Hert
Over Hert
Bijbel, christelijk, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,
Uit Buffon.
Cervus elaphus.
Naam, etymologie.
Hert, edelhert, heette in midden-Nederlands hert of hart, in oud-Frans was het hirot, in oud-Hoogduits hiruz (Duits Hirsch) oud-Engels heeft heorot en heort (nu hart) in oud-Noors is het hjotr. Het is een woord dat uit het Germaanse heruta stamt wat een gehoornd dier betekent. Dezelfde betekenis heeft het Latijnse Cervus dat afgeleid is van het Griekse keraos wat ook gehoornd betekent. De Griekse naam voor het hert is elaphos. Die naam lijkt veel op die van de olifant, elphas.
Het mannetje heet in het Latijn cervus, vandaar de Franse naam cerf, Engels cervine en in het Italiaans cervo.
Van Beverwijck; Zo weinig als de horens van de olifant en het hert van krachten verschillen, zo weinig verschil heeft de Griekse taal in haar naamgeving gemaakt. Want waar de olifant Elphas genoemd wordt daar heet het hert Elaphos. Het mannetje heeft in Latijn de naam van Cervus en daarna in Frans cerf, in Italiaans cervo, in Spaans ciervo, maar bij de Engelsen heet het hirde zoals bij ons hert en de Hoogduitsers in Hoogduits Hirts. Het wijfje noemen ze in de vermelde spraken cerva, biche, cerva, cierve, Hinde en sommige Duitsers ook Wilprecht’.
Hert of hart wordt naar zijn zomerkleur wel roodhert en roodwild genoemd, in het Duits is dat ook Rothwild en in Engels red deer.
Het wijfje heet hinde, in het Engels hind en in Duits Hinde. De Angelsaksische en oud-Noorse naam hind voert terug op Germaans hindo wat ongehoornd betekent.
Het jonge kalf heet naar het geslacht hertkalf of hindenkalf. Hinnulus heet op Latijn het zoontje van het hert.
Gewei, in de 18de eeuw ontleend uit Hoogduits geweih, midden Hoogduits gewîge, gewîhe. Oorspronkelijk = „strijdwapen van ‘t hert”, van de Germaanse basis wiz-, strijden.
Voorkomen.
Een hert is een dier met een gewei. Kleur, vorm, grootte en dergelijke zijn dan onbelangrijk.
Het gewone roodwild heet Cervus elaphus, het is het edelhert. Die had eens een wijde verspreiding en leefde in al het geschikte bosland van Europa en Z.W. Azië als wel in N. Afrika. Vernietiging van het bos veroorzaakte ook grotendeels zijn afname.
Groei gewei.
Het voorhoofdsbeen van deze dieren draagt twee benige uitwassen, de zogenaamde rozenstokken. Die zijn door een behaarde huid bedekt. In het voorjaar scheiden zich uit het bloed van de daarin voorkomende bloedvaten grote hoeveelheden beenstof af. Daaruit ontwikkelt zich in weinig weken het gewei. Inwendig bestaat dit eerst uit een zachte stof die door sommige volken wel gegeten wordt. De buitenzijde is met de behaarde huid bedekt waarin talrijke bloedvaten aanwezig zijn die het bloed dat nodig is voor de stofvorming aanvoeren. Dit verhardt op den duur. Aan de basis van het gewei vormt zich een krans van beenkralen die de bloedvaten meer en mee insnoeren naar gelang ze dikker worden. Zodra het gewei hard is geworden zijn de bloedvaten verdroogd, het dier wrijft nu de verschrompelde huid tegen boomstammen en rotsen af. Alleen het mannelijke dier draagt een gewei. Zodra in het voorjaar weer een grote aandrang van bloed naar de huid van de rozenstok ontstaat, wordt de verbinding van het gewei met de rozenstok losser en valt af.
Naam gewei.
‘Love’s Labour Lost’; iv,2,60;
Holofernes:’ heb ik het hert, dat de prinses geschoten heeft, een spitser genoemd;
Holofernes: De schone schieter spande en schoot, een spitser, schuw en slank’.
Een spitser gespiesd nu, gespietst met haar spies’.
De spitser kreeg een tweede spits, twee ellen was die lang’.
En zeg eens, of die spitser nu niet tot een gaffelaar wies’.
Het hertenkalf wordt als het een jaar oud is speishert, spitser of spiesbok genoemd. In grootte neemt een gewei elk jaar toe van het tweede tot het achtste jaar, elk jaar schier er een tak meer uit die ze polijsten door tegen bomen te schuren. Het gewei wordt alle jaren gewisseld.
In het tweede jaar komen aan die spits aan weerszijden ook twee takken. Dan heet het gaffelhert of gaffeler.
In het derde jaar wordt het een zes-ender, naar het aantal spitsen van beide stangen tezamen.
Dit gaat zo door tot het hert bij ouder worden minder vertakkingen gaat krijgen.
In sommige gebieden wordt de acht-ender, in andere gebieden de tien-ender een jaagbaar hert genoemd.
Een kapitale bok is een twaalfender.
Als het gewei volkomen regelmatig ontwikkeld is noemt men het hert een even-ender. Als er een stang verschilt, oneven-ender. (In het Engels is het 1ste jaar a fawn, de 2de a pricket, 3de a sorrell, sorel of sorell, 4de a soar, 5de a buck of the first head en als 6de a complete buck) De horens zijn soms meer dan drie voet lang en met twintig of meer takken bezet. Hertog Willem van Beieren had een gewei van eenentwintig takken. Een flink gewei weegt vijf tot acht, soms wel twaalf kg.
Bij de koeien groeien ze van onder uit de kop, bij deze beesten rekken ze zich eindelings als de takken van de bomen.
Lyrisch.
Het is de sierlijke hinde, het edele hert. Het licht stappende hert, het ruisende hert in de bosjes, het trippelen van de jongen.
De hinde met haar grote zachte ogen, die ogen, die zachte vochtige ogen, ogen met gevoel, medelijden, passie, tederheid. Het is de spiegel van onze beminde. Ze kijken ons trouwhartig aan, liefde, voorzichtigheid, hoop. Het is de zorgvuldige moeder van de tedere jongen. De poëten hebben haar bezongen en zien haar in de met dauw beparelde weide drinkend aan de babbelende bron en rustend in een bed van zachte varens en mossen. De hinde is pittoreske in al haar stadia, trappende op de heideklokjes, berghelling of in laagtes, stil als een schaduw met glanzende, angstige ogen die je aankijken, verbaasd, de jagers om medelijden vragende. Het opwippende staartje, de opstaande oren. Het is het beeld van de onschuld. Het is de tortel onder de viervoetige dieren.
Het hert is een bos takken die twinkelen bij het drinken, glanzend in de maneschijn. Het hert met zijn gouden horens, het is de kruisdrager. Vliegend door het woud om zijn ongewapende hoofd te verbergen en weerkerend met een zwaar hoofd opgericht. De formidabele horens van puntige dorens. De statige, een meesterwerk der natuur. De trotse koning van het woud wiens roepende bronst beantwoord wordt door zijn rivalen. Dan wordt zijn geweldige kracht beloond met liefde of verdwijnt hij. Zijn sublieme schaduw roerend en verzwindend. Strekt zijn oor bij het geluid van hoorngeschal, snelt en zweeft over het veld, de wind vooruit als een stormwind. Trillend, veiligheid zoekend in elke plaats. Voor een troep van brede kaken moet hij vluchten. De wilde bende van bloeddorstige en wilde muilen die voorwaarts jagen. Het bange hert met het krachtige gewei dat hem hindert, niet gebruikt. Net als Absalom’ s lot, gevangen worden door zijn eigen sier. De eenzame, de opgejaagde als een oplichtende geest in de duisternis, gevallen in de vlucht door een pijl in de nacht. Dan druppelt bloed op de onschuldige weide. De pijl in zijn hart, de doorboorder van zijn ziel. Hij verbergt zich in de schaduw op een mooie dag en huilt zijn leven weg, tranen druppen op het zachte mos.
Bestiaria.
Het roodwild jagen was meestal een koninklijke sport en vandaar genoten ze bescherming, vaak in parken.
Hart Royal.
Shakespeare, ‘As You Like It’, 4, 2, 10.
‘Wat krijgt, die ‘t kroonhert heeft verslagen?
Zijn leren kleedt en kroon te dragen’.
En zingt hem dan naar huis’.
En in die kroon geen spoor van hoon’.
En sieraad is ’t van ouds gewoon’.
Uws vaders vader sierde ‘t’.
Op ’t hoofd uws vaders tierde ‘t’.
Die kroon, die kroon, die fraaie kroon’.
Dat is geen ding tot spot en hoon’.
“If a hart do lack a hind’. ‘Zoekt een hert een lieve hinde”;
In 2,3, 25:
‘Hij had zich aan de voet’.
Een eik gevleid, wiens oude wortelen ’t beekje’.
Begluren, dat door ’t woud zich bruisend windt’.
Juist kwam daar een verdwaald amechtig hert’.
Dat door het schot des jagers was gewond’.
Om uit te klagen, en ’t is waar mijn, vorst’.
Dat arme schepsel hijgde en steunde zo’.
Dat telkenmale zijn lederen kleed zich spande’.
Tot barstens toe, en dikke ronde tranen’.
Vervolgden langs de onnozele neus elkaar’.
Bedroevend snel, zo stond de roze stumper’.
Door Jaques scherp met somber oog bespied’.
Aan d’ oeverzoom der snelle beek, en voegde’.
Zijn tranen bij haar nat’;
‘Cymbeline’ v,3,23:
‘Zij hielden stand dwars voor de enge pas’.
En riepen, hem versperrend, tot die lafaards’.
Het Britse hert sterft vluchtend, niet de Brit’.
‘Love’s Labour Lost’, iv, 2,3.
“Very reverend sport, truly: and done in the testimony of a good conscience’. ‘Voorwaar, een recht eerwaardige jacht en volbracht onder de getuigenis van een goed geweten’.
‘The deer was, as you know, sanguis, in blood, ripe as a pomewater’. ‘Het hert was, zoals gij weet, bloedrood, met vurig bloed, rijp als een koningsappel’.
Een stag is een manlijk hert van vijf jaar oud met een compleet gewei. En als de koning of koningin erop jaagt en hij ontsnapt levend dan wordt die daarna Hart Royal genoemd. En als het beest, door het jagen van de koning of koningin uit het woud is gedreven en ontsnapt komt er gewoonlijk een proclamatie in die streken dat ter ere van het tijdverdrijf dat het beest heeft gehad en ter ere van de koning of koningin geen mens hem zal bezeren of hinderen om naar zijn bos terug te keren, dan is hij een Hart Royal Proclaimed.
Bij ons heet het edelhert zo omdat alleen de edelen erop mochten jagen. Vroeger waren ze veelvuldig aanwezig, Johann Georg I, keurvorst van Saksen schoot er in de 17de eeuw meer dan 15 000 dood. Ze leveren zulke lekkere spijze uit dat ze tot de koninklijke lekkernijen gerekend worden. Daarom is hij edel.
Gouden gewei.
Daarom noemt Vergilius een hinde een kopervoetige; ‘ofschoon hij de hinde velt met hare koperen voeten’. Het is hun kroon.
In een gedeelte van de stad Sleeswijk lag vroeger de Friederichberg dat met kreupelhout en struiken bedekt was. Het water uit een bron was verdwenen. Een jager ontmoette een wit hert met een gouden gewei. Hij legde aan maar kreeg medelijden met het fraaie dier en ging weg. De volgende morgen lag het gewei bij de bron die het beste, zelfs geneeskrachtig water gaf. Is hier een verband met het zonnehert?
Uit Megenberg.
Gewei.
(773) Van het hert zegt Aristoteles dat geen dier zijn horens afwerpt, buiten het hert. Alle horens zijn van binnen hol, buiten dat van het hert. Het hert is zeer trots op zijn gewei.
Zodra ze het gewei afgestoten hebben beginnen de nieuwe uit te schieten. Dan staan ze in de zon, zoals Aristoteles en Plinius zeggen, om hun gewei door de zon te laten drogen zodat het groeit en krachtig wordt. Dan lopen ze laag met de kop om de uitwassende horens niet te beledigen. Ze gaan naar bomen en wrijven het gewei er tegenaan en proberen het uit. Als het dan krachtig is gaan ze zelfverzekerder want ze hebben een wapen waarmee ze zich weren kunnen. Dit durfden ze vanwege de wolf daarvoor niet, ze moesten zich verstoppen en ‘s nachts voer zoeken. Om de horens niet te beschadigen of in het struikgewas te verwarren richten ze de snuit hoog op en houden de horens waterpas op de rug.
Men vindt rode, zwarte en witte horens. De eerste is de beste, de laatste kleur is de slechtste. Net als de slang is het gewei een symbool van vernieuwing, verjonging.
Groei.
Het hert is geschapen om de wouden te sieren, om de Helden op de jacht bezig te houden en te oefenen en om die een aangenaam wildbraad te bezorgen.
Ze zijn schadeloos en goedaardig, van een fraaie vlugge gedaante, rosachtig bruin, een edele gestalte en komen groots en schrander voor. Met buigzame, gespierde poten, hoog van kop en borst en met horens gewapend, snel van gehoor, scherp van gezicht en reuk.
Groot van ogen, vlezig van smoel, viervoetig.
In het bijzonder speelt de H. Schrift in op de hinden, 2 Samuel 22:34, Psalm 18:34, Habakuk 3:19 want zij hebben zeer dunne en fijne benen die niet alleen zeer snel en ras, maar ook zeer vast zijn. Listig, niemand leed doende, in de bronstijd echter kwaadaardig en gevaarlijk.
Salomon beschrijft de hinde, die het hert in sieraad der leden niet toegeeft, behalve alleen, dat zij met geen horens pronkt, als zeer lieflijk en aangenaam, Spreuken 5:19 waar hij een aangename en bevallige huisvrouw vergelijkt met een hert.
Ze zijn scherp van reuk. Hun gehoor is scherp als ze de oren opsteken, maar ze zijn doofachtig als ze die laten hangen.
‘Maerlant; ‘Cervus is een hert, weet men wel, het is een beest aardig snel’. Als ze sterk vervolgd worden lopen ze zo geweldig snel, een hoedanigheid zo bijzonder dat de heiligen naar zo’n vermogen van ontkomen verlangden en het zich beloven. “De Heere is mijn sterkte, en hij zal mijne voeten maken als de hinden, en hij zal mij doen treden op mijne hoogten”, Habakuk 3:19. Asael die Abner achternaliep om die te doden wordt ‘snelvoetig als een gazelle in het woud’ genoemd. Ergens tegengehouden maken ze geweldige sprongen, zelfs over muren en heiningen. Ze worden veel opgejaagd. Ze hebben echter een schildwacht en wanneer de anderen grazen is er zo’n post die zodra hij onraad merkt een sein geeft.
Naar een sage overpeinst een heart waarom hij geen koning van ‘t woud is zoals de leeuw. Hij is edel, heeft een prachtig gewei als een kroon, de huid glanst, alleen zijn benen, tja, die zijn te dun, die passen niet bij die mooie kroon. Daar hoort hij de jagershoorn, hij vlucht en zoekt beschutting aan de rand van het woud en raakt met zijn gewei vast in het kreupelhout. Daar zijn de honden, wat pakken die het eerst? Zijn poten. De moraal van ‘t verhaal is; ‘ook minder fraaie delen die in geval van nood hun nut hebben’.
Maerlant; ‘Gehoornd met lange takken en als het tweede jaar is aangegaan beginnen de horens uit te gaan en elk jaar voort, zonder waan achtereen door tot zes jaren groeit er bij hem een tak meer. Nimmermeer takken groeien er dan, maar ze groeien meer vooraan. Aristoteles die zegt het dat er dan geen andere horens groeien van jaar tot jaar’.
Van Beverwijck, ‘Wij komen tot de vivacis Cornua cervi. De herten krijgen het eerste jaar geen horens, maar wel als voorlopers twee knobbels. Het tweede jaar schieten de horens uit, maar alleen rechtop en enkel, in het derde jaar krijgen ze twee takken, in het vierde drie en zo verder (zoals Aristoteles schrijft) tot het zesde jaar. Maar in Italië zegt Matthiolus spruiten ze elfmaal uit wat Albertus Magnus mede getuigt in Duitsland gezien te hebben zoals Matthiolus ook van zichzelf verklaart. Die noch schrijft zeker te weten dat de hertog Willem van Beieren onder zijn kostbaarheden twee hertshorens had van eenentwintig takken die daarna als een bijzondere gift vereerd zijn geweest aan de koningin Maria, keizer Karels zuster en uit zijn naam gouvernante van de Nederlanden. De hinden krijgen geen horens en als zulks eens gebeurt (waarvan voorbeelden zijn) is dat zo zelden als een baard bij vrouwen. Zo gaat het ook met de herten wanneer ze voor de tijd van horens te dragen gecastreerd worden, maar als ze horens hebben laat het castreren die niet afvallen zoals de vermelde Aristoteles getuigt’.
Uit Maerlant; ‘Als ze zware ziekte beseffen of als hem de ouderdom aangaat zoeken ze dan serpenten en gaan naar een fontein te drinken en zo laten ze hun euvel zinken en zijn ze zuiver’.
We moeten vooral letten op hun geluid en gegil dat aan de herten wordt toegeschreven. Het hert wordt vooral in droge seizoenen vaak gekweld door dorst. Er zijn vermeldingen dat het hert in tijden van droogte luid om water brult, behalve in de paartijd zal je ze niet horen. Hetzelfde gebeurde met een hert dat opgesloten is en geen water heeft, na het water geven stopte het geluid. Dus leest men in Psalm 42: 2: ‘Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot God’.</i> Volgens dit vers verlangt de ziel van de mens naar God zoals een hert naar de waterbronnen verlangt. Het hert verlangt naar het zuivere doopwater en daarom wordt het hert vaak op doopdeksels en doopbekers afgebeeld. Christus is de fontein van het eeuwige leven. Ook tegen het gif der zonden. Het schreeuwen of briesen naar de waterstromen zou ook vertaald kunnen worden met ‘zeer begerig zijn’. Ze zijn begerig naar water en als ze achtervolgd worden en radeloos zijn werpen ze zich in het water om de jachthonden te ontgaan. (773) Het is een dorstig dier waarom het vaak naar de wateren loopt. En het is dorstig vanwege het eten van slangen. Herten zijn vijanden van serpenten en slangen. Als ze zich niet goed voelen dan eten ze om de ziekte te overwinnen slangen. Het hert, als hij een serpent vindt, vult zijn mond met water en gooit dit in het hol van het serpent, dan jaagt hij met de adem van zijn mond het serpent eruit en trapt erop met zijn voeten en doodt en eet het als een stuk selderij. Verslindt het hert een slang dan verkrijgt die nieuwe jeugd en kracht. In middeleeuwse literatuur is dit zo overgenomen die het toepast op Christus, de bestrijder en overwinnaar van de helse slang. (duivel) En iedereen die in hertenhuiden gewikkeld is vreest geen serpenten. Zoals de profeet Jesaja voorspelt dat bij de komst van Christus een man “in de kloven van de rotsen en in de toppen van de rafelige rotsen zal gaan, uit vreze des Heren.” Aldus sloeg onze Heiland met het water en bloed vloeide van Zijn zijde de grote draak die eens deelgenoot was van Goddelijke wijsheid in de hemel en ons daardoor verloste en ons leerde te strijden tegen de verborgen plannen van de duivel. Luister dan naar de stem in u die u gebiedt geen hoererij te bedrijven, noch te stelen, noch achter de vrouw van een andere man aan te gaan; maar wanneer u gedronken hebt van het water van de Nieuwe Wet doodt dan alle ijdele woorden en ijdele werken.
Het hert houdt ervan om in heuvelachtige gebieden te wonen; heuvels zijn typen van het contemplatieve leven van profeten en heiligen, en de bronnen van geestelijke kracht; zoals de psalmist zegt: ‘Ik zal mijn ogen opheffen naar de heuvels, vanwaar mijn hulp komt.’” Volgens de ecegetist verlangt het hert niet naar water om de dorst te lessen, maar om draken uit hun holen te verdrijven. Anderen beweren dat het hert bij het doden van de draak zijn giftige adem inadem, wat een intense dorst en als gevolg daarvan verlangen naar de waterstromen veroorzaakt.
Uit britishlibrary.typepad.co.uk
Het idee dat herten slangen opzoeken en uit hun holen verdrijven door middel van hun adem verschijnt bij Oppianus en Nicander. Plinius zegt: “De herten vechten met slangen, ze zoeken hun holen op en met de adem uit hun neusgaten drijven die weg tegen hun wil’. Er is geen vermelding van het verbranden door hun adem. Maar Plinius zegt in een andere passage: ‘de adem van olifanten verdrijft serpenten en die van herten verbrandt hen”. Physiologus voegt eraan toe dat het hert het hol binnenkomt met zijn mond en het serpent verzwelgt. Dit wordt herhaald door Isidorus. H. Hildegard schrijft: “Het hert heeft een plotselinge warmte en is vriendelijk. Zijn vlees is gezond en goed voor zieken. Als hij merkt dat de gaffel van zijn gewei niet meer wil groeien en droog en stomp wordt dan gaat hij naar een zekere stroom en ademt van de daar opstijgende damp, eet enige kruiden aan de oever en zoekt een plaats op waar een pad is. Die maakt hem zeer moe omdat hij zijn giftige adem tegen het hert uitstoot. Het hert weet zich te herstellen en spert zijn mond open zodat de pad er tenslotte in springt en in zijn maag komt. Dan loopt het hert naar een bron waarvan hij weet dat die alle gif wegneemt en drinkt zoveel water dat de pad van binnen “verdrinkt”. Zo slaat de Heer ook de slang, de duivel, met het hemelse water. Als je een slang in je hart hebt, ga dan naar de levende bron en drink het water. Dan eet hij afvoerende kruiden zodat de pad met het water verdwijnt. Nu begint hij krachtiger te worden, zoekt een goede weide op en houdt zich een maandje rustig. Gewei en horens vallen af en hij wordt beter. Een nieuw gewei begint te groeien, dan is ook zijn vlees weer gezond. Van Ravelingen; ‘Men gelooft, als Dioscorides schrijft, dat het kruid Elaphoboscum of de wilde pastinaak zo sterk is tegen alle vergif dat alle herten en hinden die de bladeren er van eten zo vrij van alle vergif en venijn worden dat hun geen slangen, adders of diergelijke vuile kruipende vergiftige beesten hinderen of beschadigen kunnen’.
Uit Gart der Gesuntheit.
Maerlant; ‘Sint Augustinus schrijft voor waar dat als ze op zekere tijden naar betere weiden willen en als het in het water zullen glijden zwemt de sterkste van voren dan en alle anderen volgen hem dan, elk hoofd ligt op de ander zijn staart en zo helpt elk de ander in de vliet.
Hierbij zou elk mens zich beraden om elkaar bij te staan in tijden.
Ze horen goed als ze hun oren omhoogsteken en dragen die oren naar beneden als ze de rivieren en waters overzwemmen. En als ze zwemmen, zwemt de sterkste vooraan en de zwakkere legt zijn hoofd op de lende van de sterkere, Galaten 6:1,2. Komen ze bij een smerige plaats, dan springen ze er in vliegende vaart overheen. Zo moeten ook de christenen elkaar helpen en dragen, over een plaats van smerige zonde moeten ze heen springen.
Maerlant; ‘Als het hert wil rijden worden ze wel woedend in die tijden zozeer zijn ze verhit en na de oogst gebeurt hem dit. Solinus zegt dat ze er twee dragen die ze in twijgen en in hagen bedekken en aardig nestelen waar ze heimelijk liggen. En als ze sterk zijn leren ze hun mede lopen, springen en dapperheden. Het hertenkalf dat in de moeder sterft daarvan verdrijft en verteert zijn vlees venijn en het is te alle tijden goed tegen serpentswonden’. In de paartijd worden de mannetjes wreed, spitten modder en stenen op met hun voeten, dan worden hun snuiten zwart tot ze weer schoon regenen. Als de tijd van paring is gekomen scheiden de hertenkoeien zich van de bokken. Men houdt het hert al wat te vrij met zijn hinde, hij is wat te vaak op vermenging gezet. En niet alleen op zijn eega maar ook op anderen die hij tegenkomt. En dat niet alleen op vaste tijden van het jaar zoals vele dieren dat hebben. De besprongen hinde is vrijlustig in dat werk en is zelden verzadigd. Reden waarom men zulk dier in zijn vermengdrift zijnde ten teken stelt van een mens die verwijfd is en zich aan geen gade weet te verbinden.
(773) Voor de geboorte eet ze een kruid, Seseli genoemd, zodat ze lichter bevalt. Ze behoedt het nieuwgeboren kalfje ijverig en verstopt het in de struiken en wenkt met haar hoeven dat het daarin blijft tot het groot is. Nadat het vrouwtje heeft gekalfd eet het mannetje veel en als hij voelt dat hij vet wordt zoekt hij een schuilplaats want hij vreest schade door de zwaarte van zijn lichaam. Men leest Psalm 29:9 over het baren van de hinde; de stem des Heren doet de hinde baren’. Onder de stem des Heren wordt veelal de donder verstaan door wiens vervaarlijk gekraak de hinden zo verschrikt worden dat ze aan het baren komen. De hinden werpen moeilijk, Job 39. Dat ook de kerk de kinderen met smart baart, Hooglied 8, Openbaringen. 12 en dat er geen mindere kracht gebruikt vereist wordt tot het verlossen van de kerk in alle haar benauwdheden, Jesaja 38:3.
Maerlant; ‘Blazen, fluiten en bassen van honden horen ze graag te allen stonden en men zegt dat ze het beste horen als ze staan met gestrekte oren’. (773) Herten horen graag fluiten. Als ze naar lawaai luisteren lichten ze de kop omhoog en steken de grote oorlappen omhoog en staan van tijd tot tijd stil om het geluid en de richting te vernemen. Ze verwonderen zich bij het geluid van pijpen en luisteren graag naar muziek. Als ze het blaffen van honden horen vinden ze dit wonderbaarlijk en lopen zo met de wind mee om zo met de wind het geluid van de honden te horen. Ze houden zo veel van geluid dat ze tot hun eigen schade naar de blaffende honden toelopen waar ze eerst van weg gelopen zijn. Ze houden niet van het geluid van vossen.
Maerlant, ‘Ambrosius laat verstaan dat ze het kruid dat dictamnus heet het eerst de mensen bekend maakten want toen een hert was gewond met een venijnige pijlstraal at het dit kruid en genas wel’. Ze leerden ons het eerst de krachten van het kruid dictamnus want ze aten hiervan zodat pijlen en pijlkoppen uit hun lichamen geworpen werden toen ze opgejaagd werden door jagers. (Origanum dictamnus had de kwaliteit om splinters uit te trekken. Het werd in 13-16de eeuw springkruid genoemd, het kruid laat de pijl uit de wond van het hert springen. Het originele verhaal werd verteld door Aristoteles van wilde geiten van Kreta. Hij zegt dat als ze gewond zijn door pijlen ze dictamunnus zoeken zodat de pijlen eruit vallen. Plinius zegt hetzelfde van herten, de legende werd uitgebreid door andere schrijvers. Zie geit.) Nooit wordt een gelovige ziel door de pijlen van de boze, de zonde etc. getroffen. Of als zij gevoelig zijn lopen ze naar het heilkruid van Jezus bloedige verdienste.
Maerlant; ‘Hertenvlees, veel gegeten, verdrijft de koorts wil men weten. De Perzische historie zegt dat het hert honderd jaar te leven pleegt en daarbij meer’. De herten zijn van heel lang leven en om dat zeker te onderzoeken liet Alexander de Grote verscheidene een gouden halsband omdoen die na honderd jaar gevangen werden en noch geen teken van ouderdom mee brachten en dat de halsbanden door de vettigheid al in de hals gegroeid waren zoals Plinius in 8. Nat. 12 en na hem Solinus en andere getuigen. Wij lezen ook hoe een hinde van de keizer Augustus lange jaren na zijn overlijden gevangen werd en niet gekeeld kon worden doordat de huid bijna gegroeid was over een zilveren halsband waarin geschreven stonden deze woorden, ‘Noli me tangere, quia Caesaris sum’. ‘En wilt mij niet raken omdat ik aan de keizer behoor’. Er zijn noch enige dergelijke voorbeelden, dan omdat ze allen op elkaar slaan is het onnodig die alhier te stellen. Ze zijn het zinnebeeld van een lang leven. Men kon niet bepalen hoe oud ze waren.
Maerlant; ‘Venijn schuwt altijd zeer. Als het zijn horens niet heeft gaat het daar waar men het niet ziet en het heet dat het in die donkere nachten de wolvenkracht schuwt, ze weet van tevoren dat ze haar wapens heeft verloren’. De herten verwisselen in het voorjaar van horens en dan begeven ze zich in eenzame en lommerige plaatsen, hetzij om de vliegen te vermijden, zoals Theophrastus schrijft, of door kennis dat ze van hun sieraad en wapens beroofd zijn zoals de mening is van Oppianus, Elianus en Simocatus.
Maerlant; ‘En als zijn horens nieuw zijn zoekt ze de zonneschijn zodat ze drogen zullen en verstijven en dat ze daarop mogen ten tijden dan gaan ze tegen bomen slaan en proberen of ze vaststaan. Hun rechterhoren bedekken ze waardig, hetzij op het water, hetzij op de aarde, en dat schijnt van nijd te wezen. Die is zeer goed, zoals wij lezen, want zijn rook die verdrijft de serpenten zoals men ons schrijft als het in het vuur is gelegd. Platearius die zegt het dat uit zijn hert een been mag men halen dat men stuk mag malen en dat tot poeder laat vergaan tegen de sterke hartaanval’. In haar hart vind je benen die tot veel ziekten en vooral die van het hart goed zijn. Men zegt dat zo’n steen de vrouwen bijzonder helpt als ze baren, Bartholomeus Anglicus. Platearius zegt dat in het hart van het hert een knekel zit, os de corde cervi, die zoveel als de grondstof van het hart is. Het heeft de lengte van een halve vinger, de breedte van een nagel en is plat, dun, blank en soms driehoekig. Als je dit eruit haalt en hard laat worden en er een poeder van maakt en dat een zieke geeft is dat goed tegen pijnen in het hart en duizelingen. Weerstaat alle venijn en kwaadaardigheid waarom het ook gedaan wordt in mengmiddelen voor de pest.
Maerlant; ‘Aesculapius die zegt dat men de horens te verbranden pleegt en die gelijk verpoederd dat het goed is voor losse tanden als men ze er mee inwrijft. Met wijn gedronken, zoals hij schrijft, is goed tegen epilepsie en stopt het de vrouwenbloed en stopt het lichaam van onvrede (menstruatie) Platluizen doodt men er mede die zich bevinden in een hertenvel. Serpenten zijn hem niet fel. In de baarmoeder van de hinde mag men een steen vinden die vrouwen een kind laat dragen. Merg van het hert is goed want het verdrijft uit de leden de nood van menige ziekte. En jagers zeggen onder hen soms, mag het hert te water komen zodat hij van zijn moeheid los wordt. (zie eerder)Het hert ontziet het geluid van de vos. De herten vechten onder hen zeer en wie er behaalt de eer behouden de anderen allen vrede met hem en met aardig grote waardigheden. Hertenvlees is zwaar te verteren, de kalven daarvan weet voor waar zijn gezonder en meer waard dan en zijn het allerbeste voor de man’.
Het vlees van een reekalf dat in het lijf van de moeder gedood is is goed tegen vergiftigingen en heelt ook bij mensen slangenbeten.
P. de Beauvais: ‘Het hert verblijft graag in de hoge bergen. De Schrift zegt dat de hoge bergen de apostels en de profeten beduiden en de herten staan voor de goede mensen en de gelovigen die door de apostels en de priesters tot de kennis van God komen, daarom staat in de Psalmen geschreven: Ik hef mijn ogen naar de bergen vanwaar mijn heil zal komen’. ‘
Herbarius in Dyetsche, ‘Cervus is een hert, het is een dier is dat zeer lang leeft, ja, meer dan honderd jaar. Het is een dier dat geen gal heeft, alleen in de darmen, daarom heeft het bittere, stinkende darmen als Aristoteles en Avicenna zeggen. Het bloed van het hert stolt nooit. In haar hart vind je benen die tot veel ziekten en vooral die van het hert goed zijn en men doet ze in zeer bijzondere samenstellingen. Men zegt dat een gelijke steen in het hert gevonden wordt waarvan verteld wordt dat die de vrouwen bijzonder goed helpt bij het baren, volgens Bartholomeus Anglicus’.
Gart der Gesundheit; ‘ Os de corde cervi Latijn. De meester spreken gewoonlijk dat dit been gevonden wordt aan het hart van een hert tegen de linkerzijde van het hert en van de warmte van het hart wordt dit hard en verandert zich in been en heeft een roodachtige kleur. Dit been heeft grote kracht en deugd aan hem en vooral het lijf daarmee te versterken en krachtig te maken. Dit been mag men behouden 20 jaar aan zijn kracht, dit been is koud en droog aan zijn samengesteldheid en heeft deugd te reinigen dat kwade bloed en vooral de melancholie en dient ook vooral goed tot een gebrek genaamd (2) amor hereos, dat is een zorgvuldigheid tot de vrouwen. (3) Platearius, wie het sidderen heeft aan het hart en geneigd is tot grote onmacht alzo dat hem altijd duizelen wil, die neemt ossa de corde cervi met het sap Borago en kook die in wijn en meng daaronder dyamargariton, dat is een confectie gemaakt van parels, en maak dat gewicht naar je wil en drink de wijn, het maakt krachtig dat bloed en brengt het lijf grote gezondheid. Item, wie grote fantasie in hem heeft en weinig rusten mag en kwade dromen heeft die nuttigt specerijen daarin gemengd is ossa de corde cervi, hij wint goede gedachtes en beneemt de fantasie en versterkt de memorie. Plinius. Wie veel bloedt door de neus die nuttigt dit been, hij geneest. Item, de mens die in onmacht valt die is niets beter dan ossa de corde cervi. De meester Isaac spreekt dat dit poeder van dit been heelt acrocordines, dat zijn opgeworpen weke gezwellen van een vochtigheid genaamd flegma, dit boven afgesneden en dit poeder daarin gestrooid helpt goed’.
Uit bestiary.ca
(773) Het hert heeft een worm in zijn hoofd die hem telkens hindert bij het springen. Maar elk dier en een mens zelf heeft een worm onder de tong. Dat is op de plaats waar de bloedaderen met de ruggengraat verbonden zijn waar het aan de kop aansluit en waar een twintig wormen zijn.
Zulke wormen worden uitgebroed door een hert, ze worden vernietigd door het eten van serpenten of het gif zal hen bezeren. Dan gaan ze in oosterse landen naar een rivier en blijven daar tot de hals in toe staan tot ze tranen geven die door de koude van het water en de lucht verstijven in stenen ter grootte van een hazelnoot. Als hij denkt dat hij daarmee alle gif verwijderd heeft komt hij uit het water en wrijft met zijn ogen langs een boom en verwijdert zo de steen die zijn gezicht hindert. Die zaak of steen is een ding die zeer effectief is tegen welk venijn of gif ook. Of, ze geven ook tranen die goed voor het hart zijn, zoals de Arabische geneesheer Avenzoar zegt. Het is goed tegen alle venijn, het merg verzacht alle pijn en daarom maakt men er zalf van. Als het vrouwelijke hert zwaarte voelt verzwelgt ze een steen en wordt geholpen door de kracht van die steen. Geef het been van een hertenhart aan een onvruchtbare vrouw, maal het eerst, drink het en je zal de glorie van God zien.
Zelfs de gestremde tranen van een hert worden goed gevonden om het hart te versterken en van alle venijnigheid te bevrijden. Zo schrijft de ervaren Arabische geneesmeester Avenzoar in zijn 1ste boek dat hij alleen daarmee iemand genezen heeft die zo’n kwaad vergif ingenomen had dat het hem over het gehele lichaam de geelzucht bracht. Hierom heeft het bij sommige de naam en achting van Bezoar verkregen, kardinaal Ponzetti noemt het ook steen. De ervaring, schrijft hij, heeft bekend gemaakt de kracht tegen allerhande venijn van de steen die Kimme of Bezoar genoemd wordt, het is helder en heeft de geur van wijn en is gesproten uit de tranen van de herten. Want als ze verzwakt zijn door ouderdom (net zoals ook sommige menen door het eten van slangen die ze zelf met hun snuiven en adem uit de hollen weten te lokken) gaan ze in de Oosterse landen in een rivier en blijven daar tot de hals toe in staan totdat ze tranen uitgeven die door de koude van het water en de lucht stremmen en in een steen veranderen met de grootte van een hazelnoot en die er bij het uitkomen uit het water af valt. Als hiervan zestien azen ingenomen wordt verjaagt het alle vergif uit door zweten.
Van Beverwijck, ‘De hertshoren is van dezelfde aard en krachten die we aan de olifantstanden hebben toegeschreven. Is derhalve mede koud en droog in de eerste graad, zoals Simeon Sethi schrijft, en beide ook hartversterkend en weerstaat alle vergif en kwaadaardige ziekten. Waarom ook Duret, Renou en vele andere geneesmeesters hem in plaats van de echte eenhoren in gebruik houden. Als het geraspt wordt kan het goed met andere drogen in de dranken gedaan worden en zelfs ook in water kort gekookt stremt het tot een gelei die zeer aangenaam is om met wat suiker te gebruiken wat in Engeland geheel algemeen is. Zo vind ik ook dat de Italiaanse historieschrijver Blondus al verhaalt dat de rijken en edelen een spijs bereiden uit de tere uitspruitsels van de hertshorens. Want, zegt hij, die bezitten grote en kostelijke gaven tegen het vergif. Zulks getuigen anderen van de Hoogduitse edellieden. Deze horens werden op tweevormige manieren gebruikt, rauw geraspt of gebrand en dan op een marmeren steen gewreven en met rozenwater of iets dergelijks klaar gemaakt. De oude geneesmeesters schijnen het rauw niet veel gebruikt te hebben want ik vind alleen maar dat Galenus in 13. Euporist. 38 het afschrapsel voorschrijft tegen de wormen en neemt het met oude wijn in en Marcellus met wrange wijn tegen de buikloop. Dan schrijven ze de as alle krachten toe, te weten tegen de geelzucht, miltzucht en allerhande verstoppingen, ook tegen braken, buikloop en zelfs mede rodeloop, bloedspuwen, vrouwenvloed en dergelijke. Tegen het eerste zou het door haar ziltige scherpte enig voordeel kunnen doen, maar gans niet voor de anderen waartoe ze niet toe dient dan als ze gewassen en dan klaar gemaakt wordt zoals net is aangewezen. Dit is zeer algemeen onder de vrouwen voor de wormen, dan ik heb die kracht nooit ondervonden’.
Monardus, 1512-1588, zegt hetzelfde van het hert maar vervolgt met die van de Bezoar, Bezaar stenen die hij ontdekte als het middel tegen gif, hier een kort verslag, zie verder Monardus voor de Bezoar steen bij geiten:
Gebruik.
Het hart is een dier dat geen gal heeft dan in de darmen, daar om heeft het bittere en stinkende darmen als Aristoteles en Avicenna zeggen. Het hert heeft net als de duif geen gal en is daardoor niet zwaarmoedig. Men zegt ook dat enige herten gal in de staart en enige gal in de oren hebben zoals Aristoteles verhaalt, want het binnenste van het hert stinkt zeer en Plinius meent dat dit komt omdat ze gal in de ingewanden hebben Daarom vreten de honden dit niet, behalve als ze zeer hongerig zijn.
Vroeger waren in de fabels alle delen van het dier belangrijk, nu is er meer de nadruk komen te liggen op zijn gewei. De rechterkant van de hoorn werkt beter dan de linkerkant. Ossen, stieren en paarden zullen niet met ziekte getroffen worden als je er een hertshoren tussen hangt. Als je uit potten drinkt waarin hertshorens zijn afgebeeld voorkomt dit alle venijn. Orpheus beval in zijn stenenboek een getrouwd man aan om hertshoren bij zich te dragen als hij in vrede met zijn vrouw wil leven.
Vondel, Bespiegelingen van Godts wercken;
‘Hertshoren wekt het lijk, dat dood lag en vergeven ‘.
Hertshorens is nog een volksmedicijn. Vroeger was het als ‘Cornu cervi raspatum, ustum” een medicijn. Een gewei is een wonderlijk schoon geneesmiddel om onze vervallen geesten op te wekken en onze hersens te versterken. Daarom werpen de herten hun gewei in het water zodat de mens het niet kan gebruiken, ze weten van naturen dat het voor de mensen zeer dienstig is. Vooral het echte gewei is goed tegen slangen. Plinius verhaalt van hertshoren, 543 VIII 50. ‘De opstijgende damp van een aangestoken gewei verdrijft de slangen en heelt epilepsie”. Om zich tegen de beet van een slang te beveiligen draagt men dan ook een hertentand bij zich. Die zich in een hertenhuid wentelt vreest geen slangen. Hertentanden werden in goud en zilver gezet en door de jagers als amulet gedragen. Uit hertenklauwen maakt men ringen die als schutmiddel tegen de kramp dienen. De as van zijn horen dat in azijn of rozenwater gelegd is, neemt hoofdpijn weg. Ruwe hertshoren die je raspt en in een wateroplossing neemt weerstaat allerlei vergif en verrotting, is zweetdrijvend en versterkt de levensbalans. Het is een goed middel tegen de mazelen, kinderpokken, koortsen en andere boze ziekten. “Item de tanden daar mee gewreven beneemt de tandpijn en maakt de tanden vast…..De hoornen gebrand zodat ze wit zijn, zijn ze schier de Eenhoorn gelijk’.
(773) Men zegt ook dat als het hert van de rook van een aangebrande pauwenveer of een andere veer ruikt dat die geen cirkel overschrijdt waar een aangebrande pauwenveer omheen getrokken is.
Men heeft niet gehoord dat een hert koorts heeft gehad of een dergelijke ziekte. Daarom verminderen zalven die men uit zijn merg maakt de hitte van die ziekten.
Zijn vet is goed tegen alle beten van serpenten.
De botten van jonge herten worden gebruikt om er pijpen van te maken, maar als een jong geprikt geweest is door een cactus kan je uit zijn botten nooit goede pijpen maken
Het merg van een hert overtreft alle soorten van merg en is een uitnemend middel voor verouderde kwalen, voornamelijk voor de voeten.
Herten worden door een soort spin gestoken of zo’n soort kwaadaardig venijn, ze genezen zichzelf door waterkrabben te eten. Of ze eten wat artisjok en genezen zich daarmee.
Als je samen met hertenbloed het kruid dragon, bastaard majoraan en orcanet verbrandt in een vuur dat gemaakt is van lentiscus hout zullen serpenten er rondom vergaderen. Neem dan het bloed weg en doe in het vuur de wortel van pyrethrum, ze zullen zich weer verspreiden.
Het bloed van een hert stolt nooit. Hazenbloed en hertenbloed ballen niet samen. In het bloed van dit soort herten zijn er geen vezels waardoor het niet samenbalt zoals bij anderen gebeurt, dit komt door hun angstige natuur.
Mest van dit beest dat met mirtenolie gemengd is laat het haar toenemen en verbetert het haar dat ziek is.
Sommigen van de latere schrijvers schrijven dat het vet van de mol, het vet van een hart en van een beer dat je tezamen mengt en over het hoofd wrijft dat dit het geheugen zal versterken.
De magici hebben ook de uitvinding dat het vet van een drakenhart in de huid van een reebok met spieren van een hert bevestigd diegene de overwinning belooft die dit op zijn schouder draagt. Als je tand zo gebonden wordt in een huid van een hertenkalf zal het je meester maken met alle superieure krachten.
Schuw of lafhartig?
Bij Homerus heet het hart lafhartig, ‘met je hart van een hinde’, Ilias I, 225 (bij ons is het een hazenhart), in iets mindere mate schuw komt het hert voor in Ilias XIII 102;
‘O, hondenaanzicht, o beminnaar van de wijn.
Zo blode, zo bang als enig hart kan zijn’.
Bij Aesopus zijn ze argeloos, goedgelovig en ook laf. Aristoteles meldt dat de hinde bij uitstek intelligent is IX 5. Plinius meldt dat ze vooral schuw is, vooral ten aanzien van andere dieren en vlucht soms naar mensen toe om hulp te zoeken. Herten zijn de meest lafhartige en harteloze dieren al hebben ze ook de grootste horens. Het hart brult, huilt en schreeuwt als hij gevangen genomen wordt. Ook brult hij in de bronstijd, dat noemen ze in Duits Hirschbrust en in Frans reer. Dan dagen ze elkaar door groot gebulk uit en vechten met hun geweien in grote woede. Soms gebeurt het dat de takken van de geweien door een hevige stoot zo in elkaar verward raken dat ze zich niet meer los kunnen maken en beiden om het leven komen.
Van Beverwijck, ‘De kleur van de herten trekt wat naar het rossige, er worden ook wel witte gevonden, maar geheel zelden. En daarom gebruikte de loze veldoverste Sertorius toen hij in Spanje zware oorlog voerde een witte hinde en maakte zijn krijgsvolk wijs dat die hem uit de hemel toegezonden was door de godin Diana door wiens ingeven het met hem sprak en aanwees wat het beste gedaan diende te worden. Vooral wanneer een gevaarlijke aanslag op handen was dan zei hij door de hinde daartoe aangespoord te zijn zoals uitvoeriger te zien is bij Plutarchus in zijn leven en Agellius in het 15de boek. Ze zijn blode en wild en daarom hebben ze de snelheid te baat waartoe de dunne benen hen wel te pas komen. Kunnen evenwel mettertijd mak gemaakt worden zoals men ook ziet in het Haagse bos dat de herten van zijne hoogheid niet zeer voor de mensen weg lopen. De poëet Vergilius beschrijft in 7 Aenëid een hert wat op de dag naar het bos ging te weiden en ‘s avonds laat wederom thuiskwam en zich bij de tafel vervoegde.
Uit gal5.piclab.us
Mythologie.
Iphigenia was de dochter van Agamemnon en Clymmnestra. Haar vader had Artemis (Diana) beledigd door haar meest geliefde eart te doden. Hij deed een gelofte om aan de vertoornde godin het schoonste te offeren wat hij binnen twaalf maanden in zijn bezit zou krijgen, dat was zijn dochter. Hij stelde de offerande uit totdat de vloot der verenigde Grieken Aulis bereikt zou hebben. Iphigenia werd onder tussen volwassen. Toen deelde de waarzegger Calchis hem mee dat de vloot met windstilte te kampen zou hebben tot hij zijn gelofte vervuld zou hebben. Daarop nam hij maatregelen om zijn dochter te offeren maar Artemis nam haar van het altaar en zette er een ree voor in de plaats. Zij werd naar de hemel gevoerd.
Acteon werd door Chiron in de jacht onderwezen, zijn hart lag zozeer bij het jagen dat hij zelf vijftig honden bezat. Acteon bespiedde Artemis terwijl zij aan het baden was. De furieuze Artemis veranderde hem in een hert waarna hij door zijn eigen honden stukgebeten werd. De honden waren razend geworden door het eten van een kruid (mogelijk Actaea). Volgens anderen trof die straf hem omdat hij zich erop beroemd had een beter jager te zijn dan Artemis.
Omdat de boom Yggdrasil altijd groen was en zijn bladeren nooit verdorden diende hij als weide en niet enkel voor Odins geit Heidrun, die de hemelse mede verstrekte, maar ook van de vier herten Dain, Dvalin, Duneyer en Durathor van wiens horens honigdauw, hiverzgelmir, op aarde drupten en dat water voor alle rivieren in de wereld verstrekten. Zo komt van de boom des levens alle water op de aarde om leven aan haar te laten ontstaan en te laten groeien. Zoek diep onder de aarde van de Yggdrasil en je vindt de vier harten die hem beschermen. Kijk naar boven in de hemel en je zal het hertenhoofd zien, Orion, glinsterend in een slapeloze kracht.
Ook de aanwijzing om een magische plant met een hertengewei op te graven behoort hiertoe omdat het hert als zinnebeeld van de zon gold. In een oud Solarliod (zonnelied) komt voor:
“Den Sonnenhirsch sah ich von Suden kommen
Von zweien om Zaun geleitet
Auf den felden standen seine Fusse
Die Horner hob er zum Himmel’.
Heraldiek.
Het hert is een van de vele gerechtstekens, het is een gerechtsdier. In dat geval wordt hij klimmend voorgesteld tegen de gerechts- of gerichtsboom, Upstalboom. Het is het Germaanse zonnedier, het zinnebeeld van de zuivere rechtspraak. Ook zijn roodbruine kleur wijst in die richting, de kleur rood is de kleur van het vuur, het licht, tegelijk de kleur van het gerecht. Daarnaast komt het hert voor als symbool van zachtmoedigheid en vriendelijkheid omdat hij geen gal heeft. Hij duidt ook op het recht van vrije jacht. In de christelijke symboliek op geloofs- en waarheidsdrang: ‘gelijk een eart schreeuwt naar de waterstromen’ Psalm 42:2.
In de heraldiek is de antilope getekend als een paardachtig dier met hoeven. Het vertolkt snelheid en sierlijkheid. Het is een Engels wapenfiguur.
Bijbel.
Voor het hert zouden wel een tien namen bestaan. Het hert is een dier met gekloofde hoeven en vandaar wordt ze gejaagd en gegeten. Mogelijk was het een standaard voedsel met de gazelle en dergelijke dieren, zie Deuteronium 12:15-22, 15:22, 14: 4-23. Ze leveren zulke lekker eten dat ze tot de koninklijke lekkernijen gerekend worden, 1 Koningen 4:23. Deuteronium 12:22. Het is mogelijk dat Salomon hertenkampen had voor de dagelijkse keuken. Dat was zo al eerder in Egypte. Zeker twee steden werden Aijalon genoemd, van hun woord voor hert.
‘ajal’ (ayyal) is de meest gewone naam, Deuteronium 12:15-22 en 14 :4, 15: 22, 1 Koningen 4 23, Psalm 42:2, Hooglied 2: 9-17, 8:14, Jesaja 35: 6.
‘ajalab’ (ayyalah) worden de hinden genoemd, Genesis 49:21, 2 Samuel 22:34, Job 39:4, Psalm 18:34, 29:9 Spreuken 5:19, Hooglied 2:7, 3:5, Jeremia 14:5, Habakuk 3:19. Het woord wordt afgeleid van kracht of sterkte waarom een ram ook ajil genoemd wordt. Psalm 22, ajeleth hasschachar: de hinde van de dageraad.
De derde naam is die van een welp, Hooglied 2:9-17, 4:5, 7:3, 8:14.
Er zijn een vijf literaire vermeldingen wat betekent dat het bekende dieren waren die gegeten werden. Vaak werden ze ook zinnebeeldig gebruikt, wel vijfentwintig keer. Jesaja 35:6: ‘dan zal de tamme springen als een hert’. Dezelfde suggestie van snelheid zie je ook in 2 Samuel 22:34 wat we ook zien in Psalm 18:33 en Hab. 3:19. In Hooglied 2:9, 17, 8:14 komt driemaal het sierlijke dier voor;
‘Hoor, mijn geliefde!
Zie daar komt hij,
Springend over de bergen,
Huppelend over de heuvelen
Mijn geliefde is als een gazel
Of het jong van een hert’.
Er zijn drie verwijzingen naar het baren van jongen die meer naar de natuur van de hinde kijken dan dat het geestelijke lessen zijn. Job 39:4 :’kent gij de tijd wanneer de gemzen werpen?’ dat veronderstelt dat ze een zorgvuldige plaats uitkiezen op een verborgen plaats. Psalm 29 is het grote poëem over donderstormen en vers 9 wordt vaak gezien dat de hinde zo gevoelig is voor de donder dat ze dan kalft. Jer. 14 opent met de beschrijving van het lijden door ziektes als gevolg van zonde en afgoderij, zelfs de dieren lijden; ‘want zelfs de hinde in het veld verlaat haar jong dat zij wierp, omdat er geen groen is’. De jongen van deze dieren komen dan ook meestal als er veel gras is. Jeremia spreekt in dezelfde trant in Klaagliederen 1:6 ‘haar vorsten werden als herten’.
Die geen weide vinden’.
Zij gingen, beroofd van kracht’.
Voor den vervolger uit’.
Spreuken 5:18,19 herinnert ons de hinde als het beeld van de ideale vrouw;
‘Verheug u over de vrouw uwer jeugd
Een lieflijke hinde, een bekoorlijke ree’.
De bruidegom uit het Hooglied vergelijkt de borsten van zijn beminden met ‘twee tweelingjongen van gazellen, die te midden van de leliën weidden, Hooglied 4:5, 7:3.
Christelijk.
Herten zijn het zinnebeeld van Gods volk, Psalm 42, Hooglied 2, Jes. 35, Habakuk 33. Door het hert wordt de mens verbeeld die zich geheel en al aan Godsvrucht wijdt en die zich geheel aan Gods als de heilfontein overgeeft als David in Psalm 42.
Om zijn snelvoetigheid is het hert bij Hiëronymus, Beda en anderen het symbool van de apostelen. Habakuk. 3, 19 “God de Heer is mijn sterkte, Hij geeft aan mijn voeten de snelheid der herten”. 2 Samuel 22: 34. Vier herten op een heuvel geplaatst betekenen de vier evangelisten. Een wit hert met een kruis tussen het gewei is het heilige attribuut van Eustachius en Hubertus. Die eerste wordt op het beroemde doek van Durer afgebeeld.
Herten worden vaak afgebeeld al etende van druiven. Het is het symbool van de mens die op aarde al hemelse genade heeft gekregen.
Christelijke herten.
(215) Toen Clovis, koning van de Franken, op verovering pad was wees een groot wit hert hem een doorwaadbare plaats aan. Hetzelfde verhaal wordt ook verteld van de lis.
De plaats van vele kerken is door herten aangewezen. Vele diensten hebben herten aan de kerkvaders geschonken. Ze werkten vaak als lastdieren. Zondaren als Hubert, Eustachius en Felix van Valois werden door hun verschijnen bekeerd.
Sint Aegidius was kluizenaar in de Provence en abt in een door hem gesticht klooster. De Westgoten koning Wamba zou hem met een hinde ontdekt hebben, vandaar dat hij in de beeldende kunst met een hinde wordt weergeven. Bij het klooster ontstond later de naar hem genoemde stad St. Gilles. Zijn graf was vanouds een bekende bedevaartplaats.
Volgens de legende was de H. Eustachius een Romeins overste onder Trajanus. Oorspronkelijk heette hij Placidus. Op de jacht bij Tivoli werd hij bekeerd toen hij in het gewei van een achtervolgd hert een groot kruis zag. Deze legende komt in vele varianten in de Europese en zelfs Oosterse literatuur voor. Vergelijk de legende over St. Hubertus.
De Ierse heilige Machua, 637, kon eens aan een grote menigte die gekomen was om naar zijn preek te luisteren niets anders aanbieden dan zijn tamme herten waarmee hij door de wildernis trok. Na het gebod de botten niet te breken, werden ze geslacht, gekookt en gegeten. Hierna werden de botten verzameld waarop na het gebed van de heilige de dieren weer opnieuw herleefden.
De H. Wolfgang kwam eens tussen Ischl en Salzburg en wilde daar een kerk bouwen. Hij gooide zijn bijl in de lucht en na drie kwartier kwam die naar beneden, dat zou de plaats zijn. Omdat hij niet in staat was die alleen te bouwen nam hij het aanbod van de duivel aan. Die zou het alleen doen mits de eerste ziel die de kerk binnenging voor hem was. Wolfgang bad dagelijks dat dit lot geen mens zou treffen. Toen de kerk klaar was stapte er een hert steunend op een stok en lopende op zijn achterste poten binnen. De duivel pakte die beet en voer met het beest door het dak heen weg. Het gat dat daardoor veroorzaakt werd is er nog en kan niet gedicht worden. Achter de kerk wijst men de plek aan waar de heilige de bijl met zoveel kracht heen geslingerd had dat zijn voeten in de rots drukten. De kerk werd een bedevaartplaats. De kerk is in een rots gebouwd en men kan er niet anders dan gebukt in komen waarbij het zonderlinge voorkomt dat ieder, dun of dik, lang of kort dezelfde druk ondervindt. Binnen gekomen kruipen de bedevaartgangers, meest allemaal lijders aan de gevolgen van houwen of stoten, driemaal om het altaar. Ze kopen een klein bijltje dat ze aan hun rozenkrans hangen. Vele vragen bij het weggaan bij de Falkenstein op zeker punt: “Heilige vader Wolfgang, kom ik terug, zeg dan ja”. Namens de heilige zegt de echo “Ja, ja”.
Sagen.
Het is een kwaad voorteken als er bloed uit een gewei komt. Op 21 juli 1590 overleed Sophia, echtgenoot van Hertog Frederik Willem van Altenberg, een dochter van Christoffel van Württemberg wiens geslacht een gewei in zijn wapen voert. Op 10 en 25 september 1588 had een gewei in de gaanderij bloed verloren. De dood van de vorstin was daarmee voorspeld.
In Lotharingen stal een tovenares eens negen prinsessen en nam ze mee naar een onbewoond eilandje waar ze in reeën veranderd werden. Toen de Romeinen in Brittannië waren kwamen er enige soldaten op dit eiland, vonden de reeën en kregen ze lief, voornamelijk twee ervan die ze mee wilden nemen. Het verdriet om de achtergebleven zusters was voor hen echter te groot. Treurig stonden de soldaten en de reeën bij elkaar en vergoten menige traan. Toen stierven de reeën plotseling. Sinds die tijd hebben herten en reeën het vermogen behouden om als mensen te kunnen huilen.
Ida, gravin van Toggenburg (hetzelfde wordt ook verhaald van Ida von Hohenfels) had haar prachtige verlovingsring verloren. Dat was in 1197. Een jager uit Schwaben loopt door het bos en hoort een kraai eigenaardig te keer gaan op zijn nest. Hij klimt naar boven en vindt de ring met de kostbare saffier. Eerlijk gevonden, denkt hij, en steekt de ring aan zijn vinger. Dit wordt ontdekt en hij wordt onderste boven gehangen en gefolterd zodat hij tenslotte bekend dat hij de ring van Ida gekregen heeft. Daarop wordt hij doorschoten. Heinrich gelooft haar niet, ze wordt valselijk van ontrouw beschuldigd en door haar man uit het venster geworpen, achthonderd voet diep. Ze wordt door een engel opgevangen of via de toppen van de groene dennen, ging van tak tot tak zodat ze tenslotte veilig op de grond terecht kwam. Ze dankte de Heer voor haar behoud. Toen ze verder in het woud ging, zuchtte ze en zei: ‘Geen huis en geen man meer, maar God zal voor mijn zorgen’. Een hert kwam naderbij, zeven heldere vlammen waren op zijn gewei ontstoken, die bracht haar naar een veilige schuilplaats, een grot onder een overhangende rots dicht bij een snelstromende beek. De zeven vlammen verlichtten de grot die voortaan haar woning zou zijn. Ze leerde van een engel mos te plukken en te drogen om er een bed van te maken, leefde van de wortels, bessen, eieren, wilde honing en noten uit de natuur. Ze kleedde zich met berkenbast en leefde gelukkig tussen de bloemen en kruiden. In de winter kwam het grote hert om haar te warmen en met zijn wonderlijk licht de grot te verhelderen. In de zomer kwam het hert met haar jongen.
Haar man Heinrich werd met wrevel, soms haat of meelijden aangekeken, zijn verhaal ging door heel Duitsland. Hij zou op boetetocht moeten gaan naar Jeruzalem dan kreeg hij absolutie. Hij moest wel alleen gaan, zonder voedsel en om eten bedelen. Hij ging niet, zeventien jaar leefde hij als een heiden of ketter en kwam niet naar een kerk.
Op een zekere dag ging hij op jacht en achtervolgde een groot hert en jaagt er in zijn eentje uren achter aan en kwam al dieper in het woud. Toen verdween het hert in een grot. Hij steeg af, daalde te voet verder en legde aan. Op dat ogenblik trad er een vreemd wezen uit de grot, naar het scheen omhuld door kleren van gedroogd gras. Hij maakte een kruis want hij dacht een bosgeest of heks voor zich te hebben. ‘Treedt niet nader’, riep het wezen, ‘keer terug naar de wereld der mensen. Ik behoor tot de wereld van God’. Als door de bliksem getroffen staarde hij naar de kluizenares aan wier voeten het hert zich neervlijde, want hij had haar stem herkend. Ze huilden alle twee, maar ze weigerde hem te volgen. Ze wilde niet terug naar de boze wereld van de mensen en verkoos te blijven in de eenzaamheid, de stilte van de natuur die haar steeds van God sprak. Ze had slechts 1 wens, ze miste de communie. Hij ging heen, het hert ging voor hem uit om de weg te wijzen. Hij kwam terug om voor haar een kleine kapel te bouwen en nam wat eten, kleding, evangelie en een rozenkrans mee. Een maal per maand gaat er nu een kapelaan heen die de mis voor haar doet. Dan is het een wonder, alle dieren van het woud komen tevoorschijn, vogels, everzwijnen, vossen, wilde katten, noem maar op, ze komen ergens vandaan en staan of liggen rond de kapel waar de Heer aanwezig is in de gestalte van brood en wijn, terwijl de vogels Kyrie en Gloria zingen
Ze woonde dikwijls de nachtelijke koorzang in de kerk van Fischungen bij. Een hert met een licht op het gewei wees haar de weg naar de kerk. Heinrich ging nu op bedevaart.
Zo lopen er onderaardse gangen. Zo ook bij het slot Hirschberg, waarschijnlijk om dit van drinkwater te voorzien. Vroeger kwam er uit een van de gangen, vrijdag bij het Ave Mariagelui, twaalf fraaie witte herten die er weidden tot de volgende dag. Een jager schoot er eens een, hij was echter stomverbaasd toen hij bij zijn buit kwam waar een jong meisje stond die hem bij de hand nam en met hem in een grote, diepe bron verzonk. Hij kwam in een grote vlakte vol met witte herten en meisjes. Toen hij weer terug wilde gaf het meisje hem een kogel. Daarmee kon hij alles schieten. Zelfs al schoot hij in de lucht, hij kon doden wat hij wilde, de kogel kwam altijd bij hem terug. Toen het meisje wilde weggaan zei ze tegen hem: ‘hou dit geschenk in eren, misbruik het niet, eer ook deze dag uw leven lang want het zal een geluksdag voor u en uw geslacht zijn”. Daarom noemt men de vrijdag ook wel eens de jagers zondag.
Moraal.
Een leeuw zit een hert achterna maar die ontsnapt in het struweel. De leeuw blijft achter in snelheid en komt bij het bosje aan en vraagt een herder of hij een hert ergens heeft zien ingaan. De herder zegt van niet maar ondertussen wijst hij met zijn staf de plaats aan. De leeuw gaat het hert achterna. De moraal is: wat is de herder toch laf en gemeen. Hij is laf tegen de leeuw en gemeen tegen het hert.
Jagers Mesdag.
(215) Jagers Mesdag heet bij de Vlamingen de dag na Allerzielen. Het is de derde november op welke dag de plechtige mis ter ere is van St. Hubertus, de patroon of beschermheilige van de jagers.
Hubert, de zoon van de hertog van Aquitaine, was een hartstochtelijk jager wat zo ver ging dat hij zelfs op Goede Vrijdag, ‘t was in ‘t jaar 678, in de Ardennen op jacht gaat. Dan verschijnt er een hert met een stralend kruis tussen het gewei. Rondom het kruis worden letters zichtbaar die de woorden spelden: “Als gij u niet bekeert, Hubertus, en een heilig leven gaat leiden, zult gij ter helle varen!”. Daarop wierp de jager speer en boog weg.
Waarschijnlijk echter was de dood van zijn mooie vrouw Floribane die tijdens zijn afwezigheid gestorven was de oorzaak dat hij in grote droefenis verviel, geen lust meer had in het weelderige leven aan het hof. Op raad van zijn vriend trok hij naar Lambertus, bisschop van Maastricht, die hem aanried een bedevaart naar Rome te maken. Paus Sergius I verleent hem kwijtschelding en laat hem nadat hij het nodige onderricht heeft ontvangen tot priester wijden. Later wordt hij bisschop van Luik en laat daar een kathedraal bouwen. Hij sterft in 727, zijn lichaam wordt gebalsemd en naar de abdij Andain gebracht die sindsdien St. Hubert wordt genoemd. In de loop der tijd is hij tot patroon van de jagers verheven. Hij is tevens de heilige die vereerd wordt als beschermer tegen hondsdolheid en de gevolgen ervan. Leren gordels of riemen die in aanraking geweest zijn met zijn relikwieën werden te Keulen verkocht als talisman tegen watervrees. Ook de Hubertusbroodjes worden bij zich gedragen ter bescherming tegen hondsdolheid. De legende van St. Hubertus wordt onder andere weergegeven op het beschilderde gewelf van de grote kerk te Naarden en wel onder het tafereel kruisdragen.
Vermommen.
Onze voorvaders hielden ervan zich te vermommen, ook in herten. Dit werd verboden in de Synodale statuten van 578 van Auxerre: “cervulum seu vitulam facere”. Ze dronken uit bekers van hertshoren. Om hun nuchterheid te bewijzen zetten ze die bekers op het hoofd en dansten rond. Kan dit verband hebben met de naam die gegeven wordt aan een man van een overspelige vrouw? De (boks)horens op hebben.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe XXXVI.;
Peerd ende Hert;
‘Een geschil was er tussen ’t Ros en ’t vluchtige Hert gerezen
’t Ros, om door zoete wraak van zijn wonden te genezen
Hield een man om hulp aan, die zulks beloofde vroom
Indien ’t zich onderwerpt aan de spoor en toom
Het Peerd, verhit om ’t Hert bloeddorstig te bestrijden
Liet zich uit lust tot wraak besporen en berijden
En rent gezadeld heen, met de opgezeten held
Die ’t Hert met schichten kwetst en dodelijk nedervelt
Zodat ’t Ros de ridder prijst en zoekt te zijn ontslagen
Om langer niet de last des zadels te dragen
De meeste zegt van nee en houdt hem onder ’t juk
Dus eindigt zijn tijd ellendig en in veel druk
Wie anderen hinderen wil of leed doen naar vermogen
Zichzelve op het lest ellendig vindt bedrogen
Hij bewerkt zijn eigen kwaad, die kwaad heeft in de zin
Wie anderen netten spant geraakt er zelve in’.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe XXXIV.;
’t Hert spiegelende aende Fonteyn
‘’t Hert ziende in ‘t kristallijn van een bron zijn schaduw leven
In schoonheid van gedaante heeft het de hoornen lof gegeven
Die ’t voorhoofd dienden tot een zonderling sieraad
Daar zijn vier beenderen bij verdienden niet als smaad
Vermits zij lang en dor de aanzienlijkheid bevlekten
De hoornen die hem op het hoofd als twee kronen strekten
Terwijl het Hert dus op zijn benen is gestoord
Het onvoorziene geblaas van Jagers hoorn hoort
Zodat hij met spoed zich ontvlucht in de naderende brakken
Maar blijft met de hoornen vast verward en wilgentakken
Wordt veler honden roof, en ’s Jagers rijke buit
Waarom deze droeve klacht ’t Hert barst ten tranen uit
O! die zo menigmaal uit Jagers blinde lagen
Mij het lijf en ’t leven hebt geweldig ontdragen
’t Was onrechtvaardig dat ik u voor zo snood
De prijs aan de hoornen gaf, een oorzaak van mijn dood.
Door qua gewoonte wij de reden zo verliezen
Dat wij het schadelijkste meest voor ’t aldernutste verkiezen
Misprijzen ’t opperste goed, verheffen ’t hoogste kwaad
En als wij nu geraakt zijn in een kwade staat
Dan gaan ons de ogen open, en moeten spa belijden
’t Geen ons ’t behaaglijkste scheen, is d’oorzaak van ons lijden’.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe XXXXIX.;
’t Hert en de Ossen;
‘De koppels van de jagers die ’t Hert gezamenlijk besprongen
’t Hert vond zich van alle zijden vervolgd en stijf gedrongen
En mat en afgejaagd langs beemd, bos, berg en dal
Verbergt zich onverwacht in een ossenstal
O, Stieren, roept het wild, beangst en half verslonden
Bescherm hem die bijna een proeve is voor de Honden
Het leven ben ik kwijt, de adem het mij begeeft
De hondenhonger mij bijna verbeten heeft
Ellendige! Zegt de os, wat komt ge hier geronne
Tot zulke, die helaas! U niet beschermen konden
Verstopt je hier in ’t hooi, verberg je niet te min
De meeste komt op die slag juist de stalle in
En vangt ’t gehoornde Hert, dat, nat van ’t zweet bedropen
De jager nu vergeefs ontvlucht was en ontlopen
Wie hulp en troost zoekt bij zulk een teder man
Die zwak en weerloos is, en niemand helpen kan
Van ’t ene lijfsgevaar in ’t andere zal geraken
Voorzichtig zijn diegene die in ’t gevaar steeds waken’.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe LXXXII.;
’t Hert, ’t Schaep en Wolf;
‘Het rank gehoornde Hert dat ’t onnozel Schaap beklaagde
En voor de wrede Wolf vergramd ter vierschaar daagde
Op dat de tarwe en ’t graan mocht zijn betaald
Dat hem vanouds toekwam en had tot noch gefaald
De Wolf als rechter heeft gehoord hun beider zeggen
En heeft het weerloos Schaap wel ernstig op gaan leggen
Dat het aan ’t klachtig Hert het koren zou voldoen
En op gezette dag zich tot voldoening spoen
’t Onnozel bevend Lam heeft alles aangenomen
Maar als ’t Hert ter zetter tijd is gekomen
Heeft ’t Schaapke ’t Hert belacht om ’t vast beloofde graan
En zei, ik deed uit vrees al het gene ik heb gedaan
De onnozele moet uit schrik in de tirannen hove
’t Gene hij niet schuldig is uit angst en vrees beloven
Op dat hij hem ontgaat, belooft hij al wat hij kan’.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe CII.;
Van ’t droncken Hert;
‘Een Hert, gewend in weelde en alle lekkernijen
Begaf zich tot de dronk en volle slemperijen
Door de overtollige maat en zijn gulzige geslok
Breekt het zijn tedere been aan een eikenblok
Let hierop, drinkebroers, dit zijn de waarde gaven
Die Bacchus geeft aan zijn maats en Ceres haar slaven
Wanneer hij van zijn vrucht, en zij van haar drank
U schenkt de kroezen vol, dan zijn de benen rank
Dan krenken zij ’t vernuft, betoveren u de zinnen
Doordat gij van haar sap en nat ’t zoete wil innen
Dat stijgt ze in ’t hoofd en timmert in het brein
Ge waant u een Monsieur, vast wordt de beurs klein
Ge speelt de Goochelaar, dwaas in manieren
En bootst zo wreed, zo vuil, en slecht naar alle dieren
De zinnen zijn van huis, door ’t zwelgen dag en nacht
Men krauwt tevergeefs de kop, als ’t geld is doorgebracht
Het hammeke is op, de benen zijn gebroken
De goede gelegenheid en de tijd is weggeslonken
De leden zijn verstijfd, de Lever, Long en Milt
Verzopen en verteerd. Dit is ’t loon van de Dronkaards gild
Volg dan de waarheid les, leer soberheid te gebruiken
En vlied, als een pest, zinloze Bacchus kruiken
Let vooral op de spreuk: Als ’t bier is in de man
Dan is al zijn verstand, en wijsheid in de kan’.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/