Kameleon
Over Kameleon
Bijbel, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,
Uit revuyon.lacoctelera.net
Naam, etymologie.
Chamaeleo chamaeleon: chamae is klein, en leo, leeuw, het is de kleine leeuw. De zonderlinge gestalte en het ernstige voorkomen van de kameleon die langzaam en op hoge poten komt aanstappen en plotseling met zijn vreemdsoortig werptuig een prooi overmeestert zijn wel geschikt om de aandacht te trekken. Ze hebben waarschijnlijk aanleiding tot de naam gegeven.
Kameleon, in midden-Nederlands was het cameleon, in Duits Chamaleon en in Engels chameleon, vergelijk het Franse cameleon uit de 12de eeuw dat uit Latijns c(h)amaeleon stamt en dit uit Grieks khamai-leon, letterlijk leeuw op aarde, dat is een dwergleeuw, dat is al een stuk dat op sagen vorming duidt. De naamvormen wijzen op een Afrikaans gamalion. Z. Afrikanen noemen het verkleurmannetje. (187A)
Vorm.
De tweede groep der hagedissen heeft een met schubben bedekte huid. Daartoe behoort de wonderlijke kameleon die in zuidelijk Europa en N. Afrika thuishoort.
Het is een zeer traag en goedmoedig diertje van ongeveer dertig cm lengte dat voornamelijk daardoor vermaard is geworden dat het zijn kleur plotseling kan veranderen. In rustige en kalme toestand is het donker olijfgroen met gele strepen en blauwe vlekken. Wordt het diertje opgewonden, dan wordt zijn kleur eerst geel en vervolgens bruin, bij plotselinge schrik zelfs zwart. Soms krijgen hierbij beide lichaamshelften verschillende kleuren.
De kameleon bezit verder zoals vele andere hagedissen het vermogen zich zo sterk op te blazen dat hij wel tweemaal zo dik wordt.
Zijn poten lijken op die van de papegaai, hij plaatst drie tenen naar voren en twee naar achteren, bovendien houdt hij zich met zijn lange grijpstaart aan de takken vast en blijft dan ook dagenlang onbeweeglijk zitten tot toevallig een insect voorbijkomt. Dan werpt hij de lange, wormvormige, van voren knotsvormig verdikte tong pijlsnel daarnaar uit en het diertje blijft door het taaie, kleverige speeksel eraan vastzitten.
Met elk oog kan hij naar willekeur in een andere richting zien.
Bestiaria.
Uit Maerlant; ‘Pirander, spreekt Solinus, heeft voeten als een zwijn, gehoofd en gehoornd mede veel naar de herten zede, ruw behaard als ware het een beer. Van hem schrijft hij openbaar dat zijn haar die verf ontvangt zulke als de plaats waar het daar staat, is het kruid, boom, aarde of gras, het ontvangt die gelijk als dat. Hierbij is het goed te verstaan dat het moeilijk is te vangen. Dit dier slacht de smekers wel, die zien hun felle heren en stoken ter felheid mede, zien ze hem onzuiverheden doen buigen ze ook tot zulke dingen, is hij vroom, ze willen zingen wat zo hij doet, ze volgen mede en dit is der heren niet zalig dat ze dit niet verstaan, die kan men moeilijk vangen met enige machines van enige aard en die zijn te hoven waart die hun haren aldus verkeren om hun heren te bedriegen’.
Een kameleon is een klein beest met verschillende kleuren. Zijn lichaam verandert snel in diverse kleuren. Hij kan de kleur van zijn tegenstander aannemen waarop hij zit.
Aristoteles zegt dat ze van kleur verandert van zwart tot groen. Plinius versterkt dit en zegt dat het elke kleur aanneemt waar het op zit, behalve rood en wit.
Vroeger nam men aan dat het dier elke kleur kon aannemen die het verkoos, dat het de kleur van de omgeving aannam om zich voor zijn vijanden te verbergen. Men wil iemand een kameleon noemen die verraderlijk is, op wiens woorden men niet te veel kan vertrouwen. Het Duitse kameleonartig is voor een mens die huilt met de wolven, met wie hij in het bos is, mensen wier houding verandert al naar gelang de omstandigheden. Zo werd van Alcibiades gezegd dat hij ‘veranderlijk was als een kameleon’. Zo mag men dit dier vergelijken met hovelingen, geveinsden en alle die de wind van eer, roem en belang trachten na te jagen, die allerlei gedaanten in woorden gebaren en anders aannemen en zich voegen naar personen, zaken en omstandigheden die hun het beste in de kraam past om het gevaar te ontwijken. Om met hun slijmerige en vleiende tong te strelen en bedrieglijke woorden te spreken. Mensen van weinig edel bloed, groot van long of grote windbuilen, opgezwollen zakken en blazen, gekronkeld van staart vol draaien zonder eenvoudigheid. Die men niet alleen in Afrika en Indië, maar schier alom vindt, maar vooral in de vorstelijke hoven. De kameleon is het symbool geworden van ogendienst, van de slaafse onderworpenheid van vleiers en hovelingen. Dit werd door diverse schrijvers opgenomen. Door het verkleuren symbool van veranderlijkheid.
Shakespeare maakt dat de aartsbooswicht Gloucester zich verheugt in zijn eigen veelzijdigheid, ‘Henry VI, III’, ii 191: “I can add colours to the chameleon”. Anderen vinden het dier nuttig in het argument tussen de hinde (de kerk van Rome) en de panter, (de Engelse kerk) weer anderen in politieke bekwaamheid. Al die zaken zijn gebouwd op lucht, men ziet dit van de kameleon die verandert bij elke operatie van kleur, bij elke zaak die hij aanpakt’.
Jan van Mandeville als hij in de buurt van Susa is zegt; ‘En in dit land zijn ook vele kameleons, dat zijn kleine beestjes zoals wilde chieronne en gaan altijd met gapende kelen omdat ze van de lucht leven, nog ze en eten, nog drinken in geen tijd. En ze veranderen vaak hun kleur en hun gedaanten want sommige tijd ziet men ze van een kleur en sommige tijd van een andere. En ze mogen zich veranderen in allerhande kleuren, uitgezonderd in wit of in rood’.
Uit Maerlant, ‘Cameleon, zoals Isidorus zegt, is een serpent dat te leven pleegt van de lucht al zonder eten’.
De kameleon heeft geweldige longen en luchtzakken en als die volledig geopend worden zijn ze vrijwel doorzichtig, een fenomeen dat het geloof bracht dat dit dier van lucht kon leven.
Dat is een idee wat we al zien bij Plinius en Ovidius: ‘Id quoque quod ventis animal nutritur & aura’, ‘dat dier ook dat door lucht en wind zijn voedsel heeft’.
Shakespeare, ‘Two Gentleman of Verona’, ii, 1, 178.
“Though the chameleon love can feed on the air’. ‘Al kan de kameleon van liefde en lucht leven’.
I am one that am nourished by my victuals’. Ik ben iemand die mijn spijs en drank moet hebben’.
Dit was al in de 13de eeuw bekend, in Duits Gamalion des luftes lebt”.
Er wordt gezegd dat de kameleon alleen van lucht leeft, mollen van grond en haring van het water en de salamander van het vuur.
Shakespeare, ‘Hamlet’ maakt er een bittere grap van, III ii 98:
“King: How fares our cousin Hamlet?’Hoe gaat het leven, neef Hamlet?’
Hamlet: Excellent, i’faith; of the chameleon dish: I eat the air, promise crammed’. Voortreffelijk, op mijn woord; bij kameleonskost, ik voed mij met lucht en wordt met beloften volgepropt.”
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe LXII;
Chamaeleon;
‘De geschubde Chamaeleon die steeds van de lucht moet leven
De lucht alleen dit dier kan spijze en voedsel geven
’t Heeft voeten scherp geklauwd, het kronkelt zijne staart
’t Waakt ’s daags zo wel als ’s nachts, ’t is stout en onvervaard
Als een Proteus zo veel gedaanten kan verwerven
Zo trekt dit dier tot zich allerhande verwen
De blinkende gesteldheid, maar weigert rood en wit
De leugen prater, die aan ’s Prinsen tafel zit
Men bij de Chamaeleon vergelijke mag met reden
Hij vult des Vorsten oor met vele nieuwigheden
Verkoopt hem wat hij wil, smeed de een aan de andere klucht
Van allerlei verstrooid en wijd versiert gerucht.
En blijft soms in zijn leugentaal gevangen
Hij krijgt noch vrees, noch schaamte, noch rode noch bleke wangen’.
Maerlant, Gespikkeld is het, zoals wij weten, naar de hagedis met vier voeten. Scherp geklauwd en een kwaad dier, lang gestaard, krom en smal, bolle rug naar de kameel al. Nimmermeer sluit het de ogen en zijn vel dat kan veel gedogen. Zijn buik heeft altijd niet in en traag als de slak min of meer’. Hij is op vier manieren verschillend, Bartholomeus noemt ze quadrupes. Hij bestaat uit vier verschillende dieren. Hij heeft het gezicht van een zwap. En scherpe gekromde klauwen en een harde huid als de krokodil. Zijn flanken zijn even lang vergeleken met de andere delen van zijn maag alsof het een vis is. Zijn gezicht is als het ware samengesteld uit een zwijn en een aap, een zwap. Zijn staart is vol en lang en smal op het einde en slangswijze gekronkeld met gewrichten als een krokodil en spits aflopend. Zijn voeten lijken op die van een klein paard, elke voet is in tweeën gedeeld, de vergelijking van de ene voet met de ander is als de vergelijking van een duim van een man met het andere gedeelte van zijn hand. Elk van deze twee delen is verdeeld in vingers. Zijn klauwen zijn gelijk aan de klauwen van een vogel. Zijn hele lichaam is scherp en ruw als het lichaam van een krab. Zijn ogen liggen diep en zijn groot en rond. Ze zijn bedekt door een huid gelijk aan de huid van het lichaam. Hij draait zijn ogen vaak rond en verandert zijn kleur als zijn huid kapot is, dan is zijn kleur zwartachtig met zwarte stippen. Deze diversiteit is in zijn hele lichaam vooral in de ogen en de staart. Hij heeft een vieze kleur als hij doodgaat.
Maerlant; ‘Bloed heeft het uitermate weinig, alleen in het hart alleen, dus is bloed in zijn moed, want de koenheid ligt in het bloed’. Het is een angstig beest met weinig bloed, alleen bij het hart en de ogen en verandert daarom snel van kleur. Er is in zijn lichaam maar weinig vlees, hij heeft weinig bloed behalve in zijn hoofd en op het einde van zijn staart, ook in het hart en in de aderen die er vandaan komen. Hij heeft ook bloed rondom de ogen, al is dit weinig.
Uit Isaack van Waesberge, 1633.
‘Cameleon, van kleuren ongestadig,
De vleier lijkt in doen en woord verraderlijk.
Van de Cameleon.
De Cameleon is een beest zeer klein van leden,
Wat de ogen houdt altijd steeds open staan,
Dit dier zich van de lucht alleen kan verzadigen,
En daarvan voedsel neemt, ’t zijn wonderlijke reden,
Zijn huid is een kleur, de rug vol hardheden,
Maar het verandert al zijn ganse lichaam bloot,
In allerlei kleuren, behalve wit en rood.
Wel kwaad verandert men iets tegen natuur zeden.
Van even zo’ n gemoed de vleier wordt bevonden,
Die naar de humeur en zin van andere mensen leeft,
Naar dat hij ziet dat die of vreugde of droefheid heeft,
Hij laat zich of hij was droevig of blijde bevonden,
Maar noch in rood of wit hij zich niet kan verkondigen
Te zijn veranderd, want ’t zijn de deugden tekens zeker,
Schaamte en rechtzinnigheid wat hem zeer tegen is.
Die zich van vleiers wacht ontgaat veel snode zonden.
Verklaring.
Pluimstrijker onbeschaamd, koppelaars en bordeelhouders,
Bedriegers vals van grond, die mengen zich in de hof,
En met hun vleiend gif besmetten konings lof,
Vervolgen hun wellust, de weg ze listig banen,
Met ijver zorg en moeite, tot bloedige strijd en twisten,
Tussen diegene die zijn steeds vrienden en maats.
Waardoor ze hopen een van hun beider plaats.
Pluimstrijkers streken snood zijn vol dodelijke listen’.
Maerlant; ‘Zijn verf kan het draaien, zoals ons de wijze klerken leren, dat het zo’n verf ontvangt als de plaats waar het op staat. Het leert zich de raven ontgaan, maar zal hij iets van hen ombijten, hij sterft daarom of hij nipt aan een laurierblad. Wintertijd woont het in de aarde en in de lente zo gaat het verder. In Azië, zoals wij lezen, vindt men vele dieren van deze’.
Er wordt gezegd dat hij geen milt, nieren en waterblaas heeft. Zijn long is zeer groot, hij schijnt van binnen niets anders dan long te zijn.
Zijn meeste kracht gebruikt hij tegen een soort adelaar, hij trekt ze aan en ze vliegen naar hem en wordt vrijwillig meegenomen naar andere beesten om verslonden te worden.
Hij gaapt altijd en heeft een lange en tamelijk brede tong die vooraan knopachtig is, wat slijmerig en sponsachtig
Als de kameleon een serpent ziet die in de zon ligt onder een groene boom klimt hij in die boom en zet zich neer direct tegenover het serpent. Er komt uit zijn mond een draad als een spin waarvan op het eind een druppeltje gif hangt, zo helder als en parel, die het serpent onmiddellijk doodt bij aanraking. Met hun staart brengen ze serpenten in slaap.
Als hij ziek is doet hij zich zacht en mild voor, terwijl hij wreed is.
Uit Gessner.
Gebruik.
Als zijn hoofd en keel in brand gezet worden met eikenhout gaat het regenen en donderen. De rechterklauw van de voorvoeten die aan de linkerarm met de huid van zijn kaken gebonden wordt is goed tegen overvallen en angsten van de nacht. De linker klauw helpt tegen alle angsten.
De ingewanden en mest van het beest dat gewassen is in de urine van een aap en opgehangen wordt aan de poort van onze vijanden veroorzaakt verzoening. Hetzelfde dat gemengd wordt met ceder en mirre dat je aan twee palmtakken bindt waarmee je op het water slaat veroorzaakt dat alle dingen die in het water leven verschijnen.
Men houdt het erop dat zijn bloed de oogschellen en wenkbrauwen laat afvallen en dat zijn gal de oogschemering wegneemt.
Er bestaat een dier Chamaeleon en ook een plant van die naam. Plinius zegt van het dier: “Men vertelt dat de linkervoet van dit dier in de oven geroosterd en met het kruid van dezelfde naam met wat vet of smeer tot koekjes gekneed en in een houten bus bewaard wordt. Die bus heeft zo’n kracht dat diegene die het bij zich draagt onzichtbaar is en door een ander niet gezien kan worden”: Dit verhaalt Dodonaeus. Doch van Ravelingen voegt hiertoe: “ ‘waar je om moet lachen, als moeilijk om te geloven”.
Bijbel.
‘Koach’ wordt vertaald als kameleon en landkrokodil. De laatste naam werd ooit gegeven aan een groot dier uit de hagedis familie, de varaan, Varanus griseus: grijs. Die leeft in woestijnen en droge landen en is een vleeseter, ook dode dieren. De nog grotere Nijlvorm wordt bij water en zelfs in heel Afrika op geschikte plaatsen gevonden. Ze zijn groot genoeg om voldoende voedsel te verschaffen en ze worden veel gejaagd. Dit zou dan het dier van het verboden voedsel zijn van Leviticus onder de naam koach.
De gewone hagedis komt voor in de groenere delen van de Jordaan in struikgewas zodat die door zijn schutkleur moeilijk te vinden is. De mogelijkheid dat het hier om een hagedis handelt komt vanwege de wortel van koach die ‘kracht ‘betekent. Dit naar zijn sterke grijpende klauwen. Een kameleon die aan een tak zit kan er nauwelijks af getrokken worden zonder dat het schade oploopt.
Het zou het dier zijn in Leviticus 11:31, de tsinschemeth, hoewel anderen dat voor een mol houden. Het woord komt van een wortel die ademen betekent of geverfd.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/