Hagedis

Over Hagedis

Scincus, Bijbel, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,

Uit Gessner.

Naam, etymologie.

Lacerta, Latijn voor hagedis.

Hagedis. Hagedisse was het in 1567 waarnaast aechdisch en midden-Nederlands haghetisse ontstaat onder invloed van haag, verder eghedisse en zo ook het oud-Saksisch githassa, oud-Hoogduits Egidehsa (nu Eidechse) en oud-Engels aoexe tot ask.

Het Engelse lizard komt van oud-Frans lesard en dit van Latijn lacertus.

Het Griekse saura betekent een hagedis.

Taboe.

In Nederlandse dialecten zijn er talloze bijvormen wat erop kan wijzen dat het dier een zekere vrees inboezemde zodat er taboeverschijnselen ten opzichte van het woord bestonden.

In Noord-Germaanse gebieden vinden we weer een ander woord. In oud-Noors is het eola of eyola terwijl daarnaast namen als in Deens fireben, Zweeds fyrfota en oost-Frans catrepis (uit Latijn quadrupedia, (vier voeten) heel duidelijk op taboe omschrijvingen wijzen. Dat betekent dat de overgeleverde woorden daar de invloed van hebben ondergaan en een verklaring ervan vrijwel onmogelijk wordt. In het eerste deel, egi, zou men verwantschap met het oud-Indisch ahi, Grieks ophis: slang, vermoeden.

Soorten.

Van de reptielen hebben de hagedissen de meeste soorten. De hagedissen hebben een lang gestrekt lichaam met een zeer lange staart. De vier poten zijn zo kort dat bij gewone gang de buik over de grond sleept. De staart dient bij vele als wapen, deels om er zich sprongsgewijze mee te bewegen. Naar de huidbekleding worden ze in drie groepen ingedeeld.

De krokodillen of pantserhagedissen zijn de draken van de sagen en werkelijk, al bezitten ze geen vleugels en spuwen ze geen vuur, ze zijn toch vreselijk genoeg. De hoornschilden die in dwars rijen het lichaam bekleden zijn zo hard dat een gewone loden kogel er gemakkelijk op af stuit.

De tweede groep der hagedissen heeft een met schubben bedekte huid. Daartoe behoort de wonderlijke kameleon die in Afrika thuishoort. Een aantal hagedissen vormen de overgang tot de slangen, daartoe behoort de hazelworm.

Tot de derde groep der hagedissen behoren dieren die in plaats van een geschubde een gerimpelde huid bezitten en geen of alleen voorpoten hebben zoals de dubbelloper, Amphisbaena fuliginosa, (Grieks amphis; tweezijdig, banein, te gaan, mythologisch mieren etend serpent met een hoofd aan elke kant, en roetkleurig) die nog door de bewoners van de Antillen als genees- en heelmiddel zeer gezocht is. Waarschijnlijk is het geloof in de heelkracht van dit dier ontstaan door zijn wonderlijke herstellingsvermogen omdat het de verloren gegane lichaamsdelen spoedig terugkrijgt.

Vorm.

Uit www.ijon.de

In ons land leven twee bruinkleurige hagedis soorten.

De ene is de gewone hagedis of zandhagedis, Lacerta agilis, (vlug, lenig, slangachtig) Het is de zandhagedis die in de duinen eidas, in Gelderland en Overijssel everdas en in het land van Kuik egetis genoemd wordt.

Het is een allerliefst, flink diertje van ongeveer een zeventien cm lengte.

De kleur is zeer verschillend, alleen de kruin en staart zijn altijd bruin.

Het leeft op zanderige en begroeide plaatsen en houdt zich bij koel of regenachtig weer steeds in gaten van de grond verborgen en maakt bij warm weer jacht op insecten.

De winter brengt het diertje in een hol slapende door.

Het wijfje legt in juni zes tot acht eieren in het mos en laat die door de zon uitbroeden.

Merkwaardig is het afbreken van de staart als je het diertje daaraan vastgrijpt. Niet zelden ontkomt het hierdoor nog op ’t laatste ogenblik aan de vijand. De staart groeit weer aan hoewel die iets minder lang wordt.

Uit www.reptarium.cz

De ander is de kleine hagedis, de levendbarende hagedis, Zootoca vivipara (Lacerta vivipara) (levendbarend) De komt op vochtige gronden voor en gaat zelfs het water in. Engels viviparous lizard, Duit Waldeidechse.

Bestiaria.

Het volgende dier dat in de Physiologus wordt genoemd is de hagedis die wanneer hij op zijn oude dag blind wordt in de spleet van een muur kruipt die naar het oosten kijkt en zijn kop uitstrekt naar de opkomende zon wiens stralen zijn gezichtsvermogen herstellen. “Zo ook, o mens, u die het oude kleed aanhebt en wiens hart verduisterd is, zoek de muur van hulp en wacht daar totdat de zon van gerechtigheid die de profeet de dageraad noemt opkomt met genezing kracht en verwijdert uw geestelijke blindheid.” Voorstellingen van een hagedis die langs een muur rent of uit een spleet erin gluurt, hetzij gebeeldhouwd in steen of in hout gesneden, zijn niet ongewoon in middeleeuwse kerken, vooral onder de versieringen van het koor. Het was niet alleen de willekeur van de architect die het reptiel daar plaatste, maar zijn aanwezigheid is te danken aan zijn betekenis als symbool van de regenererende en verhelderende invloed van het evangelie.

Bijbel.

Verschillende Hebreeuwse namen worden als hagedis vertaald. Er zijn in Palestina een veertig soorten, van een paar cm lengte tot meer dan honderd twintig cm.

Ze staan in de voedsellijsten van Deuteronomium en Leviticus. Dit met een uitzondering waarvan men denkt dat het een reptiel is, ‘tinshemeth’ verschijnt ook in de voellijst van verboden voedsel.

De landkrokodil of iets dergelijks van Leviticus 11:29, als onrein dier, zal wel een varaan geweest zijn, die wordt vlak voor de hagedis genoemd. Herodotus beschreef de varaan als landkrokodil.

‘Tinshemeth’ is een moeilijk woord, hoewel anderen dat voor een mol houden, wat onmogelijk lijkt, het komt van een wortel die ademen betekent of geverfd. Onder de vogels komt de naam voor onder uil. Het is mogelijk dat een woord staat voor twee verschillende soorten dieren.

‘Tasb’ wordt soms vertaald als schildpad, grote hagedis en landkrokodil. De traditie heeft die lang geïdentificeerd met de gedoornd staart hagedis van het geslacht Uromastyx die meer dan een halve meter lang wordt. Zijn Arabische naam dhubb of dhabb lijkt op het Hebreeuwse. Er zijn verscheidene soorten, de gewoonste is Uromastyx aegyptius (uit Egypte). Een kleinere en meer gekleurde soort is Uromastyx ornatus (versierd). Die leven in de woestijnen en zijn stevig gebouwd met een krachtige gedoornde staart, korter dan het lichaam dat bij verdediging gebruikt wordt. Ze trekken zich terug in een hol waarbij ze de uitgang met de staart verdedigen. Deze dag-hagedissen zie je soms in de dierentuin, ze leven van planten. Ze worden gegeten door de Arabieren die ze wel kweken als voedsel.

‘Anaqah’ wordt wel vertaald als fret, gecko, egel of spitsmuis. Gekko is de meest waarschijnlijke. Dit Hebreeuwse woord wordt ook wel vertaald als zuchten, brullen en uitroepen. De gekko’s zijn de enige hagedissen waarbij een werkelijke stem wordt gevonden. De naam komt van het Maleise ‘gecoq’, het is een imitatie van zijn twee regelige roep. Sommige soorten hebben een typische roep, ‘klik, klik’ of iets dergelijk. Dat geluid maken ze alleen overdag. ‘s Nachts bewegen ze zich geruisloos voort met wijdgeopende pupillen hun prooi zoekende. Dat zijn meestal insecten. Het zijn dus levende vliegenvangers en zijn daarom graag geziene gasten in huizen. Het meest opmerkelijk aan deze gekko’s is hun mogelijkheid om gladde oppervlaktes te beklimmen vanwege de vele kleine haren die ze onder hun tenen hebben die zijn zo fijn dat ze de kleinste ongeregeldheden in het oppervlak kunnen vastpakken. De rotsgekko Ptyolodactylus puiseuxi, komt geregeld voor in rotsen en gebouwen. Dit dier is het meest actief in de avond, in het voorjaar als de nachten koel zijn dan warmt het zich ’s ochtend in de zon en is het beste te zien.

Om deze reden wordt de ‘semamith’ van Spreuken 30:28 ook gezien als gekko en geen spin. Spreuken 30:24-28, ‘De spinnenkop grijpt met de handen en is in de paleizen der koningen’. Het woord semamith, als spinnenkop vertaald, komt alleen hiervoor. Er zijn nog twee plaatsen waar de Statenvertaling van spinnen spreekt, namelijk in Job 8:14b ‘zijn vertrouwen zal zijn een huis der spinnenkop’ en Jesaja 59:5: ‘zij weven spinnenwebben’. In de grondtekst staat in beide gevallen akkabisj wat in verband met de rest van de tekst niet anders vertaald kan worden dan ‘spin’. Algemeen wordt semamit dan ook niet vertaald als spin, maar ‘hagedis’.

Spreuken 30:24,28, de hagedis wordt toch bij de wijste van de dieren gerekend. ‘Deze vier zijn de kleinste op aarde, doch zijn bovenmate wijs; de mieren zijn een volk zonder kracht, toch bereiden zij hun spijs in de zomer, de klipdassen zijn een machteloos volk, toch maken ze hun woning in een rots; de sprinkhanen hebben geen koning, toch trekken ze gezamenlijk in goede orde op, de hagedis kan men met de hand grijpen, toch is zij in des konings paleizen’.

‘Leta’ah’ hagedis. Dit wordt overal aangenomen en wordt bevestigd door het gebruik van de Hebreeuwse naam in de Talmud. Dit zijn de gewone Europese hagedissen zoals de gewone groene hagedis. Het zal wel een algemene naam zijn voor de middelmatig grote hagedissen.

‘Chomet’, slang of zandhagedis. De eerst lijkt onmogelijk te zijn. Met de term zandhagedis wordt op een bepaalde hagedis gedoeld die in het zand leeft wat de wortel is van dit Hebreeuwse woord. Dit zou de stinkhagedis zijn. Deze dieren worden door de Joden gemeden maar door de Arabieren gegeten. Ze moeten dit beest gekend hebben vanwege hun reis uit Egypte.

Scincus.

Uit Gesner.

Scincus officinalis, Laur. (geneeskrachtig), is de gewone skink, Engelse skink die soms slangenhagedis genoemd wordt en in Duits Glanzschleiche en Skink vanwege zijn gladde, gestroomlijnde bouw. Ze zwemmen min of meer in het zand. Ze zijn vijftien cm lang met violette, na de dood zwarte banden. De onderkant is grauwachtig groen. Dit beest werd vroeger gedroogd en tussen aromatische kruiden verpakt en in de apotheken gebracht waar het voor bijgelovige gebruiken aangewend werd. Het stond als afrodisiacum en krachtig werkend middel bij verschillende ziektes in grote roep.

Dan is er nog de zeeskink, Duitse Meerstinz, Erdkrokodil of Stinzomarin, Stillens marinus. (Scincus scincus)

Gart der Gesundheit; ‘Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Scincus spreekt dat dit is een diertje en dat vindt men in de beken in Egypte en Lombardije.

Dit is gesteld gelijk de sprinkhanen, alleen dat het geen vleugels heeft. Deze diertjes zijn de besten die in de mei gevangen worden en zo ze werpen en de grote zijn beter dan de kleine. In het boek Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat dit is heet en droog in de derde graad en spreken dat dit is een visje en lijkt op het vergiftige dier Lacerta genaamd en die aan deze kant van de zee gevangen worden zijn de beste. Dit visje zout men en daarna zo laat men die drogen. Avicenna libro ut supra spreekt dat dit goed is de verkouden leden, die met het vet gesmeerd. Dat water daarin die gezouten zijn vermeerdert coïtus, daarom veel meer zijn vlees gegeten aan de staart. Deze visjes gegeten met diamargariton of diapenidion vermeerdert erg zeer coïtus, dat is vleselijke begeerte. Dit diertje heeft in de staart geen vergif. In de apotheken vindt du die want het wordt gebruikt tot veel artsenijen.

Dodonaeus als hij over Orchis spreekt; ‘De tweede soort van Satyrium, Erythronium toe genoemd, heeft zaad dat op het lijnzaad lijkt, maar groter dan dat, sterk en vast, blinkend en glad wat ook geloofd wordt geschikt te zijn om de begeerlijkheid en macht van vleselijke verzameling te bevorderen net zo goed als de Semcus, dat is Egyptische hagedis of aard krokodilletje. Het zaad van deze bloem heeft dezelfde kracht om de onkuisheid te verwekken die de Scincus of kleine aardkrokodil plag te betonen’.

Deze kleine zogenaamde aardkrokodil uit steenachtige gebieden van Arabië, Egypte etc. kwam vroeger dood en gedroogd over Marseille of uit Italië over Venetië als een werkzaam artsenijmiddel naar onze apotheken en men vindt nog tegenwoordig hier en daar er exemplaren van. De beste zijn groot, dik en lang, wit, zwaar en niet beschadigd. Het was een bekend afrodisiacum om in de meisjeskamer te gebruiken en werd daarom door boerenknechten wel op de apotheek onder de naam Stinke-Marie gevraagd om ze heimelijk te gebruiken.

Bestiaria.

Uit Maerlant, ‘Lacerta is een klein serpent dat men in vele landen kent. Vier voeten heeft het, zoals wij het weten, en zijn tong is in tweeën gespleten. Zijn venijn is niet zo zwaar als van de anderen, weet voorwaar, kleine jongens die ze dragen. Als sommige boeken ons gewagen dat de moeder ze alle verslaat totdat een die haar ontgaat, die wreekt zich op vader en moeder, beide zusters en broeders. In India, hoor ik gewagen, vind men die vierentwintig voeten dragen, van gedaante schoon en klaar’. De ouden verslinden de jongen zo gauw als ze uitgebroed zijn behalve diegene die hij toestaat om te leven en dat is de meest brutaalste. Toch wordt die daarna ook door de ouders verslonden.

Ze leven samen in koppels, als er een gevangen wordt dan wordt de ander gek en springt op diegene die de ander genomen heeft.

Ze zijn vijanden van bijen en vechten met allerlei soorten serpenten.

En ‘Scaura, draagt ook venijn, Jacob zegt het en Solinus. Als het oud is dan wordt het blind en als het zijn fout kent zoekt het een weg waar een gat staat dat ten oosten heen gaat en daar staat het voor en ziet en als de zon rijzen gaat dan vernieuwt het eer het is lang zijn zien aan de zonsopgang. Mensen, al bent u blind geworden, keer uw hart naar de Oriënt waar de fraaie zon oprijst en al bent u blind, u wordt gewezen, u zal van hem ontvangen zijn licht die niemand doet dan recht’.

De hagedis verbergt zich in de winter in holen en schoorstenen en zijn gezicht neemt af, in het voorjaar komt hij tevoorschijn en merkt dan dat zijn gezicht slecht is. Hij verandert van plaats en zoekt een plek uit op het oosten en opent telkens zijn ogen naar de zonsopkomst tot de vochtigheid in zijn ogen opgedroogd en de mist vertrokken is die de oorzaak was van zijn slechte zicht. Doordat de zon haar beschijnt wordt ze weer ziende. “Alzo zal de Mens, die de oude zonde heeft, zich tot Christus bekeren, die de echte Zon is”.

Venijn.

Shakespeare, ‘iii King Henry VI’, ii, 2, 138 “Venom toads, or lizard’s dreadful stings.’ ‘Gelijk een gitpad of hagendissen stekel’.

De groene hagedis heeft een smaragdgroene huid die in de zon als een echte edelsteen blinkt. Het is de smaragdhagedis, de Gruneder van de Duitsers en de Gruenz in Tirol.

De hagedis is een klein beest die op zijn rug schijnende spikkels heeft alsof het sterren zijn.

De hagedis is zo het tegengestelde van de schorpioen die de hagedis vreest en zich ongemakkelijk voelt als ze een hagedis ziet.

Het venijn van de hagedis is dodelijk, de remedie hiertegen wordt gemaakt van het gestampte vlees van de schorpioen.

Symbool van slaap en dood.

Ze blijven met vochtig en koel weer in hun schuilplaatsen maar zo gauw de zon schijnt komen ze voor de dag om zich in haar stralen te koesteren. Als zon- en lichtvriendin is de hagedis aan Apollo gewijd. Een waarzeggers geslacht uit Sicilië, de Galeoten, leidt de oorsprong van de hagedis van Apollo af. Daardoor zijn ze symbolen van het licht. Tweemaal per jaar veranderen ze van huid en zo zijn ze het symbool van wedergeboorte en verjonging en worden zo afgebeeld op wierookvaten.

Men mag ze niet doden omdat hun geraamte een voorstelling van het lijden van Christus geeft.

Uit Gessner.

Gebruik.

De hagedis leeft meestal van dauw en toch is het een trots beest en mooi gekleurd, maar het is wel venijnig. Want de ergste medicijn wordt van de hagedis gemaakt want als hij dood gevonden wordt in wijn dan wordt het gezicht van diegene die het drinken bedekt met vuile schurftplekken.

Vanwege de zalf die het voorwerp is voor hoeren om er zich mooi mee te maken moet je de hagedis doden.

De gal van de hagedis die in water gestampt wordt zorgt ervoor dat wezels daar vergaderen waar het gelegd wordt.

Als je het voorhoofd insmeert met hagedissenvet word je onzichtbaar.

De as van groene hagedissen vermindert littekens in het lichaam tot de gewone kleur. Dioscorides meldt dit al: “De kop van een hagedis die afgesneden wordt trekt splinters uit en alles wat zich in het lichaam vastgezet heeft en verdrijft gewoonlijk ook wratten’.

Als je de lever in een holle tand doet zorgt ervoor dat de pijn verdwijnt.

Breuken van kinderen heelt men door ervoor te zorgen dat ze in slaap gebeten worden door een groene hagedis die aan een stok gebonden is en in de rook hangt. Zo gauw als het dier sterft heelt de breuk. Of men vangt een mannelijke hagedis, die heeft onder de staart een kleine holte, laat die door een gouden, zilveren of een purperen doek heen bijten in de breuk, doe het dier dan in een nieuwe beker en zet die in de rook.

Hagediseieren doden direct, behalve in een remedie van valkenmest en pure wijn. Als ze gemengd worden met olie zorgt het ervoor dat het haar op een man opnieuw groeit.

Als groene hagedissen een man zien komen ze direct bij hem en leggen hun hoofd met veel verering tegen zijn gezicht.

Het nut van deze groene hagedissen is vanwege hun huid en gal om appels van rotting te vrijwaren en rupsen weg te houden door de huid aan de top van een boom te hangen en door de appels met de gal aan te raken.

Ze vangen niet alleen insecten, vroeger wist men er nog op andere wijze voordeel uit te halen. Als de stam van een boom met de groene hagedis besmeerd wordt zullen de appels aan de boom niet vuil of wormstekig worden.

Het gehele dier dat gespleten is en neergelegd wordt op de schorpioensteek maakt die onschadelijk.

Folklore.

Neem een hagedis en snij zijn staart er af, neem wat eruit komt want het is als kwikzilver. Neem dan een kaars en bevochtig die met olie en doe die in een nieuwe lamp en steek die aan dan zal het huis schitterend verlicht worden in wit of zilver.

Er is geen dier meer bedrieglijker dan de hagedis. Toen een zeker man een vette en grote hagedis had gevangen haalde hij de ogen eruit met een koperen instrument en deed de hagedis in een nieuwe aarden pot die twee kleine gangen had, groot genoeg om te ademen, te klein om eruit te kruipen. Daarin deed hij ook vochtige aarde en een zeker kruid, verder een ijzeren ring waarin een agaat was met de afbeelding van een hagedis erop. Hierop had hij negen deksels waarvan hij er elke dag een weghaalde, op de laatste dag kwam de laatste aan de beurt en opende hij de pot weer. De hagedis zag weer evengoed als voor de tijd dat z’n ogen uitgestoken waren.

In de desserts van Libië is een hagedis die nooit drinkt, gooi je wat water in zijn muil dan sterft die onmiddellijk.

Ziet een bruid onderweg naar de kerk een hagedis lopen dan is dat een slecht voorteken. Haar huwelijk zal ongelukkig zijn.

Loopt een hagedis over de hand van een vrouw dan is het een gunstig teken, ze zal een goede naaister zijn.

Heksen.

Heksen heetten in oude tijden hagedissen, vandaar dat die diertjes in het volksgeloof niet goed staan aangeschreven. Een zware beschuldiging tegen heksen luidt dat ze gemeenschap met de duivel hebben waarvan het gevolg kan zijn dat daaruit hagedissen geboren worden. Ook met gewone vrouwen kan dit het geval zijn. Een sage weet te vertellen dat een meisje uit pronkzucht zich aan de boze overgaf en na enige tijd twee hagedissen, een manlijke en vrouwelijke ter wereld bracht.

De hagedissen zijn, zoals men in Schwaben vindt, prinsessen die wegens hun ijdelheid in dieren verwenst en veranderd zijn. De staart zou hun lange haar geweest zijn.

Ze zijn soms menslievend.

Een man was eens ingeslapen in een bos. Tweemaal wilde een slang hem in de mond kruipen. Toen hij het een derde maal wilde doen beet een hagedis die de man wilde redden in een vinger van zijn linkerhand die op de borst lag. De man sloeg van zich af en wierp daardoor de slang weg. Wakker geworden zag hij dat de slang de hagedis wilde doden maar dat die ontkwam door in de grond te kruipen.

Moloch.

Uit Maerlant, ‘Molocius, schrijft Adelinus hier, is een vreselijk onaanzienlijk dier. Men vindt ze in menig wild land. Het is de hele wereld vijand. En het schijnt te wezen een zaak geschapen ter wereld wraak. Zijn tanden zijn scherp en lang, zijn beten groot en sterk, wat het zo ontmoet strijdt het aan en vecht zeer tegen de man en laat hem mede zeer vrezen, maar de kinderen onnozelheid ontziet het, dat is geen sage en schuwt zeer hun slagen. Dus merkt men het in deze manier dat God maakt wreedheid van die dieren voor zulke zaken dat het geen wraak of schade of letsel doen zou aan diegene die zonder smetten zijn’.

Molog of Molech. De kunstmatige uitspraak van de god van Fenicie Melech, Malk of Milk: koning, die ook in Israël werd vereerd. Die naam die in het O. T. geregeld voorkomt ter aanduiding van dingen die men verafschuwt bestaat daarin dat men de naam uitspreekt met de klinkers van het woord ‘bosjet’: gruwel. Zo werd het tot Molech. De Griekse vertaling van het O. T. heeft Moloch. De god werd vereerd met mensenoffers welk gebruik in de Statenvertaling werd aangeduid met de term; door het vuur laten gaan, vergelijk Leviticus 21: 21, 2 Koningen 23; 10, Jeremia 32; 35 en anderen.

De moloch is nu een soort hagedis in Australië, de bergduivel, Moloch horridus. Het heeft zijn naam van de sombere godenleer van de Kanaäniet.

Spreekwoorden.

Een nijdas, ontevreden mens. Vermoedelijk uit ‘n eidas: hagedis, zie de Duitse naam.

Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/