Tureluur

Over Tureluur

Tringa, vorm, gebruik, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,

Naam, etymologie.

Tringa: Tryggas, een vogel bij Aristoteles; ruiter.

Tringa totanus L. (van Italiaanse naam totana; strandloper)

Tureluur, naar zijn roepen, zie je waar de grutto, kievit en de andere leden van de plevierenfamilie zijn. In het Frans heet hij dan ook chevalier de gambette. Het Latijnse Tringa wijst dezelfde kant op.

Of van Frans turelure; deun.

In Noord-Holland heet hij tuut, op Terschelling tjuud, op Texel tjerkje, in Groningen tuutling en in het Fries tjirk of tjerk. In Zeeland is het daak en daakje, bij Oirschot witstaart en in Limburg roodpotige ruiter. Daak, steenpikker, witstaart, tjuut.

De tjerk zal in Friesland nog wel genoeg voorkomen. Verderop wordt het moeilijker. Het meest vallen de mooie rode pootjes op die zich reppen, het is de Engelse redshank en Duitse Rotschenkel, Franse chevalier gambette. Net zo druk als de poten zich reppen is de snavel bezig om steeds maar weer ‘tuut, tuut ‘te roepen wat in stotterende haast gaat zodat het ook wel tureluur wordt. Je zou er tureluurs van worden. Te herkennen aan de rode snavel en lange geelrode poten.

Uit Martinet.

Zingen.

Zijn welluidende lokstem bestaat uit twee tonen die ongeveer als ‘dzjau’ of, dzjuu’klinken. Zijn waarschuwend geschreeuw lijkt op vorig geluid, maar is meer gerekt. Tedere aandoeningen geeft hij te kennen door de klanken ‘duuk, duuk’. De paringroep, die altijd tijdens het vliegen geschiedt, is een echte jubelzang dat men door de tekens ‘dliedl, dliedl dliedl’ ongeveer kan nabootsen. Hij is niet gezellig van aard maar komt krijsend aanvliegen als zijn soortgenoten in gevaar verkeren. Ook treedt hij als leider van andere strandvogels op.

Vorm.

Bij deze vogel is de snavel recht. De bovendelen zijn grijsachtig bruin, de kop en hals zijn met kleine langwerpige en de rug en mantel echter met grote, ronde en zwarte vlekken getekend. De onderrug en staartwortel is wit met zwarte dwarsbanden, de handpennen bruin en verder veel wit.

Het oog is grijsbruin, de snavel aan de wortel rood, aan de spits zwartbruin en de voet vermiljoenrood.

Totale lengte zevenentwintig cm met een staart van zeven cm.

In de winter is de bovenzijde donkergrijs met zwarte schaftvlekken en de onderzijde sterker gevlekt dan in de zomer.

Broeden.

Deze vogel broedt in moerassen en lage landen. In het begin van de herfst verdwijnt hij uit het binnenland en dan zie je hem aan de kust. Sommigen verdwijnen tegen september en komen in april terug. Ze komen meestal gepaard terug en beginnen onmiddellijk te nestelen. Het nest is met enige grashalmen bekleed in een uitholling en meestal dicht bij een waterkant, het liefst tussen biezen en zeggen. Midden mei zie je de tolvormige eieren die iets kleiner zijn dan die van de kievit. Ze zijn glad, fijnkorrelig en glansloos. De bleek bruinachtige schaal is bezet met talrijke donkere stippen, vlekken of puntjes. Het wijfje broedt alleen. De jongen komen na een veertien of vijftien dagen uit. Ze bewaakt en onderwijst haar jongen en waagt haar leven om hen te beschermen en schreeuwt tegen ze om ze te waarschuwen. Ook het mannetje schreeuwt maar is meer bezorgd om zijn eigen veiligheid. Na vier weken kunnen ze vliegen en zijn in staat voor zichzelf te zorgen.

Folklore.

In de buurt van het dorp Jorwerd staat een boerenplaats die het ‘Tjirkennest’ genoemd wordt. De tjirk of tureluur broedt daar in de graslanden. Twee broers uit Jorwerd wilden vroeger eens een boerenplaats bouwen maar konden niet tot een besluit komen waar. Na veel geharrewar kwamen ze overeen om het huis te plaatsen waar een van beide het eerste tjirkennest zouden vinden. Ze gingen nu op een vroege morgen het weiland in om eieren te zoeken en op de plek waar het eerste tjirkennest werd gevonden bouwde men de boerenplaats die tot op heden de naam draagt van Tjirkennest.

Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/