Koeien
Over Koeien
Stier, kalf, bizon, wisent, Bijbel, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,
Naam, etymologie.
Latijn bos, Grieks bous: rund.
Bos zie je ook in Bosporus waar porus een weg door het wad of water is voor koeien. Net zoals in Coevorden. Grieks boaen en de Latijnen triones omdat ze de aarde onder de voeten treden net zoals de sterren van die naam, Ursus major en Ursus minor, een constellatie die verondersteld werd op een wagen te lijken getrokken door ossen.
Rund, midden Nederlands runt, rint, Angelsaksisch hrŷder, oud Fries hrtîher. Germaans zrunbiz betekende oorspronkelijk hoorndier. Het is verwant met hert en hoorn.
Vaars, midden Nederlands vaerse, veerse, midden Noordduits verse, oud Hoogduits far, farro, midden Nederlands var, varre, Angelsaksisch fearr, (jonge) stier”. Oud Fries fering „var, stier”, Zaans vering „bul, springstier. Al deze woorden komen van de wortel van Latijn pario „ik breng voort”.
Vaars, bij Kiliaan in verre- koe „West-Fries fêr, oost Fries fâr, fär, Fries fear, Engels farrow „gust, vaar”. Wordt wel bij vaars gebracht. Veeleer wijst de speciale betekenis „’t vorig jaar gekalfd hebbend (en nog melk gevend)” op verwantschap met oud Hoogduits frni, oud Saksisch „van ‘t vorige jaar, oud”.
Buffel. Naam.
Buffel, in Latijn heet het Bubalus, in Grieks bubulcus. Het de klassieke naam van de gazelle, die werd vanwege dezelfde klank als het Griekse bous: rund, op de buffel overgedragen die omstreeks 600 als geschenk van Avarenchans aan de Langobarden koning Agilulf naar Italië kwam en voor arbeid tam gemaakt werd. In Frans is het buffle en in Duits Buffel. De hardwerkende dieren (buffelerbeit bij Luther) gaven aanleiding tot het buffelen, het lievelingswoord van studenten. De buffel werd gebruikt voor ploegen en wagens trekken.
De buffels overtreffen ons rund in grootte en hebben ook dikkere horens en beminnen vooral waterrijke streken.
Karbouw komt uit een naam van Maleisië, kěrbau; buffel.
=Syncerus caffer, (Grieks sun; tezamen, keras; hoor en van de Kaffers) is de wildste van dit geslacht. Het is de Kaapse buffel, (Bubalus caffer) Engelse Cape buffalo, Duitse Kap of Kaffernbuffel, die in Afrika ’s wouden tot de Nijl leeft en daar als het meest doldriftige, kwaadaardigste en woeste van alle dieren gevreesd wordt.
Hij komt zoals alle wilde runderen in kudden voor, alleen oude, kwaadaardige dieren leven alleen en die zijn voor de mens het gevaarlijkst. Verwond storten ze zich onvervaard op elke vijand. Zijn horens, waarvan de punten honderdentwintig cm uit elkaar liggen, vormen een geducht wapen. Zijn huid is zeer hard waar de loden kogels op af ketsten. Een huid waarvan men schotvrije schilden maakte.
Bestiaria.
De Tauros Aithiopikos (Grieks voor Ethiopische stier) is een fabeldier die uit Ethiopië zou. Als hij kwaad is gaan zijn hoorns rechtop staan, klaar voor het gevecht. Zijn rode stoppelhuid is volgens Plinius de Oudere zo taai dat pijlen en speren er niet doorheen komen. Deze stieren zouden twee keer zo groot zijn als hun westerse soortgenoten; ook zouden ze mensen eten.
Mogelijk is dit dier gebaseerd op reisverslagen die de Afrikaanse buffel beschreven.
Uit animaldiversity.ummz.umich.edu
Bubalus bubalis, de wilde buffel. Hieruit is al reeds in prehistorische tijd in Indië, misschien ook in Mesopotamië, de waterbuffel gefokt, Bubalus bubalis arnee, die tegenwoordig in veel landen als huisdier wordt gehouden. Waterbuffel, karbouw of karbouw, water buffalo, wordt veel gebruikt in de rijstteelt. Ze variëren in gewicht van 300-1200kg.
Uit J. Van Maerlant.
Bubalus arnee bubalis, (gewoon) de Indische buffel of waterbuffel houdt men als huisdier in Azië, N. Afrika en Z. Europa. Hier zijn verschillende rassen van. In het Engelse Indian buffalo, en in Duitse Wasserbuffel, het is de Franse buffle des Indes. Dit dier is kleiner dan zijn wilde voorvader.
Ze leven in moerassige laagvlakten bij rivieren en in de modderige meer- en zeeoevers, ze zwemmen ook zeer goed.
Ze worden een drie meter lang met een schouderhoogte van honderd vijftig tot honderd zeventig cm. Ze kunnen duizend tot twaalfhonderd kg zwaar worden.
Het zijn zwarte tot donkergrijze dieren met lichtere poten.
Haast moet je van hem niet verwachten, maar zijn enorme kracht en groot uithoudingsvermogen maken dit goed.
Uit Maerlant: Eale dat is een beest gelijk het paard, zegt het verhaal, als de olifant is het gestaard en het is pikzwart behaard, een kinnebak als een everzwijn en heeft horens die langer zijn dan zestig cm daar het mee doet menig vreselijk gemoed. Dit spreekt Solinus en Jacob zegt als het wil dat het achterligt de ene horen en gebruikt de andere te strijden waart en als dit stomp is moe richt het de andere op met spoed en laat die liggen naar zijn manieren. Dit dier is graag bij de rivier’. Door onderzoekers van bestiaria geïdentificeerd als de waterbuffel en, met even grote stelligheid, als de Afrikaanse tweehoornige neushoorn maar naar de afbeelding wel de waterbuffel.
Ook heeft Maerlant nog een ander rund: Intures is een dier bekend in dat land van de Oriënt dat de stier gelijk is als ons zegt Aristoteles, maar de manen als van het paard korter en zachter, nederwaarts, het hangt bij de schouders daar, bruin/rood heeft het dat haar. Zijn andere haar is naar wolsoorten en zijn geluid is gelijk de stier. Zijn horens zijn krom, alom gaande en mede ten strijde wel staande zijn voorhoofd is ruw, zijn haar gescheiden boven zijn ogen beide, voeten en een staart daar toe recht getand als een koe, maar korter is hij en zijn vel mag vele slagen gedogen wel. Zulk door zoet vlees het draagt dat men het daarom slaat en jaagt en als men het jaagt tegen zijn wil blijft het soms staan stil en rust en vecht en werpt uit zijn drek recht een roede ver of meer. En als het van kalven wordt wee dan komen die dieren elk en maken van drek een dijk omtrent dat dier om die zaken zodat men het niet kan genaken.
Wilde karbouwen zijn onbekend, maar verwilderde kunnen voor de reizigers soms hoogst lastig worden. Ook de tamme karbouw ziet er vals en gevaarlijk uit, maar kan door een kind geregeerd worden. Hij is in die gebieden het belangrijkste huisdier en onmisbaar voor de bebouwing van de sawah’s, het is een uitstekend trek- en lastdier, zelfs rijdier. Hij verschaft melk, vlees, vet en goed leer. Neemt genoegen met harde grassen en zeggen, een voedsel dat andere huisdieren versmaden. Het is voor de bewoners de meest waardevolle bezitting en wordt zelfs in zijn woning opgenomen. In Italië en Egypte zijn ze ingevoerd om de natte rijstvelden te bewerken. In Egypte werden ze waarschijnlijk in de 9de eeuw na Chr. ingevoerd. In Italië zijn ze ingevoerd waarschijnlijk via Hongarije in de 6de eeuw na Chr.
Verwant aan de buffel is de:
Bizon.
Het woord bizon komt van Frans bison uit de 15de eeuw, dit van Latijn bison dat bij Seneca, 65 na Chr., voor komt. Aristoteles noemt hem bonassus, Plinius bison, dit stamt uit Germaans, vergelijk het oud-Hoogduits wisunt, onze wisent, oud-Engels wesend en oud-Noors visundr. Het dier is zo genoemd naar de scherpe muskusreuk van bronstige mannetjes.
Een soort was vroeger in midden Europa verspreid, (Bison bonassus).
Er leefde in prehistorische tijden hier een bizon, Bubalus murrensis, die afgebeeld is op de wanden van de woongrotten van mensen uit ca. 40 000 jaar v. Chr. Het was een stepperund, in tegenstelling tot de wisent die als bosrund ten tijde van de oude Kelten en Germanen in de woeste wouden leefde. Is uitgestorven in de dertig jarige oorlog.
Bestiaria.
Uit Maerlant.
Maerlant, ‘Bubalus dat is een dier en als ik denk op te merken hier bedoelt men een buffel in leken woorden en dat is groter zoals men hoort dan onze ossen soms zijn. De horen heeft het lang en krom, de hals lang en zwart van haren, het hoofd groot en niet van gevaar want zijn opzien is goedertieren. Mager zijn dusdanige dieren en ze hebben een kleine staart. Als dit dier verbolgen wordt dan is het uitermate fel. Nuttiger vindt men nauwelijks iets anders, voor de mensen nuttigheden, want het heeft doorsterke leden. Experimentator zegt het dat de melk van bubalus het lichaam pleegt vaart te geven, verse wonden beschermt en ze voor diegenen goed is die met venijn zijn verladen. Bubalus is dun van haar en hij kan zeer veel pijn gedogen. Zijn geluid is om te horen pijnlijk. Zijn gal is medicijn voor het lijmen van zware wonden en met melk gemengd te alle stonden, de gal geneest, zoals wij het horen, de miskraam van de oren. Zijn huid is uitermate hard. Men pleegt in zijn neusgaten een ring te doen waarbij men hem leiden moet zodat hij met zulke dwang bij de mensen genade ontvangt. Belaadt men hem ook te zeer, dan wordt hij steeds minder woedend en werpt hij de last van hem af en wil niet graag meer opstaan tot zijn last verminderd is. Bubalus draagt, dat zij gewis, onder het water een grote last, nochtans is zijn adem zo vast dat zijn adem al doorgaat. Ook vindt men in sommige schriften die van deze beesten weet dat ze bizon heet’.
Het rund heeft die eigenaardigheid dat het wanneer men tegen zijn wil een zeer zware last oplaadt zo kwaad wordt dat die zich op aarde neer strekt en men hem niet meer omhoog kan krijgen, hoe je hem ook slaat. Je maakt dan de last lichter waarmee hij bezwaard was. Het tilt stenen op met zijn neus en slaat ze weg met de kracht van een honkbalspeler. Hij valt de olifant in Bhutan aan, als ze die ontmoet.
Uit standrewsrarebooks.wordpress.com
Amerika.
De Amerikaanse bizon, Bison bison, gelijkt veel op de wisent, zo zelfs dat velen hem voor dezelfde soort aanzien. In de prairiën aan de Missouri kwam hij eind 1800 nog in grote kudden voor die zich soms verenigden tot troepen van duizenden, miljoenen. Ene Mr. Frobel reisde in 1858 met voertuigen in karavanen van Missouri naar Mexico, een volle acht dagen zonder ophouden door bizonkudden heen. ‘Duizenden na duizenden dreunden ze langs. Ontelbare massa’s vlees naar we geloven wat voldoende is om de wigwams van de Indianen tot in eeuwigheid te provianderen’. Nog in 1869 schatte men het aantal ten noorden van de nieuwe spoorlijn, de Union Pacific Railway, op vier miljoen. De regering meende dat ze schade aan de spoorlijn zouden veroorzaken en ze werden vogelvrij verklaard. Vanuit de trein werden ze gewoon beschoten. Jachtgezelschappen richten grote verwoestingen aan onder de bisons. Ook de Indianen kregen toen repeteergeweren en kwamen op hun goed getrainde buffalo horses tot midden in de kudden zodat ze van dichtbij een schot konden lossen. In 1874 was het drama vrijwel voltrokken. In 1900 werden ze gelukkig verzameld in een reservaat waar nog geen duizend dieren over waren.
Vroeger verschaften deze dieren aan de meeste Indianen stammen van N. Amerika hun hoofdvoedsel. Werden de dieren door gebrek aan voedsel en water gedwongen om grote tochten te maken, dan werden ze door de Indianen gevolgd. Onder allerlei vermommingen, bijvoorbeeld als wolf, hert of buffel, slopen die tot dicht bij de grazende kudde, doodden er enkele met pijl en speer en maakten een nuttig gebruik van alle delen van het lichaam.
Uit Gessner.
De niet tembare oeros, Bos primigenius primigenius. (Latijn voor eerstgeborene)
Germaans aha; natte weide, Duits Aue, Au; natte weide tot onze auerhoen en oeros.
Vorm.
(773) In Litouwen noemt men het dier thur en in Pools is het tur. Het is de ur van het Nibelungenlied terwijl de Duitsers de oeros en ook Auerochs noemen, Urox of Urus, Ur, mogelijk als voorvoegsel van zeer oud, Oud Hoogduits Urohso met ohso als os. Oud Hoogduits ûrohso, Noord Hoogduits auerochs, Het eerste lid = Hoogduits, Angelsaksisch ûr (Engels owre), oud Noors ûrr dat als ûrus bij Caesar reeds vermeld wordt. Ûr kan met oud Iers usrá verwant zijn dat stier betekent en oorspronkelijke betekende; de rode.
Dat dier heeft een eenvoudig en zachtmoedig aanzien, maar is zeer snel en grimmig als die kwaad wordt.
De oeros is groter dan een gewoon rund.
Het is een kolossaal dier van honderd zeventig tot twee meter dertig hoog, twee meter zeventig tot vier meter dertig lang bij een gewicht van vijf honderd tot vijftien honderd kg gewicht. Kop, hals en borst zijn met dicht, lang wolhaar bezet waardoor de wisent een woest uiterlijk verkrijgt. Zijn kleur was zwart met een gele rugstreep, de zogenaamde aalstreep. De koeien waren kleiner en meer gelijkmatig bruin. Hierin onderscheidt de oeros zich van de tegenwoordige vormen waar de beide geslachten hetzelfde gekleurd zijn.
Ze hebben grote kracht en ontwikkelen grote snelheid.
Het zijn echte bosdieren, dus geen huisrunderen.
Bison bonasus (Bison europaeus) wisent.
De bonasos van Aristoteles en de bison van Plinius, Europese bizon, urochs, urox. Was vrijwel uitgestorven als de heerser van Rusland niet een paar kuddes in Litouwen en in Kuban in de Kaukasus beschermd had. Een stevig dier met een korte brede kop en een hoge rug. Ruwe manen aan de kop zodat die zwaar lijkt net zoals bij de Amerikaanse bizon. Daar is het nauw mee verwant en kan er mee gekruist worden. Wordt 250-270cm lang met een schouderhoogte van 180-195cm. De stier weegt 800-900kg, de koe 500-600kg.
Vroeger onderscheidde men twee wilde diervormen.
Er waren geografisch verspreide vormen die varieerden in kleur, grootte en hoornvorm. De meeste beschrijvingen zijn van Europees materiaal, inclusief de prachtige tekeningen in de grot van Lascaux. In de 17de eeuw begint men te twijfelen, dan weer wordt het wisent, dan oeros, soms bison genoemd.
De oeros was een bosdier en de vernietiging van bos in W. Europa was de hoofdoorzaak van zijn verdwijning hier, mogelijk ook elders. Waar de civilisatie vroeg begon was de oeros dan ook gauw verdwenen. Thoetmosis III van Egypte, rond 1500 v. Chr., hield van jagen op de oeros. Als hij van een nieuwe kudde hoorde scheepte hij zich in te Memphis en ging zo ver als mogelijk was over water en dan verder per chariot. Bij een van die tochten claimde hij dat hij vijfenzeventig dieren gedood had uit een kudde van honderd zes en zeventig, dit werd speciaal vermeld. De laatste jacht is gedateerd rond 1190 v. Chr. tijden de regering van Ramses III. Toen waren ze nog steeds te Gezira en verder zuidelijk in de Soedan. Assyrische koningen jagen de oeros per paard en bezongen het vrijwel gelijk als een overwinning op een leeuw. Nu zijn ze nog overgebleven in wat minder toegankelijke delen van Iran, in ieder geval tot een paar eeuwen geleden. In Palestina is ze verdwenen voor de aanvang van de Christelijke tijd.
Het dier was zeer snel, wild en woedend, zijn jacht gold als de roemrijkste. Volgens het Nibelungen lied zou de held Siegfried in het Wasgenwoud niet alleen een eland en vier oerrunderen hebben verslagen, maar ook een wisent. Ten tijde van Karel de Grote trof men ze in de Hartz aan en in het land van de Saksers. In de 15de eeuw nog in Litouwen en in de 18de kwamen ze nog voor tussen Tilsit en Labian, in Oost-Pruisen, waar de laatste van deze soort door een wilddief in 1755 gedood werd. Daarvoor had een besmettelijke ziekte de kudden in het begin van de 18de eeuw al sterk verminderd. Gelukkig bleven er in het woud van Bialowitsch enige dieren gespaard.
Bestiaria,
Er zijn woeste stieren van de wilde os in Duitsland, die zulke enorme hoorns hebben dat de mensen aan de koninklijke tafels, die een opmerkelijke capaciteit voor drank hebben de drinkschalen ervan maken.
De oeros leeft, volgens Gessner, in het Hercynische woud. Julius Caesar schreef in zijn ‘Bello Gallica”: ‘Het behoort tot het derde geslacht en wordt oeros genoemd. Deze zijn in grootte weinig minder dan olifanten; wat aard, kleur en gedaante betreft zijn het runderen. Zij hebben grote kracht en zijn zeer snel en sparen mens noch dier wanneer zij die in het oog krijgen. Deze dieren maken zij (de Germanen) ijverig af na hen in kuilen te hebben gevangen. Met dit werk harden de jongelingen zich en dit soort jacht oefenen ze uit. Wie de meeste van deze dieren gedood heeft waarvan hij de horens als bewijsstukken in het openbaar vertoont oogst zeer veel eer. Maar om de dieren te wennen aan mensen lukt niet en zelfs het temmen van hun jongen lukt niet. De spreiding van hun horens, de gedaante en de aard verschillen zeer veel van de horens van onze tamme runderen. Na deze horens ijverig verzameld te hebben, bekleden zij (de Germanen) de rand daarvan met zilver en gebruiken ze dan als bekers bij de overvloedige maaltijden’.
Van de oeros zegt Maerlant,’ Urin, spreekt Solinus, mag bijna zo’n beest zijn als een veson en men vindt deze in Germanië, zoals ik het lees, dat is het landschap van over de Rein. In Bohemen zegt men dat er ook zijn. Zo groot heeft die de horens dat men ze de heren tevoren brengt en dat men op tafels daaruit drinkt omdat de lieden het wonderbaarlijk lijkt. Zo sterk vindt men ze, hoor ik gewagen, dat ze op hun horens een gewapend ridder wel dragen. Dit wilde dier dat is zo snel’.
Uit Maerlant en die doelt ook wel op de oeros die in zijn tijd nog voorkwam en niet op de Indische zebu; ‘ Zubro dat is een zeldzaam dier en is een soort vreselijke stier, is wel negen meter lang. Zijn haar is bruin, naar het zwarte gemengd. Bijna een paar meter lang zijn z’n horens en is zeer snel in zijn kwaadheid. Als men het jaagt werpt het te zelfde stonden zijn drek naar de honden en maakt ze gelijk blind. Mag hij op zijn horens man of hond krijgen, het werpt hen opwaarts en vat ze weer met vaart en zo vaak en ook zoveel dat hij ze met zulk spel doodt. Met een ding vangt men die woedende, men jaagt hen met honden moede en dan gaat de jager achter een boom staan samen met zijn speer, zo wil het dier doorlopen, want het is zo fier en dan vangt het tussen zijn horens beide, geen boom valt alom dadelijk en als hij op de jager mikt die zich met de boom bedekt dan velt die met de speer het dier, zijn wijsheid doet het hier omdat kracht het bij hem niet doen kan. De meeste vindt men in Bohemen en ook vindt men ze in Westfalen kleiner en sneller, als ik meen’.
Uit Bestiary of Anne Walshe en Aberdeen bestiary.
Men jaagt ze door achter een boom te gaan staan en er honden op af te sturen, dan doorsteek je ze met een speer. Gordels uit het leer van de oeros gold als zeer kostbaar en werden door de vrouwen gedragen. Men hield ze ook in koninklijke parken waar ze paarden met tamme koeien, de jongen hiervan werden niet in de wilde kudde geduld.
Uit Maerlant en die zegt van de wisent, ‘Vesun, alzo schrijft Solnus, is een dier naar de wilde stier gevormd zou zijn, maar bij hem staan mede in de hals borstels en manen, recht naar de paarden zede. Snel is het zeer in zijn vlucht, van grote waarde en van grote vrucht, men kan het met sommige dingen vangen, maar nimmermeer kan met het temmen, in grote bossen vindt men ze wel. Wisent heet het in Dietse taal’.
Met Bonacus doelt Maerlant ook wel op de wisent, ‘Bonacus is een dier dat het hoofd heeft naar de stier, met lijf en de manen mede recht naar de paarden zede. Horens met zoveel draaiingen dat ze nooit meer kunnen draaien. Als men het in de strik wil jagen dan werpt het zijn drek achter zich wat zeer ver heen schiet en wie er zo ermee wordt geraakt die maakt het lijf bedorven en dit wordt zo voor hen die hem volgen. Dit dier betekent de hypocriet of huichelaar die van voren onschuldig lijkt van zijn misdaad. Maar wie zo naar hem gaat en zijn mening onderzoekt zal hij er zulke dingen in vinden waarmee hij beschuldigd werd zoals hij zich daaraan houdt.
(773). Bomachus of Bonacus is een dier die zoals Plinius zegt een kop als een os en het lichaam van een paard heeft. Het heeft ook horens met zoveel inwaarts gedraaide krommingen dat het de andere dieren niet bezeert als hij die met de horens aanraakt.
Dat dier heeft de eigenaardigheid dat het wanneer men het jaagt zijn zachte mest uit het lichaam ver naar de jager werpt en als die er door geraakt wordt, dan brandt het bij hem.
Het dier betekent de goede kerkvader die over anderen aangesteld is en door bestendig verstorven leven zijn horens naar binnen gekromd heeft. Als ze daarmee hun onderdanen aanraken bezeren ze die niet maar bewijzen dat met daden waarmee ze hun onderdanen met woorden leren. Ook is dit dier het zinnebeeld van de huichelaars. Die tonen een onschuldig gezicht, maar als je hun gangen nagaat en hun werken ziet zal je daar duistere en smerige zaken aantreffen waar je niet door geraakt moet worden, wie met pek omgaat wordt ermee besmet.
Bijbelse oeros.
Bos primigenius, de oeros kenden de Hebreeërs onder de naam ‘re’em’. Ook werd het wel vermeld onder de naam eenhoorn. De zeventig overzetters noemden het eenhoornig ondanks de passage van Deuteronium 33:17: ‘De eersteling zijner runderen is zijn trots en diens horens zijn horens van een woudos, daarmee zal hij de volken stoten, alle einden der aarde’.
De Bijbelse schrijvers kenden de oeros, toch komt het niet voor onder de dieren wiens vlees men kon eten, technisch gesproken was het zuiver. Palestina is maar klein met weinig bos, het dier kwam misschien maar zelden voor.
De oeros wordt negenmaal besproken in min of meer zinnebeeldige beschrijvingen. Dat geeft ons ook wat informatie over het massieve beest. ‘De kracht van een wilde os”, Numeri 23:22. Spreuken 14:4: ‘als er geen runderen zijn, blijft de kribbe leeg, maar door de kracht van de ploegos is er een rijke opbrengst’. Het was niet alleen het meest krachtigste dier met hoeven dat ze kenden, maar ook het grootste, buiten het nijlpaard en olifant. Zie Deut 33:17 en Jesaja 34:6, 7 waar ze samen voorkomen met lammeren en geiten en ‘jonge stieren en machtige ossen’. Psalm 92:11’’ want gij hebt mijn hoorn verhoogd als van een woudos’, de kracht en grandeur van de oeros met zijn enorme horens is hier in gedachte. In Job 39:10 contrasteert de sterke wilde os met de tamme dieren die de ploeg trekken en het graan dorsen. ‘Zou de woudos (eenhoorn) u dienstbaar willen zijn, willen overnachten bij uw kribbe? Kunt gij de woudos met een touw in de vore dwingen? Zal hij achter u de dalgrond eggen? Zijn fierheid komt uit in Psalm 22:22: ‘Verlos mij van de horens der woudossen’. Aan de andere kant, Psalm 29:6: ‘hij laat ze opspringen als een stierkalf, den Libanon en den Sirion als een jonge woudos’’ is een verwijzing naar de dartelheid van kalveren.
Uit Gessner.
Afkomst rund.
Het belangrijkste geslacht van de runderen is zonder twijfel dat van de eigenlijke runderen, Bos, omdat hier ons huisrund, Bos primigenius taurus, hiertoe behoort. De talrijke rassen daarvan hebben ongetwijfeld hun oorsprong in verschillende wilde soorten van wilde runderen die tegenwoordig voor het merendeel zijn uitgestorven. Dit is zeker het geval met onze Europese rassen die van vier soorten schijnen af te stammen waarvan de belangrijkste de oeros is, Bos primigenius primigenius, omdat die nog niet zo lang geleden in het wild voorkwamen. In Schotland leven nog afstammelingen van de oeros, tenminste het melkwitte wilde parkrund die daar algemeen voor wordt gehouden. Die noemt Gessner Bison albus scoticus (wit en uit Schotland). Dit dier leidt geheel de levenswijze van de wilde runderen en komt in kudden voor die door een sterke stier worden aangevoerd. De koeien zonderen zich af als ze jongen hebben en komen weer terug als de kalveren de kudden kunnen volgen. Deze dieren zijn zeer schuw en waakzaam en weten zich tegen roofdieren zeer goed te verdedigen.
De afkomst van het vee is zo eenvoudiger dan van het schaap of geit. Ze werden al getemd in Neolithische tijd, maar later dan de geit en schaap. Geen vermelding zijn ervan af het eerste begin. Men veronderstelt dat de eerste getemde dieren in Zuid West Azië waren. Het lijkt nu zo simpel, maar in die oude dagen lijkt het me toch wel een probleem om een groep van die dieren onder leiding van een krachtige, woeste stier, die een schouderhoogte van meer dan een meter tachtig cm heeft onder controle te brengen en te houden. Een stadsman zou er tegenwoordig moeite mee hebben met allerlei moderne hulpmiddelen. Die mensen deden dat voor de uitvinding van metaal. Dat is een heldendaad die niet in je verbeelding past. Er waren toen ook geen mooie weiden, zonder hekken of hagen of met gaas. Als je ze dan vangt, hoe krijg je ze onder controle? Die grote beesten moeten gevoed en ingesloten kunnen worden. Hoe krijg je een groene en sappige weide? Wel is waar dat er stammen in Afrika zijn, de Masai, die vee hoeden, maar dat kwam pas veel later pas nadat het vee gecultiveerd was.
Waarschijnlijk was hun vlees het doel om deze dieren onder controle te brengen, een stier weegt ongeveer een ton en draagt veel rood vlees mee. Het gebruik om de koeien te melken volgde en dan waarschijnlijk hun aankleding voor draagtaken, sleden waren er al in Babylon, 2500 v. Chr., mogelijk ook al een ploeg. De uitvinding van het wiel gaf hun een simpele wagen en ander transport volgde. De huiden werden voor en na hun domesticatie al gebruikt.
Het lijkt logisch maar de snelheid van ontwikkeling is onbekend. Het lijkt onmogelijk om volwassen stieren tot de ploeg te brengen of om karren te trekken, dit moet vooral afhankelijk geweest zijn van de kennis van castratie. Met een stier kan je niets beginnen, wel met een os. Een gesneden wilde stier geeft een tamme os. Het temmen van de stier tot os vormde het begin van de boerderij. In het begin van het bronstijdperk was de os al de basis van de boerderijnederzettingen over geheel Eurazië en de Nijl vallei.
Uit Buffon.
De Indische zeboe of zebu, Bos primigenius indicus, (uit Indië) met een vetbult voor op de rug, bultrund, is een rundsoort met zeer zachte geaardheid. Op vele plaatsen van de wereld en overal waar gewone runderen wegens te hoge temperaturen, vochtigheid of wegens heersende veeziekten het niet kunnen bolwerken zijn de zeboes ingevoerd als rij-, trek- of slachtdier. Hitte, vocht of veeziektes deren hen niet. Reden waarom er wel mee gekruist werd. Het is de stamvader van ongeveer alle huisrunderen in Azië en Afrika die niet van de wilde buffels afstammen.
De bultige zeboe is een heilig dier, de waterbuffel is dit niet hoewel men in India daar zijn vlees evengoed niet eet.
Een beroemd kruisingsproduct van de zeboe met waarschijnlijk het oud Egyptische langhoornrund is het fraaie watoessi rund. Hier zijn verschillende vormen van. Vooral de mannetjes bezitten een typische bult boven de schouders, vandaar de naam bultrunderen. Een ander kenmerk is de grote halskwab of kossem, een huidplooi aan de keel.
De Afrikaanse zebu met lange en naar voren gerichte horens is de stamvorm van het Soendanese tamme rund, Bos sondaicus (uit Soedan).
Zoölogen herkennen verschillende ouderlijke afstammelingen die nu over de wereld verdeeld zijn. Dit zijn de longifrons met lange hoofden die klein van vorm waren.
De primigenius, het type van de oeros en zeboe met de typische bult op de nek. Die kwamen waarschijnlijk verspreid voor en werden onafhankelijk getemd en later vermengd. De verschillende vormen verschijnen al vroeg en kunnen geïdentificeerd worden naar hun horens en andere kenmerken, bijvoorbeeld bult en kossem. Verder naar figuren en tekeningen die nu goed gedateerd zijn. Verschillende typen zijn bekend rond 4500 v. Chr. in Mesopotamië. Op mozaïek en zegels van een duizend jaar later zie je veel met een uitgebreid gebruik, dit is ook de periode van het eerste Egyptische materiaal. Geverfde afbeeldingen hebben daar hun kleur behouden en we weten nu dat Egyptisch vee zwart, bruin en gedeeltelijk gekleurde vormen had in de vier verschillende soorten waarvan een zonder horens. Deze overdaad aan illustraties komt gedeeltelijk door de belangrijkheid van de stier in de religie. De stier kon zijn top bereiken in de Minos van Creta. Massieve sculpturen laten ook zien dat de stier prominent aanwezig was in de religie van Mesopotamië. Al die tijd was Europa nog in het duister gehuld tot in het stenen tijdperk min of meer onverwachts verscheidene vormen verschenen, wat veronderstelt dat ze gekomen zijn met immigranten uit het zuidoosten.
Soorten.
De tamme rassen verschillen zeer naar hun afstamming, de streek waarin ze voorkomen. Dat komt door het verband van voedsel en klimaat en naar de eigenschappen van de runderen die door de mensen in de verschillende landen het hoogst op prijs gesteld worden. Zijn de lang gehoornde stepperunderen in Oost-Europa en Azië goed bestand tegen weer en wind, koude en warmte, hun vlees is slecht en ze geven slechts weinig melk, doch het zijn goede trekdieren. Geen ander runderras kan het uithouden in die boomloze vlaktes waar de temperatuur zo sterk wisselt en de voorraad water zo veranderlijk is.
De rassen van de Noord Duitse laagvlakte onderscheiden zich door hun kolossale melkproductie, ze laten zich goed mesten, kunnen over de duizend kg zwaar worden, maar weinigen zijn geschikt om als trekdier gebruikt te worden.
De Zwitserse rassen zijn bekend om hun uitstekende melk ofschoon de hoeveelheid die ze geven niet groot is. Voor vetmesting zijn ze weinig geschikt, wel weer als trekdier.
Van de Engelse runderr assen zijn de ‘Shorthorn’ vooral geschikt tot vetmesten. Ze bereiken een ontzaglijke grootte en worden ware vleesklompen, kop en poten blijven fijn. Het Engelse rundvee is van gemengde afkomst. In nederzettingen uit de brons- en ijzertijd zijn resten aangetroffen van langsnuitige runderen dat Bos longifrons of het Keltisch korthoorn ras genoemd wordt. Vermoedelijk waren dat de voorouders van de wilde parkrunderen die nog op de Engelse landgoederen rondlopen. Verder kwam er een rode kleur die meegenomen werd door de Angelen en Saksers vee dat groter was dan de Keltische. Lange tijd was er een onderscheid in rundvee. In het noorden en Wales waren er geheel zwarte runderen als de Welsh Black en Aberdeen Angus. De Noormannen brachten er grijsbruine hoornloze runderen, in de 17de eeuw kwamen de bonte koeien uit ons land. Wat onze Nederlandse runder rassen betreft, ze behoren tot die van de Noord Duitse laagvlakte. Die in N. Holland, Friesland en Groningen op kleigronden voorkomen zijn vermaard om hun melkproductie en worden in ver verwijderde landen ingevoerd om er de zuivelproductie te bevorderen.
Andere die door kruising met de shorthorns zijn ontstaan munten meer uit door hun geschiktheid om gemest te worden.
Door hun melkrijkdom, hun smakelijk vlees, hun kostbare huid die zulk duurzaam leer geeft, zelfs door hun horens, beenderen en hoeven geven de tamme runderen de mens zoveel voordeel dat men ze de nuttigste van alle huisdieren mag beschouwen.
Uit Gart der Gesundheit.
Bijbel.
In Israël nam het rund een belangrijke plaats in en dat blijkt wel uit de verschillende namen die de Hebreeuwse taal er voor heeft. Het moeten wel hittebestendige dieren geweest zijn. De hittebestendige zeboe, wiens oorsprong waarschijnlijk in India begon, heeft hier een streepje voor. Het dier was in Mesopotamië, 4000 v. Chr., en was wijd verspreid in Egypte toen Jozef daar kwam. Je mag verwachten dat Abraham en Lot dit type mee hadden op de vlaktes van Arabah.
Vee was van groot belang, er zijn vele namen die nu nauwelijks meer begrepen worden, de namen zijn veranderd, vele mensen weten nu ook nauwelijks het verschil tussen os en stier, hokkeling of vaars.
‘Abbir’ ‘de machtige’, wordt als stier vertaald in een paar poëtische passages.
‘Alluph’ ‘het hoofd’ wordt meestal vertaald als hertog, kapitein. Het is een bijnaam, een spotnaam en het wordt een os in twee contrasterende passages, Psalm 144:14, Jeremia 11:9.
‘Baqar ‘kan het best vertaald worden als ‘runderen’, het is de soortnaam of algemene naam voor volwassen dieren. Dit wordt meestal vertaald als kudde of ossen, soms met meer specifieke woorden als ‘egel, eglah’ en ‘par’. In Jesaja 11:7: ‘...en de leeuw zal stro eten gelijk de os’, ‘baqar’.
‘Egel’ is mannelijk, ‘eglah’ is vrouwelijk. Dit woord komt van een wortel die ‘rollen’ betekent. Mogelijk is dit een bijnaam voor jonge beesten. Met een paar uitzonderingen worden ze vertaald als kalf en vaars. ‘Egel’ wordt veel gevonden in literaire en zinnebeeldige passages, de meeste verwijzen zijn naar de heidense kalf verering, zo ook Aäron’s kalf. Ook wordt dit woord gebruikt bij andere gebruiken als een brandoffer. ‘Eglah’ is een geheiligd dier in alle literaire werken maar wordt ook gevonden in een paar zinnebeeldige verzen en een daarvan, Hoz.ea10:11, is een vaars die getraind is voor dorsen, hoewel de vaars daar normaal niet voor gebruikt wordt.
‘Behemah’ is een gewoon woord wat als beest of vee vertaald wordt. Vertaald als vee is de klemtoon voornamelijk op het dierlijke aspect, producent van voedsel, klederen, werk, etc. Een maal komt het in gewijde betekenis voor, Leviticus 1:2.
‘Be’ir’ wordt vertaald als beest of vee en is normaal een verzamelnaam voor de werkdieren, Genesis 45:17: ‘En farao zei tot Jozef…belaadt uw dieren’. In Numeri 20:4: zodat wij en ons vee daar moeten sterven?’ mogelijk met een ruimere betekenis, met andere dieren.
‘Eleph’ (met nevenvorm alloeph) dat zowel een mannelijk als vrouwelijk dier betekent en alleen in het meervoud gebruikt wordt. Het is van een wortel die ‘training’ betekent en wordt onregelmatig gebruikt. In drie literaire passages is het ‘de worp van de runderen’, Deuteronomium 7:13 etc. In twee poëtische verzen is het vertaald als ossen, Psalm 8:7 schapen en ossen, alle die...’. De Statenvertaling geeft telkens het woord ‘os’ weer.
‘Meni’ wat ‘wel gevoed’ betekent wordt als vet beest vertaald, behalve voor een profetische passage, Jesaja 11:6, dit verwijst altijd naar dieren voor offerandes. Het is het stalvee dat het luxe voedsel verschafte van 1 Koningen 4:23, Maleachi 4:2 ‘gij zult uitgaan en springen als kalveren uit den stal’.
‘Miqneh’ is de betekenis voor vee, het betekent min of meer de rijkdom aan vee. Genesis 4:20 ‘hij is de vader geworden van hen, die in de tenten en bij de kudde wonen’. Genesis 13:2: Abraham was zeer rijk aan vee’, verder Ezechiël 38:12.
De twee basiswoorden voor stier en os zijn moeilijk te onderscheiden.
‘Par’ wordt normaal vertaald als stier en wordt zelden gebruikt, alleen bij offers. ‘Parah’ is de vrouwelijk vorm en wordt vertaald als vaars. Het is de vaars van Numeri 19 die geïntroduceerd werd als rood in vers 2 en in de zuivering gebruikt. Ook in Genesis 41 bij Jozefs voorspelling van de koorts, zie verder Psalm 22:13 en 68:31.
In Hosea 4;16 komt een weerspannige vaars voor.
‘Sjor’ wordt vertaald als os. Dit is het basiswoord voor het alleenstaande hoofd van het vee. Zijn Aramese afleiding ‘tor’ wordt alleen in Ezra en Daniël gevonden. Dit woord is de basis van het Griekse taurus en Engelse steer, onze stier.
Exodus 20:17 ,,...noch zijnen os, ..’ het woord sjor.
Duidelijk is het in Exodus 2eronium:1: ‘Wanneer iemand een os (sjor) ....steelt, ...die zal vijf runderen (baqar) voor eenen os (sjor) wedergeven...’. Sjor duidt een stuks rundvee aan, Deuteronomium 22:10 etc.
De zes Griekse woorden worden zelden gebruikt.
‘Damalis’ is een equivalent van de rode vaars, Hebreeërs 9:13.
‘Thremna’, Johannes 4:12, betekent een beest dat speciaal vet gemest werd. De twee andere zijn gelijk, ‘moschos’ is het vet gemeste kalf van Lucas 15 en het kalf van offerande van Hebreeërs 9:12, 19.
‘Sitistos’, Mattheus 24:4, is vertaald als vet, een tegenstelling tot ossen, taurus of bous wat altijd als os vertaald wordt, de gewone naam voor stier in Grieks. Het wordt tweemaal vermeld voor geofferde dieren, Johannes 2:14, 15, en vier of 5 passages bespreken het goed gaan van het vee.
Vee mocht gewaterd worden op de Sabbat, Lucas 13:15.
Een os mag gered worden op de Sabbat, Lucas 14:5, zo ook schapen, Mattheus 12:11. zie ook Exodus 23:12, 23:4, Deuteronomium 5:14, 22:1, 22:4, 22:10.
Dit zijn allemaal leringen en regels over het onderhoud en behoud van het vee. Een agrarisch handboek wat nog steeds gehanteerd wordt. ‘Een rund kent zijn eigenaar’, Jesaja 1:3, betekent een goede verstandhouding tussen eigenaar en dier.
De stier, maar dan gevleugeld, was het symbool van vele medische faculteiten en dit is waarschijnlijk ontleend aan het visioen van Ezechiël 1, 5 en keert terug in de Openbaringen van Johannes 4, 7 waarbij de stier een van de dieren is die Gods troon dragen. De stier symboliseert hierbij de gevleugelde kracht, de almacht.
Begin.
Toen Abraham naar Egypte vertrok nam hij vee mee, mogelijk dat het een deel was dat hij van Haran nam, Genesis 12:5. Abraham en Lot hadden grote kudden zowat bij het zuidelijk eind van de Dode Zee, maar dat was voor de vernietiging van steden die grote gaten in het landschap veroorzaakten en mogelijk in het plaatselijk klimaat. Vee behoeft regelmatig water en een goede weide wat een van de beloftes was, Deuteronium 11:15 ‘en Ik zal op uw veld gras geven voor uw vee’. Het land is daardoor wel beperkt, de lagere heuvels van Judea en boven Galilea en Gilead, Numeri 32:1 is ‘een plaats voor vee’ en in 4, ‘land voor vee’, zie ook 1 Kronieken 5:9 Sommige delen van ’t land waren zeer geschikt voor de runderen, Psalm 22:13, Amos 4:1, ‘gij koeien van Basan’.
Shakespeare, Anthony and Cleopatra, 3,13125:
‘O, stond ik’.
Op Basans berg, dat ik zijn forse stieren’.
Mocht overbrullen!’
Ze werpen vaak ’s nachts, het kan wel eens misgaan. De moeilijkheden van zo’n kudde was bekend in Bijbelse tijden, Job 21:10: Hun stier bespringt en mist niet. Hun koe kalft en heeft geen misdracht’. Wat betekent dat de stier vruchtbaar was en de koe geen last had van voortijdige afdracht of andere problemen.
Offers.
Vee was een van de belangrijkste na schapen van de offers, hoewel niet voor het gewone volk. Toen de Joden weer vertrokken namen ze hun kudden mee, hoewel het leven moeilijk moet zijn geweest voor vee op deze reis. Ze werden weinig geofferd, mogelijk was dit om hun aantal te behouden, mogelijk ook vanwege de plaats van de stier bij de Egyptische goden.
Het vredesoffer van Salomon bevatte tweeëntwintig duizend ossen, gedeeltes van het vet werden verbrand, het vlees was voor de enorme mensenmassa op de dankdag die enkele dagen duurde. Maar de gewone burger zal zelden biefstuk op zijn bord hebben gehad. De omvang van Salomons enorme kudde wordt verondersteld door zijn dagelijkse portie voor zijn huishouding die tien vette ossen bedroeg en twintig ossen uit de weide. Het betekent ook dat zijn huishouding zeer groot was. Daarnaast offerde hij ook nog honderd twintigduizend stuks kleinvee, 1 Koningen 8:63. Van Job wordt vermeld dat hij duizend paar ossen had, Elisa had twaalf paren toen hij geroepen werd, 1 Koningen 19:19 wat laat zien dat hij van een vooraanstaande familie kwam.
Uit bestiary.ca
Ossenwagen.
Ossen werden gebruikt om de ploeg te trekken en om op de dorsvloer te werken, Deuteronomium 25:4, als lastdieren, 1 Kronieken 12:40. Na de uitvinding van het wiel werd er een eenvoudige wagen gemaakt die getrokken werd door een paar ossen. Een kleimodel van een wagen is gevonden in Mesopotamië die gedateerd is 2500v. Chr. Spakenwielen werden uitgevonden tijdens Hammurabi, 1750 v. Chr. Verschillende soorten wagens komen voor in Egyptische of Assyrische kunst. De eerste Bijbelse vermelding is in Genesis 45:19 waar de farao wagens stuurt, maar mogelijk zijn die getrokken door paarden. Van de andere kant werden wagens altijd getrokken door een paar ossen, de rijtuigen of chariots door paarden. De ossenwagen zie je duidelijk in Numeri 7:3 ‘zes overdekte wagens en twaalf runderen, een wagen voor elke twee vorsten en voor ieder een rund’. Ook de Ark werd op een wagen vervoerd, 1 Samuel en 2 Samuel 6, waarschijnlijk waren dit open wagens die ook gebruikt werden voor de oogst.
Boter.
Onze boter en kaas waren zeer verschillend van de melkproducten die de Joden kenden. Het is twijfelachtig of meer dan een van de tien verwijzingen naar boter technisch correct is. De geitenhuiden kannen werden waarschijnlijk nooit gewassen en zeker nooit gesteriliseerd zodat zo gauw als er verse melk in kwam het gelijk tot stremming gebracht werd door de aanwezige bacteriën. In die vorm werd het nog steeds als melk gezien. Na een tijdje schudden werd het stremsel en het lijkt erop dat dit de boter was. Het was een soort cream cheese, door het te zouten, tot platte schijven te vormen en het te laten drogen. Spreuken 30:33: ‘want drukking van de melk brengt boter voort’, is het toch meer een soort kaas. Boter houdt niet in zo’n warm klimaat en zo werd het verhit en opgeslagen in flessen in de vorm van botervet. ‘Boter van runderen en melk van kleinvee’, Deuteronium 32:14, kaas van vee in 2 Samuel 17:29. Voor de rest zou je zeggen dat melk van geiten, schapen en vee gewoon was. Hoewel, 1 passage in 1 Samuel 17:17 is wat vreemd. David kwam om voor zijn broeders een efa van geroosterd koren mee te nemen met tien broden. Ook moest hij tien melkkazen naar de overste van duizend man brengen. Tien melkkazen alleen voor de overste!
De dorsende os mocht niet gemuilband worden wat Paulus aanleiding gaf om er een zedenles uit te trekken doelende op de vergelding van iemands arbeid in de vraag, 1 Corinthiërs 11: 9. ‘Zorgt ook God voor de ossen? ‘Het dorsen van graan gebeurde met behulp van ossen die niet gemuilband mochten worden, Deuteronium 25:4.
Bos primigenius taurus.
Uit Buffon.
Os heet in midden-Nederlands osse, in oud-Saksisch en oud-Hoogduits was het ohso (nu Ochse) in oud-Engels oxa (nu ox) oud-Noors heeft en Gotisch auhsus is te vergelijken met oud-Indisch uksan: stier.
Oscar, os is een koosnaam, car: lief.
Ochsen is een spreekwoord, hard werken als een os, vergelijk buffelen. Os is een oude naam die nog overgeleverd is in ossentong, ossenstaart en ossenvlees, dit van de oeros.
Een os is een gesneden stier, het symbool van vreedzaam dienen en kracht. Als de os nog jong is wordt hij al gewend aan het dragen van het juk. Hij is rustig en gemoedelijk, een heel verschil met de stier die vrijwel altijd onbetrouwbaar is.
De os is met minder kosten dan het paard te onderhouden, sterker en voordeliger om hetzelfde in de landbouw te verrichten. Ook zijn er minder gebreken aan de zo kostbare paarden. Een os kan bijna zoveel als twee paarden trekken. Ze zijn alleen wat traag. Als de regen op komst is, weten de ossen dat ze thuis moeten blijven in hun stallen. Bovendien, wanneer ze door natuurlijk instinct een verandering ten goede in de hemel, ze kijken zorgvuldig uit en steken hun nek uit de stalletjes, allemaal tegelijk naar buiten kijkend, om te laten zien dat ze bereid zijn om eropuit te gaan. Als de regen op komst is, weten de ossen dat ze thuis moeten blijven in hun stallen. Bovendien, wanneer ze door natuurlijk instinct een verandering ten goede in de hemel, ze kijken zorgvuldig uit en steken hun nek uit de stalletjes, allemaal tegelijk naar buiten kijkend, om te laten zien dat ze bereid zijn om eropuit te gaan.
Bestiaria.
Uit Maerlant; Taurus, dat is in Vlaams een stier en is voor een sterk dier, een vering (vaars) heet het en een verre. Een wreed dier is het als het kwaad is, alle dieren die zich met prooien voeden willen het deren. Hun meeste kracht is van voren, in het voorhoofd en in de horens, met bijten doen ze niemand kwaad, maar in de horens is hun daad. En ze zijn goed voor mensen gevoeg, beide, voor wagens en in ploeg, omdat ze het gewend zijn. En als ze oud zijn van jaren wil men ze dan vet maken, dan zijn ze murwer in de smaak. Twee ossen die in een ploeg tezamen trekken is genoeg en als de een de ander niet ziet dat hij erom te loeien pleegt, zo lief hebben ze hun buren en dit is hoofse beesten natuur’. Het is een zeer sterk dier en zachtmoedig. Als ze vechten dan strekken ze hun tongen uit en vechten met hun horens, niet met hun tanden. Ze hebben kleine tanden en daarom brengen ze geen schade toe aan de planten, ze bijten ze alleen van boven af. De trekossen hebben een grote aanhankelijkheid tot hun gezellen, de een zoekt de ander waarmee hij de ploeg getrokken heeft en roept steeds naar hem als hij die verloren heeft. Ossen zijn toch ook schrander. ‘Een os kent zijn bezitter”, Jesaja 1:3. Geen van hen zal als hij loskomt in een vreemde stal gaan. Brengt men een vreemde koe in de weide lijken ze nijdig op diegene en bulken enige tijd tot kennis en vriendschap gemaakt is waarna de rust weerkeert. Ze wennen aanstonds zeer sterk aan elkaar. Twee koeien liepen in een weide naast elkaar. De ene werd verweid wat een drie kwartier verder was. De volgende morgen stond ze weer naast haar oude makker. Een ervan dreef men naar de stad, de volgende dag stond die weer in de weide waaruit ze gehaald was. Geen mens was in staat dit dier op de terugtocht te stoppen.
Maerlant; ‘Omdat ze voor allersterkst zijn dragen ze het juk op de horen, in menig land en in menige plaats trekken ze met te hals mede. Ossenvlees pleegt droger te zijn dan dat van de bok of van het zwijn en daarvan komt zwaar bloed, doch geeft kracht en voedt goed, maar het is moeilijk te verteren, eet het met look of met azijn. Basilius spreekt dat voor allen die bloed en stierenbloed drinken het dodelijk is, zijn bloedwarm overeen gelegd is goed waar een been gebroken is. In India vindt men stieren, spreekt Plinius, van bruine manieren waarbij ijselijk de borstels staan, van oor tot oor, de mond ontdaan en al weerkeert, zo staat hem het haar. En zeer dapper, dat is waar, willen ze liggen doen ze de horens neder en als ze zich willen oprichten weer, ze verlengen ze en korten ze in alle tijd als ze willen in hun strijd. Als men ze jaagt werpen ze hun stront ver van zich met geweld waar ze jagers en honden mee beletten lange stonden, zo hard zijn ze dat men daardoor ontkomen mag met groot avontuur. Zijn gemoed is zo sterk en zo groot, wordt hij gevangen, hij blijft dood. Ook zijn daar zulke die alleen een horen hebben in het hoofd voor en zulke dieren hebben drie gelijkende paardenvoeten, zo rond zijn die’.
Er zijn stieren in Phyrgië die van een vlammende rode kleur zijn met een zeer hoge en draaiende nek. Hun horens lijken niet op de anderen in de wereld want ze worden met hun oren bewogen en op een flexibele manier, soms naar de ene en dan weer naar de andere kant. Sommige stieren hebben beweegbare horens en bewegen die na elkaar tijdens een gevecht. De dauwlap of vleeslap die onder zijn keel hangt versterkt de poten, dit is een teken van heer zijn, de waardigheid van de os. Ossen groeien dik door die te wassen met heet water. En ossen met rechte horens zijn uitstekend in het werk, zwarte ossen met kleine horens zijn veel minder in het werk. Theophrastus schrijft dat ossen gevoerd worden met vis, alleen met levende vis. Er zijn in India ossen die vlees eten als wolven en maar een horen hebben en hele hoeven, sommigen hebben ook twee horens. Er zijn ossen in Leuctria waarvan hun oren en horens uit een punt groeien. De ossen van de Geramants en alle vee bij hen voeden zich met hun nek dubbel achteruit want door hun lange en hangende horens zijn ze niet in staat gewoon recht te eten. In sommige landen worden ze om de twee, drie dagen geheel met wijn gewassen wat ze wonderbaarlijk tam maakt ofschoon ze nooit zo wild zijn. Als een wilde os wordt gebonden met een wollen halster wordt hij direct tam. (117) Aristoteles zegt dat als men ossen aan een wilde vijgenboom bindt ze tam en zachtmoedig worden.
Er is ook een klein beest die op de scarabaeus lijkt en Burestis heet, die bedriegt de os in het gras, dat komt omdat de os op hem stapt. Want hij ligt in het gras en in kruiden waarvan de os houdt en verbergt zich erin en de os eet hem zo mee en gaat dan naar de lever zodat de os grote pijnen en zorgen krijgt. Als een os zwaar ziek is dan sterft hij snel en is niet lang ziek. Dat zien we ook bij de boeren die niet goed leven doordat ze veel zware lasten verricht hebben.
Herbarius in Dyetsche, ‘Os of ossen, met zijn vlees worden de mensen en andere schepsels gevoed en daarin is de os verschillend en duidelijk voordelig, daarom is zijn mest met azijn gemengd goed, zegt Plinius in zijn achtendertigste boek, kapittel elf van zijn natuurlijke historie.
Tegen jicht en de waterzuchtige is het een bijzonder goede medicijn als het er in de zon mee bestreken wordt want het verteert de vochtvermenging die tussen het vel en het vlees liggen.
De os is een dier die niet alleen in het gebruik voor de mensen nuttig is, maar ook voor vele andere zaken want van haar horens en van haar vel worden velerhande dingen gemaakt als Bartholomeus zegt’. Want het schijnt dat haar hals tot het juk gemaakt is en dat ook haar krachten en breedte om de ploeg te trekken van naturen gegeven zijn. Om die reden zou het eigenlijk niet geslacht mogen worden.
“Als de eeuw van ijzer begon
Dan kreeg de mens een harde zin
Hij smeedt een zwaard met felle geest
En at de os, het trouwe beest”.
Zie Deuteronomium 25:4, ‘Gij zult een dorsende os niet muilbanden’ bij Mattheus 22:4 worden ze voor een bruiloftsmaal wel geslacht. Homerus laat zijn helden schransen van ossenvlees.
Gebruik.
Van ossenhorens worden de boogtoppen gemaakt en pijlpunten die naar de vijand worden geschoten, borstplaten en andere legerspul waarmee de mens verdedigd wordt tegen zijn vijanden. Van ossenhorens worden lampen gemaakt die het duister verdrijven, kammen om het haar recht te maken en het hoofd van vuil te zuiveren. De horens van dit dier waren de eerst bekende drinkvaten alsmede het eerste blaasinstrument en de eerste doorschijnende stof die men voor vensterruiten en voor lantarens gebruikte. Zijn beenderen dienden tot vervanger van het ivoor door ze week te maken, in vormen te gieten en te bewerken waar men messenheften van maakt, drinkbekers, dozen en kammen. Van zijn vet en talk wordt onder andere kaarsen gemaakt. Zijn haar wordt gebruikt tot vulling van verschillende weefsels, zijn bloed is de basis van Pruisischblauw. Ook schrijvers en schilders gebruiken de horens en bewaren daar hun beste kleuren in. Zijn huid wordt tot leer gemaakt terwijl men de dunne kalfshuid in perkament weet te veranderen.
De Woeste Noormannen worden met horens afgebeeld. Maar die hebben ze niet gedragen. Ze worden zo afgebeeld omdat de zo duivelachtig waren en die heeft horens en zo ook de Noormannen.
Als een os zich naar de rechterkant buigt en daar likt voorspelt dit storm, naar de linkerkant voorspelt dit een rustige kalme dag. Op dezelfde manier als hij omlaag gaat en de aarde ruikt of als hij meer eet dan normaal betekent het verandering van weer.
Hun gal dat onder zaaizaad gesprenkeld wordt zorgt ervoor dat het snel opkomt en veldmuizen doodt die ervan eten. Als zaad gezaaid wordt uit een ossenhoorn zal het zaad niet ontkiemen of niet zo goed als het zou doen als het uit de hand van de mens gezaaid wordt. Als je de gal van een os met honing mengt dan trekt het een doorn of een stuk ijzer uit. Zo trekt men ook pijlen uit de wond.
Als een wolventand in de huif van een os gedaan wordt zal hij er niet meer van eten Van de tanden van een os weet ik geen ander gebruik dan om papier te schrapen en mooi te maken. Als je een kleine kaars maakt van papier en koeienmerg en dit op het vuur zet en deze zalf onder de ogen of wenkbrauwen van hen die kaal of zonder haar zijn vaak bestrijkt dan zal hij zeer mooi haar krijgen op die plaats.
De ossenmest is goed voor bijenkorven want het doodt spinnen en andere kwalijke dieren.
Als een man een of ander levende creatuur gebeten is, kook het vlees van een os of kalf en leg dit na vijf dagen op de zere plek en hij zal genezen.
(117) Een slok ossenbloed is dodelijk.
Er is in het hoofd van de os een kleine steen die hij alleen in tijden van gevaar uit zijn mond hoest en als die steen hem plotseling afgenomen wordt door hem het hoofd af te snijden zorgt dit ervoor dat kindertanden beter en sneller doorkomen als ze bij hen aan de hals gebonden wordt. Als een vogel geproefd heeft van de kornoelje bloemen zal hij direct doodgaan, tenzij hij gegeten heeft van de urine van een mens of os.
Ossenhuid.
De Martinitoren heeft er niet altijd gestaan. Eerst stond er een ander, die is ingestort. Geen mens kon ‘t begrijpen. Maar nu er een nieuwe gebouwd moest worden hebben ze er de aller knapste bouwmeester bijgehaald. Die heeft goed nagedacht voor hij wou beginnen. Maar er was een oud kereltje die zei: ‘dat moie nait doun, din vaalt e joe weer om op ‘n duur”. Zo’n hoge toren kan nooit bestaan of er moeten ossenhuiden onder zitten. Dan kan de toren meegeven met de wind als het stormt. Dan zwaait die zachtjes heen en weer en als je het niet doet krijg je barsten. Heel het volk lachte erom, maar de bouwmeester zei:’ dij man het gliek’. Daarom staat de Martinitoren nog steeds recht overeind. Als het stormt kun je duidelijk zien dat die een beetje met de wind heen en weer gaat.
(190) Ook van de Sint Marie te Utrecht die rond 1080 op last van keizer Hendrik IV gebouwd werd gaat zo’n gerucht. Toen men met de fundamenten bezig was zag men dat de grond zeer drassig was en er telkens water opwelde. De bouw kon zo niet verder gaan totdat de men op het idee gebracht werd om er ossenhuiden onder te doen. Maar bij de sloop in 1815 heeft men de huiden toch niet gevonden, hoewel een plaquette aan de sage herinnert. Zo ook de Sint Jan te Den Bosch. Ook verhaalt men dat de basis van de kerk van ‘s Hertogenbosch op zoveel ossenhuiden is gegrondvest dat die kosten net zo hoog waren als wat erboven kwam te staan. Verder de kerken te De Bilt, Eemnes-Binnen, Westbroek en Woudenberg.
Er zijn verschillende sagen over de bouw van de Utrechtse kerk.
Ter ere van Onze Lieve Vrouw liet de bisschop Koenraad van Schwaben van Utrecht, 1082-1099, een nieuwe kerk bouwen. Men vorderde maar niet, het was onmogelijk de grondvesten te leggen vanwege een wel die alles verslond wat erin gegooid werd. In die uiterste nood kwam er een vreemdeling, Febo van Dokkum, op het werk. Hij had in York in Engeland de geheimen van de bouwkunst geleerd en tegen een zware beloning was hij bereid om te zeggen wat er gebeuren moest. De bisschop gebruikte echter een list, hij liet Maaike, de dochter van de meester timmerman zijn geheim ontfutselen. Hij vertrouwde haar het geheim toe. Tot eeuwige gedachtenis sneed men een afbeeldsel van een zwarte stier in een van de kerkpilaren.
Met de spreuk in Latijn, wat vertaald werd als:
‘Nakomeling, verhaal eeuw in
eeuw uit
Dees zuil staat hier gevest
op stierenhuid.’
Volgens een andere legende belegerde Hendrik IV in 1076 de stad Milaan. Zijn soldaten vernielde de prachtige Mariakerk. Daarop legde de keizer de belofte af dat hij in Utrecht een nieuwe kerk zou stichten ter ere van Onze Lieve Vrouw. In 1082 begon de bouw, maar men stuitte op een bron en wist geen raad. Dit was alleen bekend aan Phebo, de bouwmeester van Dokkum die in Utrecht woonde en nu weldra rijk zou zijn. Hij stuurde zijn zoontje naar de bakker om alvast een wit brood te halen. Het kind had geen geld meegekregen en vertelde van de te verwachten rijkdom en het middel waardoor dit zou komen omdat vader de bron zou stoppen met ossenhuiden. De bakker vertelde het geheim aan de bisschop. De driftige Fries sloeg zijn kind dood met het wittebrood. Tot eeuwige gedachtenis kreeg het bakkershuis nu de naam van Wittebroodskind.
Volgens een nog andere versie was het een Fries, Pleberus genaamd. De bisschop wist het geheim aan zijn zoon te ontrukken. De Fries kreeg daardoor zo’n geweldige hekel aan de bisschop, hij miste zijn loon en vatte het plan op hem te doden. In 1099 toen de bisschop de eerste mis had gelezen en in zijn tuin bad doorstak de Fries hem.
Omstreeks 1322 woonde in Antwerpen de Italiaanse bouwmeester Pieter Amelia, dat is Appelman. Hij zou de toren van Onze Lieve Vrouwe bouwen. Ook hier kwam een kuil vol water te staan. Hier wist een metselaar raad. Ossenhuiden sluiten het water af, op ossenhuiden zal de toren staan als een rots. Hij vertelde het geheim aan zijn vrouw, dit zal ons rijk maken, maar hun zoontje vertelde het aan Appelman. In zijn teleurstelling doodde de vader het kind. Twintig jaar was eraan gewerkt, toen kwam een grijsaard die van de galerij sprong. Het was de arme metselaar. Men vond zijn lijk aan de voet van de toren. Ter nagedachtenis aan zijn rampzalig einde werd een blauwe steen op dezelfde plaats gelegd. Een aantal stukje koper waren erin zichtbaar. Zoveel stukjes koper, in zoveel stukken was het lichaam neergekomen. Hoeveel stukjes dat waren heeft nog nooit iemand kunnen tellen.
De plaats wordt door ossen bepaald.
Zo wordt er meer van witte ossen verhaald waar de bouw van een kerk moest plaats hebben. Ook van andere dieren als paarden, stieren of raven. Dit is misschien mogelijk naar 1 Sam. 6 waar koeien de ark droegen en het heilig gereedschap, Jes. 52:11 waar de apostelen met koeien vergeleken worden die ‘t geestelijk tabernakel met zich meedragen.
Ossen brachten de lijken van de Merovingische koningen naar de rustplaats der doden.
Na de dood van Werenfried die door Willibrord naar Elst gestuurd was streden die inwoners met die van Westervoort over de plaats waar hij begraven zou moeten worden. Ze besloten het aan de natuur over te laten. Het lichaam werd in een bootje gelegd dat de rivier een eindje afdreef en tenslotte aan de oever strandde. Daar stond een ossenwagen gereed en de ossen trokken de wagen zonder geleide. Op de plaats waar ze stilhielden werd hij tenslotte begraven, in de kerk van Elst. Rondom het graf werden al spoedig wonderen vermeld.
In oude tijden was de hele streek waar nu Bedum ligt niet veel beter dan een groot moeras. Hier en daar op een droge plek stond een boerenplaatsje. Op een herfstdag waaide er een aller afgrijselijkste storm, iedereen was doodsbenauwd dat het zeewater over het land zou komen, dan zou er geen levende ziel overblijven. Nu was daar allemaal arm volk, op een rijke vrouw na. Die beloofde een kerk te zullen bouwen met een hoge toren als het in deze uiterste nood toch goed zou aflopen. De wind draaide en het gevaar was over. Ze liet toen twee ossen lopen en waar die zouden stoppen, daar zou de kerk komen te staan. Toen de volgende morgen de zon opkwam lagen beide ossen stil en rustig te herkauwen op een kleine hoogte die daar te midden van al het lage land de enige droge plek was. Dat was ook de beste plek voor de kerk. De kerk en toren verrezen daar. Om het land werd een dijk gelegd zodat van toen af aan de mensen veilig woonden. De kerk en toren staan er nog steeds. De toren is zijn kop kwijt, maar zijn grondvesten zijn sterk genoeg en kunnen nooit vergaan. Omdat twee ossen die plek aangewezen hebben zijn de fundamenten op ossenhuiden gelegd.
Ook Edam voert in zijn wapen de stier met sterretjes. Hier zou men een stier of vaars laten lopen en waar die stopte zou de kerk gebouwd worden.
Dit is ook zo bij Nijland, bij Bolsward. Daar wilde men een kerk en toren bouwen, maar wat de ene dag gebouwd werd was de andere dag weer afgebroken. De vierde avond spande men een paar ossen voor een slede met bouwmaterialen en liet die lopen. De volgende morgen vonden ze de dieren weer terug op een zeer drassige plaats, ieder van hen had een brandend waslicht op de kop.
In Dronrijp liet men de beslissing waar een kerk te bouwen aan een paar ossen over.
Jaren geleden wilde de gemeente Matten een kerk bouwen ter ere van de H. Stephanus. (Matten ligt niet ver van het Firmeldal in Zwitserland) Men koos een plaats, maar iedere nacht werd het weer vernield wat de vlijtige bouwers overdag tot stand gebracht hadden. Toen besloot de gemeente een paar ossen in het juk te spannen. Waar die zouden blijven stilstaan, dat zou de plek zijn. De beesten gingen door de beek en bleven toen staan. Nu kon men de Stevenskerk voltooien. Maar nog altijd ligt aan de overkant de bouwval van de vorige kerk.
St. Walterus was geboren in Bouvignes, 12de eeuw. Hij werd pastoor van Ouhaye, bij Dinant. Hij berispte zijn neef, pastoor te Hastiere, waardoor die hem in de Maas gooide waardoor de heilige man verdronk. De burgers van Bouvignes wilden zijn lichaam meenemen maar konden het niet optillen. Enige personen van Ouhaye legden het op een wagen die met kloeke paarden was bespannen, maar die verroerden zich niet. Dan liet een arme weduwe van Ouhaye haar twee witte vaarzen inspannen die nog nooit een last vervoerd hadden. Die gingen zonder begeleider dwars door het struikgewas, over de steile hellingen van de Maas regelrecht naar Ouhaye en hielden even stil op de plaats die Bon-air heet waar een kapel ter zijner eren werd opgericht en togen verder door het veld naar de oude kerk van Ouhaye waar zijn lichaam ter ruste werd gelegd.
Bij Onze Lieve Vrouwe te Dadizale is de oorsprong mogelijk een rijk man die twee zwarte ossen had die verdwaalden. Dicht daarbij woonde een vrome kluizenaar die bezocht werd door de Maagd die tot hem zei: ‘zeg de rijke man dat hij in plaats van zwarte, twee witte ossen zal vinden in het elzenbos en dat hij op die plaats een kapel voor mij moet oprichten’. De kapel werd gebouwd en zou gewijd worden, de bisschop moest gevraagd worden om die in te wijden, maar onderweg kwamen ze een vrouw tegen die hen zei: ‘keer terug, de kapel is al gewijd door Maria. Als bewijs daarvan zal je een rode draad vinden die de gehele omgeving waarbinnen gewijd is zal omspannen’. Ze keerden terug en vonden de rode draad waar geen begin nog einde aan zat.
Te Zoutleeuw is er een bedeplaats die Onze Lieve Vrouwe van de Osseweg genoemd wordt. Hier zou in het begin van de 16de eeuw een Mariabeeldje door ossen uitgeploegd zijn. Het beeldje werd aan een eikenboom gehangen. De toeloop was zo groot dat er al in 1538 een kapel gebouwd werd.
De H. Cornelius is op een door ossen getrokken wagen naar Bretagne gekomen. Hij heeft zijn achtervolgers in rijen menhirs veranderd.
Odrada leefde in de 12de eeuw, ze was afkomstig uit een adellijke familie uit Brabant en geboren te Scheps op het grondgebied van Baelen. Ze verloor al vroeg haar moeder. Ze was een heilige maagd die veel moest verduren van een harteloze stiefmoeder. Door haar geduld bracht ze die tot inkeer. Op een koude winterdag is ze gestorven. De mensen hebben haar in een uitgeholde wilgenstam gelegd, maar waren het er niet over eens waar ze begraven moest worden. Die van Scheps wilden haar in hun gemeente, die van Baelen ook, zo ook die van Milleghem. ‘Dan laten we God beslissen’, zei de priester, ‘zet de kist op een wagen er plaats er twee ossen voor’. Zo gebeurde en de dieren gingen naar het noorden, gingen steeds verder en kwamen tenslotte aan bij Alem aan de Maas. Graaf Otto van Duras heeft later een kapel boven haar graf gebouwd.
Spreekwoorden.
Van de os op de ezel springen. =Van de hak op de tak.
Hij krijgt de sleutel van de ossenwei. =Hij is ongetrouwd maar wordt nu al dertig jaar. Dus hij komt bij de ossen in de wei, hij krijgt geen vrouw meer.
De dorsende os zult gij niet muilbanden. =Men moet diegenen die voor u werken goed behandelen. Zie Deuteronium 25:4.
Hij is zo wijs als een os die in de bijbel keek. =Hij doet net of hij knap is, maar verstaat niets van de zaak.
Stier.
Stieren, in midden-Nederlands was het stir, in oud-Engels steor (nu steer) oud-Hoogduits heeft stior, in noord-Hoogduits is het stier, in Gotisch stiur, een woord dat verwant is met Latijn taurus en Grieks tauros: stier, met Assyrisch suru, Hebreeuws sor en Aramees tor. Het is een oeroud woord, mogelijk heeft het woord met sterk, statig, grimmig, wild te maken vergelijk stuurs.
Bul was in midden-Nederlands bul, in midden-Noord Duits bulle, het is de Engelse bull, in oud-Noors boli. Mogelijk is het gebruikt om een manlijk dier aan te duiden, dan is het woord verwant met Griekse phallos waar ook oud-Engels bealluc naar verwijst: testikel, en zo tot bal.
Engelse bull.
Een bullenbijter is een voor stierengevechten (bull) afgerichte hond, het is de Engels bulldog of bullhond. Dat was in Engeland ooit een geliefd volksvermaak.
De hof organist, John Bull, componeerde het Engelse volkslied “God save the King” in 1605. Mogelijk was dit een aanleiding om die naam aan het gehele volk te geven.
Bestiaria.
Algemeen.
Een stier is de echtgenoot van de koe, de leider van de kudde. Zo’n stier buigt zijn nek alleen uit eigen wil, werpt pijlen weg en trapt hard achteruit met z’n achterste poten, hij is trots en onbuigzaam. Als hij onder een vijgenbomen gebonden wordt verliest hij al zijn trots en is plotseling sober en zacht en verliest zijn kracht. Als de stier aan een jeneverbes knabbelt valt hij in slaap. Dit zijn allen variaties van Plinius vermelding: ”De wilde vijgenboom heeft nog een andere bijzondere eigenschap dat als er een kraag van gemaakt wordt en die op een stierennek gezet wordt het hem stil laat staan zodat hij zich niet kan bewegen, hoe vurig en stoer hij anders ook is, zulk een wonderlijke kracht. Als de rechterknie van een stier gebonden wordt met een brede band zal dit hem tam maken’.
Als je snijdt in zijn huid zodat je wat z’n vlees ziet en hem dit te eten geeft dan wordt hij vet. Hij wordt ook dik door zoetigheden zoals vijgen, druiven en krenten.
Ze zijn altijd trots als ze gevangen genomen worden, ze vernietigen zichzelf en sterven door verontwaardiging. Als een stier met wolven vecht binden ze hun staarten tezamen en verdrijven zo de wolven met hun horens.
De stieren van India zijn rood, snel en wreed, hun haar is in elkaar gedraaid.
De stier is een edel dier, vooral als je aan de andere kant van de heg staat.
Het stierenbloed wordt als een van de giftigste beschouwd.
Minotaurus.
Ariadne was de dochter van koning Minos van Kreta die liefde opvatte voor Theseus die uit Athene kwam om de Minotaurus, een monster, half mens half stier, te verslaan. Dit monster was opgesloten in het door Daedalus gebouwde labyrint. Ze gaf hem een draad zodat hij de weg terug zou vinden.
Mythologie.
De stier is het symbool van levenskracht en mannelijkheid, zijn aanval vervult de mens met angst. Er zijn veel verhalen over het bedwingen van stieren. De stier komt voor in stierencultus die veelal met vruchtbaarheid samenhangen. Zijn horens zijn als een maansikkel, het is een offerdier.
Medea was een berucht gifmengster die Jason uit liefde hielp het Gulden Vlies te bemachtigen. Daarvoor moest hij enige werken uitvoeren. Het bloedrode sap van de Crocus zou hem bescherming geboden hebben tegen de vurige adem van de stieren waarmee hij een veld moest omploegen.
Europa was de dochter van de Phoenische koning Agenor die zich met haar vriendinnen vermaakten op het strand waar Zeus tot haar kwam vanuit de zee in de gedaante van een witte stier. Als de maagden rondom hem stoeien en Europa het waagt zich op zijn rug te zetten gaat het dier met draf naar de zee en voert haar naar Kreta. Op Kreta aangekomen legt Zeus zijn stiergedaante af en verandert zich in een schone jongeling en voert zijn bruid de grot van Dicte in waar hij eens zijn eerste levensdagen doorbracht.
Zo’n verhaal gaat ook in Volendam rond. Daar zag een meisje een veulen zwemmen, ze liefkoosde het dier en gaf het wat gras. De anderen meisjes hadden intussen moed genoeg gevat om naderbij te komen. Het veulen bemoeide zich alleen met het eerste meisje. Ondertussen kwam er onweer waarop het zonderlinge dier naar de zee terug rende en verdween. Enige dagen later liep Lysje weer op de “Buitenland” en verscheen het veulen weer. Ze verzorgde hem. Dit ging verscheidene keren zo, men raakte eraan gewend. Op zekere dag zagen de meisjes tot hun ontsteltenis dat het veulen Lysje op de rug had genomen, naar de oever ging en met hun vriendin in zee verdween.
Shakespeare, ‘Much Ado About Nothing’, 5,450:
‘Claudio; ‘k Vermoed, hij denkt nu aan die wilde stier’.
Vat moed, vergulden wij uw horens’.
Dat heel Europa zich verheugt om u’.
Zoals weleer Europa zich verblijdde’.
Toen Jupiter als stier haar liefde wijdde’.
Benedict: Verlokkend, heer, weerklonk des Gods boeboe’.
Juist zulk een gast verlokte uw vaders koe’.
En zie, een kalf was de vrucht der snakerij’.
U zeer gelijk, want even zo loeit gij’.
Apis.
De godin Hathor had een runderhoofd, de aardgod in de gedaante van de stier Apis.
Apis is de heilige stier van de Egyptenaren die vooral te Memphis een prachtige tempel had waar hij door zijn priesters op koninklijke wijze verzorgd werd en uit gouden vaatwerk at en dronk.
De Egyptenaren meenden dat Apis door een lichtstraal voortgebracht was en dat hij de drager was van de ziel van Osiris. ‘De Egyptenaren’, zegt Herodotus, ‘waren de eersten die leerden dat de ziel van de mens onsterfelijk is en dat die nadat het lichaam vergaan is in het lichaam van een dier dat net geboren is overgaat en dat nadat zij al de land- en zeedieren en al de vogelen rond is geweest weer in het lichaam van een mens die dan geboren wordt terugkomt. Dit rondgaan kan wel drieduizend jaar duren.
De Grieken hebben naderhand deze Apis in de geschiedenis van Io ingevlochten.
De heilige stier was zwart en droeg op het voorhoofd een vierhoekige witte vlek, op de rug de beeltenis van een adelaar, aan de staart twee haarkleuren, onder de tong een knobbel in de vorm van een kever, scarabeus, en op de rechterzijde een witte vlek die op de horens van de wassende maan leek. Vond men zo’n dier dan werd er een hok getimmerd tegen het oosten en men voedde het vier maanden met melk. Daarna werd het met de komst van de nieuwe maan naar Nicopolis gebracht en na een verblijf van veertig dagen in een gewijde gondel naar Memphis gevoerd waar het op het heiligdom van Pta gebracht werd. Het sliep op kostbare tapijten, had een weide en tevens een harem van mooie koeien terwijl men het van water voorzag uit een afzonderlijke bron. Iedereen mocht de Apis zien, behalve de vrouwen. Hij gaf blijken van goddelijke waardigheid door de orakels, dit door een van zijn twee vertrekken te betreden, door het al of niet aannemen van eten uit de hand van de vrager. Een eigenaardige soort van orakel was die bij feestelijke optochten of voor de tempel van de God die door kinderen werd gegeven. Wie een orakel verlangde begaf zich naar het heiligdom en hield na gebed zijn oren dicht waarna hij zich te midden van kinderen plaatste, het eerste wat hij hier hoorde werd als een uitspraak van de godheid beschouwd. Bij feestelijke vergaderingen werden hem offers gebracht, dieren van zijn eigen geslacht en vooral rode ossen wiens zuiverheid van tevoren nauwkeurig waren onderzocht.
Het belangrijkste feest was zijn geboortedag. Dan wierp men te Memphis een gouden en een zilveren schaal in de Nijl. Dat feest was jaarlijks bij het wassen van de Nijl. Hij werd dan met een aanzienlijke stoet overal rondgeleid en gedurende zeven dagen wisselden plechtige optochten, dansen en offeranden elkaar af. Dat ging zo vijfentwintig jaar door. Dan werd hij op zijn geboortefeest gedood en zijn lichaam in een gewijde put weggestopt die aan geen oningewijde werd verraden. Stierf hij voor zijn 25ste dan werd zijn lijk gebalsemd en in een kostbare doodskist gelegd en openlijk in de tempel van Serapis of de dodenstad te Memphis bijgezet. Dan heerste er in Egypte algemene rouw tot men een opvolger gevonden had.
De negenentwintig dagen gedurende het Nijlwater klom, van de zomerstand tot aan het opkomen van de grote hond, waren in het bijzonder aan Apis gewijd. Men meent dat zijn levensduur op de vijfentwintig jarige sterrenkundige periode wijst waarna zon en maan met betrekking tot de aarde zich weer in dezelfde stand bevinden.
De Grieken en Romeinen konden het er goed mee vinden. Romeinse keizers vereerden de Apis door het te bezoeken. De dienst van de godheid bloeide nog onder de dagen van Julianus.
Koeien trokken de heilige mysterieuze wagen van Nerthus.
Het heilige schip, char naval, =wagenschip, bij de Egyptenaren. Men schijnt op het denkbeeld van een schip gekomen te zijn omdat de verering van Amon zich door het stichten van tempels en volksplantages, langs de Nijl uitbreidde. Het was dus een zinnebeeld van de uitbreiding van deze eredienst. Het was afkomstig uit het oude Egypte waar carnaval bekend was onder de naam “cherubs” en zo deed het feest zijn intrede in Griekenland en vrij vlug ook in Rome waar het onder de bescherming van Bacchus en Saturnus kwam te staan.
Misschien is dit naar de verhalen van Tacticus waar de godin Nerthus (moeder aarde) rond gevoerd werd op een heilige wagen en afkomstig was van een maagdelijk woud op een eiland in de Oceaan. In dit woud vindt men een met een kleed overdekte gewijde wagen. Alleen de priester mag die aanraken. Hij weet wanneer de godin onder de huif gekomen is en volgt de wagen die door twee koeien getrokken wordt met eerbied. Dan heeft men vrolijke dagen en feesten op alle plaatsen die zij met haar bezoek vervaardigt. Men begint geen oorlog en grijpt geen wapens, sluit alle oorlogstuig op en kent slechts vrede en rust. Dan wordt de heilige bruiloft tussen de godin en de hogepriester voltrokken.
Dit is een jaarlijks terugkerende ceremonie op de dag van de schepping, de terugkeer van de zon en de bevruchtende werking van de aarde. Deze huwelijksvoltrekking is meer analogie zauber of in Engels sympathetic magic. Dit kosmische huwelijk werd niet alleen met aardse huwelijksrituelen uitgelokt en nagebootst maar ook op andere wijze. Men stuurde boten naar de toppen der bergen om de zon te halen of brandende raderen van berghellingen naar het dal rollen om daarmee het kosmische huwelijk tot uitdrukking te brengen en zo de bevruchting van de aarde. (55)
Vervolgens worden wagen en klederen en zo men geloven wil de godin zelf in een verborgen meer afgewassen. De dienst wordt door slaven verricht, het meer zwelgt tenslotte het geheel in. Op die afbeelding van dit schip zijn latere, blauwe schuiten, narrenschepen mogelijk gebaseerd.
Van deze Nerthusdienst heft men in de laatste tijd overblijfsels in N. Duitsland en Denemarken gevonden. Intussen is het gebleken dat er meerdere heiligdommen van een moedergodin bestaan hebben, en dat deze onder verschillende namen door geheel noordelijk Germaanse en dus ook in ons land geëerd moet zijn geweest.
Bullekerk.
De kerk te West Zaandam heeft een schilderij die aangeeft waarom de kerk bullekerk is genoemd. Het schilderij laat zien welk onheil in die omtrek eens is aangericht door de woedende stier van Jacob Egh die ook wel Lange Egge genoemd werd. In 1647 op 20 augustus wierp zijn stier hem menigmaal omhoog zodat hij zeer ernstig verwond werd. Zijn vrouw kwam helpen, maar ook zij wordt verwond zodat haar schoot gescheurd wordt. Omdat ze zwanger was baarde ze zo haar zoon. De man en de vrouw moesten na zesendertig uren dit ongeval met de dood bekopen. Het kind heeft nog negen maanden geleefd.
Heraldiek.
Stierenhorens werden wel als helmteken gebruikt, ze symboliseren kracht en dapperheid.
Koe, os, stier, roodbont of zwartbont, met of zonder bel komen in de boerenwapens voor in verband met het bedrijf. Symbool van kracht en dienstbaarheid. De koe wordt gevoerd door de familie Verburgh en Twent, de os door Ossenweyder en Van Os. De stier door Keiser en Verhoeven.
Vacca: koe, de Latijnse naam.
Koe, in midden-Nederlands was het coe, in oud-Saksisch ko, in oud-Hoogduits chuo (nu Kuh) in oud-Engels cu, (nu cow) in oud-Fries ku en oud-Noors kyr.
De koe is een tweehoevig, herkauwend zoogdier of eigenlijk een rund, de koe is het wijfjesrund en de stier is het mannetje.
Een stier is het beest dat gebruikt wordt voor het nageslacht.
Een os is een gesneden stier.
Een koe is het nadat ze haar eerste kalf heeft gehad, een vaars is een jonge koe die nog niet heeft gekalfd, (de Engelse heifer) het kalf is het jonge dier van eerste jaar die ook wel hokkeling genoemd wordt. Een pink is een eenjarig kalf dat alle melktanden nog heeft.
Magen.
Ze hebben een lange tong, het vlies ervan is met duizenden kleine haakjes bezet om het gras te kunnen vatten en af te scheuren. Het paard en schaap maaien het gras af, die bijten. De koeien slaan met de tong van de linker naar de rechter, meestal van de rechter naar de linkerzijde. Ze eten meestal ‘s morgens en ‘s avonds. Op de hete middag en ‘s nachts rusten ze liefst en herkauwen dan, meest liggend. Het herkauwen geschiedt door samentrekking van de spieren die het eten weer naar boven brengen. Ze hebben vier magen. De pens is de eerste, daarin gaat het afgeplukte gras en wordt daarin voor geweekt, het wordt door de warmte en werking van de spieren gekookt. Vervolgens komt het terug in de mond bij kleinere gedeeltes, de kiezen vermalen het zeer lang, daarop gaat het naar de tweede maag, hoeve geheten, na hier nieuw vocht gekregen te hebben gaat het naar het derde, boek genaamd, en wordt hier weer met ander vocht besproeid en komt het in de vierde, lebbe genaamd. Hierna komt het na gekookt en verteerd te zijn als pap in de darmen.
Bestiarium.
Shakespeare, Antony and Cleopatra. iii, 10,14.
‘The breese upon her, like a cow in June’. ‘Gelijk een koe in juni, dol van bremzen’.
Algemeen.
Als de koeien veel kalveren en kalveren hebben is het een voorteken dat het in de winter veel zal regenen
En wanneer ze zere poten hebben is het medicijn daartegen om ze te zalven tussen de horens met olie en pek en andere medicijnen. Hebben ze jicht en sterven aan die kwaal dan is een voorteken dat ze de oren laten hangen en niet eten. Als ze gestoken is door een grote vlieg, dan komt ze omhoog middels haar staart op een wonderlijke manier.
Koeien eten tweehonderd zesenzeventig kruiden en laten twee honderd achttien onaangeroerd.
De ouderdom ziet men aan de horens, ze krijgen er elk jaar een kring bij terwijl het beginpunt voor drie jaar wordt gerekend
De melk van deze runderen ontspant het lichaam van de mensen snel. Dit is ook goed voor diegenen die gif ingenomen hebben en heelt verse wonden.
Zijn gal is ook geneeskrachtig, maakt de wonden dicht en helpt bij oorpijnen.
G. Gazelle dichtte op een bijzondere manier:
“Aanschouwt mij, hier en daar
die bende Casselkoeien
die, louter bruin van haar
als zoveel blommen bloeien
Daar zijnder, rode als vier
castanjebruin geboende
naar donker baaide bier
naar bijkans zwart bier doende’.
Gebruik.
De hoeven van de voor vermelde koe die gedroogd en tot poeder is gemaakt vermeerdert de melk van de voedsters als ze dit eten in hun stamppot of in hun melk die ze drinken. Op brandende kool gedaan doodt de rook hiervan muizen of drijft ze weg.
Als een koe in de weide staat met haar staart recht omhoog dan komt er regen. Komt er een in je tuin is dat een doodsaankondiging. Ook als een koe driemaal in je gezicht loeit.
Melk, Lac.
Melk, in midden-Nederlands was het melc, in oud-Saksisch miluk en oud-Engels meol (o)c: melk .
Ons land is een land van boter en melk. Toen Alva voor ’t eerst in ons land kwam ‘dreygde hy dat hy de Nederlanders in haer melck en boter zoude verdrencken’ .
De onontbeerlijkheid van vet, eiwit en vitaminen, die de melk ons schenkt hadden wij goed begrepen:
‘Boter voor en boter naer
Doet ons leven honderd jaar’.
Melk was verzachtend voor de ogen.
Melk stelen.
Ook andere middelen werden gebruikt.
De boer gaat in de nacht van Witte Donderdag op Goede Vrijdag tussen 11 en 12 uur naar de veestal en spreekt elk stuk vee toe die hij bij de naam noemt terwijl zijn rechterhand het kruis raakt met het Onze Vader. Men was bang dat het kostbare en vatbare vee behekst of betoverd zou worden. Alle kwalen en ongemakken worden daaraan toegeschreven. Geen wonder is het dan ook dat in de middeleeuwen het bijgeloof om het beheksen te laten ophouden zo groot was.
Gaven de koeien minder melk, dan was het gestolen. Van veeziektes wist men vroeger niets. Men keek rond of er een schuldige was aan te wijzen. Er was altijd wel een heks in de buurt die dat verricht zou kunnen hebben. Er werd niet gekeken of ze er werkelijk beter van was geworden, de melk was weg, dus zij moest het gedaan hebben. Een algemene voorzorg was om vrouwen die in een slechte reuk stonden zo min mogelijk bij koeien en nooit bij kalveren toe te laten.
Heksen toveren de melk weg, vele kruiden hielpen hier tegen zo bijvoorbeeld Chenopodium
“Goede Hendrik, gij zijt mijn knecht
Met mijne koe is het niet recht
Ga het dorp op en neder
En breng me min “voordeel” weder”.
Is het vee werkelijk ziek, dus betoverd, dan legt de vrouw er haar schorteldoek boven op en veegt elk dier er driemaal mee af en spreekt een beschreivers. Of het vee wordt geslagen met een roos die op Goede Vrijdag gesneden is. De slagen die het beest ontvangt treffen ook de heksen. Die komt al gauw in de stal en vraagt iets ter leen. Wordt met het slaan doorgegaan dan is ze wel verplicht de toverban op te heffen.
De koeien van een boer te Koekange werden op een onverklaarbare wijze uitgemolken terwijl ze op stal stonden. Eens liep op een vroege zondagmorgen een buurman door het veld en zag daar een zonderling schouwspel. Een wijf, neergehurkt bij een russenpol, had een emmer voor zich en trok met alle ijver aan de russen waaruit dikke stralen melk in de emmer vloeiden. De vrouw riep: ‘O, verklap mij niet, dan zal ik je alles vertellen’. Ze deelde de verbaasde man mee dat ze op die manier melk kon krijgen zoveel ze maar hebben wilde.
Om te zorgen dat heksen de room niet van de melk af scheppen schilderde men een kruis boven de karn of op de bodem van de melkvaten.
Als een landsmeisje niet snel genoeg boter kon maken dan roerde ze die door met een rowan twijg (Sorbus) en sloeg de koe met een andere om de heksenkracht te breken. Op de eerste meidag als de heksen en elfen weg zijn worden er in Ierland stukjes rowan genageld boven deuren en in de melk gestoken zodat ze niet gestolen zouden worden op deze dag der dagen.
Boter.
Herbarius in Dyetsche, ‘Butirum of boter wordt gemaakt van koeienmelk, van geitenmelk en van schapenmelk. Boter lost op en rijpt en daarom doe je het op de blaren achter de oren als je die wil vermurwen en rijpen. Boter is goed om te smeren op het gezwel van het tandvlees. Ook om de tanden zonder pijn te laten groeien. Het is ook goed tegen andere blaren in de mond. Je doet het ook in pleisters die goed zijn om de pijn in de lendenen of in ander leden te laten verzachten. Boter met honing gemengd en zo genomen is een grote hulp voor diegene die etter uit de blaren in de borst hebben. Het is ook zonder honing, van binnen genomen of aan de buitenkant gesmeerd, goed om de etter uit te spuwen volgens Serapio’.
Wrongel is Coagulum.
Herbarius in Dyetsche, ‘Coagulum of wrongel is een substantie van de melk die in de maag geronnen is. Alle wrongel is verfijnd, verandert en droog. Wrongel van hazen is in deze kwaliteiten het allersterkst. Wrongel is goed in vloeiingen en het ter toilet gaan en de vrouwen stonden uit flauwheid van de onthoudende kracht als men een kastanje groot daarvan met wijn geeft. Het is ook goed tegen gestold bloed als een vrouwe met wrongel en boter na de haar zuivering van de stonden en de baarmoeder iets maakt als een klysma en die in haar baarmoeder zet dan helpt het haar om te ontvangen. Maar als ze het drinkt dan verbiedt ze of belet dit haar om te ontvangen’.
Kaas of Caseus.
Kaas, in midden-Nederlands was het case, in oud-Saksisch en oud-Hoogduits was het chasi (tot Kase) en oud-Engels heeft ciese (tot cheese).
Herbarius in Dyetsche, ‘Kaas wordt keze genoemd, caseus a carendo, want het wordt verdeeld van de waterachtige substantie van de melk. Het is koud, grof en hard te verteren en stopt meer dan dat het laxeert. Het is zwaar voor de nieren, lever en de milt en vooral is het op deze plaatsen bereid om te verstoppen, daarom zegt Constantijn dat alle kaas slecht is, maar de minste is die de melk het dichts bij staat, dat is de verse kaas. Kaas die zeer zout is verdroogd zeer en is slecht voor de maag. Maar die niet gezouten is of weinig weinig voedt meer en verleent het lichaam vochtigheid, de maag is het nochtans slecht omdat het gemakkelijk in winden verandert als de maag heet is. Als de maag koud is dan verandert het snel in zuurheid. Oude kaas deugt niet met allen want het verdroogt en is moeilijk te verteren, Bartholomaeus Anglicus’.
Yankee komt van het woord Jan Kees (Jan Kaas) de naam van de eerste settlers in Amerika die meestal kaasmakers en kaasverkopers waren, een naam die aan de Nederlanders werd gegeven.
In Alkmaar werd er in 1763, 5 147 400 ponden kaas aangeboden, in Hoorn 4 318 545 en in Purmerend 2 278 353. In 7 jaren tijd, in die plaatsen samen, een 100 000 000 pond.
Mythologie.
De koe staat voor moederlijk voelende krachten van de aarde, het is de melkmoeder. De koe werd wel gestileerd als hemelgewelf met op haar buik de sterren. Dit vanwege de maanvormige horens en de voedende uiers. Bij de oude Egyptenaren verschijnt Hathor als een vrouw met een koeienkop.
De koe, niet de stier, is het heilige Indische rund. Het is de Pretivi, de heilige koe uit de oertijd die vruchtbaarheid en overvloed belooft.
Toen Brahma, de oppervader, het besluit nam om de aarde te creëren maakte hij eerst de goden, dan de heilige mannen, de koe en Brahmaan werden tegelijk geboren door dezelfde creatieve kracht. Zo zijn Brahmanisme en koeien onafscheidelijk, het zijn tweelingen van heilige geboorte en staat zo boven de kaste van mensen. Het leven redden van een koe is een dienst, het helpen bij ziekte en het altijd begeleiden zijn net zo belangrijk om in het hiernamaals te komen als daden die gedaan zijn voor een Brahmaan. Een koe doden, beledigen of iets dergelijks is een van de ergste dingen, erger dan een gelijke daad aan een Brahmaan begaan. De koe levert de ‘ghee’, heldere boter die in voldoende hoeveelheden alle zonden vernietigt. De vijf producten van de koe zuiveren van alle smetten.
Kamadhuk is de koe van overvloed die in de hemel zetelt en overvloedig geeft van haar zeer grote uiers, elke gift en zegen die de geest van de dode kan vragen.
In de Vedische legende was een biefstuk echter de favoriete voorkeur van de goden die zeer dronken werden van soma na hun maaltijd.
Eens kreeg Jupiter zin om zijn wolkentroon te verlaten en ging voor afwisseling de stervelingen bezoeken. Om onbekend te blijven nam hij de gedaante van een schaapherder aan met een wit lam.
Terwijl hij in Argos wandelde zag hij een menigte in grote haast naar de tempel van Juno gaan en volgde de stoet. Aan het altaar stond Io, de schone dochter van Inachus, die de taak van priesteres vervulde. Door haar bijzondere bevalligheid meegesleept vergat Jupiter dat hij een sterveling was en legde het witte lam als offer aan haar voeten neer. Zijn oog ontmoette dat van de priesteres en deze blik besliste over haar lot. Zij, die de hulde van prinsen uit alle landen had versmaad werd door het schitterende oog van de schaapherder overwonnen, een brandende gloed doorstroomde haar aderen en Jupiter zegevierde. In het duister van de nacht zagen de geliefden elkaar onder de sluier van geheimenis totdat een gezellin van Io haar verried en Jupiter en om haar voor de toorn van Juno te beschermen haar in een koe veranderde. De aarde wilde deze nieuwe geliefde een gunst bewijzen en schiep een bloem ter hare voeding, die zinnebeeldig het jonge meisje in haar schuchterheid weergaf en haar blozen en verbleken voorstelde. Het viooltje.
Io werd aan de hoede van Argus toevertrouwd, de honderdogige. De mythe wordt verklaard door de gehoornde koe te zien als een oog van de maan en de honderdogige Argus als de sterrenhemel.
Noorden.
Op de vraag van Gangleri waarvan Ymir die uit de chaos is ontstaan en de vader van de reuzen is van leefde kreeg hij ten antwoord dat het ijs wat de aarde bedekte smolt waaruit de koe Andhumla geboren werd. Uit haar gier vloeide vier stromen melk waarmee Ymir zich voedde. Om voer te hebben likte de koe de ziltige ijsblokken. ‘s Avonds kwam mensenhaar, de volgende dag een mensenhoofd en de derde dag een hele man tevoorschijn. Die werd Buri genoemd. Hij was groot, mooi en sterk. Hij kreeg een zoon Bor die met Bertha, de dochter van de reus Bolthorn, trouwde waaruit Odin, Wili en We verwekt werden.
Freyer, de broer van Freya, heerst over regen en zonneschijn en heeft daardoor invloed op de landbouw. Hij stond bij veehouders in groot aanzien. Als veeziekten dreigden te komen of uitgebroken waren ontstak men vuren ter zijner eren waar het vee door heen gedreven werd. Het dier dat er het eerste door kwam werd aan hem geofferd. Nog lang werden de stallen bij ziektes, berookt. Tijdens de rooknachten geeft men gewijde kruiden met het voer mee, zout en krijt. Het zijn die nachten tussen Kerstmis en Driekoningen waarin een priester of huisvader, ter beveiliging tegen heksen en gespuis, het huis met gewijde kruiden berookt. (Een antiseptische behandeling)
Christelijke beschermer.
De Heilige Wendelius is de schutspatroon van het rundvee. Hij was van koninklijke afkomst. Hij kwam uit Schotland naar Duitsland om het evangelie te verkondigen. Om Christus na te volgen werd hij een herder en stierf in 560 als abt van een benedictijnenklooster. In kapellen ter zijner eren en meestal op bergen gebouwd worden op zijn dag, 20 oktober, vele wasfiguren van vee ten offer gebracht.
In oudchristelijke kunst is de os het zinnebeeld van gewillige arbeid en is daarom opgedragen aan de evangelist Lucas die ook met een dierenkop op de romp afgebeeld wordt, bijvoorbeeld in de Berlijnse Mariakerk.
De Evangelisten zijn met hun symbolische dieren bekend. Marcus met de leeuw, omdat zijn evangelie begint met ‘de stem eens roepende in de woestijn’ Lucas met het rund omdat zijn evangelie begint met het offer van Zacharias in de tempel, Johannes met de adelaar wegens de hoge vlucht die hij meteen in zijn evangelie neemt. Mattheüs met een gevleugelde man (engel) omdat hij begint met de boodschap der engel. Achter deze beschrijving ligt het visioen van Ezechiël, de wagen met de vier wezens, 1:4-11.
Rundoffers.
Rundoffers kwamen veel voor. Aan Bonifatius wordt geschreven over goddeloze priesters: “qui tauros et hircos diis paganorum immolant”.
De Lochenstein, een negenhonderd drie en zestig meter hoge rotstop in een duister dennenbos bij Bolingen in Württemberg was in de oude tijd een altaar of offersteen. Duizenden botten van dieren werden er rondom de rotstop gevonden. De meeste, 40% ,waren van het smalkoppige, kort gehoornde Germaanse ras, de soort die het eerst bij moerasweiden en paalwoningen gevonden is en Bos brachicerus genoemd wordt. Dan volgden schapen en geiten, een 26%, varkens 17%, en paarden 8%. Verder herten, honden en de eland, bever, ree en een zwaan. Ook zijn er overblijfselen van een mens gevonden.
Van de rundoffers zijn er nog lang sporen overgebleven zoals de gewoonte om met Pasen of Pinksteren een opgesierde, gemeste os rond te leiden, de Paasos, alsof die naar een plechtige offerplaats gebracht moet worden. King Henry IV, II,4,498: ‘de gebraden kermisos’, de gebraden Manningtree-ox. Mannintree was een plaats in het weide- en veedistrict Essex waar op de jaarmarkt steeds een hele os werd gebraden.
Vele gebeurtenissen bewijzen dit ook.
Een oude vrouw in Swaben gaf toen er een zware veeziekte uitgebroken was de raad de gemeenschappelijke springstier levend te begraven. Daar werd gevolg aan gegeven. In plechtige optocht met de heks aan het hoofd werd de stier met bloemen bekranst en naar een diep gat gebracht en begraven. Twee maal werkte het dier zich eruit, de derde keer stikte het. In plaats van een geheel dier werd vaak een kop gebruikt.
Een rijke boer in Aargau gaf nooit iets aan de armen maar liet ze door de honden wegjagen. Hij ploegde het veld van zijn minder bedeelde boeren bij zijn grond aan. Eindelijk kwam er een godsoordeel. Een boze geest kwam en liet al zijn vee sterven. Hij verhuisde, brak de stal af maar niets hielp. Eindelijk ging hij weg en kwam niet weer. De boeren van het dorp wierpen al het gestorven vee in de stroom die nu Vieseuchetobel heet.
Bij een andere gelegenheid hebben ze de plaag in de kop van een vers geslachte os gebannen. Die schedel wordt vertoond in een houten kooi die een van de boeren aan een hoge balk in de schuur heeft opgehangen. Naar een oude bepaling mag de schedel niet naar beneden gehaald worden. De beschermende kracht lijkt net zolang te duren als de kop in huis is. Een boer in Altenberg sneed de hem laatst overgebleven koe de kop af en legde die op zolder. Een nieuwe knecht vond hem daar en gooide die op de mestvaalt. Onmiddellijk brak in het dorp weer de veeziekte uit.
Verkwikken.
Het is een gewichtige dag als het vee voor het eerst uitgedreven wordt. De beste dag is 1 mei, dat is een heilige dag. Doe het niet als de zon in het teken van de kreeft of schorpioen staat of op woensdag of zaterdag. Aan het uitdrijven gaan vaak formaliteiten vooraf.
Om de vaarzen veel melk te laten geven en de stallen voor onheil en hekserij te bevrijden ging men op de Walpurgisnacht kalberquicken (het kalverdoopsel). Gedurende de schemer van de 1ste meimorgen ging de dorpsherder naar een berg of heuvel in de buurt en wachtte hier het opstaan van de zon af. De twijg van een vogelkers die het eerst door de zonnestralen gekust werd moest met een enkele scherpe snee afgesneden worden. Met die twijg ging de herder naar de hoeve waar een eenjarig kalf stond en sloeg die in het midden van de hof en in het bijzijn van alle huisgenoten driemaal op kruis en heupen en tegelijkertijd drukte hij in kunstloze rijmen de wens uit dat gelijk het sap in de bomen stijgt bij de koe de melk in de uier stijgen zou. Daarna raakte de herder de uier met de twijg aan en gaf het dier zijn naam. De boerin schonk dan eieren aan de herder. De andere dag werden de doppen van de eieren met boterbloemen en bonte linten aan de twijg bevestigd en aan de staldeur opgehangen.
“Quik, quik, quik (naam voor lijsterbes)
brenk mialke in der stirk (koekalf)
de sap is in den biarken (berken)
en namen kritt de stiarken
quik, quik, quik
brenk mialke in der strik”.
In Württemberg liet men een koe over een eikentak lopen voor men haar naar de stier voerde.
Ook is Sint-Maarten uitgerust met een roede of gaarde. Die staat ook met het vruchtbaarheidsbeginsel in verband. Die roede wordt op 10 november door de herder aan zijn meester ter hand gesteld en achter de staldeur gestoken. Dan beschut zij het vee in de winter en in de lente drijft men er de koeien mee naar buiten. De roede is de vruchtbaar makende levensroede, met die roede werd het vee ook in het voorjaar naar buiten gedreven, het vee werd er mee geslagen. Ze kregen een slag op de rug met de tak waarna hetzelfde gebeurde met de vrouw, kinderen en overige leden van het huisgezin.
Vaak moest het vee bij het verlaten van de stal over staal of ijzer gaan dat is antimagisch gereedschap.
De herder mag op Vastenavond niet in een herberg zijn geweest anders volgt het vee hem niet meer. De stok van zijn zweep moet van een hazelaar zijn die op Palmzondag is gesneden. Het vee mag nooit met wilgen- of jeneverbestakken geslagen worden. Daar is het hout van Christus van gemaakt.
Zodra het vee voor het eerst op de weide is aangekomen klapt de herder driemaal met zijn zweep in de lucht in de naam van de Vader, Zoon en de Heilige Geest. Grond en lucht zijn dan gezuiverd. Soms gaat er een zwarte bok mee. Mogelijk is dit een oud offerdier en wordt nu gebruikt om heksen af te weren. Of het is de zondebok die alle ziektes naar zich toe trekt.
Veeschelm.
In IJsland leefde er in de 18de eeuw een geweldige tovenaar, Thorgeirr. Hij had ruzie met een andere tovenaar die hij wilde breken. Uiteindelijk doodde hij een stier, trok hem het vel af en gaf hem zoveel magische kracht dat hij zijn tegenstander doodde. Sinds die tijd spookt het in Thorgeirrsboli. Die stier achtervolgt alle bloedverwanten van de gedode. Hij sleept ook zijn afgetrokken vel met zich mee.
Is door een lange winter het voer schaars en veeziekte te vrezen dan hoort men op sommige plaatsen in Zwitserland het gebrul van een stier. Het is de ‘veeschelm’ die van voren een lijf heeft maar van achter alleen maar botten en krengen. Het vel sleept hij mee.
In Aargau gelooft men dat een vreedzaam dwergvolk elke nacht vlees haalt van de dieren, braadt en opeet. De volgende morgen is het vlees weer aangegroeid. Zo is ook het geloven bij Zwitserse herders dat van een rund al het vlees weggenomen kan worden zonder dat die sterft. Dit steunt op het geloven dat het leven van die dieren geconcentreerd is in hun gebeente. Het beest kan herleven uit zijn skelet. Ontbreekt het kleinste botje, dan hinkt het dier.
Dit geloof was verspreid tot in het hoogste noorden, ook bij andere eetbare dieren.
De Wilde Jacht, Wilde Heir, kwam eens in een dorp en legde op het plein een vuur aan en haalde een os uit de nabijgelegen stal, die geslachte, gebraden en gegeten werd. De botten werden op de huid bijeengelegd er werd met een roede opgeslagen en het beest werd weer levend.
Thor die met Loki op reis was nam eens op een avond intrek bij de boer Egil en slachtte beide bokken die zijn wagen trokken. Hij liet de boer, zijn vrouw, zijn zoon Thialfi en zijn dochter Roskwa ervan eten. Om het merg te genieten slaat de zoon een enkelbeen stuk. Toen Thor de volgende morgen de botten op het vel gelegd had en met zijn hamer zegende werden de bokken weer levend, een ervan liep echter mank.
Dergelijk verhaal komt ook bij paarden voor. De Hippocampus was een van de paarden van Neptunus. Die had maar twee poten, het laatste deel van zijn lichaam was een draak of van een vis.
Om aan de lust van een zwangere vrouw te voldoen liet Willem, abt van Villers, de beste os van het klooster slachten. Toen de kloosterbroeders die dit werk gedaan hadden de volgende dag naar het veld gingen zagen ze dat de arbeiders de os weer voor de ploeg hadden. Ze gingen naar het vertrek waar het vlees bewaard werd, het was met de huid verdwenen.
De heilige Germanus die in 450 als bisschop van Auxerre is overleden vond gastvrijheid bij een arme herder die het laatste kalf voor hem slachtte. Germanus beval dat bij het eten geen botje gebroken mocht worden. Na het maal deed hij alle botten in de huid en het kalf herleefde.
De Ierse heilige Machua, 637, kon eens aan een grote menigte die gekomen waren om naar zijn preek te luisteren niets anders aanbieden dan zijn tamme herten waarmee hij door de wildernis trok. Na het gebod de botten niet te breken werden ze geslacht, gekookt en gegeten. Hierna werden de botten verzameld waarop na het gebed van de heilige de dieren weer opnieuw herleefden.
Christus en Petrus waren eens heel hongerig en kwamen bij een arme man die op een na al zijn schapen verloren had. Toen ze hem verzekerden dat ze zouden sterven als ze niet gauw wat vlees te eten kregen werd het dier geslacht, gebraden en hen voorgezet. Na de maaltijd zei Christus dat hij de botten in een vel moest doen. De volgende morgen stonden Christus en Petrus vroeg op, zegenden het huis en gingen in stilte weg. Toen de arme man ontwaakte zag die een grote kudde schapen. Vooraan stond het schaap dat de vorige dag geslacht was.
Kampen.
(202) Als je in Kampen komt zie je daar een koe aan de Kampense toren hangen. Die toren was vroeger veel hoger. Op een kwade nacht sloeg de bliksem in waardoor de hele spits verdween. De rest bleef staan maar had nu een platte kop. Hier groeide binnen de kortste keren mals en sappig gras. De Kampenaren stonden paf, een weiland in de lucht, wie had nu zoiets. En dat nog wel gratis, toch zonde dat er niemand gebruik van kon maken. Toen kwam iemand met het plan om daar een koe te laten grazen. Zoals gewoonlijk was de gelukkige de eerste burger van de stad, de burgemeester. Die liet dadelijk zijn beste koe van stal halen en naar de toren brengen. Maar hoe moest die nu boven komen? Toen kwam er iemand op een schitterend idee, ‘we hijsen de koe omhoog’. Men haalde touwen, banden en katrollen. Onder luid gebrul van de koe werd ze naar boven gehesen. Toen de koe halverwege was keek ze al glazig en wat verder hield ze het voor gezien. De Kampenaren trokken echter verwoed door. Een laatste ruk aan het touw en de koe was boven. Nu snel naar boven, de burgemeester voorop. Vol verbazing keken ze echter naar de koe. De trots van Kampen bungelde dood in de lucht. Nog steeds weet men in Kampen niet waarom dit slimme plan mislukt is.
Geldbroeder.
Als een koe de eerste maal drachtig is en twee stierkalveren werpt dan komt er tegelijk een diertje voor de dag dat wel wat op een kikker of pad lijkt. Dat vang je en zet het in een melknap. Verzorg het goed, geef het melk en brood en houdt het warm in katoen. Dit dier heet Reindl of Altreindl, maar ook wel geldbroeder. Want als je er een geldstuk onder legt dan zie je er de volgende dag een nieuw geldstuk bij.
Sprekende dieren.
De H. Augustinus zegt: “Wij vieren de 25ste december niet wegens de geboorte van God der zon, zoals de ongelovigen, maar wegens de geboorte van Hem die de zon geschapen heeft”. Paus Leo de Grote klaagt in een kerstmispreek: “de duivel heeft eenvoudige zielen zo gek gemaakt dat ze zich verbeelden dat deze dag niet zozeer heilig is door de geboorte van Christus, maar veeleer vanwege de nieuwe loopbaan van de zonnegod.” De wel vernederde, maar niet overwonnen zon herneemt na de kortste dag haar vroegere loop.
De goden dalen op die dag met de zielen der zaligen op de aarde neer. Ze wandelen onder de stervelingen in dierengestalte. Daarom worden sommige dieren in die tijd niet bij hun naam genoemd. Daaruit is het spreken van de dieren in de Kerstnacht ontstaan. Ze keren zich om twaalf uur naar het oosten en knielen om het Christuskind te eren, net als de os en de ezel eertijds gedaan hebben. Dan kunnen ze spreken.
Een boer in IJsland wilde zich overtuigen of het waar was en ging slapen in een veestal. Toen het bijna twaalf uur was hoorde hij de een koe tegen de ander zeggen: “het is tijd om te spreken”. Een ander antwoordde: “er is een man in de stal”. Een derde voegde erbij: “die zullen we gek maken”, dat gebeurde ook.
Diezelfde nieuwsgierigheid dreef een knecht in Pommeren naar de stal, maar nu met nieuwjaarsnacht. De runderen spraken over wat het laatste jaar gebeurd was. Een os vroeg: “wat staat er ons in het nieuwe jaar te wachten?”. “Ja”, zei een ander, ‘het eerste werk zal wel zijn dat we onze heer naar het kerkhof trekken.” De knecht werd ziek van schrik en stierf, hij werd door de ossen naar het kerkhof gebracht. Ze schijnen zich in de persoon vergist te hebben.
Een ongelovige Zwitserse boer stierf ook van schrik toen hij in de stal hoorde dat ze hem spoedig naar het kerkhof zouden brengen.
Bruidskoe.
In Ootmarsum was het een gewoonte dat bij een huwelijk de bruid de bruidegom een linnen hemd gaf en als het vermogen het toestond ook een koe. Dat hemd draagt hij een week, waarna zij het wast en in haar kabinet bewaart, het zal later zijn doodshemd zijn. De koe, de bruidskoe, wordt door de buren naar het huis van de bruidegom gebracht met een krans om de hals, oranjeappels op de horens en kleurige linten om het lijf en staart. Dan wordt ze in de stal gezet onder een gedeelte van de hilde of zoldering. Die bestaat uit enige dikke geschaafde eikenplanken. De andere planken van de zoldering zijn niet geschaafd en van een mindere houtsoort. De eikenplanken zijn een geschenk van de bruidegom en worden, zo was het gebruik, later verwerkt voor de doodskisten van hem en haar.
Sage.
Jaren geleden woonden er twee boeren naast elkaar, Grootoog en Kleinoog. Kleinoog had maar een koe en die at altijd in Grootoog zijn klaver. Grootoog zei hem: “Als dat nog eens gebeurt steek ik hem hartstikke dood”. Nou dat was zo gebeurd. De koe was door geen sloot tegen te houden. Hij werd doodgestoken. Kleinoog bleef er bedaard bij en vilde hem gelijk, toen het vel droog was ging hij naar de stad. In het bos zaten drie rovers geld te tellen, Kleinoog ernaartoe met de huid over hem heen en de horens erboven op. De rovers werden bang, vlogen weg en lieten al hun geld liggen. Hij ging direct weer naar huis en leende van Grootoog zijn spinvat om het geld te meten. Toen Grootoog vernam hoe duur koeienvellen waren greep hij een bijl en sloeg al zijn koeien dood. Hij ging er mee naar de markt en riep: “koeienvellen te koop! Koeienvellen te koop!” maar hij kreeg er niet meer voor dan dat ze altijd al geweest waren. Hij was des duivels toen hij thuiskwam. Hij zei tegen Kleinoog dat hij hem dood zou slaan.
Tegen de avond zei Kleinoog tegen zijn moeder dat die in zijn bed moest slapen en hij in de hare. Zodoende kwam Grootoog bij het verkeerde bed en snee haar de kop eraf. De volgende dag ging Kleinoog met een wagen vol kaas naar de stad en zette zijn oude moeder daarop, hij had het hoofd er weer voorzichtig opgeplakt. De eerste die er wat van kopen wilde kreeg geen antwoord van het oude mens en hij stootte haar stevig aan. De kop vloog voor zijn voeten. Dat zal je geld kosten, zei Kleinoog, moet je zo m’n oude moeder treiteren? De meneer was doodverlegen en wilde het graag goedmaken. Zo ging Kleinoog met een dikke zak geld naar huis en vroeg weer om het spinvat, nu omdat de oude wijven zo duur waren. Zo maakte Grootoog zijn oude moeder ook dood en trok er mee naar de stad en riep zo hard als hij kon: “Oude wijven te koop! Oude wijven te koop!’ Maar daar waren vanzelf geen liefhebbers voor. Hij zei tegen Kleinoog dat hij hem in een zak zou stoppen en verzuipen wilde.
Dat deed hij ook. Maar bij het water aangekomen had hij zijn polsstok vergeten om de zak onder water te drukken. Hij vroeg aan de slootgraver om even op de zak te passen. Kleinoog wist hem zo ver te krijgen dat hij hem eruit haalde en stopte de zak vol met bagger en Kleinoog ging naar huis. Grootoog kwam terug en duwde de zak onder water. Toen hij naar huis ging was de eerste die hij tegenkwam Kleinoog. “Ik ben zo blij dat je me erin hebt gestopt’ zei hij, ‘daar onder water is een land, daar kosten schapen een duit, zwijnen een halve stuiver en een paard heb je voor een stuiver”. Nu wilde Grootoog ook wel in de zak. Maar toen hij aan het verdrinken was begrootte het Kleinoog en haalde hem er weer uit.
Grootoog was nu goed pissig en stopte Kleinoog in een vat. “Je moet me honing meegeven, een hamer en een drevel” zei Kleinoog. “Goed” zei Grootoog en smeet hem in de zee. Toen zijn ton aan land dreef klopte hij met de hamer het spongat open en smeerde er honing om toe. Daar kwam al vlot een beer op af die aan de honing likte. Toen de beer zich omdraaide sloeg Kleinoog met de hamer en drevel zijn staart in het spongat vast. De beer vloog weg en sprong net zo lang dat het vat uit elkaar viel. Toen was Kleinoog weer vrij en ging op huis aan. Grootoog zei tegen hem: “bist ter toch alweer?”
Kleinoog zei: “jao man, dat is toch wel zo mooi oflopen, ik bin tegen ‘n hail groot schip aandreven en nou is het hele schip mienent”. Dat wou Grootoog ook wel en wou ook een honing, een hamer en drevel mee hebben. Dat ging door maar Kleinoog stopte er ook vijftig pond ijzer bij en rolde het vat in zee. “Daar is het votdoaldelk zonken as ’n bakstain.”
De spotnaam van de Delftenaren is kalfschieters. Dit naar het verhaal dat eens een paar wachten bij nacht een schot losten, zo ze meenden, op een Spanjaard en bij dag bleek het een kalf te zijn.
Een koe die een haas vangt.
Men kan niet weten hoe een koe een haas vangt. =Men kan niet weten hoe iets onwaarschijnlijks toch gebeurt. In een perceel te Tjerkwerd, bij Workum, is het gebeurd. Daar heeft een koe een haas gevangen. De haas werd door de koe in zijn leger verrast, kreeg een beste tik van een van de hoeven en werd vervolgens op de horens genomen. De knecht haastte zich om dit buitenkansje binnen te halen.
Moraal.
Er is een fabel die verhaalt hoe een koe een leeuw, een schaap en een geit meenam op hazenjacht. Ze waren de hele dag al op jacht, maar niets gevangen. Een hert wisten ze te pakken te krijgen. Bij de verdeling van de buit zegt de leeuw: ‘mijn naam is leeuw. Ik wens alles te krijgen en wie dat niet bevalt zal met mijn tanden kennis maken’. De moraal is ‘dat de sterkste de anderen zijn wil op zal leggen’.
Naar een sage stond er een grote os in de wei. De kikker zag dat en voelde zich minderwaardig. Het blies zich op om groter te zijn. Toch bleef hij nog klein, hij blies zich weer op en op en op. Totdat hij met een luid knal ontplofte. De moraal van dit verhaal is; ‘hoogmoed komt voor de val’.
Naar een andere sage zagen de kikkers dat twee stieren met elkaar aan het vechten waren. De ene kikker vond het vermakelijk om te zien, de ander vond dat het gevaarlijk werd. ‘Als de ene wint slaat de ander op de vlucht. Die komt dan hier in onze sloot en pas dan op’. De moraal van dit verhaal; ‘als twee groten aan ‘t vechten zijn, dan is de kleine man in gevaar.
Een os wilde de stal binnengaan, maar geeft het uiteindelijk op. Met zijn grote horens kon dat niet. Een kalf roept hem toe; ‘u moet u bukken’. Verontwaardigd zegt de stier tegen het kalf; ‘wat wil je me nu vertellen, denk je dat ik dat niet weet dat wist ik al voor jij geboren was’. De moraal van dit verhaal; ‘de jeugd die aan een oudere raad geeft wordt niet aangenomen omdat die al zoveel ervaring heeft.’
Spreekwoorden.
Het is als met de koeien van de farao, er is geen goed aan te doen. =Zinspeling op Genesis 41: 1-4 en 17-21 en 26-31. De zeven vette koeien werden opgegeten door de zeven magere koeien en die magere koeien bleven even mager als voorheen.
Wat geeft het als een koe een emmer melk geeft en hij schopt het weer om? =Overleg is meer dan het halve werk.
Koop je buurmans koe en trouw je buurmans dochter. =Zoek niet in de vreemde als het goede vlakbij is.
‘Wie pleit om een koe.
Geeft liever een toe’. =Een mager vergelijk is beter dan een vet proces.
Men noemt geen koe bont of er is wel een vlekje aan. =Naar een gerucht over iemand bestaat er altijd wel wat waarheid of geen mens is volmaakt.
De koe bij de horens grijpen. =Een lastige zaak flink aanpakken.
Oude koeien uit de sloot halen. =Vergeten zaken weer oprakelen, het zijn koeien die al lang verdronken zijn.
Hij beloofde koeien met gouden horens. =Hij stelde allerlei schone dingen in ‘t vooruitzicht waar nooit iets van komen zal.
De koe is vergeten dat hij ooit kalf is geweest. =Ouders vergeten wat ze graag deden toen ze zelf jong waren en staan dit aan hun kinderen niet toe.
Zijn koetjes op het droge hebben. =Binnen zijn.
Zij praatten over koetjes en kalfjes. =Over alledaagse onderwerpen, zie Jezus Sirach 38:25.
Hij is zo levendig als het vogeltje dat koe heet. =Schertsend als iemand traag of lusteloos is.
‘Geen koeien, geen moeien’. =Boerenspreekwoord. Wie geen bezit heeft, heeft ook geen zorgen.
Die de koe koopt heeft het kalf toe. =Wie een weduwe trouwt heeft voor haar kind te zorgen.
De koeien eten met vijf monden. =Gezegde van de boer als de koeien in de natte weide lopen en met vier poten veel meer vertrappen dan ze opeten.
Daar is geen koe bij over stuur. =Dat is het ergste ongeluk niet.
De een mag een koe stelen, de ander mag nog niet over het hek kijken. =Wie in de gunst staat mag alles doen, maar van anderen wordt het minste kwalijk genomen.
Hij is zo dom als het achtereinde van een koe. Ook wordt dit van een varken gezegd.
Als een koe birst steken de anderen de staart omhoog. =Als er een in het gezelschap wat geks doet dan doen ze het allemaal na. (birst doen de koeien als ze met de staart omhoog door ‘t weiland hollen)
Die de koe toekomt vat hem bij de horens. =Ieder moet voor zijn eigen zaken opkomen
Melk de koe, maar trek ze de spenen niet af. (G. Gezelle) .= Men moet niet te veel vergen, niet meer dan menselijk is.
Een vette koe denkt niet dat een magere man moet leven. =Wie zelf genoeg heeft denkt niet aan de zorgen van een ander.
Hij heeft een melkkoe. = Hij heeft iemand die hem altijd weer aan geld helpt.
De koe trekt de melk op. =Gezegde als iemand zijn verzekering of beloftes niet nakomt. Letterlijk als men bij het melken niets krijgt. Dat kan gebeuren doordat de melker het vak niet verstaat, een zere speen of met de tijd van kalveren.
‘Zij bij de koeien
En hij bij de brei
Dat is de verkeerde boerderij’. =De man moet zorgen voor t bedrijf en de vrouw voor de keuken.
Hij heeft een bord voor de kop. =Hij is buitengewoon brutaal, hij gaat overal maar op in. Een koe die niet in het land wil blijven krijgt een plank (bord) voor de kop zodat hij niet zien kan waar hij loopt en dus bang is in de sloot te raken. Dit komt vooral bij stieren voor. In Groningen ‘hai het n bolbred veur’. De bol is de stier en een bred is een plankje.
De Augiasstal reinigen. = Een buitengewoon vuile boel opknappen. Koning Augias had, volgens de Griekse overlevering, een stal van drieduizend runderen die hij in geen dertig jaar had schoon gemaakt. Dit moest Hercules nu opruimen. Hij leidde er twee rivieren door, de Alpheus en de Peneus.
De heilige koe. De auto, dus iets dat bijzonder is, mogelijk naar de heilige koeien van India.
Kalf.
Shakespeare, Winters Tale i, 2, 124.
‘The steer, the heifer, and the calf. De stier, vaars en kalf’.
Herbarius in Dyetsche, ‘Vituli of een kalf, terstond als het geboren wordt gaat het vanuit zichzelf naar zijn moeders borsten op zoek en wordt daar mee gevoed. De kalveren, net als het paard, worden geboren met op hun voorhoofd een zwarte vlek waarvan de wichelaars of waarzeggers zeggen dat het een ontsteking van de minne is, deze vlek trekt de moeder, als ze aan haar borsten komen, met etter en al af.
Kalveren zijn goed van voedsel, licht te verteren en laten groeien’.
Het kalf werd voor een grote lekkernij gehouden en om die reden al vroeg vetgemest, Horatius: ‘Het kalf wordt vast gemest, hetgeen ik slachten zal.
Naar mijn gegeven woord, als ik naar mijn verlangen.
U zal gezond en fris in ‘t vaderland ontvangen’.
Ook in de bijbel spreekt men van mestklaveren en van het gemeste kalf, als het met koren gemest en vet gemaakt is, 1 Sam. 27:24. Deut. 35, waar ze niet gemuilband mochten worden. Om deze dieren tot de arbeid te laten wennen moest men erachteraan zitten met gesels, met vlegels, met stokken en ander tuig. Waarom ook de Schrift spreekt van ongetemde kalveren. Men vindt ook het spreekwoord, ‘met iemands kalf ploegen’, Richt 14:18. Men leest van een ongetemd kalf dat zijn nek nog niet heeft gebogen of willen buigen onder het juk en daarom tot slagen en geselingen tot onderwerping en gedienstigheid gebracht moet worden. De Griekse dichter zegt: ‘Een ongetemde vaars die nooit onder het juk is gebracht.’ Dus vergelijkt Horatius een jonge maagd met zo’n kalf:
‘Zij kan haar nek om hare jonge jaren.
Niet buigen onder ‘t juk van daar ze mee zal paren.
Zij kan de stier, die raast van dolle min.
Nog niet verdragen naar haar zin’.
Op deze wijze moest Ephraim tot gedweeheid gebracht worden, Jesaja 31:18 en vgl. Hosea 4:16.
Het gouden kalf, Exodus 32, Deuteronium etc., de Egyptische Apis.
Men spreekt van nuchtere kalveren en verstaat er voor die kalveren die huppelen, springen en weelderig zijn, gelijk vitali (viool) in het Latijn gebruikt wordt voor dartel zijn en wordt toegepast op jonge luiden wiens hoofd nog ongestoten is. Zij zijn losbandig, wulps en dartel geweest als kalveren, Deut. 32, Jer. 31:11.
Spreekwoorden.
Het type van domheid en onnozelheid.
Een kalf van een jongen.
Als het kalf verdronken is, dempt men de put.
Het gemeste kalf slachten.
Kalverliefde, in het voorjaar kan het kalf ook zo opgewonden zijn.
Moon-calf.
Tempest ii, 2, 111 ‘moon-calfs’.
Men meende vroeger dat de maan een slechte invloed kon hebben op het verstand van kinderen, een domkop werd dan ook maankalf genoemd. Zo kan de maan ook van invloed zijn op de gedaante, wat hier bedoeld wordt, zodat een maankalf een misvormd wezen is.
Vondel.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe CIX.;
De Leeuwe, Koe, en ’t Schaep;
‘Een Leeuw, Koe en Schaap, die togen op jacht
En hebben door hun vangst een Hart daar van gebracht
’t Welke van de sterke Leeuw verscheurd zijn in vier delen
Heeft daar naar zijn lust dus weten om te spelen
Het eerste komt mij toe, omdat ik Koning ben
En ’t ander, nu ik me in ’t jagen meester ken
En ’t derde voor de moeite en arbeid van het scheiden
Wie ’t vierde deel begeert, die moet zo lang beiden
Dat hij ’t uit mijn vuist en kluiven ’t mij onttrek
En zich opzetten tegen mij, en snoere hierna de bek
Let hier op redelijk volk, met leeuwen of met Beren
In geen bond te treden, of wrede overheren
Zij scheiden naar hun zin. De arme wordt verdrukt
’t Gaat met hen zo ze ’t wil, de feller doen gelukt
O woekeraars, gij speelt ook deze parten
Gij rooft het armen goed en maakt haar droef van harten
Neemt pand en hoge rente, drie dubbel interest
En toont noch onnozele schijn, als was gij van de best
De onnozele wacht zijn deel en vind zich geheel bedrogen
Vast is de woekeraar in zijn kaak gevlogen
De Leeuw rooft met geweld, de Wolf door valse schijn
Zo toont het kwade gespuis, dat zij baatzoekers zijn’.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe LXXXVIII;.
De Ezel, Buffel, Cameel, en Muyle;
‘‘t Lang halzige kameel, de ezel afgedreven
’t Last dragende muilpeerd, en de Buffel, zat van ’t leven
Zich vonden tezamen vergaard in een laag dal
Elk klaagde zijn verdriet en dagelijks ongeval
Om dat elk volgen moest zijn heren last en wensen
En dienen tot gerief en slavernij der mensen
De Ezel, lang geoord, die kreet uit ongeduld
Hij was aan zulke slag en arbeid niet verschuld
Hij wilde zich ontslaan en niet langer dus kruipen
En voortaal oefenen in het vreten, slempen en zuipen
Dit bestraften al de andere drie in zijn domheid al te rouw
En raden dat hij met die staat niet vergenoegen zou
Want het slavernij te willen ontgaan is moed verloren
Omdat, zeiden zij, wij tot slaven zijn geboren
Hoe menige plompaard nogal stribbelende bepleit
’t Ontgaan van het dienstbare juk, dat hem is opgeleid
Maar i’s is vergeefs gewoeld om ’t voorschrik te verschrijven
Want die een ezel is, moet een ezel blijven’.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe XXIX.;
De Hont op ’t hoy, en den Os;
‘Het krom gehoornde beest die de hooiberg hongerig raakte
Waar een grauwe Dog zijn bed en nest van maakte
Die, al hij gewaarwerd de komst van de grote Stier
Heeft hem afgeweerd van ’t hooi met veel getier
Zo heeft ’t verhongerde dier zijn droeve stem verheven
Hee makker! Gun mij ’t hooi, en houdt me bij ’t leven
’t is ’t enigste wat ik heb, gij hebt geen hooi van doen
Hooi mindert uw honger niet, noch kan ’t Honden voen
Neen, zegt de Blaffer, neen, zorg ervoor fluks deze plaats te ruimen
’t Is waar, ik eet geen hooi, maar ’t hooi is mij als pluimen
’t Hooi laat mij slapen zacht, ’t is ’t bed van mijn kooi
’t Brengt rust en wellust aan, dus pakt u van mijn hooi
Zoiets is de boze aard van veel brooddronken mensen
Die in wellustigheid naar haar lust en wensen
Onnuttelijk verdoen, ;t geen de arme ontbeert ter nood
En weigeren in haar weelde den hongerige ’t brood.’
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe XXXIII;
Den Osch en de Vorsch;
‘De Vorsch benijdde dat ’t gehoornde beest afsnoeide
Het lis en ’t groene kruid, dat bij zijn poelen groeide
En zwellende onbedacht, van haat en afgunst dul
Bestond hoe klein en teer te snorken op de Bul
Tot dat hij borst in tweeën, door grootsheid opgeblazen
Besprengende met bloed en vochtigheid de grazen
O, riep ’t viervoetig dier, wat dulle razernij
Bevangt dat u zich zo opstelt tegen mij
Dat gij tederheid en zwakheid gaat vergeten
En durft tegen mij met worstelen te meten
Leergierige leer al hier, dat ieder een voor al
Een grotere sterkte voor zijn zwakheid stellen zal
Dat mindere tegen meerdere, in macht onvergeleken
Zich wacht de hanenkam of pluimen op te steken
Wie zich aan de prikkel stoot, verplet zijn eigen hoofd
Wijs is hij die zichzelf niet al te veel gelooft’.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe XXXX;
De Os en de ghemeste Koe;
‘Een os, die zwaar gejukt de trage ploeg moest slepen
En gestadig werd gedreigd met ’t luid geklats der zwepen
’s Avonds werd gestald, amechtig, mat en moe
En rusten naast de krib van een gemeste Koe
Die schamper de spot dreef met al zijn slavernije
Omdat zij leefde in weelde en huppelde als vrije
Maar eindelijk werd de Os gewaar, en nam wel acht
Dat de gemeste Vaars met de bijl werd geslacht
Waarom hij zijn staat voor de ander heeft geprezen
Want hij had de slag van de bijl niet te vrezen
En koos zijn slavernij noch liever een wijl
Dan in wellust opgevoed te worden voor de bijl
Wie ’t einde gade slaat van de goeden en de kwaden
De korte wellust zal verfoeien en versmaden
De wellust is wel zoet in de uiterlijke schijn
Maar kan van druk en rouw niet afgescheiden zijn’.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe LXIII.;
Stier en Ram;
‘De kromgehoornde Ram begeerde dat de benden
Der witgewolden hem als haar Koning erkenden
Vermits zijn voorhoofd met twee hoornen was versierd
Waarmede hij in tijd van nood hij dapper weer mocht bien
’t Ontwapent weerloos vee, de witgewolde Vliezen
Genoodzaakt uit ontzag de Ram tot hoofd te kiezen
Bevestigden zijn eis, de Bok uit hovaardij
Om te erven noch een rijk en groter heerschappij
De Stier met strijde uitdaagde en dacht hem te verkloeken
Het grote beest gereed niet verre en was te zoeken
Maar liep de Ram op ’t lijf, al wat hij rennen mocht
Die fluks verslagen stak de benen in de locht
Wie boven zijn macht te stout en zeer vermeten
Eens ander zijn kracht bespot, en gaat zichzelf vergeten
Veel lichter als meent vernedert zal worden
Want hoogmoed, zo men zegt, gaat altijd voor den val’.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe XIX;
Een herder ende een Aff-Godt;
‘Een Ossenherder, tot afgoderij genegen
Aanbad een houten God om rijkdom en zegen
Hij lag op ’t aardrijk neer, en bad de Godheid aan
Op dat het heilig hout hem van armoe mocht ontslaan
Maar als hij, moe gebeden, naar blinde luiden zeden
Noch schat noch rijkdom kreeg tot loon van zijn gebeden
Hij met een stalen ax de afgod ging te keer
Die brekende de hals viel van ’t hoogaltaar neer
Uitstortende een schotel van schijven, die (uit zorgen)
Daar iemand die voortijds had verborgen
Vandaar dat de herder sprong van vreugde, en riep o Godheid mijn
Uw weldaad niet verboden, maar wou gedwongen zijn
Wat weldaad iemand doet met kracht daartoe gedwongen
Diegene ontbeert de lof op de ontvangers tongen
Wie gewillig als vanzelf zijn naaste deugd bewijst
Veroorzaakt dat men hem voor zijn mildheid prijst’.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe LXXIX.;
Stier en ’t Muysken;
‘De horendrager Stier die zichzelve Koning noemde
Van al ’t viervoetig vee, en al wat de hoornen kromde
Beroemde dat hij braveerde aan elke kant
Ja, zelfs te boven ging aan een sterke Olifant
De Leeuw, de Beer, de Wolf en wrede Panterbeesten
En alles wat zich houdt in dalen en foreesten
Terwijl hij dus roemt, kruipt een Muis uit haar hol
En bijt de Stier in ’t been, dat hij, van gramschap dol
Zijn leed te wreken tracht, en ’t Muiske wil vervolgen
’t Welk hem in het hol ontvlucht, zo brult hij zeer verbolgen
Want telkens als hij zich wil wreken van zijn leed
Loopt ‘t diefke in zijn hol, dat hem zo schandalig beet
Hoe groot een Koning is door al zijn heerlijkheden
Zo kan een onderzaat, en minder onderdaan
Hem door kloekheid noch veel hinders brengen aan’.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/