Libellen
Over Libellen
Juffertjes, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,
Uit galerie.designnation.de, Aeshna cyanea.
Naam, etymologie.
Libel. De naam stamt mogelijk uit nieuw Hoogduits Libelle dat teruggaat op het Latijnse libella: kleine weegschaal. Het woord is door Rondelet in 1558 gebruikt die Libellula gebruikte. Het insect vliegt met horizontale vleugels. Het is de Duitse Wasserjungfern, Seejungfern, Libellen, Himmelspferde, Schillebolde, Brettschneider en Teufelsnadeln.
Vorm.
Anisoptera, (Grieks anisos; ongelijk, pteron; vleugels, de achterste zijn groter dan de voorste) de glazenmakers zijn de echte libellen.
Ze hebben stijf uitstaande vleugels die ze ook in rusttoestand niet op de rug samenvouwen, de vleugels kunnen alleen op en neer. Het zijn uitstekende vliegers die snelheden tot honderd km kunnen halen. De vleugels zijn meestal kleurloos en doorzichtig. Het lichaam is wel goed gekleurd. De grote ogen vallen goed op en nemen het grootste deel van de kop in beslag.
De larven en volwassen dieren leven van insecten.
De glazenmaker begint zijn leven in de lucht waarbij hij eveneens als geducht roofdier ijverig insecten vervolgt en zich daardoor soms zeer nuttig maakt. Bij regenachtig weer zijn ze traag, maar ze wekken bij warm en zonnig weer ieders bewondering op door hun vliegkunst omdat ze in snelheid menige vogel overtreffen en op de grilligste wijze met het grootste gemak plotseling van richting veranderen.
Zygoptera, (Grieks zugos; gelijk, pteron; vleugels, zijn vrijwel gelijk) de juffertjes, Duits Kleinlibellen, zijn veel tengerder en vliegen minder goed.
De juffertjes of waterjuffertjes zijn meestal bont gekleurd, de vleugels kunnen min of meer bruin, blauw of rood zijn. De mannetjes en vrouwtjes zijn verschillend gekleurd.
Het zijn slechte vliegers die meestal daar blijven waar ze uitgebroed zijn en zich voortplanten. Dat is een vochtige omgeving die dicht begroeid is. Ze hebben een ‘biddende’ vlucht.
De mannetjes hebben een eigen territorium die ze ijverig bewaken. De wijfjes vliegen tussen al die gebieden door. Door met zijn vleugels te wapperen probeert hij haar aandacht te trekken. Lukt dat niet vliegt hij haar na maar kan niet over de grens van zijn buurman komen zonder het met hem aan de stok te krijgen.
Het paren is bijzonder. De geslachtsorganen van de mannetjes zitten op de punt van het achterlijf. Voor het paren brengt hij het sperma naar een orgaan dat aan de buikzijde van het tweede segment ligt. Ook draagt hij op het eind een paar ‘haken’ waarmee hij het vrouwtje achter de kop beet pakt. Zo vliegen ze met z’n tweeën wel eens rond. Bij de eigenlijk paring brengt het wijfje haar achterlijf tussen de voorpoten door naar voren en maakt contact met dat orgaan. Via een soort legboor legt ze haar eieren in de stengels van moerasplanten, soms nog als ze aan elkaar vast zitten.
Je ziet vaak dat ze hun kop met de achterpoten schoon maken, zo ook het achterlijf.
Uit en.wikipedia.org
Calopteryx virgo, (Grieks calos; mooi, pteryx; vleugel, en maagd) de gewone juffer, bosbeekjuffer, is een van de kleinere soorten.
Die is glanzend staalblauw, groen en bruin gekleurd.
De grotere soorten dragen de namen glazenmaker, korenbout en wrattenbijter.
Groei.
De libellen leggen hun eieren in stilstaand water. De zich daaruit ontwikkelende larven zijn buitengewone vraatzuchtige roofdieren die niet alleen elk ander waterinsect, maar zelfs kleine visjes en kikkerlarven aanvallen. Hierbij dient de onderlip als grijpwerktuig. Die bestaat uit drie hoornachtige platen waarvan de laatste een soort tang draagt en in rust tegen de onderzijde van de kop teruggeslagen is (masker)
Nadat de larven in de loop van tien tot twaalf maanden herhaaldelijk huidwisselingen hebben ondergaan verkrijgen ze bij de laatste vleugelstompjes, enige tijd later kruipen ze langs de stengels van waterplanten omhoog en nadat de huid is opgedroogd barst die op de rugzijde open en het volkomen insect komt er uit tevoorschijn.
Na korte tijd zijn hun vleugels uitgespannen en hard geworden. De staart is gevorkt, zijn lijf is in elf ringen verdeeld, zijn ogen zijn groot, hoornachtig en doorschijnend en door een aantal inkervingen verdeeld. Zijn vleugels die altijd platliggen als ze in staat van rust zijn prijken met een heerlijke glans en zijn doorschijnend. Nu eens hebben ze een zilveren, dan weer een goudglans. In de mond ziet men twee tanden waarmee ze insecten vinnig bijten
Bestiaria.
Als je gaat vissen gebruik je de juffers om te voorspellen. Dat moet je alleen doen als je een goede inborst hebt en er geen slechte gewoonte op na houdt. Als je dat hebt zal een boven het water zwevende juffer je de plek aanwijzen waar veel vis zit, heb je dat niet dan zweeft ze boven een plek waar vrijwel geen vis zit.
Ze waren aan Freya gewijd en heilig. Die heidense gebruiken werden na de bekering Teufelsnadeln, Teufelsbolzen of Augenstechern. Men kreeg er een angst voor, ze konden steken. In Luxemburg is de naam Siwestechet, zevensteker in gebruik dat op het geloof teruggaat dat zeven libellensteken een mens doden kunnen.
In Japan is ze heilig. Bij de schepping van het eilandenrijk werd het grote eiland Honshu als O-yamato-toyo-aki-zu-shima genoemd; vruchtbare libellen eiland. De naam zou op de eerste Tenno, Jimmo, teruggaan die de vorm van Japan met een staart drinkende libel vergelijkt. Het was daardoor een symbool van keizerlijke macht. In de Japanse dichtkunst is vandaar het Libelleneiland, Akitsu-shima, een poëtische naam voor Japan.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/