Gieren
Over Gieren
Bijbel, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,
Naam, etymologie.
Vultur; gezicht, naar de uitdrukking van de ogen.
In het Engels is het vulture, in midden-Engels vultur dat van oud-Frans voltur komt en dit van Latijn voltur, de naam van de vogel dat verbonden is met vellere: plukken.
Gier heette in midden-Nederlands ghier, in oud-Hoogduits was het Gire (nu Geier) eigenlijk de naar aas begerige vogel, zie gierig: begerig of hebzucht. In het Engels heet het ook gier, als geir en geier werd het vermeld in 1567. De naam gier zie je nu in combinaties als in de Engelse naam gyr falcon en Duitse lammergeier in 1615. Ook de naam griffon komt voor.
Uit M. Houttuyn, gierkoning.
Vorm.
Gieren zijn de grootste van de roofvogels. Hun snavel is langer of althans niet korter dan de kop en grotendeels recht, kort voor de spits van de bovensnavel wordt die haakvormig naar beneden gebogen en is van scherpe snijranden voorzien. De washuid is groot en neemt een derde, soms wel de helft van de lengte in. Bij enige soorten komen huidwoekeringen aan de hals voor. De poten zijn krachtig maar de tenen zwak, de nagels kort en weinig gebogen en altijd stomp zodat de voeten als middel van aanval of verdediging weinig te betekenen hebben. De vleugels zijn buitengewoon krachtig en tevens breed, meestal zeer afgerond. De middelmatig lange staart is afgerond of sterk trapvormig en uit stijve veren samengesteld. De slokdarm verwijdt zich van een krop tot aanzienlijke grootte en wordt zichtbaar in gevulde toestand als een zak aan de voorzijde van de hals.
Ze hebben een achteloze houding en zitten zeer laag op de grond, ze dragen de vleugels een weinig van het lichaam verwijderd en besteden aan het op orde brengen van hun veren slechts zelden zorg. Hun meest stappende gang is niet zeer bevallig, maar wel tamelijk licht. Ze vliegen langzaam, maar met buitengewone volharding. Hun zintuigen wedijveren in scherpte met die van de andere gevederde rovers. Daarentegen schijnen hun geestvermogens gering te zijn, hun geest verheft zich niet eens tot een list. Ze zijn schuw maar zelden echter werkelijk voorzichtig, oplopend en hartstochtelijk, maar niet ondernemend en nog veel minder stoutmoedig. Gezellig maar volstrekt niet vredelievend, integendeel, ze zijn geneigd tot bijten en boosaardige handelingen, maar ook lafhartig.
Hun aard is een mengelmoes van de meest verschillende en schijnbaar tegenstrijdige eigenschappen. Men zou geneigd zijn hen voor bedaarde en stille vogels te houden, hoewel uit een nauwkeurig onderzoek blijkt dat ze tot de hartstochtelijkste vogels gerekend moeten worden. Dit blijkt in de jacht, het zijn geen eigenlijk roofvogels, ze verslinden slechts lijken en afval.
=Vultur gryphus (Vultur, eerder voltur, mogelijk verwant met vellere; plukken, scheuren, en griffioen) (Sarcorhamphus gryphus) is de condor, Andean condor, de koning der gieren. Die wordt een meter lang en heeft een vlucht van meer dan drie meter bij een gewicht van 15kg. Hij houdt zich op in de eenzaamste gedeeltes van de Andes. Hij broedt daar zonder een nest te bouwen op hoogtes van drie tot vijfduizend meter boven de zeespiegel en stijgt van daaruit, bijna zonder zijn vleugels te verheffen, tot op zodanige hoogte dat hij zich aan het menselijk oog als een donkere punt voordoet en kan zo honderden kilometers afleggen. Zijn veren zijn zwart en plaatselijk wit gekleurd, de naakte hals is aan de basis door een kraag van witte donsveren omgeven.
Men verhaalt in Peru dat hij schapen en lama’s grijpt en in zijn klauwen met zich meevoert, ze beweren zelfs dat de condor zich op mensen stort en dat verscheidene condor’ s zich verenigen om een os om te brengen.
De condor voedt zich echter met oude of weerloze dieren en een herdersjongen met een stok jaagt hem op de vlucht. Scheidt een schaap of koe zich van de kudde af om een jong te werpen dan wacht hij tot het moment daar is en zodra het offer het levenslicht aanschouwt schiet hij toe en scheurt het vaneen zonder zich te bekreunen op het angstgeschrei van de moeder die hij voor het overige geen leed doet. Als hij zich volgevreten heeft is die zo te pakken omdat hij niet opvliegen kan, dan moet hij een aanloop van meer dan tien meter nemen om op te stijgen.
Het dier staat in het nationale wapen van Chili. Het was de Kutur-kuntur van de Azteken die haar goddelijke eer bewezen. Ze kunnen oud worden, in Artis heft er een 52 jaar geleefd. In Chili waren ze vrijwel uitgestorven, men heeft ze allemaal gevangen en laten broeden zodat er nu weer verscheidene rondvliegen.
Soorten.
Gyps.
Uit Martinet.
Gyps fulvus, Hablizl. (Gypos, Grieks voor gier, fulvus; taankleurig, bruinrood) het laatste woord betekent rosachtig of goudachtig geel, een kleur die door de ouden ook aan de leeuw werd toegekend. Zijn onderkant die men dan ook in de lucht ziet is dan ook van bruin tot geel.
Het is de vale gier, kaalkopgier of ganzengier, Duitse Gansegeier, Engelse griffon vulture en Franse vautour griffon of gyps fauve.
Dit is een forse en geweldige vogel. Zijn lengte overtreft de meter, maar zijn vlucht is meer dan twee meter. Hij heeft iets deftigs in zijn verschijning als een heer met een kaal hoofd en een mooie pelskraag om. Met zijn kop en hals gaat hij de ingewanden in waarna hij die eruit haalt en daarbuiten opeet. Veren op zijn kop zouden zo smerig worden, een vuile massa die moeilijk te reinigen is.
Zijn bek is berekend op het ontleden en uiteenscheuren van kadavers. Die is lang en langer dan de kop, negen cm., en haakvormig. De bovensnavel is omgebogen om de onderste heen als een vleeshaak, het geheel is meer hoog dan breed. Een grote washuid beschermt de wortel tegen besmetting. De poten zijn wel sterk, maar de tenen zijn zwak, de nagels stomp en kort. Wel kan hij snel lopen, een mens houdt hem met moeite bij. Hij heeft een grote krop als een zak die tot berstens toe gevuld kan worden, daar kan hij dagen op kan teren.
Aegypius.
uit C. Bree and sons, www.BioLib.de
Aegypius monachus, L. (Grieks voor gier en monnik) monniksgier of koningsgier, Duitse Monchsgeier of Kuttengeier, Engelse black vulture en Franse vautour moine.
De monniksgier lijkt op vorige en is ook zo groot, misschien nog groter. De monniksgier licht wat grauw op als een pij, de kale kop kan zo in verband gebracht werd met de tonsuur van een monnik. Monachus is iemand die in zijn eentje zit en denkt, eenzelvig is als een kluizenaar. Het is de grootste van alle gieren in ons werelddeel. De monniksgier is eenzamer en loopt voornamer.
De hals is van achter kaal en rood-grijs. Hij kan ook beenderen gebruiken en heeft dan ook een sterkere snavel. Hij kan zelfs landschildpadden doden. Zelfs kan hij voor de kudden gevaarlijk worden omdat hij met zijn sterke vleugels schapen in de afgrond probeert te duwen. Men heeft hem wel betrapt op het grijpen van hazen, wat in jagersogen het ergste is dat een vogel bedrijven kan.
Het grotere wijfje legt meestal een ei. Maar doordat ze zeer oud kunnen worden kan hun kroost toch talrijk zijn.
Mythologie.
De gevangenschap kan hij goed verdragen. Zulke eenzame vogels zullen het geweest zijn waarvan de ouders spraken als beschermers van Hercules of met hun twaalven als voorspellers van de alleenheerschappij aan Romulus, Caesar of Augustus. Drong hij tot de Germanen door dan voorspelde hij, als vervuld van een boze geest, louter kwaad. Nog ziet men in die grote vreemde vogels iets onheilspellends. En ze zijn zo groot dat men wel een groot kwaad gevreesd zal hebben.
Bij de Egyptenaren gold hij als het zinnebeeld van de zon. Ze meenden dat de gieren uitsluitend van het vrouwelijke geslacht waren en daarom door de oostenwind bevrucht werden. Ze waren het symbool van moederschap, iets wat je niet van een monniksgier zou verwachten. Later werd het een symbool van de Maagd Maria. De godin Neith, aan wie ze gewijd waren, werd met een gierenkop afgebeeld. Neith was de godin van de barende en moederschap. Mut was een Egyptische godin, de moeder van de goden, heerseres van de Hemelen, vrouw van Amon Ra. Ze was de moeder van de wereld. Gewoonlijk wordt ze voorgesteld als een vrouw met het hoofd van een gier. Soms ook met een leeuwenkop of leeuwen/gierenkop. Met Amon Ra en haar zoon Khensu vormde ze de drie-eenheid te Thebe. Vaak wordt de gier zwevend boven de farao afgebeeld.
De Physiologus verwart ook de gier met de arend. Die verhaalt dat de vrouwelijke gier als ze in legnood is naar Indië vliegt om daar een steen te halen die haar het leggen van eieren verlichten moet. Die steen is hol en bevat een andere in zich. De les die eraan vastgeknoopt is deze: ‘Indien gij bevrucht zijt door de H. Geest, neem dan toevlucht tot Christus. Dat de ene steen de andere sluit, zal dan de Godheid en mensheid van Christus symboliseren.
Het was een symbool van Egyptische kracht wat een speciaal punt geeft in Jehova’s boodschap om de Israëlieten aan te moedigen. Exodus 19:4: en dat Ik u op arens (gier) vleugelen gedragen en tot Mij gebracht hebt’. Ironisch genoeg is het dat de Joden vele eeuwen later en na vele zonden weer in gevangenschap raakten en deze keer bij de Assyriërs wiens god Nisroch was (een woord dat van dezelfde wortel komt als nesher, zie arend) en een gierhoofd had.
Bij de Romeinen was het aan Mars gewijd.
De gier speelt in de mythologie vaak een gelijke rol als de adelaar. De Indische gier, gatayu, weet het vergane en de toekomst omdat die de hele aarde doorsneden heeft. Hij strijdt met het kwaad en is de stammen en goden vriendelijke gezind. Voor de aan zielsverhuizing gelovende Indiërs die door hen hun lijken laten verslinden zijn zij ongetwijfeld heilige wezens.
Prometheus.
Het stelen van het hemelse vuur was niet het enigste dat Prometheus had gedaan. Hij had ook Zeus op een maaltijd willen bedriegen. Hij slachtte een os en legde aan de ene kant het vlees en de ingewanden en aan de andere kant de beenderen. Zeus mocht uitkiezen en koos de verkeerde kant. Zeus zou vergramt het vuur aan de mens verboden hebben. Prometheus wist met behulp van Minerva het vuur te halen en stopte dit in een berkenhouten stok (of een Ferulastengel) Daarmee bezielde hij de mens die hij gevormd had. Zeus was nu nog kwader, mogelijk ook jaloers op zijn werkstuk. Hij besloot het mensdom te straffen en nam een doos waarin ouderdom, ziektes, oorlog, twisten, zorg, list, laster en nijd, met een woord alle ondeugdm
en en kwalen voor de mens opsloot die hij naar de aarde wilde zenden. Hij wilde dezelfde mensen straffen met het goddelijk vuur waarmee ze bezield waren. Vulcanus kreeg bevel om een vrouw van klei te maken en al zijn kunst in het werk te stellen om dit tot een schoonheid te maken. Dan gaven alle goden haar het kostelijkste dat ze hadden. Hiervandaan komt de naam Pandora, wat ‘aller goden geven’ betekent. Hiermee verrijkt en opgepronkt gaf de god haar de doos met al de ellende en zette haar op de wereld. Ze kwam bij Prometheus die het geschenk wantrouwde en het niet durfde aan te nemen. Maar zijn broeder Epimetheus was verslingerd aan Pandora’s schoonheid en volmaaktheid en nam haar ten huwelijk. Nauwelijks had hij de doos geopend of alle kwalen en ellende vlogen eruit en verspreidden zich over de wereld. De hoop alleen bleef op de bodem van de rampzalige doos zitten. Omdat Prometheus aan zijn lot ontkomen was beval Zeus aan Mercurius om hem op de berg Kaukasus te brengen. Hij werd met vijf ketens en ringen aan een rots gebonden. Zijn lever werd elke dag door een gier opgepikt en groeide in de nacht weer aan om de volgende dag weer opgepikt te worden. Hij moet dit dertigduizend jaar volhouden, maar werd er al gauw door Hercules van verlost die de gier met een pijl doorschoot.
Gypaetus.
uit C. Bree and sons, www.BioLib.de
Gypaetus barbatus, L. (Gyps, Grieks voor gier en aietos, Grieks voor adelaar, baardig naar het sikje dat hij onder zijn snavel draagt) is de baardgier of lammergier, Duitse Bartgeier, Bartadler, Geieradler, Lammer- of Gemsengeier, de Engelse bearded vulture en Franse gypaete barbu. De naam gypaetos wijst op de overgang tussen de gier en de arend. (aetos).
De lammergier komt voor aan de randen van de woestijn waar het nestelt in kleine aantallen, op kliffen en rotsen.
Hij lijkt op een geweldige havik met lange en smalle vleugels en diamantvormige staart. Hij is geel van onderen en zwartbruin van boven. De kop is wat geelachtig wit en om de wortel van de snavel staat een zwarte vooruitstekende baard van haren of borstels. Zijn ogen zijn rood als koralen. Hij is honderd vijftien cm lang, de spanwijdte is meer dan twee en een halve meter. De baardgier wordt wel als grootste gier genoemd. Het wijfje is ook hier het grootst. Het is een toonbeeld van vlugheid, kracht en sterksprekende tekening.
De baardgier heeft een korte hals en een grote en lange, van voren platte kop, een sterke en lange met een sterke haak voorziene snavel. De kop en hals zijn volledig bevederd. Hij vliegt meestal alleen en is een zeer sierlijke vlieger, zweeft vrijwel zonder vleugelslag. Het is een aaseter en komt meestal pas als er al meerdere gieren gezeten zijn en krijgt de botten waarvan het beenmerg gegeten wordt.
Ossifragus; beenbreker, Bijbel.
Hij zal in het Hebreeuws bedoeld zijn met het woord ‘peres’ die op de lijst van onreine vogels voorkomt, Leviticus 11:13 en Deuteronium 14:12, wat wel als havik vertaald wordt.
‘Peres’ betekent smijter of breker, het verwijst naar zo’n vogel als het verhaal van de Griekse Aeschylus die een schildpad op zijn kop kreeg omdat het beest dacht dat zijn kale kop een steen was. Plinius verhaalt dat de Griekse dichter Aeschylus gedood werd door een arend - mogelijk wel de lammergier - doordat die een schildpad op zijn hoofd liet vallen. De dichter was de hele dag buitenhuis gebleven omdat een orakel hem voorspeld had dat hij gedood zou worden door een vallend huis.
De ossifragus, de beenbreker van de Romeinen, zou er mee bedoeld zijn. Omdat hij het merg wil hebben komt hij later op de maaltijd dan zijn soortgenoten die het op ingewanden en spiervlees hebben voorzien. Is het gebeente los geknaagd dan kan hij de stukken ervan laten vallen. Hij komt dus als laatste gast op de in de bijbel spreekwoordelijke ezels begrafenis, dat wil zeggen een begrafenis waarbij niet wordt begraven, maar het dode dier wordt weggeworpen om voor de vogelen des hemels tot buit te zijn, Jeremia 22:19. In Spaans heten ze quebrantahueses: beenbrekers.
Lammergier.
Hij eet lammeren, geiten, gemzen, kalveren, marmotten en hazen. Hij tilt ze al vliegend tot boven de rotsen op en laat ze in de afgrond vallen, schiet ze dan na en pikt ze eerst de ogen uit, scheurt de buik open en verslindt het ingewand en vlees. Hij eet ook slangen. Zelf wordt hij gegeten door de Touaregs die zijn vet als artsenij tegen de beet van giftige slangen gebruiken. De grotere dieren kan hij niet aanvallen met zijn klauwen, maar wel met zijn vleugels. Geiten en lammeren, gemzen en honden weet hij als ze langs gevaarlijke hellingen gaan door een aanval zo te benevelen en te verontrusten dat ze door een onverwachte beweging in de afgrond vallen. Dan worden ze een gemakkelijke buit. Hij, of de steenarend, zijn de beruchte rovers van kinderen. Hij heet lammergier omdat hij voor lammeren zo gevaarlijk is. Wat lammeren belaagt kan ook gevaarlijk zijn voor kleine kinderen die dicht bij de rand spelen. Of hij neemt ze mee naar onbereikbare hoogtes. In Zwitserland zijn ze geweest. Omdat ze daar meer lammeren gestolen zouden hebben dan bewezen kan worden zijn ze vervolgd. Diegene die er een doodde kon op een premie rekenen. Het laatste paar is daar weggeschoten in 1862, het wijfje bleef de omgeving getrouw. Men noemde haar ‘‘s alt Wyb’, maar in 1887 heeft men haar ook door vergiftiging dood gekregen. Toen is ze opgezet. Opgelucht haalde men adem, de lammeren waren veilig en ook de gemzen. Sindsdien sterft de gems uit. Mogelijk komt dat omdat de zieke dieren in de kudde blijven die de gezonde aansteken en niet meer gevangen worden door de lammergier.
Neophron.
Neophron percnopterus, L. (neophron betekent iemand die op zeldzaam bescheiden wijze tot de jongeren behoort, die zich jong voelt en nederig afwacht wat het oudere wijzere goedvinden. De bijnaam percnopterus slaat op de vleugels die zwartblauw gevlekt zijn.) Aasgier of witte krenggier, Duitse Aasgeier of Schmutzgeier, Engelse Egyptian vulture en Franse percnoptere d”Egypte, vautour d”Egypte of poule des pharaons wat de kip van de Farao betekent.
De witte krenggier is maar een kleine en bescheiden vogel van zestig cm Hun kleur is vuilwit met zwarte slagpennen. Het dier heeft een lang lichaam, lange vleugels en een lange snavel, maar maakt geen forse indruk. Hij nadert de mens zeer dicht, vooral waar mestvaalten zijn en eet zelfs menselijk drek. Eet verder ook levende muizen, ratten, vissen en vogels.
Hij staat op een afstand geduldig te wachten totdat de andere dieren verzadigd zijn. Haast gedwee ziet hij eruit. Maar het mengt zich in alle vuil en takelt zich zo walgelijk toe dat het stinkgier genoemd wordt. Hij staat als een bedelaar te wachten bij de openbare slachthuizen. Nader ze niet want ze hebben de gewoonte om iedereen die hen stoort met de stinkende inhoud van de krop te bespuwen.
Hij is nog verdraagzamer dan andere gieren. Daarom zie je er vaak wel een vijftig bij elkaar, daar waar wat te halen valt.
De Egyptische Horapollo zegt: "De gier is het type van de barmhartige man want als er geen voedsel kan worden verkregen voor zijn jongen opent hij zijn eigen dij en laat hij hen van zijn bloed eten zodat ze niet omkomen van honger.” In het Hebreeuws heet hij dan ook racham: ‘de liefhebbende’, ongetwijfeld een erkenning van deze schijnbare deugd. Onder die naam komt hij voor in de zwarte lijst van Leviticus 11:18 en Deuteronium 14:17. Soms wordt dit woord wel vertaald als pelikaan. Ze nestelen op de ontoegankelijke hellingen en verraden zich door de witte massa uitwerpselen. Het is een trekvogel die in de winter naar Afrika gaat.
In Egypte wordt hij afgebeeld op oude bouwwerken. Daar is hij altijd getolereerd en beschermd. Hij begeleidt de karavanen om het afval te verwijderen. Het is het symbool van reinheid en ouderliefde. Het is de personificatie voor wie niets te min is en om door het te eten die onreinheid op te ruimen en het zo rein te maken. Hij baadt zich graag en houdt de veren schoon.
In de Balkan bestaat het geloof dat het dier gelijk met de koekoek komt. Die draagt hij op de rug, daarom heet hij, ‘paard van de koekoek’.
Harpijen.
Bij de weerzinwekkende aas- of stankgier komt de herinnering te boven aan de door de klassieken als walging wekkende voor gestelde mythische vogels, de harpijen op. De harpijen behoorden tot de vogels en waren half mens en half dier. Het waren storm- en doodsgodinnen met vogellichamen en maagdelijk hoofd. Ze komen in de Argonauten sage voor als de kwelgeesten van koning Phineus, wiens maaltijden ze roven en verontreinigen (zie bij Harpijen).
Bijbel.
Het Hebreeuws heeft enige synoniemen voor vogels en er is er een die voor roofvogels in het algemeen wordt gebruikt, ajit, (Ajja is ook een persoonsnaam) waarvoor de vertalers verschillende weergaven hebben. Hier is sprake van in Genesis 15:11, Job 28:7, en Jesaja 18:6.
Er is voor de gewone opmerker weinig verschil in de glijvlucht op grote hoogte tussen de vijf soorten aasgieren en negen soorten adelaars, wel hun eetgedrag, dan zie je ze.
De vale gier heet nesjer, een woord wat nog onder de Arabieren leeft als nissr. Dat woord wijst op het verscheuren met de snavel. Zie Mattheus 24:28, waar het aas is, daar zullen de gieren zich verzamelen’. Waar sprake is van meerdere dieren bij elkaar wordt duidelijk de gier bedoeld en geen adelaar. Job 39:30. ‘Is het op uw bevel, dat de gier zich verheft.
En zijn nest in de hoogte bouwt? De kaalkop gier waar zijn nest goed beschreven wordt. Zie verder 30 tot 33, ‘op rotsen woont en vernacht.
Op rotspunt en bergtop?
Vandaar speurt hij naar voedsel.
Zijn ogen turen in de verte.
Zijn jongen slurpen bloed.
En waar verslagenen liggen, daar is hij’, het verre zien is al besproken.
Spreuken 30:17. De kaalheid waarvan Micha spreekt, 1:16, zal wel van de kaalkopgier zijn, Job 9:26 ‘gelijk een arend op het aas toevliegt’.
Aasgieren in 2 Samuel 21: 10 waar Rizpa de zeven doden bewaakte tegen ‘het gevogelte des hemels’.
Dat duurde vijf maanden. Verder in Deuteronium 28:26 waar ‘de lijken dienen tot het gevogelte des hemels’, zie ook 1 Koningen 14:7. Hosea 8:1, een arend of aasgier? ” ..de bazuin aan uw mond ! Als een arend (komt het) tegen het Huis des Heren!’ Ook profeet Ezechiël schilderde de vogels in hun verzwelgende eetlust, Ezechiël 29:5, 32:4, 39:4 en 17:20 Hij schreef een parabel van adelaars om zijn mensen te waarschuwen tegen Nebukadnezar van Babylon. ‘Die is als een grote adelaar met machtige vleugelslag, breed van vlucht, rijk aan slagpennen en veelkleurig, komt naar de Libanon en rukt de top van de ceder af’. 17:3. Egypte, zegt hij, was de tweede adelaar, ‘met grote vleugels en veel slagpennen,’ maar het miste de gekleurde pluimage die de Babylonische vorsten representeerde.
Toen Cyrus verscheen in het midden van de 6de eeuw v. Chr. en zijn Perzische leger de Babylonische overwon werd hij ook weer met een vogel vergeleken. De snelheid van Cyrus veroveringen leek op die van een aasgier op zijn prooi, het is een idee dat gevormd werd door het aasgierembleem op de standaard van het Perzische leger, zie Jesaja 46: 11. “een raafachtige vogel uit de Oosten’.
Bestiaria.
“Let vultures gripe thy guts! Dat gieren in uw gedarmte wroeten!”
Nederrijns moraalboek, Bestiaria d’ Amour, rond 1250; ‘en de vogel die gier heet in het ruiken. Want hij ruikt wel een dood paard over drie dagen ver.’
Shakespeare ‘Merry Wives of Windsor’, I, 3, 94.
Uit Maerlant, ‘Vultuur, waan ik, dat is de gier. Een sterke vogel en fier, maar in zijn vliegen is hij zwaar, drie sprongen of meer, dat is waar zo hij dat op zijn wijze doet eer hij van de aarde mag rijzen. Plinius spreekt, het is zijn manier, dat zijn pluimen in het vuur met de rook serpenten verjaagt en die zijn hart met zich draagt is verzekerd van alle dieren. Goed ruikt hij op zijn manier en er is geen dier, dat is waar, onder de maan, alzo klaar, waar oorlog is en strijd derwaarts wil het zijn te alle tijden en omdat die zich willen verzadigen [In strijd met de lieden schade, als de jonge gier is groot dan slaat die zijn oude moeder dood als hij ze niet kan voeden) Plinius schrijft zonder scherts dat niemand vond hun nest, want op rotsen is het gevestigd waar ze van hun volk zijn beschermd. De gier voedt zijn jongen totdat de wintertijd komt en dan groeit onder hen de nijd, dan jaagt ze hen van zich vandaan want de prooi vermindert die hij aanvoert, want een paar gieren verteren veel. Waar het zich voedt, bij huis, plegen ze niet te vangen, maar ze prooien ver daar vandaan en dit leert hem dat het betekent dat de natuur die het goede bemint vrede wil behouden met zijn buren. Ambrosius zegt, het is van zo’n natuur dat ze zonder genieten, zegt zijn waan, jongen brengen en ontvangen en die gieren, die komen dan al zonder genieten van mannen. Hun leven is wel te bewaren volkomen tot honderd jaren’.
Gier die zonder bevruchting ontvangt, uit lmaclean.ca
Zelden worden gieren gehecht aan een ander wezen. Sommigen vertellen dat ze ontvangt en bevrucht wordt zonder betreding. Ook vertellen ze dat ze wel honderd jaar kan worden.
Als er ergens op het stille zand een kameel neerzijgt en van vermoeienis sterft, dan komen eerst de nieuwsgierige raven. Weldra is er een hele verzameling van deze beesten op zijn lichaam aangeland. Ook andere liefhebbers komen aanvliegen, mogelijk een wouw en soms een hongerige arend of een kropooievaar. Die beginnen wat te knagen aan het dier, maar de dikke huid is voor vele snavels te sterk. Het wachten is op de voorsnijders.
Het is tien uur geworden, hun slapen en dromen heeft lang genoeg geduurd, achtereenvolgens hebben ze hun slaapplaats verlaten. Eerst vliegen ze laag, maar omdat er niets eetbaars gevonden wordt verheffen ze zich in de lucht en bereiken een onafzienbare hoogte. Hier vliegen ze in kringen rond, al verder en verder, de ene volgt de ander, althans met de ogen. Allen rijzen of dalen tegelijkertijd. Op die hoogte kan hij verbazend ver zien. Niets ontgaat hem. Bij het opmerken van het gewriemel daar beneden krijgt hij dadelijk een heldere voorstelling van wat daar aan de hand is. Na enige spiraalwendingen in dalende richting is hij in staat het geval van naderbij te onderzoeken. Zodra hij zekerheid heeft gekregen legt hij plotseling de kolossale vleugels plat tegen het lichaam aan en stort zich in suizende vaart wel honderd of misschien wel duizend meter naar beneden en zou zich te pletter vallen indien hij echter niet op de goede tijd de vleugels half uitbreidde om de snelheid van de val te verminderen en de richting te wijzigen.
Het naar beneden schieten van de eerste gier is voor zijn soortgenoten een sein tot de maaltijd. Zij snellen van alle kanten toe en verspillen geen tijd meer aan nader onderzoek. Vogels die je eerst niet eens opgemerkt hebt, met een vlucht van wel drie meter, storten zich vrijwel binnen een minuut met luid gedruis naar beneden. Vandaar dat men dacht dat gieren goed konden ruiken, achter bergen en zee en terug. Dat klopt niet. Ze zien de ene gier gaan en dan volgt de rest.
Nederrijns moraalboek, Bestiaria d’ Amour, rond 1250; ‘En een vogel die gier heet die van gewoonte het leger volgt omdat hij van dood vlees leeft en dat hij goed weet van zijn natuur dat er dode lieden of dode paarden zullen wezen. Deze gier beduidt diegene die achter de dames en jonge vrouwen gaan om er hun voordeel mee te doen, of die vrouwen er nu schade van ondervinden of niet’.
Maerlant; ‘Ook zegt Ambrosius, dat ze al blode, voorzien de lieden hun dood met een zeer zonderlinge leer die hen komt van Onze Heer, want als twee landsheren zich klaar maken en strijd houden onder hen beiden is het dat er veel gieren te zien zijn en volgen dan hun scharen, dan mag het wel waar zijn dat van paarden en van lieden een grote menigte op het veld met het zwaard worden geveld’. De vreetzucht van de gier werd spreekwoordelijk. De gier ruikt lijken al voor de dood, vandaar dat hongerige erven gieren genoemd werden. Bij de Germanen gold de gier als een boos principe, vandaar de verwensing, gierig.
Maerlant; ‘Plinius spreekt van de gier dat hij prooit naar zijn manier van de middag tot de nacht en hij is voor de middag waakzaam. Zijn bek kromt hem in zijn ouderdom zodat hij geen prooi mag houden en dan moet hij door die nood door ouderdom dood blijven. Hij kan zich niet door aan de steen te wetten zijn bek verkorten zoals de arend, [diegene heeft zo’n groot verdriet dat hij op de aarde geen beet ziet, dat doet hem voor een deel die nood, want hij is zwaar en groot] Experimentator die zegt dat die vogel traag te zijn pleegt en als zijn jongen met vlees zijn beladen doet de gier hen groot ongenade want hij wil ze verslaan omdat ze met vetheid zijn bevangen, hij bijt ze en slaat ze om die zaak dat hij ze mager wil maken’. Deze vogel is wreed voor zijn eigen jongen en als ze ziet dat ze te dik zijn dan slaat ze hen met haar vleugels en snavels tot ze weer mager zijn.
Maerlant; ‘Ziet hij krengen liggen mede, hij bijt ze neder ter plaatse waar zo het is en hoe het zo gaat en dit is waarom men het te menige tijd veel vangt met strikken. Tussen hen en de giervalk is veel nijd, weet men wel, maar die giervalk is hun te snel en verdringt zo met behendigheid, al is hij sterk, hij kan er niet tegenop dat hij ten ene maal niet verteert waar de giervalk hun jongen zich mee voedt in hun nesten’.
Maerlant spreekt over een soort gier; ‘Amraham is bekend als een vogel in de Oriënt waarvan Aristoteles zegt dat hij op bergen te broeden pleegt en zo hoog dat altijd geen man zijn nest vinden kan. [Hun jongen zijn zelden gevonden, want hij verjaagt ze op zekere tijden van de hoogte naar het dal voor ze goed kunnen vliegen] Graag volgen ze een kudde omdat ze hun lijf voeden aan krengen, is het beest of man die op de velden blijven dan’.
Nu ze hun maaltijd ruiken kan niets nu deze dieren tegenhouden. Zodra ze aan de rijk voorziene dis zijn gezeten schuwen ze geen gevaar meer en laten zich niet eens door het verschijnen van een jager verdrijven. Onmiddellijk na hun aankomst ijlen zij met horizontaal naar voren gerichte hals, opgeheven staart en half uitgespreide en over de grond slepende vleugels ernaartoe. Nu tonen ze dat ze hun waren naam van gieren waardig zijn, want begeriger en gulziger vogels dan zij kan men zich niet voorstellen. Ze hebben geen ander doel voor ogen dan het bevredigen van hun honger. Het kleine gepeupel wijkt vol ontzag voor hen uit. Met twee of drie snavelhauwen verscheuren de gieren de leren huid van het aas en enige anderen snijden de spierlagen door. Zodra de buikwand geopend wordt komen ook de andere vogels erbij. Ondertussen komen er steeds nieuwe gieren bij die tussen de anderen in vallen wat aanleiding geeft tot nieuwe strijd.
Na de maaltijd blijven ze graag nog even na zitten. Geruime tijd later begeven ze zich naar een drinkplaats en drinken veel en baden zich zeer dikwijls. Als de schoonmaakkuur naar behoren is verlopen brengen ze de volgende uren liefst zo traag mogelijk door.
Sage.
Aasgieren hebben hoofden die naakt zijn of bedekt met licht dons. Een oude legende verwijst hiernaar. Op een dag, zo begint het verhaal, brandde de zon zo hevig op koning Salomons hoofd dat hij uitriep: ‘o, gieren, vlieg tussen mij en de zon en bescherm me tegen zijn brandende stralen’. De gieren schonken geen aandacht aan het koninklijk verzoek en vlogen weg. Salomon werd zo kwaad dat hij hen vervloekte, en zei: ‘de veren van jullie hoofd en nek zullen afvallen en jullie zullen de hitte van de zon voelen, het slaan van de wind en het geweld van de regen. Jullie voedsel zal afval zijn en jullie zullen onrein zijn tot het eind der tijden’.
Gebruik.
Het is een stinkende vogel en onzuiver. De gier is het tegengestelde van serpenten want als zijn veren verbrand worden drijft de geur ervan serpenten weg. Verbrande gierveren verlichten de geboortepijnen.
Zijn hart maakt een man zeker en zorgt ervoor, als hij die draagt, dat hij veilig tussen serpenten door kan gaan. Het hart dat in een leeuwen- of wolvenhuid gebonden wordt verdrijft alle vijanden. Zijn rechtervoet aan je linkerbeen gebonden heelt de pijnen en de rechterpoot heelt de rechtervoet. Zijn tong die met ijzer is uitgeplukt en boven een man in een nieuw pak gehangen wordt maakt die zo eerbiedwaardig dat hij van iedereen kan krijgen wat hij hebben wil.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe LXXI;
De Gier en de Nachtegael;
‘De hongerige Gier, al toornig en verbolgen
Een licht gewekte schaar van vogelen ging vervolgen
En ving uit de vlucht een jonge Nachtegaal
Die al verbaasd de Gier dus aansprak op zijn taal
O aller vogelen heer! Wilt u barmhartigheid tonen
Wil mijn weerloosheid en onnozelheid verschonen
Ik zal u dankbaar zijn, mijn leven lang
En voor die deugd uw geest vermaken met gezang
Ik heb geen trek, antwoordt hij, naar uw gezang te horen
Die honger is groot, de buik heeft geen oren
Om te luisteren naar ‘t muziek of enig lieflijk lied
Dus zwijgt ge vrij, want die zang noch vreugd bekoort mij niet
Waar nood de mens beoorloogt dat let men op geen zaken
Die ’t oog belachelijk zijn, noch ons gehoor vermaken
Veel dingen zijn wel van nut en staan ons wonder aan
Maar ’t nodigste overweegt en steeds moet voren gaan’.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe CXX;.
De krancke Gier;
‘De zieke Vogel Gier bad ernstig en gezonden
Hij wilde hem in doodsnood zijn krankheid diepe wonden
Doch helpen helen nu met goed en heilzaam kruid
Of anders is het met mij, sprak de arme zuchter, uit
’t Is geheel met mij gedaan, ik zal ’t lijf niet houden mogen
Neen, sprak zijn maker, ik heb met u geen mededogen
Gij hebt mij al te dikwijls gebracht in al te veel gevaar
Ik maak niet licht een roe voor mijn eigen aars
Mijn hulp is u ontzegd, kun je je zelf niet helpen
Ik zal u in deze nood het lijden geenszins stelpen
De erfvijand in de angst belooft al hetgeen hij mag
Vermits hij in zijn kruis zich graag geholpen zag
Maar waar hij eens verlost uit al zijn ongevallen
Van al hetgeen hij beloofde en hield hij niets met z’n allen’.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaen...