Zangertjesfamilie

Over Zangertjesfamilie

Fitis, tjiftjaf, fluiter, tuinfluiter, spotvogel, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,

De eerste vier zangertjes lijken zo veel op elkaar dat ze haast niet uit elkaar zijn te houden.

’t Is bij allen, van boven een nuance van groen en bij twee van onderen een nuance van geel, terwijl de fluiter en de tjiftjaf van onderen vuilwit zijn. De volgende verschillen kunnen we aanmerken, wat op een afstand nog zelden te zien is.

1, Spotvogel, voeten loodgrauw, snavel oranje, verder zwartbruin.

2, Fluiter, ,, lichtbruin ,, vuilwit.

3, Fitis ,, lichtbruin ,, geelwit.

4, Tjiftjaf ,, zwartbruin ,, vuilwit.

Het best onderscheid is door hun roep en zang.

Naam, etymologie.

Hippolais icterina (Hypoldis, een vogel genoemd door Aristoteles, een vogel met geelgroene kleur, icterina, als een ziek persoon daarnaar keek was hij genezen en de vogel dood, volgens Plinius) (Hyppolais hypolais L.), is de spotvogel, geelbuikje, geelborstje, citroentje, taalmannetje, grote gele hofzanger of kuleker die in Noord Brabant slijper heet en Spaanse kijt in Limburg, de Duitse Siebenstimmer en Goldhahnchenlaubsanger. Engelse icterine warbler, Frans l’ hypolais icterine.

Broeden.

De broedtijd is de tweede helft van mei. Ze broedt veertien dagen. De vier tot zes eieren zijn roze met donkerbruine stipjes. Ze bouwt het nest graag in een dichte struik als vlierhout. Het nest dat van kortmossen gemaakt is, is bijzonder mooi en bijna zuiver rond, met gladde wanden, napvormig en van binnen met veertjes, pluisjes, haren en mos bekleed. Het zit zo vast met de takken verweven dat het wel op een uitwas van de struik lijkt.

Leeft van insecten.

Zang.

De spotvogel bootst andere vogelzang na. Ze behoort tot onze meestbegaafde zangers en kan waarschijnlijk heel goed nabootsen. Het lied is soms een potpourri van vogeldeuntjes. Daarbij hoor je heldere tonen, maar ook schrale en scherpe geluidjes en dissonanten. Onder het zingen heeft het zijn fijne snaveltje wijd open waarbij het oranjerode keeltje duidelijk te zien is.

Shakespeare, ‘Romeo and Julia’, 2,4,223:

‘Och, een spotvogel, dat kan niet’.

Phylloscopus collybita, (Phylloskops: blad onderzoekers of inspecteurs van het blad, Grieks kollybistes; geldteller) is de tjiftjaf die in Fries doemke heet, verder de vinkenbijter en maatslager, de Engelse chiff-chaff of dark legged petty-chap, Duitse Fitislaubsanger, Weidenlaubsanger, Zilpzalp, Zippammer, Backhauschen en Backosel, zie fitis. Frnase pouillot veloce.

De tiftjaf komt overal voor waar struikgewas is. Dan hoor je zijn naam roepen, boven in een boom, ook wel ‘tsip tsap, tsi tsip tsap’.

Shakespeare, ‘The Winters Tale’ IV,2,10; ‘Tthe lark that tirra-lirra chants’. De tierentijn die tirra-lirra zingt’. De tierentijn wordt zo in Groningen genoemd wordt, het is de tjiftjaf.

Ze broedt een dertien dagen op vijf tot zeven eieren die wit zijn met roodbruine vlekjes. Het nest is een bakoventje (van boven afgesloten en de ingang op zij) in lage struiken, bramen en kamperfoelie en jeneverbes.

De tjiftjaf leeft van insecten vliegen, muggen, bladluizen en maden, ze zoeken het ongedierte op de bladeren.

Phylloscopus sibilatrix, Bechst. (drievoudige sibillen of fluiten), is de fluiter, de Duitse Waldlaubsanger of Gruner Laubvogel, Engels wood warbler, Frans pouillot siffleur.

Dit is een echt bosvogeltje en komt meestal voor in beukenbossen.

Dit is ook een bakoventjesbouwer waar de vijf tot zes witte eieren in komen met grijze en bruine vlekjes. Ze broedt daar in mei een dertien dagen op.

Het geluid is een zacht en toch doordringend ‘sisisisisisisisisierr’ met de volle klemtoon op ‘sierr’ wat gevolgd wordt door een luid ‘fuut fuut fuut’. Onder het zingen zweeft de fluiter graag in baltsvlucht tussen de onderste takken van de bomen door of boven de toppen van het onderhout. Als hij gaat zitten komt het ‘sierr’ en volgen de fluittonen. Het nabootsen gaat gemakkelijk waarop je snel antwoord krijgt.

De fluiter leeft van bosinsecten.

Phylloscopus trochilus, L. (Latijn trochilus; strandloper, zie krokodil) de fitis, de kleine gele hofzanger of ovenbakkertje, de Duitse Weidenzeisig, Maivogelchen, Birkenlaubsanger, Weidenblattchen en Sommerkonig. Engelse wood warbler.

De fitis broedt in mei een dertien dagen op vijf tot zeven eieren die geelwit zijn met rode stipjes. Het nest is ook hier weer een bakoventje. Het vrouwtje voedt ze op en na dertien dagen kunnen ze vliegen.

De fitis leeft van insecten op blaadjes en takken, ook vliegende insecten.

Het geluid is een soort vinkenslag.

Uit es.wikipedia.org

Prunella modularis (bruin, zie Prunella, en kleine maat) (Accentor modularis, L.) (uit Latijn voor zingen met elkaar) (is de bastaardnachtegaal of winterzanger, heggemus, pieperke of heggerienken die in Gelderland boerennachtegaal of blauwpieper genoemd wordt en in Friesland grauwpieper en in Noord-Brabant dorenkruiper.

Het is een zomervogel die hier van maart tot oktober is, oudere vogels overwinteren hier wel. Engelse dunnock, oud Engels dun; bruin, ock; kleine vogel, hedge accentor of hedge sparrow. Duitse Heckenbraulle. Frans l’ accenteur mouchet.

Vorm.

Die is asgrauw op de kop, de hals, de keel en de krop en grijsachtig wit aan de kin. Hij heeft boven de kop uitvloeiende zwarte schaftstrepen. De oorstreek is bruinachtig met lichtere streepjes. De borst en buik zijn witachtig en de flanken bruinachtig met donkere schafstrepen. De onderstaart dekveren zijn bruin en ieder van een witte rand voorzien. De slagpennen en stuurpennen zijn bruinzwart, met een roestbruine zoom aan de buitenvlag.

De lengte bedraagt vijftien cm en de staart is zes cm.

Leeft in heggen en hakhoutbosjes en begeeft zich dan naar zijn broedplaats in het bos. Aan sparren en dennen geeft hij de voorkeur boven breed gebladerde bomen. Ze legt een vier tot vijf blauwgroene eieren. Deze vogel houdt meer van het gebergte dan van het laagland. Huppelt daar rond en kruipt overal tussen door. Op de grond volgen zijn sprongen zo snel opeen dat het lijkt of er een muis loopt.

Leeft van insecten en onkruidzaden.

Het zingen stelt niet veel voor. Zijn gezang bestaat uit weinige tonen die door elkaar verward worden en niet zo lieflijk zijn. Zijn loktoon klinkt als ‘di doei di’, of ‘sri sri’, de schelle roep ‘didu’ geeft angst te kennen. Tijdens het vliegen roept hij ‘bi bi biel’. Zijn lied bestaat hoofdzakelijk uit de klanken ‘die die hie dee’.

Ook de vier leden van het geslacht Sylvia of grasmus kunnen grote moeilijkheden geven. Hier is het, van boven een schakering van bruingrijs en van onderen een schakering van grijswit.

A. Tuinfluiter poten blauwgrijs + olijfkleurige tint.

B. Grasmus ,, lichtbruin + gele tint.

C. Zwartkopje ,, grijs + zwart schedelkapje.

D. Braamsluiper ,, loodgrijs + grijze tint.

Ook hier zal roep en zang nodig zijn om ze te herkennen.

Sylvia atricapilla, L. (van het bos en zwart hoofdig) is het zwartkopje die favet genoemd wordt in Den Haag, het is de Duitse Monchgrasmucke. Engelse blackcap.

Het zwartkopje komt hier een paar dagen voor de nachtegaal aan.

Deze vogel heeft ook een mooie gevarieerde zang.

Door hun zwarte glanzende kruin bij het mannetje is deze vogel bekend, dit is meer bruin bij het vrouwtje.

Dit vogeltje broedt hier rond mei in dichte vegetatie, bramen en dergelijke. Ze zit een veertien dagen op vijf witte eieren met bruine en rode vlekjes. Het nestje is van gras, haar en mos.

Het zwartkopje leeft van rupsjes, kevers, vliegen en bessen.

Sylvia borin (borin; bos vogel, een uit Genua afkomstige naam) (Sylvia simplex, Lath.) (eenvoudig), is de tuinfluiter, de braambijter of de grote hofzanger. Duitse Gartengrasmucke, Engelse garden warbler, Franse fauvette des jardins.

Die broedt een veertien dagen in mei op vijf tot zes groene/gele of bruinwitte eieren met grauwe stipjes. Het nest is half kogelvormig.

Het leeft van insecten en bessen.

De tuinfluiter zingt gewoonlijk het eerste deel van zijn liedje in de dichte struiken en komt dan tevoorschijn om op een boomtak de slotstrofe uit te jubelen.

Sylvia curruca, L. (van koekoek omdat die er zijn eieren in legt? Juvenalis zegt van een man die een ontrouwe gade heeft curruca) de braamsluiper, molenaartjes, babbelaartje die garendiefje in Noord-Brabant genoemd wordt en kersenpikker in Groningen en brummeldiefje, klappermannetje of hofzanger in Friesland en in Frans fauvette babillarde. Duits Klapperfrasmucke, Engels lesser whitethroat.

Ze broedt in mei een dertien dagen op vijf witte eieren met wat rode en grijze stipjes.

Leeft ook van insecten.

De braamsluiper is de kleinste en licht gekleurdste van de vier. De donkere oogstreep komt duidelijk uit tegen de krijtwitte keel.

Het gezang bestaat ook uit twee gedeelten, een pianissimo lu lu lu lu lu’ en een fortissimo ‘li li li li li’.

Sylvia communis (Sylvia sylvia, L.) (gewoon, algemeen) de grasmus, erwtenpikker, koewachtertje of meizanger heet in Engels warbler, common whitethroat, in Duits Grasmucke, (dat werd onze grasmus) waar gra, grauw betekent en smucke: drukken of zich schikken, net als de Grauschlupfer, ook Dorngrasmucke. Franse fauvette grisette.

De grasmus komt vooral voor in heggen en struiken, meestal van het bos.

Ze broedt een dertien dagen op vijf groene of blauwwitte eieren die grauwe stipjes hebben.

Ook deze vogel leeft van insecten.

Ze heeft vaak een koekoek in het nest.

Hij zingt onder het vliegen en zingt als de tuinfluiter maar minder welluidend en zachter.

Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/