Olifant
Over Olifant
Ivoor, Bijbel, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,
Uit Buffon, mannetje, vrouwtje met jong.
Naam, etymologie.
Olifant, in Duits is het Elefant, in Engels elephant en in Frans elephant. Dit woord stamt van oud-Frans olifant en dit van Latijn elephantus en dat van Grieks elephas. Het tweede deel, -ephas, is geleend van de Egyptenaren, ab(u) (bw) in Koptisch is het eb(o)u.
Als Elephas was het ivoor een belangrijk handelsartikel al bij de oude Ethiopiërs, Homerus vermeldt het onder die naam.
In midden-Nederlands heette het ivoor elpenbeen, in noord-Hoogduits was dat elfenbein en in oud-Engels elpenban, letterlijk betekent het olifantsbeen. Dat komt van een woord dat in midden-Nederlands elpendier heet, dit stamt uit Latijn ebur, en dit van Grieks elephas dat oorspronkelijk ivoor betekende en later het dier.
Luther’s elphen-, elffenbein: olifantenknoken.
Van Beverwijck De grootste van alle dieren van de aarde is (zoals Plinius schrijft 8 Nat. 1) de olifant die zo bij ons en de Engelsen genoemd wordt als mede Elephant en zoals bij de Duitsers Heffant, Franse Elephant, Spaanse Elephante en Italiaanse Lionfante naar het Grieks en Latijnse Elephas en Elephantus. Heet ook Barrus waarvan zijn geluid Barrire genoemd wordt als mede zijn tanden (zoals Servius getuigt) ebur en bij ons ivoor en elpenbeen zoals ook bij de Duitsers in Hoogduits Heffants-beyn. De andere talen volgen meestal het Latijn, behalve dat het in Spaans noch marsil genoemd wordt.
Vorm.
De olifant is de grootste en zwaarste van de landdieren. Hun hoogte bedraagt in de regel niet meer dan drie meter zeventig, maar ze kunnen wel zes tot zevenduizend kg of meer zwaar worden. De totale lengte van de spits van de slurp tot aan de spits van de staart bedraagt een 7m waarvan 2m voor de slurp en 1.5m voor de staart komen. De Afrikaanse is de grootste, 8m lang en er zijn voorbeelden van een vier meter hoog en dat bij een gewicht van een zes of zeven ton. Alleen de huid van zo’n dier weegt al duizend kg en geeft aan twintig mannen genoeg om te dragen. De kop weegt ook al een vijfhonderd kg, reden waarom de nek zo kort is. Een paar tanden, een record, wogen samen tweehonderdenvijftig kg. Slagtanden van drie meter en van honderd kg per stuk, zelfs vermeldingen dat er in de Kilimanjaro er eens geschoten zou zijn die aan de buitenkant gemeten een lengte hadden van zeven meter en een ruime dertig cm met een gezamenlijk gewicht van 280 kg die zie je in musea, blijkbaar van een nu uitgestorven vorm. (of van de mammoet) Ze zijn nu meestal kleiner. Toch wordt de Afrikaanse daar nog veel om gedood. De Indische heeft sowieso kleine slagtanden, hoogstens een meter lang, de Afrikaanse heeft ook veel grotere oren. Eind 1800 kwam er op de wereldmarkt per jaar ongeveer 868 000 kg ivoor. Uit Sri Lanka en Sumatra kwam daarvan 2000 kg, Indië 18 000 kg en Afrika 843 000 kg.
Het meest merkwaardige lichaamsdeel van dit reusachtige dier is zonder twijfel de neus die de vorm heeft aangenomen van een beweeglijke slurp. Daarmee kan hij allerlei werkzaamheden verrichten en in getemde staat allerlei kunststukjes uitvoeren en vooral met het gevoelige vingervormige aanhangsel dat aan het eind daarvan voorkomt. Op het eind zit een vingertje, bij de Afrikaanse zelfs twee, waarmee ze kleine voorwerpen kunnen voelen en aanpakken, zelfs schroeven mee kunnen losdraaien en een speld oprapen. Hij rukt er gras mee af en brengt dit naar de mond, maar ontwortelt er ook dikke bomen mee. Men weet dat een olifant, met zijn slurp een andere de twaalf cm dikke slagtand stuk sloeg. Per keer zuigt hij er een zes liter water mee op, hij heeft per dag meer dan honderd liter water nodig.
Met zijn zware hoofd duwt hij bomen van anderhalve meter middellijn gewoon om. Gaat dit niet zo goed dan helpen zijn familieleden wel even mee.
Zijn gezichtsvermogen is niet sterk, maar hij hoort het zwakste gerucht met zijn oren.
Zijn slagtanden en zijn slurp zijn geduchte wapens waarmee hij zich tegen de grootste roofdieren uitstekend weet te verdedigen. Daarbij komt dat ze in troepen van twintig tot honderd stuks gezellig samenleven. Van zo’n troep is de sterkste en verstandigste de aanvoerder. Hij gaat met grote omzichtigheid vooruit naar de drink- en badplaatsen, de weideplaatsen in het bos en naar de slaapplaats. De olifant neemt graag een bad en duikt het liefst helemaal onder, steekt dan alleen de slurp boven water om adem te halen. Hij zwemt uitstekend. Na het bad laat hij reigers en andere vogels gaarne toe om zich op hem neer te zetten om van waterdieren bevrijd te worden die op hem zijn blijven zitten.
De ogen zijn klein en hebben een onnozele, maar goedaardige uitdrukking. De oorschelpen zijn zeer groot en lijken op lappen leer. De voor en achterpoten zijn zeer kort. De tenen zijn geheel omgeven door een gemeenschappelijke huid zodat ze zich niet ten opzichte van elkaar kunnen bewegen. Ze zijn voorzien van kleine hoeven die de spits van de teen omhullen, maar stevig, breed en plat zijn en met een dikke huid bedekt met een vetkussen. De zachte stap van de op zuilen gelijkende poten dragen toch een kolossaal lichaam.
De olifant maakt vele geluiden. Welgevallen drukt hij uit door een zeer zacht gemurmel, vrees hoor je door een diep uit de borst komend gebulder, schrik door een kort en schril getrompetter met de slurp, als hij woedend is hoor je een onafgebroken en zwaar, rommelend keelgeluid, bij het aanvallen een gillend trompetgeluid.
Zijn gebit is zeer merkwaardig. In de onderkaak ontbreken snij- en hoektanden. In de bovenkaak komen de twee reusachtige slagtanden voor die ver buiten de mond steken. Hoektanden ontbreken ook in de bovenkaak. Men vindt aan elke zijde in de beide kaken slechts 1 kies, dus vier kiezen die evenwel kolossaal groot zijn en die door het kauwen afgesleten dan ontwikkelt zich daarachter een nieuwe kies zodat als de eerste uitvalt de laatste gebruikt kan worden. Dit kan gedurende zijn leven zesmaal plaats hebben en dat ongeveer om de tien jaar. Hij leeft ook praktisch net zo lang als zijn gebit, dus na een zes a zeven maal tien jaar sterft hij want dan kan hij zijn voedsel niet meer kauwen. Men beweert trouwens dat de olifant meer dan honderd jaar oud kan worden, hoewel dat dus twijfelachtig is. Met zijn 24ste jaar heeft hij de volle wasdom bereikt, maar is nog niet in het bezit van zijn volle kracht, dat is op zijn 35ste jaar. Met 20 jaar is het mannetje voor voortplanting geschikt. De vrouwtjes brengen hun eerste jong ter wereld als ze 16 jaar oud zijn en de jongen komen met een tussentijd van 2.5 jaar. De draagtijd is vijfhonderd vijftig tot zeven honderd zestig dagen waarna een jong van negentig kg en negentig cm schouderhoogte geboren wordt. Zes maanden lang drinken ze alleen moedermelk en dan beginnen ze wat zacht gras te eten. Gedurende de eerste tijd houden ze zich onder de romp en tussen de benen van de moeder op.
De paring wordt voorafgegaan door een liefdesspel waarbij ze de slurp in elkaar strengelen en elkaar liefkozen. Meestal trekt het vrouwtje zich terug bij de geboorte in een bosje waar ze vergezeld wordt door een ander vrouwtje.
Soms leiden ook oude en mannelijke dieren een eenzelvig leven. Deze zijn in de regel uiterst woest en hoogst gevaarlijk omdat ze zonder de geringste aanleiding andere dieren en mensen aanvallen. Het zijn de rogue van de Engelse, de goenda van de Indiërs en hora van de Singalezen, ook wel ronkedoor genoemd. Meestal vormen ze families van 15-20 stuks zelfs tot meer dan honderd.
Men onderscheidt de Indische Elephas maximus, (de grootste) (Elephas indica) (uit Indië) en de Afrikaanse Loxodonta africana, (Elephas africanus: uit Afrika). Het Griekse loxos betekent zijwaarts gebogen of schuin, de schuinstaande tanden.
De Indiërs onderscheiden naar de gestalte en de hiervan afhangende geschiktheid om te werken drie slagen die ze koemiria, dwasala en mierga noemen. De koemiria is de beste, zwaar en gelijkmatig gebouwd, ruime borst, krachtige kop en romp, met een rechte, platte en naar achteren afhellende rug. Zowel naar het lichaam als naar de geest is hij een edel dier, betrouwbaar en onversaagd, majestueus en afgemeten in zijn bewegingen en als het ware geschapen voor een vertoning van koninklijke waardigheid. De mierga is zijn tegenstelling. Die is licht en minder fraai gebouwd, lange poten kleine kop met varkensogen, krom en steil van rug, dikke buik met slappe slurp en dunne, gemakkelijk kwetsbare huid. Daartussen staat de meeste voorkomende dwasala.
Licht kleurige olifanten, zelfs die licht gekleurde vlekken hebben worden witte olifanten genoemd. Ze worden hooggeschat omdat men meent dat zij gezagvoerders zijn over hun soort waar de witte olifant als machtigste der dieren voor heilig wordt gehouden en een van de vele titels van de koning dat ook heer van de witte olifant betekent. Echte albino’s komen vrijwel niet voor.
Bestiaria.
De mensen van het Westen moeten in hun veelvuldige omgang met de Saracenen vaak de gelegenheid hebben gehad om zichzelf goed bekend te maken met de vorm en gewoonten van de olifant; toch is zelfs dit dier het onderwerp van vele fabels. Al in het jaar 807 stuurde de kalief Haroun al Raschid een olifant als geschenk aan Karel de Grote wat een voorwerp van verwondering en bewondering was voor de Franken. In 1255 stuurde de koning van Frankrijk, St. Louis, een olifant naar Hendrik III van Engeland. Het wordt beschreven als drie meter hoog. De tekeningen van de olifant in oude manuscripten wezenlijk verschillen van elkaar. Dit dier wordt beschreven door middeleeuwse natuuronderzoekers als zonder gewrichten. De olifant is soms vertegenwoordigd met hoeven zoals die van een koe en zijn slurf is gemaakt in de vorm van een trompet. De romantiek van Alexander bevat veelvuldige toespelingen op olifanten en op hun gebruik in oorlogen tussen de oosterlingen waardoor ze vertrouwt moeten zijn geweest bij de talloze lezers van dat werk. De Engelse versie van deze romance, gecomponeerd in de veertiende eeuw, beweert dat er veertigduizend olifanten in het leger van Darius waren.
Het beest heeft twee ingangen, een in het hoofd en lichaam waardoor hij ademt en de andere in zijn mond.
Ze zijn van kleur vaal en grauwachtig. Hun huid is aan de buitenkant zacht, op de rug heel hard en zonder haar of borstels bedekt, zelfs in de korte staart is er geen hulp om de vliegen af te slaan. De natuur heeft daarin voorzien door de huid als getralied zijnde zich in kronkels kan trekken en zo de vliegen doodt. Zijn huid is vol hiëroglyfen en hun betekenissen. Hij slaat huizen neer met zijn voorhoofd en haalt bomen om met zijn tanden.
Andere dieren vluchten voor hun mest die uit de ingewanden en zijn huid komen.
Ze hebben een groot hoofd en korte hals, kleine ogen en oren, een neus of snuit tot de aarde toe die ze in plaats van handen gebruiken en zo een grote kracht daarin hebben dat ze als ze gestoord worden een mens daarmee omvatten en zo hoog opwerpen dat hij dood is voor hij beneden komt. Die slurp heeft hij nodig omdat hij groot is en zich niet naar de grond kan buigen, zonder de slurp waarmee hij eten en drinken naar zijn bek brengt zou hij zich niet van voedsel kunnen voorzien. Ze hebben een mond als een varkensmuil, dicht aan de borst, en aan elke zijde vier tanden om het eten te breken. Behalve deze schieten daar nog twee van de zijden uit die in het einde wat naar beneden gebogen strekken en als wapens dienen. Men verhaalt dat ze wel tot de lengte van tien voeten kunnen groeien zodat ze voor posten in de huizen en als omheining gebruikt kunnen worden.
Het is een geweldig aarde schuddend beest, de wijste van de bruten, hoewel het krachtig is is het niet vernietigend. Het is een kasteelachtig groot dier, hoge bergen dragen zijn voeten.
Ze leven een driehonderd jaren. Maar ze houden niet van koude. Geen beest leeft zo lang als de olifant, zijn samengesteldheid is als de lucht die in hem huist. De olifant groeit een veertig jaar, maar daarna krijgt hij last van vorst en koude wind. De jonge olifanten hebben echter de eigenaardigheid dat ze de ouden als ze vallen met hun slurp opheffen. Als ze de ouden nu opgeheven hebben dan steken hun de lendenen. Daartegen helpt dat ze koud water drinken en met honing bezet gras eten.
Uit Megenberg.
(773) In Afrika zijn er zekere bronnen die als ze opdrogen door de tanden van de olifanten geopend worden en dan weer stromen. Als ze gaan zwemmen neemt de moeder de jonge op met haar slurp en draagt het veilig naar de andere zijde. Als een familie verhuist en over een grote rivier wil dan onderzoekt eerst een getand mannelijk exemplaar de landingsplaats. Als die goed bevonden is geven ze hun makkers een sein. Nu zwemt een afdeling olifanten over met hun snuiten aaneen gestrengeld om elkaar tot steun te dienen, de achterhoede wordt gevormd door de overblijvende oudere dieren. Als de olifanten door een water willen waden dan sturen ze de kleinsten voorop zodat de groten de grond niet dieper zullen maken en de geulen verdiepen. Aelianus zegt: ‘wil een kudde olifanten een gracht over trekken dan springt de grootste erin en vormt een brug waar de anderen overheen trekken. Zijn ze allen over dan helpen ze hem eruit. Ze doen dit aldus: een steekt hem van boven een poot toe terwijl hij die met zijn slurp pakt en zich zo optrekt en werpen de andere olifanten hout en takkenbossen onder hem. Terwijl hij daarop stapt en zich met alle kracht en de grootste voorzichtigheid aan de toegestoken poot vast houdt wordt hij met geringe moeite uit de gracht getrokken. (mogelijk wordt hier een valkuil voor olifanten besproken waar andere olifanten hun makker proberen te helpen)
Ze leven in groepen tot in de dood. Dan leggen ze hun beenderen bij hun voorouders en sociaal verdedigen ze de overblijfsels van de begraafplaats (het olifantenkerkhof). Als de dood nadert trekken ze zich terug in hun holen. (Het herhaaldelijk vinden van overblijfsels van beenderen wanneer er een hol wordt ontdekt maakt dit verklaarbaar, ook dat ze soms massaal door miltvuur aangetast worden zodat een hele kudde uitsterft)
Maerlant; ‘Elephas is de olifant, in Dietse wordt het elpendier genoemd. Een dier groot en sterk. Aan de muil hangt bij hem een lange snavel die groot is en waarmee hij al zijn bezigheden doet en die snavel heeft het nodig want het beest is hoog en groot en kan zich niet naar de aarde buigen en anders kan het zich op gene niet wijze voeden vanwege de hoogte, hij neemt er drank en spijzen mee en doet het ermee in zijn mond. Jacob van Vitri maakt ons kond dat zij er een weg mee slaan tussen hun vijanden en gevaar omdat ze goed zijn in strijd en dapper en ze hun van partij geeft. Laat men hun wijn of bloed zien groeit daarmee hun moed’. Bartholomeus, 1525, meldt dat er een nobele drank van de moerbei te maken is, olifanten drinken ervan en worden daar stoutmoediger en sterker van. Dit laatste is wel naar het voorkomen van deze dieren en de moerbei in de Makkabeeën. Het sap van de zwarte moerbei werd daar gebruikt om olifanten wild te maken.
Maerlant; ‘De Perzen en die van Indië zijn het die hun vechten ondervinden met die beesten en daarop dan in een kasteel met wel vijftig man, ze doorbreken er mee de scharen en er mag niets zijn dat dit kan weerstaan’.
De olifant komt alleen voor in de twee boeken van de Makkabeeën als een deel van de strijdkrachten tegen de Joden. Dat was onder leiding van Antiochus Epiphanes en zijn zoon Antiochus Eupater, vroeg in de tweede eeuw v. Chr.
De echte waarde van oorlogsolifanten was om de troepen te schokkeren, te demoraliseren. De Seleuciden gingen de olifanten gebruiken. De volgende Antiochus, die zichzelf Epiphanes noemde, sloeg terug naar Egypte en viel ook de Joden aan, de eerste keer dat deze troepen in Palestina gebruikt werden. In de eerste campagne waren er tweeëndertig olifanten die speerhoofden vormden voor twintigduizend ruiters en honderdduizend man voetvolk, 1 Makkabeeën 6:30. Elke olifant zou de weg moeten vrij maken voor duizend lopende soldaten en vijfhonderd ruiters, vers 5. Het lijkt erop dat de olifanten niet wilden en dat ze in paniek gedreven moesten worden door iets dat op bloed leek, druivenbloed en moerbei, vers 34.
De in ’t oog lopende ‘howdah’ is beschreven in vers 37 ‘sterke houten torens…. hen listig omgord’. Het gaat verder met te zeggen dat er op elk van hen tweeëndertig sterke mannen waren die op hen vochten, naast de Indiër die hem regelde. Dat laatste is niet verbazend, maar tweeëndertig soldaten kun je je moeilijk voorstellen op zijn rug, hoe groot de howdah ook is. Later in de slag snelde de broer van Makkabeus naar voren en doodde de grootste olifant van beneden, maar stierf doordat de olifant op hem viel.
Uit Maerlant; ‘Hun geluid is zo zwaar dat het elke man vaart geeft. Lange tanden heeft het elpendier, uitstekende, lezen we hier, krom van boven en een meter lang. Van deze tanden maakt men dus medicijnen groot en duur tot poeder brandt men ze in het vuur, dat poeder stopt de neusbloeding, buikloop stopt het met spoed, menstruatie en hemorroïden stopt het nauwer mede mee, dat moet men drinken en bereiden met sap van weegbree. Deze tand is fijne ivoor, wat alle anderen niet zijn en niet zo groot en niet zo duur. Hij heeft tanden, dat is hun manier, ze zijn krom van boven en van haar zo recht, de kromste zijn de duurste, echt’.
Beverwijck, De olifantstand of horen, ivoor genoemd, is naar de mening van Silvius en Duretus koud en droog in de eerste of naar anderen menen in de tweede graad, niet tezamen trekkend van kracht zoals Dioscorides en Serapio menen, maar wat klevend en zonder scherpte verdrogend. Ze hebben misschien gezien op het stoppen, maar niet alles wat stopt is juist tezamen trekkend. Het houdt de witte vloed tegen van de vrouwen en helpt tot hen ontvangen en behouden van de vrucht. Drijft de wormen af in de koorts waartoe het veel beter is dan de hete middelen die daartegen gewoonlijk ingegeven worden. Daarnaast is het ook dienstig in langdurige verstoppingen en derhalve geschikt voor de geelzucht zoals I. Agricola schrijft. Dan zijn voornaamste kracht bestaat in het hart te versterken, alle vergiftige dampen die in vurige en kwaadaardige koortsen daarnaartoe stijgen af te wenden en de bedervingen van de vochtigheden te verbeteren’.
Maerlant; ‘En men leest in oude boeken dat men ze dus zo kan vangen en zoeken. Twee maagden gaan in de woestijn, naakt plegen ze te zijn, de ene draagt een vat en de andere een scherp zwaard, zoet zingend gaan ze voort en als de olifant dit hoort komt hij toegelopen en als het dan die maagden aanziet, natuurlijk bemint hij zuiverheden, zo likt hij die reine leden, hun blote borsten en hun blote lijf, daar heeft hij zo groot genoegen in dat hij daarna snel gaat slapen, dan neemt de ene jonkvrouw dat zwaard en verwondt daarmee met spoed en de andere jonkvrouw ontvangt het bloed en zo blijft dat edele dier dood. Men verft met dat bloed roodpurper dat koningen dragen, zo hoor ik in de boeken gewagen. Dit bloed betekent het zoete bloed dat uit Jezus zijde woedt, de twee jonkvrouwen betekenen twee wetten, twee soorten van lieden, dat is de oude en de nieuwe wet waar Joden en christenen in zijn gezet. Synagoge, de Joden jonkvrouw, die boos was en ontrouw is die Jezus zijde ontdoet. Ecclesia ontvangt dat bloed in de kelk op het altaar, dat zoete vlees, dat heldere purper, want Jezus was er mee geverfd met uitnemende sieraden, zo zingt de bruid in het Hooglied, ‘mijn lief is wit en rood gemengd, van tienduizend uitverkoren’. Er is nog iets zeer bijzonders. Als de Ethiopiërs in sommige landen op olifanten gaan jagen kunnen ze op het op deze manier doen. In de wildernis gaan twee naakte maagden met los haar, een van hen draagt een mand en de ander een zwaard. Deze maagden beginnen te zingen, de beesten vinden dit mooi en luisteren met plezier, ze houden van alles wat kuis is en komen naar hen toe en likken aan hun borsten en vallen in slaap door het zingen, dan steekt een maagd het zwaard door de keel en de ander vangt het bloed in de emmer op en met dat bloed verven de mensen in dat land de kleren van de koningen, dit wordt purper genoemd. Het bloed van de olifant is het zinnebeeld van het dierbare bloed dat uit Jezus’ zijde stroomde. De maagden zijn de twee wetten, het Oude en het Nieuwe Verbond, waar Joden en Christenen onder zijn gesteld. Synagoge, de verraderlijke joodse maagd, is degene die Jezus zijde doorboort; Ecclesia, de Kerk, vangt in de miskelk het bloed op waarmee het vlees van Jezus, Zijn prachtige purperen koningsmantel, zo wondermooi werd geverfd. Daarom zingt de bruid in het Hooglied: ‘Mijn geliefde is blank en rood, uitblinkend boven tienduizend.’ Zie eenhoorn.
Mulder: Synagoge en Ecclesia - een populair motief in de beeldende kunst van de middeleeuwen. De illustratie beeldt links de geblinddoekte Synagoge af, symbool van het jodendom dat blind is voor de komst van de Verlosser, met in haar linkerhand een gebroken piek en in haar rechterhand de Tafelen der Wet. De kroon die haar van het hoofd valt is overgenomen door Ecclesia, de Kerk, die als attributen de altaar kelk met de hostie en de kruisstaf draagt.
De prachtige purperen koningsmantel van Christus - beeldspraak voortvloeiend uit de opvattingen over de goddelijke en menselijke natuur van Christus, Wiens goddelijkheid bekleed was met een menselijk omhulsel, zoals een lichaam met een kledingstuk.
Mijn geliefde is blank en rood - Hooglied 5:10.
Preuts.
Uit Gart der Gesuntheit.
De olifant, zegt de Physiologus, is een zeer intelligent dier, maar heeft een buitengewoon koud en passieloos temperament. Daarom, wanneer de tijd voor paring komt gaan het mannetje en het vrouwtje naar een gebied in de buurt van het Paradijs waar de mandraak (Mandragora) groeit en eten van deze afrodisiacumplant en verwekken vervolgens jongen. De vrouwelijke olifant gaat in een vijver totdat het water haar borst raakt en daar brengt haar jongen voort, zoals de psalmist zegt: “Red mij, o God, want het water is in mijn ziel gekomen.” Maar het mannetje houdt de wacht om de draak af te weren die in de vijver woont en de pasgeboren olifant probeert te verslinden. De twee olifanten duiden Adam en Eva aan die aten van de verboden vrucht van de boom des levens, zich overgaven aan de kracht van de sensuele hartstocht die daardoor werd opgewekt, kinderen verwekten en dood en wee in de wereld brachten. Een ander kenmerk van de olifant is dat wanneer hij valt hij niet meer kan opstaan omdat hij zijn knieën niet kan buigen. Daarom slaapt hij altijd staand en leunt hij tegen een boom aan. De jagers profiteren van dit lichamelijke gebrek en nadat ze zijn slaapplaats hadden ontdekt zagen ze de boom bijna in stukken zodat wanneer het enorme beest ertegenaan leunt de boom bezwijkt en de olifant op de grond valt en daar ligt hulpeloos brullend. Dan haasten de andere olifanten zich om hem te hulp te komen, maar al hun pogingen om hem op te voeden zijn tevergeefs; eindelijk komt er een kleine jonge olifant die zijn slurf onder het gevallen dier steekt en het weer overeind tilt. Nu de eerste olifant symboliseert Adam, die ‘door een boom’ viel, naar de vrucht waarvan hij zijn hand had uitgestrekt. En alle grote profeten en de kleinere profeten probeerden tevergeefs hem in zijn eerste staat terug te brengen; maar ‘de nieuwe olifant, onze Heiland’, hoewel hij de minste van alle profeten werd genoemd was in staat het te volbrengen door een dienaar te worden en Zichzelf te verlagen opdat wij verheven zouden worden. Middeleeuwse dichters gebruiken de uitspraak dat de olifant in het water baart als een symbool van wedergeboorte door de doop.
Maerlant, ‘Aristoteles schrijft dat het zo is dat als ze tien jaar is en hij van vijf jaren dat ze dan geneugten plegen. Twee jaar genieten ze achtereen en in elk jaar twee dagen en ook nimmer meer in het jaar. Schaamte hebben ze daar en ze genieten daar heimelijk, nog keren ze niet naar hun scharen voor ze zich naar hun manieren gewassen hebben in lopende rivieren. Ze strijden niet zo om haar omdat ze geen overspel doen. Mensen, nu merk hoofse manieren, naar deze stomme en dolle dieren, als ze genieten, de een rijdt de ander’. Volgens Aristoteles paren de olifantenvrouwtjes als ze tien jaar oud zijn, bij de mannetjes is dat vijf jaar. De paartijd duurt twee jaar, maar ze benutten slechts twee dagen van ieder jaar om te paren, meer niet.
Hij is niet sluw en ook niet boosaardig, alleen nogal eens opgewonden, dan gaat hij aarde zoeken die vochtigheid uit het Paradijs bevat en dit werkt hij zolang met zijn voeten tevoorschijn tot hij die vochtigheid uit het Paradijs ruikt. Geheel vol van deze geur zoekt hij het wijfje op. In de Physiologus wordt verteld dat de mandragorawortel gegeten wordt voor de paring. Plinius zegt dat ze in schuilhoeken paren. Ze schamen zich namelijk voor die handeling zo dat ze wanneer ze gepaard hebben niet eerder bij de kudde terugkomen dan nadat ze zich gewassen hebben. (773) Bij Plinius staat de olifant hoog aangeschreven. Hij is vriendelijk en doet nooit kwaad, tenzij hij uitgedaagd wordt. Hij is rechtvaardig en heeft een groot schaamtegevoel en is zedig wat blijkt uit het feit dat olifanten in het geheim paren. Als ze paren beklimt het mannetje het vrouwtje en ze keren niet eerder terug naar de kudde voordat ze zich gewassen hebben in het stromende water van een rivier. Ze vechten niet om hun wijfje want ze plegen geen overspel of echtbreuk. Mensen, neem toch een voorbeeld aan het beschaafde gedrag van deze dieren.
Maerlant; ‘De moeder die moet twee jaar wandelen met de dracht voor ze daarvan wordt verzacht en dan gaat ze in broekland haar vrucht proberen te werpen want viel het zo op de aarde, zonder waan, nimmermeer mocht het opstaan. En soms doen ze gelijk hun kalveren op een eiland en dat is om die zaak dat ze de draak ontzien en immer als ze kalven zal dan is hij altijd bij haar. Solinus die meester gewaagt dat de olifant maar eens draagt, maar het is waar gevonden wat ik schrijf, het draagt drie- of vijfmaal’. Nadat ze bevrucht is draagt ze het jong verbazend lang die zo langzaam groeit omdat het meer uit beenderen dan uit vlees bestaat. Als de moeder weet dat de tijd gekomen is dan gaat ze naar een diep water zodat de nieuwgeborene niet op de harde aarde valt en het misschien niet omhoog kan komen. Als de moeder van de geboorte genezen is dan rust ze drie jaren, dat betekent, ze draagt niet. En als ze drachtig is geworden dan beroert ze het mannetje niet meer en draagt de vrucht twee jaar. Na de geboorte laat ze zich niet eerder met een mannetje in tot het jong even sterk geworden is als het zelf is. Solinus zegt dat de olifanten in twee jaar maar twee dagen paren en niet meer. Het wijfje brengt haar jongen voort terwijl het mannetje de wacht houdt en slangen of draken verdrijft. Ziet toe mens, dat de slang je niet vindt en het geloof uitzuigt zodat je ten gronde gaat.
Maerlant; ‘Ziet hij de muis, hij is verslagen en vliedt alsof hij was verjaagd. En dit is te verwonderen zeer, wonderlijk bent u, God de Heer in al uw werk algemeen of ze nu groot of klein zijn. De olifant ontziet het paard en hij is bang van de muis’. Olifanten haten muizen meer dan andere beesten en als ze zien dat een muis hun voedsel heeft aangeraakt laten ze dit zo en eten er niet van. (Plinius) Hun reuk ergert ze. De grote kastelen zijn gevoelig voor kleine dieren, ze zijn bang van het geluid van muizen.
Maerlant; ‘Ze leven driehonderd jaar. Koude is voor hem te zwaar. Een tamme olifant buigt voor de koning en dat is een wonderlijk ding. Als het elpendier rusten zal zit het op geheel op zijn eind, de voorste voeten staan recht en tegen een boom leunt het echt en als die breekt dan valt hij neer en dan is er geen opstaan weer, soms nemen jagers daar notie van die de boom omzagen, dan briest hij zeer en maakt misbaar en dan komen de andere daarheen, maken misbaren en ongenoegen als ze hem niet helpen kunnen, soms helpen hem de kleine met slurven en met het lijf algemeen zodat hij opkomt en vliedt en als hem dat niet geschiedt dan blijft hij door de man gevangen. Zijn vier voeten staan als deurposten zonder knieën, bij hem mag het niet geschieden dat hij valt zodat hij niet opkomen mag. Wind is voor hem een zware slag. En alle elpendieren die er zijn drinken allen graag wijn. Ze groeien tot veertig jaren. Rivieren minnen ze zeer’.
De paartijd duurt twee jaar - een van de kopiisten van Maerlants natuurboek voegde hier door een lees fout of uit persoonlijke verontwaardiging aan toe: ‘Mens, schaam je toch voor je schandelijke gedrag! Zelf weet je van geen ophouden!’ Hiermee zijn de gegevens over de legendarische kuisheid van olifanten niet uitgeput. Volgens Plinius paarden de dikhuiden terwijl ze elkaar uit preutsheid de rug toekeerden. Veel bestiaria vermelden bovendien dat olifanten de alruin of liefdesappel (zie Genesis 30:14-17) nodig hebben om de vereiste geslachtsdrift op te wekken.
P. de Beauvais: ‘Er is een dier dat olifant heet. Physiologus zegt dat het zeer intelligent is. Wanneer het mannetje nakomelingen wil verwekken dan gaat hij naar het oosten samen met het vrouwtje vlak bij het Paradijs waar Adam werd geboren. Het vrouwtje eet als eerste van de vrucht van de boom en daarna geeft ze ervan aan het mannetje te eten. Zo gauw hij ervan gegeten heeft komen ze samen en het vrouwtje wordt onmiddellijk zwanger. Als de tijd gekomen is dat ze werpen moet dan gaat ze naar een poel en gaat tot de borst in het water en daar werpt ze in het water uit angst voor de draak die voortdurend op haar loert want als hij haar buiten het water zou vinden zou hij haar verslinden. Zolang zij aan het werpen is laat het mannetje haar niet in de steek, maar waakt over haar tegen de draak. Deze twee olifanten, mannetje en vrouwtje, zijn het zinnebeeld van Adam en Eva die in het Paradijs waren voordat zij van de appel aten, badend in glorie en onwetend van kwaad, zonder gevoelens of begeerte of verlangen naar lichamelijke vereniging. Toen zijn vrouw van de appel van de verboden boom at gaf zij daarvan aan Adam. Zodra hij ervan gegeten had werden ze verjaagd uit het Paradijs en in de poel gegooid met vele soorten water, dat wil zeggen in deze wereld die vol zit met vele tegenslagen, kwaad en kwellingen waarover David zegt: “Red mij Heer, want uw wateren stijgen tot mijn ziel’, en elders zegt hij nog: ‘Vol verwachting wachtte ik op de Heer God en Hij verhoorde mij en zag naar mij om en hoorde mijn woorden en bevrijdde mij uit de ban van de ellende’.
De huid en de beenderen van de olifant hebben zo’ n kracht dat als men ze verbrandt ze slangen verjagen en geen enkel schadelijk of giftig wezen blijft bestaan of voortduren. Zo ook zijn zij die in Gods werken en Zijn geboden zijn: zij houden hun hart puur en zuiver zodat geen slechte gedachte erbinnen kan komen’.’
Maerlant; ‘Voorts zal je de materie horen hoe men dat elpendier temt, dat vinden we beschreven hier alzo zoals de glossaria zegt die op die fraaie bijbel ligt. Als de olifant is gevangen met listen die ertoe behoren slaan ze het al bloedende en dat doet diegene in wiens bedwang het staat, dan komt er een andere bij en aan die wil dat dier onderdanig zijn, men verstopt diegene van het slaan en dan is het beest zo goedertieren dat het diegene grote eer doet die haar weg hield van het zeer zodat hij hem onderdanig blijft. Dit zou elk mens verstaan en God danken die hem bevrijdt van de eeuwige vijand’. Een grot of hol wordt er onder de aarde gemaakt als een soort val voor de olifanten en nietsvermoedend valt hij erin. Dan komt een jager die hem slaat en prikt en beschadigt. Dan komt er een tweede jager die de eerste jager wegjaagt en hij geeft hem rogge te eten en als hij drie- of viermaal gegeten heeft houdt de olifant van die jager en verdedigt hem, is onderdanig en betrouwbaar aan hem. Dit zou voor ieder mens een les moeten zijn en een reden om Christus te danken die hem van zijn eeuwige vijand de duivel heeft verlost.
Nederrijns moraalboek, Bestiaria d’ Amour, rond 1250; ‘moet doen zoals de olifant doet. Want zijn natuur is zulke dat ze geen dier ontziet, uitgezonderd de draak. Want tussen die twee is natuurlijke haat. En als ze van de olifant haar jongen zal hebben dan gaat ze naar een plaats en een water dat men Eufraat noemt, dat is een stromend water. En vliedt in een land dat India heet. En dat omdat draken van zo’n brandende natuur zijn dat ze het water niet gedogen kunnen. Want mochten ze bij de jongen komen, ze zouden ze likken en zouden ze vergiftigen. En nu heeft hij angst van de draak en waagt zich buiten het water en verweert hij zich tegen de draak.’
Uit www.google.nl
Maerlant, ‘Tussen het elpendier en de draak is van nijd een zaak die nimmermeer in vrede staat, de draak is sterk en groot van leden en jaagt het dier op plaatsen omdat ze tezamen gaan in scharen en knoopt hem z’n staart om de voeten en ontdoet met dezelfde vaart de snavel van de olifant, dan vat de draak hem gelijk in ogen en in neusgaten, want daartegen is geen baat om hetzelfde met de snavel te doen, dan zuigt die draak uit dit elpendier het bloed. Plinius zegt het, die was goed, dat de draak is zo’n groot dier dat alle bloed van het elpendier net genoeg is voor een teug. De draak voert van het bloed in de hoogte en wordt dronken van die drank, die olifant wordt zwak en moet door die nood vallen en soms valt het op draak dood. Nu hoort met welke soort zaken de olifant de draak uitlacht. Ze merken aardig goed de plaatsen op waar de draken slapen mede, is het onder rotsen of onder bomen en dan nemen ze een goede gok dat ze die tenslotte op hem laten vallen. De strijd is eeuwig vast waar ze de serpenten zien verteren en verslaan ze die’. In de Ganges zijn er grote blauwe wormen die twee armen bezitten die als de olifanten in de rivier komen te drinken hun lichaam in hun handen nemen en ze naar beneden trekken. De draken (slangen) zitten ze steeds na als ze zich zat gedronken hebben. Net zo doet de duivel met de mensen. De draak ligt op de loer bij plaatsen waar de olifanten komen te drinken. Eerst slaat de draak zijn staart om de poten van de olifant maar die weet door middel van zijn slurp er zich van te bevrijden. Dan gaat de draak naar de ogen en neusgaten van de olifant want daar kan zijn slurp hem niet van dienst zijn en zuigt de draak het bloed uit de olifant. Plinius zegt dat de draken zo groot zijn dat al het bloed van een olifant nauwelijks genoeg is voor één teug. Maar het olifantenbloed maakt de draak duizelig, de olifant is verzwakt en stort ter aarde en verplettert in zijn val gelijk zijn vijand. Maar ook de olifant vecht tegen de draak. Hij zoekt de draak in zijn schuilplaats op, een rots of boom en bedelft hem onder een zware massa stenen. Als ze onverwachts een draak tegen komen trappen ze hem dood. Tussen olifanten en draken is er een constante wraak en strijd (zie draak) Dit meldt Plinius. In de Physiologus wordt dit nader besproken. De draak is de duivel en het water waarin de olifant vlucht, stelt de doop voor waarin de ziel vlucht en daardoor beschut wordt tegen de duivel. Hier is alleen sprake van water uit het paradijs. Het drakenbloed komt van een draak die door een olifant overwonnen is.
Uit Isaack van Waesberge, 1633.
‘Meest wat de mens voor kwaad toekomt in ’t leven,
Door eigen daad wordt hem op ’t hooft gedreven.
Van de olifant en de draak.
De draak, bloedzuiper boos, vergiftig om genaken,
Gaat nacht en dag bespieden de olifant, om dat
Hij zijn bloeddorstige keel met bloed mocht maken zat,
Het welk hem van dit beest kan lekker vermaken.
En om diens grote kracht te boven te raken,
Zo bindt hij onverhoeds diens voeten met zijn staart,
En uit die lange snuit zuigt hij het bloed, met smart
Van de olifant, ’t welk denkt hem wonder wel te smaken.
Terwijl de draak nu de olifant schendt,
En poogt met lusten zijn bloed lekkere keel te verzadigen:
Geleidelijk aan de olifant zijn krachten hem ontgaan,
Tot vijand ondergang en zijn dood ellendig,
Want die bloed dronken dwaas zich niet bijtijds wendt,
Van ’t zware beest, wat valt door ’s vijand list vermoord,
En onder hem de draak verplettert en versmoort,
De boze wreedheid snood, een wrede dood is het eind.
Verklaring.
Zo vindt men er veel die met wrede verstaalde zinnen
Al gulzig zuipen vrekkig de evennaasten bloed,
En door een helse nijd verontrust in hun gemoed,
Ze steeds met zielen boos de onnozele val beminnen,
Maar meestal men ziet dat hun boze wensen
Zichzelf straffen snood en dat het ongeval
Hun naasten toegedacht zichzelf gebeuren zal.
Wee die zich vindt vergezeld met wreed bloeddorstige mensen’.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe CXII.;
De Draeck en Oliphan’;
‘Een ijselijke Draak bevocht de Olifant
En heeft hem in de vlucht zeer zwaar aangerand
Omslingerde hem zijn been, en met vergif steken
Komt ’t bloed als een rivier uit zijn grof lichaam leken
Amechtig, slap en flauw door de uitgemergelde kracht
Plofte hij de Draak op ’t lijf, doodde hem met ganse macht
Dit is de werelds loop, wanneer de wrede tirannen
De vrome te vertreden en de arme netten spannen
Omringen haar gelijk, en zuigen uit hun bloed
Dan valt de vrome op ’t lijf, die hem wreedheid doet
Gelijk de snelle Ree, die op steile klippen
De jager had gejaagd, van mening hem te ontslippen
Klimt, klautert, toegerust de jager streng en stijf
De Ree ziet ’t doodsgevaar, springt plotseling hem op ’t lijf
De jager breekt zijn hals, zijn armen en zijn benen
De Ree valt onversaagd te barsten op de stenen
Zoals iemand meent te plagen naar zijn wil
Die jaagt zichzelve het meest, de jager staat niet stil.’
Al de oude Ethiopiërs dreven een levendige handel in ivoor wiens Griekse naam elephas later de naam voor de olifant werd. Al bij Herodotus komt die betekenis voor. Ctesias, de lijfarts van Artaxerxes Menmon, was de eerste die een olifant volgens eigen waarnemingen beschreef. Hij was de eerste die het sprookje beschreef dat de olifant geen gewrichten in de poten had, niet kan gaan liggen en daarom staande slapen moest. Als de olifant zit bindt hij zijn voeten, hij zal ze niet alle vier tegelijk binden vanwege het gewicht van zijn lichaam, maar hij leunt naar de rechterkant of de linkerkant en slaapt staande en bindt de achterpoten vast. Olifanten kunnen hun poten niet vastbinden behalve in hun jeugd. Ze hebben geen knopen in de knieën. Het onbuigzame ivoor, de Elfenbein, was het enigste wat men van de olifant te zien kreeg. Dat ivoren been was zeer lang en onbuigzaam, conclusie een olifant heeft geen gewrichten.
(773) Sommigen zeggen dat de olifant alleen in zijn jeugd zijn knieën kan buigen, niet als hij ouder wordt en ze stijf worden. Zo zullen ook de jonge geestelijken en monniken zich tot harde arbeid buigen, de ouden hebben daartoe geen kracht meer. Om te rusten gaat een olifant op zijn achterste zitten, de voorpoten steekt hij recht vooruit en leunt met zijn rug tegen een boom. Als de boom breekt valt hij op de grond en kan hij niet meer opstaan. Soms zagen jagers de boom half door. Dan briest de olifant geweldig, dat is een signaal voor de andere olifanten die hem moeten helpen. Maar dat lukt vaak niet. Als de olifant tegen een aangezaagde boom leunt kunnen twaalf mensen haar niet oprichten. Soms helpen kleine olifanten hem met overeind met hun slurp zodat hij kan ontkomen. Tot de 16de eeuw was er een wijdverspreid geloof dat de olifant geen gewrichten had in zijn benen en onbuigzaam was. Dat is ook wat de zinsnede bedoelt:”The standar elephant” die gebruikt werd door koning James I van Schotland in zijn poëem ‘The Kingis Quhair”.
Dat idee was al bekend in Aristoteles tijd want hij spreekt dit uitdrukkelijk tegen. Hij vermeldt dan ook dat de olifant zijn knieën buigt als een mens en niet staande slaapt. Julius Caesar beschrijft in zijn Gallische oorlog de urus (zie eland) die ook geen gewrichten in zijn knieën zou hebben. Dit beest werd gevangen genomen door de jagers die de boom omhakten waartegen hij leunde. Dan viel het beest om en kon niet opstaan.
Plinius komt met Aristoteles overeen maar neemt ook over wat Caesar over het noordelijke dier zegt. Bij Strabo, 24 na Chr., heeft de olifant geen gewrichten en vermeldt dat ‘zijn poten zijn gevormd uit een stuk been die onbuigzaam is”. Aelianus spreekt over de monoceros (rinoceros) dat die ook geen gewrichten heeft net als de olifant. Dit werd ook vermeld in de Physiologus en door de hele middeleeuwen is dit zo gehouden. Men kende men het verschil tussen de slagtanden (het ivoor) en de beenderen niet. Plinius noemt de tanden de horens.
Shakespeare, Troilus and Cressida, ii, 3, 113.
“(The elephant hath joints) De olifant heeft gewrichten’.
(but none for courtesy). Maar niet om beleefd te kunnen zijn.’
Zijn benen zijn benen omdat hij ze nodig heeft, maar niet om buigingen mee te maken’.
Van Beverwijck. ‘De benen van de olifanten zijn groot en sterk en bestaan niet uit een been en dientengevolge onbeweeglijk zoals sommige menen die daarom ook de juffrouwen die wat traag en stijf in het nijgen zijn olifantsbeenderen toeschrijven’.
Ivoor.
(773) Jacobus zegt dat het ivoor zeer koud en wit is. Dat kan men vaststellen als je ivoor in een doek wikkelt en die op gloeiende kolen legt, het doek zal niet verbranden en de kolen zullen uitgaan door de inwonende kou van het ivoor. De olifant heeft de hitte van de zon en bezit ook veel zweet. Dat is soms zo sterk dat de beenderen erdoor gekookt worden als het eten door het vuur. Daarom zijn de beenderen zo mooi.
In de wouden of velden waar de Indiërs en Afrikanen verwachten dat er olifanten tanden begraven zijn brengen ze potten of flessen water en verdelen die hier een en daar een en zo laten ze die staan en houden er de wacht bij, dan slaapt de een, een ander zingt of besteedt zijn tijd zoals hij leuk vindt. Na een tijdje gaan ze naar hun potten en kijken erin en als een tand dicht bij een pot ligt door een ongekende en geheime kracht van de natuur wordt alle water uit de potten geworpen, dit zien de wachters als een teken en graven zo rond de pot totdat ze het ivoor vinden.
Gebruik.
Hun mest geneest een luizige huid door die er mee in te smeren en neemt de kracht weg die dit venijn uitbroedt, hetzelfde doet het als het brandt, dat verdrijft muggen of moerasvliegen uit het huis. Als de olifantenbotten branden verdrijft dit serpenten en alle venijnige beesten.
Als hij ijzer in zijn lichaam heeft geef hem olie te drinken en het ijzer wordt eruit gedreven door de olie.
Wie lijdt aan de longen, hoest en kortademig is, moet de beenderen in de zon verwarmen en er een beetje poeder van afschaven en dit in wijn koken, door een doek zeven en nog wat poeder toevoegen en dit dikwijls drinken, dan zal hij gezond worden. Het poeder dat overblijft als het ivoor verbrand is stelpt neusbloedingen en stopt diarree, menstruatie en het geneest bloedende aambeien. Van het poeder moet een drank gemaakt worden met sap van de weegbree.
Mocht het gebeuren dat hij een worm binnen slikt die Chamaeleon heet dan neemt en eet hij een wilde olijvenboom en wordt zo geholpen tegen het venijn.
Sterren.
(773) Olifanten houden de sterren in de gaten, met het wassen van de maan gaan ze naar rivieren en als ze nat geworden zijn salueren ze en verwelkomen de opkomende zon met zekere bewegingen en keren terug naar hun bossen en wouden.
Ze maken wetten, zegt Plinius. Van alle dieren benadert dit dier het meest de mens in verstand en kan het gemakkelijkst iets leren. Hij is het meeste intelligente van alle dieren meldt Plinius. Ook is hij religieus. Hij vereert namelijk zon, maan en sterren. Als ze ziek zijn verzamelen ze kruiden, voordat ze die gebruiken heffen ze hun hoofd op en kijken naar de hemel en bidden tot god om hulp in een zekere religie. Soms ziet men dan ook olifanten die ziek zijn en op hun rug liggen en gras omhoogwerpen om hun gebeden kracht bij te zetten door deze ‘offerande’.
Bloemenliefde.
In de nacht schijnen olifanten te huilen en treuren vanwege hun gevangenschap en banden, maar als iemand eraan komt om dit te zien herstellen ze plotseling, ze zijn beschaamd dat iemand ze treurend of met zorgen ziet. In de zomer kiezen ze en verzamelen ze de mooiste bloemen die ze in hun stallen leggen, ze eten niet, pas nadat ze de bloemen weggehaald hebben. Ze versieren er de ogen van hun vrouwen mee en vinden hun voedsel heerlijk vanwege de geur van de bloemen boven hun ruif als opgedirkte mensen die hun dis versieren met groene kruiden en die in hun wijnglas doen. Bij het zien van een mooie vrouw verliezen olifanten al hun kwaadaardigheid en worden zacht en lief. Ze zijn nooit zo opstandig of wild of kwaadaardig, het zien van een ram temt of ontmoedigt ze want ze vrezen zijn horens, niet alleen een ram maar ook de grommende geluiden of het gebrul van zwijnen.
Als ze prei eten krijgen ze heftige pijnen.
Vechten.
Olifanten bezitten geen gal maar ze zijn bij toeval wreed en trots als ze boos zijn of als ze wijn gedronken hebben om ze scherp voor het gevecht te maken. Maar water willen ze niet proeven behalve als het modderig en niet helder is want ze mijden helder water omdat ze daar hun eigen spiegelbeeld in zien. (Plinius)
Slim.
Plutarchus verhaalt dat de olifant van Porus, Koning van Indië, die door wonden afgemat was hem zachtjes en met de snuit veel pijlen uit het lijf trok. En zelf was het dier zwaargewond en is niet eerder gevallen dan dat hij voelde dat zijn koning bloedloos bezweken was. Opdat hij niet van boven op hem zou neerstorten legde hij zich zachtjes neer’. De meeste anekdoten gaan over hun schranderheid. Zoals die van de olifant die het wiel van een kanon ophief om te voorkomen dat een van het kanon gevallen soldaat zou worden overreden.
In Alexandrië werd zo’n dier de mededinger van Aristophanes die een bloemenmeisje liefhad. Zo vaak de smachtende langs de groentemarkt liep merkte hij dat de olifant het meisje vruchten bracht, een ogenblik bleef staan en haar met zijn honingkleurige ogen aankeek, zijn slurp als een hand in haar boezem stak en zachtjes aan haar borsten voelde waarover Aristophanes ongelukkig gestemd werd.
In Rome meende een oppasser een koppige en onhandige dikhuid te bezitten, zijn nummers in het circus mislukten meestal. Tijdens een nachtwake wachtte hem een verrassing. Hij ontdekte namelijk dat zijn olifant in zijn stal de circusnummers oefende, geheel voor zichzelf, de ene beweging na de andere, het hele kunststuk achter elkaar.
Ze zijn zeer hard op de rug maar aan het onderlijf zijn ze zachter. De olifant kan alleen onder de navel verwond worden. Sommigen menen dat een harde huid teken was van plompheid. Zo spreekt een knecht bij Plautus dat zijn heer niet in zijn eigen, maar in een olifantsvel stak en met niet meer wijsheid dan een steen. Hierin werd hij berispt door Plinius die zegt dat het verstand niet in de huid maar in de hersens gelegen is net zoals de olifant zelf veelvuldig bewijst en in vernuft en verstand andere dieren overtreft, wat ook door Aristoteles en Cicero vermeld wordt. Ze stellen de olifant vrijwel gelijk aan de mens. Dit gaat zo ver dat ze onder veel kunsten die ze leren, eerbied bewijzen en buigen voor koningen en prinsen.
Jaren geleden ging een olifant voorbij de woonplaats van een kleermaker en omdat hij het venster open zag staan stak hij het einde van zijn slurp in het vertrek waarop een van de kleermakersgezellen die zich ten koste van het argeloze dier wilde vermaken hem met zijn naald in de snuit prikte. Het dier trok zijn pijnlijke snuit terug, maar besloot zich te wreken. Het begaf zich naar een moddersloot en vulde zijn snuit met dat vuile water en keerde naar de winkel terug waar hij het venster nog steeds open vond staan. Andermaal stak hij de slurp naar binnen en juist toen onze snijder opnieuw een prik wilde geven spoot hij de modderige inhoud op de belediger en zijn makkers die daardoor als overstroomd werden. De olifant zette daarop bedaard zijn weg voort en was kennelijk tevreden met het gelukken van zijn kleine wraakneming.
Een olifant had zich op zijn kornak of leidsman gewroken door hem te doden. De vrouw van de ongelukkige, die van het vreselijke voorval getuige was, wierp in wanhoop haar beide kinderen voor de olifant en zei: ‘omdat je me mijn man gedood hebt ontneem dan ook mij en mijn kinderen het leven’. De olifant hield opeens stil, werd bedaard, en even alsof hij door berouw en medelijden getroffen werd nam hij met zijn snuit de grootste van beide kinderen op, plaatste het op zijn rug, nam het voor zijn kornak aan en wilde nooit een andere leidsman meer hebben.
Hoe goed de Afrikaanse olifanten gedresseerd werden bij de Romeinen blijkt uit de mededeling dat zij letters met een griffel konden schrijven, op een gespannen koord liepen, met hun vieren op een baar een vijfde droegen, die ziek heette te zijn, op de maat dansten, aan een prachtige dis, met gouden en zilveren gereedschap voorzien, volgens de regels der etiquette dineerden. Met het vingervormige gedeelte van de neus kunnen ze kasten openen, klokken luiden, flessen, borden en geldstukken aanvatten. Een olifant werd geleerd zijn snuit in een kan bier te steken en het vocht op te nemen. Dan knikte hij met zijn hoofd als dank. Hij kan een hok sluiten of openen. Een wijfje gaf zoveel slagen op de tralies van haar hok als er personen in de kamer aanwezig waren, op die manier gaf ze ook het aantal uren van een voor gehouden horloge aan. Ze nam zijn hoed af en zette die weer op.
Een ander voorbeeld, een nog maar, maar wel een origineel. Een olifant die elke dag van de stallen te Agra kwam vond op zijn tocht tot zijn ongenoegen een paal in zijn pad. Hieraan was een aap bevestigd, de aap en olifant waren goede vrienden. Op een dag kwam hij er weer langs en zag dat de aap weg was en concludeerde dat de paal niet meer nodig was, hij haalde die eruit en liep verder. Zolang als de aap eraan vastgeketend was ging de olifant er zorgvuldig voorbij en accepteerde zonder klacht het ongemak dat hem over kwam. Zo gauw als de reden voor die hindernis weg was verwijderde hij het obstakel.
Jagen.
Hun jeugd wordt gekend door de bleekheid van de tanden waarvan de ene altijd werkt en de ander gespaard wordt. Of ze moeten woedend zijn of achtervolgd door jagers, dan smijten en wrijven ze met beide. Ze breken ze als ze niet langer achtervolgd worden of als de tanden beschadigd worden want ze weten de oorzaak daarvan. Als men op olifanten jaagt dan werpen ze zich op harde aarde of stenen en breken zo hun stoottanden af zodat men ze niet vanwege het ivoor doodt. Leeuwen springen op jonge olifanten en verwonden hen maar bij het zien van de moeders rennen ze weg. En als de moeders de jongen verstikt vinden in hun eigen bloed worden ze zo dol dat ze de jongen doden waarna ze weggaan, waarna de leeuwen weer terugkomen en hen opeten.
Als olifanten een man zien die hun tegemoetkomt die verdwaald is in de wildernis willen ze hem niet bang maken en gaan wat opzij en wachten een poos en wijzen hem de weg. En als een draak bij hem komt vechten ze met de draak en verdedigen de man en gaan verder om de man te verdedigen zo sterk en krachtig als ze kunnen vooral als ze jongen hebben want ze zijn bang dat de man hun jongen zoekt.
Hij vecht ook tegen de neushoorn, die heeft zijn hoorn gewet aan een harde steen. Plinius zegt dat dit aan agaat is. Meestal wint de gewapende neushoorn.
Marco Polo.
Als Marco Polo Zanzibar bezoekt ziet hij daar ook olifanten en zegt ervan:
Ik zal u iets vertellen over olifanten. Weet als het mannetje het vrouwtje dekken wil dat ze een diepe put in de aarde maken en het wijfje legt zich in die put op haar rug en het mannetje kruipt erop, zoals de man doet bij de vrouw; dit omdat het wijfje haar natuur zeer dicht bij de buik heeft.
Sage.
De ordalien of godsoordelen klimmen op tot in de hoogste oudheid. In het O. T., bij de Perzen en Grieken wordt melding gemaakt van godsoordelen. Vooral bij de Indiërs horen ze thuis, daar waren ze door de wet en gebruik zelfs geheiligd.
Een pronkolifant van een Indisch vorst deed dienst als voltrekker van het godsoordeel. Een rijke vrouw uit een voorname kaste en weduwe had op haar sterfbed een groot vermogen aan haar kind en ook wat aan een vrouwelijke bediende toegedacht. Deze dienares had zelf een zoon van dezelfde leeftijd. Ook de dienares stierf kort hierop. Nu bleven de twee jongens achter, ze leken veel op elkaar zodat het onmogelijk was te beslissen wie van de twee van de rijke weduwe en wie van de dienares was en dus erfgenaam van het vermogen. Toen verklaarden de Indische priesters en rechtsgeleerden dat een godsoordeel uitspraak moest doen. De verstandige pronkolifant werd uitverkoren om het godsoordeel te voltrekken. Hij werd plechtig gehaald en door de priesters gewijd. Daarna werden beide jongens op een tapijt voor hem gelegd. De olifant strekte zijn slurp uit om een van de jongens te grijpen, maar het kind begon erbarmelijk te huilen en poogde te vluchten. De olifant liet hem, pakte de andere jongen en tilde hem met zijn slurp op. De jongen juichte van pret en de olifant zette hem in zijn hanah, een mooie zetel, op zijn rug. Toen barstte het volk in luid gejubel los. Het kind van de paria was bang voor de olifant doordat ook zijn voorvaderen bang waren geweest voor het grote dier. Het kind van voorname afkomst echter wiens voorvaderen gewoon waren op olifanten rond te rijden was blij toen de olifant hem oppakte. Zo werd door deze proef het rechtsgevoel der Indiërs bevredigd.
Historie.
De Indische dichters prijzen de olifant als symbool van wijsheid en meegevoel. De god Ganesa, de beschermheer van kunst en wetenschap, verschijnt in hun tempels met een olifantenhoofd. Hier met maar een slagtand.
Het is het rijdier van Indras. Airapadam is de naam van een van de acht witte olifanten die de wereld torsen. Brahma nam twee halve eierdoppen en zong zeven heilige liederen waardoor de eierdoppen in olifanten veranderden. Zo ontstonden er acht mannetjes en acht vrouwtjes die het heelal op hun schouders droegen.
Een grote boom die grootse vruchten draagt is bekend bij de Hindoes als jambu, (Eugenia) het is de vrucht der koningen dat zijn naam gaf aan het land Jambduvipa. Het was een van de vier bomen, ghanta, kadamba, ambala (Phyllanthus?) en jambu die de kardinale punten markeerden waar de vier gigantische olifanten de wereld vast hielden. Vier grote rivieren stromen van deze boom in de kosmische mythe want zijn vrucht was zo groot als een olifant en braken als ze vielen en rijp waren en veroorzaakten de vloed die nu Jambo river genoemd wordt.
De olifant is het symbool van kracht, vandaar ook de titel van de grootste koningen en de suprême betekenis in hun architectuur. Als een symbool van intelligentie dragen de goden van India zijn hoofd. Het statige van zijn gang geeft het een sierlijkheid die de poëten van de Oost inspireerden.
De witte olifant geld als een incarnatie van de overleden Boeddha en staat daarom in groot aanzien. Het is de witte olifant van de Vedische mythe die kwaadaardig de pelgrims de heuvels van India op- en afjaagt, hij gunt ze geen rust voor meditatie op hun reizen wat de dodelijke vijand van Jatayus is, de vogel- adelaargsod, de tegenstander in het eeuwige conflict met Garuda, maar die zal uiteindelijk zoals verteld wordt in legenden verliezen zal wat gewrocht zal worden door een mus.
Fo is de Chinese Boeddha. Zijn moeder Moye wandelde eens langs een rivieroever toen ze door een regenboog werd omgeven. Na twaalf jaar werd haar een zoon geboren. Gedurende haar zwangerschap droomde ze dat ze een witte olifant zou baren, vandaar de verering voor dit dier.
De witte olifant werd als heilig beschouwd, hij behoorde in Thailand aan de koning. Hij mocht geen werk doen en er werd goed opgepast. Ze hebben echter veel voedsel nodig zodat het voor de koning een dure gast is. Hij schenkt ze dan weg aan edellieden die er maar voor moeten zorgen. De Engelse zeggen nog, van iemand die een duur paard op stal heeft staan, ‘hij heeft een witte olifant’.
Het Sanskriet heeft meer dan honderd betekenissen die op de olifant slaan.
Ook was daar een vliegende olifant maar toen een wijsgeer eens zat te mediteren een tak op zijn hoofd kreeg van die onhandige beesten vervloekte hij de vliegende olifanten en maakte ze tot wandelaars.
De Indiërs waren de eersten die hem temden en voor oorlog gebruikten. Toen de Perzen veroverend naar het oosten doordrongen kwam dit ook bij hen. Darius was de eerste die de olifant in de oorlog gebruikte toen hij Alexander de Grote bestreed. Alexander die India binnen viel had gehoord dat olifanten bang waren van varkens (geen muizen). Hij zorgde ervoor dat een zwijn voor de ‘grote bergen’ gebracht werd die de olifanten liet schrikken zodat die wegvluchtten en de krijgers sloeg. Daardoor kreeg Alexander zijn victorie. In de slag van Arbela veroverde Alexander de Grote vijftien van die dieren waardoor Aristoteles er een goede beschrijving van kon geven.
Na Alexander’ s dood kwamen er een driehonderd dieren in verscheidene landen, vooral Syrië en Egypte. Ook in Europa zijn ze voor oorlog gebruikt. Pyrrhus gebruikte er een twintig tegen de Romeinen. In Carthago bewezen ze hen vele diensten.
De Egyptenaren kende de Afrikaanse en Aziatische olifanten. Op Babylonische en Assyrische afbeeldingen is steeds de Aziatische afgebeeld. In de derde eeuw v. Chr. werden ze in Egypte gehouden en met andere bijzonder items vermeld als een speciaal bezit in Alexandrië. Ptolemaeus II had negenenzestig olifanten, vier voor een chariot die bekend staat als quadragia, dit staat op een munt afgebeeld. Later in die eeuw won Ptolomeus IV de grote slag tegen de Seleucide koning van Syrië, Antiochus III, en nam zijn olifanten gevangen. Dat zouden allemaal Aziatische olifanten geweest zijn. Het verdwijnen van de olifant in die gebieden en om onafhankelijk van Syrië te zijn zorgde ervoor dat de Afrikaanse olifant voor het eerst verscheen. De kleine Noord-Afrikaanse of Sahara vorm bleef bestaan, munten laten zien dat het dit soort is die Hannibal gebruikte om over de Alpen te trekken. Hij trok daar in 219 v. Chr. met 37 dieren de Alpen over. Hiervan bleef er na de gruwelijke tocht maar van een in leven.
De Romeinen maakten van de olifant voornamelijk gebruik in hun kampspelen. Aan hen is het te wijten dat deze dieren in de gewesten ten noorden van de Atlas uitgeroeid zijn.
Bijbel.
Er zijn twaalf verwijzingen in het O.T. naar ivoor en een Griekse in het N.T., meestal alleen onder de naam ivoor, maar twee verzen beschrijven het als olifantenivoor, 1 Koningen 10:22 en II Kronieken 9:21. Dit is een wonderlijk materiaal, vrijwel onverwoestbaar en werd veel gebruikt voor sier in de oude dagen. De dichtst bij zijnde olifanten zaten in de oude tijden van Palestina in Noord-Mesopotamië, de mondingen van de Eufraat waarvan ze gescheiden werden door de Syrische woestijn. Dit was de westelijke vorm, de Aziatische of Indische olifant die daar in het eerste millennium v. Chr. door jagers verdreven is. Het was daar ook nooit overvloedig aanwezig.
Er is ivoren materiaal gevonden die dateert van het derde millennium v. Chr. De eerste Bijbelse vermelding is vrij laat, in de tijd van David. Handswerklieden maakten het overal in de oude wereld, vooral in India. In Egypte zal het wel verkregen zijn van de zo genoemde Syrische olifant die nu verdwenen is. Toen dit zeldzamer werd kwam het van ver, vanuit India over zee naar Babylon via de Perzische Golf of naar Eilat. Sommige, als het 14deeeuwse ivoor van Megiddo, komt van de Afrikaanse. Dit kwam waarschijnlijk van Ethiopië via Arabië.
Ivoor wordt genoemd in II Koningen 10:22 als gebracht in schepen vanuit Tarshish in een konvooi van handelaren van Fenicië. Het werd gebruikt als inlegwerk in boten, Ez. 27:6. Een specialiteit van de XII Egyptische dynastie was om dit in kleine gezetelde figuren te maken, 2 Kronieken 9:17, waar Salomon een grote troon van ivoor maakte die overlegd was met puur goud. Eeuwen later zou Cambyses Egypte veroveren en kreeg een tribuut in de vorm van ivoor. Sommige van die grote stukken gingen over land naar Tyrus, Ezechiël 27:15. Later kwamen er routes die dwars over de Sahara gingen met andere producten tot de N. Afrikaanse havens. Dit ging door tot de Moslims daar kwamen.
Het gebruik van dit materiaal suggereert weelde en goed leven, maar Amos gaf een heldere waarschuwing dat dit geen toekomst heeft: 3:15 ‘de ivoren zuilen zullen te gronde gaan’. 6:4: ‘wee, die neerligt op ivoren bedden en omhangt op uw divans’.
Heraldiek.
De olifant komt in de heraldiek soms opgetuigd voor, beladen met burcht en dergelijke. Het is het symbool van kracht en lijdzaamheid, slimheid, ook van kuisheid. Oorspronkelijk was de olifant in Indië in hoog aanzien en vereerd in de religie, plastiek zowel als in de poëzie aangezien acht olifanten de wereld zouden dragen en hij het rijdier was van de god Indra, mede attribuut van de god Ganesa, beiden beschermers van kunst en wetenschappen. Als wapendier zou het gevoerd zijn door families die in de tropen hun belangen hadden, O.I.C.
Jumbo.
Jumbo was de beroemdste olifant. Hij leefde in Londen en kinderen speelden op hem. Hij werd gekocht door het circus Barnum en Bailey en werd naar Amerika gebracht. Het was een enorm groot dier. Hij werd zo beroemd dat in Amerika alles wat groot is Jumbo heet.
Vondel, De Heerlijckheyd van Salomon;
‘Hoe ’t komt dat d’Elephant, verhit door ’s gramschaps vlam getemd wordt’.
Vondel, De Heerlijckheyd van Salomon;
‘Het schudden van zijn wieg, van ’s waters muskus
Ontstelt ’t bewegen van ’t bedrieglijke yvoor ( =dobbelsteen)’
Vondel, Huigh de Groots Josef of Sofompaneas
‘zuiver elpenbeen’.
Spreekwoorden.
Hij maakt van een mug een olifant. =Dan overdrijft hij geweldig.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/