Nachtegaal
Over Nachtegaal
Zanger, mythologie, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,
Uit Martinet.
Naam, etymologie.
Luscinia van clus-cinia, Sanskriet cru voor horen en Latijn clueo voor beroemd, beroemde zanger, meestal als naam voor de nachtegaal.
Luscinia megarhynchos (grote snavel) (Luscinia luscinia).
De Noorse nachtegaal of filomeel heette in midden-Nederlands nachtegale, in oud-Engels nihtegale (nu nightingale) in oud-Saksisch en oud-Hoogduits Nahtigala wat nachtzanger betekent en galan is zingen, zie galm en gillen (nu is het die Nachtigall) dat van West Germaans nahtagalon, nachtzanger komt.
Het Franse woord rossignol doet aan de roestbruine kleur denken, maar komt uit Latijn luscina. Luscinia megarhynchos, Brehm., de eerste naam betekent een eenogige juffrouw die niet zo geboren is maar haar ene oog verspeelde. Is dit naar de vogelmanier om steeds steels naar de ene kant te kijken? De tweede naam betekent met een wijde bek.
Vorm.
De nachtegaal lijkt wel wat op een mus maar is groter en grauwachtig. De veren van de rugzijde zijn vaal rosbruin en op de kruin en de rug het donkerst, die van de buikzijde is licht geelachtig grijs. Aan de keel en op het midden van de borst is ze het lichtst.
Het oog is roodbruin en de snavel en de voeten zijn roodachtig grijsbruin.
De lengte van het mannetje bedraagt zeventien cm, het wijfje is iets kleiner.
Ze leven van insecten.
Ook komt er een grotere vorm voor die in Duitsland Sprosser heet, de Poolse nachtegaal. Is verder vrijwel gelijk.
Broeden.
Dat is geen kunstwerk. Een hoop droge bladeren, vooral van eik, vormt de grondslag van het nest. Droge halmen en stengels, bladen van zeggen en riet vormen de holte die van binnen met fijne pluimpjes, paardenhaar en wollige plantendelen bekleed wordt. De schaal van de vier tot zes eieren is dun en glad en heeft een doffe glans en een groenachtige bruingrauwe kleur. Zodra de eieren voltallig zijn begint het broeden en verandert het gedrag van het mannetje. Hij moet ook helpen en lost het vrouwtje af. Het nest wordt door hem zorgvuldig bewaakt en hij spoort zijn gade tot ijverig broeden aan. Zo staakte de vogel het zingen toen een wijfje haar nest verlaten had, vloog naar zijn wederhelft en herinnerde haar ‘met toornige geschreeuw en snavelbeten aan haar huiselijke plichten’. Bij gevaar brengen ze zichzelf in nood. Na twee weken komen de jongen uit. De jongen groeien snel en komen al gauw naar buiten en blijven tot de ruitijd bij hun ouders. Al gauw beginnen de jonge mannetjes hun keel te beproeven, ze ‘dichten’ zegt de Duitser.
Bestiaria.
Shakespeare, ‘A Midsummer Night’s Dream’, 2,2, 20.
‘Elfenzang;
1ste elf;
‘Boze slangen, schuifelt niet’.
Weg, gij egels, scherp van pin’.
Hagedissen, padden, vliedt’.
Wijkt van de elfenkoningin’.
Koor;
‘Nachtegaal, stem met ons in’.
Zing hier; suja, slaap nu in’.
Suja, suja, slaap nu in; suja, suja, koningin’.
Boze macht;
‘Noch toverkracht’.
Nadre de elfenkoningin’.
Suja, suja, slaap nu in’.
2de elf;
‘Langgebeende spinnen, vlucht’.
Hommels, motten, muggen, vort’.
Zwarte torren, geen gerucht’.
Worm en slak, haar niet gestoord’.
Koor;
‘Nachtegaal, stem met ons in’.
Zing hier; suja, suja, koningin’.
Boze macht;
‘Noch toverkracht’.
Nadre de elfenkoningin’.
Suja, suja, slaap nu in’.
Vondel, de Jacht van Cupido;
‘Gelijk ’t nachtegaalken jeugdig
’t Welk in ’t kwinkeleren vreugdig
Overzien zich vind bezet
In des vogelaars listig net’.
Uit Maerlant, ‘Lucina, zoals ons laat verstaan Sint Ambrosius van Milaan, is een vogeltje dat ‘s nachts zijn eieren broedt en behoedt en zingt die nacht al gedurig zonder slaap, dat is zijn natuur. Ook schijnt het, zoals Sint Ambrosius sprak, dat het zingt om die zaak omdat met zijn zoete zang zijn broedt het leven daarvan ontvangt. En dit is te verwonderen zeer en niet te twijfelen min of meer, want menig meester en Sint Augustijn zegt dat het waar is en ditzelfde mede van de leeuw, dit wil de natuur doen’.
En; ‘Philomena in onze taal, luidt wel de nachtegaal. En heeft van zang de prijs boven alle vogels in goede wijs, vroeg werd zo in de dageraad en looft de zon voor die op gaat, in lente en in zomers begin zingt het en anders weinig. De lentetijd voegt haar zo, van hun zang werden ze zo vrolijk dat ze er zelden door eten en zingt te naarstig en te beter, ja, daar ze zich te pijnigen zingt als zij zich overwonnen ging, hun bedrijvigheid is zo groot dat ze zal eerder zingende blijven dood. Sommige meesters zeggen, alzo dat verstaat, dat het met hen ten einde gaat en dat ze zo begint met de dag en verheft zich van slag tot slag tot de noen, dan is de hitte groot en dan vallen ze van de bomen dood. Alle noten van muziek kan ze zingen en strijken, ja, de ouden leren de jongen en vormen hun tong op en neer met talrijke noten, dus leert elk zijn route. Maar als de dagen langer worden, dan is van hem zijn zang benomen zodat men van hem niet een beetje in de wintertijd van hem vindt. Alleen is zulks openbaar dat men ze dan noemt roodbaard (roodborstje) en dit schijnt openbaar dat men dus voor waar houdt. Als ze broeden en genieten, dan wordt hem de zang verstoten’.
Megenberg; ‘Phylomena heet een nachtegaal. Die is zo lustig in zijn gezang zodat ze zelden eet. Echter wanneer ze eet dat doet ze erg snel en bevordert zich weer tot het gezang. [293] Ze zingt maar in de lente, dat is in de tijd van sint Petrus dag toen hij op de stoel gezet werd tot aan sint Urbanus dag en daarna de echte zomertijd, echter in de winter zingt ze nimmer. Ze zingt erg merelachtig en erg verheugd over haar kracht alzo sterk zodat ze zo zwak wordt dat ze sterven moet en wil eerder de dood eer dat ze van haar gezang laat. Daarom heet ze in Griekse spraak phylomena, dat is zo veel gesproken als een liefdesduizeligheid want ze duizelt en neemt af van echte liefde haar gezang tot in de dood. U zal ook weten dat gelijk wanneer de nachtegaal onkuist heeft zo verliest ze de helderheid van haar stem, zoals Plinius spreekt, en wint een andere stem en verandert ook haar kleur. De nachtegaal onkuist soms met de mussen en laat zich drukken van de mussen. Ach wilde God dat ik dat niet wist van die zachte vogel!’
Vondel, Brief aan den Drost van Muyden;
‘Biezen, lof, en ruigte, en riet
Weksters van de nachtegalen
Die hier in de takken dalen
’t Welk de leeuwerik lijkt te node
’t Zij hij rust op een groene zode
’t Zij zijn keeltje stilletjes steigert’.
Vondel, Henriette Marie t’Amsterdam;
‘De nachtegaal verheft zijn klanken uit volle kracht
En loopt gevaar, dat hij zal barsten door al dat brallen’.
Zang.
De lokstem is een helder en gerekt ‘wie-d’ waarmee gewoonlijk een ratelend ‘karr’ verbonden wordt. Als hij angstig is herhaalt hij de klank ‘wie-d’ verscheidene malen en voegt er zo nu en dan de roep ‘karr’ tussen. Toorn wordt te kennen gegeven door het onaangenaam klinkende geluid ‘re’. Een behaaglijke gemoedsstemming door een diepklinkend ‘tak’. De jongen roepen aanvankelijk fie-d’ later ‘kro-ek’.
Het slaan munt uit door een zo grote volheid van toon en door een zo aangename verscheidenheid van akkoorden en een zo verrukkelijke melodie als bij geen andere vogelzang wordt aangetroffen. Op een onbeschrijfelijke bevallige wijze wisselen zacht gefloten met helder klinkende en weemoedig klagende, met vrolijk juichende en wegsmeltende met statige of trillende of rollende strofen af. Merkwaardig is de buitengewone buigzaamheid van stem van onze zanger terwijl de ene strofe met zachte tonen begint, die allengs in sterkte toeneemt en langzaam wegsterft, worden in een ander kort afgebroken en harde tonen op smaakvolle wijze in snelle opeenvolging herhaald. Droefgeestige klanken, die met de zuiverste fluittonen vergelijkbaar zijn, vloeien met vrolijker klanken zacht ineen. De pauzen tussen de strofen verhogen de werking van de heerlijke melodieën Om haar schoonheid goed te doen uitkomen is het matige tempo voortreffelijk geschikt. Het is moeilijk uit te maken wat meer onze bewondering verdient, de grote verscheidenheid van verrukkelijke tonen of hun volheid en buitengewone kracht.
De slag van de nachtegaal moet twintig a vier en twintig verschillende strofen bevatten om de naam van uitmuntend te verdienen. Bij vele van deze virtuozen is de afwisseling geringer. De woonplaats oefent hier een belangrijke invloed op uit. Worden de jongeren begeleid door oudere en meer bedreven kunstenaars dan stijgen ze naar grotere hoogtes. Ouderen slaan zo meestal beter dan jongeren, oefening baart kunst. Het vurigst worden ze als er ijverzucht in het spel is, het lied wordt dan een wapen dat elke strijder op zijn best mogelijke wijze tracht te hanteren. ‘Gelijk de nachtegaal zijn jongen went tot zingen. Zo leert een vader ook zijn kinderen goede dingen’. Hij heeft zo pedagogische eigenschappen.
Zanger.
De nachtegaal is een Zanger. Het is de verkondiger van de Lente. Vele vertellingen zijn er over het ontstaan van deze geliefde vogel die zijn klagend lied ‘s nachts laat horen.
Het is een trekvogel die ons met zijn weemoedige gezang vermaakt. Hij komt alleen op plaatsen voor waar bomen en struiken staan en het liefst op droge gronden. Hij zingt de in nacht, maakt dus een gala in de nacht. Hij is niet schuw, je kan soms dichtbij komen om naar hem te luisteren.
Het mannetje dat aan zijn roodachtige poten herkenbaar is, zingt niet voordat hij aan een wijfje verbonden is. Met zijn zang is zijn genoegen aan het huwelijk te herkennen of het is een gevolg van zijn liefde. De zang is eerst kort en onvast en afgebroken als hij nog geen zekerheid over zijn liefde heeft. Is hij overreed, dan wordt zijn stem pas helder maar hij zingt het beste als zijn wijfje broedt, om haar tijd te korten en het moeilijk zitten te verlichten of te vergeten. Als er jongen zijn dan zwijgt hij, dan heeft hij wat beters te doen, dan hoor je niets meer dan wat gekras.
Je zal verschillende tonen van hem horen, ernstig, boertig, eenvoudig, verwonderlijk melodieus, zuchtend, klagend en het volgende ogenblik weer blijde en niets anders dan vrolijke zang op verheven tonen. Hoe langer dan de slagen duren hoe fraaier de zang is, waartoe warm weer vereist is. Wil je ze horen ga dan op een avond, nadat het onweer over is, naar een bos of een plaats waar veel eikenbomen staan en je zal veel schelle kelen als het ware elkaar horen toezingen Na St. Jan hoor je ze niet meer. Het is het symbool van het voorjaar, het is de lentevogel. Omdat hij vijftien dagen achtereen, met het krieken van de dag aanheft, strekt hij tot zinnebeeld van iemand die aan het nachtbraken is en een man van rusteloze bezigheid.
En omdat de nachtegaal onvermoeid zijn snebbetje roert en vrijwel nooit zijn stem bezwijkt zo heeft Erasmus in ‘Lusciniae deest cantio’, ‘de nachtegaal houdt van ‘t zingen op’, als iets zeldzaams gewezen. Hij past het toe op de wijfjes, de nachtegalen van het hoofdkussen die zeer zelden zwijgen en hun mannen geen rust laten vooral eer ze hun oogmerk hebben bereikt. Dit klopt dus niet met het wijfje van de nachtegaal want die zingt vrijwel niet. Gelijk de nachtegaal het meest zingt en zich laat horen als hij merkt dat er mensen naar hem luisteren, zo wordt de lust van de spreker en geleerd schrijver wonderlijk aangewakkerd als hij hoorders heeft en nieuwsgierige lezers. De onverstoorbare Duitsers zouden bij Keulen toch een bos gespaard hebben omdat daar zoveel nachtegalen in voor kwamen.
De nachtegaal zingt een lied, een tegenhanger van dat van de zwaluw:
‘Es ‘k ut gonk (bis)
Dao waoren all Schoppen un Schuren vull
Es ‘k wier quam (bis)
Wass alles verschlickert, un
verschlieret, un verdor-oset’.
Bijbel.
Psalm 104 10-12:
“Daarbij woont het gevogelte des hemels
van tussen de takken laat het zijn lied horen’.
In deze passage wordt gesproken over bomen die over het water hangen. Het zingen van verschillende vogels uit deze groep, Turdidae, wordt hier mogelijk bedoeld, vooral de bulbul. Die komt in deze streken voor, bij de bomen die langs de Jordaan groeien en overvloedig in de begroeide valleien. Ze vullen de lucht in het vroege voorjaar met een rijk geluid van trillende noten. Zulke plaatsen en mogelijk dezelfde vogel worden bij Shakespeare beschreven ‘….shallow rivers, to whose falls’.
Melodious birds sing madrigals’.
In Hooglied 2:11-12 wordt ook over de voorjaarszanger gesproken. ‘Hij zal opstaan bij het geluid van een vogel,’ Prediker 12:4.: ‘en de stem hoog wordt als die van een vogel’ .
Ook Chaucer beschreef het voorjaarsgezang’.
“smale foweles maken melodye’.
That slepen al the night with open eye’.
Het is het hulpgeroep van de klagende in het vagevuur of de roep van iemands dood, naar het paradijs of de hemel.
Mythologie.
Aedon was gehuwd met koning Zethus. Omdat ze slechts een zoon had, Itys, was ze jaloers op Niobe die veel kinderen had en wilde haar oudste zoon doden. Bij vergissing doodde ze hierbij haar eigen zoon. Ze werd daarop door Zeus in een nachtegaal veranderd die steeds om haar zoon jammert. Het Griekse philomelos betekent nachtegaal, zanglievend. Met haar klagende roep ‘Itys’ huilt ze om haar kind.
Philomela was de dochter van de Atheense koning Pandion. Haar zuster Procne was getrouwd met de koning van Thracië, Tereus. Die onteerde Philomela en sneed haar daarna de tong af zodat ze hem niet kon verraden. Door middel van een kunstig geweven kleed weet ze haar zuster Procne haar ongeluk voor te stellen. Als wraak zetten ze Tereus zijn eigen zoon als maal voor. Die ontdekt dan de gruwelijke wraak en probeert beide zusters te doden. Nu grijpen de goden in en veranderen Tereus in een havik (of hop), Procne in een zwaluw en Philomela in een nachtegaal.
Haar naam is nu het symbool voor lied en ook voor poëzie omdat ze veel door de dichters gebruikt wordt. Shakespeare Titus Andronicus, 2, 3, 43; ‘Waarop zijn Philomela tongloos wordt’. Lavinia wordt om de verminking die haar te wachten staat met Philomela vergeleken. Zie ook Cymbeline 2,2,45.
Virgilius, Georgica IV, 511-515, verhaalt van een nachtegaal die in rouw jammert onder de schaduw van de populier omdat ze het verlies van haar jongen betreurt die een ruwe ploeger ontdekt had en nog onbevederd uit het nest had getrokken. Zij weent de hele nacht lang en hurkt op een twijg hernieuwt ze telkens haar klagende melodie die de omgeving vervult met haar droeve klacht.
In de Edda verlaat Frey, de godin van al wat lieflijk is, de hemel om haar man Odin te zoeken. Op aarde is alles vol lenteweelde en geen vogel verstaat haar leed. Allen jubelen van vreugde. Alleen de nachtegaal verstaat haar en vertolkt in aandoenlijke klanken haar smart. Dan wordt hij de bode der liefde.
Ook is hij een grafvogel geworden. Het is de scheidende ziel die lieflijk haar geluid in de nacht laat horen. Ligt iemand met grote pijn op het ziekbed dan hoopt hij dat er een nachtegaal komt om hem van zijn pijn af te helpen, hetzij door te sterven, hetzij door hem te herstellen. Zo ook in China waar een oude mandarijn alleen kon genezen door de zang van de nachtegaal.
Als het lelietje der dalen zijn geur verspreidt zingt de nachtegaal en zoekt zijn gezellin, daarom is het een symbool van het terugkerend geluk.
Plinius.
Plinius verhaalt dat Germanicus en Drusus twee nachtegalen hadden die Latijn en Grieks konden spreken en in staat waren een lange speech te houden en te discussiëren. Verder bespreekt, hij in een uitbarsting van welsprekendheid, het zingen van een nachtegaal. ‘Ze zijn niet allen gelijk maar hebben elk een speciaal soort muziek en houden een wedstrijdje wie de beste van hen is, de een overtroeft de ander in gevarieerdheid van zang en lang uithoudingsvermogen, yeh, en belangrijk is dat ze een wedstrijd zo ernstig mogelijk houden met al hun kracht en vermogen want vaak gebeurt het dat de een slechter is en het niet volhoudt en er voor sterft, hij geeft sneller op in zijn levensgeest dan dat hij het geluid op geeft’.
‘De nachtegaal zingt vijftien achtereenvolgende nachten, als de bladeren zich beginnen te vertonen. Soms mompelt hij in zichzelf. Zijn stem is vol, grof, fijn, daverend, hoog, middelmatig, laag en kort zodat er niet aan te twijfelen is of deze zoetigheid is door een krachtig geluk aangewezen.’
Moraal.
Een valk had een nachtegaal gevangen en bracht de arme zanger in zijn klauwen tot hoog boven de wolken. Daar begon het beestje, trillend van pijn en angst te piepen. De valk keek naar hem en zei toen wreed: ‘Ach, waarom schreeuw je? Ik ben toch veel sterker en of je nu piept of niet ik doe toch met jou wat ik wil. Ik laat je vrijuit vliegen of eet je op. Alleen een domme dwaas beweent zijn lot en oogst naast tranen schande’.
Sagen.
Bij ons verstaat men hem zeker niet zo goed:
‘Mien wijf is altijd ziek, ziek!
Heel de weke en zundags niet, niet, niet!’
Een klein bruin en verlegen vogeltje, zonder geluid, sliep die nacht bij de stal. Het schijnende licht en het zingen van de engelen maakte hem wakker. Hoewel hij daarvoor nog nooit gezongen had maar toen hij het hemelse koor wilde begeleiden ontdekte hij zijn eigen heldere stem. Van die nacht af aan zingt de nachtegaal met zijn nieuwe geluid, zo rijk en muzikaal en sinds die tijd zingen de nachtegalen in het donker het geweldige crescendo van hun “glorie aan God, de allerhoogste’.
Een ridder werd in de gevangenis geworpen. Een nachtegaal bezocht hem en gaf hem vertroosting met zijn gezang. De ridder voerde de vogel met broodkruimels. De vogel vloog weg en kwam terug met een wonderbaarlijke steen. De ridder nam de steen en raakte er zijn boeien mee aan. Die vielen direct van hem af. Ook de deuren en poorten bleven voor de steen niet gesloten en hij kon zo wegkomen.
Een andere naam voor de bosrank, Clematis, is lierelei en deze naam heeft iets zingend in zich. Juist door deze plant is het dan ook gekomen dat de nachtegaal ‘s nachts zingt. Die had vroeger eens geslapen in een boom waarin de bosrank groeide en door die snelle groei had die zich ‘s avonds om de poten van de vogel heen geslingerd zodat die tegen de morgen niet meer weg kon vliegen. Om dat in het vervolg te vermijden, zingt het ‘s nachts, “nie meer slape, nie meer, nie meer”.
Als hij zingt houden alle vogels zich stil om hem te horen. Dat is dan ook vanwege zijn ongewone tijd. Omgekeerd verhaalt Herder:
‘Warom, o Nachtigall, horest du schweigend den krachzenden Raben?
Weil eine Nachtigall gern neben dem Raben verstumt’.
Op het eiland Rugen verhaalt men dat ze een vervloekte herderin is die haar vrijer, een herder, slecht behandelde zodat hij steeds haar en zijn kudde tot midden in de nacht moest hoeden. Aan haar belofte om hem te trouwen gaf ze geen gevolg. Daar werd hij tenslotte kwaad over zodat hij op de duur wenste dat ze tot aan het eind van de wereld niet meer zou slapen. Zo gebeurde. Ze werd een vogel die ‘s nachts niet meer kan slapen en steeds klagend zingt:
‘Is tid, is tid
to wiet, to wiet
crizi, crizi,
to bucht, to bucht, to bucht’.
De betekenis is dat het tijd is om naar huis te gaan, de schapen zijn te ver weg en de herdershond wordt met de gewone roep aangezet om ze bijeen te drijven. Daarna zingt ze nog driemaal en zwijgt dan.
Of dat ze ‘s morgens door haar gezang de herder wekte die daardoor zijn geduld verloor en haar verwenste.
Een kwade toverheks veranderde alle meisjes, die haar slot naderen, in vogels. Ze had al een zevenduizend manden vol toen de mooie Iorinde naderde en een nachtegaal werd. Iorinyl, haar minnaar, vond ‘s nachts een bloedrode bloem die alles kon openen wat gesloten was en daarmee bevrijdde hij haar en haar lotgenoten.
Een Zweeds volkslied verhaalt dat een broer en zus door een slechte stiefmoeder veranderd werden in een beer en nachtegaal. Ze kan slechts bevrijd worden als een ridder door haar gezang bekoord wordt, haar slacht en haar hartenbloed drinkt.
In een Deense sage wordt ze veranderd in een hinde. Uit vrees voor de jager Orm verandert ze zich in een vogel. Orm spant een strik en snijdt zichzelf een stukje vlees uit de borst en hangt het als een rode bes voor de strik waarin hij de vogel vangt. Door het eten van het vlees wordt ze onttoverd en de gelukkige vrouw van Orm.
Een Zweedse koningsdochter vindt in een bos de schedel en beenderen van een hertenkalf dat door roofdieren verslonden is. Ze zet ze op een hoge staak en valt daardoor vermoeid in slaap. Ze wordt wakker door een lieflijk gezang. De staak en beenderen waren veranderd in een linde in wier kruin een nachtegaal floot.
Ten tijde van het concilie van Constans zong een nachtegaal zo mooi dat iedereen naar het bos stroomde om dit te horen. Toen hem gevraagd werd wie hij toch was antwoordde hij dat hij de ziel van een vervloekte was en vloog weg. Allen die hem gehoord hadden werden ziek en stierven.
Gebruik.
Omdat het een nachtzanger is wordt het hart van de vogel gegeten om overmatige slaap tegen te gaan. Het zou de mensen welbespraakt maken met een welluidende stem.
Horloge.
Je kan op het geluid van de vogels je horloge afstellen.
Eerst is er het hanengekraai.
Hiervoor zijn er toch nog verschillende geluiden te ontdekken.
Lang voordat de zon komt hoor je de nog een uil. Die wordt gevolgd door de nachtegaal.
De wakkere vink houdt hem spoedig gezelschap.
Iets later ontwaakt de zwartkop grasmus om de nachtegaal in de rede te vallen met zijn kort wijsje.
Een half uur later wekt de kwartel ons met zijn eentonig geluid dat men weergeeft door:
’vlug uit bed! vlug uit bed!’,
De grasmus volgt die in Duitsland ook wel Nachtsanger heet.
Tegen vieren zet de merel in.
Die wordt spoedig gevolgd door de zwarte mees.
De roodborst is al bedrijvig bezig, gelijk met het winterkoninkje.
Een fazant hoor je in de verte.
De bosduif koert.
Om vijf uur is de mus er al en dan is het vrijwel licht, de honden worden wakker.
De lijster laat zich horen en de Vlaamse gaai laat een kreet horen, zo ook de ekster. De vinken zijn druk bezig.
De patrijs klokt, de kraai krast, de kievit kieft.
Dan komt de koekoek met slag van zes.
De tjif-tjaf roept zijn naam.
De duiven koeren.
Om 19. 00 uur sluiten de mezen.
Dan de tjif tjaf.
Gevolgd door de vinken.
Dan het winterkoninkje.
De patrijs roept nog een keer.
De ekster schetert.
De nachtegaal hoor je nog.
De fazant hoor je nog bij de merel.
De roodborst is een van de laatste.
De kievit sluit de rij.
In ‘Romeo and Juliet’ meldt Shakespeare dan ook dat de nachtegaal eerder zingt dan de leeuwerik, 3,5,1’.
“Wilt gij reeds gaan? Het is nog lang geen dag’.
Het was de nachtegaal, de leeuwerik niet’.
Wiens schelle stem in ’t angstig oor u drong’.
Op die granaatboom zingt hij elke nacht’.
Geloof met, lieve, ’t was de nachtegaal’.
Bulbul.
De bulbul van de Perzen, Luscinia megarhynchos golzii (hafizi), is de hafisnachtegaal. De Indische nachtegaal is voor de Indische dichter wat de nachtegaal voor andere Indo-Germaanse naties is.
Als nachtzanger overvloeit ze de verliefde die de vogel in volksliederen tot haar geheimzinnige bode maakt. Perzië was het feeënland van de honderdbladige roos. Gul en bulbul, roos en nachtegaal, waren niet alleen door hun gelijktijdig optreden in de lente, maar ook door de rijm met elkaar verbonden, net als hart en smart. Van Perzië uit heeft zich de liefdesgeschiedenis van de roos en de nachtegaal zich door het gehele oosten en westen verspreid.
De Perzische dichter Attar schreef een dichterlijk rechtstoneel tussen nachtegaal en roos: “De ganse gevederde wereld verschijnt voor Salomon en klaagt de nachtegaal aan, omdat hij door zijn aanhoudende klaagliederen de rust van alle vogels verstoort. De wijze koning verhoort de aangeklaagde vogel en laat hem ongestraft vrij, nadat die hem bekend heeft dat de liefde tot de roos hem zo in de war brengt dat hij alleen in de klaagtonen van zijn gezang rust vindt”. De nachtegaal geeft in alle jubelende tonen zijn liefde te kennen, terwijl de roos onverstoorbaar op haar troon van bladeren blijft zitten en ongevoelig is voor het welluidende lied. De nachtegaal wordt zo met een ongelukkige minnaar vergeleken. Verder is in Perzië de nachtegaal het symbool van een naar de godheid verlangende ziel terwijl hij tevens als een zanggodin wordt beschouwd.
Het geluid van bulbul wordt beschouwd als een klaaglied over het vergankelijke van alle ondermaanse heerlijkheid.
Vele andere Perzische dichters bezingen de lof van de roos. In Jami’s verzen vernemen wij dat de eerste roos in Gulistan (rozenland) verscheen, in de tijd dat de bloemen een nieuwe koning van Attar verlangden omdat de slaperige lotus ‘s nachts de ogen wilde sluiten. Allah gaf hun de maagdelijk witte roos met de doornen die de tere bloem beschermden. Toen de nachtegaal deze nieuwe bloemenkoningin zag raakte ze in zo waanzinnige liefde voor zijn bekoorlijkheden, dat ze haar warm en van tonen overvloeiend hart onbedacht tegen de spitse doornen drukte. Zijn rode bloed stortte zich uit in de boezem van de bloem en kleurde zijn bladertjes rood. Alleen de binnenste kern behield zijn witgele bladeren.
Anderen vermelden dat de bloem eerst openbarstte bij de het eerste trillende geluid van de nachtwaker. Bij de Mohammedanen werd de nachtegaal, bulbul, veranderd in een vlinder. Het dichterlijke beeld van roos en vlinder ging later in de Duitse poëzie over.
Milton, de grote Engelse dichter van Paradise lost, toont zijn waardering voor de olijf en nachtegaal in zijn gedicht: Herwonnen Paradijs;
“Kijk, de olijvenhof van Academe,
Plato’s oord van welverdiende rust
waar de Attische nachtegaal
zijn fraaie trillers slaat
de lieve zomer lang..!”
China.
Anderson heeft een heel mooi Chinees sprookje over de nachtegaal. Daar woonde de keizer in een prachtig paleis die omgeven was door mooie tuinen en bossen. Het mooiste was echter de nachtegaal, waar iedereen naar kwam om te luisteren. De keizer vernam echter uit boeken dat zo’n dier in zijn buurt leefde. Zijn kamerheer werd opgedragen om die te zoeken en bij de keizer te brengen. Tot zijn verbazing vond hij de Zanger als een nietig, grauw vogeltje. De nachtegaal ging mee naar het paleis om voor de koning te zingen die er tranen van in zijn ogen kreeg. De nachtegaal werd geboden om op het hof te blijven. Op zekere tijd kwam er echter een kunstmatige vogel die, na opgewonden te zijn, het geluid van de nachtegaal na floot. Die was veel mooier en, versierd met pareltjes en robijnen, een koninklijke vogel. De echte nachtegaal verdween naar het bos, hij was niet meer nodig.
Het is als met de mens die zo geïnspireerd is door de technische wetenschap dat hij vervreemd van de echte wereld, de natuur, die toch de basis is van alles.
De valse nachtegaal ging kapot toen de keizer eens zwaar ziek werd. Toen hij daar in zijn bed lag en de hovelingen dachten dat hij dood was, hoorde hij een prachtig gezang. Het was de nachtegaal die de keizer kwam troosten. Het bloed van de keizer ging weer sneller stromen. Dit beestje had gevoel, iets wat de mechanische miste.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe VIII;
Pauw ende ’t Nachtegael;
‘De schoon geveerde pauw hoorde met begeren
Het Nachtegaaltje in de wilgen kwinkeleren
En werd bijna verliefd op ’t lieflijke gezang
En de goddelijke muziek, die uit de takken klank
Ten slotte sprak ze aldus: ‘O Moeder aller dingen
Nature, die voor mij vele andere zonderlingen
En heerlijks heeft gesierd, hoe was ik ooit zo onwaard
Dat gij de kunst bedreef met mijn gouden staart
Een staatsiesleep zo mooi hebt willen huwelijken
Op dat ik zo met de roem der Vogelen mocht strijken
De natuur heeft de Pauw toen terstond om zijn ondankbaarheid
Berispt, omdat met het haar rijkelijk heeft bij geleid
Zij niet verheugd mee was. Gelijk in ooit komende tijden
Het Nachtegaaltje niet het voordeel van de Pauw zal benijden
Maar zich tevreden houdt met wat haar is gegund
Indien ook, zei zij, het elk is vergund
Te hebben het gene hij wenst, het zou zijn te vrezen
Dat met de vernieuwde ik ieder bezig zou wezen
Gij, die met uw staat, ooit eens ontvangen lot
Je nooit meer vergenoegt, maar opstaat tegen God
En de Natuur wet, leer met voldoening leven
Wens niet wat een ander is gegeven.’
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe LXXI.;
De Gier en de Nachtegael;
‘De hongerige Gier, al toornig en verbolgen
Een licht gewekte schaar van vogelen ging vervolgen
En ving uit de vlucht een jonge Nachtegaal
Die al verbaasd de Gier dus aansprak op zijn taal
O aller vogelen heer! Wilt u barmhartigheid tonen
Wil mijn weerloosheid en onnozelheid verschonen
Ik zal u dankbaar zijn, mijn leven lang
En voor die deugd uw geest vermaken met gezang
Ik heb geen trek, antwoordt hij, naar uw gezang te horen
Die honger is groot, de buik heeft geen oren
Om te luisteren naar ‘t muziek of enig lieflijk lied
Dus zwijgt ge vrij, want die zang noch vreugd bekoort mij niet
Waar nood de mens beoorloogt dat let men op geen zaken
Die ’t oog belachelijk zijn, noch ons gehoor vermaken
Veel dingen zijn wel van nut en staan ons wonder aan
Maar ’t nodigste overweegt en steeds moet voren gaan’.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe CXIX;
De Struys en ’t Nachtegaelken;
‘De staal verslindende Struis en ’t nachtegaaltje te samen
Elkaar hun roem trotserende benamen
De Vogel lang gebeend zijn vederen verhief
De nachtegaal zijn stemme, elk een om te horen lief
Monarchen, zei de Struis, die werelden bestieren
Met mijn pluimen zich verdelen en versieren
Mijn lieflijk geluid op welgestelde maat
Riep ’t vogeltje, verheugt een ieder in zijn staat
’t Is Vorsten, trots gehuld met purperen en zijden banden
Of landlieden die ’t gelust te ploegen de akkerlanden
Iedereen, die hier leeft, ’t zij van wat staat, gewis
Getrokken wordt tot ‘geen zijn harten wellust is
Dat is hem ’t allerschoonst en mag hem niet vervelen
Elke zot heeft zijn marot(zotskolf) en tijdverdrijf om te spelen’.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/