Meerminnen

Over Meerminnen

Bijbel, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,

Muzikaal.

Het was al aan de ouden bekend dat de zeehond van muziek en zang houdt, hij luistert ook met belangstelling naar klokgelui en andere luide tonen. Er zijn verhalen dat zeehonden hun koppen boven water staken als matrozen bezig waren met het opwinden van het anker. De kerk te Hoy, op de Orkney eilanden, ligt in de nabijheid van een smalle bocht die dikwijls door zeehonden bezocht wordt. Dit zou zijn vanwege het geluid der klokken. Dikwijls heeft men opgemerkt dat ze bij het luiden van de klokken regelrecht op de kust af zwemmen, hun ogen gericht naar de plek waar het geluid vandaan komt en hier verrukt en verwonderd naar blijven luisteren.

Muzikale Meerminnen.

‘III King Henry VI’, 2, 186;

‘I’ll drown more sailors than the mermaid shall’ .

And heard a mermaid on a dolphin’s back’.

Uttering such dulcet and harmonious breath’.

That de rude sea grew civil at her song’.

And certain starts shot madly from their spheres’.

To hear the sea-maids music .

‘Midsummer Night’s Dream’ ii, 1, 154

‘Mijn waarde Puck, kom hier; gij weet nog wel’.

Hoe ik eens op een voorgebergte zat’.

En een meermin er zag op een dolfijn’.

Die zulke schone melodieën zong’.

Dat haar gezang de woeste zee bedwong’.

En meen’ge ster dol uit haar baan verschoot’.

Om ’t lied der maagd te horen’.

Terzelfde tijd zag ik, gij kondt het niet’.

Cupido vliegen tussen aarde en maan’.

Met pijl en boog; hij mikte, scherp en lang’.

Op een Vestale, tronend in het west’.

En dreef zijn liefdesschicht met zoveel klem’.

Als of ’t wel honderdduizend harten gold’.

Maar ‘k zag de vuur’ge schicht des jongen gods’.

In ’t kuise licht der vochte maan geblust’.

De hoge priesteresse ging haar weg’.

In maagd’lijke overdenking, ongedeerd’.

In ‘The Comedy of Errors’ zegt Antipholus:

‘Lok mij niet in uw zusters tranenmeer’.

Gij zoete meermin, met uw strelend lied’.

Zing voor uzelf, sirene, min mij weer’.

En spreid uw haargoud op de zilvren vliet’.

Dan kies ik dat tot leger, waar ik rust’.

En stel mij voor vol trots dat, mocht ik zinken’.

Zo’n dood mij winst zou zijn, weelde en lust’.

En is de liefde wuft, laat haar verdrinken’.

Uit www.flickr.com.

Uit Maerlant; ‘Nereiden zijn wel bekend voor wonderen die men in de zee vindt en die de heidenen erkennen voor hun zeegodinnen. Plinius zegt voor waar dat ze allen ruw gehaard zijn en in het aanschijn zonder waan een deel naar de mens gedaan. Op een tijd dat er een sterven zal, dan hoort men droevig geschal van alle anderen, klein en groot, want ze bewenen zijn dood die zwaar is en niemand mag dit ontgaan die leven onder het dak’.

Vondel, ‘Vermaeckelijcke Inleydinghe’.

‘Op zijnen kinkhoorn maakt de Triton hees geluid

Dat al de water Goden en Nymphen kijken uit

Maar och, hij wordt verlust en bijster schier van zinnen

Die deze Zee-juffren ziet, deze spieg-lende Meerminnen

Die met hun haar te strelen staan in al haar pracht

Dee’z snoert haar vlechten op; die om haar schaduw lacht

Dee’z laat aan haar pruik goud en gesteente blinken

En paarlen, die zij raapt, wanneer de schepen zinken

Die kamt haar gouden haar, en wast in ’t zoute nat

Haar blinkende aangezicht en voorhooft altijd glad

Help, Nymphen, die u ziet, wie is, die niet zou wensen

Dat gij geteeld van

t Bloed en ’t zaad der mensen

Wie is, die niet beklaagt, dat u gestaltenis

Is boven navel mens, en onder navel vis?’

Zeehond-vrouwen.

Aegir: waterman (de zee) en Ran (rover) hadden negen schone dochters, de Golven of golfmeisjes wiens sneeuwige armen en boezems, lange gouden haar en diepblauwe ogen en slanke, bekoorlijke gestalten buitengewoon betoverend werkten. Deze meisjes hadden er genoegen in om te spelen op het oppervlak van hun vaders breed gebied, licht gekleed in doorschijnend blauwe, witte of groene sluiers.

Zeehond vrouwen zouden de nakomelingen zijn van mensen en zeehonden. Ook zouden ze vissers gered hebben uit de zee.

Kerkvaders gebruikten de gespleten persoonlijkheid van zeemeerminnen - immers half vrouw, half vis - als een teken van wantrouwen. Het verhaal van sirenen en zeemeerminnen werd in de middeleeuwen door de Kerk dan ook gebruikt om mensen te waarschuwen voor het kwaad van de verleiding. In die tijd waren om die reden dan ook in veel kerken, kloosters en kathedralen afbeeldingen van zeemeerminnen te vinden.

Onder de IJslander heerst het zonderlinge bijgeloof dat deze dieren meer overeenkomst hebben met het menselijk geslacht dan enig ander dier. Dat ze de nakroost zijn van de Farao en zijn legermacht, die bij het verdrinken in de Rode Zee in deze dieren veranderd zijn.

Volgens een sage zijn de zeemeisjes of meerminnen, vervloekte prinsessen wiens onderlijf in een visstaart uitloopt en op St. Jansmiddag aan de oppervlakte van de Oostzee komen.

In Wales werd een zeemeermin gevangen genomen door een zekere Pergrin, die daarop erg begon te huilen. Smekend bad ze hem om haar vrijheid terug te geven en beloofde hem te zullen helpen als hij in nood kwam. Pergrin streek over zijn hart en liet haar los en ging weer vissen. Op een mooie windstille dag hoorde hij uit het water tot driemaal toe roepen “Pergrin haal uw netten op”. Hij deed het en ging naar zijn huis in het dorp. Hij was nog niet binnen of een enorme storm stak op. Alle vissers op zee verdronken.

In Keltische landen zijn er vele legenden over zeehond vrouwen die over het verlies van hun kinderen huilen of die mannen naar de ondergang proberen te lokken, zoals de sirenen uit de Odyssee. Dit is waarschijnlijk naar het geluid van de jonge zeehonden wat op het geluid van een baby lijkt waarop koeien reageren met een klaaglijk geloei. Die kreten worden vervormd en versterkt door de weerkaatsing tegen de rotswanden.

Zeewiefkes kun je vaak genoeg zien, ook wel op ’t strand.

Daar liggen ze in de zon en kammen hun lange blonde haren, schitterend om te zien.

Hun borsten zijn zo blank als sneeuw.

Ze binnen veul mooier as aander vraauwlu”.

Zo gauw als ze merken dat je naar ze kijkt, dan maken ze dat ze wegkomen. Maar ze zien wel vijf of zesmaal om. Mooi zingen kunnen ze ook. Ze wenken de schippers dat ze bij hen moeten komen in het water. Als ze voor het schip uitzwemmen, of als ze boven de kop van hoge golven zitten, ‘dan kinje er wis op aan dat ter storm komt, ‘n veurzichtege schipper hoalt ‘t zaail in’. (Groningen)

Odysseus kwam bij Ae en Scilla, Uit Maerlant; ‘Scilla, is een wonder mede, dat men vindt in hun plaatsen, zegt voor waar ons Adelijn, waar twee landen gescheiden zijn, in het land van Italië en Sicilië, daar vindt men deze zonder grap. Op alle lieden zijn ze verwoed omdat ze vlees minnen en bloed. De borst is geschapen en het hoofd naar de meerminnen, wat men gelooft. Maar de mond is groot en wijd en tanden vreselijk te alle tijd, gelijk dat andere dieren zijn, gestaard is het naar de dolfijn, sterk in het water en zwak op het land, ook zingen ze zoet, zoals ik het vond’.

Charybdis, Oud Grieks Χάρυβδις, “Zij die naar beneden zuigt”). Een zeemonster, de dochter van Poseidon en Gaia. Volgens de mythe zoog Charybdis driemaal per dag een enorme hoeveelheid water op en spuwde die vervolgens uit waardoor er een draaikolk ontstond. Charybdis was oorspronkelijk een zeenimf die door Zeus in een monster werd veranderd toen ze diens koninkrijk onder water zette.

Aan deze mythe is een bekende zegswijze ontleend: kiezen tussen Scylla en Charybdis betekent ‘kiezen tussen twee kwaden’.

Uit Wikipedia.

Charybdis lag bij een zee-engte en tegenover haar lag Scylla, een monster met zes hondenkoppen. Zeelieden die door de zeestraat voeren en Charybdis probeerden te ontwijken zouden in het bereik van Scylla’s koppen komen, maar schepen die Scylla wilden ontwijken werden in hun geheel door Charybdis opgeslokt. De Argonauten overleefden hun reis tussen Scylla en Charybdis doordat ze begeleid werden door Thetis, een van de Nereïden. Odysseus had hem Circe geadviseerd Scylla boven Charybdis te verkiezen: Scylla zou met haar zes koppen zes mannen van zijn schip grijpen, maar Charybdis zou zijn hele schip vernietigen. Hij volgde haar raad en Scylla griste de zes sterkste van zijn mannen van zijn schip en at ze op, maar zijn schip was ongeschonden en voer verder. Zijn mannen beschermden Orpheus door getover. Odysseus stopte de oren van zijn metgezellen met was dicht en liet zichzelf aan de mast binden zodat hij ze zonder gevaar kon horen. Later op zijn reis kreeg Odysseus ook te maken met Charybdis, die zijn vlot opzoog; hij wist ternauwernood te ontkomen door zich aan een tak vast te klampen en te wachten totdat Charybdis het water weer uitspuugde en zijn vlot weer boven kwam drijven.

De sirenen zouden zo lang in leven blijven tot er iemand ongedeerd passeerde, dus nadat Odysseus of Orpheus voorbijgingen stortten ze zich in de zee en werden in rotsen veranderd.

De Straat van Messina tussen Italië en Sicilië vaak aangewezen als de locatie van Scylla en Charybdis, maar sommige wetenschappers menen dat de Grieken dachten dat beide monsters zich bevonden bij Kaap Skilla, in het noordwesten van Griekenland.

Men stelde ze als vogels voor met meisjesgezichten. In die tijd beweerde men ook de sirenen-eilanden te kennen. Nog draagt een kleine groep van drie eilanden in de golf van Salerno de naam van “Isolo delle Sirene. Het zijn woeste en onbewoonde rotsen. Volgens de dichter hielden ze verblijf tussen het eiland Aea (of Circe) en de rots Scylla waar ze door hun mooie stem de voorbij zeilende lokten om te doden. Het strand was omgeven door gebleekte beenderen.

Nederrijns moraalboek, Bestiaria d’ Amour, rond 1250; ‘Alzo als van diegene die de meermin doodt als ze die in slaap heeft gebracht. Want er zijn drie soorten van meerminnen. Twee zijn half wijf en haf vis en die zingen net zoals de fiedel en de ander als de harp en de derde met net zo’n stem als de wijven en is in hun zang zo goed dat geen man die het hoort tot haar moet komen en als hij bij haar is dan slaapt hij in en als ze hem slapende vindt, dan doodt ze hem. Ik houd het erop dat de sirene zeer schuldig is door hem op zo verraderlijke wijze te doden, maar dat die man ook zeer schuldig is omdat hij haar vertrouwt.’

Uit www.flickr.com

Seirenes of sirene in Homerus Odyssee 12, 39. dit woord kwam over midden-Latijn sirena in midden-Hoogduits als Siren(e) of Syren(e).

Meermin, het woord stamt van minnen, men geloofde dat ze de liefde van jonge mannen opwekte en ze daardoor in het verderf stortten.

De oude sage noemt drie sirenen, Homerus kent er slechts twee, het zijn Parthenope, Ligeia en Leukosia, de dochters van de stroomgod Achelous en Calliope.

Ze komen later voor onder de naam van meermin of waternimf. Het zijn ook denkbeeldige wezens, half mens en half vis. Net zoals de Derceto van de Syriërs en Feniciërs en de Dagon van de Palestijnen.

In het Griekse bijgeloof zijn ze demonische wezens met vogellijven en mensenhoofden die oorspronkelijk de gestorven zielen zelf betekenden en als doodsvogels of vogelvrouwen verschenen en op grafstenen, vaak klagend of zingend of met instrumenten afgebeeld, waarbij de voorstelling van de musicerende sirenen op de Homerische verhalen terug te voeren zijn.

De twee voorstellingen blijven in de middeleeuwen nog enige tijd naast elkaar bestaan, die met het onderlichaam van een vis blijkt tenslotte favoriet. Volgens sommige beschrijvingen hebben de sirenen prachtige borsten. Hiermee zogen ze de kinderen. Ze kunnen daartoe de borsten over de schouder gooien zodat de jongen onderweg op de rug gevoed kunnen worden.

De staart kan enkel of dubbel zijn, de dubbele staart wordt door de armen om hoog gehouden zodat de vrouwelijke geslachtsorganen worden getoond.

Hun betekenis is in de loop der eeuwen veranderd. In de Odyssee verlokken ze met hun mooie zang en voeren ze de zeelieden in het verderf. In de middeleeuwen is een sirene een hoer, een symbool van verlokking en wellust. Niet alleen hun gezang, ook het uiterlijk, de naaktheid en loshangende haren dragen hier toe bij. Hun latere attributen als kam en spiegel zijn eveneens tekenen van wellust.

Later, in de romantiek, worden ze als lieftallige wezens die geen gevaar meer opleveren.

Zeemeerman.

De zeemeerman is afgeleid van Triton, zoon van Poseidon. Meerman of triton. Hij heeft het lichaam van een man en het onderlijf van een vis. Hij is een vriendelijke zeegod die een trompet of trompetvormige zeeschelp bespeelt. Pausanius heeft zo’n wezen gezien en gaf een beschrijving. ‘Onder de oren hebben ze kieuwen, een neus als een mens, de mond breder en de tanden als van een wild dier, de nagels lijken op mosselschelpen en onder de borst en buik zit, als bij de dolfijnen, in plaats van voeten een staart’.

Zeemeerminnen staan op de torens van Uithuizen en Uithuizermeeden. Zeemeermannen staan op die van Farmsum, Nieuwolda en Zuurdijk.

Het betoverend zingen, de door de la Tour in 1820 ontworpen apparaat werd ook sirene genoemd werd ook op schepen gebruikt.

Heraldiek.

Melusine is een zeemeermin met dubbele staart. Die komt soms gekroond voor. Ze wordt aanziende voorgesteld en houdt beide staarten in elke hand. Een andere benaming is zeejonkvrouw en schijnt oorspronkelijk een Frans wapenfiguur te zijn. Ze verzinnebeeldt moederliefde omdat ze met de wind mee om haar verloren geraakte kinderen klaagt. Daarnaast is ze het beeld van maagdelijkheid ofschoon in haar ook de vertolkster van het verleidelijke sirenen gezang wordt gezien terwijl ze tenslotte de herinnering met zich meedraagt aan de zee die de eerste wapenvoerder volgens familieoverleveringen met succes bevaren zou hebben.

De meermin is een vrouw met een vissenstaart. Die wordt in de regel voorgesteld met een kam in en een spiegeltje in de linkerhand.

De meerman wordt ook afgebeeld met vissenlijf en is gewapend met een kromzwaard en rondas. Hij komt nogal eens als schildhouder voor.

De melusine is, naar een Franse sage, een zee-nix en half vrouw en half vis. Ze verschijnt met graaf Raimund van Poitiers die ze (met zijn schatten) wegvoert. Ze bouwt het slot Lusignan maar verdween echter toen Raimund haar eens in bad verraste en daarbij haar dubbelvorm ontdekte, ze laat zich nog slechts zien op een hoge toren van het slot en is dan in rouw gekleed, een teken dat een lid uit dit geslacht zal sterven. Deze sage leverde rond 1387 Jean d’Arras de stof voor zijn Franse roman die later ook in andere talen werd overgezet.

Shakespeare.

“Comedy of Errors iii, 2, 47.

“Veeleer, veeleer verpand ik u mijn trouw’.

O! train me not, sweet mermaid, with thy note’. Lok niet in uw zuster tranenmeer’.

To drown me in thy sister flood of tears’. Mijn schone meer elf, met verdervend lied’.

Sing siren, for thyself, and I will dote’. Zing voor uzelf sirene, min mij weer’.

Spread o’er the silver waves thy golden hairs’. En spreid uw haargoud op den zilv’ren vliet’.

Dan kies ik dat voor leger, waar ik rust’.

En stel met trots mij voor, dat, als ik zink’.

De dood aldus gewin is, weelde en lust’.

Ja, is de liefde wuft, dat zij verdrinkt!”

De sirenen en onocentauers zijn klassieke mythen, geadopteerd door de Septuagint vertalers van Jesaja 8:21,22.

Jesaja zegt: “De sirene en de demon en de egel en de centaur zullen in hun huizen wonen’.

Maerlant; ‘Syrena is de meermin. Physiologus heeft ervan dat ze gelijken op het wijf tot de navel zeker. Groot zijn ze en ijselijk gedaan, met lange haren, zonder waan, en dat groot en grof mede. Met haar kind, is haar zede, dat ze in hun armen dragen heeft men gezien in sommige dagen, want ze zuigen zoals vrouwen plegen. Scheepslui, als ze hen zien, werpen hen dan een leeg vat en die willen ze behandelen en zo vlieden ze dan van de meerminnen. Adelinus laat ons bekennen dat ze klauwen hebben als arend mede en ook naar andere vissen zede hebben ze schellen en een staart waar ze zich mee sturen in de vaart. Het geluid hebben ze zo zoet en als schiplieden met goede moed het gaan horen is er geen man die de slaap ontvluchten kan, dan verdrinken ze en scheuren. Men vindt ze op menige plaatsen in zeeën en soms in rivieren. Sommige, die kennen andere soorten en als ze voorbij hen zullen glijden stoppen ze hun oren dicht in die tijden zodat ze het gezang niet horen en het hen niet kan verderven. Odysseus waan ik daarbij mede die het eerst deze handigheid uitvond’.

De zeemeermin heet sirene en is een wonderlijk gevormd zeebeest en brengt scheepslui tot gekte door de zoetheid van hun geluid. Sommige zeggen dat het zeevissen zijn die op vrouwen lijken. Sirenen zijn grote draken die op de toppen van de golven vliegen zoals sommigen denken. Sommigen menen dat er drie sirenen zijn, gedeeltelijk maagd en gedeeltelijk een vogel met klauwen en vleugels. Een sirene is een beest van de zee en wonderlijk geschapen als een maagd van de navel naar boven toe en van de navel naar beneden een vis. De waarheid is dat het sterke hoeren zijn die passerende mannen tot armoe en bedrog brengen.

Dit wonderlijk beest is blij en gelukkig in storm en bedroefd met mooi weer. Met de zoetheid van haar stem zingt ze scheepslui in slaap en als ze ziet dat ze slapen komt ze aan boord en pakt alles weg wat van haar gading is en brengt dit op een droge plaats.

Haar gezicht is verschrikkelijk, het haar zeer lang en vuil. Het kan gebeuren dat ze met haar jong in haar armen gezien wordt door zeelui, dan zijn die zeer bang en gooien een lege ton waarmee ze speelt tot het schip gepasseerd is.

In Arabië zijn er serpenten met vleugels die sirene genoemd worden, die rennen sneller dan paarden en vliegen met hun vleugels. Hun venijn is zo sterk dat de dood eerder gevoeld wordt dan de pijn.

P. de Beauvais: ‘Zo is het ook met hen die in slaap gevallen zijn door de rijkdommen ende pleziertjes van deze wereld en die door hun tegenstanders, dat wil zeggen de duivels, gedood worden. De sirenen beduiden de vrouwen die de mannen tot zich trekken en doden door hun gevlij en hun bedrieglijke worden, net zolang tot ze hen aan de bedelstaf of de dood gebracht hebben. De vleugels van de sirene staan voor de wispelturige liefde van de vrouw.’

Nederland.

Volgens een oude overlevering zou ook Muiden eens met een meermin kennis gemaakt hebben die uit de Zuiderzee was opge­doken en deze vloek over de stad zou hebben uitgesproken:

Muden sal Muden bliven

Muden en sal noit bekliven.

Een profetie waarvan de vervulling door het naburige Muiderberg met stille vreugd wordt gezien. Die plaats nam dan ook toe en Muiden bleef van weinig aanzien.

Naar men weet heeft Muiden als wapen een blauwe paal op een zilveren schild, die vastgehouden wordt door twee schildhouders, een meerman en een meermin.

Slechter dan Muiden kwam, volgens de Walcherse sage, Westerschouwen ervan af. Toen vissers op een zekere keer een mooie, blanke meermin in hun net gevangen hadden en op haar smekend klagen haar niet in vrijheid stelde nam ze verbolgen een handvol wier en zand en wierp het in de haven. Met een treurige stem zong ze daarbij:

“Westerschouwen, Westerschouwen

Het zal u berouwen

Dat gij genomen hebt mijn vrouw.

Westerschouwen zal daarom vergaan

De toren alleen zal blijven staan!”

De voorspelling ging in vervulling, de haven verzandde, de oude toren hield nog stand tot na het verval van de eens zo bloeiende plaats totdat die in 1845 ook verdween.

Jaren geleden vingen de vissers van Westerschouwen een meerman in hun netten. Ze beloofde zegen, als men haar liet gaan; de vissers bleven onbewogen. Hij zegt dat zijn vrouw in barensnood is en hij vraagt of de vrouw van de schipper haar wil ondersteunen. De meerman riep om zijn vrouw, men liet hem roepen. De meermin stierf weldra in haar gevangenschap. Toen zong de meerman het lied van de straf:

‘Westenschouwen

Het zal u berouwen,

Dat ge genomen hebt mijn vrouwe,

Westenschouwe zal vergaan,

Alleen de toren zal blijven bestaan’. En zo is het uitgekomen.

In ‘t jaar 1403 werd een monster, met de gedaante van een vrouw, ‘met groen mos bewassen, door de kracht van een grooten tempeest uyt de middelantsche zee in de Hollandschen boezem (Zuiderzee) is aengeworpen, ‘t welck ghevangen tot Edam is gebracht. Alwaer sy is begonnen spyse te eten, gelyck andere menschen”. Zo zou nog vele jaren daar geleefd en met de vrouwen gesponnen hebben en is na haar dood op het kerkhof aldaar begraven. Dit naar Junius ‘Batavia’ van 1588.

(189A) De afbeelding van dit ‘groene wijf’ vond men te Edam op een schilderij van het prinsenhof, terwijl voorts de Purmerpoort dezelfde afbeelding stond met dit bijschrift:

“Dit beeld hier opgericht tot een gedachtenis

Wat in het Purmer-meyr voorheen gevangen is.

Anno 1403”.

In de grote kerk te Edam, op een van de beschilderde glazen achter de preekstoel is de meermin afgebeeld. Ze wordt ook wel de zeemeermin van Haarlem genoemd. Ze is naar Haarlem gebracht, heeft daar leren spinnen en een christelijke begrafenis gehad. Het verhaal over deze zeemeermin werd gedurende 600 jaar door veel schrijvers opgeschreven.

In 1558 heeft Onno Leeuwe op de vaart bij Ameland een meerwijf gezien. Hij heeft op haar geschoten zodat ze een schreeuw gaf. Daarna kwam ze uit de diepte en legde beide handen op de boord van het schip en zag hen allen afgrijselijk aan.

In het vestingstadje Steenbergen zijn zeemeerminnen in het stadswapen verwerkt. Er gaan diverse sagen rond over de ‘wraakzuchtige zeemeerminnen’ van Steenbergen. In de sage worden historische tegenslagen in de stad verbonden aan een vloek die de zeemeerminnen

In een oude sage wordt gewag gemaakt van een meermin die langs de kust zwemt tot Zevenbergen (dat toen aan de zee lag) en de inwoners die aan de haven tezamen gelopen waren om het wonder te zien om een kom water vroeg. In hun verbazing weigerden de Zevenbergenaren. In Steenbergen gaf men het zeewijf een halve kom met water, in Bergen op Zoom kreeg ze dan een volle kom. Haar volharding was beloond. Ze profeteerde: ‘Zevenbergen zal gansch vergaan, Steenbergen zal half vergaan, maar Bergen zal blijven bestaan’.

De inwoners van Bats op Zuid-Beveland droegen de naam van Heren, ofschoon ze maar boeren waren. Ze waren zo rijk en hovaardig. Ze reden uit op karren met zilveren hoepels om de wielen en hun paarden waren met zilveren hoefijzers beslagen. Ze betaalden altijd met goudgeld en hoefden nooit iets terug. Zo groot was hun hoogmoed dat ze zilveren klinken aan de deuren lieten zetten. Op een dag verscheen er een meermin in de Schelde voor Bath en zong:

“Batsland zal vergaan

De toren zal in ‘t water blijven staan’.

Die voorzegging werd bewaarheid. Het dorp verzonk in het jaar 1539.

Namen was eeuwenlang een bloeiende plaats in het Oostelijk deel van het tegenwoordige Zeeuws-Vlaanderen. De boeren maakten zich aan brooddronken weelde schuldig. Nu verscheen er een meermin een waterput en verkondigde:

“Namen,

Namen zal vergaan

Maar de toren zal blijven staan’.

Zo is ‘t gebeurd. Namen is vergaan in de verschrikkelijke Kerstnachtvloed van 1717.

Het kerspel Waddens, aan de mond van de Wezer, is niet half zo groot meer als in oude tijden. Het merendeel is door de zee verzwolgen. De inwoners hadden eens een zeewiefken gevangen en aan land gebracht. Ze waarschuwde hen zo ver als men haar sleepte, zo ver zou het dorp ten gronde gaan. En dat is uitgekomen.

Voor de Noord Oost hoek van Jeverland ligt in de Jade een zandbank die met eb droogloopt. Dat is ‘t Minser Olloog, omdat daar het oude kerkdorp Minsen gestaan zou hebben. Eens hadden de inwoners een zeewiefken gevangen dat ze aan land sleepten en plaagden. Ze wilde van haar allerlei middeltjes te weten komen tegen ziekten en gebreken. Maar de meermin antwoordde met een spreukje dat niemand begrijpen kon. Eindelijk wist ze te ontkomen. Zodra ze weer in zee was, draaide ze zich om en sprenkelde met haar handen water over de dijk. Toen dook ze onder en verdween. Maar de volgende dag kwam er een vreselijke storm, de dijk brak en het dorp verzonk met al zijn akkers en velden.

Op een zondagmorgen ging een schip voor anker in de mond van de Jade. Toen kwam een meerman naar boven en vroeg of men het anker weer lichten wilde want dat was net terechtgekomen voor de kerkdeur en de dienst zou over een uur beginnen. Zie voor Nymfen, Nymphaea en Nuphar.

Uit nauwkeurige beschrijving van Groenland ‘Aangezien er vele twijfelen of er zee-mannen en zee-vrouwen waren, ja zulks ten enenmale ontkennen, zo vindt men nochtans bij verscheiden aanzienlijke schrijvers niet weinige voorbeelden die dit voor een volkomen waarheid bevestigen. Onder een groot getal zullen wij hier maar enige zo oude als nieuwe voorstellen. Theophilus Simocatta lib. 7. Hist. Tiberii Imperatoris kapittel 15 verhaalt; Toen Mona Landvoogd in Egypte was en zich eens te Delta aan de oever der Nijl bevond zag hij uit de vloed opkomen een man bijna van een reuzen grootte. Het aanzicht was wreed, het haar geel met grauw vermengt, de borst groot en sterk, de rug breed, de armen vleesachtig: hij liet zich niet verder zien dan tot de schaamte toe, de andere leden bleven onder het water. Drie uren daarna vertoonde zich een ander dier, een vrouwspersoon gelijk, boven mate mooi van aangezicht, met ten deel gevlochten, ten deel vliegende haren; ronde borsten en voorts uitstekend voortreffelijk van lichaam. Een geruime tijd lang lieten deze twee zich zie, tot zeer grote verwondering voor de gedachte landvoogd en al diegene die bij hem waren. Libavius lib. 6. dë universitate rerum, en uit hem Johannes Adamus Weberus in zijn Hundert Quellen der Unterredungs-kunst, erster theil pagina 60 maakt gewag dat er in het jaar 1526 een gebaarde zee-man gevangen werd die enige jaren lang noch leefde, doch zonder ooit te spreken. Plinius heeft verscheiden voorbeelden van deze zeedieren. Toen Theodorus Gaza, een zeer geleerd [49] en beroemd man in onze vaderen tijd, eens aan de oever der zee ging wandelen en even toen zich een grote onstuimigheid verhief werden verscheiden vissen tegens het strand geworpen. Onder die Gaza zag een zee-wijf, van aangezicht zo volmaakt als enig mens ooit zijn kan; mooi, als het mooiste vrouwspersoon tot haar midden toe. Maar vandaar neerwaarts had ze in plaats van benen en voeten staart, gevormd op de wijze van een aal, gelijk men gewoonlijk de meerminnen of Sirenen afgeschilderd ziet. Deze lag levend in het zand en kermde al treurig. Hij taste dit zee-wijfje aan en bracht het naar het water waarop het met alle snelheid begon te zwemmen en van hem wegschoot. Het uitvoeriger verhaal kan men nazien in Alexander ab Alexandro. De geleerde Georgius Trapezuntius getuigt dat hij aan het strand ging wandelen even een diergelijk zee-wijf heeft gezien. Noch wonderlijker en misschien ongelooflijk is hetgeen de gedachte Alexander ab Alexandro verhaalt als een zaak die zich in zijn tijd waarlijk zou toegedragen hebben; te weten: enige maagdjes in Epirus gingen vaak naar zekere bron dicht bij de zee om water te halen. Een zee-man werd dit gewaar en verborg zich in een hol en loerde tot dat hij eens een van deze dochtertjes alleen zag; waar hij die van achteren greep, naar de zee droeg en zijn wil met haar pleegde. Dit deed hij tot verscheiden malen toe tot dat eindelijk de inwoners zulks gewaarwerden die derhalve op hem pasten en hem gevangen kregen. Ze lieten hem onder het volk en alle leden van een man werden aan hem gevonden. Ze bemoeiden zich om hem in het leven te houden en boden hem eten aan, doch hij wou het niet nuttigen, maar stierf naar weinige dagen van droefheid. De vermaarde Guicciardin vermeldt dat in de Friese zee een zeeman werd gevangen, zodanig gesteld als andere mannen, doch van een dikker en rauwer huid. Deze gewende men tot brood en andere spijzen te eten. In het eerste was hij zeer wild, doch werd naderhand wat tammer. Hij sprak nooit, maar leefde een zeer lange tijd. Noch voor weinige jaren hebben de vissers bij Belle-Isle een zee-man aangetroffen die voor hun niet beschroomd was, maar hun zeer nabij liet komen. Zijn witte haren zweefden over zijn schouders, zijn baard kwam tot de borst toe. Zijn armen waren wat kleiner [50] als de evenredigheid van het lichaam eiste; zijn ogen groot en woest; zijn huid noch zwart noch wit. De schiplieden meenden hem met een net om te werpen, doch hij verbrak de touwen, wierp het scheepje om en dook naar beneden. Naderhand vertoonde hij zich wederom; doch terwijl men met een grof geschut naar hem schoot zo heeft hij zich nooit meer laten zien. In de geschiedenissen der Jezuïeten die naar Indien zijn gevaren staat Tom. 2. lib. 4 dat pater Henricus Henrici in het jaar 1560 in het eiland Manar, 200 mijlen van Goa, heeft gezien 7 zee-mannen en 9 zee-vrouwen die gezamenlijk van de vissers met netten gevangen werden. Geneesmeester ontleedde er twee van en bevond dat ze ronde hoofden, korte halzen en oren gelijk de mensen hadden. Hun ogen waren enigszins wanstaltig, gelijk ook de neuzen wat breed. Hun tanden sneeuwwit, gelijk ook de lichamen der wijfjes; die de borsten vol melk hadden. De armen vond bij vrij lang, zonder ellenbogen, handen of vingers; breed en geschikt tot zwemmen. Haren hadden ze onder de oksels en ook aan andere delen, gelijk de mensen in het algemeen hebben. Maar van de navel nederwaarts waren de vissen gans gelijkvormig. In Brazilië is dit zee-volk zeer algemeen; worden van de wilde genoemd Ypupiapra; en ze schromen deze wonderdieren zo zeer, dat ze vaak van angst komen te sterven. Zeven of acht mijlen van Todos los Sanctos is een plaats, genoemd Iagoaripa, daar deze vis-mensen, of mens-vissen menigmaal gevangen worden. Men vindt ook noch een ander slach van deze zee-wonderen, genoemd Berpapina, zijn klein gelijk de kinderen en beschadigen niemand. Torquemada, Hexameron pag. 130 en Eusebius Nierembergius lib. 4. Hist. Nat. verhelen, dat in het koninkrijk Galicië een voornaam adellijk geslacht is geheten de Zeelieden; hebben hun oorsprong genomen van een zee-man die een jonkvrouw die aan de oever van de zee was gaan wandelen verkrachte en bezwangerde zodat ze een mannelijke vrucht ter wereld bracht waaruit deze stam zou gesproten was. Waar zou ik niet heen lopen indien ik hier wou verhalen alles wat ik bij velerlei schrijvers van deze zee-mannen, meerminnen of Sirenen vindt? In een ander werk breng ik een groot getal zeldzame voorbeelden bij en verhandel daar tegelijk of men deze zee-dieren [51] de naam van mensen mag geven? Waarin ik ontken en de redenen der ontkenning vertoon; zonder aan te zien sommige enige dingen van deze zee-wonderen verhalen die schijnen zonder menselijk vernuft niet te kunnen geschieden. Of niet somtijds de duivel zijn goochelwerk hieronder drijft? Of deze zee-mannen een ware vrouwspersoon zouden kunnen bevruchten zodat er een menselijk schepsel van voortkwam? E.d. Van een zee-man, inde zomermaand van het jaar 1621gezien met eigenlijke aanmerking van enige vissers uit Texel ter visvangst uitgevaren spreek ik in mijn Oude en Nieuwe tijds Wonder-Tonneel, pagina 145. Tot besluit zal ik noch dit hier bijvoegen. Spondanus in Histor. Eccles verhaalt dat in het jaar 1433 in de Baltische zee naar Polen werd gevangen een zee-man ten enenmale een bisschop gelijk. Hij had zijn bisschophoed op het hoofd, zijn bisschopsstaf in de hand en een misgewaad aan. Zo werd ook in het jaar 1546 een zee-man in de Duitse zee gevangen met een geschoren hoofd, kap en alles voorts gelijk als een monnik.

Uit naturacuriosa.blogspot.com

De middeleeuwse fantasie over meerminnen met een vissenstaart komt van de verhalen van zeelui die dachten deze wezens in het schuim gezien te hebben. In werkelijkheid hebben zij waarschijnlijk zeekoeien gezien: deze zoogdieren uit tropische wateren hebben een spitse vorm; de vrouwtjes hebben ook tepels die het beeld van de vrouwelijke lichaamsvormen oproepen. Columbus meende in 1493 zeemeerminnen te zien tijdens zijn reis naar Amerika en beschreef deze in zijn dagboek. In 1493, voor de kust van Hispanolia rapporteerde hij ‘vrouwelijke vormen’ die hoog uit de zee zouden rijzen, maar niet zo mooi waren als vaak weergegeven. Over het algemeen wordt gedacht dat Columbus die dag lamantijnen (een soort zeekoe) heeft zien zwemmen. In het logboek van de Engelse piraat Zwartbaard (1680-1718) wordt vermeld dat hij zijn bemanning instrueert om bepaalde wateren te mijden die hij “betoverd” noemt vanwege zeemeerminnen, die door Zwartbaard en zijn bemanning zouden zijn gezien.

Vaca of Vacca marina, (zeekoe)

De groep van de zeekoeien of sirenen vormt de overgang van de zeehonden tot de walvisachtige.

Uit Maerlant; ‘Vacca marina is de zeekoe. Aristoteles zegt hiertoe dat het sterk is en groot en wreed als het hem komt ter nood. Dit dier draagt nu een en dan twee, als een koe min of meer, tien maanden dragen ze hun dracht en zeer goed bewaakt ze hen en beminnen ze zeer, dit is waar

Ze leven wel honderddertig jaar en dit is bewezen genoeg als men hun de staart afsloeg’.

De meest bekende is de Indische zeekoe, doejong, dugong, Dugong dugon (Halicore dugong, Halicore cetacea). Doejoeng komt uit Maleise duyung wat zeemeermin betekent.

Die bewoont de ondiepe plaatsen van de Indische en Rode Zee en voedt zich met daar groeiende planten.

Ze vormen meestal kleine groepen tot zes stuks. Worden een 270cm lang en 250-300kg zwaar.

De voorpoten zijn een soort peddels geworden en de achterpoten zijn volledig verdwenen, zo dat het water niet verlaten kan worden.

Het wijfje verpleegt haar jong met grote zorg en houdt het bij het zogen met de voorpoten tegen de borst en heft daarbij de bovenste lichaamshelft uit het water op. Het gezicht hiervan heeft waarschijnlijk aanleiding gegeven tot het sprookje van sirenen of zeemeerminnen, die half mens half vis zouden zijn.

Van de tanden worden kralen vervaardigd waaraan het bijgeloof allerlei wonderlijke werkingen toeschrijft. Op de Carolinen wordt de bovenste halswervel, atlas, van deze dieren door vorstelijke personen als hoogste ordeteken aan het handgewricht gedragen.

Bijbel.

De ‘tachash’ wordt maar in drie passages gevonden. De huid verschijnt als het materiaal dat gebruikt werd om de Tabernakel te bedekken, Ex. 25:5. Het jaar erop wordt het vermeld als de bedekking voor de Ark des Verbond toen ze op mars gingen. Het verschijnt dan nog een keer, Ex. 16:10 waar het gebruikt wordt om er vrouwensandalen van te maken.

Een moeilijk woord. Het zou afgeleid zijn van het Egyptisch voor leer en verwant zijn met het Arabisch tuhasum of tuchash, een gewoon woord voor zeezoogdieren die daar gevonden worden. Soms wordt het vertaald voor dassenhuid, geitenhuid of leer. De Septuagint heeft hyakinthos wat suggereert dat het een huid was van een blauwe kleur, een kleur die echter niet zeker is.

Cansdale verdeelt dit gegeven in drie groepen.

De instructies voor het Tabernakel en onderdelen werden vroeg in maart gemaakt toen de Israëlieten in de buurt van de Golf van Akaba waren. Dit is een woestijn waar toch landdieren leven. De das komt daar niet voor.

De huiden waren groot. De netgrootte van de top van het Tabernakel was ongeveer vier bij dertien meter, wat een tweeënvijftig vierkante meter maakt. Het wordt vertaald als geitenhuiden wat het meervoud is van het Hebreeuwse woord. De Ark was veel kleiner, ongeveer honderd twintig bij zeventig cm, en was voor de reis met een enkele huid overdekt.
Het constant gebruiken van enkelvoud en meervoud in deze passages moet opmerkelijk zijn. Niets kleiner dan een grote antiloop levert een huid van die tweede afmeting. Geen woestijndier komt echter zo overvloedig voor of kan zo gemakkelijk verkregen worden, om zo’n grote netbedekking te maken. Alle landdieren worden zo uitgesloten.

De passage in Ezechiël verwijst dat het materiaal waardevol was, het wordt geplaatst naast kleden van fijn linnen, toch was het sterk genoeg voor sandalen en was dus niet alleen maar ornamenteel. Dat maakt de verwijzing naar geitenhuiden onwaarschijnlijk want dit was gewoon, alledaags materiaal. De enige bron van zulke dierlijke huiden is daarom de zee. Verschillende autoriteiten hebben dan de volgende suggesties.

Zeehond. De dicht bij zijnde soort is de monniksrob van het M. Zeegebied waar het zeldzaam is.

Een kleine walvis. Verscheidene soorten dolfijnen worden in de Rode Zee vermeld en kunnen in de golf van Akaba komen. Hun huiden zijn echter voor dit werk ongeschikt. Hun hoge snelheid zou ook een probleem geven ze te vangen.

De dugong. Dit is de enigste zeevorm van de Sirenia die tegenwoordig nog in leven is. Tot de negentiende eeuw kwam het dier overvloedig voor in de golf van Akaba. Eeuwenlang heeft zijn huid het materiaal geleverd voor schoenen en sandalen in het oostelijke schiereiland van de Sinaï. Een volwassen dugong is een drie meter lang en een huid kon gemakkelijk de ark bedekken. Voor de grote bedekking zouden maximaal twintig huiden nodig geweest zijn, een aantal die gemakkelijk en zonder te veel problemen te verkrijgen zijn.

De dugong was eens verdeeld in een aantal soorten. Aan een soort werd door de Duitse zoöloog Ruppel de naam gegeven van Halicore tabernaculi, naar het geloof dat zijn huid de tabernakel bedekt had. Alle soorten behoren nu tot een soort, Halicore dugong.

Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/