Kalkoen

Over Kalkoen

Meleagris, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,

Uit Martinet.

Naam, etymologie.

Meleagris gallopavo. (kippenpauw)

Kalkoen, Engels turkey, Duitse Truthuhn of Puter en Franse dindon, dit komt van d’Inde, de Indische hoenders.

Calicoetse hoenderen heette in vroeg-Hoogduits Indianisch han en sinds 1553 Kalekutisch hun, vandaar ons woord kalkoen, ook het Franse turkey coq en in Duits Turkisch Hahn. Truthahn heet ze naar het geluid dat ze maakt als ze haar jongen roept, truth kan ook afgeleid zijn van drohen: bedreigen of opzwellen.

De naam turkey en kalkoen kreeg de nieuwe huisvogel waarschijnlijk ten gevolge van de veronderstelling dat ze uit Calcutta (Kalikat en in Engels Calicut, Calcutta, de haven aan de Malabarkust waar de Portugezen hun Oost-Indische rijk stichtten) of Turkije afkomstig zouden zijn. Men dacht dat de kalkoenen afstamden van de meleagerse hoenderen van de oudheid vanwaar men geloofde dat die uit Oost-Indië kwamen. In de eersten tijd nadat Vasco di Gama daar landde werd deze naam in ruimer betekenis zowel voor West- als Oost-Indië, gebruikt. Vergelijk ook de Franse naam coq-d’Inde.

Shakespeare, ‘1 King Henry IV; ii, 1,28; ‘Godsbody! The turkeys in my pannier are quited starved’. ‘God in de hemel, de kalkoenen in mijn korf zijn zo goed als verhongerd’.

Het dier lijkt de natuur van een haan en pauw te hebben.

Afkomst.

De kalkoen komt uit Amerika, ze leven in de wouden van Ohio, Kentucky, Illinois en Indiana, Arkansas, Tennessee en Alabama. In Georgia en Carolina zijn ze minder talrijk en in Virginie en Pennsylvania zeldzaam, in de dichtbevolkte staten uitgeroeid. Ze kwamen talrijk voor waar nu New York ligt. Ze vluchtten daar naar de hoogste toppen van de bomen waar de pijlen van de Indianen hen niet konden raken. Die hadden vooral belangstelling voor hun veren. Toen de kolonisten kwamen bleken ze goed te eten. Ze werden dan ook gauw neergeschoten.

De Spanjaarden troffen in Mexico de kalkoen als huisdier aan. Oviedo is de eerst schrijver die er melding van maakt. “In Nieuw-Spanje’ zegt hij, ‘vindt men zeer grote en smakelijke pauwen waarvan er vele naar de eilanden en naar de provincie Castilia del Oro gebracht zijn en hier in de huizen van de Christenen opgefokt worden. De hennen zien er slecht uit, de hanen zijn echter fraai en pronken dikwijls met hun staart hoewel die niet zo groot zijn als die van de pauwen van Spanje’.

In Virginie vond men ze in 1584 en in Pennsylvania in 1753. Smyth trof hen in de onbebouwde gewesten ten westen van Virginie in kudden van meer dan vijfduizend stuks aan.

Pedro Nino nam ze mee naar Spanje rond 1500 die hij voor vier glazen kralen per stuk gekregen had. In 1518 waren ze in Frankrijk. Ze werden pas in Engeland gebracht tijdens de regering van Henry VIII, 1524, in Duitsland omstreeks 1534. In 1557 was de kalkoen in Europa nog zo zeldzaam en kostbaar dat de raad van Venetië om te veel weelde tegen te gaan bepaalde op wiens tafel ‘Indische hoenderen’, mochten komen. Volgens ‘Dye Cronijcke van Zeelandt, 1551, van Jan Jansz Reygersbergh zou de schipper Anthonius Muloc(k) de eerste Calcoetsche hoenderen in Zeeland gebracht hebben.

Kalkoense haan.

De kalkoense haan is wit, roze of grijs of met gemengde kleuren. Zie de kalkoense haan, het is een verwonderlijk dier, hij heeft een kleine kop die bijna kaal is en bedekt wordt met een blauwachtige huid en is voorzien van rode op het voorste en witachtige vleesheuveltjes op het achterste gedeelte van de kop. Van het grondstuk van de bek komt een rode en wapperende lel en op de bek staat een vleesachtig uitsteeksel. Vertoorn nu deze vogel eens door hem een rode kleur te laten zien dan stuift hij spoorslags met grote fierheid op, de kop, hals en uitsteeksel zwellen op en worden roder van kleur, de veren van de hals en rug staan overeind en de staart spreidt zich uit als een zonnescherm, de vleugels hangen en slepen over de grond. In die houding gaat hij trots om het wijfje die niets van dit alles heeft en slaat een doffe toon, een gebrom. Dan zal hij op je afkomen met een deftige gang en een dof klokkend geluid.

De staart bestaat uit twee staarten, een boven- en beneden staart. De eerste bestaat uit achttien pennen die hij als hij kwaad is opzet, de andere uit kleinere die hij horizontaal draagt. Verder heeft hij verschillende klanken en stembuigingen. De gang is langzaam. Hij slokt steentjes in net als de kippen die dienen om het voedsel te helpen vermalen.

Vorm.

De kalkoen is op de bovenzijde bruinachtig geel met een prachtige metaalachtige weerschijn. Elke veer heeft een brede, fluweelachtige zoom, de benedenrug en staartdekveren zijn donker nootbruin met groene en zwarte banden. De borst is geelachtig bruin wat naar de zijden donkerder wordt, de buik is bruinachtig grijs, de stuit zwartachtig en de slagpennen zwartbruin. De naakte delen van de kop en hals zijn licht hemelsblauw en onder het oog ultramarijnblauw, de wratten zijn lakrood. Totale lengte is honderd tot honderd tien cm, staartlengte is veertig cm. Het gewicht is acht kg of meer, de hen is daar de helft van.

Dom.

Hun domheid is ongelofelijk, ieder ongewoon verschijnsel brengt hen van streek. Men wordt er akelig van dat ze in de zomer vooral als ze kuikens hebben dikwijls de hele dag naar de hemel kijken en onophoudelijk een jammerend ‘jaoeb jaoeb’ laten horen alsof ze de zon voor de arend en de wolken voor gieren houden. De moederliefde is enorm.

Paring.

Tegen midden februari begint de voortplantingstijd. Als een wijfje haar loktoon laat horen antwoorden alle hanen in de buurt met snel opeenvolgende, rollende geluiden. Als de loktoon van de grond komt vliegen allen onmiddellijk naar beneden. Dan zetten ze, onverschillig of het wijfje zichtbaar is of niet, de staart waaiervormig op en buigen de kop naar achteren totdat hij tussen de schouders ligt, laten de vleugels hangen en geven door hun zonderlinge standen en geluiden hun opgewondenheid te kennen.

Niet zelden raken twee mannetjes met elkaar in strijd en vechten zo hevig dat een van hen er het leven bij inschiet.

Tegen midden april zoekt de hen een verborgen plaats op en legt tussen de tien en twintig eieren. Ze nadert het nest steeds met grote voorzichtigheid en dekt als ze weggaat de eieren met bladeren toe zodat het zeer moeilijk is het nest te vinden. Als ze tijdens het broeden een vijand ziet drukt ze zich neer en verroert zich niet totdat ze merkt dat men haar ontdekt heeft. Soms komt het voor dat er verscheidene hennen in een nest leggen. Men heeft wel eens tweeënveertig eieren gevonden. In dat geval wordt het gemeenschappelijke nest steeds door een van de wijfjes bewaakt.

De jongen komen meestal tegen de avond uit en maken door de moeder begeleid hun eerste uitstapje. Eerst keren ze terug naar het nest maar later gaat de moeder naar het hoogste punt in de omgeving omdat vocht voor haar kinderen nadelig is. Op de veertiende dag kunnen ze hun vleugels gebruiken. Van nu af aan vliegt de familie naar een lage tak waar de jongen onder de vleugels van de moeder de nacht doorbrengen.

In augustus zijn ze al in staat om de aanval van viervoetige dieren te ontwijken. Dan verenigen zich de ouden en jongen van verschillende gezinnen.

Ze leven van pekan noten, de winterdruif, Vitis rotundifolia, en andere bessen, ook gras en kruiden, sprinkhanen en insecten.

Omtrent het begin van oktober als de eikels nog aan de bomen zitten verzamelen de kalkoenen zich in grote kudden en richten hun tocht naar rijke oeverlanden. Hun verschijnen heeft zo regelmatig plaats dat het seizoen waarin dit plaats vindt bij de Indianen de naam kalkoenen maand draagt.

Vangen.

In vele delen van Amerika wordt met hartstochtelijke en niet altijd verstandige ijver op de kalkoen jacht gemaakt. Het liefst schiet men de haan als hij aan het balderen is en dit op een tak gebeurt. Door de schuwheid van het dier is dit niet gemakkelijk.

Gemakkelijker is het om de domme vogel in een val te lokken. Daartoe worden er in het bos stammen van twee a drie meter lengte opgestapeld tot een soort van blokhuis dat ook van boven met takkenbossen bedekt is. Verder een greppel die groot genoeg is om een grote haan door te laten die onder de wand tot midden in het gebouw leidt, een soort tunnel. Voor en in de greppel wordt maïs gestrooid. De kalkoenen vinden dit en gaan het spoor volgen. De ene vogel volgt de ander en soms gaat de hele troep in het gebouw. Na het opvreten kunnen ze de ingang niet meer terugvinden en lopen steeds langs de binnenrand en steken hun kop hier en daar naar buiten.

De Pelgrim Fathers aten de kalkoen en het is nu de Amerikaanse traditionele maaltijd op Thanksgiving Day.

Bestiaria.

Spreekwoorden.

Hij wordt zo rood als een kalkoense haan. Iemand die zich langzamerhand steeds kwader en roder maakt. Dat lijkt op een kalkoense haan die er ook opgeblazen en rood uitziet als hij zich opwindt. Vondel in ‘Waterbel of verzierd gerucht:

“Fiat, riep ‘t Kalkoense Haantje

Dat zo bloost om zijne Kam’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe XCIX;.

Kalikoet en den Haen;

‘De koekeloerende Haan zag op zijn mesthoop treden

Een rode Kalkoen, zo werd hij zeer ontevreden

Riep hem tot de kamp en liep hem in ’t gemoed

Dat hij zich verweren moest de grote Kalikoet

Zij vochten beiden om strijd, dat ’t rode bloed afdroopte

Als ze elkaar met de felle sporen noopte

De kalkoen op ’t eind zag dat de Duitse Haan

Hem rust noch vrede liet, dus, om zich te ontslaan

Van allerhande twist, verkoos in andere hoeken

Zijn dagelijkse kost in vrede te gaan zoeken

Veel volkeren zijn zo wild, zo woest en onbesuisd

Dat de arme vreemdeling niet bij hen mag gehuisd

Al hebben ze een land tot hun behoefte gewonnen

Een ander zullen zij het aardrijk noch misgonnen’.

Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/