Fazant
Over Fazant
Goudfazant, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,
Phasianus colchicus L.
Naam, etymologie.
De fazant stamt uit de kustlanden van de Kaspische Zee en werd door de Argonauten van de stroom Phasis in Colchis meegebracht. Georgië, nu Poti en de rivier Rioni.
Uit Martinet.
Naam.
Fazant. In midden-Nederlands was het fassane, in Duits Fasan en Engels pheasant, in oud-Engels was het fesant, (Frans geant) in oud-Frans fesant of faisan. Dat woord stamt uit het Latijnse phasianus en dit van Grieks phasianos: vogel uit Phasis.
Een ander oud woord voor de fazant is tetrao. In Perzisch heet het tedzrev en in oud-Slavisch tetrevi en betekent daar waar de fazant niet aanwezig is een andere grote inheemse vogel, de trap en de kalkoen.
Vorm.
De gewone fazant of bosfazant is zo bont van kleur dat het moeite kost een nauwkeurige beschrijving van zijn kleed te geven. De veren van de kop en bovenhals zijn groen met een prachtige blauwe metaalglans. Die van de onderhals, de borst, de buik en de flanken zijn roodachtig kastanjebruin met purperkleurige weerschijn en allen met een glanzend zwarte zoom. Die van de mantel voor de zoom zijn met witte, halvemaanvormige vlekken versierd. De lange losbaardige staartwortelveren zijn donker koperrood met een purperkleurige glans, de slagpennen met bruine en roest gele banden en de staartveren zijn op olijfgroene grond zwart gestreept met een kastanjebruine zoom. Het oog is roestgeel en het naakte veld om het oog rood, de snavel is licht bruinachtig geel en de voet roodachtig grijs- of loodkleurig. Totale lengte is tachtig cm, de staartlengte is veertig cm.
De hen is kleiner en haar gehele verenkleed is op een dof roodachtige grijsbruine grond met zwarte en donkere roestkleurige vlekken en banden getekend. Vooral op de rug komt de donkere tekening goed uit.
Roep.
In de paartijd die op het laatst van maart begint ondergaat het gedrag van onze vogel een belangrijke verandering. In gewone omstandigheden laat hij zelden zijn stem horen, alleen bij het bomen (het gaan zitten in een boom) roept hij luid kakelend als een hoen, ‘koekoekoek koekoekoek’ door het woud. In de paartijd echter kraait hij, maar op een afschuwelijke wijze. Wel herinnert zijn geschreeuw aan het welluidende ‘kiekieriekie’ van onze huishaan, maar het is echter kort afgebroken en hees, als het ware onvolledig.
Broeden.
De hen zit zo vast op haar eieren dat je die zo bij haar kan wegpakken, haal je ze wegkomen er meer, maar hoogstens zestien of achttien stuks. Om de veertig of achtenveertig uur legt ze een ei die kleiner is dan die van onze hen en effen, geelachtig grijsgroen van kleur. Onmiddellijk na het laatste ei begint ze te broeden en doet dit met bewonderenswaardige ijver. Zij zit zo vast dat ze haar gevaarlijkste vijand zeer dicht laat naderen voordat ze het nest verlaat. Na vijfentwintig of zesentwintig dagen komen ze uit. Ze blijven de eerste tijd onder de vleugels van de hen die ze vervolgens meeneemt om voedsel te zoeken. Na een twaalf dagen zijn ze sterk genoeg om wat kunnen fladderen maar zodra ze de grootte van een kwartel hebben ‘bomen’ ze iedere avond met de hen. Die beschermt hen tegen alles wat ze maar bedreigen kan, toch worden er maar weinig groot. Tot laat in de herfst blijven de jongen bij de moeder en vormen een toom, daarna vertrekken eerst de jonge hanen en tegen de aanvang van de lente ook de jonge hennen die nu ook weer broeden kunnen.
Bestiaria.
Shakespeare ‘Winter’s Tale’, iv, 4, 769;
“Advocate’s the court-word for a pheasant: say you have none’, Advocaat is, geloof ik, aan het hof zo veel als present, zeg maar dat je er geen hebt’.
None sir; I have no pheasant, cock nor hen’. Herder: Ik heb er geen heer; ik heb geen fazant, geen haan of hen’.
Uit Maerlant, ‘Gallus silvester, dat is de fazant. Is een wilde haan, zonder waan, schoon gepluimd in vele kleuren en een deel van dappere manieren. In schoon weer is het blij, in andere heeft het droeve tijden en bedekt zich dan in de hagen. ‘s Morgens als het gaat dagen en ‘savonds laat medegaat het te weiden naar zijn zede. Zijn vlees is licht algemeen, vooral van jonge patrijzen’.
Uit Megenberg.
Deze vogel is bedroefd met regen en verbergt zich in bosjes en struiken. Het steekt zijn bek in de grond en denkt dat hij zo helemaal verborgen is. Als hij door een hond of mens verrast wordt schijnt hij te vergeten dat de natuur hem vleugels heeft gegeven en blijft bedaard op de plek zitten waar hij zich bevindt, drukt zich plat op de grond en verbergt de kop of loopt zonder doel heen en weer. Niets is voor zijn leven gevaarlijker dan het stijgen van een water in een stroom die in de nabijheid van zijn standplaats vloeit. Als hij aan de waterkant staat, blijft hij onbeweeglijk op hetzelfde punt en kijkt, zonder de blik af te wenden in het water, totdat zijn veren doornat zijn. Hierdoor vermeerdert zijn gewicht zo zeer dat hij niet opvliegen kan. Hij is in de echte zin het slachtoffer van zijn domheid.
De fazant wordt aldus gevangen: ‘bedek de vogelaar door een kleed waarop deze vogel geschilderd is zodat hij op een fazant lijkt. De fazant volgt de man die zo uitgedost is als een vogel die niet vliegt en zich terugtrekt, tenslotte wordt de fazant gevangen door zijn maat die met een net in een hinderlaag ligt.’
Een voorbijlopende muis maakt hem hevig verschrikt. Zelfs door een naar zijn nest kruipende slak wordt de hen genoopt onmiddellijk haar woning te verlaten. Bij het naderen van werkelijk gevaar blijft zij als dood op het nest liggen.
Jegens zijn soortgenoten is de fazant volstrekt niet verdraagzaam. Als twee hanen elkaar ontmoeten vechten zij verwoed tot hun veren in het rond vliegen en hun bloed stroomt, de een zal zelfs de ander om het leven brengen als hij hiertoe de kans ziet.
Fazanten zullen sterven aan luizen of je moet ze met stof bestrooien.
Megenberg; Gallus silvester heet een woudhaan en heet ook een fazant zoals Plinius spreekt. Dat is een erg schone vogel en heeft geen kam op het hoofd noch heeft de sterke sporen niet zoals de tamme hanen hebben aan de voeten. Toch is het een erg koene vogel en dat weten de vogelaars wel aan hem en maken een schild van wit linnen doek en in het midden daarin van het rode doek een rode vlek. Dat ziet de fazant aan met grote vlijt en neemt het in zijn verwondering. In die tijd drijft hem de vogelaar met het schild terug in een net dat hij tot hem opgericht heeft. Alzo vangt men de woudhaan. De vogel betekent die lieden die hun ogenhoeken uitwerpen in de lust van deze wereld en vallen in de boze geest netten. Wee oog, hoe een schalkachtige bode u bent van menselijk verstand! U toont ons goud en zijde en licht brandende sterren uit witte gekrulde wolken en beloont ons jammer genoeg slecht met uw boodschap. Wie velde David, wie Salomon en wie de wijste en de sterkste hier op aarde? Eia, oog dat was u bode zoals u nog veel vaak bent. Alexander de meesters spreekt, wie een fazant vangen wil die bedekt zich met een doek daar de vogel opgetekend is en toont zich de fazant zo volgt het hem tot aan dat net. Zo schreeuwt dan de vogelaar of slaat de handen tezamen en verschrikt de vogel zodat hij in dat net valt. De fazant heeft die aard dat het zijn hoofd in een bosje verbergt en waant het heeft zich helemaal verborgen en alzo vangt men hem vaak. Wee mijn hart, hoe vaak dat geschiedt dat we niemand zien en dat hoofd en onze ziel verbergen, dat is ons verstand, en dat ons die goed ziet die alle dingen aanschouwt. De fazant treurt in troebel weer en verbergt zich dan in de wouden en in de bosjes. Het gaat ‘s morgens en ‘s avonds uit het woud en zo vangt [271] man hem erg gemakkelijk. Het verandert zijn veren van de vetten en vernieuwt zich alzo. Het heeft ook edeler en zachter vlees dan andere woudvogels en daarom is het een goed wildbraad.’’
Historie.
De fazant is eertijds door de helden van het gulden vlies uit Colchis gehaald. In de literatuur verschijnen ze niet voor Aristophanes.
Naar Egypte kwamen ze uit Medië en onder Ptolemaeus Eurgetes II werden ze in Alexandrië gefokt. Koning Ptolemaeus beroemde zich erop dat hij er nog nooit een gegeten had maar als bijzonderheid bewaarde.
Keizer Severus liet ze alleen aanrukken als er een zeer groot feest gehouden werd. Bij de Romeinse gasttafels behoorde ook de phasianus die bij hen ook tetrao genoemd werd. Door Karel de Grote kwam de teelt hier. Geestelijken en enige vorsten hebben hen laten verwilderen. De vogels is zeer verbasterd door ettelijke kruisingen met zeldzame fazantensoorten die naar goud- en edelgesteente worden genoemd. Ook sluit ze wel bondgenootschappen met de lagere orde van de hoenderwereld.
Nederland.
Ook in Nederland is ze vroeg in de begroeide streken van ons land ingevoerd. Omdat door gebrek aan voedsel er in de sneeuw vele omkomen moet men om dit te voorkomen en het jachtveld voldoende met deze wildsoort bevolkt te houden tegen de winter een zeker getal hennen en hanen opvangen en die tot maart in hokken houden zodat ze wederom uitgezet kunnen worden. Intussen verlaten deze half wilde vogels soms vrijwillig de bossen waarin ze uitgebroed en opgegroeid waren, en gaan zich zelfstandig vestigen. Ze leven het hele jaar door volkomen in de wilde staat en telen voort, vermenigvuldigen zich en vormen koloniën die zonder hulp van de mens bestaan. Er zijn intussen voorbeelden dat dergelijke koloniën zonder enige blijkbare oorzaak plotseling verhuizen en spoorloos verdwijnen. In vroegere tijden achtte men het nodig en nuttig om in een bos dat overigens voldeed aan de eisen die door de fazant gesteld worden van tijd tot tijd berokingen te laten plaats hebben. Men meende hierdoor het wild beter in het bos te kunnen houden en zelfs van elders daarheen te kunnen lokken. Deze handelwijze is in onbruik gekomen.
De fazant wordt nooit werkelijk tam omdat hij zijn verzorger niet van andere personen kan onderscheiden en in iedere mens een vijand ziet die hij te vrezen heeft. Hij houdt zich niet aan een bepaalde standplaats omdat hij de bekwaamheid mist om in zijn gebied een plek te vinden die voor hem het meest geschikt is. Hij ducht aanhoudend gevaar omdat zijn verstand niet groot genoeg is om hem te redden wanneer een werkelijk onheil hem bedreigt.
Zijn begaafdheden zijn gering. Hoewel hij op statige wijze rondstapt en er slag van heeft om al zijn schoonheden te laten uitkomen, kan hij zich toch met de huishaan niet meten. De hen heeft steeds een bescheiden houding.
Chrysolophus.
De prachtige goudfazant, golden pheasant, Chrysolophus pictus, (beschilderd) is de kinki van de Chinezen en zou de heilige zonnevogel geweest zijn, de Phoenix.
Deze vogel duidt in de heraldiek op de jacht. De fazant behoort tot het edele wild, dus wild dat tot de edelen behoort. Reeds in de middeleeuwen had de faisanderie grote betekenis, zowel voor de jacht als fokkerij.
In 1941 werden er in Duitsland al 1 270 000 stuks afgeschoten.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaen...