Rendier

Over Rendier

Rudolph, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,


Uit Buffon.

Naam, etymologie.

Rangifer; een naam gebruikt door Albertus Magnus, dat mag teruggaan op een Saami woord raingo. Het spantuig om de borst wordt rancha genoemd zodat het eigenlijk trek-hert betekent.

Rangifer tarandus (die naam is gebruikt door Aldrovandi, hoewel die dachten dat rangifer en tarandus twee verschillende soorten waren, een woord gebruikt door Aristoteles en Theophrastus voor een osachtig hert die ze tarandos noemden en leefde in Scythië die in staat was zijn kleur te veranderen, dat wel vanwege de seizoen verwisseling van het rendier.

Een rendier is wat anders dan een eland. Gehele volkeren hebben aan dit dier hun bestaan te danken. Voor de Lappen en Finnen is dit dier veel noodzakelijker dan het paard of rund voor ons, de kameel of geit voor de Arabier want het moet bijna dezelfde diensten bewijzen als die andere dieren tezamen.

Het woord ‘renn’ is duidelijk Scandinavisch, het stamt mogelijk van oud-Noors hrein: hert of vroeg Indo-Europees kroinos; gehoornd dier. In het Engels is het reindeer, in Duits Rentier en in Frans renne. Caribou in N. Amerika, via Frans van Indiaanse naam qalipu, sneeuwschuiver.

Vorm.

Het rendier heeft de grootte van een edelhert maar is veel plomper gebouwd.

De neus is tot de neusgaten behaard en tussen de hoeven zijn haarkwasten. De vacht is een grauwe pels die bestand is tegen de meest gure winden en ijzigste kou.

Ze zwemmen zeer goed, geen rivier of meer zal ze tegenhouden.

Ze zijn ook zeer tam, een kind zou hen kunnen leiden.

Ook de vrouwtjes dragen geweien, wel kleinere dan de mannetjes.

Ze zijn een ruime twee meter lang met een schouderhoogte van een meter tot een meter twintig. Het gewicht is een honderd vijftig kg. De geweien kunnen langs de kromming gemeten anderhalve meter hoog worden.

Onder het lopen maken ze een eigenaardig knappend geluid dat veroorzaakt wordt door het knikken van de vinger– en teenkootjes. Dankzij de eigenaardige platte en brede hoeven, die je met een sneeuwschoen kan vergelijken, kunnen ze uitstekend op sneeuw en moerassige gronden weg komen. Uren achtereen kunnen ze doorgaan, twintig tot vijfentwintig km per uur, dagen achtereen. Ook het trekken van zware sledevrachten kunnen ze zeer lang volhouden.

Ze leven in groepen tezamen. De Lappen en Samojeden houden ze als huisdieren.

Ze krabben de sneeuw weg met de poten en hoeven, soms wel metersdiep om het daaronder liggende rendiermos, een korstmos, te kunnen bereiken.

Het rendier leeft in alle koudere landen van Europa, Azië en N. Amerika in het wild. De rendieren zijn ook bekend vanwege hun grote tochten. ‘s Winters blijven ze in de bescherming van de zuidelijke gelegen bossen. De Noren trekken zich in de zomer terug naar de gletsjers en sneeuwvelden, de Aziatische en Amerikaanse trekken van de zuidelijker bossen in kilometer lange rijen naar de noordelijke mossteppen, de toendra’s. Om de muggenplagen in de toendra’s te ontgaan trekken ze naar de bergruggen en hoogvlakten waar de wind deze onwelkome gasten verdrijft. De rendiervolkeren trekken als nomaden met de kudden mee.

Het zijn de herten van de poolstreken. Zowel de Siberische volken als de Indianen wachten de trekkende rendierkudden die steeds dezelfde weg nemen af en liefst daar waar ze bij hun terugkeer de rivieren over moeten trekken en richten er een grote slachting onderaan ten einde een grote hoeveelheid vlees als wintervoorraad, huiden en dergelijke te bezitten.

Gebruik.

In Noorwegen, Lapland en Siberië wordt het tamme rendier in grote kudden gehouden en evenals hier het rund soms met behulp van goede honden op de weide gedreven.

In Lapland wordt het dier voor de slede gespannen, in Oost-Siberië gebruikt men het als last- en zelfs als rijdier. De ruiter neemt plaats op de schoft van het dier omdat het kruis te zwak is om hen te dragen.

Daar zijn wilde en tamme of liever getemde. De eerste laat men in de wildernissen lopen om er te vermenigvuldigen opdat men somtijds een jacht tegen hen opstellen mag. De tamme brengen hun heren zeer groot voordeel toe: Want ze bedienen zich van hun melk, huid, zenuwen, gebeenten, horens, haar en vlees en dat laatste is een goed smakend eten. Daarboven worden ze gespannen zo voor zware als lichte [34] wagens en sleden beladen met kostbaar vel-werk en allerlei vis; omdat de meeste Laplanders alleen van de visserij leven. Op een dag kunnen ze honderd en vijftigduizend schreden afleggen, dat maakt dertig middelmatige Duitse mijlen. De sneeuw-wagens of sleden lopen vooraan spits toe om des te beter door de sneeuw te mogen snijden gelijk de schepen door de zee-baren.

De melk van deze dieren wordt gedronken of tot kaas gemaakt; desgelijks tot een slag van vet of smeer; maar de eigenlijke boter kunnen ze er niet van van bekomen. De huid verstrekt de mensen tot stof voor kleding aan het lichaam en bedekking op het bed. Men bereidt er ook paardenzadels, leren zakken en blaasbalgen van vermits deze huiden gans taai, sterk en duurzaam zijn. De zenuwen worden verwerkt tot hemden in plaats van vlas wat hier niet groeit: Ook maakt men er garen van; nevens zeer sterk touwwerk waarmee ze hun schuiten vast tezamen binden omdat hen ijzeren nagels ontbreken. De beenderen en horens gebruikt men tot bogen en worden derhalve zeer hoog geacht. De klauwen houdt men een dienstig middel voor de kramp. Met ’t haar worden de rijzadels gevuld; desgelijks stoelkussen en bolsters om op te leggen. ‘t Vlees is gezond en van een lekkere smaak. Als ‘t gezouten is kan men ‘t vele jarenlang goed houden.

Sommige inwoners hebben tien, twintig, dertig, zeventig of honderd van deze dieren; sommige ook wel twee, drie, vier of vijfhonderd, na dat ze vermogend zijn. Die laten ze door zekere herder gins en derwaarts op de weiden brengen en in stallen bewaren vanwege de hoeveelheid der wolven.

Uit Gessner.

Rudolph.

Het bekendste trekrendier is Rudolp, het bekende liedje met de rode neus van het dier. De rendieren stammen uit een oude legende over Vadertje Winter. De oude Lappen dachten dat deze mythische figuur met de komst van de winter de rendieren uit de bergen omlaag dreef en sneeuw meebracht. Een natuurlijk proces.

Clement Moore combineerde deze dieren in 1822 in zijn kerstverhaal. De sleedieren zijn zo ontstaan in New York. Het zijn dasher, dancer, prancer, vixen, comet, cupid, dunder en blitzen. (laatste tot donder en bliksem).

Deze acht dieren, een vrijwel onmogelijk te besturen aantal, had hij geleend van Odins paard Sleipnir, een paard met acht benen. Sleipnir droeg Odin overal heen als die gekleed in een grote mantel en hoed de mensen ging bezoeken om ze te belonen of te straffen. Mogelijk is Odin en zijn paard een voorloper geweest van Sinterklaas.

Bestiaria.

Julius Caesar heeft er een tamelijk juiste beschrijving van gegeven in zijn Bello Gallico. “In het Hercynisch woud treft men een rund aan met de gestalte van een reusachtig hert zo groot als een os. Midden op het voorhoofd heeft het horen die veel groter is dan die welke bij anderen voorkomen en wiens kroon zich in handvormige, vele takken splitst. Het wijfje heeft net zulke horens”.

Uit Maerlant; ‘Rangium is een niet klein dier, van herten komen deze af die men in Noorwegen vindt, sterk en snel als de wind. Dit heeft drie paar horens, dat is zes, van wonderlijke vorm, twee horens zoals ze bij het hert staan, maar veel langer en zonder vaan, drie meter lang zijn die twee en daaraan twintig takken of meer. Twee andere horens, zoals wij het horen, die staan hem voor in het voorhoofd, niet zo lang, breed en vlak en daaraan menige kleine tak, ook met twee horens geladen die op de schouderbladen gelijken. Aldus is dit dier fier gewapend tegen zijn vijanden en elke mens die dit grote wonder aanziet nochtans dat de natuur daar maakt’.

Het Hercynisch hert is later opgenomen in een grote verhalentraditie in Duitsland over eenhoorns.

Cervus rhinorubeus of hert met rode neus uit Liber medicinae ex animalibus, 12de eeuw, uit britishlibrary.typepad.co.uk

Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/