Zalm
Over Zalm
Forel, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,
Salmo trutta fario, L.
Uit W. Grote.
Naam, etymologie.
Forel. In midden-Hoogduits was het Forhe(n) en Forhel, in oud-Hoogduits Forhana, Angelsaksisch forn(e) en in midden-Nederlands voorne. De forel heet naar zijn rode stippels.
Het Engelse trout, in oud-Engels truht dat van Latijn tructa en dat van Grieks troktes komt dat van knibbelen of kauwen komt.
Vorm.
Het is volstrekt onmogelijk de kleur van deze vis te beschrijven. Ze heeft nog meer kleuren dan een kameleon. Het hele lijf heeft vlekken en gedeeltelijk in een lichter veld.
De beekforel, de Duitse Bachforel, Teich-, Wald, Stein-, Alp-, Gold-, Weis- of Schwarzforelle wordt in groten getale aangetroffen in heldere, snel vlietende bergstromen.
Kan een negentig cm lang en zes tot acht kg zwaar worden met een gedrongen lichaam en een korte, afgestompte snuit. Op de olijfgroene rug en geelgroene zijden komen zwarte en oranjerode, soms blauwachtig omrande vlekken en de onderkant is meestal messinggeel. Haar kleur is aan schakeringen onderworpen vandaar dat ze ook naar de plaatsen waar ze zich ophoudt verschillende namen draagt als goud-, zilver-, witte-, zwarte, woud-, steen- of bergforel. Vrijwel in elk water zien ze er anders uit zodat de vissers aan de kleur kunnen zien waar ze gevangen zijn.
Ze trekt niet als de andere soorten en blijft in zoet water.
De forel heeft wit vlees en behoort tot de hoogst gewaardeerde vissen.
De forel komt in de snel vlietende en heldere stroom voor wiens oevers met struikgewas begroeid zijn, vooral in bergstreken.
Het zijn roofdieren die wat vraatzucht en driestheid niet bij de snoek achterstaan.
Bestiaria.
Shakespeare, ‘Twelfth Night’ ii, 5, 25; ‘For here comes the trout that must be caught with tickling. ‘’ Want hier komt de fore, die door kitteling gevangen moet worden’.
Forellen houden van strelen. Want als in het water wrijven en schuren ze zichzelf en kunnen zo gepakt worden, wiens voorbeeld ik geen maagd aan raad om op te volgen.
Uit W. Grote.
Salmo trutta lacustris, (moeras-, meer bewonend) de meerforel of grondforel, wordt bijna zo groot als de zalm. Die kan twee kg wegen, er zijn er echter ook gevonden van zes en zeven en een halve kg.
Deze vis is zilverglanzend en komt voor in de meeste meren van Zwitserland.
Deze forellen leven meestal in helder en zuurstofrijk water. Slib is fataal.
Ze leven van waterinsecten tot kleine visjes. Engels brown trout, Duits Silberforelle, Seeforelle.
Uit W. Grote.
Salmo trutta trutta, de zilveren zeeforel kan een ruime meter lengte halen met een gewicht van meer dan vijftien kg.
Dat zulke reuzen een hoge leeftijd hebben staat vast. De vissers zeggen dat de hoogste leeftijd van een forel twintig jaar is. Men kent evenwel feiten waaruit blijkt dat ze veel ouder kunnen worden.
Deze zalm heeft licht roze vlees van een heerlijke smaak. Duitse Meerforelle, Silberlachs, Frans truite de mer, Engels seatrout.
Zalmforel noemt men die in Engeland, Ierland, Noord-Duitsland en Frankrijk omstreeks de maand mei uit zee de stromen optrekt om kuit te werpen. Ze gaan de rivieren hoog op tot in het gebergte en overwinteren in de rivieren en komen eerst na de ijsgang in zee terug.
Uit W. Grote.
Salmo salar.
Naam, etymologie.
Atlantische zalm, Oudhoogduits en oud-Saksisch was het Lahs, (nu Lachs) in oud-Noors lax en Angelsaksisch leax. (tot Engels lax) In noordelijke wateren kwam ze veel voor, zie de namen in Lapland als Luossajarvi: lachsee, Luossavaara en Lachsberge.
Die oude naam is door de Keltisch Romaanse naam zalm verdrongen. De Romeinen hebben haar in Gallië kennen geleerd. In midden-Nederlands was het zalm of salm, in oud-Saksisch en oud-Hoogduits Salmo (nu Salm, Engels salmon en Frans saumon) dat waarschijnlijk springende vis betekent, vergelijk Latijn salio en Grieks hallomai: ik spring. Woont voornamelijk in de Noord Atlantische oceaan, vandaar de bijnaam als Atlantische en Atlantic.
Vorm.
Een gestroomlijnd lichaam dat gebouwd is op snelheid.
De zalm heeft twee vinnen op de rug.
De staartvin is vorkvormig.
Zijn rug is zwart en zilverachtig tot groen, de zijden blauwachtig en de buik op de zijde zilverglanzend, op de kop en rug zie je dikwijls onregelmatige bruine vlekken die evenwel in het zoete water verdwijnen. Kan tot 36kg worden.
De zalm bewoont gedurende het koude jaargetijde de zee en houdt zich op diepe plaatsen in de nabijheid van de riviermonden op waar ze zich vet mest. Zodra het voorjaar aanbreekt begint het trekken dat tot september of oktober aanhoudt. In scholen van dertig tot veertig stuks komen ze in de rivier waar ze in monding zich een tijd ophouden om langzaam te wennen aan de overgang van zout naar zoet water. Dan trekken ze de rivier op en zwemmen met gemak tegen de stroom op en ontwikkelen een verwonderlijke kracht en volharing bij het overwinnen van elke hindernis die hun voortgang in de weg staat. Zij voeren sprongen van vier tot vijf meter hoogte en vijf tot zeven meter breed om over een stroomversperring te komen of een waterval te overschrijden. Zo trekken ze de Rijn op tot in de ondiepe bergstromen van de Alpen en in andere Europese rivieren. Het grootste wijfje zwemt aan de spits en de kleinste mannetjes vormen de achterhoede. Hun beweging is langzaam, maar bij het geringste gevaar versnellen ze hun vaart dusdanig dat het oog ze nauwelijks volgen kan. Ze gaan de rivieren hoog op tot in ’t gebergte, overwinteren in de rivieren en komen eerst na de ijsgang in zee terug.
De vraag is nog altijd, hoe weet de zalm zijn geboorteplaats terug te vinden? Wat is zijn oriëntatiepunt? De geur van het water van de betreffende rivier of is het net als bij de vogels, zijn de hemellichamen een aanwijzing? Kortom, hoe weet hij zijn rivier terug te vinden, de vertakkingen tegen de stroom in en dan uiteindelijk na vele omzwervingen zijn geboorteplaats?
Het vrouwtje maakt met de staart een holte waarin ze haar kuit legt waar het mannetje meerdere dagen de gelegenheid krijgt het te bevruchten waarna het door staartbewegingen weer bedekt wordt. Dan zijn ze mager en eten vrijwel niets, de Graulach, en keren terug naar zee waarbij velen overlijden. De jongen komen na vier maanden uit en zijn dan een cm lang en worden in de eerste zomer tien tot vijftien en in zestien maanden ongeveer veertig cm lang, de Salmlinge, en gaan dan langzaam richting zee waar ze in korte tijd zeer zwaar worden, maar keren weer naar hun geboorteplaats terug. Het zijn trekvissen als de zwaluwen, ze komen elk jaar op dezelfde plaats weer terug.
De zalm heeft licht roze vlees van een heerlijke smaak, in ieder geval als hij de rivier opgaat, na het paaien wordt het vlees bleek en waterig, zijn huid is minder glanzend, wordt donkerder en doffer. De stroom opgaande zalm, Duitse Weislachs, heeft rood vlees en verft zich tegen de paringstijd donkerder, het mannetje heeft rode vlekken aan de zijden en kiemdeksels, zeer oude mannetjes hebben een prachtig kleed, dat is de Kupferlachs. Gelijktijdig ontwikkelen zich aan de onderzijde harde haken, de Hakenlachs. Vandaar dat de naam ‘haken’ de naam is bij de vissers, en de vrouwtjes ‘gepen’ heten, ook wel zwartvis omdat ze na het paaien heel donker worden. De laatste zijn de veranderingen na het kuitschieten.
De zalm kan anderhalve meter lang, zelden twee meter en veertig tot vijfenveertig kg zwaar worden.
Hucho hucho uit W. Grote.
Bestiaria.
Shakespeare ‘King Henry V’ iv, 7,32.
‘There is a river in Macedon, and there is also moreover a river at Monmouth; it is called Wye at Monmouth, but it is out of my prains what is the name of the other river; but ‘tis all one, ‘tis alike as my fingers is to my fingers, and there is salmon in both’. Daar is een rivier in Macedonie, en daar is ook bovendien een rivier te Monmouth, die heet Wye te Monmouth, maar het is weggeraakt in mijn brein, wat is de naam van die andere rivier, maar dat is alles hetzelfde, ‘t is zo gelijk als mijn vingers is met mijn vingers, en er is zalmen in beide’.
Donauzalm, Salmo hucho, noemt Maerlant met de huse of steur; ‘Esox, dit mag men vertrouwen, is een vis in de Donau die men hues noemt in Zwaben. Al waar hij al slecht geschapen, hij is slecht genoeg, als wij het horen, want hij heeft scherpheid of dorens en hij is pijnlijk klein of groot, maar zacht en zeer blode. Het kan zich verweren of ontgaan de steken van de kleine vissen. De steur speelt graag tegen deze als die goed gewreven wil wezen en als de steur voelt dat zijn vel hem te scherp en te fel is vliedt hij in zijn hol dan die hij in de oever maken kan. Maar de steur jaagt te eten en dan vliedt hij voort en achter de ander aan zodat vissers ze gewaarworden en vangen ze beide in de school. Als de huse gevangen zijn geeft men hem melk en wijn te drinken zodat men ze ver vervoeren kan. Een heeft gesproken die zulks zag dat hij wel drie sester wijn drinkt zodat hij dronken te wezen denkt. Zo groot vindt men ze dat voor niet ver drie paarden trekken het op een kar. Men vindt geen beter smakende vis, want hij heeft er maar een graat en weinig been, alleen in het hoofd alleen’.
Uit Maerlant; ‘Salmo, zoals Liber Rerum zegt, is een vis die te wezen pleegt in grote, sterke, verse rivieren. Die zijn van al zulke manieren dat ze in stilstaand water niet lang leven mogen blijven. Een zware vis is het van goede smaak, maar hij heeft een zware zaak dat hij gauw verzadigen laat, al is zijn smaak goed’.
De zalm was vroeger, met de elft en de steur, te Dordrecht, Gorkum, Schoonhoven en andere plaatsen waar de riviervisserij werd uitgeoefend bekend als de rode vis. Van Beverwijck, 1630 beschrijft dat de dienstboden, als ze zich verhuurden, het beding maakten dat ze niet meer dan tweemaal per week rode vis zou moeten eten. Toen kwamen ze dus veel voor, het lijkt wel een bericht uit een mythische tijd. Hetzelfde wordt verhaald in Ierland, Schotland en Bretagne waar de bedienden zich verhuurden op de uitdrukkelijke voorwaarde van niet meer dan driemaal per week rode vis te moeten eten. Mogelijk staat het teveel eten ook tegen.
De zalm was vroeger vaak een vorstelijk eten en behoorde soms tot de privileges van een vorstelijk huis, kloosters en dergelijke. In de gunstige jaren 1883-1888 werden er per jaar vijfentachtigduizend zalmen afgeslagen op de markt van het Kralinger Veer, in 1870 waren het er 56 000, in 1885 liefst 104 000. De prijs per pond was f 4,- het rode vlees is zeer smakelijk en gezond. De Rijn werd in dat laatste jaar gewoon leeggevist en was met netten afgesloten. In de Rijn zijn er dan ook vrijwel geen zalmen meer, ook door vervuiling en dammen. In Engeland is de laatste zalm van de Theems in 1883 gevangen. Dat is ook zo in vele andere landen.
Vondel, Byschriften op de twalef maenden;
Lentemaent; (maart)
‘De stoere lentemaand beteugeld het vlees met vissen
En leeft bij schelvis, zalm en krab en kabeljauw
Met zeehaan, oester, schol en mossel, en wordt flauw’.
Mythologie.
Loki was verbannen uit Asgard en wist zich achtervolgt door de wraak van de goden. Hij bouwde in de bergen een hut met vier deuren zodat hij altijd ontsnappen kon. Toen de goden kwamen wist hij te ontsnappen naar de waterval, de Fraananger val of stroom en veranderde zich in een zalm. De goden kwamen er achter waar hij zat en maakten een net om hem te vangen. Hij ontweek het net omdat hij zich op de bodem van de rivier verborg tussen twee stenen. Toen ze het net zwaarder maakten ontkwam hij door stroomopwaarts te gaan. De derde keer was het raak, want toen hij door een plotselinge sprong trachtte weg te komen greep Thor hem midden in de lucht en hield hem zo vast dat hij niet ontsnappen kon. De zalm, wiens gladheid spreekwoordelijk is in het noorden, is bekend door zijn opmerkelijke dunne staart. De Noren schrijven die toe aan de kracht waarmee Thor zijn vijand beetpakte.
Heraldiek.
De zalm komt in de heraldiek meestal per paar voor, evenals de barbeel. Afgewend, dat wil zeggen met de rug naar elkaar toe, staat hij omgekeerd dan spreekt men van toegewend. Zalmen worden veelal enigszins gebogen of gekromd afgebeeld net als de dolfijn. Daarbij zijn de zalmen dikwijls voorzien van bijfiguren, kruisjes, blokjes en vishaken. De zalm is een veel voorkomend wapenfiguur. Er zijn wel meer dan vijftig geslachten die deze figuur in het schild hebben opgenomen, Salm, van Altena.
Spreekwoorden.
Het neusje van de zalm. =Het fijnste, het beste, het is dat gedeelte dat vlak onder de bek lig en puntig van vorm is dat gelijk met de nekmoot wordt afgesneden. Dit houdt men algemeen voor het lekkerste stuk.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/