen.
Trouwen.
In de dichtkunst zijn er twee soorten beren. Dat is de wilde bosbeer en de beer op het eind van een ketting. De eerste wordt verdeeld in de poolbeer en de beer in het algemeen. De laatste is de gevangen beer en die wordt ook verdeeld in de saltobeer en de boksbeer.
Hoewel ik nooit feeën of demonen heb gezien ben ik wel familie van de beren. Het is de meeste mensen niet bekend, maar beren zijn ontstaan uit een mens die niet in staat was zijn schuld te betalen en naar het bos ging en nooit meer terugkwam. Hij trouwde daar met een soort wild bos ding en leefde onder de dennenbossen tot het eind zijner dagen. Zijn afstammelingen begrijpen onze taal en worden verliefd op menselijke wezens en huwen hun kinderen net als wij doen.
Ik heb een berenhuwelijk gezien. Het was juist na het Feest van de Dennen en ik kwam terug langs de Duistere Weg waar ik plotseling een grote groep beren tegen kwam. Er waren er minstens honderd, bruin en zwart, klein en groot, ze dansten allemaal rond houtvuren die ze aangemaakt hadden. Sommige hadden kransen op hun hoofd die met stro en bloemen versierd was. Ze dansten alleen, elk bij zijn eigen. Andere hadden in hun armen pollen van lang gras of dennenhout die ze gebruikten als partner. Weer andere dansten met twee of drie tezamen. Terwijl ik wachtte kwam een oude beer, de grootste beer van de groep, van de plaats waar ze allen honing hadden gegeten met een lange dennentak in zijn hand en zorgde ervoor dat al de andere beren in twee rijen geplaatst werden. Toen kwamen bruid en bruidegom op die daarvoor al die tijd op een boom hadden gezeten en werden op het eind van de rijen geplaatst. Dan namen ze elkaars poot en dansten en draaiden langzaam rond en rond tussen de lange rijen door. Toen ze het einde bereikten gaf de hele groep een luid gebrul, ze verzamelden zich en gaven voedsel voor het feest. Toen er een in mijn richting kwam rende ik zo hard mogelijk als ik kon weg en zag niets meer.
Menselijke eigenschappen.
Aelianus verhaalt hoe de dieren de mensen navolgen en op hen gelijken.
In Thracië trof een beer een onbewaakt leger van een leeuw aan, hij verscheurde de welpen die nog te klein en te zwak waren om zich te verdedigen. Toen de ouders terugkwamen van de jacht en hun kinderen in hun bloed zagen liggen waren ze diepbedroefd en gingen vol haat achter de beer aan. Die was al angstig weggevlucht en in een boom gekropen. Daar bleef hij zitten om zo aan de dreiging de van de leeuwen te ontkomen. Ze waren vastbesloten om hem zijn verdiende loon te geven. Terwijl de ene leeuw achter bleef zwierf de ander door smart overmand door de bergen. Daar ontmoette hij een houthakker. Die liet van schrik zijn bijl vallen, maar de leeuw kwam kwispelstaartend naar hem toe en begroette hem vriendelijk. Hij likte hem met de tong het gezicht zodat de houthakker weer moed vatte. De leeuw sloeg zijn staart om hem heen en trok hem mee. De bijl wilde de man eerst laten liggen maar met zijn poot beduidde de leeuw dat die mee moest. Toen hij dat niet begreep nam de leeuw de bijl in de bek en gaf hem aan de houthakker. Hij volgde nu de leeuw tot ze bij de boom kwamen. Toen de leeuwin hen zag kwam ze kwispelend nader en keek met een klagelijke blik naar de beer. Toen de man dat zag begreep hij dat de beer tegen hen iets misdreven had en met al zijn kracht hakte hij de boom om. Nauwelijks was de boom geveld of de beer werd door hen verscheurd. De man werd ongedeerd en heelhuids naar de plek teruggebracht waar hij tevoren aan het houthakken geweest was.
Dansen.
De gewone bruine beer is een zoolganger omdat hij niet alleen met de tenen maar met de gehele zool van de voet op de grond treedt, dit in tegenstelling met de meeste andere dieren die teengangers zijn. Daardoor is de beer in staat een lange tijd op zijn achterpoten rechtop te lopen. In vroeger tijden richtte men hem af tot dansen door de metalen bodem van zijn kooi te verhitten en met fluit en trommel daarbij muziek te maken. Zodra hij later de muziek hoorde begon hij vanzelf te dansen.
Draak.
In Duitsland zijn een groot aantal grotten die men beschouwde als holen van draken, met name de beroemde Drachenfels waar Siegfried zijn draak zou hebben gedood. Die legenden zijn voornamelijk gebaseerd op het grote aantal schedels van holenberen in die grotten.
Teddy.
In 1902 ving Theodore Roosevelt (Teddy) tijdens een jachtpartij een welp van een zwarte beer die hij meenam als troeteldier. Morris Mitchon, een poppenmaker uit Brooklyn, gebruikte die beer als voorbeeld voor de eerste teddybeer, zo genoemd met toestemming van de president. De populariteit was enorm en verspreidde zich direct over de hele wereld.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe CVII;
De Beyr en de Bijen;
‘Hoe jeukt mijn maag, hoe kittelen mijn zinnen
Om ergens een buit of lekkere beet te vinnen
Sprak de onbesuisde Beer, ik zie hier aan dees zij
En valt de korven aan, geladen met lekkernij
Gans dood! Hoe prikkelt ge me dus, ontelbare Zwermen?
En angelt mij ter dood, heb over mij erbarmen
De beer, om snoepen dol, bespiedt een nieuwe kans
De Bijkens, op hun hoede, verleren ’t hem althans
Het snoepen beter af, zij priemen hem de ogen
Zijn oren en zijn muil en zonder mededogen
Doorboren hem zijn vel. Met vlimmen in zijn huid
Dat hij verbolgen tiert en krijst gans overluid
Ik heb te laat met schade mijn domheid ondervonden
Ik word gepijnigd om mijn bedreven zonden
Was ik niet eerst geleerd, dat ik nu andermaal
Moet beklagen mijn verdriet en lijden deze kwaal?
Wiens hart brandt en blaakt om zijn naasten te beschadigen
Moet straffe, schande en smaad op zijn hals laden
Wij op tijd keert en houdt zulks voor gewis
Dat dit een lesse tot zijn onderwijzing is
Zal hierna zijn gerust en niemand meer bedroeven
Genoegen met het zijn, en dat van een ander niet behoeven’.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe CIII;
De Beer met de twee Wandelaers;
‘Twee makkers die op de weg al wandelende spraken
Van ware broederschap en vriendelijke zaken
Zij sloten een bond, hoe groot ware ook de nood
Elkander bij te staan getrouw tot de dood
Onverwachts komt daar de Honing snoeper over
Zo vreselijk dat hij leek de blijde levensrover
De een in een snelle ijl begeeft zich in een boom
En de ander als versuft, valt plotseling in een droom
Zo leek ‘t, of veinsde zich dood door het rekken van zijn leden
Alsof zijn levensdraad met een scherp werktuig was afgesneden
De Beer snuift om en om, en ruikt vast hier en daar
Hij vindt noch lucht, noch geest, alsof het een krenge waar
Verlaat de bange Man. Daar komt de ander, gans afgestegen
Verzoekt zijn oude spitsbroeder die nog geheel lag verslagen
En zeg mij edele baas, wat fluisterde hij in ’t oor?
Hij sprak dat u vertrok en kies daar liever voor.
Zo kent men ware liefde in nare nood bedreven
Maar valse vrienden zijn lieftallig in ’t aanschijn
Omdat ware vrienden in de dood getrouwe zijn
Gelijk de lichte sneeuw versmelt voor Phoebe’s stralen
Veel sneller stuift die weg als voorspoed komt te dalen
Maar trouwheid blijft altijd en wijkt om’.
Spreekwoorden.
Een ongelikte beer.
Beer, in de studententaal de betekenis van rekening, einen Baren anbinden. De berenleiders bonden hun beren vast aan de herbergen waar ze hun intrek maakten en grote schulden kregen. Wie nu leefde als berenleider, dus geld verkwistte, die leidde de beer.
Oude beren dansen leren is zwepen verknoeien.
De beer is los. = Het spektakel begint, de ruzie is losgebroken.
Ze zien eruit als beren. =Ze zijn sterk en gezond.
Men moet de huid niet verkopen voordat de beer geschoten is. = Wachten tot het loon, de opbrengst binnen is.
Dat zuigt hij uit zijn duim. =Dat verzint hij maar, er is niets van waar. Ontleend aan beren die aan hun poten zuigen.
Zo lomp als een beer.
Zo ruig als een beer.
Een beer staat voor onbehouwen.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/