Wolven

Over Wolven

Weerwolf, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,

Naam, etymologie.

Canis; hond.

Canis lupus; wolf.

Wolf. In midden-Nederlands was het wolf en wulf, in oud-Saksisch en oud-Engels wulf, (nu wolf) in oud-Hoogduits Wolf, (nu Wolf) in oud-Noors ulfr. Dit stamt van het Gotische wulfs wat beantwoordt aan Latijn lupus en Grieks lukos, mogelijk stamt het van de wortel welq; sluipen. In Frans heet het dier loup, van lupus.

P. de Beauvais: ‘Wolf, dit woord komt van roven, daarom worden bandeloze vrouwen met recht wolvinnen genoemd omdat ze het bezit van hun minnaars roven. J. C. Szirmai en R. Lops zegge dat deze etymologie teruggaat op een toevoeging van de Physiologus waarin gezegd wordt dat het woord wolf zijn oorsprong vindt in het Griekse lyxos dat in verband wordt gebracht met lux; morgenlicht, waarvan een afleiding de aanduiding was voor plunderaars. Wat de wolf betreft informeren de bestiaria ons dat het woord ravisher betekent en dit is in feite de betekenis van de Sanskrietnaam van het dier, vrika, grijper. Om deze reden, voegen ze eraan toe, wordt de term gebruikt voor onzedelijke vrouwen. Lupa betekent wolvin en prostituee, en lupanar, wolvenhol en bordeel.

Uit Buffon.

Vorm.

Het is een vals dier en een echte rover.

Het is een dier dat in grootte met die van de waakhond overeenkomt.

Met opstaande haren aan de hals en bij kwaadheid gaan hun de haren in de nek omhoog staan, ze rijzen te berge en lijken dan wel op manen. Een scheel gezicht, kort opstaande oren en glinsterende ogen in de duisternis.

Geelachtig/grijs van kleur, drie voeten lang en tweehoog, heet op vlees, sterk, listig en vlug om zijn prooi te vangen, verwoed.

Sterft echter vaak van de honger, uit de aard dom en angstig, maar vanwege zijn behoefte vernuftig.

Blaft niet maar huilt geweldig vanwege de honger, ziet scherp, luistert zeer goed en ruikt allerbest, een kreng wel op een uur afstand.

Er is van dit dier niets bruikbaars dan zijn vel waaruit een grof pelswerk bereid wordt dat warm en duurzaam is. Zijn vlees is zo slecht dat alle andere dieren daar een walg van hebben, alleen de wolven zelf eten wolvenvlees.

Kortom, afkeer wekkend, gemeen van aanzicht, schrikbarend van stem, arglistig, vals en bloeddorstig van aard wordt de wolf gehaat gedurende zijn leven en is onnut na zijn dood.

De wolf is een honderd twintig tot honderd veertig cm lang met een staart van een veertig cm. en weegt vaak een vijftig kg. De schouderhoogte is zeventig tot tachtig cm.

De wolf kan een snelheid halen van meer dan dertig km per uur, maar kan kilometers door rennen. Door zijn uithoudingsvermogen haalt hij dieren in die veel sneller zijn.

Hij zwemt ook goed.

In zijn voortplantingsgewoontes lijkt hij op de hond. Er komen ongeveer twee tot acht jongen die in een hol geboren worden en verscheidene weken zuigen. De draagtijd is zestig tot drieënzestig dagen. De jongen blijven zes tot negen dagen blind.

Zijn kleur is variabel, ook de vorm. Er zijn verschillende rassen over N. Amerika, Europa en Azië verspreid, van de subtropische gebieden tot de Arctische.

De gewoonste Europese vorm is bruinachtig of geelachtig grijs en meestal gemengd met zwarte haren, de onderdelen zijn lichter. De dikte van de vacht varieert met het klimaat, noordelijke vormen hebben een dikke wollen onderlaag zoals je ziet in de honden van Alaska. Aan de rand van het Arctische gebied zijn ze wit, de zuidelijke vormen worden steeds donkerder, de Syrische is licht bruin.

Het is de grijze wolf.

De wolf vond men nog lang op de Veluwe of de Meijerij van den Bosch en de Baronie van Breda.

Eens was hij wijd verspreid, maar een gevaar voor het vee. Toen de mens steeds meer grond veroverde werd de wolf teruggedrongen en uiteindelijk is het verdreven uit de bewoonde gebieden en bleef over in de grote wouden en ongerepte steppen. Ze zijn daar nodig om de dieren in gang te houden en nemen zieke dieren uit de kuddes.

Voorkomen.

Het is nog niet zo lang geleden dat erin heel Midden-Europa wolven voorkwamen. In 1700 waren ze nog in ons land, eind 1800 nog in Pommeren, in Oost en West Pruisen werden er rond 1900 jaarlijks nog velen gedood. In Engeland waren ze nog in de Middeleeuwen, de laatste is gedood tijdens de regering van Hendrik VII. Onder Oliver Cromwell waren er nog in Ierland waar ze uitstierven op het eind van de 18de eeuw. In de Russische provincie Lyfland werden in 1823 nog vijftienduizend schapen, achttienhonderd runderen, achttienhonderd paarden, drie duizend lammeren en geiten, vier duizend varkens, zeven honderd honden en achttien honderd ganzen door wolven gedood.

Hij verbergt zich in dichte bossen en graanvelden en voedt zijn jongen op met dieren die het bos hem oplevert of met van de kudde afgezonderde dieren die hij bespringt en verscheurt. Voor de mens is hij minder gevaarlijk, hij gaat hem schuw en angstig uit de weg. Wanneer evenwel in de winter de sneeuw de bodem bedekt, wanneer zelfs de wolven niets eetbaars meer vinden om hun niet te verzadigen honger te stillen dan verzamelen ze zich in de streken waar ze veelvuldig voorkomen tot grote troepen en trekken dan huilend op roof uit. Een oude wolf werpt zich op als aanvoerder, de anderen volgen in lange rijen diens voetstappen en zodra een prooi zich vertoont begint onmiddellijk de wilde jacht.

Temmen.

Net als vossen zijn ze te temmen, maar als ze twee jaar oud zijn komt hun verscheurende aard weer boven. Een jong dat uit een nest genomen was werd aan een ketting op een kasteel gelegd om daar als hond opgevoed te worden. In het eerste jaar ging dit heel goed. De wolf was mak maar in het vervolg kwam, zoals het altijd gaat, de ware aard te boven. Aan de band gelegen was er echter weinig kans om er blijk van te geven. Om hoenderen te vangen gebruikte hij een list. Een deel van zijn kost verspreidde hij her en derwaarts, maar altijd zo dat het onder zijn hoede bleef. Wanneer nu de hoenderen aankwamen om er wat van te pikken veinsde hij te slapen, ze kwamen naderbij en dan nam hij zijn slag waar, sprong op en greep zo goed toe dat hij er nooit een miste.

Mythologie.

Bij de ouden was de wolf bekend. Men sprak over de ongehoorde of duivelachtige eigenschappen van het dier. Bij de stervende profetische woorden van de aartsvader Jacob, Genesis 49: 44: ‘Juda is een leeuwenwelp’, Issaschar is een ‘bonkige ezel’, Dan zal ‘een slang op de weg zijn’, Benjamin is een ‘verscheurende wolf’.

Bij Homerus in de Ilias is de wolf vechtlustig en kwaadaardig. Bij Aesopus kwaadaardig, verraderlijk en oneerlijk, ondankbaar en met eigendunk. Plinius zegt dat de wolven uit koudere streken wreed en woest zijn.

Arcas was de zoon van Zeus en Callisto. Toen Zeus eens bij Lycaon te gast was wilde die weten of Zeus werkelijk alwetend was. Hij slachtte daarom Arcas en zette zijn vlees aan Zeus voor. Maar die veranderde Lycaon in een wolf, doodde al zijn zonen en riep Arcas in het leven terug. Lycaon, veranderd in een wolf, schrok van zichzelf en rende huilend het bos in

Aan Apollo was de wolf en raaf gewijd.

Het is een van de beroemdste klassieke mythologische dieren. Apollo zelf onder een van zijn beschrijvingen heet Lycian Apollo.

Het geheiligde schepsel van Mars was ook een wolf. De Romeinen hielden een feest op de 15de februari dat Lupercalia genoemd werd. Het was een vruchtbaarheidsfeest, maar met details in uitvoering dat een wolvengeest suggereert. De origine van dit feest is zeer oud en gaat terug naar de tijd dat Rome nog een landelijk dorp was waar wolven veel gevreesd werden. Mars en Apollo waren ook oorspronkelijk goden van de schaapherders. Romulus en Remus, de stichters van Rome, werden gezoogd door een wolf. Mogelijk was dit een verwisseling die aan Mars wordt toegekend toen de Romeinen hun godheid wilden beschrijven die ze, nu ze krijgers zijn, gedeeltelijk hoogachten.

De meest bekende vorm vertelt dat Numitor, de koning van Alba Longa, was afgezet door zijn jongere broer Amulius. Die zorgde er voor dat geen zoon van de echte lijn de troon zou kunnen bestijgen. Hij zette Numitor’s dochter, Rhea Silvia, bij de Vestaalse maagden om haar uit het gezicht van mannen te houden. Ze werd overweldigd door Mars en baarde twee zoons. Amulius sloot de ongelukkige moeder op en liet de twee baby’s in de Tiber gooien. De stroom bracht de wieg buitengaats waar het gevonden werd door een vrouwelijke wolf die de kinderen zoogde tot ze gevonden werden door een koninklijke schaapherder. De kinderen groeiden op tot grote, sterke mannen zoals kinderen van Mars zullen groeien en nadat ze Amulius gedood en de troon van Numitor herstelden hadden stichtten ze de stad Rome.

Buiten zijn mythische origine, bevat het verhaal hetzelfde aspect als de evolutie van de Egyptische Anubis in een god. Zie hond. De wolf en de jakhals waren creaturen die gevreesd werden en zo werden ze gunstig gestemd en vonden hun weg in de rij der goden.

De sage van het wolfskind van Romulus en Remus werd door R. Kipling weer gebruikt in zijn jungleboek waarin het mensenkind Mogli met wolven leeft en opgroeit.

In de Germaanse mythologie werden de overwinningsgod twee raven en twee wolven bijgezet die als strijdlustige en dappere dieren de strijd volgden en zich op de lijken stortten.

Odin heeft twee wolven, Geri en Freki. Hij voert ze met het eten dat op zijn dis gezet wordt wat hijzelf niet nodig heeft omdat hij alleen van mede leeft. Zij volgen hem overal.

‘Leicht erkennen konnen die zu Odhin kommen

Den Saal wenn sie ihn sehn:

Ein Wolf hangt vor den westlichen Thor

Ueber ihm ein Aar.” Het lied van Grimnir in de oude Edda.

Hetzelfde lied, strofe 39 en 12 en 51 van Gylfis uit de jongere Edda leert ons nog twee wolven kennen, Skoll en Hati. De eerste achtervolgt de zon om haar te grijpen waardoor de zon zo snel langs de hemel loopt om die te ontgaan, de andere wolf is haar vooruit om de maan te pakken. Af en toe halen de wolven hun prooi in om ze op te eten en brengen zo een verduistering teweeg. Dan heft het volk een zo oorverdovend rumoer aan dat de wolven dat door het getier verschrikt hun prooi direct loslaten. Zo worden de zon en maan bevrijd en vervolgen hun weg terwijl de hongerige monsters hen weer achterna komen, snakkend naar de tijd wanneer ze zullen slagen, wat dan het einde der wereld zal zijn. “Het zal geschieden dat de wolf de zon verslindt, de mensen tot groot onheil. De andere wolf zal de maan grijpen en ook grote schade aandoen, de sterren zullen van de hemel vallen. Dan zal het ook gebeuren dat de aarde beeft, dat de bomen ontworteld worden, de bergen ineenstorten en alle ketens en banden breken. Dan breekt de wolf Fenrir los’. Het einde der dingen is gekomen.

Het is het wreedachtig dier van de twilight.

De wolf komt aansluipen in het duister. Dit is te zien met een heldere avond bij ondergaande zon aan zee. Als de zon onder de kim zakt zie je aan twee kanten de wolf komen aansluipen die al het licht met zijn grote kaken wegvreet. Je voelt achter je de donkere, zwarte duisternis op je drukken, voor je zie je nog een cirkel van licht die geleidelijk aan weggevreten wordt door de aanstormende nachtwolf. Hopelijk heeft de zon het gered en komt morgenvroeg evengoed weer op. Maar wat als de zon eerder ingehaald wordt?

Het noodlot voor de mens is echter onafwendbaar. Als de goden versagen, verslapt geworden zijn komt het kwaad aansluipen in het donker. Zo geloofde men dat op het einde der tijden het kroost van Fenris (wolf) elke dag gevoed werd zodat ze dagelijks aan kracht wonnen en uiteindelijk de Sol (zon) en Mani (maan) inhaalden en hen verscheurden, onderwijl overstroomden ze de aarde met bloed uit hun druipende muilen. Bij dit vreselijke onheil trilde en schokte de gehele aarde, de sterren ontsteld vielen van hun plaatsen en Loki, Fenris en Germ rukten hun ketenen van elkaar en stormden aan om wraak te nemen. Op hetzelfde ogenblijk knaagde de draak Nidhung de wortel van de wereldboom Yggdrasil door die tot aan zijn bovenste top sidderde. Nadat een verschrikkelijk gevecht volgde en de goden gevallen waren wierp Surtr, de vlammenreus, zijn vurige donders over de hemel, aarde en de negen rijken van de Hel. De woedende vlammen omringden de zware stam van de Yggdrasil en bereikten de gouden paleizen der goden die geheel verteerd werden. De plantengroei op aarde werd eveneens vernietigd en de brandende hitte deed alle wateren zieden en koken. De grote brand woedde verschrikkelijk totdat alles verteerd was toen de aarde, zwart en gewond, onder de kokende golven der zee wegzonk. Ragnarok (:de omwenteling) was inderdaad gekomen, de tragedie der wereld was voorbij, de goddelijke spelers waren gedood en de chaos scheen haar vroegere heerschappij herwonnen te hebben.

In het twilight is het de ‘grijze’, in de Bijbel is het ook de wolf van de avond, de avondwolf, de tijd waarin kwade krachten vrijkomen. Zijn huilen komt en gaat met de maan. Het is de nachtsluiper, de woeste, de wrede, de onverzadelijke, de ruwe, strenge, de knorrige, de grimmige, de goochelaar, de schuldige, de wilde, de ruige, de zwart getande, de rover, de wolf. Zijn geluid is een lang en diepe gehuil, schril of een laag gekerm, een luguber bedreigend geluid.

Chaucer’s wolf; ‘with eyen red and of a man he ete’ .

Opmerkelijk zijn de wolven in een groep in vergelijking met de eenzame, de lonely wolf. Alleen is hij een individuele bandiet en in groepen furies. Een klein kind, een hond of brandende stok is genoeg om een enkele wolf af te schrikken, maar een regiment is nauwelijks voldoende om een groep wolven tegen te houden. De jager hoort het gehuil van een enkele wolf en hij pakt zijn geweer, brengt de wind hem echter een koor van wolven dan denkt hij alleen aan ontsnappen. Jagers achtervolgen een eenzame wolf in de sneeuw en doden die de jagers worden tot prooi als een dozijn wolven achter de rotsen verschijnen.

Bijbel.

’t Is een krachtig roofdier, mogelijk de gemeenste en het was zo’n gevaarlijk roofdier waar onze Heer viermaal over sprak en Paulus een maal. Johannes 10:12 etc. het is de bedreiger van het onschuldige schaap.

Er is geen probleem met de identificatie, Hebreeuws ‘ze’eb’ en Grieks ‘lukos’ zijn vertaald als wolf.

Ze jagen in groepen en overvallen herten en vee, hoewel zulke vermeldingen toch spaarzaam zijn. De Bijbelse schrijvers verwijzen ernaar als een vijand van het lam. In die gebieden waar ze leven zijn ze meestal tevreden met kleinere dieren, hazen, muizen, vissen, krabben en insecten. Ze gebruiken hun gevoelige neus om de prooi te lokaliseren. Als het moet eten ze ook groentes. Net als de grote katten worden alleenstaande wolven veedieven, zelden worden mensen aangevallen.

Net als andere grote dieren in het O.T. varieert zijn aantal met de politieke situaties. In tijden van vrede wordt het land meer effectief bewoond en bewapend en zijn aantal in de gaten gehouden. Toch is de wolf altijd bekend geweest vanwege het feit dat hij vallen weet te ontwijken en te overleven ondanks heftige tegenstand.

De twaalf vermeldingen laten zien dat het een dier was die in groepen jaagt. De afschildering is niet altijd hetzelfde, te beginnen met Mattheus 7:15 waar valse leraren afgeschilderd worden als roofgierige wolven. De eerste vermelding is in Genesis 49:27 met de profetie dat Benjamin verscheuren zal als een wolf. Dit beschrijft wel het groepskarakter, als verscheidene episoden in hun historie bewijzen, vooral in de bittere gevechten met andere stammen, Richteren 20.

Wolven worden driemaal geassocieerd met de avond, Jeremia 5:6, dit wordt wel vertaald als een steppewolf. Het twilight is de tijd dat de wolven gaan jagen en hun geluid wordt gehoord.

Het is interessant dat in meer dan de helft van de passages, inclusief het N.T., de wolf voor iemand van aanzien staat die misbruik maakt van zijn positie. Ezechiël 22:27: ‘de oversten zijn als roofgierige wolven’, Zefanja. 3:3: ‘haar rechters zijn avondwolven, zij laten niets over tot den morgen’. Mattheus 7:15: ‘wacht u voor de valse profeten, die in schapenvacht tot u komen, maar van binnen zijn zij roofgierige wolven’ . De verandering van natuur dat met het Messiaanse koninkrijk zal komen wordt tweemaal geïllustreerd, Jesaja 65:25: ‘de wolf en het lam zullen tezamen weiden’.

Christelijk.

Christus vergelijkt satan met een wolf. Johannes 10, 12. De wolf is het type van het gulzige roofdier, Ezechiël 22:27:’De oversten zijn er als roofgierige wolven’. Een schaap is zacht en goed zoals zijn vacht te kennen geeft. Vandaar dat valse profeten ‘in schapenvacht tot U komen, maar van binnen zijn zij grijpende wolven’. Mattheus 7:15.

De wolf is het symbool van allerlei ondeugden; van de toorn, want hij is prikkelbaar, van de vraat- en roofzucht, van de ketterij die de kerk van haar schapen berooft.

Vanouds was de naam Wolf veel in gebruik als Joodse voornaam als aanpassing aan Germaanse namen mede op grond van de vergelijking van Benjamin met een wolf in Genesis 49:27: “Benjamin is een verscheurende wolf. In de morgen verslindt hij zijn prooi en tegen de avond verdeelt hij de buit’.

Toch is het opmerkelijk hoe vaak de legendarische wolf goedaardig voorkomt. Baronius vertelt ons dat een aantal wolven een klooster aanviel en alle monniken sloeg die onzedelijke gedachten hadden. Een andere groep sloeg de heiligschennende soldaten van de hertog van Urbino die Loretto’ s schrijn geplunderd hadden. Ze hielden de wagen van St. Eustorgius tegen en bewaakten de schapen van Norbert. Het was een wolf die het hoofd begeleidde van St. Edmund, de martelaar, tegen andere beesten. Een wolf verdedigde St. Odo op zijn pelgrimsreis tegen de aanvallen van wilde beren. Juist zoals naar de legende dat ze Adam begeleidde en de priesters van Ceres en Deucalion.

Heraldiek.

Het is het teken van de Joodse stam Benjamin. Komt ook in het wapen van de Corinthiërs voor. Het is een geluk aanbrengend dier en tevens verkondiger van de overwinning omdat twee wolven Geri en Freki, dat betekent begerigheid en moed, Wodans getrouwe wachters waren. Daarbij is de wolf het symbool van de list en voorzichtigheid. Het strijdbare in het wolf symbool treedt ook in de wapenspreuk van het geslacht Agoult naar voren: Avidus committere pugnam’, begerig de strijd te winnen’. De wolf lijkt in de heraldiek op de vos, maar heeft altijd zijn staart naar beneden gericht.

Bestiaria.

Uit Maerlant; ‘Lupus is in Dietse taal een wolf, men weet de waarheid wel. Het is een schalks en wreed dier, gulzig en te roven gereed. Sommige boeken maken ons kond dat het een verwilderde hond is, ze huilen, maar ze bassen niet wat de hond van naturen pleegt. Als het een schaap achterna jaagt dan bijt het in de wol dat ze draagt omdat het stil liggen zal, anders verloor hij het al in de vlucht’. De wolf is de aartsvijand van het wolvee. De waakzaamheid en moed van de herders zijn niet altijd voldoende om de kudde tegen hen te beveiligen. Men sprak er een christelijke wens over uit, “Onze Heer God behoed ons voor alle onheil etc. In de naam van God etc. etc.” In Hessen geloven de herders dat het bespreken dan pas een krachtig gevolg heeft als jaarlijks de grootste en vetste geit aan de wolven gelaten wordt om op het vreten. Doet men dat niet dan zal de wolf zelf datgene nemen wat men het meest beschermt. Kennelijk voert dit terug op oude heidense tijden, aan de wolf wordt gegeven wat vroeger een offergave was aan de godheid, mogelijk Thor, die gebeden werd om de wolf in toom te houden.

Nederrijns moraalboek, Bestiaria d’ Amour, rond 1250; ‘En zegt u wel kien, dat is naar de natuur van de wolf. Want zijn natuur is zulke dat als de wolf de man eerder ziet dan die man de wolf dat die man zijn stem verliest zodat hij niet kan spreken kan. En ziet de man de wolf het allereerste, de wolf verliest zijn gehele macht en al zijn koenheid zo dat hij geen woord kan uitbrengen.

We vinden deze eigenaardigheid terug in de liefde tussen man en vrouw. Immers wanneer er tussen die twee liefde opbloeit en de man is het eerst in staat aan de vrouw te merken dat zij van hem houdt en hij is dan ook nog in staat haar dit te laten toegeven dan durft zij hem daarna af te wijzen. Maar aangezien ik niet in staat geweest ben mij te beheersen en geduldig af te wachten en jou heb gezegd wat ik voor je voel nog voordat ik ook maar iets wist over jouw gevoelens voor mij, heb je mij afgewezen. Dat heb ik je wel eens horen zeggen. En omdat ik dus het eerst gezien ben kan het niet anders of ik verlies naar de aard van de wolf mijn stem.’

Maerlant; ‘Ambrosius zegt, diegene die de wolf ziet dat hij zijn geluid verliest als hij hem in het aanschijn ziet, dat doet zijn kwade venijn, maar ziet de man hem het eerst, dan heeft de wolf de moed verloren. Wordt de wolf gewaar dat dat de mens zo hees is dat hij niet kan roepen, dan wil hij hem verslaan’. (773) Een man verliest zijn stem en wordt stom als de wolf hem het eerst ziet, maar het is zeker dat als de man de wolf het eerst ziet dat hij dan zijn kwaadheid, ruigheid en trots verliest. Een wolf ziet een man het eerst en verheft zijn stem en als een overwinnaar bespot hij hem, maar als hij bemerkt dat de man hem het eerst heeft gezien legt hij zijn trots weg en kan niet lopen of wegrennen. Als je stom geworden bent doordat de wolf je het eerst heeft gezien zal de wolf aanvallen omdat je niet om hulp kan roepen. Open dan je kleding zodat je stem weer vrijkomt. Plinius geeft dit aan als een Italiaans volksgeloof, maar dit was al eeuwen daarvoor vermeld door Plato. “Als ik deze speech hoor ben ik verbaasd en kijk de spreker in woede aan en ik denk dat als ik mijn ogen niet op hem gezet had voor hij naar mij keek dat ik dan stom gebleven zou zijn’. Daarom wordt van een man gezegd die plotseling stil is en niets spreekt “Lupus est in fabula”. Dit is simpel door Isidorus overgenomen die de Latijnse spreuk verkeerd overzet. Het betekent zoveel als het gezegde: ‘spreek over de duivel en het is zeker dat die in de buurt is’. Ben Johson zegt in Every man out of his Humour “Why, how now, Signior Deliro, has the wolf seen you?” Vergelijk Erasmus in ‘wonder der zotheid’: “Wat zou ik zeggen van Theophrastus die beginnen wilde met een toespraak zo stom werd alsof die een wolf gezien had?” Een ander statement is over wolven dat ze hun haar verruilen maar niet hun hart. Dit komt origineel van Aristoteles die van de Thos zegt (mogelijk de civet) dat die in de zomer licht behaard is maar in de winter dicht bekleed. Plinius zegt dat het een soort wolf is dat zijn kleed verwisselt maar niet zijn kleur, ruig in de winter is en kaal in de zomer.

Het uitkleden en stenen gooien uit britishlibrary.typepad.co.uk

Maerlant; Sint Ambrosius raadt aan en zegt dat die man zijn kleed afwerpt en een steen in elke hand neemt, de wolf zal gelijk twijfelen omdat hij de man weerbaar ziet. Zie je dat hij je volgt dan, dan maak je een teken tussen vijf stenen of leg een steen neer, want hij zal met vrees ook gaan en zal bang worden tezamen’. (773) De wolf vreest grote stenen zodat als iemand twee stenen neemt en die tegelijk weggooit de wolf zijn ruwheid en stoerheid verliest en weg vliedt zo gauw als het geluid van de stenen hem ter oren komen. Als hij je achtervolgt dan ga je achteruit zodat hij je ziet en leg je een teken tussen hem en jou, dit zijn een paar stenen of een stuk hout of iets dergelijk. Dan gelooft hij dat je een val voor hem hebt opgezet en komt niet dichterbij. Een wolf vreest stenige plaatsen en daarom zal hij als hij op stenige plaatsen gaat zeer zacht en voorzichtig lopen. Als hij bezeerd wordt door een kleine steen dan komen er wormen die hem tenslotte opeten zodat dit zijn dood wordt. Als een wolf verdwaasd is let hij op diegene die de eerste steen heeft geworpen en als die steen hem bezeerd heeft pakt hij hem. Hij doet hem niet veel pijn maar net zoveel pijn als hij zelf heeft, een soort wraak, en laat hem tenslotte gaan.

Uit www.gotmedieval.com

Maerlant; ‘Experimentator spreekt, die wijze, dat de wolf neemt goed bebladerde wilgentwijgen bebladerd in zijn mond en bedekt zich ermee op sommige tijden omdat hij de geiten wil verraden die graag van de bladeren eten. En als de wolf op loof trapt, en dat is een deel van zijn aard, en bang is dat ze zullen kraken dan kan hij zijn poot nat maken met zijn tong, dit is groot gedacht zodat ze minder zullen kraken, want hij is bang voor de hondenstreken’. De wolf misleidt schapen meer door list en trucs dan door kracht en macht. Het is de wolf in schaapskleren. (773) Als ze geiten willen vangen komen ze naar hen toe met groene bladen en kleine wilgentakken in hun mond, ze weten dat de geiten hiervan houden zodat ze gemakkelijk te vangen zijn. De wolf neemt zeer sterke wilgentwijgen in zijn muil en verbergt zich daar zo lang onder dat de geiten daarover lopen. Dan vangt hij ze. Als hij over loof gaat dan maakt hij zijn poten met de tong nat zodat hij geen lawaai maakt zodat de honden hem niet horen. Als hij ‘s nachts op pad gaat om zijn prooi te vangen gebeurt het wel eens dat zijn voet lawaai maakt omdat die ergens op trapt, dan bestraft hij die voet door er hard op te bijten.

Maerlant; ‘Het ziet bij nacht beter dan bij dag’. De wolf ziet bij dag zeer slecht, maar bij nacht zeer goed. Zijn ogen schijnen ‘s nachts als lantarens die de mens van zijn zinnen berooft. Ook de duivel berooft de mens van zijn krachten, zijn ogen stralen helder omdat vele duivelse werken voor blinde mensen mooi lijken.

Maerlant; ‘Twaalf dagen rijden ze in een jaar, dan gaan ze veel in een groep en dan huilt de een voor en de anderen daarna, dan is het zwaar bij hen te wezen’.

De paartijd duurt twaalf dagen per jaar, dan verzamelen wolven zich in groepen. Eén wolf begint te huilen en de anderen volgen zijn voorbeeld, het is dan nog gevaarlijker zich in hun nabijheid te bevinden omdat ze in die periode kwaadaardiger zijn dan gewoonlijk.

Maerlant; ‘Vanwege honger eet hij de aarde wel en ook is dan zijn natuur fel. Als het een os of een paard bestaan wil dat hij begeert dan eet het eerst aarde daar omdat hij zwaar wil wezen en bijt het daar, dan heeft het die kracht en werpt het neer met zijn macht, dan dood hij het en werpt uit de aarde en eet het vlees dat hij begeerde’. Wolven eten ook een soort aarde die Argilla genoemd wordt, die nemen ze niet tegen de honger maar dat maakt dat hun magen zwaarder worden met de bedoeling dat als ze op een paard, os hert of ander sterk dier springen vast aan hun keel zullen hangen totdat ze die neergelegd hebben want door de kracht van die bijzondere aarde zijn hun tanden gescherpt en het gewicht van hun lichamen is toegenomen. Maar als ze het beest hebben neergelegd en voordat ze enig vlees geproefd hebben legen ze hun magen. Als ze met velen zijn verdelen ze hun prooi gelijk onder hen.

Albertus Magnus, die dit verslag geeft van de methode van de wolf om de hongersnood te stillen, stelt eveneens dat de wolf de gewoonte heeft zijn poten met speeksel te smeren om zijn voetstappen onhoorbaar te maken. Brunetto Latino vertelt in zijn Thesaurus dat de wolf drukt vaak zijn poot tegen zijn mond om zijn stem te vervalsen of te vergroten en zo de herders bang te maken door ze te laten denken dat er een hele roedel aankomt.

Maerlant; ‘Plinius zegt, het is zijn geloof, dat elk deelt de anderen van zijn roof. In de wolvenblaas ligt Syrites, een steen waarvan men zegt dat men sommige lieden mag daar grote pijnlijkheden mee kan doen. Altijd is hij van magere wijze want hij vermaalt zijn spijs niet. Menseneters worden ze in sommige tijden waar ze een dode man vonden en hebben ze zijn vlees dan aangebeten dan kunnen ze dat niet vergeten, de zoetheid van het vlees is groot en daarom ontziet het niet de dood’. (773) Als een wolf eenmaal mensenvlees geproefd heeft krijgt hij trek in meer want mensenvlees is aangenamer en lieflijker dan elk ander vlees. Daarvoor waagt hij zijn leven om mensen te achtervolgen. In de blaas van de wolf bevindt zich een steen, de syrites waarmee je bepaalde mensen veel pijn kan doen.

Maerlant; ‘Verdrijft men ze van enige stede dan dragen ze hun jongen mede naar waar ze hun nieuwe gangen maken’. Wolven, als ze rennen, dragen hun welpen bij zich.

Nederrijns moraalboek, Bestiaria d’ Amour, rond 1250; ‘Want de wolf heeft nog veel andere naturen. De ene is dat hij de hals zo stijf heeft dat hij niet omdraaien kan, dan keert hij het lichaam helemaal om. En de andere natuur is dat hij geen dier verbijt bij zijn woning, maar ver er vandaan. En de derde is als hij in een kooi komt waar schapen in zijn, dan gaat hij erin zo hij het aller stilste kan. En als het gebeurt dat enige twijg onder zijn voet breekt zodat men het horen kan, hij wrikt aan zijn voet en bijt het dan. Deze drie vormen van gedrag vind je terug in de liefde van vrouwen. Immers als zij zich geeft, geeft ze zich geheel en al, hetgeen overeenkomt met de eerste gedragingen van de wolf. En wat het tweede betreft, mocht zij verliefd worden op een man, dan zal zij hem hartstochtelijk beminnen zolang hij ver van haar vandaan is, maar zodra hij in de buurt komt zal ze in het geheel niets van haar liefde laten blijken. En wat de derde betreft, als een vrouw met wat ze zegt zover gaat dat een man merkt dat zij van hem houdt, dan neemt ze wraak op zichzelf zoals een wolf dat doet door in zijn poot te bijten en weet ze met kracht van woorden het feit dat ze haar nek te ver had uitgestoken te verbloemen en te verhullen. Want ze wil maar al te graag over een ander weten wat zij niet wil dat anderen over haar te weten komen en als ze vermoedt dat een man verliefd op haar is, dan weet ze zich krachtig tegen hem te beschermen.’

P. de Beauvais: ‘De wolf is krachtig in de borst en zwak in de heupen. Hij kan zijn kop niet naar achteren draaien, behalve door zijn lijf om te draaien. Soms leeft hij van prooi, soms van de wind. De wolvin jongt in mei als het onweert, nooit op een ander moment. Zij is zo verstandig dat als ze jongen heeft ze haar prooi nooit dichtbij, maar altijd ver weg zal zoeken. Als het gebeurt dat ze ’s nachts op zoek gaat naar een prooi dan slipt ze zacht naar de schaapskooi en naar de schapen zoals een afgerichte hond. Ze loopt altijd tegen de wind in zodat de honden niet per ongeluk de geur van haar adem ruiken en de herders wakker maken en als ze op een takje trapt of op iets anders dat lawaai maakt dan bijt ze hard in haar poot. Haar ogen gloeien in de nacht als kaarsen.

Een bijzonderheid van de wolf is dat hij zijn kop niet kan draaien, omdat er geen gewricht in zijn nek zit, maar zijn hele lichaam moet draaien als hij achterom wil kijken. Het symboliseert zo mensen die halsstarrig en koppig in zonde zijn.

De wolf staat voor de duivel want altijd gaat diens begeerte uit naar de mensheid of immer omringt hij de gedachten van de gelovigen om hun ziel te bedriegen. Dat de wolf krachtig is van voren en zwak in de achterpoten duidt op de duivel zelf die voorheen een engel was in de hemel en nu hij daaruit verbannen is, inslecht is. De ogen van de wolf die groeien bij nacht zijn werken van de duivel die de dwazen die blind van hart zijn mooi en plezierig voorkomen’.

Maerlant; ‘De wolf mag aardig lang leven. Zij het met klauwen, zij het met tanden, zijn beten zijn venijnig gelijk. De wolf doodt enige dieren, dan doet men er deze manieren toe waarmee men de wonden geneest die van dolle honden komen. De wolven die het kortst zijn van leden zijn van de grootste stoutheden. Men kan ze temmen gelijk de hond, maar immer zal hij te alle stonden van natuur de jagers vlieden, maar zal het kleine beesten zien als lammeren, schapen, dat is om niet, hij verbijt ze, dat is wat geschiedt. Sommige zeggen waar de wolf gaat schapen stelen, als hij verstaat dat zijn voet een twijg laat kraken, hij bijt het, om zulke zaken, dat het zal leren daar stil te zijn. Hij begraaft prooien die hij niet wil. En waar hij honden ook begaat, is het dat hij ze vangt, hij bijt ze dood, en bedelft die prooi. Komt de wolf in de schaapskooi, hij bijt al de schapen dood eer hij er een opeet, klein of groot’. (773) Als de wolf in een schaapstal gaat dan heeft hij aan een schaap niet genoeg, hij wurgt ze allemaal en gooit ze op een hoop.

Maerlant; ‘Wolfshart tot poeder gebrand en gelijk gedronken geneest, men waant dit van die in epilepsie zijn. Op hem wacht een erezaak dat hij nimmermeer vrouwen genaakt. Ook zegt ons oudewijvenpraat, wat gemakkelijk waar mag wezen soms, snij je een riem uit een wolfsvel en daarmee omgord je je goed zal je zijdepijn en krampen kwijt raken, niet zeg ik dat is waar, maar om te proberen is dat niet zwaar. Die wolfshart drooghoudt geeft veel geur af’.


(773) Als je een tot poeder verbrande wolfshart aan iemand geeft die last heeft van de vallende ziekte dan helpt het die, mits hij tenminste geen geslachtsverkeer heeft.

Als je het hart droogt en bij je houdt dan wordt het zeer welriekend, dat zeggen diegenen die het geprobeerd hebben.

Een vrouwtjeswolf speent het eerste jaar een welp, het tweede jaar twee, het derde jaar drie en zo door tot negen. Dan wordt ze onvruchtbaar. Als ze haar jongen naar het water brengt en er een het water likt als een hond vindt ze hem onwaardig, maar die in het water zuigen als een zwijn of bijten het als een beer die neemt ze en verzorgt ze zeer zorgvuldig.

Ze eten marjolein en kauwen dit als ze uit hun holen komen en wetten en scherpen er hun tanden mee.

De wolf heeft krachten in zijn voeten, net als de leeuw, wat hij met zijn voeten betreedt leeft niet meer.

De ingewanden van wolven zijn echt zwak en verrotten zoals ze gewond zijn, ook het andere deel van de wolf lijdt aan vele verlammingen. Hij heeft echter grote kracht in zijn nek en hoofd. De kracht en sterkte van de wolf is in de borst, klauwen en mond en tenslotte in de achterste delen. De wolf zal zijn nek niet naar achteren buigen, in geen maand van het jaar, alleen in mei als het onweert. De nek van een wolf is kort wat op een bedrieglijke natuur wijst.

Plinius zegt dat de wolf als hij zich voor de mensen zeker weet zijn onstuimigheid aflegt en niet snel rent, maar gemakkelijk over het veld draaft.

Ze gaan per paar in het water en houden elkaar vast aan de staart die ze in hun mond houden.

De hersens van de wolf nemen af of toe met de maan.

Het haar van een wolf is vaak vol met kruipende wormen.

De wolf kan er niet tegen om lange tijd honger te lijden en verliest veel na een lange vastentijd.

Ze hebben die eigenschap dat ze voor vuur bang zijn.

Aan het begin van zijn tocht door de onderwereld ontmoet Dante drie roofdieren, een panter, een leeuw en een wolvin. De panter is het symbool van de onkuisheid en begeerte des vlezes, de leeuw van hovaardij, de wolvin van gierigheid.

Uit Isaack van Waesberge, 1633.

‘Die zich gewent tot leugen steeds te spreken,

Wanneer hij zegt waar, men waarheid waant te ontbreken.

Van de leugenachtige herder.

Op een gemarmerd vlek met bebladerd kruid en bloemen,

Een herder leidde steeds ter weide zijn schaapjes teer,

Deze vaak door spotternij bestond te roepen zeer

Aan andere herders als verbaasd en vol schromen,

Dat hij van ver zag een grote wolf komen.

Dus ieder daarnaar liep van heinde en van ver.

Maar toen ze merkten het spotten geloofden hem niet meer.

De spotter men ziet vaak zijn spotternij onverstandig.

Het gebeurde kort daarna, een wolf kwam waarachtig,

Terwijl deze herder in de schaduw gezeten was,

En laadde op zijn rug een schaap en vluchtte ras.

Hij ziet dit, liep toe en met hoge stem krachtig

Dit vaak had gedaan, ze dachten tezamen, het was

Het oude deuntje: dus ze hem lieten in het gevaar.

Die steeds spotten want hem het eens bekomt te hard.

Verklaring.

Zo is het met die zich steeds tot liegen zal begeven,

Hoewel hij waarheid spreekt, niemand hem geloof geeft,

Dus iedereen is verstandig alzo bedacht te leven,

Dat op zijn woord en doen men vast vertrouwen heeft:

Alsdan iedereen zal hem achten en eren.

Maar die te liegen en te spreken veel begeert,

Gewenste eer en roem zal snood hij ontberen,

Een leugenaar altijd veracht wordt en onteert.’

Gebruik.

Hij draagt in zijn staart een lok haar die liefde opwekt en haalt dit met zijn tanden weg als het gevaar bestaat dat hij gevangen genomen wordt.

Hij infecteert het schapenwol die hij verslaat en zijn beet maakt de kleren luizig die van die wol gemaakt zijn. Ook een snaar gemaakt van wolvendarmen die tussen harpsnaren gezet is, die gemaakt zijn van schapendarmen, vernietigt en ontstemt ze. Klokken die bedekt zijn met een wolfshuid overstemmen het geluid van klokken die met een schapenvacht bedekt zijn.

De mensen in de oudheid staken op de poorten van hun steden wolvenhoofden en daardoor verdwenen wichelaars, sterrenkijkers en tovenaars. Zijn huid en hoofd geven de drager moed, meent men in Italië en Sicilië, het zijn beschermmiddelen tegen vele kwalen, een panacee tegen alle kwalen. De huid van een wolf wordt geproefd door hen die door een dolle hond zijn gebeten want het beschermt tegen vrees om in het water te vallen. Als een reizende of werkende man de huid van een wolf op zijn voeten draagt zullen zijn schoenen nooit pijn doen. Hij die de huid van een wolf, gekookt en gekruid eet zal vrij zijn van alle kwade dromen zodat hij verder rustig zal zijn Schoenen die van wolfsvel gemaakt zijn laten de kinderen tot dappere mannen opgroeien. De huid wordt gelooid en voor handschoenen gebruikt, pauken- en trommelvellen.

De mest van een wolf die verborgen is in een stal of huis waar vee is, vooral schapen, maakt dat ze stoppen met eten, maar ook dat ze beginnen te blaten en onrustig worden, trillen en beven alsof hun vijand in hun midden is. Dit stopt pas als ze voelen of bemerken dat de voor vermelde mest weggenomen is. Als het hoofd van een wolf gehangen wordt in een duivenhok, geen kat, wezel of ander dier zal de duiven kwaad doen. Als je een koord maakt van de darmen van een wolf en dit begraaft onder zand of aarde zal er geen schaap die kant op gaan al sla je ze ook met een stok.

Wie zijn voeten of handen zalft met wolvenvet zal niet bezeerd worden door koude.

Als de staart van een wolf begraven is in de grond van welke stad of plaats dan ook dan zal geen wolf daarbinnen gaan.

Als een paard met ruiter op de voetstappen van een wolf treedt dan breekt hij in stukken of blijft verdwaasd staan. Als een wolf in de voetsporen van een paard treedt die een wagen trekt kleeft hij vast aan de weg alsof hij bevroren was.

De raven zijn constante vijanden van wolven, de antipathie van hun natuur is zo krachtig dat als ze het karkas van een beest eten die door een wolf gedood is of eraan geroken heeft ze ter plaatse sterven.

De tanden van een wolf die gewreven zijn op het tandvlees van een jong kind opent die waardoor de tanden gemakkelijker zullen komen. De tanden gebruikt men om iets te polijsten.

Als iemand het rechteroog van een wolf op zijn rechtermouw bindt, geen man of dier kan hem iets doen.

(773) Aristoteles zegt dat wolfsbloed en ook zijn mest goed zijn tegen pijnen in het lijf die men baarmoeder noemt en in Latijn colica heet.

Zijn haren dienen tot penselen van de kunstschilders.

Wordt een schaap of geit door een wolf gebeten dan snijdt men de wond met wat vlees erom heen uit en rookt dit om een krachtig geneesmiddel te krijgen.

De wonden die ze met hun klauwen en hun tanden toebrengen zijn giftig en worden met dezelfde middelen genezen als de beten van dolle honden.

Een mens die door een wolf gebeten is kan niet behekst worden. Eet hij vlees van een dier dat door een wolf aangevallen werd dan kan hij niet sterven voordat het dier zelf dood is. Het grove vlees dat zelfs de honden niet lusten wordt door sommige noordelijke volken gegeten.

Eten.

De wolf heeft een grote achterdocht en wel zo dat hij geen prooi neemt naar de plaatsen waar hij zijn welpen voedt maar verschuilt ze op een plaats daar ver vandaan.

De wolf houdt ervan om met een kind te spelen, als hij hem pakt doodt hij hem daarna en eet hem tenslotte. (773) Ook houdt de wolf ervan om vis te eten en de vuiligheid die de vissers uit hun netten gooien, vinden ze bij de vissers niets dan gaan ze naar hun netten en breken en plunderen die.

Een slimme wolf die al vele lammeren had verschalkt leerde zichzelf te blaffen. Zo kwam hij in de kudde van zijn slachtoffers en bleef daar tot middernacht. Hij begon toen te huilen zodat de schaapherder zijn hond uitzond om de omgeving af te zoeken. Terug bij de kudde blafte hij zodat de hond naar het bos verdween, de wolf pakte zo enkele schapen. De volgende nacht deed hij het geluid van de schaapherder na en riep de hond zodat die weer in de velden op zoek ging.

Hun manier is om geiten of varkens niet direct te doden maar om ze bij een oor te pakken zodat ze in alle haast naar hun medewolven gevoerd kunnen worden. Als het beest hardnekkig is en niet wil rennen dan slaat hij ze op hun achterste met zijn staart en houdt onderwijl hun oor in zijn bek. Maar als een zwijn zo verkregen is dan leidt hij ze naar de wateren en doodt hem daar want als ze hem niet in koud water eten dan branden hun tanden met onnoemelijke hitte.

Als ze een kudde schapen in het oog krijgen trachten ze de honden weg te lokken en vallen dan de schapen aan. Gessner verhaalde al reeds; ‘Als er een groot aantal wolven bij elkaar en honden of herders bij de kudde zijn dan grijpt een gedeelte van de wolven de bewakers van de kudde en een ander gedeelte de schapen. Een oude wolf wordt voor zeer verstandig aangezien. De oude Romeinen noemden daarom hun vindingrijke en slimme tegenstander Hannibal ‘veterem ac veteratorum lupum’, een ‘oude doortrapte wolf’.

Iemand zag in een bos dat een wolf een stuk hout had in zijn bek die wel dertig of veertig pond woog. Hij legde die neer op een gevallen boom en maakte zo zijn eigen hol. Tenslotte was hij zo gelukkig dat er een wild zwijn met zijn jongen langs kwam. Toen ze vlak bij hem kwamen sprong hij plotseling op een van hen. Die hij ving had ongeveer het gewicht van het stuk hout dat hij gedragen had. Toen kwam het oude zwijn op het geluid van het jong af, de wolf sprong op de boom met het jong in zijn bek. Het arme zwijn kon hem niet volgen en moest toezien hoe de wolf het jong verslond.

Afschrikken.

De wolf is bang voor een zeekrab.

Als een man zich zalft met het vet van een leeuw zal hij alle wolven voor zich uit drijven.

De zeeui is ook schadelijk voor een wolf, door erop te trappen valt hij in een kramp. De wolf is een vijand van de vos en duif en bij hun afwezigheid van het nest leggen ze er een zeeui in als een verzekering dat hun jongen niet door een wolf gegrepen worden.

In Lapland heeft het woord ‘vrede’ dezelfde betekenis als ‘geen last van de wolven’.

Soorten.

In Ethiopië zijn er wolven met manen in de nek, ze zijn gespikkeld en hebben vele kleuren zodat geen kleur ontbreekt (hyena). Wolven in Afrika zijn aardig en klein. In Indië is er een wolf die boven drie rijen tanden heeft, een voet als een leeuw en een gezicht als een mens, een lichaam als een schorpioen en zijn geluid is als een menselijke stem, gevaarlijk als een trompet. Het beest is lenig als een hert, is oprecht trots en wreed en eet mensen. (tijger) De wolven van Scanzia door het extreme koude van die delen zijn blind en verliezen hun ogen.

De gouden wolf is extreem sterk, vooral met zijn mond en tanden, hij bijt niet alleen stenen, maar ook koper en ijzer. In de hondstijd (een jaargetijde) verbergt hij zich in een spelonk of gat in de aarde totdat de zonnehitte vermindert.

Er zijn er die denken dat wolven en honden van dezelfde soort zijn, namelijk dat de gewone hond tamme wolven zijn en rovende wolven wilde honden.

Uit Maerlant, ‘Lincisicus is een zeer fel en onguur dier van de hond en van de wolvin. Nochtans was er nooit vrede of minne tussen hun geslachten in hun plaatsen, maar wulpsheid maakt vrede. Dit dier heeft beide, samen van de moeder en van de vader, manieren en haar. En het mag voorwaar naar de hond de pochende paap betekenen die immer de schapen voor de wolf bewaakt, want de paap moet met krachten zijn volk voor de duivel wachten en naar de wolf, die leeft in Rome, zo prooit hij als ik het geloof. Dat men zulke papen kent die zijn volksziel niet bemint en de goede lieden en hun wijven berooft, die onzalige katijf, dat gebeurt en weet voor waar en leden ze niet menig jaar toen Sint-Pieter de priester verzwelger verbande en zei, ‘jij hebt de zielen verslagen van hen die niet plegen te sterven, welke tijd zal u ze weer brengen die bij u ter helle gingen?’ Van schande sprak hij geen woord want hij kende wel de moord en heeft zijn leven verbeterd en zich in de wereld ook begeven en zo verbetert wat hem miskwam dat hij ten goede einde kwam en ten hemelen daarbij klom’.

Moraal.

Er is een fabel van de wolf en het lam die samen bij een rivier kwamen. De wolf dronk boven aan de loop en het lam wat lager. Het lam was daar heen gegaan om de wolf niet te hinderen. De wolf zoekt echter ruzie en roept: ‘houd op, houd op, je zorgt ervoor dat het water hier ontzettend golft’. Het zachte lam kijkt verwijtend en zegt: ‘dat zie je verkeerd, heer wolf, het is het water dat je plaagt’. De wolf ziet dat nu in en weet niets terug te zeggen, maar geeft zich niet gewonnen. ‘Het is jouw schuld, een half jaar geleden pestte je me al’. ‘Dat zie je verkeerd’ zei het lam, ‘je weet best dat ik toen nog niet geboren was’. “Wat maakt dat uit’, zei de wolf, ‘dan was het je vader die me kwetste, hij heeft nog niet geboet’. Dat was het einde voor het lammetje. De les van deze fabel is, ‘een sterke die onredelijk is, wint toch’.

Een andere sage verhaalt hoe een bot in het keelgat van de wolf was blijven steken. Hij had het er maar moeilijk mee en kwam ten einde raad uit zijn hol naar het water. Geen dier wilde hem helpen, men was te bang voor de wolf. Een kraanvogel had medelijden. Hij wilde wel helpen mits de wolf zijn bek niet sloot als hij in zijn muil naar het botje zocht. Dat werd beloofd, de kraan pakte het botje en waagde daarbij zijn leven. Als dank vroeg hij: ‘je mocht me hiervoor wel belonen’. De wolf antwoordde: ‘de beloning heb je al gehad, je leeft toch nog’. De moraal is: ‘verwacht van een boos iemand geen dankbaarheid.’ Zo zijn ook de ondankbare rijken die van de arbeid van armen leven.

Een hongerige wolf kwam eens bij een huishond en zag dat die goed doorvoed was. Hij vroeg hem wat hij daar al voor moest doen. De hond antwoordde dat hij daarvoor op het huis moest passen. Vervolgens vroeg de wolf waarom hij dan die ketting aan zijn hals had. De hond antwoordde dat zijn baas hem aan de ketting legde als hij te veel lawaai maakte. Dat vond de wolf wel verschrikkelijk. De moraal van dit verhaal; ‘beter je vrijheid in armoe dan leven in ketens’.

De vos en wolf verschenen voor de dierenrechtbank, de rechter was een aap. De vos noemde de wolf een dief en de wolf noemde de vos een dief. De aap sprak recht, noemde de vos de pot en de wolf de ketel, hij zei, ‘jullie staan hier voor aap, de pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet’. De moraal is, ‘die eens gelogen heeft dient nu verder te zwijgen’.

De wolf trouwde eens met het onschuldige lam en at haar op nadat ze een week getrouwd waren. Het lam is altijd onschuldig en de wolf altijd de dader.

Ook was er een grijze wolf en een domme man die de wolf bij zijn schapen liet slapen. De wolf deed wat hij voelde moest doen zodat hij ’s morgens gedood werd en men zijn nageslacht de schuld geeft.

Een wolf trad in het klooster en wilde rein leven. Toen moest hij schapen hoeden en verliet het rechte pad en zei dat de hond van de abt het gedaan had.

Sprookjes.

In roodkapje komt de wolf voor als een echte wolf. Hij praat, maar dat gebeurt meer, maar hij is een wolf en doet wat wolfs is. Zo’n sprookje vervult geen wensen, maar streeft vrees en angst na; blijf uit de buurt van de wolf, is de les die we hieruit opmaken.

In de wolf en de zeven geitjes is de wolf een sluw roofdier. De geitjes strekken de kinderen tot voorbeeld; geen deur opendoen als moeder niet thuis is. Het origineel van roodkapje komt al voor in een werk van ca. 1023 dat in Luik werd samengesteld door Egbert van Luik. Ze was een meisje dat bij de doop een rood manteltje kreeg van haar dooppeter. Ze zwierf eens in het bos rond en ontmoette de wolf die haar meenam als voedsel voor zijn welpen. Maar die konden haar niet verscheuren omdat de doopmantel haar beschermde.

Toen men bezig was om de Dom van Aken te bouwen bleek dat er geen geld genoeg was. Toen kwam de duivel en bood geld in overvloed aan op de enkele voorwaarde dat de eerste ziel die in de voltooide kerk zou komen voor hem was. De raadsheren stemden toe, de bouw werd voortgezet en vlug voltooid. Maar het geval was uitgelekt en niemand wou de eerste zijn, ook de edelachtbare heren raadsleden niet. Een oud vrouwtje wist raad, in het verdrag met de duivel stond toch niet te lezen dat het juist de ziel van een mens moest zijn. Toen werd een wolf als eerste van allen in de dom gedreven. De duivel was weer eens bedrogen, knarste op zijn tanden en zwoer wraak. Hij wilde de hele stad Aken verdelgen en haalde daarom een vracht stenen waarbij hij alle huizen tegelijk begraven kon. Dat was toch voor de duivel een zwaar karwei. Maar hij was al vlak bij Aken. Hij zat zo bedekt onder het zand en stenen dat hij zelf niet zien kon waar hij was. Toen kwam er net een oud vrouwtje langs, dezelfde van zonet, die naar de markt wilde. ‘Hoe ver is het nog naar Aken”?’ zei de duivel. ‘Dat is nog een heel eind,’ zei het vrouwtje. Ontmoedigd smeet hij de hele hoop neer. Zo is de Loesberg in de wereld gekomen, vlak naast Aken, maar gelukkig er niet bovenop.

Ter gedachtenis werd een beeld gegoten van de wolf en van de wolvenziel die net op een dennenappel lijkt.

Graanwolf.

Zo waren er ook vernietigers van het koren dat nu bekend is als graanroest. Het is de graanwolf die de aren verwoest, de veroorzaker van roest. Andere spookdieren zijn hooipoeder, korenkat of haverbok. Ook de lieflijke korenmaagden of het grijze moedertje met bevende kin en dorre vingers die het golvende graan zegenen of beroven, zijn een met de graanroest, zo in hun kern verklaarbaar.

In de Bijbel zien we de boze vijand in Mattheus 13,25. “Doch terwijl de mensen sliepen, kwam zijn vijand”.

Zo’n vijand was de Lolch in Scandinavië, de Lokishaver die onder het koren zat, bij de Romeinen was dit de doornengod Deus spinensis en Robigo die distels, brand en roest stuurden.

Bij de Germanen was dit de roggenhond of roggenwolf Bilwis, Bilmes, Binsen of dauwsluiper. De dauwsluiper beneemt in het droge jaargetijde de dauw van de velden, en daardoor de groei van het gewas.

De Nederlandse naam van de korendemonen zijn roggewolf, roggemeije, in België bloedzuiper. De bilwis haalt door kleine, aan de tanden bevestigde stekels de beste halmen weg.

Aan de koorndemonen schreef men het ontstaan van het moederkoren of wolfstanden toe. Door de vorm komen namen voor als wolfstanden, hanensporen, verder werd het hongerkoren, dolkoren genoemd.

De roggenwolf zagen de mensen op zekere tijden bv. met walpurgis of Johannisavond door de korenvelden gaan. Men behoedt zich hiertegen door op palmzondag gewijde twijgen langs de akkers te steken en het besprengen van het veld met driekoningenwater.

Isegrim.

Beowulf, de legendarische held en vele Angelsaksische edellieden hebben de naam wolf in hun naam als teken van strijdvaardigheid.

Isegrim betekent masker of helm. In de 10de eeuw werd het een mannennaam, het betekende de krijger met de ijzeren helm, -masker. Het werd de naam van de wolf in een dierenepos dat voor het eerst in een Latijns gedicht van Guiberts, 1112, verscheen. Over de Franse ‘Roman de Renart’ kwam de naam van de wolf bij ons als Ysegrim, vandaar werd het overgedragen op norse en trotse mensen, Izegrim of IJzegrim.

De wolf Ysegrim, in de sage, bezit veel van de kwaadaardige vormen van de vos. Bastaardzonen van de mythische wolf leven in mensengestalte, ze behouden hun wolfsgewoontes, het is de weerwolf.

In dieren veranderen mensen die naar believen weer in gewone mensen veranderd kunnen worden, in Europa is dit de wolf, in Afrika leeuw, hyena of luipaard, in India de tijger. Meestal ligt de kracht om te verwisselen in een hemd of gordel van het betreffende dier. In de Volsungasaga werd om in een weerwolf te veranderen een wolfsgordel omgebonden of een wolfsvel, ulf-hamr. Na de tiende dag werd hij weer mens toen iemand hem het kleed weer afnam.

Wild, huilend, rovend, mens en dier verslindend ijlt de weerwolf door het land tot hij weer zijn gewone gestalte aanneemt. Dit was al bij de oude Grieken bekend onder de naam Lykanthropie waar lykos de wolf is en anthropos de mens. Bij de Romeinen waren ze bekend als versipelles. Dat zie je ook in de naam weerwolf, in Duits Werwolf, We®ewulf, een wolf waarin de ziel van een mens steekt, wer: man. Uit het Germaans weerwulf ontstaat in midden-Latijn guerulfus wat betrekking had op de wilde Noormannen in de 12de eeuw, dit werd via garwalf in het Frans loup-garou.

Het weerwolf geloof wordt in 1000 door Burchard v. Worms bevestigd waar de lotsgodinnen de mensen de kracht konden geven zich in weerwolven te veranderen; ‘ut quandocunque voluerit in lupum transformaria possit, quos vulgaris stultitia werwolf vocant’. Dit gegeven komt voor in verschillende opera’s, zie Johan Strauss en Bolko von Hochberg.

De gedaanteverwisseling gebeurde op twee manieren.

Tegen wil en dank van hen die het moesten ondergaan door een fatum: vloek, een voorbeschikking.

Door toverij, door bovennatuurlijke krachten, wonderen. Het betoveren is schadelijk, duivels, het werk van onbevoegden. Het wonder is heilzaam en goddelijk.

In het Germaanse godsdienstige geloof, een veelgodendom, was voor een persoonlijke duivel geen ruimte. De duivel is christelijk gevormd. De duivel verschaft middels een overeenkomst die met hem gesloten wordt de tovermiddelen om een weerwolf te kunnen worden. Die bestonden uit toverdranken en spreuken, meestal in echte wolfsvellen, gordels en riemen, soms in zalven en ringen. De weerwolven kwamen daardoor net als ketters en heksen onder de bul van paus Innocentius III van 1198 waaruit de Inquisitie voortkwam. Ook de zo befaamde bul van Innocentius VII van 5 december 1484, ‘Summus desiderantes’, de aanvangswoorden van het Pauselijk decreet waarbij het heksenproces ingevoerd werd. In 1487 vaardigde in de genoemde bul aangewezen inquisitoren, de dominicaner monniken Institoris en Sprenger de beruchte “Malleus Maleficarum” de zogenaamde heksenhamer uit waarin vaste regels werden opgesteld volgens dewelke de hekserij bestreden en bestraft moest worden. Het heeft duizenden het leven gekost.

Het geloof aan het bestaan van weerwolven is veel ouder dan het Christendom en de Christelijke duivel.

Zielsverhuizing.

Over de hele wereld zie je dit idee verschijnen. De zielen van de mensen verschijnen als witte gestalten, vaak als dwergachtige wezens, Heinzelmannchen, waaronder men de dode huisgenoten ziet die hun gewone arbeid verrichten. Ook neemt men vaak aan dat de gestorvenen in dieren en planten veranderen of dat ze als kinderen opnieuw geboren worden, zielverplaatsing. Planten en vooral bomen komen voor als zielverplaatsingen. Zo men aanneemt dat de geesten het dichte bos bewonen gelooft men dat ze zich voor de dag aanbreekt in dikke bomen verbergen die je dan niet vellen mag. Ook de bomen op graven gelden als een verkorpering van de doden. Ook de gedachte dat de pasgeleden gestorvene zich in nieuwgeboren kinderen verpersoonlijken is wijd verspreid. Dit komt tot uitdrukking bij het gebruik om de kinderen de naam te geven van de pas overledene grootouder of familielid.

Ook komen ze voor in diergestalte, de muis komt uit de mond van de slapende tevoorschijn en keert voor het wakker worden terug. Diegene die door een beer gedood is wordt zelf in een beer veranderd. Een interessante theorie wat de vaak als lijken etende dieren, raaf en wolf als totemdieren verklaart.

De wolf is vraatzuchtig en wordt kwaadaardig genoemd zodat hij zelf tot beeld moest dienen van het meest roofachtige in de mens. De mens aan zichzelf overgelaten, zonder orde en gezag zou immers, volgens menig gemeenschapstheorie, voor de ander als een wolf zijn, ‘homo homini lupus’. Zo staat het voor het eerst bij Plautus, 2de eeuw v. Chr.

Weerwolf.

Het woord stamt van het Oer Germaans wera-wulfa. Wera betekende “man” en wulfa “wolf”. Een weerwolf is dus een manwolf. Andere bronnen leiden het woord af van “warg-wolf”, waar “warg” (later werg of wero) verwant is met het Oudnoorse “vargr” dat schelm of bandiet betekent of, eufemistisch gebruikt, ‘wolf’.

De psychiatrische conditie waarbij iemand gelooft dat hij een wolf is, is bekend onder de naam lycantropie.

Mogelijk zit er achter het volksgeloof in weerwolven de ervaringen met verschillende ziektes en aandoeningen.

Gewoonlijk is de wolf in de sage duivelachtig, vals en boosaardig, soms komt hij voor als nar. De gedaanteverandering is in sommige verhalen vrijwillig, in andere tegen de wil van de betrokkene. In de meeste gevallen zijn weerwolven in hun wolven gedaante woeste monsters die dieren, mensen of lijken verscheuren vooraleer tot hun menselijke vorm terug te keren. De transformatie van mens tot wolf vindt in de meeste verhalen plaats bij volle maan, hoewel hier ook geregeld op gevarieerd wordt. Aan weerwolven wordt bovenmenselijke kracht en sterk ontwikkelde zintuigen toegeschreven. De nacht en de winter zijn de tijden van een wolf, de inbrekers droegen naar de middeleeuwen een caput lupinum. In de volkstaal kortweg ‘het vel’ geheten, vergelijk het aantrekken van een zwanenhemd en de uitdrukking ‘uit zijn vel springen’. Sommige personen bezitten de gave om zich op bepaalde tijd, meestal omstreeks kerstmis of St. Jan, in wolven te veranderen.

Herodotus beschrijft dat de tovenaars van de Scythen in staat waren om mensen te veranderen. Mela meldt dat de Scythen zichzelf in wolven konden veranderen en hun vroegere gedaante weer terugkregen. De maagden van het eiland Sena, in de Adriatische Zee, die hij priesteressen van een Gallische godheid noemt konden door toverzangen zee en wind in beweging zetten en zichzelf in dieren veranderen. Ook Vergilius (Eclogues, viii. 98) is vertrouwd met de transformatie van mens tot wolf.

Pausanias verhaalt waar hij Arcadië beschrijft dat Lykaon, de zoon van Pelasgus, Arcas liet slachten, het vlees koken en die aan Zeus voorzette. Toen de god deze verschrikkelijke gerechten zag zette het wraakvuur op zijn bevel het hof van Lycaon in brand. Die nam van schrik de vlucht en zag zichzelf midden in het veld en begon in plaats van te klagen, te huilen en probeerde vergeefs te spreken. Zijn kleren veranderden in harige huid, zijn armen in poten. In een woord, hij werd een wolf. Hij kreeg zijn vroegere gedaante terug als hij tien jaar geen mensenvlees at, deed hij dit wel bleef hij zijn hele leven lang een dier. Plato zegt dat deze sage algemeen bekend is. Plinius meldt dat eens bij een offer aan Jupiter Lykaios dat de Arcadiërs de ingewanden van een geofferde jongen proefde en daardoor in een wolf veranderden. Dat bij hetzelfde volk een lid van het geslacht Anthos, door het lot aangewezen, naar een stilstaand water werd gebracht en na zijn kleren aan eik te hebben gehangen over het water moest zwemmen waarna hij een wolf werd. Leefde hij negen jaren met anderen wolven zonder zich aan een mens vergrepen te hebben dan ontving hij zijn menselijke gestalte en kleren weer terug. Dit gaf aanleiding om de scheldnaam ‘Versipellis’ toe te voegen aan iemand die van vel verandert, die zich anders voordoet dan hij is.

Bij heldere maneschijn ging Niceros met zijn gastheer een bezoek brengen aan zijn geliefde. De gastheer trok plotseling zijn kleren uit en legde ze op de weg, waterde erop en veranderde in een wolf die huilend het bos in liep. Niceros wilde de kleren opnemen, maar ze waren versteend. Buiten adem en met de bange voorgevoelens kwam hij bij zijn geliefde aan. Die wachtte hem al op met de woorden: “als je wat eerder was gekomen had je ons kunnen helpen. Een wolf is bij ons ingebroken en heeft een bloedige verwoesting onder het vee aangericht. Onze knecht heeft hem gelukkig met een speer in de hals gestoken’. Toen hij op de terugweg de plaats tegenkwam waar de verandering had plaats gevonden vond hij niets dan bloed. Thuis gekomen lag de gastheer op bed en een arts was bezig hem de hals te verbinden. Toen ontdekte hij dat de gastheer een versipellis was met wie hij geen brood meer kon eten.

In Armenië verschijnt ‘s nachts een geest bij zondige vrouwen en dwingt hen een wolfsvel aan te trekken waarna ze weer wolven worden. Ze verslinden hun eigen kinderen en die van anderen. ‘s Morgens verstoppen ze hun vel en worden weer mensen.

Het weerwolfgeloof was in het Noorden zeer verspreid. Oude sagen tonen dit voor Noorwegen en IJsland aan. In de Volsunga-Saga komen drie veranderingen van mensen in wolven voor.

Sigmund kreeg zijn zoon Sinfiotl en leerde hem alles wat die weten moest. Ze werden weldra onafscheidelijke metgezellen. Op zekere dag kwamen ze bij een hut waar ze twee mannen in diepe slaap vonden. Dicht bij hen lagen twee wolfshuiden die aangaven dat de vreemdelingen weerwolven waren. Door nieuwsgierigheid gedreven trokken ze de huiden aan en zwierven weldra rond als wolven vermomd door het woud, vermoordend en verslindend alles wat hun in de weg kwam. Zo wolfs was hun aard dat ze weldra elkaar aanvielen en na een wild gevecht viel Sinfiotl dood neer. Dit ongeluk bracht Sigmund tot bezinning en bukte zich in wanhoop over zijn vermoorde metgezel. Op dat ogenblik zag hij twee wezels uit een bos komen en elkaar woedend aanvallen totdat de een dood neerlag. De overwinnaar sprong toen in het kreupelhout om met een blad terug te komen dat hij op de borst van zijn makker legde. Toen zag men een wonder gebeuren want op de aanraking van het blad kwam het dode dier weer tot leven. Een ogenblik later liet een raaf die over hen heen vloog ook zo’n blad vallen. En hij begreep dat de goden hem wilden helpen en legde het op Sinfiotl die gelijk weer levend werd. In vreselijke angst dat ze elkaar weer kwaad zouden doen kropen ze nu naar huis en wachtten tot de tijd van verlossing zou aanbreken. Tot hun grote verlichting vielen de huiden de negende nacht, ze wierpen ze snel in het vuur waar ze geheel verteerd werden.

Uit Maerlant en die spreekt over een soort weerwolf, ‘Licaon is bekend, een dier dat komt uit de Oriënt. Van het wolvengeslacht, als wij het wanen, het is behangen met lange manen en zo misselijk gedaan, zoals men spreekt dat hem geen verf ontbreekt, langer dan de wolf in het algemeen, maar korter van de benen. Van sprongen is het zeer snel. Van prooien leeft het en anders niet. De mens is het zo goedertieren. En deze beesten hebben een manier, lelijk is het en zeer ruw

in de winter, zeg ik u, en in de zomer schoon en slecht, dat is zijn naturen recht’.

Wat de heidenen geloofden werd door de Christenen behouden. Burchard, bisschop van Worms, verzamelde tussen 1012 en 1022 vele kerkelijke decreten. Daaronder bevinden zich de zgn. ‘Interrogationes’ van Eutichiomus die door Grimm afzonderlijk zijn uitgegeven. Een daarvan behandelt het geloof dat de schrikgodinnen, Parcae, in staat zouden zijn bij iemands geboorte te bepalen dat hij als hij dat wil zich in een wolf zou kunnen veranderen die de algemene dwaasheid ‘werwolf’ noemt of in een andere gedaante. “Credidisto quod quidam credere solent, ut illae, quae a vulgo Parcae vocantur, ipsae vel sint vel possint hoc facere, quod credentur, id est dum aliquis homo nascitur et tunc valeant illum designare ad hoc quod velint, ut quandocumque homo ille voluerit in lupum transformi possit, quod vulgaris stultitia werwolf vocant, aut in aliam aliquam figuram”. Bonafacius verbood in een doopsermoen te geloven aan die veronderstelde wolven: ‘fictos lupos”.

Wat dan te zeggen van een hele groep die in weerwolven veranderd werd in het kanton Jura, zodat er zeshonderd in een keer geëxecuteerd werden.

In 1211 schreef Gervasius van Tilbury voor keizer Otto iv, wiens kanselier hij was, een soort anekdoten boek. Daarin zegt hij meermalen dat hij in Engeland gezien heeft dat mensen door toverij, ‘lunationes’, veranderden in wolven die door de mensen van Gallië ‘gerulfi, door de Engelsen ‘werwulf’ genoemd werden: ‘were enim Anglice virum significat, vulf lupum’. Hij bewijst deze gedaanteverwisseling door twee gevallen.

Pontius de Capitolia, een edelman, verdreef Raimbaudus de Pineto uit zijn erfgoed. Die veranderde in een wolf en deed zo veel schade aan zijn vroegere land dat vele boerderijen leeg stonden. Hij at kinderen op en beet volwassenen. Toen hij een been verloren had kreeg hij zijn gedaante als mens terug.

Het andere geval betrof een zekere Calcevayra die na zich uitgekleed te hebben in zand rolde en de gedaante en vraatzucht van een wolf kreeg.

De man als weerwolf met een priester die bezwerende rites geeft aan de stervende vrouw rechts, uit britishlibrary.typepad.co.uk

Een priester uit Utovia, Ierland, beschrijft ongeveer hetzelfde. Op reis overnachtte hij met een jongen in het bos bij een pas aangelegd vuur. Plotseling verscheen hem een wolf die na hem verzekerd te hebben dat hij niets te vrezen had te kennen gaf dat hij Ostyriensium was. In dit geslacht veranderde om de zeven jaar door een vervloeking van zeker heilige, ‘natalis scilicet abbatis’, een man en een vrouw in een wolf. Na verloop van zeven jaar als ze nog in leven waren kregen ze de gedaante van een mens en hun vaderland weer terug. Hij en zijn vrouw verkeerden nu in een ongelukkige toestand, zij lag op sterven. Op zijn dringend verzoek liet de priester zich bij haar brengen om haar het viaticum toe te dienen. De wolf stroopte met zijn poot de wolvin het vel van de kop tot aan de navel af waarbij een oude vrouw zichtbaar werd. De priester diende het viaticum toe en de man trok de vrouw weer het wolfspak aan. De Ieren, naar hun eigen legenden, zijn vooral vatbaar voor ‘people not of one skin’ die dus meerdere huiden kunnen hebben, een eufisme voor lycanthropes. Vele individuele vermeldingen zijn er als die van de familie van St. Nathalie die in weerwolven veranderd werden voor zeven jaar. St. Patrick veranderde Vereticos, koning van Wales, in een wolf. Ierland is in dat opzicht gelijk aan Arcadië, het land van bijgeloof.

Koning wolf.

Voor het dorp stond in oude tijden een oud en vervallen huis waar geen mens meer in woonde. Uit dat huis zag men vaak een wolf lopen, een afgrijselijk beest dat altijd de schapen opvrat. Geen mens wist wat voor dier het was, men zag wel dat het geen gewone wolf was. Maar de meester wist het, het was een weerwolf. Dat gerucht ging door het hele land en de koning had het ook gehoord. Hij kwam dan ook maar eens kijken. Hij was met een koets aan komen rijden, geen mens wist dat het de koning was. Ze dachten dat het een grote meneer was. Nu gingen ze allemaal naar dat oude huis, de koning, de dominee, de koster, de burgemeester en alle mensen uit ‘t dorp. Maar het huis was aan alle kanten dicht. Ze wilden de grote deur al inslaan toen ze op ze een hoendergat vonden waar net een man door kon kruipen. Niemand durfde tot eindelijk een arm keuterboertje het voor geld wel wilde doen. Toen hij erin was deed hij de deur open en allen gingen er in. Ze konden toch niets vinden. Op het laatst kwamen ze in een kamertje en daar stond een oude bank bij een kachel. De bank trokken ze weg en toen zagen ze een klein kastje, dat was dicht. Ze braken dit open maar vonden niets dan een oude riem met ijzeren gespen. Toen zei een boer dat hij eens een weerwolf gezien had en dat die een riem om het lijf had. Maar er was geen een die het proberen wilde. Toen zei de koning dat hij het wel zou doen als ze hem beloofden de riem weer los te maken zo gauw hij een wolf was als hij het zelf niet meer kon doen. Daar gaven ze hem de hand op en de koning deed de riem om. Op hetzelfde ogenblik werd hij een afgrijselijke wolf. Iedereen werd doodsbenauwd en vluchtte weg en liet de wolf de wolf. De wolf liep en sprong het huis rond als een ondier en maakte beestachtig veel lawaai en brulde dat het hele huis dreunde. Toen hij bij het hoendergat belandde sprong hij erdoor en liep weg. De keuterboer was mirakel driest en kon ook goed schieten. Hij nam zijn geweer en ging achter de wolf aan. Een week had hij gezocht en eindelijk zag hij hem. Die had net een schaap verscheurd en was bezig het op te peuzelen. De keuterboer schoot op hem en raakte de riem en schoot die doormidden. Daar stond de koning weer voor hem. Toen ze weer in het dorp kwamen zei die; ‘kinderen je mag het geloven of niet, maar ik ben de koning. En de boer die mij gered heeft maar vragen wat hij wil’. Toen zei de keuterboer; ‘als je toch koning bent ben je baas over het hele land. Met wat land zou ik al tevreden wezen. ‘Als je daarmee tevreden bent’, zei de koning, dan krijg je de Koningshof met al wat erop is.’ Dat was een ontzettend groot goed dat heel veel waard was. ‘Nee’, zei de keuter, ‘je hebt me niet goed verstaan, ik wou heel graag wat land hebben waar ik een klein huisje op kan zetten, aardappels en bonen kan poten en rogge en boekweit kan zaaien’. ‘Als ‘t niet meer is’, zei de koning, ‘dan zul je dat hebben, je mag nemen zoveel je wilt’. Hij ging er met zijn zoons op uit, ging in een holle boom zitten en brulde zo luid dat waar zijn zoons hem nog konden horen er een paaltje gezet werd. Dat was zijn land. Later zetten ze er een heg omheen en bouwden er een huisje op.

Vuurman.

De Betuwse weerwolf heeft niets menselijks meer, hij is geen ‘manwolf’, hij is een hond met gloeiende ogen en een vurige tong. Hij is net als de Kludde uit de Brabantse sagenwereld. Net als die loopt hij op zijn achterpoten en rammelt met een ketting. De Kludde houdt het midden tussen een weerwolf en vuurman. Te Aalst heet hij ‘Kledden’, te Brecht ‘Klodde met zijn bellen’. Ook komt hij wel overeen met de Gelderse Stoep die de verschrikte wandelaar voortdurend op de rug springt.

Kannibalisme.

In latere verhalen komt steeds meer het kannibalisme naar voren.

Het volksgeloof leert dat ieder die eens mensenvlees geproefd heeft voor altijd een menseneter wordt. Er wordt verhaald dat een vrouw een meisje in een bos een worst aanbood. Door een witte kat gewaarschuwd nam ze de Brunswijkse worst, die geheel uit varkensvlees moet bestaan, niet aan, de worst was van mensenvlees gemaakt. De kat hangt de worst aan een boom, raven en wolven, de dieren van Wodan, vreten die op en sindsdien eten ze van die dag af aan het liefst mensenvlees.

Een man was zeer verwonderd dat ‘s middags na zijn trouwen zijn vrouw niets at van de heerlijke gerechten die hij voor haar had laten komen. ‘s Avonds gingen ze naar bed en de man deed of hij sliep. Zijn vrouw stond op, kleedde zich aan en ging de deur uit. De man volgde haar en zag tot zijn ontzetting dat ze over de muur van het kerkhof klom en zich op een graf neerzette. Al gauw kwam er een weerwolf die het graf openkrabde, het lijk eruit haalde en een stuk aan de vrouw gaf die het met smaak opat. De man ging naar huis en te bed waarna zijn vrouw al spoedig bij hem kwam en insliep alsof er niets gebeurd was. De volgende dag at de vrouw weer niets. “Ja”, zei de man, ‘als je ‘s nachts lijkenvlees eet dan kan je de volgende dag geen trek in ander eten hebben’. ‘Je hebt me dus beloerd’, zei de vrouw en voordat de man wist wat hem overkwam werd hij door zijn vrouw, een kwaadaardige heks, in een hond veranderd.

Veranderen in een weerwolf.

Als je weerwolf wil worden moet er een zekere aanleg zijn. Je moet toch wel vraatzuchtig zijn en aaneengegroeide wenkbrauwen en daarbij een rudiment van een staart tussen de schouderbladen of het stuitje hebben.

Het beste en wel het krachtigste middel zal wel een geheel wolfsvel zijn.

Vier weerwolvinnen waarvan er een veel liefdeblijken van de duivel had ontvangen verklaarden op het eind van de 16de eeuw dat de Boze hen na met zalf ingesmeerd te hebben een wolfsvel had aangetrokken.

In gordels ligt liefde en kracht verborgen. De reuzenvouw Gredo bij wie Thor eens overnachtte leende hem behalve haar ijzeren handschoen en staf ook haar krachtgordel.(Zie bij de Grieken)

Een gordel of riem die ongeveer drie vingers breed is en soms met astrologische figuren voorzien wordt vastgemaakt met een gesp van zeven of negen gaten. Dit is een krachtig middel om een weerwolf te worden. Het verschilt naarmate de riem losser of vaster aangehaald wordt. In het eerste gat duurt de verandering een uur, in het tweede twee dagen etc. het negende is een heel jaar.

Op het ontvangen van een riem zinspeelt Shakespeare waar hij Prospero tot zijn dochter Miranda laat zeggen:

“Lend thy hand’.

And pluck my magic garment from me’.

So. Lie there my art”.

Hoe kom je aan die middelen?

Om weerwolf te worden moet je ‘s nachts om twaalf uur op een kruisstraat wandelen en een zwarte kip meenemen. Dan komt de duivel daar in een koets aangereden. Op een teken van de duivel steek je het mes in het midden van de kruisbaan in de kip en offert die aan de duivel. Dan krijg je van hem een harige huid of een haren riem en ben je ingelijfd. Na acht jaar verlies je die hoedanigheid, maar als iemand je in die tijd herkent moet je weer een tijd van acht jaar als weerwolf dienen. Een Iers verhaal zegt dat van zeven broers van dezelfde moeder er een zeker een weerwolf is. (189) Dit geloof komt ook in andere streken voor en zo ook Drenthe voor met dit verschil dat steeds een van de zeven broers een weerwolf is, maar ieder op zijn beurt. Die loopt dan als een razende een heel jaar door de bossen rond. In Oost-Friesland is een van de zeven zusters die achter elkaar uit hetzelfde huwelijk geboren zijn, een weerwolvin. Zo werd Thijs Stoop van Asperen in 1657 beschuldigt en tot vuur verdoemd omdat hij bekend had op ‘duyvelsche quartieren (=op handen en voeten) gheloopen te hebben in de ghedaente van eenen weerwolf’ waarin hij veranderd of getransporteerd werd door het aandoen van een riem, gemaakt van stoffen van de duivel verkregen.

Je kan ook weerwolf worden door een gesneden vel van de rug van een opgehangen misdadiger.

Zalven zijn ook bekend. Pierre Bourgeot en Michael Verdung hebben naar een proces in 1521 te Besançon een verbond met de duivel gesloten. Ze kregen een zalf en smeerden er elkaar mee in. Beiden voelden dat ze in een wolf veranderd waren en konden zich met de snelheid van de wind bewegen. Na dit enige uren gedaan te hebben smeerden ze zich weer in en kregen hun oude vorm weer terug. Voor de rechter verklaarden ze verscheidene kinderen, vooral meisjes, verslonden te hebben en gemeenschap met wolven gehad te hebben.

Het volgende middel is door middel van een ring. Ergens in Hessen leefde een armoedig gezin, toch was er alle middagen vlees op tafel. Op herhaald verzoek van de man zou de vrouw hem uiteindelijk openbaren hoe ze daartoe in staat was, mits hij haar doopnaam niet zou noemen. Ze gingen naar een kudde schapen. De vrouw ging er heen, wierp een ring over haar hoofd en werd een wolf, pakte een schaap en liep er mee weg. Toen de man zag dat de herder met zijn hond haar volgde riep hij in angst “Margriet!” en onmiddellijk stond de vrouw naakt op het veld.

Barelt Lant van Peize beklaagde zich op de lotdag van 18 juli 1647 te Rolde dat hij door Reinder Jacobs ‘gescholden is voor een ‘toevenaer ende weerwolff’. Hij beklaagde zich dat hij en zijn familie belasterd werden, hij vroeg eerherstel aan voor de etstoel, bovendien moest Reinder Jacob’s ‘hondert rijxdaelers’ en de kosten betalen.

Bescherming.

Het sap van de linde diende als schutmiddel tegen boze geesten. In tegenstelling daarmee was in vele gebieden het bijgeloof aanwezig dat een linde de tovenaars de kunst gaf om mensen in weerwolven te veranderen. In de sage van Siegfried baadt hij in het bloed van de door hem verslagen draak, dit baden zou zijn huid zo hard als hoorn maken. Toch viel daar een lindeblad tussen zijn schouder waardoor die plaats zijn achilleshiel was

In vele streken was het bijgeloof dat linden de heksen het middel gaven om mensen in weerwolven te veranderen. Naar een oeroude vertelling kwam eens een boze heks bij een huwelijk en uit wraak voor de door haar aangedane belediging wilde ze de pas getrouwden in weerwolven veranderen. Ze draaide haar gordel driemaal samen en legde die op de stoep van het bruidshuis. Vervolgens brouwde ze een drank uit lindehout en goot die de huwelijksgasten bij degenen die haar ergernis opgewekt hadden onder de voeten. Toen die over de stoep traden krompen ze plotseling samen en werden weerwolven die zich door de grootte van andere wolven onderscheiden. Vol woede liepen ze rond en huilden ze drie jaar rond het huis van heks. Niemand kon ze helpen. Na veel lijden sloeg het bevrijdingsuur voor de ongelukkigen. De oude heks werd gedwongen ze weer in menselijke gestalte te veranderen.

Mogelijk is dit nog een naklank van oude veemgerichten die onder lindebomen gehouden werden.

Ontmaskering van weerwolven.

Je herkent weerwolven onder andere aan enige vezeltjes doek die ze steeds tussen de tanden hebben.

Om ze tegen te houden trek je met de voet een streep over de weg en zeg: ‘als jij van God komt dan nader, als je van de duivel zijt, dan blijf voor de streep’. Kom je een weerwolf tegen dan moet je hem een toe geknoopte zakdoek of zoiets toe werpen. Door die doek los te trekken hou je hem een tijdje bezig, verlos hem dan door de huid in een oven te gooien.

Om een weerwolf te ontdekken ga driemaal met een broodkorst in de mond om de verdachte persoon, hij verliest dan zijn menselijke gestalte en wordt wolf.

Om te ontdekken of een wolf ook een weerwolf is is het voldoende om hem het een of ander, van ijzer of staal gemaakt, over de kop te werpen. Men noemt dit ‘het blank maken’. Is het beest een weerwolf dan barst het vel van de kop kruisgewijze en de mens komt naakt tevoorschijn. Een schaapherder in Wolfhezen deed dit en zijn welgestelde buurvrouw kwam naakt tevoorschijn. Een boer die naar het land reed deed hetzelfde, maar hij moest maken dat hij wegkwam want dit was een echte wolf.

Mogelijk is dit naar het verbod van de Israëlieten om bij het maken van een stenen altaar geen ijzer te gebruiken, Exodus 2, 25, Deuteronium 27, 5, Jozua viii, 30, 31, vgl. 1 Koningen 6, 7. Bij de Germaanse stammen stond het ijzer in ieder geval in betrekking tot de donderende God.

Wordt een degen zo voor een wolf in de grond gestoken dat de punt naar hem toegekeerd is en wordt hij geband, dat is dat hij moet blijven staan, dan is hij een weerwolf

Is het bekend dat er een weerwolf rondgaat is ieder middel om die te vangen werkeloos. Een kogel treft die niet. Aan goud en zilver vooral als die aangeërfd is wordt grote kracht toegekend. Met zulke kogels wordt een weerwolf geschoten. De wond kan door geen geneesmeester genezen worden. Toen een paar honderd jaar geleden het in het Greifswald wemelde van weerwolven schoten de studenten met goed gevolg op hen met aangeërfde zilveren knopen die op hun kleding zat.

De dood doet alle toverij te niet. Het masker van de weerwolf valt weg. Een man en vrouw waren met een knecht aan het hooien. De vrouw zei dat ze geen rust meer had en weg moest. Ze verzocht haar man dat als er soms een vreemd dier mocht komen hij het zijn hoed zou toewerpen en dan gaan lopen. Enige tijd later zwom een wolf over de rivier en kwam rechtstreeks naar de man toe. Die deed wat hem verzocht was. De wolf beet de hoed aan flarden. De knecht kwam erachteraan en stak het beest met de hooivork dood. Tot aller verbazing bleek dat het de vrouw van de boer was.

Zo zal ook een wond het dier aangedaan de mens treffen. Een opperjagermeester ontmoette eens met zijn gevolg een verhitte wolf wiens muil met bloed bevlekt was. Vruchteloos werd erop geschoten. Een man te paard die aan kwam rijden hoorde wat er gaande was laadde zijn buks met een kogel uit vlierpit gemaakt en met twee aan elkaar verbonden kogels en schoot het dier door de hals. Dezelfde dag kwam bij de dorpschirurgijn een vrouw met een halswond, toen kwam uit dat ze een weerwolvin was met het gevolg dat ze verbrand werd.

In het Fasantenbos in Ohe en Laak verweerde een jager zich tegen een wolf en verwondde die in de zijde. Hij volgde het bloedige spoor dat hem naar een kleine hut bracht waarin een vrouw bezig was een wond die haar man in de zijde had te verbinden.

Vele gevallen zijn er dat iemand ophoudt weerwolf te zijn als je zijn naam noemt.

Karel Frederik Spiegel kreeg van een heks een wolfsriem. Hij ging naar een vergadering waar enige boeren verzameld waren en gespte de riem om tot het vierde gat. Hij had hun verteld dat hij zo een wolf werd en dat men hem bij zijn naam moest roepen waardoor hij dadelijk weer mens zou worden. Hij werd wolf en sprong dadelijk het raam uit. Omdat men hem niet in kon halen werd overal bekend gemaakt dat als je een wolf ontmoette je die met de naam Karel Frederik Spiegel moest aanroepen. Drie jaren verliepen voor hij terugkwam. Toen reed iemand met koren naar de molen waar een wolf zijn paard wilde pakken. Hij riep hem toe “Karl Frich Spejel, bust du dat” en de verloren geachte stond weer voor hem.

Ook is de duivel niet bestand tegen het luiden van kerkklokken. Lang geleden verdween op het adellijke erfgoed Reinfeld iedere nacht op onverklaarbare wijze een schaap en vier spookgestalten droegen met middernacht een dode in de kerk. Om daar een eind aan te maken gingen enige moedige jongelui op de kerktoren. Toen de spookgestalten verschenen luidden ze uit alle macht de klokken. Onmiddellijk veranderden zich de ‘Untiere’ in vier mannen uit een naburig dorp en de dode op de baar in een gestolen schaap.

Te Ohe en Laak bracht een jager een weerwolf een zware wond toe. Hij volgde het bloedspoor en vond in een hut een man liggen die in de zijde dodelijk getroffen was.

Men kan weerwolven ook vangen net als bij gewone wolven, hoewel de vangst soms zonderlinge gevolgen heeft. Om een gevaarlijke weerwolf te vangen zette een jager in Hildersheim een gewone wolvenval en deed er drie kruisjes van hout in die hij overgehouden had van het paasvuur. De volgende morgen zat er een dronkaard uit de buurt in. ‘Was jij de weerwolf”, riep de jager, wierp hem een touw toe en sleepte hem naar de galg. Toen men hem naar boven had getrokken hing er een bos stro tussen.

Bloedzuiger.

Rond Danzig past men het lijken verbranden van weerwolven toe. Begraaft men ze gewoon, dan worden ze wel weer eens wakker en eten hun eigen vlees op, wroeten zich uit het graf en vallen weer vee aan. Ze dringen in de huizen en zuigen het bloed uit de slapende mensen en keren dan in hun graven terug. De uitgezogene die een kleine wond aan de linkerzijde van de borst hebben liggen ‘s morgens dood in bed. In Normandië begint het ontwaakte weerwolvenlijk met het opeten van de zweetdoek die op zijn gezicht ligt. Hierna komen akelige klaagtonen uit het graf. Als dit stopt komen er helse vlammen uit het graf. Hierop wordt een priester geroepen die het lijk opgraaft en onder bedreiging van hellehonden snijdt hij het hoofd eraf wat in het water wordt geworpen zodat die wegdrijft.

In deze gevallen heeft een vermenging plaats van weerwolf met vampier of bloedzuiger. De eerste is een levend mens die tijdelijk een weerwolf is, de tweede is een gestorven mens die uit zijn graf tevoorschijn komt.

Weerwolvenvergaderingen.

Het huilen van de wolven in de buurt van een stad gold voor een teken, vooral van toekomstige strijd. De wolven vergaderen in het begin van de nacht voor Kerstmis. Dan komen een onnoemelijk aantal personen die in wolven veranderd zijn, tezamen. ‘s Nachts razen ze met grote woede tegen mensen en dieren en veroorzaken meer schade dan gewone wolven. Die dringen toch de kelders niet binnen en drinken het bier en mede niet op of stapelen de lege vaten in het midden van de kelder op. Tegen kerstmis gaan kreupele jongens door het land om de volgelingen van de duivel, die er talloos zijn, tot een grote bijeenkomst te roepen. Die achterblijft of onwillig meegaat wordt tot bloedens toegeslagen. De menselijke gedaante verdwijnt en allen worden wolven. Duizenden komen dan bijeen. Vooraan gaat de aanvoerder met een ijzeren roede en de hele troep volgt vast overtuigd, in hun verbeelding, dat ze in wolven veranderd zijn. Ze vallen koeien en schapen aan, maar hebben geen macht om mensen te doden. De verandering duurt twaalf dagen. Het moest in die mysterieuze twaalf nachten tussen Kerst en Drie Koningen gehouden worden. Gedurende die tijd wordt het woord ‘wolf’ niet gebruikt. Is het nodig een dier aan te wijzen spreekt men van ondier. Men verhaalt dat een boer een predikant die Wolf heette met die naam aangesproken zou hebben.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe LXXXII;

’t Hart, ’t Schaep en Wolf;

‘Het rank gehoornde Hart die ’t onnozel Schaap beklaagde

En voor de wrede Wolf vergramd ter vierschaar daagde

Op dat de tarwe en ’t graan mocht zijn betaald

Dat hem vanouds toekwam en had tot noch gefaald

De Wolf als rechter heeft gehoord hun beider zeggen

En heeft het weerloos Schaap wel ernstig op gaan leggen

Dat het aan ’t klachtig Hart het koren zou voldoen

En op gezette dag zich tot voldoening spoen

’t Onnozel bevend Lam heeft alles aangenomen

Maar als ’t Hart ter zetter tijd is gekomen

Heeft ’t Schaapke ’t Hart belacht om ’t vast beloofde graan

En zei, ik deed uit vrees al hetgene ik heb gedaan

De onnozele moet uit schrik in de tirannen hove

’t gene hij niet schuldig is uit angst en vrees beloven

op dat hij hem ontgaat, belooft hij al wat hij kan’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe IXl;

Van de Wolven ende Schapen;

‘De schapen hadden met de felle Wolven t’zamen

Een heftig Krijgs-geschil, die hen te hulpe kwamen

De wakkere Honden, die toonden zich al bereid

Haar zaak te handhaven en haar grote onnozelheid

De Wolven, buiten hoop van d’overhand te houden

De Schaapjes boden aan, omdat ze haar vertrouwden

Te handelen van vrede, mits dat van begin af aan

Zij bij de honden in gijzeling zouden gaan

En daar voor wederom de Wolven tot haar zenden

De schaapjes stemden toe, o! droefheid! Wat ellende

Maakten haar zo snel, van de honden zijn ze ontblood

Het een na de ander door de Wolven gedood

Omdat de Honden door de Wolven tand zijn gebeten

Zo gaan zij, die licht de leer der ouden vergeten

Die ons streng verbiedt dat zich iedereen wacht

Zich te stellen in het geweld van Vijand’s wil en macht

Ook dat wij ons nooit in slaap laten wiegen

Van hen die gewoon zijn vanouds te bedriegen’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe XIII;

Van den Wolf en de Kraen;

‘De wolf, de schapen vrees, door al te gulzig slikken

Aan een verzwolgen been schier meende te stikken

Zo had hij zijn hoop gesteld op en de lang gehalsde Kraan

Met veel beloften heeft hij er toe bewogen, hem van zijn leed te ontslaan

De Kraan, op winst verzot, heeft stout en onverschrokken

Uit de opengesperde keel des Wolfs het been getrokken

Maar als zij nu om loon, wel verdiend, getaald

Heeft met dit antwoord haar ’t geholpen dier betaald

Wat plompheid kleeft je aan, dat je nog eist een beloning

Of is het niet loon genoeg de erbarmelijke verschoning

Zo dadelijk betoont? Die ik, hoe wreed geaard

Uw keel in mijn keel meedogende hebt gespaard?

Dus gaat uws wege, gaat hene uwer straten

En ’t leven hebt ter loon, dat ik u heb gelaten

De ondankbare is nimmermeer te erkennen bereidt

De weldaad en deugd die aan hem is besteed

Zich zelf kent hij niet, blijft trots, stout en hovaardig

’t Komt, denkt hij, het hem toe en is toch meerder waardig’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe XVI;

Van ’t Zwijn ende den Wolf;

‘De wolf ziet een vuile Zeug in de mesthoop liggen

Die zwanger nu bestond te steunen en te biggen

Zich als verloskundige heeft geveinsd en haar in biggensmart

Te helpen aangeboden uit een meedogend hart

Zulks heeft de smerige Zeug al morrende afgeslagen

De Wolf, om zulke roof beter te belagen

Bood aan verzorgster te willen zijn van ’t spek

Dat nergens beter groeit als in zijn eigen drek

Maar als de Zeug nu bemerkt de wolven streken

Heeft ze met haar antwoord de dieren schrik ontweken

Gaat henen, Jonker Wolf, uw smeer en pelzenhuid

Tonen wie gij zijt, zoek elders uw buit

Gij, die nog in deze wereld mensen wilt schijnen

En doodt de aanstaande vrucht uws lichaam met venijnen

Ik laat het opvoeden staan, komt hierheen en ontwaakt

Ziet hoe het vuilste beest, de Zeug, uw vonnis maakt

’t Zijn hoeren, die haar lief onechtelijk omarmen

Maar duivels, die de vrucht haars lichaam niet beschermen’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe XVIII ;

De Wolf int Schaeps-kleet voor de Koy vant Schaep;

‘De Wolf kwam tot de kooi van de wapenloze schapen

Vermond met een lammerenvel om de hamel te betrapen

En bad hem dat hij zich vervoegen wilde in ’t woud

Dat als een schoon prieel loofrijk was opgebouwd

Maar de Hamel zei; ik zou je graag vergezellen

Als jij een Wolf was die je te weer kan stellen

Als enig ongedierte ons overvliet in ’t groen

De Wolf, gelijk verheugt om zulk een antwoord, toen

Van ’t schaapsvel zich ontsloeg, en sprak, tsa, gaan wij wakker

Ik ben de Wolf, uw vriend en allertrouwste makker.

Neen, sprak de Hamel toen, ga op je straatje heen

En hebt met uws gelijken uw lust en vreugd gemeen

Mijn schaapskooi behoedde ik tot in tijd van mijner bate

Een trouw gezel bekomen, waar ik mij op verlate

Genoeg heb ik geleerd, aan u deze vreemde pet

Dat onder ’t schapenwol school ’t wrede wolvenhert

’t Is al van ouds, dat om de onnozele te verlokken

De wrede het schaapsvel arglistig aantrokken

De schijn die veeltijds bedriegt, dus is hij wijs bedacht

Die Jonker Wolf vreest en zich voor ’t schaapsvel wacht’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe XXVII.;

De Wolf en ’t Onschuldigh Lammeken;

‘Als bij toeval de Wolf en ’t lammeken tezamen

Het zilver van een bron of beek te drinken kwamen

De wolf, die ter zijde zag, riep geheel ontsteld

Wie bent u dat gij mij zo dicht vergezelt?

Die ’t water dorst te roeren en ’t nat van dees rivieren

Gewis, al waart gij een van de grootste Stieren

Die stoutheid is te groot! Het lammeken verbaast

Zijn onschuld heeft dat gemaakt. Maar Wolfaert als beraasd

’t Onnozele dierke greep, en vatte ’t bij de keele

En riep, hoe zou u niet van de ouders verschelen

Maar volgen hun aard? Ik zweer voor die schuld

Gij eer de zonne daalt ’t leven laten zult

Wie brandt om andere te verbijten en te verslinden

Licht iemand schuldig weet en kan een oorzaak vinden

Men slacht licht ’t onnozele Lam om ’t vet en de rok

Want wie de Hond wil slaan vindt lichtelijk een stok’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe XXXXVI.;

De Wolf en ’t Geytken;

‘De lang gebaarde Geit, om voedsel gaande uit dolen

Eerst het Geitje heeft belast te blijven weg gescholen

In ’t diepst van de kooi, die zij met grendels sloot

En niet te doen haar jongste streng gebood

De Wolf, die bij toeval daar aan kwam geslopen

Kwam als de geit vertrok fluks aan de kooi gelopen

En klopte zoetjes aan en riep tot zijn gewin

Op, op mijn Geitje, op, en laat uw moeder in

Neen, zei de jonge Geit, ik luister naar geen spreken

Tenzij iemand mij brengt de leus en ’t rechte teken

Doe open, mijn Kind, doe open, houdt de Wolf steeds aan

De spreuk is mijn gedachten en hersens ontgaan

Zo heb ik , zegt de geit, de sleutels ook vergeten

Dus blijf buiten staan, ik zie u door de reten

Wie op de wetten acht, die billijk zijn en goed

Zich frank en veilig voor veel ongeval behoedt

Wie ’t oor der ouderen tucht leent vlijtig naar vermogen

Niet licht van iemand werd verleidt, nog werd bedrogen’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe LIX. ;

De Hanghende Wolf in ’t Schaeps-vell;

‘De Wolf, om ’t allerbeste de Schapen te betrapen

Zich met een schaapsvel heeft vermond en heel verschapen

En weidde met het koor der Lammeren in ’t gras

Sliep in de Schaapskooi, en als er niemand was

Hij spoedig er een verslond, en leefde in duizend weelden

Maar als hij lang genoeg zijn oude truken speelde

De herder eindelijk ontwaakte, als uit een slaap

Als hij van dag tot dag ontbloot was van enig Schaap

De kooi al stil beloerde, en zag hoe ’s Wolven tanden

Zijn kudde in ’t stille verslond en bracht geheel ter schanden

Zo schoot hij onvoorziens, gelijk als uit een droom

Heer Wolfaart knopen liet met ‘t Schaaps-vel aan een boom

Al de herders zagen hoe hij eindelijk was bedegen

Recht heeft hij, zeiden zij, loon naar werk gekregen

De onnozele beloert en lagen leidt naar wens

Doch ’t schaapsvel mag een wijle een wolvenhart versteken

Maar wat hij waarlijk is, is altijd op ’t end gebleken’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe LX ;

Wolf en Echel;

‘De hongerige Wolf die een Egel juist moest ontmoeten

En wist niet hoe hij zijn honger aan haar mocht boeten

Vermits zij wrevelig haar borstels stak overeind

Zo sprak de Wolf tot haar: O nicht, wel bekend

Zijt voor mij onbevreesd, noch staat niet tegen mij in slagoorden

’t Is onder al ’t gedierte, gelooft mij bij mijn woorden

Bestand, ja, enkel vrede en eendracht over al

Zo dat gij niet bezorgt hoert te zijn voor een misval

Gij spreekt, zei de egel, recht, ik weet dat alle beesten

In een vast verbond staan in velden en foreesten

Doch voor de moordenaars, die lichtelijk in een haag

Gedoken mij bespieden, ik deze wapens draag

En ben niet van zins die op reis af te leggen

Wie mij onverhoeds de oorlog mocht aanzeggen

Wijs is hij die zichzelf beschermt en wel bewaard

De vijand niet gelooft die zich als een vriend openbaart

Hij ligt maar op de loer en zou u graag betrapen

Als hij u vond ontbloot van alle wapen.’

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe LXXVII. ;

De Wolf, ’t Vosken en de Harder;

‘De Wolf in de afgrond van een holle rotse spelend

Van voorraad wel verzorgd, hij zwom in duizend weelden

De Vos, die bij toeval passeerde langs het gat

De Wolf om enige spijs en voedsel vriendelijk bad.

Maar Wolfaarts was veel te gierig en vreemd aan medelijden

Liet Reinaard ongetroost en zag hem aan ter zijden

De loze Vos om zich te wreken van die smaad

Wees de herder ’t Wolvenhol, uit dodelijke haat

De Wolf geraakte om hals en Reintje nood zichzelve

Op ’t wildbraad dat hij vond in de holle gewelven

Verbraste er het vet, zo dat hij zelf, helaas

Ten leste wordt het geliefde hondenaas

Al wie uit nijdigheid een ander meent te plagen

Een beul wordt zelfs, en zal veel smerten dragen

De nijdigen zich zelf noch anderen deugd betoont

Om anderen leed te doen hem zelve niet verschoont’.

De Geyte en ’t jonghe Wolfke;

‘De langgebaarde Geit heeft een Wolfke gevonden

’t Welke ze ging opvoeden wat ze heeft onderwonden

Zij legde ’t aan ’t speen’ opdat ’t Wolfje ouder werd

Al zoog ’t de geitenmelk, ’t behield een Wolven hart

Begon zijn baders aard uit te drukken naar ’t leven

Zo dat moeder Geit bestond daar voor te beven

Goed Wolf kind, sprak zij, ik wil mij van u ontslaan

Want voor de weldaad, die ik u heb aangedaan

Gij mij ten leste zou verscheuren en verslinden

Ga naar uw Wolven toe, wil uws gelijken vinden

Deugd werkt hij, die in nood zijn vijand goed bewijst

Die zijn dorst lest, en zijn honger spijst

Maar toezien moeten ’t alzo te onderhouden

Dat wij ons zelve niet hem al te veel vertrouwen’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe XCIV;.

De Wolf vervolgt het Schaep;

‘Een hongerige Wolf, ter zijden weggescholen

Zag een onnozel Schaap langs ’t open veld gaan dolen

Zo gretig tot het aas hij aangevlogen kwam

En volgde ’t spoor van het weerloos vluchtige Lam

Het beest zocht zijn leven op ’t spoedigste te bevrijden

En, ziende een oud gesticht, getimmerd wat ter zijden

De poort in vloog, de Wolfaart op de hiel

Zo dapper dat hij met de vlucht de deur in viel

Dat als hij binnen was, ze fluks is toegevallen

Zo spaarde hij het lam uit angst en riep ’t is niet met allen

De boze spaart niet het bloed van ’t vrome geslacht

Voor hij zichzelf in zwaar verdriet gebracht

Zijn honger is zo groot, dat hij ten langen leste

Vergeet al hetgeen hem dient ten goede en ten beste’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe CIV;

De Wolf met zijn Getuygen tegen ’t Schaepken;

‘’t Onnozel slechte Schaap was voor het recht gedaagd

van de doortrapte Wolf of ’t heftigste aangeklaagd

dat ze haar schulden zou vergoeden en betalen

zou anders zien of met macht recht was te halen

’t Eenvoudige Schaapke, dat met waarheid was vergezelt

zwoer hoog en laag dat ze haar nooit een stuiver was geteld

De Wolf kocht de Hond, de Gier en Wou om tot getuigen

En loerde hoe hij ’t recht en rechters kon buigen

Verdrukt ‘t onschuldig Schaap door ’t oog van valse blijk

Zo dat ’t vonnis tegen haar gesponnen wordt gelijk

Zo wordt een kwade zaak door Godvergeten guiten

Met duizend eden bevestigt. Meinedig dan besluiten

De rechters ook het recht: O wee in zulke stad

Daar ’t recht een spinnenweb is. De sterke maakt een gat

De tere blijft er met zijn vleugels in gevangen

De Raaf werd verschoont, het Duifje werd gehangen

De vrome werd verdrukt, de bozen houden ’t veld

Wee! Is op zulke land een Koninkrijk gesteld’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe LVI;

Bock, Lam en Wolf;

‘De Bok en ’t witte Lam hebben onderlinge verdragen

Om elkanders zoet en zuur gezamenlijk te dragen

Elkander bij te staan in de allerhande nood

En niet te vlieden om leven noch om dood

De Wolf eerlange ontmoet deze lieve metgezellen

En wist zich tegen ’t Lam heel vriendelijk aan te stellen

Onnozel Schaapke, zegt de Wolf, wat gaat u aan

Wilde gij met een Bok, die vuile stinkerd, gaan?

Komt, voegt u bij mij, ik kan u best bewaren

Voor allen die u leed aanbrengen of vervaren

De Bok die Wolf’s loosheid merkt, spreekt: Gij loze gier

Koe vreter, Schapen dief, fluks pakt u weg van hier

Wie met de vrome zich verzelschapt te allen tijden

Blijft veilig beschermt in allerhande lijden

Geen goud zou dierbaar is, nog geen enkele munt

Als tot een reisgezel is een trouwe vrund’.

Spreekwoorden.

Het spreekwoord ‘lupi moerim videre priores’, dat is, ik zwijg (omdat naar het oude volksgeloof diegene zijn stem verloor die een wolf tegenkwam en door die hem het eerst gezien werd, mogelijk een spottende voorstelling op de onverwachte inval van roofgierige soldaten.

‘Tantum curamus.... quantum lupus numerum’ dat is ‘zo weinig de wolf zich om het getal van de groep bekommert’, in werkelijkheid: de wolf vreet ook van de getelde schapen.

‘Lupus ultro fugiat oves’. Dat is de hele natuur mag zich omkeren.

‘Lupus est homo homini:’ dat is, de ene mens is een wolf voor de ander.

‘Lupus infabula’, de wolf in de fabel, dat is als men over de duivel spreekt ziet men zijn staart

‘Lupus vulgaris’; huidtuberculose.

Hij huilt met de wolven waarmee hij in ‘t bos is. =Hij praat mooi met de mensen waar hij van afhangt, ook al denkt hij heel anders.

Door de ouderdom wordt de wolf grijs. =Op de oude dag wordt een deugniet braaf.

Wee de wolf die in een kwade reuk staat. =Diegene die eenmaal in een kwade reuk staat is voorgoed ongelukkig. Ook als hij iets goeds doet zoekt men er wat achter.

Een wolf in schaapskleren. =Een booswicht die zich als eerlijk man voor doet. Een schaap is zacht en goed zoals zijn vacht te kennen geeft. Vandaar dat valse profeten ‘in schapenvacht tot U komen, maar van binnen zijn zij grijpende wolven’. Mattheus 7:15.

De wolf zal met het lam verkeren. =Er zal vrede en vriendschap zijn. = Jesaja 11:6.

De wolven verscheuren malkander niet. =De bozen bevechten elkaar niet.

Wolven dromen van bossen. =De mens is in zijn gedachten altijd in zijn eigen wereld.

De slapende wolf loopt geen schaap in de muil. =Je moet er wel wat voor doen om wat te bereiken.

Een oude wolf verschiet in geen klein geruchte (G. Gezelle) =Een ervaren man is niet bang voor een klein gerucht.

Eten als een wolf. Waarschijnlijk naar Genesis 44:27 “Jacob oud geworden, zegt van zijn zonen, Benjamin zal als een wolf verscheuren, des morgens zal hij roof eten en des avonds zal hij buit uitdelen.’

Een wolf in de schaapskooi. =Een leraar die verkeerde denkbeelden verkondigt en die de gemeente dus afvallig maakt van het ware geloof. Verder iemand die ongeluk brengt in een vreedzaam gezin. Handelingen 20:29 waar Paulus zegt tot de ouderlingen van Efeze, Dit weet ik, dat na mijn vertrek zware wolven tot u inkomen zullen, die de kudde niet sparen’.

Omdat wolfram als minderwaardig gold naast tin en in de smeltoven een sterke verdoving veroorzaakte kreeg het aan het dier verboden scheldnamen.

Engelse Gezegden.

The wolf knows what the ill beast thinks.

As wolves love a flock, these love the weak.

A bad dog never sees the wolf.

The wolf must die in his own skin.

Who hates a wolf for his master needs a dog for his man.

Wolves give a good account of sheep, left to their vigilance to keep.

The wolf unseen and trembling lies, when the hoarse roar proclaims the lion near.

Hungry wolvens, though greedy of their prey, stop when they find a lion in their way.

Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/