Honden
Over Honden
Bijbel, vorm, gebruik, soorten, wolfshond, dog. Herdershond, huishonden, rattenvanger. Sint-Bernardshonden, Newfoundlander, zijdehonden, schoothonden, jachthonden, etc., bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,
Uit Gessner.
Naam, etymologie.
Hond heet in Duits Hund en in Engels hound. Dit woord komt ook voor in oudere talen, het is afgeleid van het Germaanse hunda, dit van Indo-Germaans kuon, vergelijk het Griekse kyon en Latijn canis wat allemaal hond betekent. Het Griekse woord betekent zoveel als ‘bijzonder liefhebben’, wat de honden bij hun meesters veel doen, of van ‘ik bemin’, omdat ze sterk tot vermenging overhellen.
Het Latijnse woord zou kunnen komen van a canendo: zingen, vanwege zijn geroep of geschreeuw, of van catus: de scherp oordelende.
Reu, midden Nederlands röde; grote hond, oud Hoogduits rudo, Angelsaksisch rydda. Mogelijk van Latijn rutilus; rossig.
Kanaille of canaille komt ook van Latijn canis: gemene kerel. Er zijn wel 38 subspecies van Canis lupus.
Teef, Midden Nederlands tēve, midden Noord-Duits tēve, Angelsaksisch tife, „teef”. Deens tispe, Zweeds dialect tispa „wijfjesvos”. Oorsprong onzeker.
Afkomst.
(779) De hond is een afgerichte wolf, het was een van de eerste huisdieren. Ze zijn wel hun eigen weg gegaan. De kenmerkende eigenschappen zijn gelijk gebleven. Beiden kwispelen met hun staart om uiting te geven aan vreugde, beiden houden de staart tussen de poten als ze bang zijn, beiden trekken de bovenlip op en grommen als ze kwaad zijn, beiden geven ze de grenzen van hun territorium aan door middel van reuk. De dracht duurt even lang en ze lijden aan dezelfde ziekten.
Toch was vroeger de afkomst onduidelijk.
Gedurende vele eeuwen hebben de geleerden gedacht dat de wolf en vos voorouder waren. De reden ligt voor de hand, de vos is geil en paart met wat hij tegenkomt, zelfs met de wolvin als die het toelaat. De verschillen tussen de gekweekte vormen en de wolf waren dan ook te groot. Maar de vos en wolf zijn onderling niet vruchtbaar.
Een afkomst die vanuit vele kanten komt, polyfyletisch. Men meende dat vele dieren hun steentje hebben bijgedragen, hyenahond, cuon soorten, dingo etc.
Dat ze alleen van de wolf afstammen, monofyletisch.
Cyrogrates.
Maerlant zegt; ‘Corocrotes is een beest, als ons zegt Solinus geest en Jacob van Vitri nochtans, die het geluid heeft als een man, zijn ogen gelijk open heeft en geen tandvlees in de mond, een tand heeft het, sterk en groot. Van kracht is geen zijn gelijke, zo vreselijk is hij, zonder waan, want voor die tand mag niets staan. Dit dier is gekomen, is beschreven, van de wolf en van de teef’. (773) De cyrogrates is een dier dat de menselijke stem leert net zoals een ander dier doet dat hyena heet. Dat dier heeft zijn ogen altijd open, dat zeggen Solinus en Jacobus. Het dier heeft geen tandvlees en maar een tand. Dat werd van natuur uit niet stomp en is zo krachtig dat het alles versnijdt wat het aangrijpt. Het dier stamt van een vrouwelijke hond, een teef, en een wolf.
Historie.
“Door het verstand van de hond bestaat de wereld’ leest men in de Vendibad: het wetboek, het oudste deel van de Zendavesta, een van de oudste boeken die men kent.
De hond stond al in de oudheid in hoge aanzien. Door de hond en paard werd de mens de meester van de levende schepping.
Het oudste hondenras is waarschijnlijk de Arabische saluki geweest, een soort windhond, wiens naam de edele betekent.
De eerste tekeningen van de hond, als hulp van de jagers, dateren van 4500 v. Chr., hoewel nog moeilijk te onderscheiden. 4- 5000 v. Chr. zien we op een handvat van een mes een hond met een halsband om. Dat zou het bewijs zijn dat ze toen al als bewaker van het huis gold.
Vooral de Egyptische kunst vertoont beelden van honden die met hedendaagse rassen overeenkomen als de teckel. Later, waarschijnlijk uit het Midden-Oosten, verschijnen de mastiffs en nog later de windhonden. Nieuwe hondenrassen kwamen hier waarschijnlijk door de Feniciërs.
Op Egyptische graftekeningen van 3400- 2100 v. Chr. komen al verscheidene hondenrassen voor die meestal aan windhonden verwant zijn maar met lange, spitse oren en een korte omgekrulde staart. Die lijkt op een Noord-Afrikaans ras, de Arabische everhond. Later komt er een hond voor met hangende oren die op een soort parforce hond lijkt maar een langere rug en een puntiger toelopende kop heeft en een dashondachtig dier.
Jakhals.
Jakhals heet in het Engels jackal, in Duits Schakal en in Frans chacal. In Hebreeuws heet het shu’al wat de wortel is van het Arabische jakal, dit stamt uit Turks tschakal wat weer uit Perzisch sayal stamt, dat op oud-Indisch srgala teruggaat.
In Egypte werden graven voor honden opgericht, compleet met grafopschrift. Wie een hond doodde kon op lichamelijke straffen rekenen, op bewezen wreedheden stond zelfs de doodstraf. Bij de dood van een geliefde hond schoor men zich het hoofd kaal vertelt Xenophon die de hond een uitvinding van de goden noemt.
In het oude Egypte hing het leven af van de Nijl. De bevruchtende werking van het water in dat droge, dorre en hete land. Zonder de Nijl geen leven. Elk jaar begon de grote rivier in het begin van de zomer te rijzen om de velden te bevloeien, een geschenk van de goden. Soms gebeurde het wel dat de Nijl niet omhoogkwam, een ramp, honger en ziekte volgden. De deserts kwamen op en de zon scheen in de holen van een dier dat tot de gruwelijke plaatsen van het westen behoorde. De jakhals was een schepsel die veracht werd tijdens zijn leven maar na de dood gevreesd werd. De jakhals was een vreesachtig dier en sloop ‘s nachts rond om voedsel te stelen. Het plunderde de doden, een verschrikkelijke zaak voor mensen die zo geloofden in een hiernamaals.
Het lijkt paradoxaal, maar onder deze omstandigheden werd hij tot God verklaard en vertegenwoordigt het punt in de historie waar de hond verschijnt. De vroege godsdienst van de Egyptenaren werd meer sofistisch toen de grote ontwikkelingen begonnen. De verlaten zandvlakten waren de plaats waar de zon van de hemel verdween, dus stierf, het is de plaats van de dood. Aan de tegenovergestelde kant zou de zon de volgende dag hopelijk weer herboren worden.
Een moeilijk proces, de zon in zijn gevecht met de onderwereld, overwon hij en delfde het kwaad het onderspit? Zou de zon de volgende dag weer zegevierend opkomen? Of niet? Zo werd het westen het land der doden en daarom bouwden de grote koningen hun grafkamers op het westen. De jakhals kwam vandaar, het is een boodschapper uit die wereld. De god Anubis, met zijn jakhalshoofd, werd de begeleider van de zielen naar de doodsvelden. Er lijkt een parallel te bestaan met de Noorse god Odin. Zijn dieren waren de wolf en raaf, beide beesten die eten van de doden.
Canis aurea
Bijbel. Uit www.ecosystema.ru
Canis aureus, (goudkleurig) is de goudjakhals, het is het dier dat door de ouden thos en gulden wolf werd genoemd.
Het is groter dan de vos en komt in vorm en voorkomen veel met die overeen.
Zijn rug en zijden hebben een gemengde grijze en zwarte kleur, terwijl schouders, heupen en benen donkergeel zijn waarom hij soms wel gouden wolf heet.
De jakhals staat tussen de wolf en hond in. Met de wildheid van de wolf verenigt hij inderdaad iets van de vertrouwelijkheid van de hond. Zijn stem is een met blaffen en janken vermengd gehuil. Nooit gaat hij alleen, altijd in troepen van twintig, veertig, soms wel tweehonderd stuks. Elke dag komen ze samen om op krijg uit te gaan, ze leven van kleine dieren en maken zich door hun aantal geducht. Zonder vrees of aarzelen komen ze in schaapskooien, koeien- en paardenstallen, als er niets te eten is pakken ze leer, laarzen en schoenen en slepen het riemwerk mee. Zelfs graven ze lijken op, volgen de legers en vallen de karavanen aan, ook eten ze vruchten.
De ‘vossen’ die Samson gebruikte om het koren van de Filistijnen in de brand te steken zijn waarschijnlijk jakhalzen geweest, Richteren 15:4. Een vrijwel gelijk wreed spel werd een duizend jaar later vermeld als de Romeinen toortsen aan vossenstaarten bonden en ze in het circus joegen ter ere van Ceres, de godin van het koren.
Ze eten ook planten, insecten, kleine huisdieren, maar ook druiven en vernielen het koren en meloenvelden. Die worden dan ook bewaakt, Jesaja 1:8, waar de dochter van Sion overgebleven is ‘als een hut in een wijngaard, als een nachthut in een komkommerveld’. De wijngaard wordt bewaakt tegen de ‘vossen’ sjoe’al, de in kleine groepen levende kleine jakhals, zij ‘verderven’ de wijngaarden, Hooglied 2:15, ook de graanvelden en de meloentuinen, Jesaja 1:8.
De Bijbelse schrijvers gebruiken twee Hebreeuwse woorden waarvan shu’al alleen literair voorkomt en soms vos en soms jakhals betekent. Beide dieren lijken op elkaar. Maar een vos gaat alleen en de jakhals in groepen. Overal waar de jakhals vertaald wordt is het Hebreeuwse woord in meervoud. De jakhals is meer het type van droog land en verlaten plaatsen dan de gewone vos die wel wat van bedekking houdt. De meeste teksten bevestigen dit. Jesaja 13:22, in het orakel over Babylon: ‘hyena’s zullen er legeren.... en jakhalzen in de paleizen van wellust‘. Andere landen wordt hetzelfde beloofd, Jeremia 49:33, maar ook hun eigen volk, Jeremia 9:11. Zie ook Jesaja 43:20.
Christus zegt, over Herodes sprekend: ‘Ga heen en zeg die vos...’
Ook David sprak van de buit der vossen, Psalm 62:9. De Grieken en Romeinen hadden meestal de vos in gedachten, ook Aesopus, maar in Palestina en Irak is het de jakhals die als slim dier voorgesteld wordt. Nehemia 4:3: ‘al bouwen ze ook, als er maar een vos tegen hun stenen muur opspringt, doet hij hem afbrokkelen. De vos en jakhals komen door de ruïnes in de nacht.
Een oud geloof is dat de jakhals de leeuw van voedsel voorziet. Het is de verkenner van de leeuw, ze rennen voor hem uit als de jachthond voor de jager en zoeken het spoor van het aas. De leeuw zal dit doden en met de rest voeden de jakhalzen zich. De leeuw zal wel eens een troep jakhalzen volgen wanneer die een antilope of ander dier gedood hebben, er blijft tenslotte altijd wel een bot voor hem over of maakt zich van de buit meester.
Het andere woord is ‘tannim’, dat wordt vertaald als draak en komt altijd in meervoud voor. Altijd wordt dit woord gebruikt om eenzaamheid en afzondering aan te duiden en wordt alleen symbolisch gebruikt, Jesaja 13 en 34, Psalm 44.
Uit Maerlant, ‘Papilio, zegt het verhaal, in Cappadocië zijn de meeste, daar vindt men zulke dieren. Ze huilen naar de wolfs manieren, meer zijn ze als een vos is. De een huilt eerst, ze plegen dit en de anderen volgen alle na. Ruw is hun hele vel gehaard. Waar ze iemand weten te verslaan verzamelen ze zich wat ze plegen met huilen en eten daarvan, ze gaan in de doden graven en heeft hij honger dan en eten ze het mede en als men meent dat ze bij de plaatsen zijn waar ze roepen, zo zijn ze dan ergens ander dan de mensen wanen’.
Bijbelse hond.
De hond is onrein. In het oude testament wordt de hond als paria onder de dieren beschreven, een uitgeteerd vuil wezen dat zich in leven houdt met afval. De Joden waren dan ook geen jagers. De hond wordt wel een veertigmaal genoemd en meestal in negatieve zin. ‘Ben ik een hond’, vraagt Goliath aan David, ‘dat gij met een stok op me afkomt?’ 1 Samuel 17:43.
Iets ‘voor de honden werpen’ is zoveel als iets op de vuilnishoop werpen, Exodus 22:31, waar het vee dat gedood is voor de honden gegooid zal worden, ze volgden hen blijkbaar als opruimers. 24:15, 2 Samuel 3:8, 9:8, 16:9, 2 Koningen 8:19. Alle zes verwijzingen in 1 Koningen zijn bezorgd dat de honden menselijk vlees eten en bloed likken. Vervolgens wordt een hond, wegens zijn roofzucht, genomen tot een zinnebeeld van een die bijeen raapt en schraapt en zo alles binnen slokt alsof hij een hondshonger heeft en niet verzadigd kan worden, Jesaja 56:11. In II Koningen 9 werd Izebel naar buiten gesmeten en gedood waar ze door de honden werd opgegeten, iets wat niets ongewoons was. Dode lichamen werden zo wel voor de opruimers der natuur neergelegd, wel meestal waar ze geen waardering voor hadden.
Honden aten alles, ratten en muizen, dode lichamen en waren zo mogelijke dragers van ziektes. Het aanraken met onreine zaken maakte het ritueel onrein, Leviticus 22:4, Mattheus 7:6: ‘Geeft het heilige niet aan de honden’. Honden werden zo gemeden wat een duidelijk tekenen van zuiverheid was, hygiëne.
De hond is ook de vertegenwoordiger van geilheid, waarmee mensen vergeleken worden, Jesaja 56:11: ‘en deze honden zijn sterk van begeerte’. Waarvan dan, ‘van hondse afkomst zijn’. Daarom mag men ze niet in het huis van de Heer brengen, Deuteronomium 23:19. Deuteronomium 23:18, hoerenloon of hondengeld’, mogelijk was dit bedoeld voor een tempelprostitutie, zie Openbaringen 22:15 waar honden uitgesloten zijn van het Heiligste.
Exodus 11:7, ‘maar tegen niemand van de Israëlieten zal een hond zijn tong durven roeren’, zou een spreekwoord kunnen zijn.
Salomon heeft leer- en zinspreukig gezegd, Spreuken 26:17, De voorbijgaande die zich vertoornt in een twist (die) hem niet aangaat, is (gelijk) die een hond bij de oren grijpt’. Je moet geen slapende honden wakker maken of je bemoeien met twisten van anderen.
Spreuken 26:11:’ als een hond die naar zijn uitbraaksel terug keert’, een gewoonte van honden, 2 Petrus 2:22. In Prediker 9:4: ‘een levende hond is beter dan een dode leeuw’ is niet geheel negatief gekleurd.
Bij Tobias komt de hond ons meer vertrouwd voor. De hond vergezelt hem in zijn tijd als jongeman, 5:16, en volgt hem later naar huis met zijn vrouw, 11:4.
Twee passages kunnen geïnterpreteerd worden als waakhonden. Job 30:1 spreekt over de honden van de kudde. Maar het is ook niet zeker of Job een Hebreeuws was. Jesaja 56:10 ‘de wachters…zijn allen stomme honden, die niet kunnen blaffen, dit wordt voorafgegaan door alle gedierte van het veld dat komt om te eten en dit veronderstelt dat honden de kudde bewaakten.
Job drukt hetzelfde minachtende gevoel uit wanneer hij zegt: “Nu bespotten zij die jonger zijn dan ik mij, wiens vaders ik zou hebben veracht om bij de honden van mijn kudde te hebben gezeten.” Alleen in de apocriefe Tobit (vers 16; x. 14) wordt de hond tot op zekere hoogte behandeld als de vriend en metgezel van de mens. Dus toen Tobias en zijn metgezel op reis gingen naar Media om een schuld te innen wordt er gezegd: “Dus gingen ze allebei op pad en de hond van de jongeman met hen” - een eenvoudige aanraking die enorm bijdraagt aan de schoonheid en het realisme van de hond. In het Nieuwe Testament zijn honden pariabeesten totaal buiten het zicht van de menselijke interesse en sympathie.
Het Hebreeuwse caleb betekent een hond, het is ook de naam van een van de verspieders naar het Beloofde Land, Numeri 13.
Caleb, celebh of keleb zou komen van de stam chebbel: een soort van boeien of voetbanden. Het kan ook komen van celubh of clubh: een korf, vanwege de stevigheid der tanden, een korf waarin men vogels opsluit, vruchten en brood omdat de hond het huis van zijn heer bewaakt alsof het opgesloten was. Een andere mogelijkheid is van het Arabische calaba: dol zijn, wat vooral de honden overkomt.
Dat men in de H. Schrift de honden als voorbeeld voor de heidenen vindt omdat die door de Joden honden genoemd werden, onheilige, bezoedelde, buiten Gods verbond etc., de openlijke vijanden van Christus en zijn volk zijn, Psalm 22 en 58, Mattheus 7:6 en 15, Openbaringen 22:15. “Drie zijn er zeer onbeschaamd. In de viervoetige dieren, een hond, in de vogelen een haan, in de volkeren Israël.’ Hier wordt Israël met een hond vergeleken, zie Filippus 3:2.
In Marcus 7:28 komt de Griekse kunarion voor, dit is mogelijk een klein hondje, kuon is het normale woord. De honden eten immers ook onder tafel van de kruimels der kinderen’, het betekent hier dat ze ook binnenshuis gehouden werden, dat was hier bij een Syrische/Phoenische, dus geen Jood. Bij de Arabieren is dat hetzelfde met honden, met uitzondering van de windhond en salukis.
Hondsdagen.
De hondsdagen heten in Frans jours caniculaires, het zijn de Duitse Hundsdage en Engelse dog-days.
Canis major en minor zijn het sterrenbeeld van de grote en kleine hond, het zijn de voorbodes van de grote zomerhitte. De hondsdagen gaan in het midden van juli op, 24 juli tot 23 augustus.
Oorspronkelijk was de grote hond een van de bewakers van Europa. Het is het sterrenbeeld aan de zuidelijke hemel. De helderste ster van de grote hond is de hondsster, Duitse Hundsstern, (Canicula of Sirius) die met de kop naar de stier gedraaid is en gaat met de staart eerst onder.
De kleine was oorspronkelijk een van de honden van Orion en werd na diens dood onder de sterren geplaatst.
Grieken.
Acteon werd door Chiron in de jacht onderwezen, hij hield hiervan en had zelf vijftig honden. Hij was degene die in de mythologie Artemis of Diana, bespiedde terwijl zij aan het baden was. Hij werd door haar in een hart veranderd en door zijn eigen honden stukgebeten. Het eten van een kruid (mogelijk de Actaea van Linnaeus) had ze razend gemaakt. Volgens anderen trof die straf hem omdat hij zich erop beroemd had een beter jager te zijn dan Artemis. Nog lang werd de rotst getoond van waaruit Acteon de godin gezien zou hebben.
Shakespeare, Titus Andronicus, 2,3,62:
‘Gij driest spieder van mijn stille gangen
Hadde ik de macht, Diana, zegt men eigen
Dan plantte ik ogenblikkelijk op de slapen
U horens, als Actaeon had, opdat
Uw honden uw veranderd lijf besprongen
Indringende onbeschaamde, die gij zijt’.
De ouden zagen al in de mythe van Akteon een toespeling op de alles verterende hitte van de hondsdagen, vandaar dat zijn beeld op rotsen en bergen geplaatst werd om de nadelige gevolgen daarvan af te wenden.
In de oudste Griekse en Romeinse tijd werd de hond vaak vermeld. Men hield ze voor de jacht, het bewaken van het huis en voor plezier. De hond zou door de god Vulcanus geschapen zijn. Honden waren de begeleiders van Hecate en de Furiën. Homerus bezingt de hond van Odysseus. “Argus, trouwe hond, na tien en tien jaren Odysseus terugziende, sloot zijn ogen in de slaap van de dood.” Hoewel, bij de Homerische verhalen, wordt de term hond ook vaak gebruikt als een scheldwoord, Hector wordt een woeste hond, de Trojanen worden meest lafhartige honden genoemd. Omdat een hond dol kan worden, buldert en tiert en zich onzinnig kan aanstellen wordt een mens wiens toorn en onstuimigheid niet te stillen is met een dolle hond vergeleken. Men meent dat Hecuba, om de scherpheid van haar geest en dulligheid, in een hond veranderd zou zijn. Hecabe was de moeder van Hector, de vrouw van Priamus, omdat ze de oversten der Grieken geregeld uitschold en tegen hen uitvoer. Van een die met spreken en schrijven steekt en belastert en daar geheel en al op gezet is schrijft men ‘Canina facundia’, een ‘hondse welsprekendheid ‘aan toe. Ovidius: ‘In ‘t pleiten spreekt hij niet, maar bast gelijk een hond’. Een hond is onrein bij Virgilius, ‘‘t gebas der honden, het schreeuwen van de vogelen’. Horatius: ‘hij heeft geleefd als een hond, of morsig zwijn’.
Bij de Spartanen werd aan de god van oorlog honden geofferd. Bij de Romeinen was de hond aan de Faunen en Laren gewijd.
Aesculapius wordt meestal afgebeeld met een staf die door een slang omkronkelt is en met een hond aan zijn voeten als symbool van waakzaamheid. Socrates was gewoon bij honden te zweren.
Men kende de wolfshond, ook de honden uit Egypte en de molossen uit Perzië. Die laatste werden wel epiroten genoemd. Ze gingen voor geen beer of wolf uit de weg. Dit was een groot hondenras en bestemd om de kudden van de epirotische runderen te begeleiden. Dat was een zeer groot rundras, een schofthoogte van honderd tachtig cm zou zijn voorgekomen. Alexander de Grote was over de dood van een van zijn lievelingshonden zo bedroefd dat hij ter zijner eren een stad met tempels liet bouwen.
De hellehond Cerberus is de hond die het rijk der doden bewaakt. Hercules bracht deze bruut naar de aarde, dit was zijn twaalfde en meest gevaarlijkste werk want hij was niet gewapend. En de hond kreeg blaren op zijn oog bij het zien van het heldere daglicht, het schuim viel in vlokken van zijn enorme tanden. En van hieruit ontsprong de akoniet, een plant van doem, gecreëerd met vele duistere invloeden. Ovidius VII, 562. Bij de Grieken gold het als vele honden tezamen kwamen als een slecht voorteken, Pausanius iv,14.
Noorden.
In de Noorse mythologie had de regenboogwachter, Heimdal, een uiterst scherp gehoor. Zo werd hij eens op een nacht opgeschrikt door het geluid van zachte stappen die van de kant van Freya’s paleis kwamen. Hij zag dat dit van Loki kwam die zich in een vlieg vermomd had die haar blinkend gouden halsketting, het zinnebeeld van de vruchtbaarheid, wilde stelen. Loki wist zich van de begeerde schat meester te maken, maar Heimdall schoot dadelijk naar voren, trok zijn zwaard om de dief het hoofd af te slaan toen Loki zich in een flikkerend blauwe vlam veranderde. Snel nam Heimdal de gedaante van een wolk aan om het vuur te blussen. Loki veranderde zich weer in een ijsbeer die het water verzwolg waarop Heimdall zich ook in een beer veranderde. Toen het gevecht voor Loki noodlottig dreigde te worden veranderde hij zich in een zeehond en Heimdal hierop ook. Een laatste worsteling had plaats die hiermee eindigde dat Loki de ketting moest teruggeven die weer naar Freya terugging.
Akteon en Loki zijn beiden het zinnebeeld van de droogte of de verderfelijke invloeden van de verschroeide zonnehitte die de aarde, (Freya of Diana) komt beroven van hun sier en waarden. Heimdall en de honden zijn een verpersoonlijking van de weldadige regen en dauw die, na een poos worstelen met de vijand, de droogte, hem de baas worden.
In Europa komen ze al voor sinds de oudste tijden zoals tekeningen uit de steentijd bewijzen. In het Noorden wordt ook een hond in de onderwereld geplaatst. Odin reed naar Nilfheim om een zieneres te raadplegen:
’Da kam aus helshaus eind Hund ihm entgegen.
Blut befleckt vorn an der Brusdt.
Kiefer und Rachen klaffend zum Biss.
So gieng er entgegen mit gahnenden Schlund.
Dem Vater der Lieder und bellte laut’. Het Wesgtamlied in de oude Edda.
De geesten gingen over de Giallarbrug en bereikten het IJzerbos waar enkele kale bomen met ijzeren bladeren stonden. Als ze erdoor waren kwamen ze aan de Hellepoort waarnaast de vraatzuchtige en met bloed bevlekte hond Garm de wacht hield, neergehurkt in een donker hol die bekend stond als de Gnipa-spelonk. De woede van dit monster kon enkel gestild worden door het een Helle-koek te geven. Diegene die altijd aan bedeelden brood hadden geschonken hadden dit bij zich.
“Luid blaft Garm
Voor het Gnipa-hol”. (Saemunds Edda) Verderop in dit gruwelijke gebied was Elvidner (ellende) de hal van de godin Hel wier tafel Honger was. Haar mes was Begeerlijkheid, Luiheid was de naam van haar man, Traagheid van haar dienstmaagd, Verval van haar drempel, Verdriet van haar bed en Brand van haar gordijnen.
De hond was de Germaanse hellehond, een naam die ook later aan de duivel werd gegeven. Zo kan het begrip ontstaan zijn dat de hond met de ‘boze’ in verband staat. Hij heet vals te zijn, een verachtelijk dier, honds, een woord die men anderen wel eens honend toeroept.
In de Ierse Cuchulain sage spietsen drie heksen een hond aan rowantwijgen (lijsterbes) die de held zijn dood brengt.
De Engelse bullenbijter zou nadat de Romeinen Engeland bezet hadden naar Rome zijn gevoerd om daar te dienen bij de dierengevechten. Onzeker. De grote rijkdom aan hondenrassen in Engeland en Ierland dateert in ieder geval van de Middeleeuwen en daarna, in elk geval na 1066, de slag bij Hastings.
Toen de Cimbern in 108 v. Chr. door de Romeinen overwonnen waren moesten die eerst nog een hevige strijd voeren met de honden die de goederen bewaakten.
De Hongaren zwoeren bij een gewijde hond. Toen ze in 912 door de hertog van Beieren, Arnulf de Boze, overwonnen werden moesten ze hem een gewijde hond geven.
Groot aanzien hadden ze bij de oude Duitsers, een paard was zes en een hond twaalf schilling waard. Hij gold als geest werend omdat hij de geesten en goden herkende voordat het mensenoog die zag en die door geluid aankondigde. (de hond is daardoor een voorspellend wezen)
Romeinen.
De Romeinen hadden al een veelvoud van rassen. Naast de inheemse rassen werden er honden uit andere landen ingevoerd, Griekse, Kretenzische, Gallische (en mogelijk zelfs Engelse rassen). Men maakte onderscheid tussen huishonden, straat- en werkhonden. De waakhonden lagen overdag aan een ketting, meestal in het atrium, maar liepen ‘s nachts vrij door het huis. Meestal werden hier grote, zwarte doggen voor gebruikt wat te zien is op een mozaïek uit Pompeji. Naast de hond staat het bekende ‘Cave canem:’,’pas op voor de hond’.
Voor de jacht waren windhonden geliefd. Dit soort honden was ingevoerd vanuit Arabië en N. Afrika. Bij de Romeinen stond de jachthond in hoge aanzien. Ovidius geeft aanwijzingen wat te doen zodat de teef goede welpen ter wereld brengt. Vooral werden ze gebruikt tegen grotere dieren als wilde zwijnen. Voor het achterhalen of opdrijven van hazen en herten had men snelle rassen.
De meest voorkomende schoothond was een keeshondje uit Malta. Die hondjes waren bijzonder geliefd. Ze werden op het graf van hun baas of bazin afgebeeld. Soms kregen ze zelf een gedenkteken die met gevoelige regels waren ingegrift zoals:
‘Alles wat wij van Theia, het nederige hondje, bezaten
Sluit de grafheuvel in; schoonheid en een liefhebbend hart
Huilend smacht het meisje naar haar vertroetelde lieveling
Nimmer vergeet zij de vriend, die haar zo trouw heeft liefgehad’.
De buldog werd gebruikt om tegen de mensen of een soortgenoot te vechten.
Er waren honden die de karren trokken of koeriersdiensten deden.
Ze gebruikten ze ook bij hun oorlogen. Hiervoor had men twee soorten, de ene werd gebruikt om contact te kunnen houden met andere eenheden en de ander ging ten aanval. Daarvoor gebruikte men molossen die kaken hadden als bankschroeven en voorzien waren van halsbanden met vlijmscherpe messen. De eerste werd gedwongen een koperen buisje in te slikken met daarin een boodschap. Kwam het dier ter bestemde plaats aan werd die onmiddellijk geslacht om het buisje te kunnen bereiken. De legerhonden werden na elke veldslag losgelaten om de lijken der gevallenen te verslinden. Livius bericht dat ze dit samen met de gieren deden. Hij verwonderde zich erover dat ze wel de gevallen soldaten lusten, maar niet de lijken die aan de pest waren overleden.
Plinius acht de honden zeer hoog en verhaalt dat de Colophoniers, die voortdurend oorlog voerden, met het oog hierop steeds een troep honden hielden en dat de honden het eerst ten strijde trokken en in geen veldslag in gebreke bleven. Plinius vermeldt ook dat ze met grote dieren vochten, stieren, beren, leeuwen en zelfs olifanten, dat zijn de kampvechterhonden. Hij weet dat ze door pure kracht niet zullen winnen, maar ze zijn slim, beweeglijk en hardnekkig. Het is wel eens gebeurd dat ze een olifant lieten struikelen om hem daarna overal te verwonden zodat die doodbloedde. Plutarchus spreekt ook van de slimheid van honden, een hond die stenen in een kruik werpt zodat het peil omhoogkomt zodat hij tenslotte de olie op kan likken. Hij verhaalt van een hond die voor keizer Vespasianus zijn bekwaamheden tentoonstelde. Hij muntte uit in allerlei soorten dans en bootste op natuurlijke wijze een zieke na. Hij hield zich eerst of hij grote smarten leed, viel dan als dood op de grond en liet zich wegdragen. Na een poos scheen hij weer te herleven, het was alsof hij uit een diepe slaap ontwaakte, dan sprong hij op en huppelde in het rond en gaf alle bewijzen van blijdschap
Ook werden er jonge hondjes vetgemest om daarna in een keuken te worden bereid of in een tempel te worden geofferd. Later bericht Plinius dat hondenvlees op bepaalde feestmaaltijden gebruikelijk is. Dit met name als offervlees en ook bij het gastmaal dat men aanricht als een staatsman een nieuwe ambtstermijn begint. Hondenvellen worden op vele manieren verwerkt, pelsmutsen, petten, kappen en zelfs tentjes.
Aelianus bericht dat de grote honden wel gemolken werden wat de mens dan dronk. Mogelijk houdt dit verband met de sagen van vondelingen die door wolvinnen gezoogd werden.
Het Capitool werd eens door de Galliërs overvallen en de honden blaften niet eens. De Romeinen werden toen door ganzen gewaarschuwd. Ter herinnering aan deze schanddaad en als waarschuwing voor alle levende honden werd er op het Capitool elk jaar op de vastgestelde datum een hond gekruisigd. Tevens werden op die dag alle honden in Rome stevig afgeranseld. Er bestond ook de gewoonte om er jaarlijks een op het feest van Rubigalia aan Mars te offeren. Op de Acropolis mochten ze niet komen, net als in andere heiligdommen.
Middeleeuwen.
Na de Romeinse tijd verwilderden ze. Hongerige honden verzamelden zich in grote woeste troepen zodat men de hond bepaald geen liefhebbend hart toe droeg. De hond stonk en was vergeven van vlooien. De hond werd vaak verkeerd gefokt en was vaak vals, legde overal zijn uitwerpselen neer, vierde overal zijn geslachtsdrift als het hem uitkwam. Chaucer zegt: ‘a sort of hungry dogs y met, about a carcass in the common way’. Toen kwamen de hondenslager (slager: slaan) op. Die moest met zijn stok, de kodde, de zwerfhondjes doodslaan. Ze moesten de honden ook uit de kerk slaan.
In de middeleeuwen werden ze weer gebruikt voor de jacht. In Engeland had een goede jachthond toen evenveel waarde als een slaaf. Vaak werden ze in kloosters gefokt. De bloedhond is bijvoorbeeld gefokt door de monniken van de abdij van St. Hubertus in de Belgische Ardennen. Waarschijnlijk dienden ze ter verdediging.
De Duitse herder zou door Duitse monniken gefokt zijn om hun klooster tegen overvallen te beschermen.
Staande honden en brakachtigen werden gefokt om de prooi op te sporen.
Lopende honden joegen de herten op.
De windhonden waren bestemd voor de achtervolging van de prooi, molossen om bizons en beren aan te vallen.
De zogenaamde beverhonden kwamen om op konijnen en vossen te jagen, de eerste terriërs dus.
Misschien wel naar de verhalen van Marco Polo die verhaalt hoe de Khan van de Tartaren met wel vijfduizend honden op jacht ging liet ook de adel zich vergezellen door een meute honden die wel uit duizend tot vijftienhonderd stuks kon bestaan. De soldaten van Elisabeth I streden tegen de opstandige Ieren met wel achthonderd honden als hulptroepen. De Spanjaarden hebben in Amerika gebruik gemaakt van honden die voorzien waren van een harnas en met punten bezette halsbanden.
Overig.
Bij de Perzen gold het doden van een hond als misdaad. Het dier werd door de staat beschreven als waker over de goederen en beschermer van de mens. Op een Assyrisch gedenkteken van omstreeks 640 v. Chr. is een zeer grote bullenbijter afgebeeld. De honden werden in Mesopotamië zeer vereerd. Een grote jagende mastif werd in de eerste Babylonische periode afgebeeld, 3000 v. Chr.
In de Zend-Avesta is de hond de bode van de dood en soms een voorbode. Hij is de begeleider van de gestorvenen op hun reis naar de hemel of hel. Hij behoedt ze voor verdwalen en aanvallen van boze geesten.
Ook in Amerika is de hond al een oeroud huisdier. De indianen van Janja en Huanca vereerden voor hun bekering de hond in de zonnedienst, hun priesters bliezen op kunstzinnig gestileerde hondenkoppen. Hondenmummies bevonden zich in Peruaanse graven uit de oudste tijd. Ze kenden de hond bovennatuurlijke kracht toe zodat de hond na een sterfgeval gedood en samen met zijn baas begraven werd. Xolotl was de hondengod die de zon ‘s nachts begeleidde bij haar tocht onder de aarde.
Ze hadden zelfs stomme honden. Dit lijkt bijzonder, maar is het toch niet. Ook de jakhals en de wolf blaffen niet, ze huilen. Columbus noteerde in zijn eerste reis dat de honden die hij op de Antillen zag niet blaffen. “Ze huilen niet meer en ze hebben nog niet geleerd te blaffen’. Het zijn zeer oude rassen.
In China werden ze zo klein gefokt dat ze in de mouw van een kimono konden passen. Ze worden daar ook als smakelijke hap beschouwd die vooral in het hondsjaar gegeten werden en geluk brachten.
Soorten.
De Heer heeft ons verschillende soorten ten onze diensten gegeven bijvoorbeeld de huis-, jacht-, wind-, wacht-, krul-, schoot-, das-, patrijs-, herders-, Spaanse-, en de bulhond, ook de steendog, de brak, de mops en twee soorten van zwijnhonden.
Windhonden.
uit www.zeno.org
De windhonden, Canis lupus familiaris, zijn herkenbaar aan hun uiterst slanke, sierlijke romp, de spits toelopende fijn gebouwde kop, de dunne, hoge ledematen en in de regel ook aan de kortharigheid en gladheid van hun vel. De fijne, langwerpige snoet, de vrij lange smalle en met korte haren begroeide oren die voor de helft overeind staan en voor het overige omgebogen zijn en de korte, strakgespannen lippen verschaffen de kop een eigenaardige sierlijk voorkomen. Hoewel de romp in de lengte gerekt is onderscheidt de borst zich door grote breedte, diepte en hoogte en bevat veel longen. In de liesstreek is de romp daarentegen buitengewoon sterk versmald als het ware om het lichaam dat door de krachtige borst verzwaard wordt het nodige evenwicht te geven. Buitengewoon fijngebouwd zijn de poten, men ziet aan hen iedere spier en vooral ook de sterke pezen waarin deze spieren uitlopen. Ook verder zijn alle spieren vaak zichtbaar. Sommige windhonden zien eruit alsof hun spieren door een bekwaam ontleedkundige zijn blootgelegd. De staart is zeer dun, tamelijk lang en strekt zich tot ver onder het hielgewricht uit en wordt naar beneden gedragen met een teruggebogen spits. Men meent dat hij langer leeft dan enig andere van het hondengeslacht.
Vondel, Te Bruilofte van Joan van Waveren;
‘Daar Peneus klaar van stroom als glas, door henen vloeit.
Hier zingt de nachtegaal. Hier kwinkeleert, en broeit
De vogel, jaar op jaar, zijn eieren uit. Hier dragen
De bomen lekker ooft. Hier vliegen, en hier jagen
De jonkers naar patrijs, en hazen jacht gezwind.
Met snuffelende brak en vlugge hazewind’.
Trouw.
De windhond is een zelfzuchtig wezen en meestal is hij niet aan zijn meester gehecht en laat zich door iedereen liefkozen en toont genegenheid aan hem die lief voor hem is. Onder hen is er geen een die ons vleit. Ze gaan soms onverschillig voorbij en schijnen weinig met de mens ingenomen te zijn Genegenheid is als kristal, het breekt in stukken bij de eerste tekenen van cynisme. Zijn ontrouwe aard blijkt als een ander persoon jegens hem vriendelijker is dan zijn eigen meester. Toen Eduard III van Engeland stierf verliet de windhond hem in zijn stervensuur en voegde zich bij de vijanden van het huis Plantagenet.
Frederik de Grote van Pruisen hield van windhonden. Bij zijn slot Sans-Souci had hij een kennel van dit ras. Zijn meest geliefde hond was Biche. Toen de vorst na de slag van Soor, 1745, zich terug moest trekken ging zijn hond de verkeerde kant op. De vijand nam hem gevangen en gaf hem niet eerder terug dan nadat de vrede ondertekend was. Frederik omarmde het trouweloze dier alsof er niets gebeurd was. Hij had liever zijn vrouw verloren dan Biche, fluisterden boze tongen. Waarop Frederik terug gesnauwd zou hebben: ‘Heb je dan ooit een vrouw gezien die niet uit zichzelf terugkomt?’
Ook andere honden laten hem onverschillig. Wanneer het echter tot vechten komt is hij wel vrijwel de eerste die toebijt. Hierdoor kan hij gevaarlijk worden.
In vroeger tijd stond de windhond in zo hoge achting dat hij met het paard en de havik het gewone onderdeel voor een edelman was. Koning Canus (Knoet) maakte zelfs een wet dat aan niemand onder de rang van edelman toestand om deze hond te mogen houden.
Voor vele volken is hij even onmisbaar als de staande hond voor de Europese jager, de herdershond voor de schaapherder. Zuidelijke bewoners schatten hem even hoog als een goed paard. Bij de Arabische stammen bij de Sahara bestaat het spreekwoord:
“Een goede valk, een snelle hond, een edel paard.
Zijn meer dan twintig vrouwen waard”.
De noordelijke windhonden wijken allemaal nogal af. De zuidelijke behoren tot een ras waarvan de steppenwindhond een goed voorbeeld is. Op Egyptische gedenktekens komt dit ras met andere en vooral gevlekte windhonden voor.
De Italiaanse windhond is sierlijk, is echter maar klein en weegt vaak niet meer dan twee kg.
Jacht.
Het is een dier voor vlakke terreinen, hij loopt op het gezicht en niet op de reuk. Hij volgt de haas, is hem al op de hielen, het volgende moment zal de haas zeker gepakt worden. De haas is echter plotseling zijwaarts geweken en loopt nu wat hij kan in tegengestelde richting. De hond echter die hem regelrecht najoeg is doorgelopen, valt bijna op de grond, kijkt woedend om en wordt hoe langer hoe meer kwader, zoekt de haas die alweer een honderd meter verder is. Hij gaat ook die kant op, heeft het opnieuw bijna gegrepen, maar dan maakt de haas weer zo’n zijsprong en gaat het de hond als de eerste keer. Op die wijze zou de jacht nooit eindigen en daarom gebruikt men twee honden waarvan de ene de haas volgt en de ander hem de pas afsnijdt.
Ik heb er eens twee gezien die men tot op het einde der hei meenam. Zonder hen aan te sporen vloog de ene aanstonds de ruime vlakte in en matte zich geweldig af terwijl de andere die achteloos leek bij een bos wat heen en weer drentelde. Men prees de eerste en laakte de luiheid van de ander. Dan, kort daarna behaalde de laatste niet minder lof. Hij toonde de meeste voorzichtigheid te hebben gebruikt. Terwijl de ander de zwaarste arbeid had gedaan, want de koers van de hazen kende hij en paste hij op en ving de door de andere hond uit de hei opgejaagde hazen die naar de bossen vluchtten waartoe zijn fris bewaarde krachten hem in staat stelden. Ik heb me wel verwonderd dat hij zo weinig heeft van de aanhankelijkheid en vriendelijkheid die andere honden ons zo rijkelijk betonen’’.
Uit Buffon.
Deense Dog.
Dog, Canis familiaris molossus. (Canis lupus familiaris) De Deense hond wordt als bastaard van de windhond en bullenbijter beschouwd. Hij is groot en fraai en met een edele vorm. Slanke poten, gladde staart en grote, mooie ogen. De snoet is toegespitst. Hij werd vroeger veel gefokt en voor hertenjacht gebruikt.
Een ander ras is de wachthond of slagershond, de matin der Fransen wat huishond zou betekenen. Volgens Linnaeus zou hieruit in het noorden de Deense hond en in het zuiden de hazewindhond zich ontwikkeld hebben.
De sterkere honden trekken de zwaarbeladen wagentjes, karnen de boter of draaien het spit in de keuken. Anderen zijn de gidsen der blinden. Dit kan je op de scheepstimmerwerf van de O.I.C. te Amsterdam zien waar ze de blinden die de slijpstenen draaien ernaartoe en weg brengen wanneer de bel luidt om de arbeid te beginnen of te eindigen. Elke hond brengt de draaier bij zijn eigen slijpsteen, nooit bij een andere.
Sommigen leren kunsten, zij vermaken en spelen met onze kinderen, likken de zweren van hun vingertjes waardoor de genezing sterk bevorderd wordt. Anderen bewaken onze goederen, diensten die veelal onbetaalbaar zijn.
Duitse dog.
Door kruising hiervan werd de Duitse dog verkregen. Het is de Duitse ‘Rijkshond’ die ook wel Ulmer dog wordt genoemd. Het is volgens hen het oerbeeld van schoonheid, kracht, adel en elegantie. In Engeland wordt het de great Dane en in Frankrijk grand Danois genoemd.
Deze hond is kort behaard. Zijn kleur is effen zwart, licht of donkergrijs, bruin of lichtgeel. De lichtkleurige exemplaren zijn vaak donkerder gestreept of als ze licht grijs zijn meestal met onregelmatige donkere vlekken getekend. De middelmatig grote, hoog aangehechte oren worden in de regel ingekort. Een hond van dit ras kan in zijn derde jaar een schouderhoogte van vierennegentig cm. en een totale lengte van honderd vijf en zeventig cm bij een gewicht van ruim zestig kg halen.
Uit Buffon.
Engelse dog.
Een van de grootste rassen is de Engelse dog (Mastiff) die vaak als wachthond dienstdoet, vandaar ook de naam kettinghond. Men gelooft dat hij van Engelse oorsprong is. De kop is groot en zijn lippen hangen aan weerszijden van zijn mond afwaarts. Hij wordt gekenmerkt door levendigheid, kracht, moed, vlugheid en liefde voor zijn meester. Onder Jacobus I van Engeland moesten drie van deze dieren tegen een leeuw vechten, die laatste werd teruggedrongen in zijn hok.
Bij ons ontmoet je meestal een ras van middelmatige grootte dat in dat opzicht met een patrijshond vergeleken kan worden en dikwijls nog aanmerkelijk kleiner is. Ook zijn er wel donkergekleurde doggen te zien.
Uit Buffon.
Dog.
Zeer nauw verwant aan de bullenbijters zijn de eigenlijke doggen. Dit zijn zeer grote en sterke dieren met grote dikke en van voren recht afgeknotte snoet, wiens bovenlip, hoewel die aan de zijden over de onderlip heen hangt, de mond van voren niet sluit zodat het gebit voortdurend zichtbaar blijft.
De neus is niet zelden gespleten. De is vacht kortharig en gewoonlijk effen rood van kleur, dikwijls echter bont.
Shakespeare, ‘King Lear’ iii 6, 71-2.
‘Mastiff, greyhound, mongrel grim’.
Hound or spaniel, brach or lym’.
King Henry V, iii, 7, 151; ‘That island of England breeds very valiant creatures; their mastiffs are of unmatchable courage’. ‘Dat eiland Engeland brengt recht dappere schepsels voort; hun bullebijters hebben hun gelijken niet in moed’.
Bullenbijter.
Een bullenbijter is een voor stierengevechten (bull) afgerichte hond, het is de bulhond, de Engels bulldog, bullhond of boxer.
De bullenbijter heeft de romp ineengedrongen, de rug niet gekromd, de borst breed en diep, de hals tamelijk kort en dik, de kop rondachtig en hoog, het voorhoofd sterk gewelfd, de snoet kort, naar voren smaller wordend en sterk afgeknot. De bovenlip hangt aan weerszijden over de onderlip heen, beide zijn voortdurend met speeksel bedekt. De vrij lange en middelmatig brede oren zijn afgerond en half hangend, dat wil zeggen zij staan voor de helft rechtop terwijl de top omgebogen is en naar beneden hangt. De krachtige poten zijn middelmatig hoog. De staart is bij de wortel dik en wordt naar de spits dunner, is vrij lang en reikt tot op het hielgewricht. De kleur is of vaal of bruinachtig geel, soms met een zwartachtige waas overtogen, de snuit, de lippen en de buitenste randen van de oren zijn zwart.
Afkomst.
Vermoedelijk komt de bullenbijter uit Ierland, daar vindt men de beste rassen die er bestaan.
Strijd.
Vanwege de zwaarte en logheid lopen ze niet snel en ook niet lang achtereen. Daarentegen hebben ze een buitengewone spierkracht, veel vastberadenheid en een ongelofelijke moed. Op enkele uitzonderingen na zijn ze de moedigste van alle dieren. Vanwege hun spierkracht zijn ze geschikt voor moeilijke opgaven, voor de strijd met wilde dieren. Elke bullenbijter went zich aan de mens en offert zonder aarzeling zijn leven voor hem op. Hij is uitnemend geschikt voor het bewaken van een huis, verdedigt het hem toevertrouwde goed met waarlijk voorbeeldige moed. Hij wordt ook als wachter bij het rundvee geplaatst en is in staat om de wildste stier in bedwang te houden want hij is behendig genoeg om op het juiste ogenblik zijn tegenstander met de tanden bij de bek te pakken en zo lang vast te houden totdat de stier zich gewillig aan de hond onderwerpt. Voor de strijd met de grote roofdieren, beren, wolven en wilde zwijnen kan hij gemakkelijk afgericht worden.
Tegenover andere honden is hij aardig, zoekt slechts zelden twist. Hij is trouw en gehecht aan zijn meester, maar is voor vreemden steeds gevaarlijk en als hij opgehitst wordt is hij te vrezen. Hij geeft aan zijn meester bewijzen van trouw en gehechtheid, maar alleen als hij die volkomen heeft leren kennen en uit ervaring weet dat zijn lichaamskracht het onderspit moet delven voor de geestesgaven van de mens. Zo lang hij dit niet weet bestaat het gevaar dat hij een poging doet om de mens op gelijke wijze te behandelen als dieren. Zijn nieuwe meester werd wel eens de staat van beleg afgekondigd en gedwongen te blijven waar hij was. Soms richt hun bijtlust zich op de meester. Men verhaalt van een vrolijke geschiedenis van iemand die door zijn kwaad geluimde dog belet werd op te staan en die daarom de hele dag te bed moest blijven totdat anderen hem uit deze gevangenschap verlosten. De buldog wordt voor weinig leerzaam gehouden, toch is er een geval bekend dat een dog gewoon was voor zijn baas een rijtuig te halen waarbij hij de koetsier blaffend de weg wees naar de woning. Meer nog dan de bullenbijter wordt de boxer als een woedend, ongenaakbaar en stompzinnig dier beschouwd. Dit geldt niet voor alle dieren van dit ras. De bulldog is buitengewoon bijtlustig en heerszuchtig, het is hem een genoegen een ander dier dood te bijten. Zijn moed is waarschijnlijk nog groter dan zijn verschrikkelijke sterkte. Wat een bulldog eens gegrepen heeft laat hij niet los. Men kan een bulldog in een stuk stof laten bijten en hem bij dat voorwerp optillen, op de rug werpen en andere dingen met hem doen zonder dat hij zijn gebit opent.
Deze eigenschappen waren al bij de Romeinen bekend. De hond werd daar gebruikt om een hoofdrol in de bloedige spelen van het circus te vervullen.
Mops.
Tot de doggen behoort ook de mops, een soort bullenbijter in het klein. Zijn snoet is op een eigenaardige wijze afgeknot. Ook de kurkentrekker vormige staart is apart. Zijn ineengedrongen krachtige lichaamsbouw en wantrouwige, brommige aard laten hem veel op de bulhonden gelijken. Hij wordt licht vertroeteld en bedorven en is dan nukkig en lastig. Vele mensen hebben een hekel aan hem.
Uit talesandtails.com
Cubaanse bloedhonden.
Dit is een ras van bullenbijters die vroeger gebruikt werd om mensen te vangen, te vellen of te doden. Lang werden ze in de koninklijke bossen gebruikt om wilddieven te vangen. Al bij de verovering van Mexico maakten de Spanjaarden er gebruik van. Een van deze honden die =Becerillo werd genoemd van Ponce de Leon, is beroemd of liever berucht geworden. Hij muntte door stoutmoedigheid en schranderheid uit. Bij de aanval was hij gewoon om zich in de dichtste drommen van de Indianen te werpen en een van hen bij de arm te pakken en hem op die manier als levende gevangene mee te nemen. Als hij gehoorzaamde deed de hond hem geen kwaad, als hij weigerde wierp het dier hem onmiddellijk op de grond en beet hem dood. De Indianen die zich onderworpen hadden wist hij nauwkeurig te onderscheiden van de vijanden en deed hen niets. Nog in 1798 werden deze honden op Jamaica ingezet bij de slavenoproer. Toen waren het de Engelsen die op mensen jacht maakten.
Uit animal.memozee.com
Tibetaanse dog.
Ook deze dog was bij de Romeinen bekend. Dit is een prachtig dier met een indrukwekkend voorkomen. In grootte overtreft hij alle rassen, is bovendien schoon van gestalte en fraai van kleur. De lange, ruigharige vacht is grotendeels zwart, de snuit en de wenkbrauwenstreek zijn geelachtig. De bruikbaarheid en gehoorzaamheid van dit dier worden in zijn vaderland zeer geroemd.
Dashonden.
Canis familiaris vertago.
De dashonden, Duits Dachshund, om op dassen te jagen, worden in Engeland terriër genoemd. Ze onderscheiden zich van andere honden door de hoogst merkwaardige vorm en andere merkwaardige eigenschappen. De lange, rolvormige, naar onderen gekromde romp met de naar binnen gebogen rug die op korte, verdraaide poten rust, de grote kop en de grote snoet met het degelijke gebit, de hangende oren, de grote tenen met scherpe klauwen en het korte stijve haar kenmerken hen. De staartspits bereikt nagenoeg het hielgewricht. Het haar is kort en grof, maar glad en nogal verschillend van kleur. Aan de bovenzijde is het haar gewoonlijk zwart of bruin, van onderen roestrood, vaak ook eenkleurig bruin of geelachtig en soms zelfs grijs of gevlekt. In de regel staan een paar licht roestrode vlekken boven de beide ogen.
Jacht.
De afkomst is wat onzeker. Xenophon lijkt ze gekend te hebben. Ook zie je ze afgebeeld op Egyptische tempels. In verhouding tot zijn grootte is de dashond een buitengewoon sterk dier dat bovendien zeer moedig is. Op de jacht zijn ze verzot, maar de dashond heeft de onhebbelijkheid om zich weinig of niets van het bevel van zijn meester aan te trekken en eet ook het buit gemaakte wild aan.
De dashond wijdt zich aan de vervolging van het wild met de grootste ijver en begeeft zich in de verwardste wildernissen. Daar vindt hij geholpen door zijn zintuigen al gauw een stuk wild en nu vergeet hij alles. Het wild wordt achtervolgd, fluiten, roepen, schelden, slaan, niets helpt. Uren achtervolgt hij de opgespoorde haas, uren woelt en graaft hij in een hol waarin een konijn zich verschanst heeft, onvermoeid rent hij een ree achterna. Als hij vermoeid is gaat hij liggen en zet de jacht voort als hij uitgerust is. Daarom is de dashond maar voor een jachtbedrijf bruikbaar, namelijk om dieren die onder de grond wonen uit hun holen te verdrijven. De das.
Alle dashonden hebben een zeer fijne neus en buitengewoon fijn gehoor, ze zijn voldoende dapper en volhardend. Zelfs op een wild zwijn gaan ze onverschrokken af en weten behendig buiten zijn tanden te blijven. Ze zijn schrander, trouw, leerzaam, vrolijk en prettig in de omgang, waakzaam, laten zich door vreemden niet tot ontrouw verleiden. Ongelukkig zijn ze listig en diefachtig, op latere leeftijd ernstig, knorrig, bijtlustig en dikwijls vals.
Otterhond.
De otterhond die naar zijn vaderland Skije-terrier heet. Die zou ontstaan zijn door kruising van een ruigharige terriër met een aantal aan de dashonden verwant ras dat rechte poten heeft. Het wordt wel spithond genoemd omdat het in Engeland en Frankrijk gebruikt wordt voor het draaien van het braadspit dat men hiervoor net als bij ons de karnhond in een tonvormig treerad laat lopen.
Het is een forsgebouwd dier met tamelijk lange romp, rechte poten, lange kop, tamelijk spitse snoet en hangende oren. Zijn schouderhoogte bedraagt vaak zestig cm. Zijn ruige, middelmatig lange en verwarde vacht is meestal licht grijs van kleur. Hij is zeer goed tegen temperatuurswisselingen bestand. Kan uitstekend zwemmen en duiken en wordt daarom voor de otterjacht gebruikt. Vroeger deed het ook wel bij de hazenjacht dienst en heet daarom ook Welsh-harrier.
Jachthonden.
Canis familiaris sagax. (scherp ruikend)
Deze groep omvat een veel groter aantal rassen en vormen dan die van de dashonden. Al deze dieren zijn krachtig, snel ter been en door de hoge ontwikkeling van hun zintuigen, vooral de fijne reuk, meer dan de andere honden voor de jacht geschikt. Ze hebben zulk sterk ontwikkeld reukvermogen dat ze het wild na uren, zelfs na dagen door de reuk kunnen waarnemen.
Staande honden. Die zijn middelmatig groot en tamelijk fors gebouwd. Hun snoet is lang en dik, de neus is soms gespleten, het oor breed, lang en hangend (men noemt de oorlappen het ‘behang’) ze zijn of kort en gladharig of ruigharig. Hun kleur is gewoonlijk wit met bruin, zeldzamer met zwarte vlekken. Men treft ook geheel witte, bruine, zwarte of gele exemplaren aan.
De namen waaronder verschillende jachthonden hier bekend zijn worden wel eens verwisseld of in ruimere zin gebruikt. Zo wordt de naam ‘staande hond’ soms beperkt tot de gladharige verscheidenheid, terwijl de naam ‘patrijshond’ meer bepaaldelijk tot aanduiding van de lang- en ruigharige rassen dient. Bij de Engelse is dit duidelijker. Hun gladharige staande hond heet ‘pointer’, dit dier ‘tekent’ (het wijst de jager het wild) door in de nabijheid van het door hem opgespoorde dier onbeweeglijk te blijven staan. Het heeft de neus naar het doelwit van de jacht gericht. (in Frans chien d’arret)
De langharige Engelse staande hond heet ‘setter’ omdat hij gewoon was te tekenen door te gaan zitten of liggen bij de plaats waar het wild verborgen was. (in Frans chien couchant)
Speurhond.
uit doglawreporter.blogspot.com
De speurhond is de Duits Schweisshund en de Engelse bloodhound of talbot.
“You starved bloodhound’. Jij uitgehongerde bloedhond’, 2 King Henry IV, v 4, 31’.
Deze hond lijkt in grootte en gestalte op een gladharige, staande hond. De dieren die tot dit ras behoren zijn fors gebouwd. Hun kleur is gewoonlijk als die van run of wisselt af van rood tot vaalgeel met een zwartachtig waas aan de snoet en de oren. Dikwijls hebben ze een donkere streep over de rug. De kop is breed en weinig gewelfd, de zwarte of bijna vleeskleurige neus is merkbaar breder dan bij de overige jachthonden. De lippen van de stompe snoet hangen breed af en vormen in de mondhoek een sterke plooi. De brede, afhangende oren zijn middelmatig lang en van onderen afgerond. De uitdrukking van het gelaat is ernstig, schrander en edel. De staart neemt in dikte af tot aan de spits. Zijn stem is vol en diep, hij slaat op een eigenaardige, gerekte wijze aan zodat iedereen die hem gehoord heeft hem gemakkelijk weer herkent.
De speurhond is een bijna onmisbare helper bij de jacht op grootwild, hij moet het spoor van het aangeschoten dier volgen. Aan de lijn gehouden brengt hij bij het ‘nazoeken’ de jager door bossen en struiken naar de plaats waar het gewonde dier zich heeft neergelegd. Als men hem los laat lopen dan slaat hij ‘dood’ aan. Als het wild nogmaals is gaan lopen vervolgt hij het al blaffend tot zijn meester er een eind aan maakt.
In vroegere tijden werd de speurhond door de Engelsen in hun oorlogen tegen Schotland, Ierland en Frankrijk gebruikt. Ook beschermde hij zijn meester en zijn hof tegen de destijds veelvuldig voorkomende rovers en spoorde dieven op. Naar men meent is de talbot de stamvader van de pointers, setters en voshonden.
Uit Buffon.
Parforce.
Bij de parforce-jacht wordt het wild door honden, vaak in koppels van zes a veertig stuks, zo lang nagejaagd dat het wild door vermoeienis uitgeput blijft staan en vaak door de honden gegrepen of door de jager die te paard volgt afgemaakt. Het wild wordt dus par-force (door krachtsinspanning) verkregen en niet van af de verte geschoten. Voor dit doel dienen verschillende hondenrassen die daarom parforce honden of brakken (in Frans chiens courants) heten. Van Beverwijck, ‘zeer misselijk worden en de maag zich zeer tot walgen stelt wat we zeeziek noemen waardoor ze ook aan het braken komen wat zo genoemd is naar de brakken omdat die honden zeer braakachtig zijn’.
Nederrijns moraalboek, Bestiaria d’ Amour, rond 1250; ‘‘Want mocht ik doen als de hond, die is van zulke natuur dat als hij spijs gegeten heeft en de mond het eruit geworpen heeft, dan gaat hij en eet iets anders weer dan had ik wel honderd keer mijn liefdesaanzoek willen inslikken, nadat het aan mijn lippen ontsnapt was.’
Brak of brach is een kleine hond, het Italiaanse equivalent is bracca, in Duits is het Bracke, Franse brachet of braque, het bestemmingswoord is ruiken.
Taming of the Shrew, Induction 1, 17-8.
‘Ik zeg u, jager, zorg voor deze honden’.
Zie, vlugvoet schuimt, voer deze aan de lijn’.
En koppel Nero met de diepe blaffer’ .
Een van deze honden, de Schotse hertenhond (de greyhound of deerhound) zou ontstaan zijn door een kruising van de bloedhond en windhond. Deze hond die de eigenschappen van beiden in zich verenigt onderscheidt die zich door een zeer fijn reukvermogen en een buitengewone snelheid.
George III was een hartstochtelijk liefhebber van de hertendrijfjacht. Vaak werd met zulk een ijver gejaagd dat van de honderd bereden jagers er tenslotte nog maar tien of twintig over waren als het wild door de honden gegrepen werd. Vliegensvlug werden ongelooflijke afstanden afgelegd, de jacht werd zolang voortgezet dat een groot deel van de paarden en zelfs vele honden hierbij om ‘t leven kwamen.
Say, thou wilt course; thy grey-hounds are as swift’.
As breathed stags, ay, fleeter than the roe’.
Heraldiek.
De brak behoort tot de drijfhonden die voor jacht, vooral de lange jacht gebruikt werden. De brak laat zich gemakkelijk africhten, men leert hen te kennen geven waar het gevogelte als patrijzen, fazanten, snippen en dergelijke zich in hun schuilplaats ophouden. Het dier wordt, behalve in wapens, ook veelvuldig aangetroffen op doeken van Nederlandse schilders als bij Jan Steen en Pieter de Hoogh alsmede op grafmonumenten. Hieruit kan de gevolgtrekking gemaakt worden dat deze jachthond hier veel gehouden moet zijn als lopende hond. In wapens wordt hij zowel in zijn geheel als alleen met de kop met uithangende tong afgebeeld. Hij is het embleem van het heerlijke jachtrecht, evenals de vroeger veel voorkomende windhond en dog. Hij is het symbool van waakzaamheid omdat reeds blaffende honden de Byzantijnen in 340 v. Chr. Koning Philips van Macedonië verraadden. Voorts is hij het symbool van trouw en aanhankelijkheid en juist daarom wordt hij met een halsband afgebeeld. Hij volgt zijn meester op alle wegen, speurt voor hem het wild op en bewaakt huis en hof. Het is niet uitgesloten dat honden in wapens werden opgenomen ter herinnering aan het oude volksgeloof dat juist huilende honden branden of sterven zouden aankondigen wat door de eerste wapenvoerder zou zijn ondervonden.
Voshonden.
Hier zijn in Engeland hele boeken over geschreven. Beroemde mannen hebben zich vaak meer met hun koppels voshonden beziggehouden dan met andere zaken. Deze hond verenigt in zich de snelheid van de windhond, de moed van de bullenbijter, de fijne neus van de bloedhond en de schranderheid van de poedel, kortom alle goede eigenschappen van een hond. Ze achtervolgen de vos meer dan halve dagen. De honden van de hertog van Richmond vonden ‘s morgens om kwart voor acht de vos en grepen hem eerst zes uur ‘s avonds, dus na een snelle loop van tien uur. Verscheidene jagers moesten driemaal van paard wisselen en verscheidene van deze dieren bezweken. Van de veertig honden waren er op het einde er nog maar drieëntwintig over.
Spion. Uit femaledogname.blogspot.com
Veel kleiner dan de vijfenvijftig a zestig cm hoge voshond is de spion, (Duitse Stoberhund, Franse choupille en Engelse beagle) wiens schouderhoogte maar vijf en dertig cm bedraagt. Het zou een bastaard zijn van de voshond en de dashond. Hij jaagt kort onder het geweer en tekent voor het wild zonder te staan. Vroeger werden koppels van deze dieren veel voor de drijfjacht op hazen gebruikt.
Twelft Night ii, 3, 195; ‘She’s a beagle’ true bred, and one that adores me’. Ze is een speurhondje van echt ras en een die mij aanbidt’.
Zijdehonden.
Uit Buffon.
Canis familiaris extrarius. (vreemd, niet van het huishouden)
Onder deze naam vat men gewoonlijk een aantal zeer uiteenlopende hondenrassen samen. Ze onderscheiden zich door een uit lange, zijdeachtige haren bestaande vacht (gekruld of gegolfd) en een middelmatig lange, vooral aan de onderzijde lange, zijdeachtig behaarde staart.
Ze heten ook Spaanse honden (in Frans epagneul en in Engels spaniel) een naam die van het eiland Hispanolia (Haïti) ontleend is waar het van afkomstig is. Een dergelijk hondje redde Prins Willem I voor Mons van het leven. Willem de I, prins van Oranje, werd eens door de Spanjaarden ‘s nachts overrompeld. Zijn gezin sliep. Na de wachters gedood hebben verschenen de vijanden voor zijn tent. Zijn hondje dat de onraad bemerkte sprong op zijn gezicht en maakte hem wakker en liet hem aan het gevaar ontkomen. De hond bij de koningen is vaak de wachter in de tijd dat er overal gevaar was en er nog geen inbrekersalarm aanwezig was.
Alle zijdehonden bewegen zich vlug en snel, maar kunnen zich niet lang achtereen inspannen. Ze hebben een fijne neus en groot verstand, zonder evenwel bijzonder leerzaam te zijn. Sommigen worden voor de jacht op klein wild en vooral vogels gebruikt. Dat zijn de kwartelhonden of patrijshonden. Hiervoor moeten ze een zeer goede opvoeding ontvangen hebben omdat deze dieren van naturen te driftig en te hartstochtelijk jagen. Zelfs na een uitmuntende dressuur sidderen ze van begeerte bij het vinden van een spoor, ze zijn niet in staat hun vreugde of ijver te verbergen, maar keffen en blaffen bijna voortdurend. Daarom worden ze meer in de kamer gehouden dan voor jacht gebruikt. Ze zijn wel zeer moedig. Alle patrijshonden onderscheiden zich door een grote mate van schranderheid en trouw.
‘Midsummer Night’s Dream’ ii, 1, 203-7.
“And even for that I love you the more’. ‘En juist daarom bemin ik u te meer’.
‘I am your spanie’. ‘Ik ben uw hondje”.
Ze zijn zeer aan hun meester gehecht. Men heeft voorbeelden gezien dat het dier van verdriet stierf bij het verlies van zijn meester.
De water spaniël of water patrijshond is een van de leerzaamste honden en zeer gehecht aan de mens. Je leert hem gemakkelijk voorwerpen te zoeken, te dragen en te brengen, naar een stuk geld duiken en dat aan je voeten neerleggen. Hij wordt gebruikt voor de jacht op otters, eenden en watervogels. Zodra het geweer is afgeschoten zwemt hij naar het wild en brengt het naar zijn meester.
De kleine Spaanse of liever Engelse hondjes heten King Charles, de allerkleinste Blemheim hondjes. De eerste naam brengt in herinnering dat koning Karel II van Engeland buitengewoon veel van deze diertjes hield en er altijd enige bij zich had. Ze onderscheiden zich door hun donkere kleur die trouwens dikwijls een bruinachtige tint vertoont, de witte voorborst, het zijdeachtige zachte, lange haar en het grote, lange ‘behang’. De allerbeste en meest gezochte van deze diertjes wegen niet meer dan twee en een halve kg, de grootste drie en een halve kg.
Het zijn gezellige dieren die met weinig moeite vele kunstjes kunnen leren. Een onaangename eigenschap is dat hun ogen altijd nat van tranen zijn die uit de binnenooghoek af en toe over de wangen vloeien.
Ook de Maltezer en Bolognezer schoothondjes en leeuwtjes behoren hiertoe.
Uit Buffon.
Schoothondjes zijn gelijk aan de opgepronkte lediglopers en doen niets anders dan eten, drinken en keffen, brengen niemand enig voordeel maar allen zeer veel last aan. Wat erger is, lekker gespijsd, vlijtig gekoesterd, sottelijk geliefkoosd en hoog geprezen vergelden zij soms al deze gunsten der hen aanbiddende jufferen met een dodelijke beet.
Je zal eerst het vertrouwen van het schoothondje moeten overwinnen vooral eer je naar de gunsten van de maagd kan dingen.
Uit retrieverman.net
Newfoundlander.
Newfoundlander of terreneuve is de grote onder hen. Die is kolossaal, sterk en fors, een brede hangende kop, enigszins verdikte snoet, middelmatig grote, hangende ruig behaarde oren, sterke borst, krachtige hals, tamelijk hoge, forse poten wiens tenen door de sterk ontwikkelde zwemvliezen verenigd zijn, dichte, lange, gekroesde of wollig, zachte, bijna zijdeachtige haren vormen de vacht, de ruig behaarde staart is vrij lang. De kleur van deze dieren is geheel verschillend. Velen zijn zwart met een helder, roest gele vlek boven ieder oog en roest gele vlekken aan de keel en voetgewrichten, wat minder komen zwart en wit, of bruin en wit gevlekte, of effen zwartbruine en witte exemplaren voor.
Het is een van de mooiste vormen van zijn soort, al de eigenschappen harmonieert hij met uitwendige schoonheid. Hij is in de hoogste mate trouw en gehecht aan zijn meester, verstandig en uiterst leerzaam. Het is de beste van de waterhonden, het water schijnt zijn element te zijn.
Hij zwemt net zo goed met de stroom mee als ertegenop. Dat maakt het dier uitermate geschikt om mensen uit het water te redden. Het is daar de beste kinderoppasser die je denken kan. Hij is verder goedaardig en zorgzaam. Voor lieden die hem evengoed opzettelijk kwellen wordt hij dikwijls gevaarlijk.
De Newfoundlander werd het eerst uit Newfoundland aangevoerd, daar werd hij door de planters gebruikt om hout uit het binnenland naar de kust te brengen.
Uit mentalfloss.com
Sint-Bernardshond.
De St. Bernards- of Bernhardinerhond lijkt op de vorige. Het zijn grote, langharige uiterst sterke dieren met een korte, brede snuit en lang ‘behang’. Ze zijn buitengewoon scherpzinnig en trouw. Ze zijn nu niet meer zuiver aanwezig omdat ze door hun trouwe diensten bij lawines om het leven zijn gekomen. Een ras dat weinig van het oorspronkelijke scheelt wordt nu gefokt.
Redders.
Het vaderland van deze dieren is het klooster St. Bernard dat 2472m boven de zeespiegel is gelegen, in de sombere bergpas waar de winter wel acht tot negen maanden duurt. Daar vallen alleen in de zomer grote sneeuwvlokken, in de winter echter droge, kleine, broze ijskristallen die zo fijn zijn dat de wind ze door alle naden en kieren van ramen en deuren kan blazen. Vooral in de nabijheid van dit klooster jaagt de wind dit ijspoeder tot losse sneeuwwanden van tien tot twaalf meter op die de paden en afgronden bedekken en bij de geringste schok in de diepte storten.
De reis is daar alleen in de zomer met volkomen helder weer zonder gevaar. De rest van het jaar en vooral met storm en in de winter is er aan een tocht veel gevaar verbonden. Ieder jaar eist de berg een aantal slachtoffers. De ene valt in een spleet, de ander wordt onder sneeuwval bedolven, een derde wordt zo door nevel omhuld dat hij van het pad af raakt en in de wildernis van honger en vermoeidheid bezwijkt, een vierde wordt bevangen door slaap waaruit hij niet weer ontwaakt. Zonder de opofferende werkzaamheid van de monniken zou de bergpas maar een paar weken per jaar begaanbaar zijn.
Sinds de achtste eeuw wijdden de monniken zich aan de edele taak van de verzorging en redding van reizigers. Kosteloos vinden de reizigers in het klooster een onderkomen. De stevige, stenen gebouwen waarin het haardvuur nooit uitgaat kunnen in geval van nood een paar honderd mensen herbergen. De eigenaardigste werkzaamheid is echter steeds de veiligheidsdienst waarbij de wereldberoemde honden aan meehelpen. Iedere dag gaan twee knechten van het klooster over de gevaarlijke plaatsen van de pas. De een gaat van de laagstgelegen herdershut naar het hospitium omhoog en de andere in tegengestelde richting. Bij onweer of sneeuwval wordt hun aantal verdrievoudigd, verscheidene geestelijken voegen zich dan bij de zoekers die door honden vergezeld worden en met schoppen, draagbaren en verversingen voorzien zijn. Ieder verdacht spoor wordt zorgvuldig gevolgd, voortdurend klinken signalen, op de honden wordt nauwkeurig gelet. Die zijn zeer goed gedresseerd op het volgen van een menselijk spoor en zwerven soms dagen achtereen door alle afgronden en wegen van het gebergte. Als ze een door kou verstijfd mens vinden lopen ze langs de kortste weg terug, blaffen luid en leiden de steeds gereedstaande monniken naar de ongelukkige. Als ze een lawine ontmoeten onderzoeken ze of er niet een spoor van een mens is, als hun neus de zekerheid geeft beginnen ze te graven waarbij hun forse klauwen en grote lichaamskracht goed van pas komen. Gewoonlijk dragen ze aan de hals een korfje met versterkende levensmiddelen of een flesje wijn, op de rug dikwijls een wollen deken. Het aantal mensen die zo door de honden gered zijn is zeer groot. In de geschiedenisboeken van het klooster wordt er nauwkeurig een aantekening van bijgehouden. De beroemdste hond was Barry, een onvermoeid werkzaam dier dat aan meer dan veertig mensen het leven redde. Eens droeg hij zelfs een knaapje op zijn rug naar het klooster waar hij aan de bel trok om binnen te komen.
Uit Buffon.
Poedel.
Een zijdehond is ook de poedel en die wordt ook wel waterhond genoemd. Een beschrijving zal eigenlijk wel niet nodig zijn. De ineengedrongen bouw van het lichaam met de lange, wollige en vlokkige haren, die op vele plaatsen echte lokken vormen en de gehele hond van een dicht kleed voorzien, de lange en brede oren onderscheiden hem van zijn verwanten. Een fraaie poedel moet geheel wit of geheel zwart zijn, hoogstens mag hij op zijn overigens zwarte vacht een witte bles of borstvlek hebben. Een poedel verraadt zijn verwantschap met de overige zijdehonden omdat hij zoveel van water houdt. Hij zwemt graag en goed. De vliezen tussen zijn tenen zijn groter dan bij de meeste andere honden waardoor hij een uitstekend zwemmer is. Hij wordt dikwijls aan boord van vaartuigen gehouden om kleine voorwerpen die in water vallen eruit te halen. Meer is hij geschikt om de mens gezelschap te houden.
Hij kan zichzelf leren dansen, zijn smaakzin is fijn, zijn reukzin is beroemd. Wanneer men hem van een vermist kind een of ander kledingstuk laat ruiken kan hij daardoor het verloren kind terugvinden.
Hij heeft een zeer goede plaatszin. Hij herkent de plaats waar hij het eenmaal goed heeft gehad. Daarom kan men hem leren om naar de bakker of de slager te gaan.
Hij is kleinzerig, maar zijn gehoor is voortreffelijk. Van verre herkent hij de stem van zijn meester en merkt ook het verschil op waarop die spreekt, hij herkent de huisgenoten aan het geluid van hun voetstappen. Sommige muziekinstrumenten vallen bij hem in de smaak, anderen niet.
Zijn gezichtsvermogen is minder, hij ziet niet goed. Heeft een buitengewoon scherp waarnemingsvermogen, is een uitmuntend opmerker en heeft een sterk geheugen. Verder is zijn zucht tot nabootsing en zijn ijdelheid bekend. Altijd kijkt hij zijn meester aan, gaat na wat die doet en wil hem van dienst zijn. Het is een echte ogendienaar. Kinderen houden van hem omdat hij zonder knorren, bijten of ongeduldig worden alles toelaat. Hoe vraatzuchtig hij ook is, toch kan men hem de brokken zo uit de mond halen wat maar weinig honden toelaten. Hij is minder geschikt als wachthond en kan moeilijk tegen andere mensen opgehitst worden.
De poedel is ook bijzonder gesteld op vrijheid van beweging. Hij wil komen en gaan zoals het hem goeddunkt en probeert zich op allerlei manieren te bevrijden.
De Duitse lievelingshond is de poedel. Sprak Goethe daarom over ‘des Pudels Kern?’
Ook Schopenhauers grootste vriend was de poedel.
Toch was er in Duitsland het geloof dat een zwarte poedel de graven van priesters en dominees bezochten die in hun leven gefaald hadden. Dit mogelijk naar Faust waar de duivel in de gedaante van een zwarte hond binnen komt.
Uit www.dierenarts-dierenkliniek.nl
Schapenhonden, onder andere de langharige Schotse collie.
Uit doggyfun.skynetblogs.be
Rattenvanger.
De rattenvanger, Pintscher van de Duitsers, wordt wel tot de vorige groep gerekend. Dat komt door de beharing en de vorm van de snuit, oren en staart, door de goedaardigheid en trouw, vrolijkheid en speelsheid. Men onderscheidt ze in gladharige en ruigharige.
De eerstgenoemde lijkt door zijn lichaamsbouw op een dashond, verschilt er echter door de hoge en rechte poten en de geheel rechtopstaande of slechts aan de spits overhangende oren. De meeste zijn donker van kleur, gevlekte komen zelden voor. Hun lichaam is tamelijk slank, de kop fors, de snoet lang en recht afgeknot, de staart wordt naar achteren gericht, de poten zijn middelmatig hoog en recht. Gewoonlijk snijdt men deze dieren als ze nog jong zijn de staart en oren af waardoor ze niet mooier worden. Pintscher komt dan ook van het Engelse pinch: knijpen omdat de staart en oren afgesneden worden de gelijke betekenis in Frans is pincer, vandaar pince-nez: neusklemmer en pincette.
Als rattenvangers zijn het uiterst schrandere en bijzonder levendige dieren die buitengewoon belust zijn op jagen. Het is hun grootste genoegen ratten, muizen en mollen op te sporen en te vangen. Als huisgenoot zijn ze lastig omdat ze door hun voortdurende onrustigheid veel last veroorzaken. Wel vergezelt hij zijn meester graag te paard of als hij gaat lopen. Zelfs bij de snelste rit weet hij tijd te vinden om ieder muizengat te onderzoeken en iedere mol bij het opwerpen van zijn aardhopen te verstoren.
Uit blog.seniorennet.be
Smousje.
In Engeland werden er zelfs rattenjachten gehouden, hierbij werden zelfs grote sommen verwed.
De kleine ruigharige rattenvanger wordt wel smousje genoemd. Hij verschilt aanmerkelijk van zijn gladharige rasgenoot. Juist om zijn lelijkheid, het heeft vrijwel een apengezicht, het is het aaphondje, en gezelligheid en is zeer dapper in zijn strijd tegen andere honden. Ook is hij zeer goed voor de rattenjacht en wordt voor de konijnen- en kwarteljacht gebruikt.
Huishonden.
Canis familiaris domesticus. Tot de familie behorend en gedomesticeerd.
Deze omvat een groep honden die de mens zeer trouw dienen en vaak voor slavenarbeid gebruikt worden, het zijn de huishonden in engere zin.
Uit Buffon.
Herdershond.
Die verschilt van alle overige honden doordat alleen de toppen van zijn oren overhangen, ook is hij in de regel slank gebouwd, mager, hoog op de poten met sterk uitkomende pezen en spieren als een wolf waarbij hij trouwens in grootte aanmerkelijk achterstaat. De langwerpige kop met de spitse snoet, de magere, rechte poten, de middelmatig lange staart die gewoonlijk een weinig ingetrokken wordt, het dichtbehaarde, krulharige, dikwijls ruige vel van grijs bruinachtige kleur zijn de kenmerken.
De herdershond volgt de kooiman naar de eendenkooi en je zal zien hoe onvermoed de hond zijn meester helpt in het vangen van de eendvogels. In de regel treedt de herdershond in zijn eerste levensjaar als veehoeder in dienst. Mettertijd leert hij zijn arbeid volledig verrichten. Hoe zal het de herdersjongen in de wijde heide van Drenthe, van de Veluwe, van de Meyers van den Bosch en de Baronie van Breda maken, als ze met enige honderden schapen ‘s morgens zullen uitgaan. Die ze de hele dag in die ruime vlakten hoeden en ‘s avonds laat met hen terug keren zonder er een te verliezen als ze geen hond bij zich zouden hebben? Die hond loopt altoos op de weg, links en rechts, over en weer, achter de uitgaande kudde en drijft ze voort tot in de hei. Wanneer ze grazen legt hij zich neer bij zijn jonge meester. Als die een liedje op zijn fluit deunt houdt hij het oog op de afzwervers die hij, opstaand, met verstoord geblaf naar de grote hoop jaagt. Of bij geen gehoor ernaartoe loopt en op forse toon hen dwingt zich bij de anderen te houden waarna hij naar zijn wachtplaats terugkeert.
Evenals iedere hond is de herdershond een spiegelbeeld van zijn meester. De Spaanse herdershond is driftig, de Duitse even goedaardig als zijn baas. Als de herder een vreedzaam leven leidt zal ook zijn hond vreedzaam zijn. Er zijn herdershonden die als ‘t ware ieder woord van hun baas verstaan.
Uit www.derashond.nl
Keeshond.
Wat de herdershond is voor het vee is de keeshond voor het huis (het is de Spitz of Pommer van de Duitsers) De keeshond is klein of hoogstens middelmatig groot, krachtig en gedrongen van gestalte, kortpotig en langstaartig. De spits snuitige kop is uitgerust met middelmatig grote ogen en oren, heeft een schrander en levendig gezicht dat dicht bekleed is met soms grove- en langharige, soms fijn- en kortharige vacht van zuiver witte, gele, vos-rode, grijze, bij uitzondering ook zwarte kleur, hoogstens nog met een witte bles aan het voorhoofd en witte merken aan de voeten.
Het is de hond die bij ons en Duitsland de boerenerven bewaakt. Als metgezel van de voerman ontbreekt hij in Duitsland vrijwel nergens, door zijn vrolijke aard verschaft hij de man op zijn eenzame en moeilijke reizen afleiding.
De keeshond heeft en onwankelbare trouw en gehechtheid, is zeer opmerkzaam, vreest geen regen of kou en legt zich daar vaak neer waar de wind het hardst huilt. Ze zijn wel gesteld op hun vrijheid en niet geschikt om vast te liggen.
Wolfshond.
De wolfshonden, zo genoemd naar hun voorkomen, zijn groter en krachtiger dan voorgaande. Ze lijken het meest op herdershonden, ook in hun werkterrein.
Als voorbeeld geldt de Eskimohond. Zijn schouderhoogte bedraagt vijftig a zestig cm, in sommige gewesten komen forsere dieren voor. Hij heeft overeind staande oren. Een dikke vacht die in de winter geheel wollig is en in kleur varieert van donkerbruin, zwart tot wit of gevlekt. Hij heeft een listige gezichtsuitdrukking. Een pluimstaart die sierlijk over zijn rug hangt. Hij gedraagt zich als half wild dier, hoewel hij slechts tijdelijk een zekere mate van vrijheid geniet. Men gebruikt hem voor het hoeden van het vee als voor het trekken van de slede. Hij steelt en rooft als een wolf maar is aan de andere kant ook weer honds en deemoedig. Deze hond blaft niet.
Voor de slede wordt gewoonlijk een grote groep gespannen die onder leiding van een oudere ervaren hond zijn weg vervolgt. Van het besturen van de slede door de mens, zoals wij dit gewoon zijn, kan geen sprake zijn. Iedere hond trekt afzonderlijk aan een leren riem. Soms worden de honden ook wel voor elkaar aangespannen. Soms beginnen ze tijdens de reis samen te plukharen, het hele span wordt een verwarde klomp, allen brommen, bijten, blaffen en razen dooreen, de zweep kan dit niet herstellen. Dan moeten de dieren weer los gemaakt worden en opnieuw aangespannen. Zes a tien van deze dieren trekken een slede met een last van drie tot vier honderd kg en zouden op een dag wel een veertig a vijftig km kunnen lopen, met mindere last wel tachtig km. Als ze onderweg wild bespeuren lopen ze die als razende achterna. Ze helpen bij de jacht, houden de wacht, verdedigen hun meesters en bewijzen nog vele andere diensten.
In streken waar veel wolven voorkomen verkrijgen de inwoners op de volgende wijze de wolfshonden. Omdat een loopse wolvin zich wel met honden inlaat kunnen er zowel wolven als wolfshonden komen. Ze herkent ze de wolfshonden daaraan dat die bij het drinken, net als de hond, het water likken terwijl de eigenlijke wolven drinken zoals de schapen. Als de wolvin haar jongen voor de eerste keer naar het water voert worden de jongen die als honden likken door de moeder meedogenloos in het water geworpen. De inwoners die deze gewoonte kennen wachten dit ogenblik af en vissen de jongen op.
Bestiaria.
‘King Lear’: ‘The little dogs and all’. Zelfs al de kleine hondjes’.
Tray, Blanch and Sweet-heart, see, they bark at me’.Tray, Blanch en Sweet-heart, blaffen me aan’’.
Edgmund: They will throw his head at them. Avaunt you curs!’ Ze zullen zijn kop naar hem toesmijten, weg jullie rekels!’
Be the mouth or black or white’. Zwart- of witmuil wat ge ook zijt’.
Tooth that poisons if it bite’. Tanden die vergiftigen als ze bijten’.
Mastiff, greyhound, mongrel grim’. Ketting-, wind- of slagershond’.
Hound of spaniel, brach of lym’. Spits van snuit of breed van mond’.
Or bobtail tike or trundle-tail’. Knot- of pluimstaart, vlug of mank’.
Tom will make them weep and wail’. Tom wekt huilen en gejank’.
For, with throwing thus my head’. Hup, daar gaat de kop’.
Dogs leap the hatch, and all are fled’. Scheer je weg en nooit weerom’. Shakespeare heeft het meestal niet zo op met honden.
Merry Wives of Windsor iii, 5, 11; ‘as they would have drowned a blind bitch’s puppies. De schurken lieten mij zo onbarmhartig in het water tuimelen, alsof zij een blinde troep jonge honden, van vijftien in een worp, moesten verzuipen’,
Macbeth iii, 1, 94;
‘Ja, op de lijst der mensheid heet gij mannen’’.
Zo draagt een brak en windhond, poedel, dog’.
Mops, wolf- en waterhond’.
Ja, maar de rol der schatters onderscheidt’.
Wie langzaam is, wie vlug, wie sterk of slim’.
Wie trouw en waaks, en wie een goede jachthond’.
Elk naar de gaven, die in hare mildheid’.
Natuur hem heeft bedeeld; en zo ontvangt hij’.
Nog een bijzondere naam, al gaf de lijst’.
Slechts die van hond’.
Zo is ’t met mensen ook’.
Uit Maerlant; ‘Canis, dat is in Diets een hond. Jacob van Vitri maakt ons kond dat het beesten zijn die men wel mag en menig spel leren. En al slapen ze graag mede, nochtans is zo hun zede dat ze het huis wachten voor de dief’. (773) Niets is meer beziger of geestiger dan een hond want hij heeft meer geest dan elk ander beest. Ze zijn zeer leergierige dieren in alle spelen en ofschoon ze graag slapen bewaken ze de huizen van hun heren. Ze hebben hun heren vaak zo lief dat ze om hen willen sterven. Van alle verstandeloze dieren kan alleen de hond zijn naam herkennen. Als de honden aan de dis van hun heer aanliggen houden ze een oog op hun heer gericht en de ander op de deur.
Maerlant; ‘Hun heren hebben ze lief zodat er veel dood zijn gebleven om hun heer het leven te behouden en dit getuigen ze nog veel ‘s nachts met hun geblaf’. Als zinnebeeld van trouw vind je de hond op veel op grafstenen staan onder de voeten van de daar afgebeelde figuur. Bij vele volkeren uit de oudheid en nog later begroef men de hond naast zijn meester. Vaak werd de hond daartoe eerst gedood. Lang niet iedere hond treurde boven het graf van zijn meester. In de grote St. Laurenskerk van Alkmaar is het hart en ingewand van Floris V begraven, de rest is overgebracht naar Rijnsburg om daar te rusten bij zijn gade, Beatrix van Vlaanderen. Men verhaalt dat zijn honden hun dode meester toen hij naar Alkmaar vervoerd werd volgden en dat ze stierven door eten en voedsel te weigeren. Een dog wist men, (volgens van Lennep) voordat hij bijna dood was aan het eten te brengen zodat die in leven bleef. Had die een taaier leven? Of een iets minder ver gaande trouw?
Onze Lieve Vrouwe kerk van Arnstadt is gesticht door een vrome gravin. Er staan twee mooie torens op. De bouwmeester bouwde de ene, zijn leerling de ander. Die andere bleek al spoedig veel kunstvaardiger te zijn dan de meester. Zo begon de bouwmeester zijn leerling te haten. Eindelijk was het werk af en de leerling vroeg om zijn loon. Toen zei de oude; ‘jouw toren is een kunstwerk geworden, maar een ding ontbreekt eraan. Kom mee naar boven en ik zal het je wijzen’ Zijn hondje ging ook mee de hoge trappen op. Boven bij de klepgaten zei de meester; ‘kijk nu eens naar buiten’. Toen de jonge man zich voorover boog zover hij kon riep de oude grimmig; hier heb je je loon’. En hij trapte hem na zodat hij dood ter aarde viel. De trouwe hond sprong hem na. Man en hond zijn in steen aan de toren vereeuwigd.
Uit Maerlant; ‘Ook is er veel over gesproken dat honden hun heren wraken en Sint Ambrosius schrijft mede hetzelfde voor een waarheid. Plinius en Solinus leren dat toen Alexander zou gaan om het land van Indië te veroveren dat de koning van Albanië hem een hond zond zo groot dat men er nooit een vond die net zo groot was. Alexander verwonderde zich zeer en liet een ever en beer voor die hond ginder brengen, nauwelijks draaide hij zijn ogen om en bleef stilliggen. ‘Als hij zulke prooien niet wil laat hem dan geboeid slaan’. Dit hoorde de koning van Albanië en zond nog een van die vorm en zei hem dat hij een leeuw moest proberen om te zien wat hij waard was. Alexander liet een luipaard gaan en die verscheurde hij gelijk en daar na een olifant’.
Toen hij naar Indië trok had de koning van Albanië hem een grote hond geschonken waarmee hij zeer ingenomen was. Hij liet daarom beren, evers en dergelijke dieren bij de hond brengen, maar die bleef stilliggen en wilde niet opstaan. Alexander meende dat de hond lui was en liet hem ter dood brengen. Toen de koning van Albanië dit vernam zond hij nog een hond van dezelfde soort met de boodschap dat Alexander geen zwakke dieren tegenover de dog moest plaatsen maar leeuwen en olifanten. Hij, de koning, had slechts twee van zulke honden gehad en als Alexander deze liet doden had hij er geen meer. Alexander liet het dier dus eerst met een leeuw, later met een olifant vechten. De hond doodde ze allebei.
Uit Maerlant ; Jacob van Vitri spreekt dat er sommige soorten van honden zijn die moordenaars ruiken en dieven, maar, zoals sommige brieven ons zeggen, zijn ze met vrouwenmelk gevoed en getemd in mannenbloed’.
Enige honden kunnen zelfs de dieven ruiken en die met overgrote haat tussen anderen in vinden.
Maerlant; ‘Drie soorten zijn er van honden zoals ons fraaie boeken verkondigen. De edelste zijn hoog en lang en snel in het lopen en in gang, om te bassen hebben ze geen macht, deze die zijn goed voor de jacht. Wi! Die honden die niet kunnen bassen, hoe dat ze alle dagen groeien, deze edele honden van de jacht! Edelen hebben nu de macht over het kerkelijke goed waar Jezus zijn bloed om stortte, dit zou onze Heer leed geven, nu hebben al die edelen het. Deze honden bassen niet en bassen betekent prediken. Want edelen leren niet waar ze het volk mee bekeren, maar ze generen zich met de prooi en een edele die heeft vreugd als ze vrouwen mogen bedriegen, dit is hun prooi en hun jacht’.
Er zijn edele honden, dat zijn lange jachthonden die hoog op hun poten staan en hard kunnen lopen. Deze edele jachthonden die niet kunnen blaffen worden met de dag machtiger. Dat zijn de edelen die de kerkelijke goederen beheersen waar Jezus zijn bloed om vergoot en die de leden van Christus toebehoren - alles is nu in handen van de adel. Dat deze honden niet blaffen wil zeggen dat ze niet prediken, want edelen verkondigen geen boodschap om het volk te bekeren. Ze roven goederen voor hun onderhoud en vrouwen verleiden is de prooi waar ze op uit zijn.
Uit Maerlant; ‘Een andere soort heet brak, met lange oren tot op de rug, nu die dieren ruiken goed en al zijn ze niet zo snel ze maken de beesten moe. Ook vindt men dat ze zo goed ruiken dat ze al dwalende door het woud immer hun eerste spoor behouden. Huishond is de derde soort en al rekent men ze niet zo duur, nochtans zijn ze in de waakzaamheid nuttig bij dag en bij nacht. Plinius schrijft ons dit dat als een man ter aarde zit dat de honden hem dan sparen, het is terecht voor hen die ootmoedig waren, voor diegene die zich fel vermeten dat ze ontgaan aan hun beten. De hond wordt blindgeboren. En veertig dagen, het is bekend, zo draagt de teef, als men waant. De hond rijdt de achtste maand en de teef alzo bij zeven. Vijftien jaar plegen ze te leven, sommige mogen ook twintig jaar leven. Dat ze van achter tezamen kleven komt van hun wulpsheid. Die welp is het beste van nature die het laatst met zien begint of diegene die de moeder het meest bemint. Twaalf dagen zijn ze blind en sommige een maand omtrent’. (773) Honden komen blind ter wereld na een draagtijd van zestig dagen. De reu is vanaf zijn achtste maand geslachtsrijp, de teef als ze zeven maanden oud is. Sommige honden worden vijftien jaar oud, andere twintig. Dat ze bij het paren van achteren aan elkaar vastkleven komt doordat ze zo hitsig zijn. Het beste jong is het jong dat het laatste gaat zien of dat waar de moeder het meest van houdt. De meeste pasgeboren honden blijven twaalf dagen blind, sommige drie maanden. Als ze een jaar oud zijn tillen ze hun poot op als ze urineren. Ze genieten ervan hun neus te gebruiken en besnuffelen elkaar onbeschaamd van achteren.
Maerlant; ‘Men zal dolle honden in hun eten direct kapoendrek geven, dat is voor hen goed. En word je gebeten door een dolle hond, de wortel van de wilde roos zal je genezen van dit nadeel. Als een (gekwetste) hond begint te gillen, lopen naar hem zijn gezellen toe en bijten alle gemeen’. Het uiterste of laatste deel van de staart van een jonge hond als die veertig dagen oud is die je er af haalt geeft dat die hond nooit gek of dol wordt. Bovendien zal de staart zijn gewone lengte weer terugkrijgen. Het doorknippen van bepaalde zenuwen verhindert dat de staart te lang wordt. En een korte staart is een prima voorbehoedmiddel tegen hondsdolheid. Een al oud geloof. Hun gekte is een afgrijselijk ziekte dat in zoveel mensen die door hen gebeten zijn, de treurigste gevolgen heeft gehad waaraan men niet dan met ontzetting kan denken. Dan om u voor een zulk geweldig kwaad bewaard worden raad ik u uw huishonden en alle anderen aan de onder de tong liggende zenuw, die men de raasader noemt, te laten uitsnijden. Dan zullen zulke met razernij bevangen honden niet bijten, maar blijven liggen tot ze sterven. Genees die ziekte door de wortel van de hondsroos te eten. Dat een hond tijdens zijn leven niet dol wordt geef hem eenmaal vrouwenmelk te drinken. Enige zeggen dat de honden niet buiten de mensen kunnen en dat ze dol worden als ze buiten de woningen van de mensen gedreven worden. De kwaadheid en beten van een dolle hond is zo erg dat zelfs zijn urine de mens bezeerd als hij erop stapt, vooral als hij een buil of wond heeft. Ook als hij zijn eigen urine op de urine van een dolle hond werpt zal hij pijnen voelen. De tand van een dolle hond die een man of vrouw heeft gebeten die je in leer bindt en dan op de schouder hangt behoed diegene zodat die nooit door een dolle hond gebeten zal worden. Als een dolle hond in het water valt zal die het water infecteren, wie van dit water drinkt zal duizelig en kwaad worden. Of de beet van een hond van een dolle hond stamt of niet herken je op de volgende wijze. Leg een pleister van een goede gebakken noot een dag en nacht op de wond en geef het daarna aan een hongerige haan of hen. Drinkt die daarna dan is er niets aan de hand, drinkt die niet dan is het een beet van een dolle hond en sterft de haan of hen. Zo kan je zelf daarna ook nog een dag en nacht leven.
Comedy of Errors;
‘Daardoor vlood zijn verstand tenslotte heen’.
‘t Venijnig razen van jaloerse vrouwen’.
Doodt wisser dan de beet van ‘n dolle hond’.
Die van een dolle hond zijn gebeten menen dat ze in honden zijn veranderd en hebben er alle manieren van. Dit komt van gedachten die in het bijten zijn meegedeeld. Dolheid laat zich gemakkelijk genezen als men de zieke schielijk en onverwacht in koud water gooit omdat de nieuwe gedachte van doodsvrees diep indrukt en de kracht heeft om de hondengedachten uit te wissen.
Een schapenhond, hond die jaagt op een hert en op een haas en een hond die bij zijn vermoorde baas ligt en de moordenaar herkent uit britishlibrary.typepad.co.uk
Maerlant; ‘Pissende heffen ze op het been, op de tijd dat ze een jaar zijn want ze hebben een fijne reuk en in het ruiken geneugte groot en ruiken elk bij achter anders bloot’.
Nadat de tiran van Laconie verdreven was bezagen de honden van die streek met weemoed de zege der democraten in geheel Griekenland. Omdat ze de vorige heerschappij in eren hersteld wilden zien riepen ze Zeus aan om hulp. Op perkament werd een smeekbede geschreven. Omdat haast geboden was werd een windhond belast met het overbrengen van deze boodschap. Wel vijftig honden uit belangrijke families zouden deze hond vergezellen tot aan de rivier Eurotas toe. Dan kon er niets meer misgaan. De windhond was niet bang voor water. Maar hoe krijg je dan het perkament droog aan de overkant? De honden overlegden. Uiteraard was het de poedel, de slimste hond die er is, die de oplossing vond. Hij rolde de smeekbede op tot een rolletje en stopte die in de aars van de windhond. Die ging nu te water. Pijlsnel zwom hij naar de Olympus om daar zijn boodschap af te geven. Niemand weet echter of dat ooit gelukt is want hij keerde nooit meer terug. Sindsdien snuffelen de honden aan de aars van een onbekende hond. Ze zijn op zoek naar het perkament, het antwoord van Zeus. Ze zullen zoeken tot aan de jongste dag.
Maerlant; ‘De jachthond leeft maar tien jaar en de teef twee jaar daarna. In al dat leeft en vooral in deze leven langer, als wij het lezen, hij dan zij in het algemeen alleen in jachthonden alleen. Aristoteles zegt dat als de hond ziek wordt hij dan gras eet en een ander kruid en spuwt dan dat euvel uit. Sommige zeggen ook hierbij, geen hond mag leven zonder man’. Ook is de hond jaloers, hij verzamelt kruiden waardoor hij over kan geven en vindt het erg als de mensen de krachten van die kruiden leert kennen. Dit is zo met kweek, die werd dan ook wel hondsgras genoemd, in Frans heet die dan ook chiendent rampant, in Duits Hundsgras en in Engels dogs-grass. Culpeper verhaalt ervan als je het kruid niet kent wacht dan tot je hond ziek is, het zal naar dit gras toegaan en je er snel naar toe leiden en er zijn maag mee vol eten om zo tot braken te komen.
Een jonge hond op de borst gebonden geneest een patiënt, Uit bestiary.ca
Maerlant; ‘De hondentong is goed tegen wonden en is hij gewond op een keer en hij kan het niet belikken met zijn tong, dan likt hij zijn eigen poot en zalft daar mee zijn wonden, de natuur leert hem dit gebruik. Het oude filosofen boek zegt van een vreemd onderzoek ‘Neem een welp, zoals men zegt, en een zieke die lijdt aan de vallende ziekte, dat euvel groot, leg het hem op de blote borst zodat het deze zieke man helpt met de dood van de welp’. De aardige, plezierige en mooie soort honden dat zijn de spaniëls en de Maltezerhond. Die kleine honden zijn goed om de ziekten van de maag te bevredigen. Malta leverde, naar Plinius, zulke honden, Maltezer hondjes. Ze worden daarom daar vaak geplaatst als een pleister of gedragen in de boezem van de zieke en zwakke persoon waartoe sommige jonge honden op hun buik plegen te leggen. Ze verkwikken ook het hart met hun liefelijke adem en de beginselen van het leven worden door hen vermeerderd. Meer nog, de ziekte en plaag verandert van zijn plaats en (ofschoon niet precies gemarkeerd) komt in de hond wat een experiment kan getuigen. Want dit soort honden worden soms ziek en sterven soms zonder enige tekens waaraan men dit van tevoren had kunnen zien aankomen, dit is een argument dat de ziekte van mannen of vrouwen in hen binnengaat. Een hond met witte vacht is nuttig om dolheid te genezen. Een hond met zwarte vacht is nuttig voor een pijnloze bevalling. De tong van een hond heelt zijn eigen wonden maar ook andere wonden met likken, vandaar is hij zijn eigen arts. Geef je hondenbloed aan een ander dier dat ziek is dan wordt die beter.
H. Hildegard schrijft: “De hond is zeer warm en heeft wat van de gewoontes van de mens aangenomen, vandaar dat die zeer trouw, vergevingsgezind en aanhankelijk is. Hij begrijpt wanneer er haat en kwaadheid in huis is, dan knort en bromt hij zacht voor zich uit, ook als iemand wat onredelijks met hem doet. De warmte die de hond onder zijn tong heeft brengt wonden en zweren tot heling’. Het likken van een hond zuivert en verzacht de oude verzweringen van de benen en geneest de wonden waar andere middelen geen uitwerking hadden. Misschien berust deze werking wel op Lucas 14: 21-22: ‘en er was ook zekere bedelaar, welke lag voor de poort, vol zweren. Maar ook de honden kwamen en lekten zijn wonden’. Lang werd het likken gebruikt om eczeem te laten genezen. Ongetwijfeld is dit likken een bron van infecties, maar de vochtige werking kan zeker een gunstige invloed hebben. De pijn kan bedaren en de wond enigermate beschermd worden doordat het speeksel een beschuttend vlies vormt. Daardoor wordt toetreding van lucht verhinderd en jeuk vermindert. Vaak wordt bij Aesculapius een hond afgebeeld. Die was er niet alleen als bewaker van offergaven en heiligdommen. Omdat aan het likken van de hond een genezende kracht werd toegeschreven zou hij ook aan de god zijn gewijd en daar gelijkgesteld aan slang en slangenstaf. Opmerkelijk is het gebruik om bij een wond toegebracht door een hond, een haar van dezelfde hond op de wonde te leggen. Dit is al oud. Plinius raadt dit al aan en zegt (189) dat als men een jong hondje neemt dan nog niet zien kan en drie dagen lang op de borst van de ziekte legt en melk uit zijn mond laat opzuigen dat de ziekte op het dier overgaat. In de Edda, Havamal 1381 komt hetzelfde voorschrift:
‘Feuer hebt Krankheit, Eiche Verhartung
Aehre Vergiftung
Der Hausheist hauslichen Hader
Mond mindert Tobsucht
Hundbiss heilt Hundshaar’.
Ook was er een sympathische werking. Reuma werd genezen door een hond naast de pijnlijke gewrichten te leggen. Men hoopte hierdoor vrijgesteld te worden van hondenbelasting omdat de hond tot een geneesmiddel was geworden. De dierlijke warmte gaf wat verlichting, door het contact zou de kwaal verder op de hond overgaan. De natuurlijke warmte vooral van ‘vette jonge honden’ was niet alleen goed voor reuma, maar ook voor ‘oude luiden’.
Voor been- en gewrichtstherapie werd zelfs nog op het einde van de 20ste eeuw gesproken, onder andere in Drenthe. Twee jonge hondjes werden midden doorgesneden en van de ingewanden ontdaan en op de wonde gelegd. Nog in 1925 heeft een ‘natuurgeneeskundige’ uit Vlissingen een aan borstkanker lijdende vrouw behandeld door een opengesneden, pasgeboren hondje op de gewonde plek te leggen en het daar vierentwintig uur te laten.
Nog lang zag je het gebruik van hondenvet, onder andere langs de Lek: ‘het vet van de hond is een wondmiddel, afvegende, helende en goed voor de tering en om het geronnen bloed van diegene die van een hoogte gevallen zijn te ontbinden als men het inneemt. Men gebruikt het ook uitwendig voor jichtpijnen, doofheid en andere ziektes van de oren, voor schurft en jeuk’.
P. de Beauvais: ‘Er zijn verschillende soorten honden. Er zijn er die wilde dieren vangen, andere bewaken huizen en houden daarom van hun baas. Zo gebeurde het eens dat een rijk man gepakt werd door zijn vijanden en zijn honden brachten hem terug waarbij zij zijn vijanden verscheurden, zo’ n liefde bezit de hond. Met zijn tong geneest hij zijn wonden door ze te likken. De hond heeft zo’ n aard dat hij weer opeet wat hij uitgebraakt heeft. Als hij over het water heen moet en hij heeft brood en vlees in zijn bek en hij ziet daarvan de weerspiegeling, dan denkt hij dat het ander brood en vlees is en opent zijn bek om het te pakken en verliest daardoor wat hij in zijn bek heeft.
Dat die hond zijn eigen wonden geneest duidt op de priesters die onze wonden likken, dat zijn onze zonden, met hun tong, dat wil zeggen door de prediking van de biecht. Dat een hond vastgebonden aan iemand met een buikwond deze van binnenuit geneest betekent dat het woord van onze Heer de verborgen geheimen in het hart der mensen beoordeelt. Dat de hond weinig eet leert ons dat de mens moet vermijden te veel eten en te drinken.
Maerlant; ‘Honden bijten, niet de teven tenzij ze ertoe gedwongen worden en zo is het vrijwel bij alle dieren. Schaam je man van felle manieren! Hij is de naam man niet waardig de man die de vrouwen niet spaart. Het is meestal bij alle honden het gebruik dat ze reine steden vervuilen. Schoenen van hondenleer zijn zeker goed tegen de jicht, maar ruikt een hond daar gaat een man, hij licht zijn been en pist er aan’.
Een reu zal een teef niet bijten, tenzij hij ertoe gedwongen wordt, en zo is het bij alle dieren. Schaam je daarom, hardvochtige man. Wie zijn vrouwen niet spaart, is de naam van man niet waard. Anders zijn zulke honden na hun dood voordelig als hun huid goede handschoenen en het haar van de krulhond warme kousen levert. Schoenen van hondenvel om de voeten helpen tegen de jicht. Schoenen van hondenleer zijn goed tegen jicht, maar als honden ruiken dat iemand zulke schoenen draagt tillen ze hun poot op en wateren ze ertegen aan.
Vorm.
Honden gaan samen met wolven en hieruit komen de wrede honden. De Indiërs dresseren kwade honden, ze brengen ze ‘s nachts in het woud want tijgers zouden met hen samengaan en hieruit komen de meest scherpe honden voort die lenig en zo sterk zijn dat ze naar wrede beesten als leeuwen gebracht worden. De wreedheid van honden verzacht de zachtmoedige mens.
Sierlijkheid en edelheid van goede honden, in tegenstelling tot kwade honden, wordt gekend door de lengte van het gezicht en hun snuit, door de breedte van het beest en de smalheid van de maag en flanken. Een goede hond heeft lange oren die buigzaam zijn, lange dunne poten, wat nodig is om sierlijk en snel te kunnen lopen. Zijn lichaam is langer en ronder dan de lichamen van andere honden, het heeft minder vlees dan een dog, met korter haar en meer dun en glad.
(773) Aristoteles zegt dat men de ouderdom van een hond aan de tanden kan zien. De tanden van jonge honden zijn scherp en wit, die van de ouden stomp en zwart.
De honden baren blinde jongen die twaalf dagen blind blijven, soms ook drie weken. Hun draagtijd duurt veertig dagen. De beste welp is diegene die het laatstgeboren is of die de moeder het eerst weg draagt. Hondenmelk is dikker dan enig andere melk, buiten zwijnen- en hazenmelk. De honden hebben zeven dagen, voor ze baren, melk in de borst.
Trouw.
Zie de getrouwheid van een hond. Ik zal hem wakker maken en als meester hem dreigen te slaan, je zal zien hoe hij mij zal trachten te vermurwen. We zullen uitgaan, hij zal ons achterna huilen omdat hij door mij verlaten is. Ik zal hem meenemen en hij zal vrolijk en dankbaar zijn. Hij zal op de weg wanneer wij onbezorgd voortwandelen iets vreselijks zien en aanstonds zal hij ons door zijn geblaf waarschuwen. Pak mij eens aan of dreig mij kwaad te doen, hij zal mij helpen en u aanvliegen. Ik zal mijn handschoen met moedwil verliezen en hem mijn blote hand tonen en daardoor laten zien dat ik er een kwijt ben. Aanstonds zal hij teruglopen om die te zoeken en al ligt het een half uur van hier vinden en mij die met vreugde over de vondst weer brengen. Hij zal vooruitlopen en als hij aan een tweeweg komt wachten om te zien welke wij zullen inslaan. Wij zullen thuiskomen en ik zal een stuk vlees op de mat bij de deur leggen en hem bevelen dat te bewaken, niemand zal het wagen in huis te komen of het vlees aan te raken. Ik zal morgen mijn paard zadelen om een verre tocht te doen, hij zal gewillig meereizen. Hij mag elders meesters zien met een beter onthaal dan in mijn keuken te vinden is, hij zal mij niet verlaten. Bewijst mij iemand vriendschap, hij zal ook tegen hem vriendelijk zijn. Komt een vreemdeling, hij zal hem nors aankijken. Verschijnt hij met mij op een volksmarkt dan is hij bang dat hij mij verliezen zal. Verliest hij mij, hij zal moeite doen om me terug te vinden. Lokt een ander om hem uit mijn dienst te ontvreemden, hij zal weigeren in een andere huur te gaan. Keer ik terug, hij zal zijn vreugde tonen dat we naar huis gaan. Heb ik de weg door onoplettendheid vergeten, hij heeft die wel onthouden en zal mij de weg aanwijzen.
Bassen.
Wij moeten ons verwonderen, dat het mogelijk is zo’n wild dier te temmen en zo gezellig voor ons te maken. Vreemd is het intussen wel dat de hond, wanneer alles doodstil is en de lieflijke maan helder schijnt zijn grote bek tegen haar openspalkt, aangromt en met een langdurig geweld aanblaft. Men ziet dat de hond gevoelig is voor de ronde kring om de maan, dat hij het verschijnsel aanbast omdat hij er zich of iemand die hij kent meent in te zien. Dat verbeeldt een ijdele aanblik en een vruchteloze handel.
De tong van een dog die onder de grote teen in een schoen gelegd wordt veroorzaakt dat het bassen van honden stopt op de plaatsen waar ze samenkomen. De oude Matthiola verhaalt van een kettinghond die betoverd was en pas begon te blaffen als men leeuwenbek in zijn mand legde Als een hond betoverd is en niet meer bassen kan geef hem dit kruid, hij blaft weer als nooit tevoren. Vaak was het blaffen echter onaangenaam, vooral ‘s nachts wanneer ze de rust verstoren. Er is een mogelijkheid om ze het zwijgen op te leggen door deze bespreking:
“Unser Mutter Jesu stand auf dem Sand
Und hatte das kindlein Jesu an der hand.
Hund
Halt dein Mund.
So stil und so rein
Wie unsere Mutter Jesu ihr Hand’.
Als je een van de ogen van een zwarte hond wegneemt, als hij nog leeft, en die bij je draagt, zal dit maken dat geen hond tegen je blaft, ja je wandelt met ze samen. Maar als je zeker wil zijn doe je er wat van het hart van een wolf bij.
Folklore.
Dat het gebeurt dat men hondengezichten krijgt: neem het vet van een hondenoor en breng deze zalf aan op nieuwe zijde, doe dit in een nieuwe lamp of groen glas en plaats dit onder de mensen, zij zullen hondengezichten hebben.
Onder de tong van een hond ligt een worm die de hond onbuigzaam maakt. Als die worm weggenomen wordt dan is het euvel hersteld.
Onvruchtbare vrouwen worden door het eten van gekookt hondenvlees vruchtbaar.
De hond heeft het vermogen om vooruit te zien, hij ziet het onheil aankomen. Wil je dit van hem leren kijk dan bij een huilende hond die op iets staart tussen de oren en til zijn linkerpoot op. Wil je die kunst kwijt kan je dit weer op de hond overdragen door hem op de rechterpoot te trappen of hem over de rechterschouder te laten zien.
Moraal.
Naar een sage was er een dief die de hond een stuk vlees toewierp zodat hij zijn gang kon gaan. De hond zei hem; ‘toch zal ik blaffen want als jij er met de buit vandoor gaat is het tenslotte toch ook mijn schuld’. De moraal van dit verhaal is; ‘laat je niet lijmen met geschenken, je bent ook verantwoordelijk voor de gevolgen’.
Een herdershond ziet een lam te midden van de geiten en denkt dat die zijn moeder kwijt is. Het lam ontkent dit omdat zijn moeder hem nooit gezoogd heeft en zich van hem af keerde. Degene die hem zoogde was een geit. De hond vond dit maar vreemd, je moeder blijft toch je moeder. Maar het lam antwoordde dat als ze een jongetje geweest was dat haar moeder haar direct aan de slager had afgestaan. De moraal van dit verhaal; ‘kinderen die geen ouderliefde krijgen, zullen later hun ouders niet eren’.
Een arme hond vond eens een schat op een begraafplaats. Hij begroef al dat goud in het riool, zodat niemand erbij kon komen. Hij kocht er geen eten voor zodat het ons niet verwondert dat die hond kort daarna van honger stierf. Hij was een gierigaard, vandaar dat een gier bij zijn lijk kwam. De moraal van ‘t verhaal is; ‘benen die gewend zijn om armoede te dragen, moeten zich niet aan weelde wagen’.
Een andere sage verhaalt hoe een man eens gebeten was door een kwade hond. De wond bloedde erg en raakte ontstoken. Men ried hem aan het bloederige verband de hond in het gezicht te werpen zodat die dan vervolgens zijn bek zou houden. Aesopus houdt dit tegen omdat men dan de hond zou bedanken voor die laffe daad. De moraal van dit verhaal; ‘de akker van het kwaad dient men niet vet te mesten’.
Een jagershond was zijn baas al jaren trouw. Altijd had hij het wild gehaald en hem trouw gediend. Eens kwam de dag dat het wild hem ontsnapte. Daarop werd de jager zeer kwaad en sloeg de hond. De moraal van dit verhaal; ‘op het eind van je leven overziet men je goede daden van vroeger niet’.
Een hongerige wolf kwam eens bij een huishond en zag dat die goed doorvoed was. Hij vroeg hem wat hij daar al voor moest doen. De hond antwoordde dat hij daarvoor op het huis moest passen. Vervolgens vroeg de wolf waarom hij dan die ketting aan zijn hals had. De hond antwoordde dat zijn baas hem aan de ketting legde als hij te veel lawaai maakte. Dat vond de wolf wel verschrikkelijk. De moraal van dit verhaal; ‘beter je vrijheid in armoe dan leven in ketens’.
Er is een fabel dat een hond met een stuk vlees tussen de tanden een rivier wilde oversteken. Daar ziet hij beneden zich net zo’n hond met ook een stuk vlees tussen de tanden. ‘Dat neem ik erbij’, dacht de hond en ging tot de aanval over. Hij blafte de andere toe, zijn kaken waren open en het vlees valt eruit. De moraal is ‘dat je een ander niet het vlees uit de bek moet kijken, dan kan het gebeuren dat je opeens zelf ook niets meer hebt’.
Een andere fabel verhaalt dat drie honden eens een berenhuid in de rivier zagen. ‘Wij verkopen die huid, de beer is toch dood’. Hoe nu bij de huid te komen, ‘we drinken het water op, dan kunnen we de huid zo pakken’. Al drinkende werden ze voller en voller, toch zakte het water niet, de berenhuid lag er nog steeds. Een knal, drie honden zakten neer. De moraal van dit verhaal; ‘waan je niet rijk voordat je de buit binnen hebt’.
In de tijd dat de dieren nog spreken konden zei een schaap tegen zijn baas; ‘ik geef jou wol, vlees en kaas wat we zelf van het land halen en ik krijg niets van jou terwijl je wel je eten met je hond deelt die jou niets oplevert’’. De hond hoorde dit en zei; ‘’ maar ik ben het die jullie beschermt zouden dat jullie niet geroofd kunnen worden. Als ik er niet zou zijn zouden jullie zelfs niet kunnen grazen omdat jullie door de voortdurende angst zouden sterven’’. De schapen schikten zich in de voorkeursbehandeling van de hond.
Uit Isaack van Waesberge, 1633.
‘Getuigen vals zijn ieder mens schadelijk,
Maar meest ’t gerecht zijn ongelijk doen verraderlijk.
Van de hond en van ’t schaap.
Een grote dog wreed, verhongerd boven maten,
Omdat hij ’t schaap een brood geleend had, zo hij zegt,
Trekt onbarmhartig fluks het arme schaap voor gerecht,
Eist straks te zijn betaald of moest het leven laten.
Het schaap onnozel dier, (of hem toch wat mocht baten)
Heeft voor de rechter straks de eis plat uit ontkent:
Den dog hierdoor vergramt zich tot getuigen went.
’t Recht dat op getuigen vest is twijfelachtig te vatten.
De dog getuigen drie heeft die met een ijl gevonden,
Gelijk de boze wel steeds vindt zulke boeven loos,
De gier, de havik en de wolf hij verkoos,
Die ieder met hun wens het schaapje vlees verslonden.
Deze voor de rechter, stout de eisers recht verkondigen,
Die eist toen fluks zijn brood of dat het schaapje vlees
Volkomen zou voldoen, zijn onrechtvaardige eis,
De valse vindt altijd die zijn valsheid recht verkondigen.
Verklaring.
‘t Gebeurt noch alle dagen en de onnozele zeer smadend,
Wordt van de boosheid wreed bevochten tot de dood,
En of dat hij al klaagt zijn ongeval en nood
De rechter zo vindt hij daar niet veel hulp weldadig.
‘t Geld, gunst en vrienden zijn het recht in alles schadelijk,
Hierdoor de boze krijgt hetgeen zijn ziel begeert,
En meest in deze tijd deze valsheid snood regeert,
De schaal hangt al te zeer naar het boze goud verraderlijk.’
Luipaard.
De voorkeur van een luipaard voor honden is bijzonder. Katten houden van vis en luipaarden van honden. Als een Chinaman een hondje heeft en er blij mee is zal de hond de schaduw van de man kilometers volgen en het zal een zeer bijzondere hond zijn als het luipaard tenslotte niet zijn kans grijpt. De beste honden leggen soms hun afscheiding achter hem en treuzelen om hun meester en rennen soms uit het gezicht voor hem uit, als de hond dit doet met een luipaard op het spoor wordt er niets meer gezien van de hond en wordt er niets meer gehoord dan een licht geklap op het pad met een licht geruis van het blad waar hij doorheen schiet. ’s Nachts sluipen de luipaarden rond de tent en snuffelen onder het canvas naar een hond die binnen kan zijn. In het station van Gumsoor ontsnapte niet een hond en bijna elke koning van India die wel eens buiten de stad kampeerde waar luipaarden waren had wel een of ander tragisch ongeval van deze bevlieging van luipaarden met honden te maken.
Kat.
Er is een oude vijandschap tussen een hond en kat. In overoude tijden zou namelijk een hond bij het zien van een kat die juist haar hoge rug opzette tot haar gezegd hebben: ‘Goede dag, mijnheer de kameel’. Dat zou de kat hem zeer kwalijk hebben genomen en van die dag af aan is er vijandschap tussen hen.
Christelijk.
De hond is bijzonder snugger en leerzaam. Wonderlijke kunsten kan men ze leren door middel van honger en slagen. Wonderlijk waakzaam is hij en geschikt om van tempels, kastelen en huizen te bewaken. Vandaar wordt hij tot het symbool van getrouwe leraren en toeziende overheden gebracht, hoe meer bedreigd of gevlijd, hoe sterker er geblaft wordt, vooral ‘s nachts. ‘Zo de leraars en wie de burger- en kerkwacht aanbevolen zijn, door vrees of andere inzichten niet bassen, of zorg dragen, worden ze vergeleken met stomme honden die niet kunnen bassen’, Jesaja 56:10.
In de Christelijke symboliek is de hond het zinnebeeld van trouw en waakzaamheid, tegen hekserij en ook soms tegen veelvraterij.
Legenden gewagen van hun Christelijke zin. Toen Otto, hertog van Brandenburg, en de graven van Osterberg en Gardelingen in de kerkelijke ban waren gedaan weigerden hun honden voedsel uit hun handen aan te nemen.
Boleslawo II, koning van Polen, die van plan was om de heilige Stanislaus te doden werd op een wandeling door zijn eigen honden verscheurd.
Het leven van de H. Rochus is grotendeels legendarisch. Hij werd in Montpellier geboren ca. 1295 uit vrome ouders, werd vroeg wees, schonk een groot deel van zijn vermogen aan de armen en ging in 1317 als pelgrim naar Rome. Hij verpleegde onderweg veel pestlijders en werd op de terugreis in 1320 zelf door de pest aangetast te Piacenza. Op wonderlijke wijze, doordat een hond steeds brood kwam brengen, werd hij in zijn eenzaamheid gesterkt en genas van de pest. De hond behoorde aan een burger, Gothard, een lichtzinnig mens die toen bekeerd werd tot de strenge ascese van Rochus. Bij zijn terugkeer te Montpellier werd hij gevangen genomen omdat men hem van spionage beschuldigde. Uit eenvoud verzweeg hij namelijk zijn afkomst van zijn aanzienlijke familie. Na vijfjarige gevangenschap overleed hij in 1327. In zijn cel brandde een helder licht die op zijn naam die in de muur geschreven was viel. Ook stonden er andere woorden die allen die hem zouden aanroepen door zijn bemiddeling van de pest genezen zouden worden. Zijn lijk werd met veel pracht begraven. In het jaar 1414 werd tijdens een hevige pestperiode zijn beeltenis door de straten gedragen. Aan Rochus invloed schreef men de afname van de ziekte toe. Zijn verering verspreidde zich snel in de 15de eeuw vooral nadat zijn relikwieën (door diefstal?) in 1485 naar Venetië en de kerk van San Rocco werden overgebracht. De verspreiding van deze verering geschiedde langs twee wegen, die van de Venetiaanse handel en die van de pestepidemieën die in die tijd heersten. Dit omdat hij vooral aangeroepen werd tegen pest (in Frans mal de S. Roch) Op de huizen in de Frans/Spaanse grens bracht men vaak de letters VSR (Vive St. Roch) aan om besmettelijke ziekten af te weren. Hij wordt vooral bij de plattelandsbewoners aangeroepen tegen pest en ziektes onder het hoornvee. ‘St. Antoine ne s’en va pas sans son pourceau ni St. Roch sans son chien’. Evenmin als men de H. Antonius zonder varken denken kan zo kan je de H. Rochus niet zonder hond voorstellen. In verband daarmee heten twee onafscheidelijke vrienden in de volkstaal; “Het is St. Rochus met z’n hond”, c’est St. Roch et son chien” Mogelijk speelt hierbij ook het verhaal uit de bijbel mee waar de hond de zweren van de arme man likte, die voor de deur van de rijke Lazarus lag en niets te eten kreeg.
Spookhonden.
Spookhonden zijn groot en hebben vurig rollende ogen, meestal maar een die midden in het voorhoofd staat, net als bij de Cyclopen. Vaak zijn ze mismaakt en veranderen van gedaante. Ze lopen los of liggen aan een ketting waarvan ze wel eens een gedeelte achter zich aan meeslepen.
Fritsenfrieder, een rijk maar nijdig en twistziek man uit Gelterlingen, bij Bazel, lag overhoop met zijn zoon. Hij voegde hem meermalen toe dat hij naar de duivel moesten lopen. Zijn zoon liep uiteindelijk weg en werd soldaat in de oorlog tegen Italië. Na verloop van zeven jaar schreef hij aan zijn vader en vroeg om wat reisgeld omdat hij terug wilde keren. Die zond hem een tientje om een strop te kopen. Bij ontvangst daarvan riep de zoon uit: ‘Nu wens ik dat je eeuwig als een nijdige hond zal rondlopen”. Dit gebeurde en nu nog ligt er in Gelterlingen ‘s nachts op de weg een ruwharige hond met sterk glimmende ogen. Als je maar om hem heen gaat doet hij geen kwaad.
In de slotruïne van Trosberg komt er met elke nieuwe maan onder veel lawaai en gerammel een slachter met een zwarte hond. Men zegt dat hij eens op een nacht twee broers heeft aangevallen en dat de hond toen hun de ingewanden uit het lijf heeft gescheurd.
Van het witte hek bij de grote eik van Decanye te Vorden rijdt ‘s nachts, rond twaalf uur een ruiter met zijn hoofd onder zijn arm op een wit (volgens anderen een zwart) paard. Een zwarte hond met vurige ogen volgt hem. Hij volgt de streek door de weide waar ‘s avonds een witte damp hangt als het sterk dauwt en gaat in de richting van de vijver waarin hij en zijn hond verdwijnen. Enkele mensen hebben hem met kettingen horen rammelen.
Op de weg van Ees naar Borger zag men vroeger een zwarte hond zonder kop. Eens reed een jongen met een wagen door de hei toen hij eensklaps de spookhond voor zich op de hei zag. De paarden schrokken zo dat ze op hol sloegen en met de kar achter zich aan blindelings de hei invlogen, over hoogten en over laagten zodat de jongen tenslotte naar beneden tuimelde en dood bleef liggen. Sindsdien vertoont de zwarte hond zich niet meer.
Toen eens een man uit Differdingen in Luxemburg in het midden van de nacht op een plaats aankwam zag hij een grote zwarte hond die hem met vurige ogen aanstaarde. Hij zat met de achterpoten op een grafheuvel en hield de voorpoten in de hoogte en huilde verschrikkelijk. De man ging achterwaarts terug en rende naar huis. Toen enige jongens daarvan hoorden begaven die zich op pad, gewapend met geweren, hooivorken en knuppels, voor het aanbreken van het spookuur. Klokke middernacht kwam de hond en plaatste zich en huilde als de vorige avond op de heuvel, maar nu kwam er vuur uit zijn ogen. De meeste renden weg, een ervan schoot op de hond, maar hij viel dood neer. Veertien dagen lang, het was omstreeks St. Jan, verscheen de hond en werd zijn gehuil gehoord. In het dorp ontstond een vreselijke veeziekte. Openbare gebeden werden gehouden, maar niets hielp. Die het waagden op de hond te schieten vielen, net als de eerste, dood neer. Toen de nood op het hoogst was kwam een linnenwever gezel in het dorp, hij hamerde een kogel in de vorm van een kruis en schoot die af op de hond die onmiddellijk verdween en niet meer terugkeerde.
Te Elipe jaagt een hond op hen die te laat zijn en vooral die op de verkeerde wegen wandelen. Op het eerste gezicht is er weinig vreeswekkends aan, behalve dat hij een stuk ketting meesleept. Nadert hij echter iemand in korte draf dan begint hij te groeien totdat hij de grootte van een paard heeft bereikt. Wanneer hij iemand vervolgt en als die iemand veilig thuisgekomen is wordt hij wel eens zo groot dat hij met zijn vurige ogen, van omvang als een bord, door het zoldervenster kan zien en de rust van de slapende verstoort.
Op een kasteel, ergens in Vlaanderen, reed iedere nacht een wagen rond. Een man in de buurt die niet in slaap kon komen stond te middernacht op en ging naar het kasteel om de spookwagen te zien. Voor hij aangekomen was hoorde hij in de lucht plotseling een gebries, gevloek, gehuil en gekletter en gerammel als van ketens, het scheen alsof de hel losgelaten was. Door de duisternis ziet hij niets. Opeens rammelt het achter hem, hij draait zich om en plotseling valt een grote zwarte hond met een lange ketting en gloeiende ogen naast hem neer en gaat naar de plaats waar het helse leven vandaan komt. De man rent naar huis en is ‘s nachts nooit meer naar het kasteel gegaan.
Een vrouw uit St. Stephan, bij Bremen, werd besteld om op twee uur te komen wassen. Ze nam haar man mee om haar in die donkere nacht te begeleiden. De St. Stephansklok begint te slaan, ze menen dat het twee uur zal zijn, maar de klok slaat twaalf keer. Dus hebben ze zich in de tijd vergist en willen terugkeren. Maar daar komt met groot geweld een glazen koets aan doe door honden getrokken wordt. De man wordt een halster omgeworpen en voor de koets gespannen en moet straat op straat neer de koets helpen trekken totdat het twee uur slaat en alles verdwenen is. Hij gaat naar bed maar was na vier weken dood.
De duivel in de gedaante van een welgestelde boerenzoon deed zich als vrijer voor bij een arm, vlijtig meisje van veertien jaar oud die bij een boer in het dorp Wier in Friesland diende. Hij gaf haar geld en gouden ringen. In het jaar 1686 toen het meisje achttien jaar oud was, kwam hij terug en werd de vroegere liefdesbetrekking weer aangeknoopt. Toen hij eens met haar in de tuin was en haar uitschold en de bomen onderste boven zette ontdekte ze wie hij was. In een menselijke gedaante is hij nooit meer bij haar teruggekomen, wel als een gele hond of als kalf die dreigt haar om te brengen.
Vertellingen in Hannover verhalen hoe de hond van de heljager, de wilde jager, (de wilde heir) op Kerstavond rondloopt en als de huisdeur niet goed gesloten is binnen sluipt. Hij legt zich bij de haard neer en laat zich niet wegjagen. Hij eet niets anders dan as en kolen. Als het volgende jaar de heljager weer rondtrekt springt hij op en gaat heen.
Op de weg tussen Dassensen en Wellersen ligt een hoogte met een tuin erop en een heg eromheen. Daar gaat ‘s nachts tussen elf en twaalf uur een zwarte hond rond. Het is gebeurd dat een man daarlangs moest. Opeens voelde hij dat hem iets op de rug sprong. Het drukte hem als een zware vracht en hij hijgde onder zijn last. Het benauwde zweet brak hem uit. Pas bij de kruising van Wellersen sprong het onzichtbare ding weer van hem af. De man zonk uitgeput neer.
Voorspellen.
Honden verschijnen vaak als bewaarders van schatten en hebben dan meestal een sleutel in de bek.
Er was een tijd toen het volk in de waan verkeerde dat honden en paarden geesten konden zien omdat ze dikwijls zonder schijnbare enige oorzaak van schrik terugdeinzen.
Honden kunnen spoken zien, maar weten ook of hun baas of bazin binnenkort zal sterven. Ze worden onrustig en verward lang voordat die overlijden. Staat een hond bij een open deur te janken zonder dat er reden voor schijnt dan komt er een sterfgeval. Jankt de hond tijdens de geboorte van een kind dan zal dit een ongelukkig leven krijgen. Een hond die buiten het huis jankt is een voorteken van plotselinge dood of rampen. Als hij weggejaagd wordt, maar telkens terug keert bevestigt dit dat er iets kwaads staat te geuren. Huilt hij eenmaal of driemaal om daarna te zwijgen heeft het sterfgeval al plaats gehad. Als een hond met ingetrokken poten en een gestrekte staart in slaap valt voorspelt dit ook een dode. De richting waarnaar de staart wijst bepaalt de plaats van het sterfgeval.
Kom je ’s morgens een blaffende hond tegen dan brengt dat ongeluk. Volgt een vreemde hond je brengt dat weer geluk.
Honden weten ook of iemand goed of kwaad is, ze tonen dat aan door te kwispelen of te janken.
Loopt een hond tussen een verliefd stelletje door dan krijgen die ruzie. Loopt die tussen de benen van een vrouw door dan zal ze binnenkort gestraft worden.
Als de hond gras eet en op de grond gaat rollen of zich lang krabt dan volgt er regen. Gaat hij schuilen onder tafel dan volgt er een zware storm.
Offerhond.
In 1178-1180 veroorzaakte de doorbraak van een grote dijk een geweldige overstroming die de streek benoorden van Brugge onder water zette. Graaf Filip van de Elzas liet in 1181 Hollandse werklieden komen om de dijkbreuk te herstellen. Hij schonk hun al het land dat ze op de zee zouden terugwinnen van de door hen gemaakte dijk tot aan Aardenburg toe. Hun getal was zo groot dat men ze om ze te kunnen huisvesten verplicht was om zeer grote tenten neer te zetten. Die tenten zouden de oorsprong van Damme geweest zijn. Men had problemen die men moest overwinnen. De dijk zou hersteld zijn maar er bleef een enkele scheur over die echter zo diep was dat de takkenbossen en zakjes aarde verzwolg werden zonder dat er een spoor over bleef van wat er in gegooid werd. De dijkwerkers die wanhopig werden omdat ze niet verder konden verloren de moed. Een grote zwarte hond met opengesperde muil en vlammende ogen stond onophoudelijk rond hen en scheen te zegevieren over hun machteloze pogingen. Eensklaps, als door een plotselinge ingeving, grijpt een werkman het ondier bij de keel, licht het van de grond op en slingert het in de afgrond die tot nu toe door niets gedempt had kunnen worden. Ogenblikkelijk verandert alles, men zou gezegd hebben dat een noodlottige betovering verbroken werd. De bouwstoffen die men erin gooit vinden grond en even later is de scheur gestopt. Ter herinnering aan dit merkwaardige voorval gaf men de stad, die daar ontstond de naam van Hondsdam, die heet nu Damme. De nieuwe stad nam in haar wapenbeeld de afbeelding van een hond aan.
Waarschijnlijk is voor de bouw van een goede zeedijk een levend offer nodig geweest. Ook in Oost-Friesland houdt een dijk niet voor de woedende elementen een levend mensenoffer verslonden hebben. Het beeld van Damme vertegenwoordigt zo een mildere tijd. Ook bij een bouwwerk van zware grondvesten en dikke muren van een borg zouden levende mensen ingemetseld zijn zodat het gebouw eeuwig zou bestaan.
Hondenrechten.
Oude wetten getuigen hoeveel waarde aan de honden werd toegekend. Er is een markrecht die gelijk is als het kattenrecht. In het graafschap Schaumburg luidt artikel 9: ‘Ik vraag, als een eigenaar een goede hond heeft die doodgeslagen wordt, hoe zal die schadeloos gesteld worden?’ Het antwoord is: ‘Dezelfde hond zal men bij de staart ophangen zodat zijn neus de grond beroert en zal dan met tarwe overgoten worden zodat die geheel bedekt is’. Daarmee zal de eigenaar genoegdoening ontvangen.
Dichters.
‘Maar Gij, o tam geslacht, beproefde mensenvrienden
Wien dank, behoefte, en trek, aan uwen heer verbinden!
Gij, trouwe lijfwacht, gids, en jager door het woud,
Die aan zijne ogen hangt, aan zijn belang getrouwd,
Onscheidbaar van zijn zijde, en fier op zijn bevelen,
Zijn bijstand in ‘t gevaar, en metgezel in ‘t spelen.
Die voor hem sterft in nood, en alles voor hem lijdt,
En (zelfs) verongelijkt, hem ‘t onrecht niet verwijt,
Kloekhartig, edel dier, wiens naam wij roekeloos honen,
Maar achtbaar voor een hart waarin uw deugden wonen!
Bewaker van ons erf, van akker, kooi en stal!
Gij mint uw meester; slaaf of koning van ‘t heelal’. Bilderdijk
Sagen.
In Perzië is de appel de vrucht van onsterfelijkheid zoals we leren van Anasindhu, de heilige man die in een bos met Parvati, zijn vrouw, leefde. Hij sprak maar driemaal per jaar en gaf al zijn kracht aan de meditatie. Door de reputatie die hij door zijn wijsheid en goedheid had gekregen werd hij in het hele land vermaard. Hij kreeg zijn hemelse beloning ook want Gauri gaf hem een appel als teken dat de goden wensten dat hij zo voorgoed zou blijven leven. Hij plaatste die aan zijn lippen maar voordat hij proefde kwam zijn vrouw hem in z’n gedachten op zijn ontevreden vrouw. Ze deelde het harde leven van zijn afzonderlijk bestaan, waarom zou ze niet delen in de zegeningen nu die komen? Tot zijn verbazing weigerde ze de vrucht. “Waarom zou ik onsterfelijkheid wensen, vroeg ze. Ik zal hier in het bos nooit gelukkig zijn, ik zie geen mens, deel geen geluk met anderen en bedel van elke passerende pelgrim”. Anasindhu was verontwaardigd. “Als de goden willen dat ik zo leef is het aan jou om te protesteren?”, riep hij. Zij, een vrouw zijnde, was stil. Maar na een tijdje zei ze, “kan je ook niet nuttig voor de goden zijn en nuttiger voor de mensen in een stad? Moet je altijd leven in deze verdomde plaats? Welke schade geeft het om onze medemensen te zien, om muziek te horen, beter te eten krijgen, om paleizen te zien en tempels en pracht van het geld. Oh, ik zou bedienden hebben en een gouden koets en geparfumeerd hout en jij zou de minister van de koning zijn en allen zullen je aanbidden en vereren”. “Vrouw ik kan die dingen niet doen, ik ben wie ik ben en ik ben arm”. “Maar”, zei ze, “je kan de vrucht van onsterfelijkheid verkopen”. De heilige was geschoffeerd, maar de vrouw legde zorgvuldig uit hoe het geld besteed kon worden, niet tot zijn voordeel maar voor die van de mensheid en tot glorie van de goden.
Op den duur werd hij overgehaald en ging tenslotte naar de stad om de appel aan de koning te verkopen. Maar de koning streefde evenmin naar heiligheid. Die dacht bij zichzelf hoe zelfzuchtig het zou zijn om die heilige vrucht te nemen en dacht aan al het goede dat de arme heilige zonder twijfel met het geld zou doen, de vergelding zou wel in de hemel komen. “Neen”, riep hij uit, “ik ben het niet waard om onsterfelijk te worden”. In de tuin waar hij ging om te mediteren zat zijn vrouw. “Eet”, zei hij, “want dit is de appel van onsterfelijkheid. Er is niemand in de wereld die haar meer waardig is dan jij, niemand zo mooi, niemand van zo’n vogelachtige stem, niemand van zo’n sierlijkheid. Eet en verlicht de wereld met jouw schoonheid voor altijd”. De koningin lachte gelukkig en nam de vrucht in dank aan. Maar toen het donker was en de koning sliep kroop ze naar een donkere plaats waar al gauw het geluid van kussen kwam. ‘s Morgens wandelde de kapitein van de wacht trots in de tuin met een appel in zijn hand. Toch was hij niet gelukkig. Hij keek met verlangen naar de appel, het was een koningsgift, maar hij herinnerde zich een kleine dienstmaagd die hem meer lief was dan de koningin. “Ik maak een godin van haar”, mompelde hij. ”ze krijgt de appel en haar goedheid en schoonheid zal nooit vervagen”. Maar ho, de volgende dag kwam een meisje in een eenvoudig kleding bij de koning en bood hem een ondertussen wat gerimpelde appel aan. Hij verbleekte toen hij die zag. “Grote heerser, zei ze, ik ben maar een bediende maar ik heb een appel gekregen die onsterfelijkheid verleent. Ik ben zo’n gift niet waard. Ik bid u eet het en wordt als de goden”. De koning pakte de appel en vroeg haar, “van wie heb je die?”. “Van mijn verloofde heer, de kapitein van uw wacht”. De kapitein werd gehaald en toen die zag wat zijn geliefde gedaan had werd hij zeer bevreesd, maar bekende op de duur dat de koningin hem die had gegeven. De koning was ondertussen zeer kwaad geworden en beval dat de kapitein direct geëxecuteerd en zijn vrouw verbrand moest worden. “Dit is menselijke grootheid”, antwoordde hij bitter. “Gisteren was ik de gelukkigste, vandaag de ongelukkigste man ter wereld”. Toen riep hij zijn hoofdpriester en beval hem al zijn rijkdom aan de armen te geven, kleedde zich in het armste kleed en verliet zijn koninkrijk voor altijd. Toen hij de poort verliet kwam hij Anashindu tegen, gekleed in zijde en rijdend in een gouden koets omgeven door vele bedienden. De koning gaf hem de appel. “Neem die”, riep hij, “want er is niemand in mijn koninkrijk die hem waard is. Wees onsterfelijk en als je kan, gelukkig”. Aanashindu nam blij de vrucht aan en zette die aan zijn lippen. “Er is geen twijfel”, zei hij, “de goden wensen dat ik voor altijd leef”. Maar toen hij zijn mond opende stootte zijn paard waardoor de appel op de grond viel, een hond die voorbij rende at die direct op.
Zo is onsterfelijkheid voor de mensen ontzegd, maar in het oosten loopt de hond van maaltijd naar maaltijd, onmogelijk om te sterven, maar heeft weinig geluk.
Een oud koppel had een hond die al krabbende in de aarde goud ontdekte. Een jaloerse buur vroeg of hij de hond een tijdje mocht lenen want hij geloofde dat hetzelfde geluk hem ten deel zou vallen. Maar in plaats van schatten groef de hond vuilheid op. Hij werd hierop zo kwaad dat hij de hond doodde en die onder een den begroef. Gevoed door de hond groeide den tot een behoorlijke lengte en bewaarde de geest die in de hond was die weer terug wilde naar zijn geliefde meester. Die was bezig om graan te malen en nam een stuk van de boom om daar een mortier van te maken. Zo lang als hij die gebruikte welde er graan op van de bodem en zo was er nooit gebrek aan voedsel. De buurman die van dit mirakel hoorde vroeg het gereedschap te leen maar hetzelfde ongeluk overkwam hem nu weer, alles wat hij eruit kreeg waren wormen en modder en zo in een driftbui vernielde hij de mortier. Maar de oude man verzamelde de brokstukken, hoewel de kwade buurman die had verbrand, en beproefde de magische kracht tegen de bomen in de winter of tegen dode bomen en ook hier lukte het hem weer, die dode bomen kwamen in blad en bloeiden. Dit nieuwe wonder kwam zijn Heer te horen waar hij veel bomen van hersteld en hernieuwd had. Dit wekte weer de jaloersheid van zijn buurman op. De slechte man die dacht dat hij net zo goed was als zijn oude buurman. Hij verzamelde as van de den en probeerde bloemen te maken, maar zijn kracht was weg of zijn handen waren niet in staat dit te doen, meer zelfs zijn talent voor mislukken leidde tot een experiment waarbij hij het stof weg blies en tot zijn ongeluk blies hij dit recht in het gezicht van de prins die passeerde. Hij die dacht dat hij aangevallen te worden door een bruut of rover gaf bevel om hem ter dood te brengen.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe LXXVIII.;
De Vos, Hond en Haese;
‘’t Loos Reintje op onvoorziene wijze een Dog ontmoeten
de Dog die wilde aan hem graag zijn honger boeten
Zo is Reinaard in gevaar, hield met hem deze spraak:
Gelooft mij, jonger Dog, van wondere smaak
Is het harde Vossenvlees, en moeilijk om te verdragen
’t Bezwaard, en kookt in het geheel niet in hongerige magen
Maar als u vlees lust of enig lekker aas
Zie daar loopt met grote passen en lang geoorde Haas
Zijn vlees is delicaat en laat zich lieflijk stoven
Het is het gezochtste wild in aller Prinsen hoven
De Dog, hoerdoor bewogen, naar ’t Haaske heen met spoed
’t Welke hem vluchtig ontspringt, gelijk ook Reinaard doet
die veilig bij de Haas in de schaduw gezeten
zijn ontrouw en verraad van ’t Haaske wordt verweten
o, kortstaart, zegt de Vos, ben je kwaad nu noch?
Ik prees uw edel vlees op ’t hoogste voor de Dog
Zo handelen zulke die haar naasten noch bezwaren
Op dat ze in levensgevaar zich zelve slechts bewaren
De schalkse heeft om de brand van zijn buur geen geklaag
Als hij zich veilig bij de kolen warmen mag’.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe XXVIII. ;
De Dief en den Huishond;
‘De Dief in ’t Burgers huis, bij duistere nacht gebroken
Door de huisbewaarder Hond ontdekt werd en geroken
Zo dat hij in lijfsgevaar de Hond aanbood ter nood
Als hij het blaffen slaakte, een lekker gerstebrood
Maar ’t allertrouwste beest, zijn ambt en plicht indachtig
Al blaffende verhief zijn stemme hoe langer hoe krachtiger
Opwekkende ’t gezin luidkeels met groot gerucht
En dreef met deze stem de Rover op de vlucht
Zou ik om ’t snood genot u dief en boosheid helen
En trouweloos alzo mijns Heren goederen stelen?
Weg, Rover, pak u weg, hoedt u voor mijn schelden
Mijn eer is mij te veel waard, uw wil zal hier niet gelden
Deze fabel stelt ten toon de schuld en plicht oprecht
Van een getrouw gemoed en vroom en rechtvaardig knecht
Die s’ heren hof beschermt en voorstaat als zijn eigen
Niet om geen giften tot trouweloosheid zal nijgen’.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe XXIX. ;
De Hont op ’t hoy, en den Os;
‘Het krom gehoornde beest die de hooiberg hongerig raakte
Waar een grauwe Dog zijn bed en nest van maakte
Die, al hij gewaarwerd de komst van de grote Stier
Heeft hem afgeweerd van ’t hooi met veel getier
Zo heeft ’t verhongerde dier zijn droeve stem verheven
Hee makker! Gun mij ’t hooi, en houdt me bij ’t leven
’t is ’t enigste wat ik heb, gij hebt geen hooi van doen
hooi mindert uw honger niet, noch kan ’t Honden voen
Neen, zegt de Blaffer, neen, zorg ervoor fluks deze plaats te ruimen
’t Is waar, ik eet geen hooi, maar ’t hooi is mij als pluimen
’t Hooi laat mij slapen zacht, ’t is ’t bed van mijn kooi
’t Brengt rust en wellust aan, dus pakt u van mijn hooi
Zoiets is de boze aard van veel brooddronken mensen
Die in wellustigheid naar haar lust en wensen
Onnuttelijk verdoen, ;t geen de arme ontbeert ter nood
En weigeren in haar weelde den hongerige ’t brood.’
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe LIII. ;
Smit en den Hond;
‘Een Smid zijn leven sleet in ’t midden van de vonken
Van ’t krieken van de dag tot dat de sterren blonken
Hij aan zijn smidse stond, en ganse dagenlang
Was bezig met het staal, de moker en de tang
Doch voor de ondraaglijkheid van zijn arbeid zonder treuren
Hem nauwelijks droog brood en water mocht beuren
Terwijl zijn trage Hond, naar zijn eigen lust
Vast onder zijn smidse en blaasbalg nam zijn rust
Die dagelijks om brood zijn meester kwam feesteren
De meester, om de Hond zijn traagheid te verleren
Riep wrevelig op ’t lest: Gij echte bedelaar
Dat eist brood van mij? Gij ziet hoe jaar op jaar
Ik nauwelijks onderhoud voor mijn zweet mag genieten
Terwijl gij vet en grof u ’t werk laat verdrieten
Stel u tevreden, zegt het Beest, ik ben zulks lang gewend
Uw leven loopt zowel als ’t mijne haast ten end
De pochers die met schijn hun pocherij verweren
Zich van anders zweet niet schamen en generen
Zij zuipen ’t naaste merg en uitgeteerde bloed
Verslempend al hetgeen hij duur bezuren moet’.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe LXXXVI;.
De ouden Hond, en zijn Meester;
‘Een oude zieke Brak, te traag om meer te jagen
Werd dagelijks gegroet en afgesmeerd met slagen
Omdat hij niet langer zijn Jonker bracht ten hoof
Een afgematte Hart, wild Zwijn, of andere roof
Gelijk hij voordien deed op de tafel zijn heren
Met lieflijk wildbraad op ’t rijkst te stofferen
Maar als hij eindelijk werd bejegend hoe langer hoe straf
En dat men stokken hem in plaats van eten gaf
Hij tot zijn here sprak: Mijn diensten zijn vergeten
Ik hem mijn levenstijd ellendig versleten
Men heeft mij om de buit getroeteld van slaat tot vroeg
En niet uit liefde of gunst, die iemand tot mij droeg
Wie zijn tijd verslijt in de groter heren hoven
Zich zelve dwazelijk veel beloning gaat beloven
Want als hij zijn tijd onnut heeft doorgebracht
Hij ijdel en vergeefs op zijn bezoldiging wacht’.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe LXXXVII.;
De Boer en zijn Honden;
‘Een huisman sterk onder de druk van ’s winters stuurse vlagen
Uit grote hongersnood zijn huisvee heeft geslagen
Maar alaas! ’t Hielp al niet, de koude duurde lang
De winter was zo streng, en maakte hem zo bang
Dat hij zijn Ossen bij de horens heeft gegrepen
Die plachten zijn ploeg te trekken en te slepen
Die heeft hij op ’t lest ter slachtbank voorgeleid
En met de scherpe bijl gezamenlijk geslacht
Zijn Honden hebben dit droef schouwspel waargenomen
En eindelijk bestaan uit angst voor hem te schromen
O, laat ons, zeiden zij, ontvluchten met ten ijl
Mag zijn jukdragend vee noch niet ontgaan de bijl
Niet beters zal op lest ons wedervaren
Die zijn lief huisvee slacht, zal geen doggen sparen.
Wijs is hij, die op tijd voor ’t gevaar is beducht
Die veilig noch de aanstaande dood ontvlucht
Die vonnist dat hij is te vrezen en te mijden
Die zijn eigen huisgezin bezwaard met kruis en lijden’.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe CXVII.;
Den Hondt en de Schaduwe;
‘Een flukse Waterhond kwam uit een slagershal
En kreeg dit hapje voor zijn trouwigheids geval
Al wandelende voorts een treedje over het water
Vergroot de zonneschaduw zijn aas zo, dat ’t geschater
Van vreugde in het hart sprong, vermits hij hongerig hapt
Naar de gewaande brok, terwijl ’t vlees hem ontsnapte
Dit is een leerlijk beeld van bodemloze mensen
Die nooit genoeg, naar grote schatten wensen
Gepijnigd van de helse gierigheid
Die nacht en dag ontroofd van al haar rustigheid
Vergapen zich aan ’t grootte en laten ’t zekere varen
En wilden om een worp, dat zij de Keizers waren
’t Was beter dat ze genoeg hadden aan de buit
De valse Hoop bedriegt, en jaagt ter poorten uit
Laat dit een baken zijn, onverzadigbare Gieren
’t Zeil van uw begeerlijkheid niet te ruim laten vieren
’t Genoegen is ’t al, ’t is beter, hoe je pocht
Een vogel in de hand, als honderd in de lucht’.
Spreekwoorden.
Als twee honden vechten om een been gaat de derde er mee heen. =Als twee partijen twisten, gaat vaak een derde met het voordeel weg en van de beide partijen zelf: Ook, twee honden aan een been, komen zelden overeen.
Bekend als de bonte hond. =Hij is algemeen bekend, ook is het als een ongunstig uiting mogelijk, het is een van de vele benamingen van de duivel.
Blaffende honden bijten niet. =Die dreigen zijn niet sterk in daad. Ook: razende honden bijten elkaar niet.
De hond in de pot vinden. =Als je thuiskomt en alles op is en de hond de pot uit likt
Een hondje van een hoedje. =Een lief hoedje. Een damesuitdrukking omdat ze een hondje ook voor iets liefs aanzien.
Er zijn meer hondjes die Blom heten. =Als men verleid wordt door de gelijkheid van de naam en iemand de schuld geeft.
Hij heeft daar een hondje zien geselen. =Hij heeft iets verschrikkelijks gezien, komt daar niet graag.
Komt men over de hond dan komt men ook over de staart. =Als de grootste moeilijkheid overwonnen is dan zijn er ook de gemakkelijke te overwinnen.
Je moet geen slapende honden wakker maken. =Geen sluw mens waarschuwen.
Met onwillige honden is het kwaad hazen vangen. =Als men tegen hun wil aan het werk gezet wordt.
Twee kwade honden bijten elkaar niet. =De dief is de diefjesmaat.
Van ‘t hondje gebeten zijn. =Trots, ingebeeld zijn. Hij is gebeten door een dolle hond waarvan de beet iemand gek maakt.
Veel honden zijn der hazen dood. =Voor overmacht moet je wijken.
‘t Haar van de hond erop. =Een kwaal moet genezen worden met dezelfde middelen die er de oorzaak van waren. Men legde vroeger het haar van de hond op de wond die door de hondenbeet was ontstaan.
Wie een hond wil slaan vindt licht een stok. =Je vindt altijd wel een reden als je iemand wil benadelen.
Als men een hond kwijt wil, legt men hem ‘t verwoed op. =Men beweert dan dat hij dol is.
Iemand uitschelden dat de honden er geen brood van lusten. =Hem zo kleineren dat zelfs de honden geen brood meer van hem aannemen.
Commandeer je hond en blaf zelf. =Je hebt hier niets te zeggen, als je wat wilt moet je het zelf doen.
Die kastanien aus dem Feuer holen in Duits, in Frans is het Tirer les marrons du feu en in Engels to pull the chestnuts out of the fire.
De kastanjes uit het vuur halen is een uitdrukking die ontleend is aan de fabel. Een aap die kastanjes uit het vuur wilde halen was bang zich te branden en gebruikte hiervoor de poot van een daarbij liggende slapende hond. Zie Vondel:
“De simme (aap) kastanien uyt den viere track
Met des hondts poot, daer neffens slapende
So doen som profijt, met ‘t meeste ghemack
Met eens anders perijckel; daer op gapende
Godt is de schalkaers oock wel betrappende”.
Hij heeft ‘t hondengeloof, hij heeft het vlees liever dan de botten. =Gezegde als men vraagt welk geloof iemand aanhangt, hij kiest het beste wat men hem aanbiedt.
De hond keert terug tot zijn uitbraaksel. =Hij valt weer terug in zijn oude kwaad. Bijbelse uitdrukking, II Petrus II:22.
Wie met honden om gaat krijgt vlooien. =Wie in slecht gezelschap verkeert neemt die eigenschappen gemakkelijk over. Ook: De ene hond verwijt de ander dat hij vlooien heeft.
Hoe ruiger de hond, hoe meer vlooien. =Hoe slechter gezelschap des te onaangenamer gevolgen. Ook: Wie met honden naar bed gaat staat met vlooien op.
Hij loert erop als een hond op een zieke koe. =Hij verlangt naar de dood van zijn erflater.
Een stomme hond. =Een lelijk scheldwoord voor een aarts domoor. Zie Jesaja 54:1.
Beter een levende hond dan een dode leeuw. =Het leven gaat boven alles. Zie Prediker (:4-6)
Een lopende hond vindt altijd wat voor de mond. =Als je er maar op uittrekt verdien je altijd de kost.
‘t Is net of de hond het in zijn gat gehad heeft. =Het ziet er verfrommeld uit.
‘t Moet al een ruige hond zijn om twee nesten warm te houden. =’t Moet al een rijk man zijn om er nog een vrouw op na te houden.
Dat kan de hond nog kat verstaan. =Dat is zeer onduidelijk.
Iemand afsnauwen alsof men hem voor de honden gevonden heeft. =Op een verschrikkelijke manier alsof hij alleen maar goed was als vreten voor de hond.
Oude honden leren moeilijk een pootje te geven. =Als men oud is leert men geen nieuwe dingen meer.
Als oude honden bassen is het tijd om uit te zien. =Luister naar de raad van ervaren mensen.
Jaag een hond weg, je krijgt een rekel weer. =Alle verandering is geen verbetering.
‘t Is een slechte hond die zijn brood pakken laat. =Men moet zich de kaas niet van ‘t brood laten eten.
Wie kan de hond het bassen beletten? =Men kan een lasteraar, (of iemand die scheldt of raast) de mond niet stoppen.
Twistzieke honden lopen altijd met gescheurde oren. =Wie altijd ruzie zoekt wordt op zijn beurt toegetakeld.
‘t Is de ene hond leed dat de ander in de keuken gaat. =Mensen van ‘t zelfde vak benijden elkaar.
Men tergt geen hond in zijn eigen kot. =Men beledigt niet iemand in zijn eigen huis.
Honden op de band vangen geen hazen. =Als men wil dat iemand zijn best doet moet men hem niet aan de band houden, maar vrijheid van beweging geven.
Een hond is stout op zijn eigen dam. =Wie op zijn eigen grond staat kan een groot woord voeren.
Zwicht u van een hond die niet bast, en van een vrouw die licht krijst (G. Gezelle) =Pas op voor een hond die nooit blaft en van een vrouw die al te gauw scheldt.
De kleine honden jagen de haas op, maar de groten pakken hem. =De kleine man doet het werk en de grote man heeft de voordelen ervan.
Een kwaaie hond moet je wel een stuk brood geven want anders bijt hij je. =Men moet wel wat doen om gevaarlijke mensen te vriend te houden.
Men moet huilen met de wolven waarmee je in ‘t bos bent. =Meedoen met diegene in wiens gezelschap je verkeert.
Als hij niet meer kan, hangt de jager zijn hond op. =Ondank is werelds loon.
Er zijn altijd veel honden om het aas. =Wanneer er wat te halen is komen er vele liefhebbers.
‘t Ziet eruit alsof de hond jongen heeft gehad. =De hele boel ligt verward overhoop.
Ik, zei de hond, voorop. =Schertsend gezegde als iemand zichzelf het eerst noemt.
‘Honden en mannen
Mogen uitspannen
Maar katten en wijven
Moeten thuisblijven’. =Die zijn vrouw liefheeft laat haar thuis.
Hondenweer. =Geen weer om hond of kat buiten te laten.
‘t Glimt als een hondenkeutel. =Schertsend gezegde als een ding dat blinken moet, dof is.
Sterven als een hond. Een hondenleven.
Zo moe als een hond.
Zo eenzaam als een hond.
Hij ging druipstaartend heen. =Hij ging beschaamd weg. Als een hond die de staart laat hangen en bang wegsluipt.
Het zijn allemaal geen dieven waar de honden tegen blaffen. =Wees niet al te wantrouwig, menigeen is beter dan op het eerste gezicht lijkt.
Wie zich als een hond verhuurt, moet de botten kluiven. =Wie al te gedienstig is wordt als knecht behandeld.
Hondentrouw, hondstrouw.
Stomme hond. Jesaja 56:10.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/