Zwanen

Over Zwanen

Zwanenzang, zwanenmeisjes, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,

Uit Martinet, Cygnus cygnus.

Vorm.

De zwaan, het sieraad der wateren. Een onschadelijke vogel, van een moedig aanzien en een grootse houding, van bijzondere zindelijkheid, grote dapperheid en een grote liefde voor de jongen.

Ze hebben een langwerpige romp met een zeer lange hals en middelmatig grote kop.

De snavel die de kop ongeveer in lengte evenaart is recht en overal even breed, van voren afgerond en aan de wortel naakt of bultig gezwollen. Ze hebben een opening in het bovenste blad van de bek zodat daardoor water ontsnappen kan zonder dat ze de prooi verliezen.

Het verenkleed is zeer rijk en aan de romp buitengewoon dicht, zacht en zonder glans, aan de kop en hals fluweelachtig, aan de onderzijde dik en vachtvormig en op de bovendelen uit grote veren samengesteld.

Overal is de huid tussen de omtrekveren met een overvloed van dons begroeid.

Shakespeare, ‘Antony and Cleopatra’, 3,2, 50:

‘Haar tong wil ’t hart niet volgen; evenmin’.

Kan ’t hart de tong doen spreken, is de vloed’.

Op ’t hoogst, dan staat een zwanendonspluimpje stil’.

Op ’t water, drijft noch op noch nederwaarts’.

Hij glijdt voort in kalme majesteit. De ronding en wendingen van de lange en slanke hals zijn vol gratie. Wat een vlucht, wat een kracht. Op het water is hij in zijn element, op land waggelt hij.

Ze leven van waterdieren en waterplanten, daarom zie je ze in ondiep water omdat ze niet kunnen duiken.

Shakespeare, ‘Titus Andronicus’, 4,2,90:

‘Want al het water der zee kan nimmer.

De zwarte voet des zwaan in wit veranderen.

Al wast hij die uur op uur in de stroom’.

Uit Martinet.

Vormen.

Er komen hier een paar soorten voor.

1, De gewone stomme zwaan, Cygnus olor, Gmelin. (zwaan) tamme zwaan, roodbekzwaan of knobbelzwaan, Duitse Hockerschwan, Engelse mute swan en Franse cygne tubercule of cygne muet.

Die is te herkennen aan de rode snavel en het zwarte knobbeltje aan de wortel ervan en daardoor het beste bekend is als knobbelzwaan.
Hij komt voor in Europa en Klein Azië en oostelijker.
Is anderhalve meter lang en weegt een ruime vijftien kg.

De lange dunne hals heeft 23-24 halswervels.

31-33 slagpennen. Met de vleugels gaan de mannetjes ook elkaar te lijf of draaien de halzen om elkaar om de kop van de rivaal onder water te krijgen totdat die verdronken is
Deze zwaan zingt niet, ze grommen tegen elkaar, sissen. Maar hij kan, als hij vliegt, een trompetachtig geluid laten horen.

Ze eten groen en insecten en kleine visjes.

De zogenaamde wit geboren zwaan is een vorm hiervan, Cygnus olor immutabilis. (onveranderlijk). Polish mute swan heeft roze en geen donkergrijze poten.

Uit fr.wikipedia.org

2, En tweede soort is de zangzwaan, trompetzwaan, hoelzwaan of deen, Duitse Singschwan, Engelse trumpeter swan en whooper swan en Franse cygne sauvage, Cygnus buccinator (trompet spelend (synoniem Cygnus musicus. (zingend)
Zijn snavel is vrij zwart, de punt is zwart. De hals is even lang als het lichaam, alle veren zijn wit, poten zwart, zwemt meestal met een stijve hals, de knobbelzwaan meestal met een s bocht, de vleugels liggen vlak en de knobbelzwaan neemt vaak de pronkhouding aan.
Deze zwaan komt voor op IJsland en het noordelijke deel van Scandinavië. Het is meer de Amerikaanse zwaan.

Uit en.wikipedia.org

3, Een derde is de kleine zwaan die duidelijk kleiner is, Cygnus columbianus bewickii, Yarrell. (Bewick’s). De Duitse Zwergschwan, Engelse Bewick’s swan, Tundra swan, en Franse cygne de Bewick. Soms wordt dit geslacht in tweeën gesplitst als Cygnus columbianus (uit Colombia) en Cygnus bewickii (Bewicks swan, naar de tekenaar Thomas Bewick die veel vogels en dieren tekende.)
De bek is hetzelfde als de vorige, maar is wel kleiner, zou hier vroeger in de Zuiderzee zijn voorgekomen.
De kleine zwaan heeft een arsenaal aan geluiden en snatert.

Zwarte zwanen.

Uit www.fluidr.com

Bij vele zwanen wordt vermeld dat ze wit zijn. De eerste zwarte zwanen, Cygnus atratus, (zwartachtig) (of Plutonius) kwamen pas in 1726 uit Australië naar Batavia en verder in Europa. Tot de ontdekking van Australië werd de term zwarte zwaan gebruikt als een contradictie. Je ziet net zo zelden een zwarte zwaan als een witte kraai.

Juvenalis zegt dat een volmaakte vrouw even zeldzaam is als een zwarte zwaan ‘Rara avis in terris nigroque simillima cygno”. In een Iers verhaal komt voor dat dit ook zo is met een welgestelde boer.

Vliegen.

Ze hebben een felle kracht in de wieken wiens slag een mensenarm kan breken. Dat het vliegen en vooral het opvliegen uit het water een grote krachtsinspanning vereist, is duidelijk merkbaar. Hij is bijna niet in staat zich van de vaste grond in de lucht te verheffen en nauwelijks durft hij erop neer te strijken. Om van het water op te stijgen slaat hij met de vleugels en trapt tevens met de brede zolen op de waterspiegel, hij beweegt zich op deze wijze onder luidkeels geplas, half lopend en half vliegend een vijftien tot twintig meter en heeft dan pas de nodige vaart voor het vliegen verkregen. Nadat de zwaan een zekere hoogte heeft bereikt komt hij echter snel vooruit. Hij kan niet zwenken in de lucht en als er onverwachts een elektriciteitsdraad opdoemt zal hij er tegen aan vliegen. Als het vliegen zal ophouden laat hij zich zonder vleugelslag langzamerhand in schuine richting uit de lucht naar beneden glijden en schiet nadat hij op de waterspiegel is neergekomen hierover nog een eind voort en tracht met naar voren gestrekte voeten de schok tegen het water te verminderen.

Broeden.

Het mannetje en het vrouwtje zijn met trouwe liefde aan elkaar gehecht, hun verbintenis wordt voor het leven gesloten. Even teder tonen de ouders zich tegen over hun kroost, maar hoewel het mannetje meestal niet mee broedt waakt hij toch tegen ieder gevaar. De mannetjes bakenen een territorium af. Soms begeeft hij zich bij haar op het nest om haar de tijd te verdrijven door zijn tegenwoordigheid. In de paartijd vlechten zwanen gracieus hun halzen in elkaar. Na het paren reinigen ze zich grondig met water.

Het nest is zeer groot en zonder kunst gebouwd. Het broeden begint na het leggen van zes a acht eieren wiens dikke schalen een vuilwitte of bleekgroene kleur hebben. Na vijf tot zes weken komen de jongen. Ze worden nog een dag in het nest verwarmd en gedroogd en vervolgens naar het water gevoerd en tot het zoeken van voedsel aangespoord. De moeder neemt hen dikwijls op de rug en laat hen ‘s nachts onder haar vleugels slapen, verdedigt hen met moed tot hun veren zich ontwikkeld hebben. Shakespeare: ‘So doth the swan her downy cygnets save’.

Keeping them prisoners underneath her wings’’.

Ze hebben in ons land de leeftijd van honderd twee jaren gehaald.

Bestiaria.

Aan de edele bevalligheid, lichtheid en ongedwongenheid waarmee zij zich op het water bewegen moet men hen niet alleen als de eerste van de gevleugelde zwemmers beschouwen, maar ook als het eerste model erkennen dat de natuur ons voor de kunst van de scheepvaart heeft aangeboden. Hun hoge hals, de rechtopstaande en afgeronde borst schijnen inderdaad het voorste gedeelte van een de golven klievend schip voor te stellen. Hun brede maag stelt de kiel voor, het tot zeilen voorovergebogen lichaam heft zich tot achterdek op. Hun staart is een waar stuurroer en hun voeten zijn brede roeiriemen en hun grote en voor de wind halfgeopende vleugels zijn zeilen die het levende vaartuig voorwaarts drijven wat gelijk de stuurman is.

‘De zwaan heeft een wit verenkleed, maar een zwarte huid. Vanuit moreel oogpunt betekent de witte kleur van de veren het voorwendsel dat de zwarte huid verhult. Omdat de zonde van het vlees door verschillende voorwendsels wordt verborgen. Wanneer de zwaan op de rivier zwemt houdt hij zijn hals rechtop, want de trotse mens, bezoedeld door zijn materiële bezittingen, gaat er prat op dat hij vergankelijke goederen bezit’.

Gebruik.

De jongen zijn een lekkernij.

De slagpennen werden gebruikt om te schrijven, dons voor bedden, bont voor moffen en jongen die verkocht worden aan steden en huizen die van oudtijds het recht bezaten om ze te mogen houden.

De huid geeft een goed en welriekend pelswerk die naturel of geverfd werd. Ook de veren worden gebruikt.

Liefde.

Shakespeare, ‘Troilus and Cressida’ iii, II 178;

“True swains in love shall in the world to come”.

De zwaan is bij de meeste schrijvers, ook bij Vondel, het dier van de liefde die Venus en Amor vergezelt. Bij Poirters is het die een symbool van zuivere handel en wandel omdat hun veren de vochtigheid van het water, waarin ze rondzwemmen, niet opneemt.

Uit Maerlant; ‘Cignus, dat is in Dietse de zwaan. Geheel wit, want naar mijn waan was er nooit onder het dak iemand die zwarte zwanen zag. Zijn vlees is zwart, zijn pluimen wit. Natuurlijk pleegt hij dit, dat hij vlak voor zijn dood bemerkt met zoet gezang. Ze hebben lieflijke gebaren en als de tijd komt van de jaren dat ze genieten zullen naar de echt dat elk om de ander de hals vlecht en na het genieten, als men mag mikken, purgeren ze veel in het water. In zijn vleugels is zijn kracht en graag broedt het op de gracht’.

Vondel:

“Dat vroolijke waterdier

Nooit zat van kussen

Geen wat’ren blussen

Haer minnevier”.

Vondel, De Leeuwendalers;

‘.. gij ziet vol hartewee de duiven trekkebekken

En elke wederga genegen tot heur ga

De beekzwaan bruist vol vuur het witte wijfke na

En strengelt hals om hals, zij weet van wederkussen

Daar ’t kille water zelfs haar gloed niet weet te blussen’.

Uit bestiary.ca

Naam, etymologie.

De zwaan heet in Grieks cycnos of kyknos en in Latijn cygnus. Cycnos wordt wel in verband gebracht met de stam waar de haan en hoen van afkomt, maar ook ciconia, de ooievaar. De stam die ook in care: (Canon) zingen voorkomt zou op de gave van de zang wijzen. Er is ook een sterrenbeeld naar genoemd, de zwaan.

Zwaan. In midden-Nederlands was het swane, in midden-Hoogduits swan (nu Schwan) in Angelsaksisch swon (nu swan) oud-Noors heeft svanr. Dit woord stamt van Germaans swana: de zingende vogel, Indo-Germaanse suen of suon betekent ruisen of klinken, vergelijk het Latijnse sonus: geluid en sonare: geluid maken, Franse sonnet en Engelse sound, oud-Indisch svanati: hij maakt geluid. Zwaan betekent dus de zingende vogel. Dit voor de wilde zwaan die in Groningen hoelzwaan heet naar zijn geluid, ‘hoele, hoele’ en in Fries kloekswan. Het is de zangzwaan of de zingzwaan, Cygnus musicus, Rchw.

Zingende zwaan.

De Duitse Singschwane die hoog in de lucht aangename tonen horen laat of naar de sage die van het doodslied.

De wilde zwaan staat duidelijk achter bij de roodbekzwaan wat bevalligheid en sierlijkheid betreft. Gunstig onderscheidt hij zich echter van die door zijn schelle en betrekkelijk welluidende stem die men trouwens op een afstand moet horen om haar met bazuinen en viooltonen te vergelijken zoals de IJslanders doen.

Het gewone geschreeuw is ‘kielklii’, het zachtere ‘ang’ hoewel dit dichterbij hees en krijsend is. Schilling bericht: “De wilde zwaan bekoort de toeschouwer niet alleen door zijn mooie gestalte, maar steekt door waakzaamheid en schranderheid die uit iedere beweging van de kop en uit de hele houding blijken gunstig af bij de roodbekzwaan. Zijn luide, gevarieerde en zuivere stem die bij iedere aanleiding tot loktoon en waarschuwend sein weerklinkt maakt een aangename indruk. De tot troepen verzamelde wilde zwanen laten zich voortdurend horen, het is alsof zij een zangwedstrijd houden om zich de tijd te verdrijven. Als hun waterplaats tussen het ijs kleiner wordt en ze vast komen te zitten bejammeren ze als het ware met droefgeestig geschreeuw hun ongelukkig lot. Meermalen hoorde ik op een lange winteravond het veelstemmige klaaggezang dat op uren afstand voortgebracht werd door vogels die in zulke omstandigheden verkeren. Soms klinkt dit zangerige geschreeuw als klokgelui in de verte en soms als tonen van een blaasinstrument, het komt niet geheel overeen met de tonen van dit dode metaal, maar overtreft deze in vele opzichten. Omdat het van levende wezens afkomstig is maakt het meer een sympathieke indruk en harmonieert beter met ons zintuig. Het maakt de als een verdichtsel uitgekreten overlevering van een zwanenzang tot een werkelijkheid’.

In de nabijheid klinkt het geschreeuw ruw en gillend en op grotere afstand zou het met bazuingeschal, klokgelui en vioolklanken vergeleken kunnen worden. Komen ze hier in de winter door de ijslaag, door vermoeidheid en honger in nood dan hoor je tot op het eind hun melodieuze klanken. Het is de hoelzwaan wiens letzes “Aufrocheln klankvoll ist wie jeder Ton, welchen er von sich giebt’. Om haar zwanenzang is ze ook het symbool van de goede dood.

Shakespeare, ‘The phoenix and the turtle’ 15;

‘be the death-divining swan’.

‘King John’: 5,7, 20’.

‘Vreemd is het, dat de dood nog zingt’.

Ik ben het zwanenjong van deez bleke zwaan’.

Die bij zijn eigen dood een klaaglied aanheft’.

En zo, uit zijn zwakker orgelpijp’.

Zijn lijf en ziel ter eeuwige ruste zingt.’

In ‘Merchant of Venic’e III, ii, 44 wordt Portia’s geestesgesteldheid getoond als Bassanio zijn keus gaat maken:

Let music sound while he doth make his choice’. ‘Maar dat muziek bij ‘t doen der keuze klink’.

Then, if he lose, he makes a swan-like end’. Want mist hij doel, dan groette, als bij een zwaan’.

Fading in music’. Muziek in zijn stervensstonde”.

Nederrijns moraalboek, Bestiaria d’Amour, rond 1250;

‘Net zo is het met de zwanen. Want er is een land waar de zwanen zo goed zingen en zo graag als men een harp voor hen speelt en fiedelt dat ze mede zingen en zich goed overeen dragen, namelijk in het jaar dat ze sterven zullen zodat men zegt, als men er een goed hoort zingen dat men zegt dat deze zwaan zal in dit jaar sterven. Zoals men ook wel zegt van een kind waarvan men vindt dat het heel intelligent is dat het niet lang zal leven.

En daarom zeg ik je, omdat ik bang geworden was te sterven als een zwaan toen ik zo mooi zong en te sterven als een krekel naarmate ik er meer plezier in had, daarom heb ik er nu vanaf gezien te zingen.’

Maerlant; ‘Natuurlijk pleegt hij dit, dat hij vlak voor zijn dood bemerkt met zoet gezang’.

Vondel, Ifigenie in Tauren’;

‘‘k Wens zwanen, tot zang geboren

Aan ’t water daar met lust te horen’.

Vondel, Dedicatie aende Jonck-vrouwen vant Nederlandt;

‘Het treft ons met zijn scherpe stralen

Dat wij als Zwanen droef’ voor ons belang

Met een treurig geluid, u bieden ons gezang’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe CXXII’.

De Zwaen en den Oyevaer;

‘De Zomers Voorbode die eens de blanke Zwaan ontmoette

En vraagt waarom zij haar leven met zo zoeten

En aangenaam lied hier eindigen op ’t lest?

O, zegt zei, ’t is van vreugde, dat ik dit aardse nest

Vol kommer en verdriet ten leste wordt ontslagen

En in de zachte schoot van ruste wordt gedragen

Een arm ellendig man, die vroom is van gemoed

Valt ’t leven wonderlijk zuur, en ‘t sterven honing zoet

De dood wil hij vreugderijk in de armen lopen

Als die hem sluit de poort van ’s levens kerker open

Van ’t leven, dat veel eer een gedurig sterven is

Een gasthuis vol verdriet en vol bekommernis

Een zee, die altijd woelt, waar droefheids baren bruizen

Gelukkig is de Ziel, die vrolijk mag verhuizen’.

Vondel in ‘Noe”:

‘Stervende zingt ze een vroolijk liedt’.

Velen zeggen echter dat hij stom is en anderen dat de tongriem die hem tot zwijgen dient eerst in zijn stervensuur loslaat en dat dan de tederste afscheidszangen uit zijn keel vloeien.

Historie.

(187) De zwaan is de blanke vogel, in alles het tegendeel van de raaf.

Een oude Griekse mythe verhaalt dat Orpheus, de zanger en dichter die mens en dier, ja, zelfs de onbezielde natuur in beweging bracht door de klanken die hij aan zijn lier ontlokt na zijn dood in een zwaan veranderd zou zijn.

In de mythische Hesperiden zouden de zwanen hun dood door mooi klagend gezang aangekondigd hebben, vandaar de uitdrukking van zwanenzang voor het laatste lied der dichters. Het is de Engelse swansong en Duitse Schwanegesang. Al Aeschylus vergelijkt in zijn Agammemon de laatste woorden van Kassandra met een zwanenzang. Homerus bespreekt de zang van de zwaan, hoewel die meestal in het noorden voorkomt. Cicero spreekt van Crassus die kort nadat hij een rede gehouden had stierf: “illa tamquam cycnea fuit divini hominis vox”.

Toch waren er ook die dit ontkenden of twijfelden als Plinius.

Plato in zijn Phaedo maakt dat Socrates in zijn laatste redevoering met een zwanenzang vergeleken wordt: ‘En, zoals het lijkt, ben ik voor jou minderwaardig dan zwanen met respect voor de voorzegging, die, toen ze bemerkten dat ze dood moesten, ofschoon ze daarvoor al geoefend hadden in het zingen, zingen ze nu meer dan ooit, verheugd dat ze nu vertrekken naar die godheid wiens knechten ze zijn”.

Toen Leto haar kind Apollo gebaard had op een klein rotseiland Delos zwommen heilige zwanen rondom de plek waar de jonggeborene vertoefde die aanstond tot een schone en krachtige jongeling opgroeide en uitriep: ‘de citer zal mij dierbaar zijn’. Dat de zwaan gewijd werd aan de god der muziek en dichtkunst vindt zijn verklaring in het oude volksgeloof dat ze zingt. Dit brengt de Brusselaar J. de Grieck aldus onder woorden:

‘Men seyt als dat de swaene singht

Wanneer dat haer de doodt bespringht”.

Vondel, Den Gulden Winckel der konstlievende Nederlanders LXIV;

Het verhaal van Orion;

‘Dat hij van angst en vrees schier kroop in zijn schulp

Als hij zich verlaten voelde van alle menselijke hulp

Vond in zijn lijf gevaar, wat raad in deze verbazing

Hij gaat terstond (als door Goddelijke inblazing)

Zijn lichaam sieren, en toemaken hups en schoon

Gelijk hij was gewoon, als hij de zoete toon

Zijn gouden citer in een schouwplaats was te wekken

Op dat zijn siersel toch zijn lijk tot eer mocht strekken

En dat hij als de Zwanen in zijn laatste dood

Met enig droevig lied beklagen mocht zijn dood.

Dus zijnde toebereid, dus zijnde toegerust.etc..’

Volgens het Griekse geloof kondigde de aan Apollo gewijde zwaan zingend zijn naderende dood aan. Vandaar dat ze alleen bij het naderend einde de gave kregen, hun avondzang van het leven te zingen die bijzonder schoon en indrukwekkend was. De zwaan was aan Apollo gewijd waarvan hij zelf de gave van voorspellen zou hebben ontvangen. Nog bestaat in Duitsland de uitdrukking: ‘Es schwant mir’. Dit naar de geheimzinnige kennis van Apollo.

Aan de oevers van de Eridanus, (de huidige Po) een rivier die tussen laurieren doorstroomt zouden zwanen hun naderende dood aangekondigd hebben met een welluidende klaagzang. Daaruit verklaren zich uitdrukkingen als zwanen van Mantua voor Virgilius, de Maseoonse (Meander) zwaan voor Homerus, Thebaanse zwaan voor Pindarus, de zwanen van Avon voor Shakespeare, de Agrippijnse zwaan voor Vondel. (Vondels bijnaam komt van zijn geboorteplaats Colonia Agrippina, wat nu Keulen is).

Bredero: ‘Ghelijck de wilde witte Zwaan

Doet verstaan

Hare doot met droevigh zinghen

Zoo queel ick nu oock uyt noot

Van mijn doot

Door zijn dreutsche (narrig) weygheringhen’.

Dichters.

De zwaan is als de gans, eend en ijsvogel, een augurium van het einde van de regerende winterse jaartijd. Sterft de zwaan dan keert de zon, het voorjaar, de jonge held, terug. Komt de held in de vorm van een zwaan tot het mooie meisje dan mag niemand hem vragen waar hij vandaan komt, de zwaan zal hem direct in het dodenrijk terugvoeren.

Die sage is al zeer oud, er is bijvoorbeeld een Angelsaksische vertelling van Scyld en die heeft een mythische oorsprong en werd in de middeleeuwen vaak poëtisch verhandeld. Zo bijvoorbeeld in het Frans van de 12de eeuw in de “Roman du chevalier au cygne” waarin de sage verband legt met Godfried van Bouillon, terwijl Wolfram von Eschenbach op het slot van zijn “Parsifal” die op Lohengrin, de zoon van de graalkoning Parsifal, over droeg. Die werd gevolgd, nog voor 1290, door de onbekende maker van een breed uitgesponnen gedicht, “Lohengrin” waar Konrad von Würzburg in zijn dichting “Der Schwanenritter” de sage naar Nimegen en in die tijd naar Karel de Grote verplaatste. Richard Wagner heeft het motief op zijn wijze uitgewerkt in zijn Lohengrin en heeft er de graal mee verbonden.

Zoals de Engelse poëten de wangen van een meisje met rozen vergelijken, zo vergelijkt de Wells bij middeleeuwse poëten en prozaschrijvers hen met die van het vingerhoedskruid en de zwaan. Olmen in Mabinogion: “Her twe breasts were more white than the breast of a white swan, het cheeks more red than the foxglove”.

Christelijke sage.

De zwaan is het symbool van de in doodsnood roepende Christus aan het kruis. De zwaan met zijn sierlijke vorm, zijn blankheid, zijn sieraad en roem aan elk ‘livrei der onschuld’. Daarom zijn zwanen soms het symbool van Maria.

Een van de mooiste boerenplaatsen in Oskers, Groningen, heet Kruusstee. Jaren geleden, toen er nog helemaal geen dijken waren, was er een arbeider met zomerdag op het land aan het werk. De zon scheen in de blauwe lucht en het water van de zee was net zo helder als de lucht. ‘Wat is daarginder op ‘t wad?’ dacht de arbeider. Hij zag heel in de verte een ding dat helder wit was dat op de zee dreef. Toen het dichter bij kwam zag hij dat het twee grote zwanen waren die samen op het land kwamen aanzwemmen met wat tussen hen in dat donker was. Dat was een zwart houten kruis. Een tijdje later waren ze aan wal en verdwenen ze. Het kruis lag aan de kant van de zee. Dat kon er onmogelijk blijven, als de vloed op kwam zou het weer weg spoelen. Ze wilden het te graag houden. Er moest een kerk voor gebouwd worden op die plaats. Maar dat kon niet, het was er veel te laag en te nat. Toen hebben ze twee witte ossen voor een boerenwagen gespannen, die moesten ‘t ‘kruus brengen op ‘t stee, doar ‘t heurde”. De mensen wisten het niet, dan moesten die stomme dieren maar uitkomst brengen. Heel rustig aan trokken de ossen de wagen, net zo voorzichtig als de zwanen die het kruis over zee gebracht hadden. Alle volk erachter aan, nieuwsgierig waar het wezen moest. De ossen wisten het pad, ze hielden stil voor het oude klooster van Wietwerd en deden geen stap meer. Zo is het kruis in het klooster gekomen en is daar altijd gebleven zo lang als het klooster daar gestaan heeft. De plek waar het kruis aan land kwam, dat werd de kruisstee. Later is er een plaats gezet en die kon daar veilig staan achter de dijk.

Een arme Waal was te Brussel in hoogste nood. In zijn armoe slenterde hij midden in de nacht langs de vijvers van Etterbeek. Daar zag hij een prachtig witte zwaan drijven vergezeld van een talrijk gevolg van al maar kleinere zwaantjes. De grote zwaan droeg een groot gouden kruis op de rug die bezet was met kostbare gesteente. Dit kruis werd neergelegd aan de voeten van de Waal. Die was nu rijk en hij liet op de Grote Zavel een prachtig huis bouwen dat de Kruiszwaan heet.

Sagen.

In de sage treedt de zwaan op als geluksvogel.

Graaf Huno regeerde in de elfde eeuw in Oldenburg. Hij wilde een klooster stichten, maar wist niet waar. Daarom liet hij een zwaan vliegen. Die vloog naar het Ammerland en zweefde een tijdje boven Wiefelstede, dat daarom ook wel Twiefelstede genoemd werd. De zwaan vloog verder en ging pas zitten waas nu het slot Rastede staat. Dit woord zou daarom rustende betekenen.

Toen Germana met Karel Ynach door Gallië vluchtte kwam ze bij Kamerrijk (Cambrai) in een mooi dal waar een lieflijk beekje door stroomde waarop een menigte zwanen waren. Toen de knechten dit zagen, nam een van hen zijn boog en schoot een pijl op een zwaan af. De vogel ontweek het schot en schoot verschrikt op en vluchtte toen in de schoot van de schone Germana die dit als een gelukkig voorteken zag en zich zeer verblijdde want de zwaan was aan de godin Venus gewijd. Ze vroeg aan Karel Ynach hoe de vogel in de landstaal van Tongeren heette. Hij antwoordde dat die zwaan genoemd werd. Toen sprak Germana; ‘dan wil ik voortaan niet meer Germana maar Zwana genoemd worden’. Van de menigte zwanen werd de plaats zwanendal genoemd (val des cygnes) en de stad, die daar nu nog staat, Valenciennes genoemd.

Volgens anderen kreeg ze haar naam van Julius Caesar toen die op zijn tochten door een lieflijk dal kwam met een beekje waarin een aantal zwanen zwommen.

Salvius Brabo, koning van Tongeren, stamde af van de gelijknamige vaandeldrager van Julius Caesar. Hij ging, door een zwaan voorafgegaan, de Rijn af tot hij aan het slot Megen kwam waar hij vrouwe Zwana, Caesar’s zuster, ontmoette wiens dochter zijn vrouw werd. Deze Brabo, waar Brabant zou naam van zou hebben, speelt de hoofdrol in een oude Antwerpense sage die de naam van de stad verklaren moet. Hij streed tegen de reus Druon Antigoon die daar woonde en sloeg hem de rechterhand af die hij in de Schelde wierp waarvandaan de naam Hantwerpen stamt.

Verder prijkt de zwaan in menig ander wapen. Zo bij Zwammerdam, dat een samentrekking is van Zwaneburgerdam en een zwaan in zijn schild voert.

Luther.

(201A) De zwaan is een christelijk symbool voor reinheid. Op de Lutherse kerken prijkt een zwaan, geen haan. Toen in 1415 Huss, wiens Tsjechische naam husa: gans betekent, verbrand werd als ketter moet hij uitgeroepen hebben dat men hem de gans braadde, maar dat later een sneeuwwitte zwaan in zijn plaats zou komen, een die machtiger was dan hij. Geen wonder dat men dit op Luther toepaste. Ook bestaan er penningen die Luther’ s beeld vertonen, omgeven van het randschrift:

‘Was eine Gans gedacht

Had dieser Schwan volbracht’.

Na Luther’ s dood moet er een blaadje zijn uitgekomen met een afbeelding van zijn sterfbed en daarbij dit gedicht;

‘Er ist der rechte David zwar

hat uns gesungen, lieblich klar

gotters Wordt an allen Endt

im Geist von Johann Huss erkent

dass r soll sein der weisze Schwan

der lieblich soll dingen fortan

welchen der Pabst und sein Rott

nicht brengen sollen in den Todt’.

Zo zie je de zwaan op de hervormde kerken en schilderijen en altaarstukken. Ook als windwijzer, vergelijk het versje:

‘De gereformeerden hebben een haantje, de Luthersen hebben een zwaantje, de Roomsen een kruisje en de Mennisten een houten huisje.’ Het is het wapen van de stad Goes waardoor de inwoners dan ook de spotnaam ganzenbekken kregen.

Friesland.

Het is een Fries stamdier. Men gaat daar naar oud gebruik in de winter buitendijks ter zwanenjacht. Zo is bijvoorbeeld de Friese naam voor de waterlelie swanneblom en zijn bladeren komen in het oude Friese wapen voor. Verder droeg de oude vlag van de zeevaarders en vissers van Molkwerum (ten zuiden van Hindelopen) een zwaan. De Hervormde kerk van Molkwereum in Friesland heeft een zwaan boven op het koor. Dit wordt in verband gebracht met het wapen van Molkwerum, waarin de zwaan prijkt.

Op de vroeger Friese palmpaasjes kwam, in plaats van een haan, een zwaantje voor en werd in zijn geheel zwaantje genoemd. Het gebruik als vrouwennaam duidt wel op een vaker voorkomen van de vogel vroeger en de aandacht die erop viel. In Friesland werd een geboortelepel gegeven door de peter en meter aan de jonggeborene. De steel vertoont meestal de stam van een gestileerde levensboom en is van boven geflankeerd door twee S vormig gebogen zwanenhalzen en van onder vergezeld van een onheil afwerend (engelen) kopje.

Het oelebord in Friesland, het geveltopteken met vlieggat voor de uilen: oelen, is bedoeld voor de duiven. Het komt veelvuldig voor met het zwaanmotief aan elke kant met gebogen hals.

De Zwaan staat voor Zielenvogel en Eeuwigheid.

Ring.

Trouw tot in de eeuwigheid als een cirkel een lijn is die in zichzelf weerkeert en doorgaat tot in eeuwigheid. De farao van Egypte trekt hem al van zijn hand en stak hem ten teken van de verdeling van de macht aan Jozef’ s hand. Aangezien oudtijds door het verlenen van een ring de gave van de kracht toegedeeld werd werd de ring het teken van trouw, bestendigheid, huldiging en aanzien. De gevleugelde ring is het teken van de zwanenjonkvrouwen en verzinnebeeldt de gave van het voorzeggen.

Heraldiek.

De zwaan komt in de heraldiek voor met een ring of kroon om de hals. Hij vertolkt waardigheid en deftigheid evenals vrede en een ruime blik. In Zeeland geldt hij als een goed voorteken bij de schippers en als hij statig drijft op het water, vrede en goed weer en geen storm. Het is het wapen van Boulogne-sur-Mer. In 1440 werd er een orde van de zwanen gesticht die in 1843 door Friedrich Wilhelm II tot een charitatieve wereldorde werd veranderd.

Zwanenrechten.

Het bezit van zwanen behoorde van ouds tot de ‘heerlijke rechten’ dat wil zeggen het was alleen toegestaan aan edellieden die ieder voor zich een ‘zwanenmerk’ hadden waarvan door ‘den Hoven’ in het ‘Zwanenboek’ aantekening werd gehouden. Pas in later tijden verkregen ook de steden het recht om zwanen te houden. Het toezicht daarop had een van de burgemeesters die de titel ‘pluimgraaf’ voerde. De Amsterdamse Zwanenburgwal ontleent zijn naam aan een voormalig stedelijk zwanenhok daar ter plaatse. Zo ook het Zwanenwater waar veel van die vogels voorkwamen. Een zware straf stond volgens de oude keuren op het stelen en het doden van zwanen omdat in het laatste geval de mogelijkheid aanwezig was om een Valkyre te treffen. Immers, deze schone maagden van het Walhalla, de dienaressen van Odin, vertoonden zich soms op aarde in zwanenvorm.

In ‘The Squire’s Tale’ meldt Chaucer dat ze gegeten werden:

‘Ne of her swannes, ne of her heronsewes’.

Waar hij hun wonderlijke spijzen prees,

van jonge reigerbouten en zwanenvlees’.

Hotels.

Deze nathals verdiept zich graag met kop en vleugels in het nat, vandaar zijn voorkomen als uithangteken aan herbergen. Het is een trekvogel en is die kwaliteit de patroon van de reizigers. Aan een herberg waar de reizende man vertoefde, paste inderdaad als uithangteken een zwaan.

‘De swaen voert ieder kroeg

So wel in dorp als stad,

Omdat hij altijd graag

Is met den bek in ‘t nat’.

Baby’s.

Kinderen werden vroeger door vogels gebracht, uit de kool geboren en dergelijke. Bij de bewoners van de Oostzee bevinden kinderen zich langs de kust in de granietblokken die zwanenstenen genoemd worden. Hier werden ze geplukt net als bij de Amsterdammers ze uit de Volewijk haalden. Op het eiland Rugen spreekt men dan ook van ‘zwanenkinderen’.

Offers.

Bij offermaaltijden werden plechtige geloftes afgelegd bij het aanraken van het gewijde dier. Matthaeus Westmonasteriensis verhaalt dat bij de luisterrijke optocht ‘pompatica gloria’ voor koning Eduard I van Engeland, 1306, twee zwanen gebracht werden, opgetuigd met gouden netten ‘phalerati retibus aureis vel fistulis’ waarna hij aan God in de hemel en aan de zwanen beloofde ‘vovit deo coeli et cygnis’ dat hij naar Schotland zou trekken en de dood van Johan Comijn zou wreken.

De eed op de zwaan is zonder twijfel een overblijfsel van zwaanverering. Toen in 1304 Edward I tot ridderd werd geslagen zwoor hij een eend bij twee zwanen die gedecoreerd waren met gouden netten. Vandaar waarschijnlijk de uitdrukking ‘I swan” die nog overgebleven is en ‘ik verwacht’’ betekent. In Duits ‘Es schwant mir’.

Maar dat men in Engeland wel eens een eed heeft gedaan op een zwaan komt voort uit volksetymologie waar sworn bijna net zo klinkt als swan. Bij ons zie je dit in de verzworen Maandag of Koppermaandag wat tot verminking geworden is tot verloren maandag, de dag waarop staatsbeambten beëdigd werden.

China.

Een mooi gebruik dat bij de Chinezen in zwang is, is om de zwaan op hun nieuwjaarskaarten af te beelden. Daarop zie je een kind, een mandarijn en een grijsaard met een zwaan, als symbolen van het bezit van het nageslacht, het bekleden van een staatsambt en het bereiken van een hoge en blijde ouderdom.

Menselijke zwanen.

Apollo was de zoon van Zeus en die wilde dat hij naar Delphi zou gaan om door het orakel dat daar was, de mensen de wil van de goden kenbaar te maken. Hij stuurde hem daartoe op een wagen die door zwanen getrokken werd naar een stad, maar de zwanen kregen heimwee naar hun vaderland in het hoge noorden. Ze brachten de god daarom naar het land van de Hyperboraeers waar hij voortaan zou wonen en vereerd werd. Dit was geen gewoon land, maar een land waar eeuwige vrede en schoonheid heerste en wiens bewoners ter ere van Apollo, die ook een grote zanger en bespeler van de lyra was, altijd zongen en de lyra bespeelden. Zijn tempel werd door zingende zwanen schoongehouden. Delphi werd ondertussen belegerd door een ‘bontgerugde, wijnogige draak’ die de bewoners veel narigheid en angst bracht. Zij smeekten Apollo om bij hen te komen en de god gaf hieraan gehoor. Hij begaf zich naar Delphi en doodde de draak ‘Python’. Om zich te reinigen van de schuld die hij op zich had geladen door de draak het leven te ontnemen baadde hij zich op bevel van Zeus en legde zich een krans van laurierbladen om de slapen en een tak in zijn hand en begaf zich naar het orakel. De lauriertak bracht, evenals de god, genezing van vele kwalen maar vooral reinigde hij van zonden.

Mythologie.

Cycnus, de zoon van Poseidin en Calyce, was door zijn moeder te vondeling gelegd en door vissers gevonden en opgevoed. Toen hij volwassen was maakte Poseidon hem koning van Colonae. Zijn beide kinderen, Tenes en Hemithae liet hij op valse aanklachten van hun stiefmoeder in een kist in zee werpen en zij landden op Tenedus waar Tenes koning werd. Later zag hij in dat hij fout geweest was en kwam zijn zoons terughalen. Beiden kwamen de Trojanen te hulp en dadelijk raakten ze in strijd met Achilles die Cycnus, omdat die onkwetsbaar was, een hevige slag op het hoofd gaf waardoor die in onmacht viel waarop hij hem met de riem van zijn eigen helm wurgde. Poseidon veranderde hem in een zwaan.

Zeus beminde Leda vanwege haar buitengewone schoonheid. In de gedaante van een zwaan, het symbool van nobele zuiverheid, wist hij toegang tot haar te verschaffen en ze bracht twee eieren ter wereld, uit de ene kwam Helena van Troje en uit de andere de Dioscuren.

Bij schepen golden zwanen als een goed voorteken, Cycnus, de zwaan die aan Aphrodite/Venus gewijd is, wordt door scheepslui als een gelukkig voorteken gezien. Hij wordt vaak door de adelaar vervolgd en leeft daardoor in natuurlijke vijandschap met de adelaar, vergelijk Homerus Ilias waar twaalf zwanen veranderd werden terwijl Aeneas twaalf schepen miste.

Faëton.

Faëton was de zoon van de zon en Clymene. Hij wist van zijn vader gedaan te krijgen dat hij eens in de zonnewagen mocht rijden. Hij verloor de macht over de paarden die het hemelse vuur trokken zodat de aarde verschroeid werd. Zeus maakte er een einde aan door een bliksemstraal te zenden die Faëton op aarde deed tuimelen. Zijn zusters bleven onophoudelijk schreien. Ze trokken zich de haren uit het hoofd en krabden de borsten open en riepen zijn naam tevergeefs. Vier maanden waren zo verlopen zonder dat hun droefheid verminderde. Toen Faethusa, de oudste, op zekere tijd wilde gaan zitten voelde ze haar knieën verstijven. Ze begon om hulp te roepen. Hierop wilde Lampetia toeschieten, maar haar voeten hadden reeds wortel geschoten. Febe die door dit rampzalig voorval tot wanhoop werd gevoerd wilde heur haar uit trekken maar ze trok niets dan bladeren, haar beenderen werden boomstammen en haar armen takken. De bast had al haar ganse lichaam bedekt en liet niets vrij dan de mond. Ze riepen hun moeder Clymene te hulp die ze een voor een omhelst en uit de aarde tracht los te rukken. Ze rukt er enige tedere takken af en ziet er bloeddruppels uit komen. ‘Ach lieve moeder’, riepen ze, ‘laat maar, vaarwel, vaarwel’, de bast die hun lichamen nu geheel overgroeid was verhinderde hen om meer te spreken. Maar hun tranen bleven vloeien. Men zag ze uit deze nieuwe bomen druipen die door de zon hard gemaakt werden en noemde ze amber (barnsteen). Deze kostelijke druppels vallen in de Eridaen waar ze opgevist en tot sier van de vrouwen gemaakt worden. Cycnus, door bloedverwantschap en vriendschap aan Faëton verbonden, verliet zijn rijk om hem op zijn graf te gaan beschreien. Hij liet de oever van de rivier en de naast bij gelegen bossen van zijn bedroefde klachten galmen. Tot zijn stem verzwakte en zijn witte haren in blanke veren veranderde, zijn hals langer wordt en roodachtig vel zijn vingers aan elkaar voegt, uit zijn schouders vleugels tevoorschijn komen en zijn mond in een ronde snavel verandert. In het kort, hij werd een zwaan. In deze staat en nog denkende aan Zeus bliksem die zijn vriend gedood had, durfde hij het niet wagen om naar de hemel te vliegen en om zijn haat tegen het vuur te tonen zocht hij een element die er het tegendeel van is, en zo woont hij in moerassen en ruime meren.

Sage.

Volgens een IJslandse sage kunnen zwanen in de zangkunst geoefend worden. Er was eens een koning en koningin wiens zoon Linus een mooie en knappe jongeman was. Hij verdween toen hij twintig jaar oud was. Alle pogingen om hem terug te vinden liepen op niets uit. Zijn zoogzuster ging op pad. Ze was de dochter van een paar arme mensen. Haar moeder geeft haar een kluwen garen mee, ze moet die volgen waarheen het rolt. Na een lange weg afgerold te hebben houdt het stil voor een rotswand. Het meisje besluit dat zich hierachter de verloren gegane koningszoon moet bevinden. Door een spleet komt ze in een rots en vindt daar een prachtig gemeubileerde kamer en in een ander een ledikant waarin Linus slaapt. Alle pogingen om hem wakker te maken mislukken. Toen ze het zonderlinge geluid van een rijdende wagen hoort verschuilt ze zich achter wat oude meubels. De wand van de grot gaat open en in een ivoren, met goud ingelegd bedje, verschijnt een toverkol. Ze stapt uit en gaat naar de slapende en roept twee zwanen die het meisje niet gezien had en zegt tot hen: ‘zing mijn zwanen, zing, opdat Linus de koningszoon wakker wordt’. De vogels zingen onmiddellijk en zeer liefelijk en de slapende wordt wakker. De toverkol vraagt hem of hij zich nu eindelijk eens bedacht heeft en met hem wil trouwen? Hij wijst het voorstel met afschuw van de hand en wordt na wat mager eten gehad te hebben weer door de zwanen in slaap gezongen op bevel van hun meesteres die weer vertrekt zo gauw hij slaapt. Het meisje beveelt nu de zwanen om Linus wakker te zingen. Dit gebeurt en ze weten te ontsnappen. Bij zijn terugkeer huwt hij met haar.

Sluiers.

Reeds bij Musaeus wordt het sprookje gezien van de geroofde sluier. Daar is de zwaan een bode uit de hogere wereld die daarheen terug moet keren. Hij brengt het licht van het oosten naar het westen.

Er wordt verhaald van zwanenjuffers die zich badend het zwanenkleed afleggen en als beeldschone wezens een jongeling bekoren die haar zwanensluier dan weg rooft. Daaraan is een kroon verbonden die nodig is om haar weer de zwanengedaante terug te geven. Ze moeten lijden onder aardse liefde totdat haar beminde in een onbewaakt ogenblik haar de kroon laat zien die haar weer zwaan laat zijn en zij terugkeren naar hun verblijf en hem ten prooi latend aan folterende smart.

Bij de zwanenridder van Kleef is de verborgen sluier vervangen door een verborgen naam.

In de Germaanse mythologie stond de zwaan in een nauwe betrekking tot de lucht en water gaande lichtgodheden die ook wijs zeggend waren. Bij de Yggdrasil zien we twee prachtige zwanen die wit zijn als pasgevallen sneeuw en de mensen vermanen om stil en ernstig hun levenstaak te vervullen.

Dat de vliegende meisjes zwanenmeisjes waren kan aangenomen worden omdat ze uit hogere sferen stammen. Het is een herinnering aan de Walkyren. De Walku(y)ren waren de bos- en watervrouwen en die hielden ervan een zwanenvorm aan te nemen, het zijn de zwanenmaagden. Ze legden hun zwanenkleed af en baden in de koele stroom. Wie hun kleed wegneemt heeft hen in zijn macht. Zie Hagen in de Nibelungensage die de riviervrouw uitnodigt om te voorspellen.


Witte vogel. Naam.

Zwaan die in Duits ook Elbs heeft dat van een Germaans albiti stamt, vergelijk het Latijne albus: wit, de oud-Hoogduitse mannennaam Albizo en Elbe en Franse Aube, onze alft of elft: witte vis. Alphos is de oude Germaanse naam voor de zwaan, in oud-Hoogduits is het Albiz of Elbiz en in oud-Engels is elfet de witte vogel.

De elven of alven maken een gewichtig bestanddeel van de geestenleer van onze voorvaderen uit. Men onderscheidde twee soorten. De eerste zijn de licht-alven die blanker dan de zon zijn en bijna doorschijnend met witte, van zilver schitterende kleren. De zwarte alven van de duisternis zijn wezens van een donkere kleur en dikwijls misvormd, ze drijven hun spel in de nacht en schuwen de zon.

De Lios-alfan van de Edda zijn de licht- of witte elven, dit zijn lieflijke weldoende schepsels die zo zuiver en onschuldig zijn dat hun naam afgeleid is volgens sommigen uit een Latijns woord voor wit, albus, en zo ook de Alpen, Albion en Elbe.

In het oud-Noors heten de elfen alfar, in Angelsaksisch aelf of ylfe, het zijn de Engels elves, (elf), de Zweedse alfer of afer en de Deense elver, in het oud- en midden-Hoogduits Elbi of Elbe. Het woord elf was in midden-Nederlands elf of alf en is verwant met oud-Indisch rbhu: geest of ziel van een afgestorvene.

De Noorse god Niord wordt voorgesteld als een lieflijke god die gehuld is in een soort groene tunica met een kroon van schelpen en zeegras op zijn hoofd. Als verpersoonlijking van de zomer wordt hij aangeroepen om de woedende stormen te stillen die de kusten gedurende de wintermaanden woest maken. Ook roept men hem aan om de warmte van de lente te bespoedigen en zo de wintervuren uit te doven. Toen Njord, die in Noatun aan de zee zijn zalen had, zou trouwen met Skadi, de dochter van de reus Thiassi, die te Thrymheim in de bergen woonde, werd bepaald dat ze beurtelings negen nachten in die twee plaatsen verblijf zouden houden.

Toen Njord van de bergen kwam zong hij:

“Leid sind mir die Berge; nicht langer war ich dort

Nur neun Nachte

Der Wolfe Heulen deuchte mich widrig

Gegen der Schwane singen’.

En Skadi toen ze in de bergen terugkwam:

“Nicht schlafen konnt ich am Ufer der See

Vor der Vogel Larm

Da weckte mich vom Waszer kommend

Jeden Morgen die Mowe’.

In een Angelsaksisch gedicht verneemt de schipper boven het bruisen der golven de ‘ylfete song’, het zwanengezang.


Sage van Kleef.

Njerd of Njord die de handel en zeevaart van de volkeren regelt, de zee en de wind naar welbehagen beheerst en de macht heeft over het vuur die hij bezweren kan. Omdat hij bovendien rijk en machtig is en zeer mild in het geven van goud en goederen aan zijn aanhangers, wordt hij door schippers en vissers ijverig en dringend aanbeden om gunst en zegen over hun bezigheden te verkrijgen. De Edda schenkt hem de titel van “rechtschapen koning der mensen”. Ook noemt men hem de “geest, die op de wateren zweeft”. De blanke zwaan heeft de eer de vogel van deze godheid te zijn. Ook in de verhalen van de gebeurtenissen die bij Cleef en Nimegen voorvielen, komt deze vogel meermalen voor.

(209) De burcht van Kleef heet Zwanenburg, de naam en de wapenvogel zijn heel oud. Ze herinneren aan de nood en aan het geluk van een Brabantse hertog. Elsa groeide hierop en verloor toen ze nauwelijks volwassen was kort na elkaar haar ouders. Enige tijd later stierf ook haar enigste broer aan een ernstige ziekte. Haar heb gierige en sterke buurman Telramund gunde haar die rijkdom niet en wilde dit voor zichzelf. Hij kon haar niet trouwen want hij was al gehuwd met Ortud, een oosterse schone. Met valse beschuldigingen klaagde hij Elsa aan voor de troon van de Duitse koning wegens broedermoord. Smekend vroeg ze andere ridders om hulp. Dat was tevergeefs, niemand durfde een duel met Telramund aan. Daarom moest de koning een beslissing nemen. Hij eiste van Elsa dat ze binnen drie dagen haar onschuld bewees of dat ze een ridder noemde die bereid zou zijn haar eer tegenover Telramund te verdedigen. Lukte haar dat niet zou dat een bewijs van haar schuld zijn.

De heraut had reeds driemaal omgeroepen en de zon zou weldra ondergaan, vol vertwijfeling stond ze aan de oevers van de Rein. De gestelde tijd was bijna voorbij en de held waarvan ze gedroomd had was nog steeds niet verschenen. Graaf Teramund triomfeerde al, de hertogsmantel was al zo goed als in zijn bezit. Elsa huilde en bad.

De wind heeft een van haar tranen naar een plaats gebracht van waaruit redding kon komen. Dit is een heilige plaats waar twaalf helden om de graal staan om die te beschermen. Ze komen ook onschuldige te hulp als die erom vragen. Hun meester is koning Parsifal. Allen die hem dienen krijgen door de graal een wonderbare kracht. Alleen mag niemand weten en vragen hoe ze heten en wie hun opdrachtgever is. Als iemand hen herkent moeten ze hen verlaten. Afwisselend gaat een van de ridders op pad om daarheen te gaan waar een onschuldige om hulp vraagt. Een druppel hartenleed wijst hem de weg. En zo kwam het dat bij de eerste slag van het avonduur men in vliegende vaart een sneeuwwitte zwaan zag aankomen die een gouden boot voorttrok. Midden op de boot stond een jonge ridder met een zilveren harnas. Op zijn hoofd droeg hij een helm met het zwanenteken. Bij de zesde slag betrad hij de oever en maakte een kleine buiging als groet aan Elsa. Ze durfde hem nauwelijks aan te kijken en reikt hem een bevende hand. Toen werd Telramund bleek. Hij trok snel zijn zwaard om zijn tegenstander aan te vallen. Maar zijn tegenstander pareerde zijn aanvallen met speels gemak Hij ontdekte dat hij nu een tegenstander had gevonden die hem wel aankon. De zwanenridder liet zich in de verdediging drijven. Telramund bleef aanvallen en de zwanenridder week achteruit en wachtte op zijn kans. Die kwam toen hij te dicht bij hem in de buurt kwam. Toen sloeg de zwanenridder hem het zwaard uit de handen en stootte zijn schild om. Hij zette het punt van zijn zwaard op zijn keel en riep: “Beken dat je gelogen hebt”. En Telramund moest toegeven dat hij gelogen had. Elsa werd van alle schuld vrijgesproken. Telramund werd verbannen en het land uitgewezen. Elsa wilde haar ridder haar dankbaarheid betuigen maar toen ze hem in de ogen keek trilden haar handen en lichaam. Ze keken elkaar aan en wisten dat ze voor elkaar bestemd waren. De zwanenridder kuste haar en ze beloofden elkaar onverbrekelijke trouw. En ze kende nog niet eens zijn naam. Voor ze hem ernaar kon vragen bezwoer hij haar, om alles wat haar dierbaar was, daar nooit naar te vragen. Ze beloofde het hem bij alles wat haar heilig was. Toen ze enige tijd later op het altaar stonden werd de naam van de bruidegom niet genoemd. Elsa had na enige gelukkige jaren drie zonen gekregen. Bij Elsa kwam geregeld de gedacht op wat ze wel zou zeggen als haar zonen haar de naam van haar vader zouden vragen, maar ze durfde niet te vragen. Dat bleef zo de volgende jaren.

Maar toen kwam Ortrud, de vrouw van de verbannen Telramund en die wilde wraak nemen. Verkleed als non vroeg ze de oudste zesjarige zoon hoe hij heette. Dat wist hij wel. Daarom vroeg ze verder naar de naam van zijn moeder en vader. Zijn moeder Elsa noemde hij meteen. Maar de naam van zijn vader wist hij niet. Toen begon de non luid te klagen: ‘zo’n intelligent kind en dat weet niet eens de naam van zijn vader. Het heeft geen vader’. Hij rende direct naar zijn moeder en wilde de naam van zijn vader weten. Maar zij moest zwijgen. Dit spel herhaalde Ortrud meerdere malen in andere vermommingen. Elsa werd steeds onrustiger, “die arme kinderen weten niet eens de naam van hun vader”. Tot Ortrud verkleed als marktwijf de oudste kinderen weer de vraag stelden en zij dat niet wisten. Toen barstte ze in hoongelach uit: ‘jullie hebben waarschijnlijk een schooier als vader. En jullie moeder wil hem niet verraden!!’. Huilend kwamen de kinderen bij hun moeder. Dit brak haar hart. Na een slapeloze nacht overviel ze haar man ‘s morgens met de noodlottige vraag: ‘In naam van onze kinderen, hoe heet je en waar kom je vandaan?’ Hij staarde haar aan en greep naar zijn hart. ‘Het geluk, ons geluk, ligt nu in scherven. Je mocht de vraag niet stellen. Ik zal je het antwoord geven en daarna zal ik je verlaten’. “Nee, nee, zeg niets’, smeekte Elsa. Hij sprak: “op een heel ver land die voor iedereen onbereikbaar is staat een burcht die Montsalwatsch heet. Op het middenhof van de burcht staat en helder verlichte kerk, mooier dan alles wat er ooit op aarde gebouwd is. En in deze kerk bevindt zich de grootste kostbaarheid; de heilige graal. Twaalf sterke helden zijn uitverkoren om die te beschermen. Ze komen ook onschuldige te hulp. Mijn vader is de koning Parsifal. Ik, zijn ridder, wordt Lohengrin genoemd’.

Terwijl hij sprak leek hij al te vervagen en zwom de zwaan naderbij. Die was weer voor de gouden boot gespannen. De boot had nog nauwelijks de oever bereikt toen Lohengrin er in sprong. Meteen vertrok de zwaan en Lohengrin keek niet eenmaal om. Elsa liep hem op de oevers vertwijfeld een stuk na. Het mocht niet baten, ze kon hem niet meer bereiken. Ze heeft hem nooit meer teruggezien. Haar drie zonen bleven haar enige vreugde. Ze groeiden op tot goede ridders en gaven hun kracht en wijsheid door aan een later geslacht. Ze hebben allen een zwaan in hun wapen gevoerd en noemden zich vol trots” de zwanenridders van Kleef”. Nog altijd staat de toren van de burcht van Kleef overeind met een zwaan als windwijzer.

Bilderdijk.

Onze Bilderdijk, die zich voor een afstammeling van een zwanenridder hield en het in zijn vers ‘Elius’ weergeeft. Dit luidt ongeveer zo:

‘Op een vorstelijke burcht bij het oude Nijmegen woonde in de zevende eeuw Diederik van Teisterbant. Na zijn dood sloegen de edellieden uit de buurt begerige blikken op zijn dochter. In haar angst roept zij haar vader aan en die verschijnt en geeft haar een ring waarvan haar geluk in de toekomst afhankelijk zal zijn. Als ze het kleinood in de rivier laat vallen wordt het door een zwaan opgevangen die de ring neerlegt aan de voeten van de ridder Elius die er de woorden ‘aan de edelste onder de maagden zij ik ten echt geven’ in leest. Op de stam van een eik zakt hij de Rijn af, voorafgegaan door een zwaan als gids. Te Nijmegen gekomen verslaat hij de belagers van de schone Heile om haar straks als loon voor zijn strijd als geliefde in de armen te sluiten.

Betoverde meisjes.

Zwanen zijn vaak betoverde meisjes. Toen een jager in Hessen op een zwaan wilde schieten veranderde de vogel in een meisje. Ze zei tegen hem dat hij haar verlossen kon indien hij alle dagen een paternoster voor haar bad en nooit over haar schoonheid sprak. Hij houdt zijn voornemen niet vol. Ze verschijnt hem weer en zegt hem dat hij haar nu zal moeten zoeken op de steile glasberg die de vervloekten verplicht zijn te beklimmen. Ook nu doet hij niet wat hij had moeten doen. Hij drinkt uit een verboden bron en slaapt in voordat het tijd is. Nu moet hij haar in de wijde wereld zoeken wat hem na veel strijd en moeite lukt.

Toen een spokend meisje te Yperen in 1459 verlost werd vloog haar geest in de gedaante van een zwaan weg.

Een tamboer vond eens aan de kant van de weg drie hoopjes fijn linnen en stak er een ervan in zijn tas. Toen hij wou gaan slapen hoorde hij een zachte stem die zei: ‘tamboer sta op’. Op zijn vraag, ‘wat wil je’ antwoordde de stem ’geef mij m’n hempje terug’. ‘Dat zal ik doen’, zei de tamboer ’als je me zegt wie je bent.’ ‘Ach’; zei ze, ‘ik ben de dochter van een grote koning maar ik ben in de macht van een heks en iedere dag moet ik met mijn twee zusters in het meer baden maar zonder hemd kan ik niet wegvliegen, geef het dus terug’. Hij doet het en als zij haastig wil weggaan biedt hij aan haar te helpen. Dit kan, zo verzekert ze, alleen gebeuren als hij de glasberg beklimt en haar verlost wat na vele avonturen gebeurt.

In Ierland zorgde eens een koopman ervoor dat een doodslager begraven werd. Die was door een kwade herbergier wiens rekening hij niet betaald had in een schoorsteen opgehangen. De koopman was eens op zee in groot gevaar en werd door een witte zwaan naar een eiland gebracht. Na daar lang vertoefd te hebben kwam een oud mannetje die hem verloste en hem vertelde dat hij de geest was van de door hem begraven persoon en de witte zwaan die hem op zee gered had.

Koning Lir van het Witte Veld huwde met Ove en kreeg van haar een tweeling, een jongen en meisje en daarna nog twee zoons. Ove stierf bij de geboorte en Lir treurde diep om haar. Als hij niet zoveel van zijn kinderen had gehouden was hij van verdriet gestorven. Later trouwde hij met de zuster van Ove, Oifa. Aanvankelijk voelde ze veel genegenheid voor de kinderen, maar werd jaloers toen de koning zoveel aandacht aan hen schonk. Op een dag vertrok ze met de vier kinderen en reed naar een meer en tikte hen aan met een toverstok zodat ze vier prachtige witte zwaarden werden. Ze vertelde hun dat ze pas vrij zouden zijn als Largen van Connaught zou trouwen met Deoch van Munster. Negenhonderd jaar zullen jullie over de meren en stromen van Ierland dwalen. Ik verleen jullie alleen deze gunst dat jullie je spraakvermogen behouden en dat er geen muziek op aarde zal zijn die even mooi is als de klaagzangen die jullie zingen. Jaren verstreken en ze bleven de mensen vermaken met hun prachtige gezang. In heel Ierland had nooit mooiere muziek weerklonken die de vergelijking met hun zang kon doorstaan. In het hele land werd afgekondigd dat men niet meer op zwanen mocht jagen of doden. Toen ze eens boven het Witte Veld vlogen zagen ze dat dit verwoest en verlaten was. Ze waren bedroefd en verbitterd. Toen vlogen de kinderen naar het Roemrijke Eiland van Sint Brandaan. Ze vestigden zich daar in het Meer van de Vogels tot St. Patrick naar het eiland kwam en de heilige Mac Howg naar het Smaragden eiland trok. Toen hij op het eiland kwam luidde hij de klok voor het ochtendgebed waarvan ze vreselijk schrokken. Ze wisten niet waar dit verschrikkelijke geluid vandaan kwam. Mac Howg daalde af naar de kustlijn en vroeg: ‘zijn jullie de kinderen van Lir?’ en dat bevestigden ze. ‘Goddank,’ zei de heilige. ‘Want vanwege jullie ben ik naar dit eiland gekomen dat ver weg ligt van alle andere Ierse eilanden. Ga met mij mee’. Het bleek dat Lairgnen, prins van Connaught zou gaan trouwen met Deoch, de dochter van de koning van Munster. Zo gauw Lairgnen de vogels had aangeraakt vielen hun veren af. De zoon van Lir veranderden in magere, oude grijsaards en zijn dochter in een tanige, oude vrouw, vel over been. Hierna werden ze gedoopt en stierven. Er werd een grafmonument opgericht waarop in runen hun naam stond geschreven. Dat was het lot van de kinderen van Lir.

Shakespeare, ‘Cymbeline’ 3,4,140;

‘Bezit Brittannie alleen de zon? Bestaat’.

Geen dag en nacht dan Brittannië? Ziet men’;

Den aardkring afgebeeld, dan schijnt Brittannie’.

Een deel ervan en toch erbuiten, als’.

Een zwanennestplaats in een grote plas’.

Daar in die wereld buiten Brittenland’.

Zijn er ook nog mensen’.

Vogelhemd.

In de Edda lezen we dat Swana, de dochter van koning Eilimi, een walkyre, door lucht en zee reed. Hetzelfde wordt gezegd van Sigrun, de dochter van koning Hogni.

Het vermogen om te kunnen vliegen werd over het algemeen verkregen door het aantrekken van een vogelhemd. Zo veranderde om Iduna te ontvoeren Loki in een valk.

Drie gebroeders, Slagfidr, Egil en Wolundur, zonen van een Finse koning, gingen op jacht en kwamen in het dal Ulfdalir. Op het strand van het meer in dat dal vonden ze op een vroege morgen drie meisjes die uit het zuiden over donkere bossen daarheen gevlogen waren. Ze heetten Hlagud Swanhwith, Herwor Ahlwit en Aelrun. Ze sponnen vlas. Zwanenhemden lagen naast hen. De broeders namen ieder een tot vrouw. Negen jaar leefden ze samen totdat de walkurenaard bij hen weer boven kwam en zij terwijl de mannen op jacht waren wegvlogen om veldslagen op te zoeken en er hun taak te vervullen. Ze kwamen niet weer. Twee broers trokken erop uit. Alleen Wolunder bleef thuis. Hij was een kunstenaar die later als de smid Wieland optreedt in een sage waarin hij ook zijn vrouw gaat zoeken. Ter bestemder plaatse aangekomen ziet hij drie duiven naar een bron vliegen die dadelijk zo gauw ze voet op aarde zetten, meisjes worden. Toen ze zich baadden nam Wieland, onzichtbaar door een wortel, de afgelegde kleren en kreeg hen daardoor in zijn macht.

Koning Friedlef van Denemarken, eind vierde eeuw, hoorde daags voor een zeeslag boven zich het geluid van drie zwanen ‘sonum trium olorum clangentium’ wat betekende dat een zoon van Koning Telemak ontvoerd was. De runen op een gordel die hem toegeworpen werd verklaarde de betekenis ervan. Ook hier zijn zeker zwanenmeisjes in het spel.

Een jongeman die op jacht was zag eens hoe drie zwanen aan het strand hun vogelhemden uittrokken en die in het gras neerlegden en in mooie meisjes veranderden. Ze baadden en trokken de hemden weer aan en vlogen als zwanen weg.

De volgende dag lag hij op de loer en toen de meisjes aan het zwemmen waren nam hij het hemd van de jongste weg. Ze viel voor hem op de knieën en smeekte om haar kleed terug te krijgen. Hij deed het niet en ze werd zijn vrouw. Na zeven jaar toonde hij eens haar hemd. Nauwelijks had ze het in de handen of ze vloog als een zwaan door het venster weg. Dit in Zweden.

In Zwitserland verneemt een man uit een brief dat zijn vrouw naar de glasberg is gegaan. Hij trekt er ook op uit om haar te vinden. Vogelgezang begeleidt hem. Een onbekende leent hem de laarzen waarmee hij zeven mijlen kan stappen. Zo komt hij bij de berg. Alles, zelfs de bomen en het gras, zijn van glas. Hij vindt er drie meisjes en ondergaat met goed gevolg de drie beproevingen en neemt zijn vrouw weer mee.

In het Spreewald kwam ook eens iemand in het onderaardse verblijf van de zwanenmeisjes.

Een herdersjongen had het thuis zeer slecht. Hij kreeg ‘s morgens slechts wat droog brood mee die hij vochtig maakte in een meer. Telkens zag hij op het meer drie zwanen zwemmen die hij door het brood probeerde te lokken. Twee naderden hem en de derde bleef steeds op afstand. Hij ging in het water om haar wat brood te geven en gleed uit, zonk, en kwam in een prachtig slot terecht en lag daar in bed. Toen kwamen drie zeer lelijke vrouwen met lange neuzen bij hem. Een was de aller lelijkste. Hij schrok en kroop diep in bed en sliep in. Wakker geworden bevond hij zich in een mooie weide waarin drie mooie meisjes waren. Twee kwamen dadelijk bij hem om met hem te spelen, de derde deed dat niet en bleef op enige afstand. Hij keek altijd naar haar en huilde want haar had hij lief. De anderen troostten hem en verzekerden hem dat hij eens gelukkig zou worden. Op een goede dag kwam de lelijkste van die drie vrouwen bij hem en vroeg of hij met haar wilde trouwen. Zijn antwoord was duidelijk, ‘ik trouw niet met jou als ik mijn mooie geliefde niet kan krijgen’. ‘Dat spijt me ‘zei ze hem, ‘nu moet ik hier nog honderd jaar blijven’. Hij schrok en viel meteen in slaap. Toen hij wakker werd stond hij aan de oever van het meer tot de schouders toe in het water. De zwaan was er ook en zei hem ‘als je me getrouwd had dan had je ook de jongste gekregen’. Hij ging naar huis waar de rouw over hem reeds afgelegd was, hij was een jaar zoek geweest. Zijn moeder was van verdriet gestorven en zijn avonturen werden door niemand geloofd. Dagelijks ging hij naar het meer en huilde. Daar is hij in slaap gevallen om niet meer wakker te worden.

Een jongen bij de Nekkar voer eens op een plank naar drie zwanen toe die op het meer waren. Hij zonk in de diepte en kwam in een slot waarin drie meisjes waren. Hij bleef daar lange tijd totdat een onweerstaanbaar verlangen naar de bovenwereld bij hem opkwam. De meisjes stonden het hem toe maar hij stierf al gauw zoals ze hem voorspeld hadden.

Een verloofd meisje wandelde met haar aanstaande te Donsum aan het strand en zag daar haar zwemmende zusters als zwanen en vloog tot grote ontsteltenis van haar vrijer weg.

Van twee Somojeden die in een woeste streek vossen, sabels en beren vangen gaat er een op reis. Hij ontmoet een vrouw die bezig is om een berk om te kappen en helpt haar. Ze zegt hem zich te verschuilen toen er zeven meisjes naar hem toe kwamen. Die vragen haar hoe ze de boom heeft omgehakt, want alleen had ze dat nooit kunnen doen. Ze zegt dat ze het wel gedaan heeft. Nadat ze vertrokken zijn zegt ze tegen de Samojeden dat hij naar het meer moet gaan in het donkerste gedeelte van het bos. Hij zal daar de meisjes zien zwemmen en een kleed moet hij verstoppen. Dat gebeurt. Het meisje dat haar kleed mist belooft hem te zullen trouwen als hij haar kleed terugbrengt. Hij komt daardoor voor de dag en vertrouwt het toch niet helemaal en zegt ‘als ik je kleed terug geef vlieg je weer naar de hemel en hoe zal ik je dan trouwen?’ Na veel zonderlinge gebeurtenissen wordt het huwelijk, als gewoonlijk, toch gesloten.

Afbeelding uit de schoonste sagen van de Rijn van Wilhelm Ruland,

Een schone en miraculeuze historie van de ridder met de zwaan, die te Nijmegen in Gelderland te scheep kwam, bij de geleide van een Zwaan, uit het land van Lillefoordt, wat men zegt te wezen Rijssel, Duway en Orchy gelegen in Vlaanderen.

[PROLOOG.]

Een algemeen zeggen is het onder leken en klerken,

God is almachtig wonderlijk in zijn werken,

En laat veel dingen dagelijks geschieden,

Gelijk in voorleden tijden is gezien

Van de Ridder met den Zwaan die wonder deed

Die twee lampen vocht wil dit doorzien,

Als ridder vlug, dat is waarheid:

De eersten die vocht hij verstaat de zede,

Om zijn moeder te houden in haar eer

Die van kwade stukken was beschadigd,

Welke kamp hij won: en voort meer,

De andere kamp vocht de edele heer

In Gelderland de bloem van het land,

Daar hij mede won dezelfde keer

Het hertogdom van Biloen zelf met de handen,

Wat hij behield vrij van schande

Alzo men u hier noch zal verklaren,

In de volgende historie opent uw verstand

Het wordt een baat die droeve harten bezwaren

Waar geschiedt, dus zonder sparen,

Doorzie de historie rein en bekwaam,

Angst zal u in het horen van dezen varen,

Alzo ge zal zeggen vrienden

Lange prologen zijn van kleine waarden,

Maar lange maaltijden worden meer geprezen,

Dus is de historie te lezen zodat het beter bekomt

Dan in de proloog te studeren, dus laat dat wezen

En overzie de historie die volgt na dezen.

HOE KONING ORIANT TER JACHT REED EN EEN HERT VOLGDE EN MET DE SCHONE BEATRIS SPRAK BIJ EEN FONTEIN.

In de oude verhalen en kronieken vinden wij hoe dat het land Lillefoort vroeger was een koninkrijk en zo sommigen zeggen zo was het een land in Vlaanderen waarvan de steden zijn Rijssel, Duway en Orchy daar in die tijden een koning was Pyrion geheten en had tot wijf een kwade vrouw die geheten was Matabrune die later veel kwaad brouwde zodat ze tot een kwaad einde kwam want ze aan een staak verbrand werd. Deze koning Pyrion had bij zijn wijf een zoon Oriant genaamd die na de dood van zijn vader gekroond werd tot koning van Lillefoort en bezat dat zeer vredig. Zo gebeurde op een tijd dat koning Oriant ter jacht reed met zijn heren om zich te vertreden en toen ze buiten kwamen in het bos zagen ze lopen een hert dat de koning naarstig achtervolgde, tenslotte kwam hij bij een schone rivier daar het hert in sprong en was vrij van de koning. Toen Oriant dit zag keerde hij wederom en kwam tot een fontein daar hij van zijn paard trad en zat onder een boom om te rusten. Toen hij daar alleen zat kwam daar een schone edele maagd met vier dienstmaagden van haar huisgezin en met een edele ridder en twee knechten en zei tot Oriant, omdat hij honden bij hem had: Heer waarom bent ge hier komen jagen in mijn heerlijkheid en wie heeft u verlof gegeven? ik heb wel gezien het hert dat ge gejaagd hebt dat u in het water ontgaan is: Niettemin al had ge het gevangen het zou u niet gebleven zijn en mijn wil is dat ge dat verbeteren zal eer ge van hier zal scheiden. Toen Oriant de schone Beatris had horen spreken en haar aanzag behaagde ze hem zo goed dat hij terstond met haar liefde bevangen werd en zei:

O Gij ster der minnen, doorstralende ogen

Die mij zo vurig invlogen

O schoonste schoonheid nooit zo schoon

Gij hebt me het hart uit het lichaam getogen,

Dus ik offer met knieën gebogen,

Al dat mijn is, lijf, goed en eer tot uw loon

Uw opzien lijkt me schijnen onder de troon,

Sierlijker dan de zon of ook de maan,

Dus ik me direct stel in klare toon,

Ter doodt toe in uw dienst te staan.

Al de vrouwen ter wereld ooit geboren,

Voortijds, present of naarder te speuren,

Of geboren te doemsdag) toe,

Hebben geen gelijke bij eed gezworen,

Uw schoonheid jonkvrouw Beatris,

In wiens bedwang ik ben en ik weet niet hoe:

Eet ik, drink ik want wat) ik doe,

Gij bent in de gedachten het vurigste in vermanen,

Dus begeer ik niet anders om ertoe,

Dan ter doodt toe in uw dienst te staan.

Mocht me geluk of voorspoed gebeuren,

Dat ge me uw gunstig wil laten keuren,

Daar kies ik niet voor het goed ter wereld rond,

En zou er wel willen om avonturen,

Lijf, goed, bloed en leed bezuren:

O schone Beatris lieflijke rode mond

Die in vurige liefde doorblaakt de grond

Van mijn hart, schone welgedane,

Ik begeer niets anders dan te aller stond

Ter dood toe in uw dienst te staan.

Prins.

Boven alle prinsessen de wereld wijdt,

In liefde draag je de opperste vaan,

God heeft u in schoonheid gebenedijd,

Dus begeer ik anders niet dan te aller tijd,

Ter dood toe in uw dienst te staan. 6

Aldus zijnde bevangen door haar minne dacht hij haar tot wijf te nemen en zei zoetelijk: Schone bloem, ik zou niet graag doen tegen uw wil, maar mag ik in dit land niet goed komen om genoegdoening te nemen als heer bij die dat van me te leen houdt want ik ben de koning van Lillefoort, Oriandt en hier is heer noch vrouw, ze moeten me manschap doen als trouwe onderzaten: Hierom belieft het me en ik zal het u zelf doen verbeteren dat ge me te onrecht hebt versproken. Toen de ridder Savari dat hoorde sprong hij van zijn paard en viel op zijn knieën en groette de koning en zei: heer koning belieft het u, ge zal mijn vrouwen vergeven dat ze tegen u misdaan heeft want ze u niet kende toen ze u aansprak: En ze bekend wel dat ze heeft, het is tot uw wille. Toen zei de koning, het is geheel vergeven, nochtans moet zij het verbeteren, maar het zal haar believen want haar schoonheid en wezen heeft mijn hart bevangen. En de koning zei tot haar: O wel schone jonkvrouw belieft het u te zijn mijn bruid zodat ik u dan mag laten kronen koningin van Lillefoort? Toen antwoordde de jonge maagd en zei, geheel beschaamd zijnde.

Ik ben beschaamd en kan nauwelijks spreken

Bijna bezweken door inwendig teken,

De grote waarden die ge me biedt:

Schaamte heeft me het hart en lichaam doorstoken,

De baat niet gekeken, al zou het hart breken,

De schaamte mijn ziel en lijf doorschiet,

Oriant koning vol excellentie doorwoedt,

Zulke woorden vermijdt, want het is u veel te klein,

En mij veel te groot, de zaak doorziet, Ik ben u onwaardig, wie was het die het aanraadde,

Dus bid ik u edele koning laat me alleen,

Voor u edele koning vind je er veel waardiger een,

Dan mij die ge zegt te minnen door Venus leer,

Ik ken me onwaardig de grote eer.

Ik ben het niet waard uw hoge minnen,

Nu te gewinnen, gemerkt en wil bekennen,

Ik ben slecht en van afkomst komen machtig,

En als ik aan u stelde dan mijn zinnen,

In het eerst beginnen en liet me overwinnen,

Ik mocht me zelf brengen in leed onzacht,

Want men zegt algemeen wees dus gedachtig,

En het is waarachtig, wie dat zijn zinnen stelt

Te hoog in het minnen, eist lijden onzacht,

Dus zou ik graag schuwen zal ik lijden krachtig,

En verbelgt u dus niet heer koning van groot geweld,

Ik ben maar een dienstmaagd en ge zal

Wel grotere machtige vrouwen tot u doen keren,

Ik ken me onwaardig de grote eer.

Dank heeft heer koning uw presentatie,

Gods milde gratie loont u te elke plaats

En laat u in voorspoed en in eer rijzen,

Ik slechte Beatris van simpele generatie,

Zonder falen, stel mijn fundatie,

In de konings wil naar edelheids bewijzen,

Elk edel hart is wel waard om te prijzen.

Want helder ze voeden zich in eer in deugden,

En in die reine harten hen alzo verblijden.

Voeren de ere kroon tot eender deviezen,

En mits dien verwerven ze koenheid van vreugden,

Oriant edele koning wiens zinnen verzochten,

In mijn minnen naar uw woord vermeerderen,

Ik ken me onwaardig de grote eer.

Prinselijke koning Oriant als uw object,

Stel ik onbevlekt me zelf altijd,

Als uw arme dienstmaagd in eren gestrekt,

Kennende dat gij me veel te machtig bent:

Ik zeg nochtans voor vrouwen en heren,

Ik ken me onwaardig de grote eer.

Toen nam koning Oriant haar bij de hand en zei: Ik beloof u bij mijn ridderschap zo lang als ge leeft zal ik geen andere trouwen dan u.

HOE DE KONING MET HEM BRACHT DE SCHONE BEATRIS ALS HIJ VAN DE JACHT WEDEROM KWAM.

Toen deze beloften dus geschied en bezworen waren aan beide zijden zo bracht hij de schone Beatris in Lillefoort om daar te houden het feest der bruiloft daar grote geneugten bedreven werden van vieren en allerlei geneugten. Toen Matabrune dit hoorde zo ging ze hem tegemoet met gramme moed. Toen Oriant haar zag komen begon hij te lachen en zei haar, want hij zacht haar mompelen: wees blij want ik heb gevonden de schoonste vrouw ter wereld, wijs en eerzaam en mijn hart is tot haar. Toen zei de moeder uit een kwaad hart: Lieve zoon, ge doet m luttel genoegen want ik nu zie uw onbekendheid omdat ge je aldus vernedert dat ge neemt een simpele jonkvrouw, die ge die onterecht is, 9 want ge had mogen krijgen de machtigste vrouw ter wereld en na u zullen die kinderen van haar bezitten uw rijk. Toen zei Oriant: moeder ik weet niemand die me beter behaagt dan deze, dus bid ik u dat ge ook hiermee tevreden bent, want wil God ze zal mijn koningin zijn. De moeder zei: lieve zone als het u belieft moet het wel mijn wil zijn en dit zei ze met de mond tegen haar hart want ze altijd hierom verstoord was en peinsde altijd hoe zij ze nog hierna zou laten scheiden. De andere dag ‘s morgens kwam Oriant ter kerke met grote eer en staat en Beatris ook daar ze gekroond waren en toen keerden ze te hof daar ze goede sier maakten, maar de moeder had altijd nijd in haar hart al toonde ze van buiten blijdschap. Kort hierna werd ze omgord met de band der natuur van haar man. En toen hij wist dat ze zwanger was zo was hij zeer verblijd en al zijn onderzaten. En op een tijd lag ze in haar paleis en zag twee kinderen ten doop dragen van een dracht zo riep ze heimelijk de koning en zei hem: ik verwonder me zeer van een ding dat ik daar zie dat is van twee kinderen die een vrouwe ontvangen heeft in een dracht, me dunkt dat een vrouw niet mag ontvangen twee kinderen zonder te hebben twee mannen. Toen zei de koning dat mag wel geschieden want bij de natuur en bij Gods gratie zo mag een vrouw van een man ontvangen in een dracht zeven kinderen. Toen de koning een korte tijd met blijdschap geweest was kreeg hij vijanden die op zijn land en volk toe tasten en wonnen hem zijn land af wat hem geboodschapt was, maar door de liefde van zijn koningin vertoefden hij noch zes maanden lang zodat hem zijn vijanden zeer nabij waren zodat hij zijn heren en ridders ontbood dat ze zich bereiden zouden om tegen zijn vijanden te strijden, wat ze deden, want Beatris de koningin zeer groot ging zo riep hij zijn moeder Matabrune en zei: Mijn moeder ik moet reizen tegen mijn vijanden en mijn vrouw gaat bezwaart met kind, daarom bid ik u om mijn wil dat ge haar behoedt en bijstaat in haar nood en wil u haar houden als uw dochter want ik van haar moet scheiden en ze zal u eren als haar moeder en zal u onderdanig zijn als uw dochter, daarom beveel ik u haar want ik haar zeer bemin en miskwam haar iets bij uw schuld, ik zou u nimmermeer beminnen. Matabrune zei, zoon ge weet wel dat u belieft dat belieft mij, daarom zal ik uw wijf goed bewaren en wees wel tevreden want ik haar zeer lief heb. Toen zei Oriant: ik dank u zeer en beveel u al mijn dingen en neem ootmoedig verlof aan u en zo scheidde hij van zijn moeder. Maar de moeder deed niet alles dat ze gezegd had, zo ze later wel toonde. Daarna nam de koning verlof aan zijn vrouw en sprak lange tijd tegen haar met wenende ogen en omhelsde haar en kuste haar zodat ze in onmacht ter aarde viel en hij hief haar vriendelijk op en maakte grote droefheid en beklaagden elkaar zodat de edelen met hem weenden.

HOE DE KONING VERLOF NAM AAN ZIJN KONINGIN EN VAN HET KWAAD DAT MATABRUNE OPGESTELD HAD TEGEN BEATRIS.

Aldus heeft Oriant de koning verlof genomen aan zijn koningin en reed weg menige mijl om tegen zijn vijanden te strijden, daar hij dappere feiten deed, daar ik hier van wil zwijgen om te komen tot de historie: Want toen de koning vertrokken was met zijn leger begon Matabrune kwaad te denken tegen Beatris en liet bij haar komen de vroedvrouw en zei: Mijn vriendin ik heb u hier laten komen om een zaak die ik nu zeggen zal, maar ge zal me zweren en beloven dat gij het niemand zeggen zal, ik zal u dan veel goeds geven zodat gij nimmermeer gebrek hebben zal. Toen de vroedvrouw deze beloften hoorde zei ze: zeker vrouwe, alle dingen mag ge me zeggen, ik beloof u bij mijn trouw dat nimmermeer mensen het weten zal en zal als een biecht zijn. Matabrune zei: gij weet wel dat Oriant mijn zoon, Beatris getrouwd heeft zonder mijn wil en heeft haar zo lief dat hij eten nog drinken mag, hij en is bij haar en hij heeft door haar het land grote schande laten geschieden, hierom wilde ik wel dat wij ze hem verleiden mogen en dan gescheiden worden en dit zullen we gemakkelijk volbrengen want zij kind draagt. En de vrouwe zei, dunkt u goed ik zal het kind doden in het baren en ik zal de koning zeggen dat zij het willens gedood heeft. Toen zei Matabrune: Ik weet een andere dat onmenselijker en schandelijker is de koning om te horen, want gij ziet dat ze zeer groot gaat, daarom denk ik dat ze twee of drie kinderen zal hebben. En gij zal bij haar gaan en presenteren uw dienst. En als de kinderen geboren zullen zijn zo zal ik bestellen zoveel jonge honden net geworpen als zij kinderen ter wereld brengen zal en we zullen zeggen dat ze van haar gekomen zijn. Waarom we dan mogen de koning en zijn heren te verstaan geven dat zij gemeenschap gehad heeft met enige honden waarbij we komen mogen tot onze begeerten want ik heb er een die ik de kinderen zal geven en hij zal ze weg dragen en verdoen zodat men daarvan niet meer zal horen. Toen zei de vroedvrouw: Ik zal doen dat u belieft en die raad zal zeer goed zijn en luttel zal men merken enig kwaad opstel of verraad.

HOE DE KONINGIN BAARDE ZES ZONEN EN EEN DOCHTER DIE ELK EEN ZILVEREN KETTING AAN HUN HALS BRACHTEN.

Toen de tijd vol gegaan was dat Beatris zou baren, zo deed de valse vroedvrouw met de jonge kindertjes alzo Matabrune en zij onder hun beiden opgesteld hadden die nochtans door mirakels bewaard worden door Gods tussenkomst. Toen de vroedvrouw gekomen was zo liet zij Matabrune halen die nu al de jonge honden gereed had om haar verraad te volbrengen en toen baarde Beatris in een keer zes schone zonen en een dochter die aan hun hals brachten elk een zilveren ketting waarvan getoond werd de edelheid van de moeder, maar de valse vrouwen bleven in hun opzet om de goede koningin ter dood te brengen en toen Matabrune zag de zeven kinderen zo liet zij ze weg dragen met een kamenier die ze daartoe gebracht had en nam zeven kleine honden die ze daartoe bereid had geheel bebloed en legde ze onder de koningin alsof zij ze gebaard had. En de vroedvrouw riep met luide stem: Och koningin welk ongeval is u geschiedt? Want ik heb ontvangen zeven stinkende honden die gij gebaard hebt en Matabrune desgelijks om haar te beschamen zei ook: doe weg dit schandelijk stuc en laat de honden op het veld begraven en elk houdt dit ongeval heimelijk op zodat de koning in zijn eer blijft. Beatris was zo ziek van de zware arbeid dat ze op het verraad die haar gedaan was niet dacht. En toen ze tot zichzelf gekomen was zo zei Matabrune: o ongevallig wijf, zie hier de vroedvrouw die van uw lichaam ontvangen heeft zeven honden die ik weg heb laten dragen om te bedekken de grote beestachtige zonde, daarom zeg het nu en belijdt hier de waarheid en zeg ons of ge enige conversatie of gemeenschap hebt gehad met enige hond daaraf die gekomen zijn en we zullen uw zaak verbergen. Toen de koningin dit hoorde was zij zeer bedrukt zodat ze in onmacht meende te komen van rouw: En toen ze een luttel bekomen was bad ze dat ze haar toch tonen wilden wat ze zeiden dat uit haar lichaam gekomen was. Terstond werden haar getoond zeven kleine honden waarom de koningin zeer weende en sloeg voor haar hart en bad genade van de misdaad die zij niet gedaan had. Maar Matabrune sprak nochtans haar altijd spijtig toe en zei: Gij ongevallig wijf, men zou u met recht verbranden omdat ge ontvangen hebt van een hond. Beatris zei, Moeder nooit peinsde ik dit, nog is dat ook niet geschied, daarom doet me niet meer ongenoegen aan dan ik heb, maar God heeft lof die het alles regeert want hij heeft wel macht mij en andere mensen in beesten te veranderen en dat hem belieft moet ons believen. Toen ging Matabrune van daar, daar de vroedvrouw wilde haar vertroosten met geveinsd hart en geveinsde woorden en zei; bedroef u niet te zeer dat u daar geen erger van komt want de koning zal daar niets van weten en men zal het zo heimelijk houden dat er geen schande van komen zal. Beatris zei: Nimmermeer zal de koning genoegen in mij hebben en zal me nimmermeer vergeven, maar zal me laten doden. En wilde het hem believen dat hij me liet leven in enig klooster om God te dienen in penitentie, ik zou penitentie doen en ik zou God bidden om te verzachten zijn gramschap die ik zie dat op mij is. Hierom bid ik ootmoedig dat gij voor mij wil bidden om gratie te krijgen van de koning. Aldus kreeg Beatris druk en droefheid aan alle zijden.

HOE MARCUS DE ZEVEN KINDEREN IN EEN BOS DROEG EN LIET ZE DAAR LIGGEN OP ZIJN MANTEL EN HOE DE HEREMIET HELIAS ZE VOND.

Nadat de valse vrouwe hun verraad hadden volbracht alzo het voorzegt is zo riep ze haar dienaar Marcus en zei: Mijn vriend ge moet me een dienst doen en ook moet gij het heimelijk houden op uw lijf, want de koningin heeft gebaard zes zonen en een dochter en die hebben aan hun hals elk een zilveren ketting ter wereld gebracht wat me dunkt groot wonder later te worden en in een teken dat ze in toekomende tijden mochten worden dieven of moordenaars, daarom zal ik ze laten sterven in hun jonkheid opdat er geen meerder schande van komt in het einde. Hierom heb ik haar laten verstaan dat ze heeft gebaard zeven honden en die heb ik laten doden: Dus neem deze zeven kinderen op mijn last en ga ze doden zodat men daar niets meer van verneemt. Toen zei Marcus: Vrouwe, ik zal uw begeerte doen en van deze kinderen zal geen last meer komen. En Marcus is op een paard gezeten en heeft de kinderen in zijn mantel en brengt ze buiten de stad in een bos en in het midden van het bos gaat hij van het paard en daar legt hij de kinderen alle zeven op zijn mantel en toen hij zag dat de kinderen zo schoon waren zo kreeg hij medelijden in zijn hart en dacht dat ze elk een ketting ter wereld gebracht hadden uit hun moeders lichaam en de kinderen begonnen alle op hem te lachen, toen dacht hij dat ze van God uitgekozen waren tot enige toekomende dingen en hij werd barmhartig op hen dat hij hun geen kwaad wilde doen, maar hij beval ze de barmhartigheid Gods en zei.

O God almachtig, hoe ben ik bezwaard,

In mij is vloeiend de compassie aard,

Om deze schone kindertjes jong van dagen,

Ik bid Christus die hemel en aarde verklaart,

Dat hij u bij zijn milde gratie bewaart,

Van toekomende leed en mishagen,

En wil bij wonder brengen in plagen

Al uw vijanden die u meenden te doen sterven,

En wilt ze bij justitie te vuur jagen.

Aylaas arme kindertjes die vreugde moeten derven,

Totdat u God voorziet, het is me hartelijk leed,

Dat ik u moet laten, God almachtig weet.

Al laat ik u schoon kindertjes in deze tijd hier,

God almachtig zal u behoeden mede,

Als hij de kinderen deed in het blakende vuur

De gloeiende ovens in lijf en in leden,

En zal door zijn grondeloze goedheid

U niet laten verderven, al laat ik u hier

Gods barmhartigheid neemt u in zijn bestier,

En zij na dezen uw behoeder voort,

Van mijn krijgen jullie nimmermeer gevaar,

Want doodde ik u zo doe ik valse moord,

Compassie doorvloeit me al zo het behoort,

Al was ik om u te doden in dezen bereis,

Dat ik u hier moet laten dat is me leed, God weet.

Adieu schoon kindertjes, ik zie u nimmermeer.

God verleent u voorspoed, gezond en eer

En doe in u zijn goedertierenheid blijken

Huiswaarts te rijden is het beste dat ik keer,

Gelaten me of ik u had gebracht in zeer

Maar neen ik, compassie moet boven strijken.

Och kinderen God hoed u voor kwade prakktijken,

De verraders en ook sommige beesten,

Die u mochten kwetsen in enige wijken, Of hinder doen bij enige tempeesten:

O jonge bloempjes, minnelijke geesten

Die u misdeden was wel van harten wreed,

Dat ik u hier moet laten dat is me leed, God weet.

Prinselijke God, koning der serafijnen,

Zendt troost deze kindertjes bij uw minnen,

Die troosteloos zijn hier van de hunnen gescheiden,

Doe hen bij uw gratie hulp gewinnen,

Dat ze tot uw lof noch wonder beginnen,

Wonderlijk is hier gebeurd geweest in het belijden,

Wonder getuigen mijn zinnen zal er uitspreiden,

Dus klaag ik u uit compassie in liefde heet

Dat ik u hier moet laten dat is me leed, God weet.

Aldus nam Marcus de zeven kinderen dien hij allen omhelsde en kuste aan hun wangetjes zeer wenend en is weer gekeerd naar Lillefoort daar hem Matabrune tegen kwam en vroeg hem en zei: O mijn vriend Marcus, heb je mijn wil volbracht alzo ik u bevolen heb? Zo zal ik u bestellen als mijn zoon Oriant gekomen is dat hij zijn wijf ook zal laten doden, dan zal ik blijde zijn en mijn leed zal gewroken zijn. Toen scheidde Matabrune van Marcus daar ik van zwijgen zal om weer te spreken van de 7 kleine kindertjes die in jet bos liggen jammerlijk wenend van honger. Maar bij de gratie Gods kwam daar een heremiet Helias geheten die in dat bos woonde. En toen hij nu deze zeven kleine kinderen vond alleen wenend van honger nam hij ze en wond ze in de mantel en bracht ze in zijn kluis daar hij ze warmde en voedde naar zijn macht.

HOE DE ZEVEN KLEINE KINDERTJES WORDEN GEVOED BIJ MIRAKEL VAN EEN WITTE GEIT GEZONDEN VAN GOD.

Toen de heremiet deze zeven kindertjes gespijsd en verwarmd had naar zijn macht, niet wetende aan wie ze toebehoren, zo bad hij God ootmoedig zeggend:

O God almachtig gebenedijd,

Die een bekende van allen bent,

En te alle tijd een beschermer mede,

Van allen geschapen dingen ter wereld wijdt,

In het eerste krijt, door Mozes bede,

Het manna in de woestijnen bij waarheden,

Om de kinderen van Israël voedsel te geven,

Door uw ontfermen zendt voedsel en vrede

Opdat deze jonge kindertjes behouden het leven,

En dat ze hier later (o Heer verheven)

U mogen hartelijk zijn te dienen gewent

Dat bid ik u Heer die alle harten kent.

Zo ge o God almachtig bewees,

Toen ge vijfduizend mannen alleen spijsde,

Dat elk blij was, bijzonder kinderen en vrouwen,

Met vijf gerstebroden en twee vissen, daar rees

Genoeg te boven, zodat elk prees,

Dat geprezen mirakel vol trouwen:

Wilt u glorieusheid hier laten aanschouwen,

En bij gratie voeden deze wichtjes klein:

Beschermt ze almachtige God van ruwe

Die niemand ooit liet in enige wenen,

Die in u vertrouwen: me deert alleen

De onschuld der bloempjes, behoedt ze ongeschonden,

Dat bid ik u Heer, die alle harten kent.

Die de kinderen van Israël voor Farao behoedde,

En Daniël in de kuil der leeuwen voedde,

Die het klaar bevroedt, wil het niet laten bederven

De zeven kleine kindertjes die ik vermoedde,

Die ik naakt heb gevonden in grote tegenspoed,

Die als de verwoede bijna van honger sterven,

In dit wilde bos ontvreemd van hun erven,

Nochtans schijnen ze van edele generaties,

Het wordt (hoop ik) tot uw eer en vijands doorkerven,

Dusdanig ding geschiedt zelden, tenzij bij gratie

Uw goddelijke goedheid tot elke spatie,

Aldus almachtige God uw gratie neer zendt,

Dat bid ik u Heer, die alle herten kent.

O Vader, Zoon, Heilige Geest, prins der glorie,

Drie personen, een God in glorie,

Behoedt deze 7 kindertjes hemelse regent,

Opdat ze u o zuivere ciborie,

Zo dienen dat ze raken ter consistorie

De hemel bij uw verdiensten excellent,

Dat bid ik u Heer die alle harten kent.

Dat gebed werd van God verhoort want bij mirakel kwam in de kluis een witte geit die zich keerde tot de kindertjes met haar mammen en zoog ze zo natuurlijk als een voedster. Toen bekende de heremiet dat ze van God gezonden was om de kindertjes op te brengen waarvan hij God dankte en dagelijks zogen de kindertjes de witte geit en dan ging ze naar het bos om voedsel. Dit duurde zo lang dat ze groot werden en de geit volgden in het bos. En toen ze gekomen waren tot kinderlijke kennis zo maakte hun de heremiet kleine rokjes van bladeren en van andere dingen dat hij krijgen mocht. En zo gingen ze spelen in het bos en verzamelden vruchten om te eten met hun brood en zo werden ze gevoed door Gods gratie en naarstigheid van de heremieten die hun deelde van de aalmoezen die men hen gaf.

Gedurende deze tijd kwam koning Oriandt weer victorieus van de oorlogen. Toen Matabrune vernam dat haar zoon kwam ging ze hem tegemoet en zei hem welkom en ze begon te wenen om haar kwaad te volbrengen. Och mijn zoon wees wellom en ik verblijd me zeer dat ik u zie gezond komen met uw volk: Maar anders is mijn hart vol druk van dat uw wijf misvallen is. De koning zei wat is er geschiedt, is mijn vrouwe dood of hoe is het? Ze zei neen, maar het is schandelijker, zodat ik het niet durf vertellen vanwege de lelijkheid en het is me liever dat een andere het u zegt: Want al uw dienaars weten het wel. Toen zei de koning, ik heb liever dat gij het me zegt dan een ander. Toen zei de moeder, ik meende dat uw wijf van u een kind ontvangen had, maar ze had ontvangen van een hond dat schandelijk is, hier is de vroedvrouw die van haar ontvangen heeft zeven kleine honden die ik heb laten weg werpen opdat men er niet meer van weten zou, hierom zou gij haar met recht laten doden en verbranden. En daar was de vroedvrouw bij Matabrune om haar leugen te versterken. Toen de koning dit hoorde kreeg hij grote druk en vroeg waar zijn wijf was? Matabrune zei dat ze opgesloten was in haar kamer en ze durfde van schaamte er niet uit te komen. Toen ging de koning met een ridder in de kamer daar hij het deerlijk had en zei: Aylaas welke grote druk is me toegekomen, heeft mijn vrouwe zeven honden, het is veel de beesten. Die ik meende te zijn de eer en schoonheid van de vrouwen heeft me verraden en bij haar ben ik onteerd, ter kwader uren ben ik geboren, waarom liet me God niet verslaan van mijn vijanden, God wil me helpen. Aylacen wie dat me aanraadt, ik begeer bij haar niet meer te komen die ik zo zeer beminde. De ridder die bij hem was had hem graag getroost, maar hij ging liggen op een bed daar hij insliep van druk en weemoedigheid. En de edele vrouwe Beatris was in een andere kamer die niet minder rouw had. En tot haar kwam een schildknecht die haar lang gediend had en zei dat de koning gekomen was. Toen werd ze zeer ontzet en vroeg of er iets van haar gezegd was en hij zei ja en vertelde haar al dat de valse Matabrune de koning gezegd had. Toen riep Beatris deerlijk tot God almachtig, en zei aldus:

O God van hemelrijk mijn toeverlaat

Die de verlosser gezonden hebt tot onzer dienst,

Als uw vader bekwam,

Welke is de oorzaak, welke de misdaad

Of vilein kwaad,

Dat ik tegen u of uw zoon eerzaam,

Buiten het betamelijke,

Gedaan mag hebben? Dat dus ik me schaam

Uit mijn lichaam zeven honden gekomen zijn,

Waarbij ik mijns heer vriendschap van hoger faam

Verloren heb? Ja ik weet wat ik raam,

Al dat mijn is, is niet dan zware gedachte,

O kostelijk karbonkel, o klare robijn,

Verleen me dat ik mijns mans vriendschap win,

Dat bid ik u zoon der hemelse koningin.

O Jezus Christus, opperste Heer gebenedijd,

Die verlosser bent,

En om onze zonden hebt gestort uw bloed,

Dus we kregen voorspoed,

U gebenedijde moeder, hemels jolijt,

Kreeg droefheid in het hart als volle vloed,

Dus ben ik wel bekend,

Ik bid u Heer door minnen gloed,

Die ge tot ons waart had, dat ge al mijn zonden

Afwassen wil, die nooit deden onspoet

Door vijand bedriegen o vader zoet,

Dat bid ik u minnelijk door uw vijf wonden

O Gods schat, s werelds troost bevonden,

Wees mijn advocaat en ik uw vriendin,

Dat bid ik u zoon der hemelse koningin.

Alzo waarlijk Heer als gij door uw propoost,

Uw moeder hebt vertroost,

Op de Paasdag toen ge u hebt vertoond,

Glorieus verschoont,

Voor de vrouwen en apostelen ongenood,

Nochtans elk een kroont,

Die u met harten aanroepen ongehoond:

Ik onwaardige dienares van woorden klein,

Roep u aan Allerhoogste gekroonde,

Dat ge me wilt verwerven rein persoon,

De gratie mijn mans in ere alleen,

Want ik nooit peinsde hem onwaarde geen,

Of ongelijk te doen met hart of zin,

Dat bid ik u zoon der hemelse koningin.

Prinselijke prins der engelenscharen,

Wil me bewaren,

Ik zet me onder uw beschermen voort,

Spreek toch mijn woord,

Dat de vriendschap mijn man mag varen

Tot mij waart zonder sparen:

Ge kent me onschuldig, dus maak akkoord,

Mijn bede aanhoort,

Vertroost me Christus is mijn comfort

Want ik bedrukt ben, ten einde van begin,

Dat bid ik u zoon der hemelse koningin.

HOE KONING ORIANT ZIJN RAAD LIET VERGADEREN OM TE WETEN WAT HIJ DOEN ZOU MET ZIJN KONINGIN DIE ONTERECHT VAN ZIJN MOEDER MATABRUNE WAS BESCHULDIGD.

Hierna liet de koning zijn raad vergaderen geestelijk en wereldlijk en zei: Ik heb u allen laten komen om mijn koningins wil, want me is gezegd dat ze gelegen is van een hond zoals men haar oplegt, daarom zou ik me schamen haar te houden in mijn gezelschap en daarom wil u me hierin het beste aanraden. Toen was daar een wijs man, een bisschop, die gekozen was om het woord te doen en die zei; heer koning onder correctie van u en van u heren zo zal ik u zeggen het goeddunken van ons allen van uw koningin die men zegt ontvangen te hebben 7 honden, zo bid ik dat ze niet sterven zal want het is mogelijk dat in haar slaap enig beest gekomen is die haar deze overdaad gedaan heeft buiten haar weten en wil, hierom is zij niet schuldig en ook uw edel lichaam heeft bij haar gerust naar het inhouden van het huwelijk. Hierom dunkt me bij uw waardigheid dat gij haar niet zal laten doden, maar zal haar laten bewaren in een eerlijke plaats en geven het recht God op, die een oprecht rechter is, want de waarheid zal noch wel openbaar worden. Van deze raad was de koning vertroost en was hem zeer behaaglijk want hij de koningin zeer beminde. Toen stond een andere ridder op die zeer straf zei: Heer koning wil ge dit wijf laten leven die u zo grote schande aangedaan heeft? Indien zij altijd gevangen blijft zo mag ge nimmermeer een ander wijf nemen en zo zou het koninkrijk blijven zonder erfgenaam van u: Hierom want zij het wel verdiend heeft zoals blijkt zou ge haar laten verbranden en dan mag ge een ander trouwen daar ge uw druk mee vergeten zal. De koning prees die raad niet, maar besloot en zei, als die de koningin behoeden wilde: Mijne heren als ze schuldig was de dood zo heb ik beloofd en noch beloof dat ik na haar dood nimmermeer een ander wijf trouwen zal om geen goed ter wereld. Toen besloten de heren dat ze gevangen zou blijven zoals de bisschop uitgesproken had en toen werd ze gevangen gezet in een eerlijke plaats daar ze van twee ridders gediend werd als een koningin. En toen Matabrune hoorde dat de bisschop alzo de uitspraken gedaan had sprak ze hem schandelijk met felle woorden. Niet te min de twee ridders legden Beatris zoetelijk in een schone kamer als gevangen en ze zeiden haar hoe de hele raad gesloten was en hoe haar de koning bevrijd had van de dood en hoe hij belast had dat men haar eerlijk dienen zou. Nochtans bleef ze jammerlijk wenen en besloten in de kamer, maar ze gebood dikwijls tot de koning en dankte hem van de gratie die hij haar bewezen had na de grote overdaad die men van haar zei en ze beloofde altijd voor hem te bidden. En zo bleef ze besloten tot de tijd dat er een van haar zes zonen in goede oudheid zijnde, Helias geheten, haar verloste uit de gevangenis.

HOE DE HEREMIET DE ZEVEN KLEINE KINDERTJES DOOPTE EN HOE EEN VAN MATABRUNEN JAGERS DIE VOND SPELEND IN DE BOSSEN BIJ DE KLUIS.

Ik wil nu achterlaten van koning Oriant en van de koningin en verhalen weer van de zeven kindertjes die ellendig gevoed waren in het huisje van de heremiet. Nadat deze kinderen gevoed waren van de witte geit die bij mirakel van God gezonden was zo liet hij ze allen dopen en onder de zeven kinderen was er een die hem wonderlijk goed behaagde en die hij naar hem Helias liet heten. En als ze waren in de tijd van hun jonkheid zo liepen ze in het bos gekleed met een rokje van bladeren gemaakt en barvoet, blootshoofds en gingen altijd tezamen. En het gebeurde op een tijd dat een jager van Matabrune, Savari geheten, kwam jagen in het bos daar de heremiet woonde: Zo wilde God schepper aller creaturen dat deze jager zou vinden deze zeven kinderen die onder een boom waren gezeten en hadden elk een zilveren ketting aan de hals en onder deze boom raapten ze wilde appels die ze aten met brood en de jager kreeg groot genoegen toen hij ze zag en groette ze vriendelijk, maar ze antwoorden hem niet en liepen weg voor hem en hij volgde ze tot de kluis omdat hij weten zou van waar ze kwamen. Toen de heremiet hem zag o zei hij: O goede vriend, ik bid u om Gods wil dat ge deze arme kleine kindertjes geen kwaad doet. Neen ik, in vertrouwen zei de jager, maar ik verwonder me aan te zien hun arme staat en ook om de zilveren kettingen die ik hun zie dragen aan hun hals. Toen zei de heremiet, mijn vriend zo ge ze ziet zo heb ik ze gevonden klein en net geboren in het bos en om hun te voeden zo kwam bij mirakel een witte geit die ze opgevoed heeft met haar eigen melk de tijd van drie jaar en daarna heb ik ze opgehouden naar mijn macht winter en zomer. Toen zei de jager: God zal u goed loon geven en hij vertrok van de heremiet. Toen hij weer te Lillefoort gekomen was zo vertelde hij Matabrune hoe hij gevonden had zeven kinderen in het bos en elk met een zilveren ketting aan de hals die hij vond onder een boom spelen. Waarvan Matabrune verwonderd was en wist wel dat het de zeven kinderen waren die koning Oriant had van Beatris en die ze meende dood te wezen. Maar God die hen alle beschermt die hem dienen had ze behoed voor alle kwaad: Waarvan Matabrune verstoord was en ontbood heimelijk de jager en zei: O mijn vriend, ik wilde om geen goed ik had deze tijding gehoord, maar wil je mijn vriendschap hebben zo neem nog mee uw gezellen die ge wilt, ge moet deze zeven kinderen gaan doden en is het dat ge ze niet doden wil, ik zal u terstond laten doden en is het dat ge het doet ik zal u belonen en ge zal nimmermeer gebrek lijden. Hij zei: Ik zal ze doden naar uw wil en ge zal wel weten dat het waar is. Toen ging Matabrune met dolle zinnen tot hem die ze de zeven kinderen had we laten dragen om te doden wat hij niet gedaan had door ontferming waarom ze hem beide zijn ogen uitstak.

HOE DE JAGER SAVARI DOOR HET GEBOD VAN MATABRUNE, GING OM TE DODEN DE ZEVEN KINDEREN EN HOE ZE IN ZWANEN VERANDERDEN.

Bij het gebod van Matabrune nam de jager Savari met hem zeven mannen om te doden de zeven kinderen en deze jager kwam in een dorp daar ze zagen grote vergadering van volk en ze gingen derwaarts en vroegen wat daar te doen was en hun werd gezegd dat men ging een vrouw verbranden bij recht omdat ze haar kind gedood had. Toen ging Savari van daar en dacht om de moord daar hij om gezonden was om te doden de zeven kindertjes en zei: zie hier een goede spiegel voor ons want men gaat verbranden dit wijf omdat ze haar kind gedood heeft, welk oordeel zouden wij wachten doden we de zeven kinderen die ik in het bos gevonden heb en el heeft een zilveren kettingen aan de hals, maar vermaledijd moet hij zijn van God die hun enig kwaad doen zal. Toen de jagers gezien hadden de justitie die over de vrouw gedaan werd zo zeiden ze: Wij willen de kinderen niets misdoen, maar we zullen hun de ketens af doen en brengen die Matabrune tot een teken dat ze dood zijn: Dit dacht hun allen goed en ze gingen in het bos en kwamen in de kluis daar die zeven kinderen woonden met de heremiet want de heremiet was bidden in het naaste dorp en had met hem geleid een van de kinderen om het brood te dragen dat men hem geven zou en de kinderen begonnen jammerlijk te roepen van bangheid. Toen zei Savari schrik niet kindertjes, wij zullen u geen kwaad doen. Toen namen ze hun de kettingen van de hals en zo gauw als zij ze afgedaan hadden zo waren ze in een ogenblik veranderd in witte zwanen, bij de toelating van God, en vlogen in de lucht, ontrent het bos deerlijk en jammerend roepend waarvan Savari en zijn gezellen zeer verschrikt waren en vielen in onmacht en toen ze opstonden beefden ze van groot gevaar en zeiden:

O God die alle dingen ten gronde doorziet,

Wat is hier geschiedt, die weet wat het betekent,

Dat deze zes kinderen zijn in zwanen veranderd?

O valse Matabrune verraadster doorkneed,

Door u hebben we groot verdriet

Verdient, want we Gods toren hebben vermeerderd,

Dat we hier ooit kwamen om te doen kwaad,

O God almachtig wreek dit valse verraad.

Hier moet wat wonders in zijn gedachte,

Van Gods kracht die bij zijn macht,

Dit laat geschieden om wonderlijke zaken

Gods hoge mogendheid groot geacht,

Dit lijden doch zacht, van eender dracht

Zeven kinderen geboren is ons zwaar te maken,

Zendt uw hand op verraderij kwaad,

O God almachtig wreek dit valse verraad.

Al waren onze harten in zonden versteend

God heeft ons verkleind dat we hadden gemeend

Te volbrengen om deze kinderen te doden,

Het zij u Matabrune, ons hart verenigt,

Uw misdaad ook beweent die wil het hebben verkleind

Dit edel bloed, we zullen ze niet minderen,

O opperste regent wil hun druk verminderen,

En op het behoeden van deze misdaad

O God almachtig wreek dit valse verraad.

Prins,

Prinselijke Vader hoogste glorie,

Deze jonge kindertjes weer veranderen laat,

En we bidden u met hartelijke memorie,

O God almachtig wreek dit valse verraad.

Laat ons gaan van hier: want we zijn hier te lang geweest, we hebben niet dan zes kinderen gevonden en al waren ze levend hier, we zouden hun niets misdoen. Maar om Matabrune te antwoorden zo zullen we haar brengen deze zes kettingen en zeggen dat we de zevende verloren hebben onderweg, aldus zijn ze wedergekeerd tot Matabrune en zeiden dat ze de zeven kinderen gedood hadden en ze gaven haar de zes kettingen in een teken van de waarheid en zeiden dat de zevende verloren was, waarvan Matabrune zeer uitzinnig werd, maar om vrede te hebben boden ze haar zoveel te geven als de ketting waard was waarvan ze wat beter tevreden was. En toen Matabrune de kettingen had zo ontbood ze een goudsmid en liet daarvan maken een nap. Toen de goudsmid een ketting in het vuur gelegd had om te proeven of het goed zilver was zo werd de ketting zo zwaar en woog meer dan al de zes kettingen deden tezamen waarvan hij zeer verwonderd was en gaf de andere vijf kettingen zijn wijf te bewaren in haar koffer, want de ketting die gesmolten was die was zwaar genoeg voor twee zulke nappen zoals Matabrune begeerde te hebben. Zo maakte hij twee zilveren nappen van deze ketting en hij behield de ene nap met de andere vijf kettingen die hij behield tot een tijd die van God gezet was zo ge horen zal. En hij bracht Matabrune de ene nap. En ze verwonderde zich dat hij had mogen maken zo’n grote nap van zo luttel zilver zoals ze docht dat ze hem had gegeven.

HOE DE HEREMIET WEDEROM KWAM TOT ZIJN KLUISE MET ZIJN PETERS.

Toen de kinderen veranderd waren in witte zwanen zo kwam de heremiet weer tot zijn kluis met de jonge Helias en ze vonden de andere zes kinderen niet die ze daar gelaten hadden waarvan ze ontevreden waren. En de heremiet zocht aan de ene zijde en de jonge Helias aan de andere zijde, het hele bos door de hele dag lang tot de avond toe, maar ze vonden ze niet, dus ze droevig waren. ‘s Morgens vroeg begon de jonge Helias zijn broeders en zuster weer te zoeken al wenende totdat hij op een water kwam daar hij zag zes schone zwanen dat zijn broeders en zuster waren alzo veranderd bij de wil van God, maar het was hem onbekend, nochtans verheugde hij zich in het aanzien van de zwanen natuurlijk en hij ging naarder bij hen en ze kwamen hem feliciteren en hij gaf hun brood dat hij had en hij streek ze over hun lijf van naturen die hem dat deed doen en alzo hier geschreven is, zo ging deze kleine Helias hun alle dagen bezoeken en droeg hun het brood dat hem gegeven werd om Gods wil. Toen de heremiet vernam dat hij dikwijls op dat water ging spelen zo vroeg hij hem wat hij daar deed, zo zei hij de heremiet dat hij gevonden had zes schone zwanen die hem onuitsprekelijke vriendschap bewezen. Deze Helias was schoon en jong, sterk en gracieus en daar kwam niet een beest in het bos hij achtervolgde die met nalopen, hij was ook van goede zeden zodat de heremiet ordineerden om hem priester te maken en ten dienste van God te stellen. En dit was de heremiets mening tot de tijd toe dat hem de engel boodschapte dat God anders met hem geordend had, alzo het later wel scheen.

HOE MATABRUNE VALSELIJK LIET BEWIJZEN DAT DE KONINGIN HAD MISDAAN MET EEN HOND.

Deze Beatris zat als gevangen, maar niettemin altijd loofde ze God. En Matabrune zocht altijd list om haar ter dood te brengen: En ze maakte toen bij giften een valse ridder geheten Macharis die zei dat Beatris had bekend geweest van een hond waarvan ze had ontvangen zeven honden en dat ze er op gestaan had haar koning te vergeven met zijn moeder Matabrune. Wat de goede vrouwe nooit had gedacht, want ze had haar heer zo lief als ooit een vrouw haar man deed waarom ze haar man geen ongeluk zou hebben willen doen. Toen de koning hoorde van deze valsheid van deze ridder was hij vertoornend en bedroefd. En boven op dit zei Macharis: Ik begeer een kamp te slaan tegen al diegene die haar verantwoorden willen. Waarom de koning meer verwonderd en vergramd was tegen zijn vrouwe die het alles onschuldig was en zwoer bij God dat hij haar doden zou zover als niemand voor haar kampen wilde. Toen kwam daar een schildknecht en zei dit tot Beatris hoe de koning gezworen had dat hij haar zou laten sterven was het dat niemand kampen wilde tegen Macharis. Toen de goede koningin deze woorden gehoord had was ze bijna dood gebleven en begon te roepen.

Waar ik me wend of keer te alle zijden,

Ik heb eylaas niets dan druk en lijden

Die mij bestrijden

Zo hard, ik zie wel ik ben verraden

En ik weet geen man als nu ten tijden,

Die mijn recht beschermen zou zonder vermijden:

Maar aan de oppersten God roep ik genade,

O Heer Jezus Christus die kon het ontladen

Alle bedrukte harten, ik roep aan dij,

Ootmoedig, wil me niet versmaden,

Maar door uw grondeloze goedheid sta me bij:

Op uw rechtvaardigheid vertrouw ik mij

Want elke onschuld is u bekend in het slechte,

En twijfel niet Heer ge zal vrij

Me goedertieren helpen tot mijn recht.

O God die door uw goedheid de geest

Van de jonge Daniël verwekte allermeest

Om Susanna bevreesd

Van de doodt, mits haar onschuld, te beschermen,

Die openbaar gelegd werd, vat wel het verhaal,

In het recht beschuldigd in zwaar tempeest,

Ter dood geëist,

Van twee valse getuigen zonder ontfermen,

Van de zonde des overspel, ge hoorde haar kermen,

En zond haar Daniël te onderstaan.

Zo waarlijk als ge weet mijn onschuld beschermen,

Zo behoedt me Heer voor schande,

Zo waarlijk als ge vernielde de vijanden

Van Susanna en bracht in doods gevecht.

Zowil ook, want altijd al door uw handen,

Me goedertieren helpen tot mijn recht.

Ge weet wel Heer mijn God waarachtig,

Dat ik tegen mijn man voorbedacht,

Ben beschuldigd krachtig,

Onschuldig, wat u alleen is bekend:

En me te verantwoorden ben ik niet machtig,

Zonder uw rechtvaardige hulp krachtig,

Die ik ben te verwachten,

Zo wel als Susanna, o hemelse regent:

U goddelijke ogen tot mij waart went

En wil me barmhartig aanzien,

Zodat ik mag blijven ongeschonden,

En dat me mijns mans gratie mag geschieden,

Dat bid ik u Heer ootmoedig:

Verlos me uit dat verraad hecht,

En wil me o Heer door u gebieden

Goedertieren helpen tot mijn recht.

Prins.

Prinselijke prins aller prinsen prinsier

Wil me behoeden o Heer der Heren,

En me bevrijden van dit gevaar,

Opdat ik mag blijven in mijn eren.

Bescherm me minnelijk voor vijands gevechten,

En wil o God, om uw lof wil te vermeerderen,

Me goedertieren helpen tot mijn recht.

De schildknecht troostten haar zoetelijk en hij scheidde ootmoedig van haar en Beatris bleef altijd in haar kamer gevangen totdat God haar verloste.

HOE DE ENGEL DE HEREMIET TE KENNEN GAF DAT DE ZEVEN KINDEREN DIE HIJ GEVONDEN HAD KINDEREN WAREN VAN KONING ORIANT EN DAT HIJ ZIJN PETER ZOU ZENDEN OM DE WAARHEID AAN TE TONEN.

Nu heeft God verhoord het gebed van Beatris en heeft gezonden zijn engel uit de hemel om te openbaren de heremiet dat de zes zonen en een dochter die hij gevonden had in het bos waren kinderen van koning Oriant en Beatris die ze van hem ontvangen en gebaard had in een dracht, maar de kwade Matabrune en de vroedvrouw gaven hem te verstaan dat zij ontvangen had van een hond en de zwanen die de jonge Helias dagelijks spijst zijn zijn vijf broeders en zuster alzo verandert toen Matabrunens jager Savari met zijn gezellen hun namen de zilveren kettingen van hun hals gelijk Helias heeft. En dat hij zou zenden de jonge Helias om te bevechten de valse ridder die te onrecht beschuldigde de goede koningin, zijn moeder, bij ingeven van Matabrune die haar graag had laten doden en de 7 kinderen mede, welke Matabrune heeft Beatris laten gevangen houden 16 jaar lang en hij zal zijn vijanden overwinnen en zijn broeders en zuster zullen later weder komen in hun menselijke vorm en van hun zal komen een grote vreugde. Toen de engel dit alles gezegd had zo keerde hij weer ten hemel en de heremiet bleef half uitgelaten. En toen hij weer bijgekomen was riep hij de jonge Helias die van het water kwam en had de zwanenbrood gedragen zoals hij dagelijks deed door ingeven van de natuur en vertelde hem al hetgeen dat de engel gezegds had, o mijn peter ik wist niet dat gij van zo edel bloed gekomen bent zoals ge bent en ik zou u met recht eren als van Gods wegen en uwe edele vrienden. Toen zei de jonge Helias, welke nieuwe tijding heb je gehoord? Toen zei de heremiet: Gij zal weten, mijn heer, mijn vriend, dat de engel van de hemel me heeft geboodschapt dat gij bent een zoon van koning Oriant en van de edele koningin Beatris. En het is nodig bij het gebod van God dat ik u zeggen zal al hetgeen dat hij me bevolen heeft. Dus zal ge weten dat uw moeder u alle zeven tezamen ontvangen heeft van de koning Oriant en baarde u in ‘eenmaal, maar de kwade Matabrune met hulp van de vroedvrouw, toen gij en uw andere vijf broeders en uw zuster ontvangen werd van haar lichaam, deden te verstaan geven dat ze gelegen was van zeven honden die ze tevoren daartoe bereid hadden en uw moeder wist ook anders niet. Want Matabrune gaf een van haar dienaars de zeven kinderen die ze beval te doden, maar van ontferming liet hij u lieden in het bos al naakt om van honger te sterven, op dezelfde plaats daar ik u eerst vond. En daarna hoorde Matabrune tijding van u lieden en ze zond van haar volk om u te doden, maar ze vonden toen maar uw vijf broeders en uw zuster die ze hun zilveren kettingen namen van hun hals zoals gij ook hebt en terstond waren ze veranderd bij de wil van God in zwanen en vlogen naast het bos in het water en zijn diegene die ge dagelijks te eten gaat geven op het water, maar ze zullen op toekomende tijden weer veranderen in hun menselijke natuur zoals ze tevoren geweest hebben. En om deze voorzegde verraderij zo liet uw vader uw moeder zetten in een gevangenis daar ze in is geweest 15 jaren lang. En nu heeft Matabrune gedaan met geld dat een ridder van uw vaders hof, Macharis geheten, heeft gezegd dat ze zou bekennen en ontvangen hebben van een hond en dat uw moeder zou hebben vergeven willen uw vader en Matabrune, waarom de koning gezworen heeft te laten doden uw moeder, is het dat ze niemand vindt die voor haar kampen wil tegen de ridder om haar recht te bewaren. Hierom is het geschikt van Gods wegen dat ge daar zou gaan om te behoeden haar recht tegen de valse ridder en tegen allen die haar beschuldigen met onrecht en ge zal victorie hebben en zal verlost worden uit de gevangenis en gesteld in meer eer dan tevoren. En uit uw geslacht zal komen een vroom heer geheten Godefroy van Billoen die door zijn kracht winnen zal het land van Jeruzalem en andere landen om te verbreiden de hoge naam Jezus en de heilige wet van God. Toen de jonge Helias die wijs en geleerd was bij het ingeven God gehoord had alle woorden van de heremiet zo stelde hij hem in de goddelijke wil en bereidde zich voor om te zien zijn vader en moeder. En zo ging hij tot zijn vader en moeder gekleed met bladeren, barrevoets, blootshoofd en een stok in zijn hand om te behoeden zijn moeder omdat men weten zou het mirakel dat God bij hem vertonen wilde en hij nam verlof aan de heremiet en zei dat hij toch elke dag wilde te eten dragen de zwanen op het water en de goede heremiet beloofde zijn peter dat te doen tot de tijd toe dat God het anders ordineerde. Hierna vertrok de jonge Helias te Lillefoort, volbrengende het gebod van God.

HOE DE KONING BEATRIS VOOR RECHT LIET KOMEN.

De dag kwam dat de koning Beatris ter dood veroordelen zou en hij liet haar uit de gevangenis brengen om haar te verontschuldigen in zijn tegenwoordigheid van hetgeen daar ze mee was beschuldigd van de ridder. En toen ze daar stond voor alle ridders en heren die daar vergaderd waren zo begroette ze ootmoedig de koning op beide haar knieën hem biddende genade, zo deerlijk dat alle heren ontferming hadden op haar en bijzonder de koning die haar aanzag met grote rouw zodat hij nauwelijks spreken kon. Toen gebood de koning de valse ridder te zeggen in zijn tegenwoordigheid daar hij haar mee bezwaarde. Terstond zei Macharis als een verrader: heer ik heb u gezegd en ik blijf erbij dat ik haar gezelschap heb zien hebben met een hond waarvan ze gebaard heeft en daarna heeft ze me heimelijk venijn willen geven om u te doden en u moeder Matabrune dat ik niet doen wilde. Toen zei de koning: Vrouwe ge wordt hier zwaar beschuldigd, wat zeg je op dit stuk? Zeg de waarheid, ge zal niet sterven, maar ik zal u in een klooster doen om te verbeteren uw zonden en God voor u en mij te bidden en is het dat ge het niet belijden wil, ik zal u laten sterven een schandelijke dood tenzij dat iemand uw rechten beschermt. Beatris zei: heer ik weet wel dat ik niemand vinden zal die mijn recht zal helpen beschermen, nochtans zweer ik hier voor u allen dat ik onschuldig ben van al deze zaken en is God waarachtig zo heb ik dit schandelijke werk nooit gedacht dat men van mij zegt tegen uw eer en in mijne en ik klaag de almachtige God en geef hem de wraak van mijn vijanden die me vals beliegen.

HOE HELIAS TE HOF KWAM OM ZIJN MOEDER TE VERLOSSEN EN HOE HIJ DE PORTIER MET ZIJN STOK TER AARDE SLOEG EN DE VERRADER OOK IN DE ZAAL.

Ze waren allen vergaderd in de koningshof om te verwijzen de koningin ter dood, zo kwam daar de jonge Helias, de koning en de koningin zoon, die een stok had in zijn hand en heeft groot vertrouwen in God om te beshoeden zijn moeder Beatris. En toen hij kwam bij de poort van het hof daar vond hij een man die hem vroeg wat hij zocht. Toen zei hij: ik zoek de valse ridder Macharis en hij meende met hem te spotten en zei ik ben het en terstond sloeg Helias hem met zijn stok ter aarden en daar kwam een dienaar en ving hem, menende dat hij zot was omdat hij zo gekleed was en bespotte diegene die geslagen was en zei dat men met geen zotten spelen zou en Helias trok hem kloek uit de dienaars handen en zei laat me gaan want ik zal niet rusten eer ik heb me gewroken van de valse Macharis die te onrecht beschuldigt de koningin, mijn moeder. En zo was er een die hem zei dat Macharis was in de zaal en beklaagde Beatris voor de koning met groot misdaad dat hij dacht vals te zijn en zei dat de koningin een goede vrouw was en dat men haar te onrecht wilde laten sterven. En toen hem Helias zo hoorde spreken kwam hij hem omhelzen. Toen leidde hij hem naar de zaal daar men raad hield en daar menig bedrukt man was om Beatris en toen kwamen zij ook om te zien wat Helias maken zou die scheen te zijn een wildeman en kwam binnen bij de koning die vroeg wat daar was en men zei hem dat er een jongen was geheel naakt die naar Macharis vraagt en zegt dat hij hem wil bevechten om te behoeden de eer van de koningin die hij zegt te wezen zijn moeder. Ay zei de koning, ik zie wel het is maar een zot. Toen zei daar een ridder: heer ik heb hem nochtans wijs horen spreken. Toen liet de koning vragen wat hij zocht en hij zei ik zoek Macharis en hij werd hem gewezen, toen ging hij hem nader en zei: Ay valse verrader en ontrouwe ridder, ik roep u te kamp en terstond gaf hij Macharis een slag met de vuist zodat hij ter aarde viel en zou hem de hals afgestoken hebben had hij een mes gehad, maar hij werd uit zijn handen genomen waarom veel ridders zeiden dat het goed besteed was omdat hij zo schandelijk de goede Beatris beschuldigd had. En toen de koning Macharis de vuistslag zag geven zo zei hij tot Helias: Wie maakt u zo koen dit te doen in mijn presentie? Toen zei hij: O heer ik ben hier gekomen bij het gebod van God om te zeggen de waarheid van de zaken en van alle stukken daar ge hier te recht om zit. De koning zei: Doe dat, Helias zei, ik zal het zeggen. En terstond ging hij tot zijn moeder die hij daar zag en omhelsde en zei, mijn beminde en echte moeder hebt niet meer droefheid in uw hart, laat varen uw wenen want ik zal u bij de gratie van God weer in genoegen helpen en zal laten blijken dat gij valselijk verraden bent van diegene die uw eer met recht zou bewaren en behoeden. Toen dit de koning hoorde was hij zeer verwonderd denkende in zichzelf: zie toch nu een teken van God almachtig. En die daar omtrent waren bleven zeer verwondert. En Helias bleef bij zijn woorden en zei aldus: Mijn heer mijn vader ik laat u zeker weten toen ge liet bewaren Matabrune uw moeder mijn vrouw moeder die zwaar ging van mij en mijn broeders en van mijn zustertje om te gaan strijden tegen uw vijanden zo kreeg uw moeder zo’n grote nijd op mijn vrouw moeder (door hulp van de vroedvrouw) en overdroeg de valsheid die ge horen zal, maar in de waarheid ze baarde zes zonen waarvan ik er een ben en een dochter en we brachten elk aan onze hals een zilveren ketting zoals ge mij ziet dragen. Toen we geboren waren liet ze ons wegdragen in een kleine plaats en nam zeven kleine honden en liet mijn moeder verstaan dat zij ze gebaard had wat ze ook meende door de grote pijn die ze had. En ze had bevolen een van haar dienaars ons te doden, maar toen hij in het bos kwam zag hij ons aan met ontferming en liet ons daar naakt liggen zonder ons enig kwaad te doen. Daarna werden we gevonden van een heremiet geheten Helias die ons minnelijk droeg in zijn kluis daar hij nog woont en verwarmde en voedde ons naar zijn macht en deed zijn gebed tot God dat hij ons zou mogen opbrengen. Zo kwam daar bij mirakel een witte geit om ons te spijzen met haar melk drie jaren. En daarna voedde ons de heremiet met het brood dat hem om Gods wil gegeven werd. En op een tijd toen we zaten en aten wilde appelen in het bos zo vond ons de jager van Matabrune en wij hadden een zilveren ketting aan de hals wat hij Matabrune zei. Toen zond ze de jager voorgezegd weer om ons alle zeven te doden. En op een tijd toen de heremiet en ik waren uutgegaan om brood en nooddruft te bidden zo kwam diezelfde jager met 7 andere gezellen, die namen de zilveren kettingen van mijn vijf broeders en van mijn zuster die terstond werden veranderd in witte zwanen en zijn in de vijver bij het bos daar ik ze dikwijls brood gegeven heb om te spijzen en tenslotte is gekomen de engel Gods die deze dingen heeft gezegd de devote heremiet, mijn peter, en heeft hem bevolen van God dat ik op deze zelfde dag zou komen al hier om te beschermen mijn moeder, hierom ben ik gekomen door Gods bevel om te beschermen mijn moeder en te bestrijden de verrader Macharis die mijn moeder heeft beschuldigd van onmenselijke stukken. En om de waarheid van dezen zal ge hem en mij gevangen stellen tot de tijd toe dat ge ontbieden wil de goede heremiet om getuigenis te geven van de waarheid. Toen koning Oriant hem aldus hoorde spreken was hij nog meer verwonderd en sprak tot zijn koningin, hoor hier naar, wat dunkt u van deze woorden? Ze zei, ik weet het niet want toen ik baarde was ik zo overladen dat ik nooit verstond of gevoel had, maar niettemin heeft ze wel of kwalijk gedaan en dat zal ze nog wel ondervinden, maar ik geef God en deze jongeling op die me God gezonden heeft om voor mij te vechten en ik bid u dat ge hem doen wil zoals uw zoon en hem geven alles dat hem van node is om onze eer te bewaren.

HOE DE KONING GEBOOD EEN HARNAS TE MAKEN VOOR ZIJN ZOON HELIAS OM TE KAMPEN TEGEN DE VERRADER MACHARIS EN IN HET BOS KWAM TOT DE HEREMIET.

Na deze woorden die ze onderling hadden gehad zo liet de koning in een eerbare kamer zetten zijn koningin, lovende God almachtig. Toen vertelde hij al hetgeen dat hij gehoord had van zijn moeder Matabrune waarvan zij ontstak in haar aanzicht en kreeg groot gevaar, maar nochtans meende zij het te bedekken met haar valsheid, maar de koning achtte haar woorden niet, maar hij gebood dat men Macharis vangen zou want hij dacht dat het alles verraad was. Daarna beval hij dat men een harnas zou laten maken naar het lijf van Helias die zo schoon en dapper was zodat elk hem beminde met goede harten. Dit alles gedaan zijnde maakte de koning gereedschap om te jagen en was zeer verblijd van deze tijdingen en vertrok heimelijk tot de heremiet in het bos om zelf te horen de waarheid van hetgeen dat hem de jongeling gezegd had. Toen hij de heremiet gevonden had vertelde hij hem hetgeen dat hem de jongeling gezegd had. En de heremiet zei hem weer de tijd en dag dat hij de zeven kinderen gevonden had in het bos en alles dat er geschied is, dat heeft de jongeling gezegd. Toen kreeg de koning grote rouw in zijn hart om het groot ongelijk dat hij zijn koningin zo’n lange tijd gedaan had om de verraderijen en zei.

O Eerwaardige beminde vrouw,

Hoe zou ik u in enige vouw,

Genoegen doen voor die grote ontrouw

Daar me verraad toe heeft gebracht.

O moeder vol dodelijk venijn bij uw aanschouwen

Breng ik mijn koningin in rouw,

Me dunkt dat ik tot de dood verflauw,

Mijn kinderen zijn in zwanen veranderd o goddelijke kracht,

Hoe mag iemand zo vals zijn bedacht

Verraad te stichten en gekijf

Daar eendracht behoorde te zijn geacht.

Maar valse tongen en verraders geslacht,

Stichten tweedracht tussen man en wijf.

Tenzij heb je in het bed de problemen

Doen liggen gij verraderlijke natie,

Mijn koningin die stond in mijn gratie,

Wreed bedekt onder het deksel der tranen,

Die genoegens, solaas tot elke spatie,

Behoorde te hebben zonder problemen

Met mij als haar hare tot eender fundatie,

Het is meer dan het zij, het is drukkend vermanen,

O Heer vergeef me mijn onrecht wanen,

En gij edele Beatris me rouwt dit bedrijf,

Denkt dat verraders valsheid te alle banen

Veel leed bedrijven, vreugde zij uitbannen,

Ze stichten tweedracht tussen man en wijf.

Ge weet wel opperste God vermogend

Hoe ik gedaan heb bij vals bedrogen

Die me aanbracht valse leugen,

Dus vergeef me mijn onwetendheid:

Uit mezelf heb ik nooit gezogen

Al heb ik het bij valse raad gekozen

Ik bid u om gratie met menige bede,

Ik wil graag verbeteren mijn wrede zede

Tegen u o God met ziel met lijf,

Verminkt Heer de verraders in het lijf en leden

Ze minnen twist, ze haten vrede,

Ze stichten tweedracht tussen man en wijf.

Prins.

Prinselijke koning ten hoogste erven,

Verhoort toch mijn bede met woorden stijf

Wil de valse verraders bloed bederven

Want van hen komt nimmermeer heel beklijf,

Ze stichten tweedracht tussen man en wijf.

En zo bedrukt nam hij verlof aan de heremiet die hij liet geven veel goeds om te laten maken een kerk ter eren Gods in gedachtenis van de kinderen die daar opgevoed waren en toen kwam hij wederom om te volbrengen de dag van kamp die geordend was tussen de jonge Helias en de valse verrader.

HOE DE KONINGIN KWAM UIT DE GEVANGENIS EN HOE DE KONING BEVAL HELIAS TE BEVECHTEN ZIJN VIJAND.

Toen de koning nu de hele waarheid wist van de heremiet zo zette hij de koningin in haar vrijheid en meerdere eer en liefde dan ze ooit was en ze mocht gaan daar ze wilde als onschuldig bevonden waarvan ze God almachtig dankte en het hele volk was verblijd en loofden God eendrachtig. Daarna liet hij Matabrune gevangen leggen en liet haar bewaren van vier dienaars. Daarna liet hij halen de verrader Macharis dat hij zich bereiden zou om te kampen tegen zijn zoon Helias die van God gezonden was om te bewaren de rechtvaardige zaak van Beatris. En hij liet zijn zoon wapenen zoals dat behoorde. En Macharis was niet blijde omdat hij kampen moest omdat zijn zaken vals waren en omdat Beatris vrijgelaten was en Matabrune gevangen, nochtans hield hij zich of hij gelijk had. En aldus kwamen ze beide in het kampveld daar veel heren en ridders kwamen en men liet hun beide zweren dat elk meende goede zaken te hebben en toen werden ze tot het kamp veroordeeld daar veel volk vergaderde om het einde te zien en de koning en Beatris waren daar ook en andere grote heren. En aldus reden zij in het perk daar Helias zeer rijkelijk in kwam met veel edelen en met kloek hart hebbende de gratie Gods en Macharis kwam ook geheel bang toen hij zag dat elk zo’n goed hart had tot Helias, maar in een manier van kloekheid riep hij: Kom aan gij verwaande jongeling, ik zal heden deze dag zien wat uw kloekheid tegen mij vermag. Helias zei: Ay valse verrader ik ben blij dat ik u hier zien mag want ik kom ootmoedig tot u in de naam des Heren mits zijn gebod om mijn moeders zaak gerechtelijk te behoeden die gij zo verraderlijk beschuldigd hebt. Daar zal ik aan u voldoen de wil van God. Aldus zo zijn ze vergaderd en hebben de lansen geveld, de paarden zo sterk laten lopen dat de jonge Helias de verrader liet buigen met het paard ter aarden waarvan Macharis zeer verwonderd was en zei: ha jongeling wil u uw jongheid op mij tonen met macht dan zal ge dan voelen de macht van mijn arm. Toen zei Helias: Ik ben dus tevreden, komt vrij kloek en dapper aan. Toen de jonge Helias en Macharis hun lansen lieten zinken zo meende de verrader verraderlijk Helias te raken en nam hem in het onbedekte zodat hij hem een luttel kwetste zodat daar bloed uit kwam. Toen dat Beatris zag werd ze bang en bad God dat hij haar zoon wilde bijstaan en helpen hem die de rechte zaak had en zei:

Vader, Zoon, Heilige Geest, een waarachtige God,

Die victorie geeft de kinderen van Israël

Tegen Farao die ze onrechtvaardig hield in slot

Als gevangen, verleent de gratiën lot

Van victorie mijn zoon, in het gekwel

De verrader te brengen, wiens vals opstel,

Tegen mij opponeert om mijn diffamatie,

Gij hebt hem mij gezonden uit liefde snel,

Dus bid ik u Heer te deze spatie,

Om victorie te krijgen, gun hem gratie.

Gun hem uw gratie tot deze tijden,

Dat bid ik u met knieën gebogen ootmoedig,

Door uw passie en bitter lijden,

Dat gij voor ons leed om ons te verblijden,

Aan het heilige kruis met wonden bloederig,

Wiens vurige liefde uit minnen gloeit

Nooit iemand liet blijven in problemen,

Die in u vertrouwen ter beden spoedig,

Ik vertrouw in u en bid zonder falen,

Om victorie te krijgen, gun hem gratie.

Ik bid u ootmoedig buigende ter aarde,

Behoedt mijn zoon voor verraders steken,

Die bij rechtvaardige zaak nu gaat aanvaarden,

Het kamp om mij te beschermen van onwaarden,

O Heer laat uw hulp aan hem niet ontbreken,

Laat de dauw der comfort op hem lekken,

Zodat hij overwinnen mag de verraders natie,

Die tegengesteld tot mijn eer spreken,

Doe van mijn zoon vlieden alle moeilijkheden,

Om victorie te krijgen, gun hem gratie.

Prins.

Victorieus prins wil hem gratie gunnen

Alle die rechtvaardigheid beminnen,

Want alle victorie is in het kruis begonnen,

Onder het schild bedekt toch naar beginnen

Mijn zoon Helias, koning der serafijnen,

Dat bid ik u ootmoedig in mijn oratie,

Hoedt hem van bedrog des verraders vinnen,

Niet anders begeer ik in de eerste statie,

Om victorie te krijgen, gun hem gratie.

En van deze steek was het volk geheel verwonderd die hun hoop hadden op de goede jongeling, maar God wilde hem niet verlaten. En toen Helias hem gewond voelde deed hij als een edele ridder, toen hij zijn bloed zag nam hij een kloek hart en riep: O gij verrader meende je me zo te verraden, is het u niet genoeg dat ge mijn moeder meende te verraden maar meen je haar zoon ter dood te brengen, maar ik hoop u zo te nopen bij de hulp van God dat ik niet weder keren zal of heb u overwonnen, en ze zijn op elkaar gekomen en Helias stak Macharis de helm af en ontblootte hem zijn hoofd. Toen sloeg hem Helias met het zwaard zodat hij een lid niet kon verroeren en Helias keerde hem om en sloeg hem zijn arm af daar hij het zwaard in had en toen de verrader hem zo gauw overwonnen zag zo gaf hij zich over in Helias handen en zei: Och jongeling, ge hebt me overwonnen, ik geef me op in uw wil. En ik bezweer u bij de almachtige God dat ge me zegt wie dat ge bent. Toen zei Helias. Ik ben koning Oriants zoon van zijn getrouwde koningin Beatris en ben hier gekomen om te behoeden mijn moeder tegen u en al haar vijanden. De verrader zei, och edele zoon neem me gevangen en vergeef me mijn misdaad. Helias zei, o valse verrader, ik zal zien het einde van uw leven eer we uit dit kamp scheiden. Macharis zei: Ik bid u, laat me leven totdat ik beken de waarheid van de verraderij die uw moeder gedaan is en haar kinderen en ik zal u zeggen de goudsmid die de kettingen heeft die uw broeders en zuster afgenomen waren toen ze veranderden in zwanen. Toen Helias hem aldus hoorde spreken zo liet hij hem nog leven. Toen kwamen diegene die daar geordineerd waren om het recht van het kamp te wijzen en ze wezen voor recht Helias het kamp gewonnen te hebben en zijn vijand ondergebracht heeft met de hulp van God. Toen zei Helias: Laat de koning mijn vader komen met mijn moeder en met de heren om te horen het verraad van Macharis en Matabrune die ze opgesteld hadden tegen mijn moeder en haar kinderen. Aldus kwam de koning en koningin in het perk van het kamp met de edelen. Toen vroeg de koning: O Macharis bent ge overwonnen en begeer je u op te geven in de handen van mijn zoon Helias die me God hier gezonden heeft? Toen zei de verrader Macharis. Ja, ik geef me op aan uw zoon en ik weet wel dat nooit kwaad ongewroken bleef en niemand mag weerstaan de wil van God. Maar ik bid u om genade en ik zal zeggen al dit verraad en geschiedenis en dan doe met mij uw wil. De koning zei: Het is goed gezegd. Toen zei Macharis: Het is waar dat Matabrune uw moeder haar beraadde met mij van hetgeen dat ze gedaan heeft. En ze gaf eerst te verstaan uw koningin die hier tegenwoordig is dat ze ontvangen had zeven kleine honden, maar weet dat het gelogen is want ze bracht ter wereld zeven schone kindertjes en brachten elk een zilveren ketting aan de hals. Maar Matabrune meende deze te doden door een van haar dienaren geheten Marcus die dat niet deed, maar liet ze in een bos zo het uw zoon gezegd heeft en toen Matabrune dat hoorde stak ze zelf hem zijn ogen uit die nog blind is en daarna zond ze van haar dienaars om die te doden, maar ze vonden maar zes kinderen die ze hun kettingen van de hals namen en terstond veranderden ze in zwanen, van deze zes kettingen liet Matabrune een nap maken daar u de goudsmid wel meer van zeggen zal. En dat ik zei dat ze u en uw moeder vergeven wil dat beken ik hier voor u allen dat ze dat niet dacht. En toen de koning hem aldus hoorde spreken weende hij en omhelsde vriendelijk de koningin en zei: mijn lief, ik heb u groot ongelijk gedaan, maar vergeef het me, ik heb het onwetend gedaan dat me leed is. Toen zei Beatris, ik vergeef het u graag van goede harten want ik weet wel dat het u leed is. En toen gingen ze met hun zoon Helias gebenedijde God van de victorie die hij gehad had en ook alle edelvrouwen met de gemeente en maakten groot feest omdat de koning en koningin in goede liefde verzameld waren. En bij gebod van de koning werd de verrader gehangen aan de galg naar zijn verdienste.

HOE KONING ORIANT LIET HALEN DE GOUDSMID DAAR DE VIJF ZILVEREN KETTINGE GEBRACHT WAREN.

Toen het kamp gedaan was en de verrader gedood was zo keerden de koning en de koningin te hof met hun zoon daar hun grote eer gedaan werd en ze worden eerlijk ingehaald van de bisschop en zijn staat, de volgende dag hield men processie generaal, God dankende. Toen hield de koning open hof met grote tornooien en veel geneugten. Na dit feest werd gehaald Matabrunens goudsmid om de waarheid te weten van de zilveren kettingen daar hij een nap van zou maken en de goudsmid bracht vijf zilveren kettingen en de nap die hem over gebleven was van de andere kettingen en gaf ze de koning en zei: Uw moeder bracht me zes zilveren kettingen om te maken een nap, maar toen ik de ene ketting smolt werd ze zeer zwaar van zilver zodat ze alleen woog tweemaal zoveel als de zes kettingen waarom ik de nap met de andere kettingen eerlijk heb bewaard in mijn koffer die ik nu breng en is het dat ik hierom tegen uw waardigheid misdaan heb, dat wil ik graag verbeteren. De koning zei: ge spreekt wijs als een trouwe man, alle ding is vergeven. De koning en koningin namen de kettingen en kusten ze en ze beklaagden zeer hun arme kindertjes die in zwanen veranderd waren. Daarna kwam Marcus die Matabrune zijn ogen uitstak en toen de koning hem zag vroeg hij hem waar hij aan de blindheid gekomen was. Aylaas, zei Marcus, dat heeft me uw moeder gedaan. Waarom, zei de koning? hij zei, Toen uw zeven kinderen geboren waren gaf ze me die om te doden en liet u verstaan dat uw edele koningin had gebaard zeven honden. En toen kwam ik in het bos daar ik ze legde op mijn mantel om die te aanzien en ze lachten op mij zodat het me deerde, al zou ik mijn lijf verloren hebben, ik had ze niets kunnen misdoen en nog was het me leed dat ik daartoe gedwongen was dat ik ze daar laten moest. En toen ze wist dat ze nog leefden en dat ik haar valse wil niet volbracht had zo stak ze me zelf de ogen uit. En toen hem Helias aldus had horen spreken had hij ontfermen op hem en bad ootmoedig tot God en zei.

O klaar licht, het hemelse gezicht,

Die een fondament is van alle licht,

Als gever des lichts hier lichtende helder,

Die de blinden op de weg gaf zijn gezicht,

Die zijn nooddruft bad bij nood gewicht,

Want een blinde man is een arme man zegt men eenparig,

Verleen deze arme blinde in lijden zwaar,

Die oorzaak is Heer om mijn behouden,

En daarom is blind gemaakt waarlijk,

Ik bid u ootmoedig Heer uit vertrouwen,

Geef hem zijn gezicht, verlos hem van rouwen.

Ik twijfel niet Heer het is in uw macht,

Dus toon aan hem uw goddelijke kracht

Opdat uw lof wordt vermeerderd,

Want vals is deze gebracht

Ter blindheid, daar hij luttel op had gewacht.

Dus bij gratie Heer verleen hem het zien,

Dat bid ik ootmoedig met gebogen knieën,

Laat de dauw der genaden op hem dauwen

En doe de duisterheid van hem vlieden,

Want de blindheid komt bij mijn aanschouwen,

Geef hem zijn gezicht, verlos hem van rouwen.

Deugdelijk werk zal men deugdelijk belonen

Dus bid ik u koning boven alle tronen

Wil deze het gezicht weer geven,

Uw goddelijke kracht en gratie wil hier tonen,

Opdat hij mag zien om een verschonen

Zo hij voormaal deed vrij als van sneven

Wil mijn bede aanhoren o levend leven

Ik zal u voorts dienen in elke vouwen,

Naar dezelfde macht die me mag aankleven,

Dus bid ik u Heer zonder wachten,

Geef hem zijn gezicht, verlos hem van rouwen.

Prins van de hemel en de aarde mede,

Ik bid u hartelijk aanhoort mijn bede,

Laat deze blinde uw gratie gewinnen,

Ontsla hem van de blindheid onlede,

Die hij om mijnent wil heeft, zonder flauwten,

Opdat uw glorie te meer waardig zich ontvouwt,

Geef hem zijn gezicht, verlos hem van rouwen.

Toen Helias zijn gebed gedaan had zo tekende hij Marcus ogen met een kruis die terstond bij de gratie van God wel zag waarvan de koning en al het volk zich verwonderde en dankten God met Marcus. En Matabrune die gevangen zat gaf de knechten die haar bewaarden zoveel te drinken zodat ze in slaap vielen en ze brak uit en ging op een kasteel, Mambrandt geheten, om haar te behoeden voor ongevallen dat ze bezorgd was haar nog toe te komen om haar verraad en de knechten die Matabrune bewaard hadden werden deerlijk gepijnigd. Daarna bad Helias zijn vader dat hij hem wilde geven de zilveren kettingen van zijn broeders en zuster wat de koning deed. Toen zwoer hij niet te rusten voor hij had gevonden zijn broeders en zuster die in zwanen veranderd waren, maar God wilde nu zijn macht tonen want in het water dat om het slot liep werden terstond zes zwanen gezien van al het volk. En toen Helias ze zag riep hij terstond zijn vader en moeder en zei: kom hier en aanzie uw andere kinderen, mijn broeders en zuster die zich vertonen komen bij de gratie van God in de rivier van uw paleis. Terstond kwam de koning met de koningin van het hof met de edelen om de zwanen aan te zien. En toen ze nu zagen dat Helias tot hen kwam zo maakten ze wonderlijk feest in het water. En Helias kwam op de oever en ze kwamen bij hem vliegen en hij streek ze over hun pluimen. Toen toonde Helias de zwanen de zilveren kettingen en toen stelden ze zich in ordinantie op voor hem. En daarna deed hij de vijf zwanen de kettingen aan de hals en terstond waren ze veranderd in hun menselijke vorm en zo bij mirakel vertoonden daar 4 zonen en een dochter. En de koning en koningin liepen hun kinderen tegen om hen te kussen en te omhelzen. En toen de zesde zwaan zag dat ze allen hadden hun menselijke vorm en hij niet omdat zijn ketting gesmolten was zo bedreef hij groot jammer alsof hij al zijn pluimen uitgetrokken zou hebben. Toen dit Helias zag zo weende hij zeer en troostte de zwaan zijn broeder en zei: Mijn lieve broeder hebt geduld en wil u niet verslaan, ik wil God ootmoedig voor u bidden dat ik u nog zal zien een edele ridder. En de zwaan neigde met het hoofd nederwaarts als hem dankende en alle die dit zagen hadden medelijden met hem, maar Helias troostte ze en zei dat hij nog zou weder keren in zijn menselijke vorm alzo devoot zou hij God voor hem bidden en met deze woorden waren de koning en de koningin wat vertroost. En ze namen de andere vijf kinderen en brachten hen zeer eerlijk ter kerke en lieten ze dopen en de dochter werd geheten Rasse en de zonen hebben nog later geweest dappere ridders en bemint van God. En toen werden ze gebracht van de kerk ter paleis daar groot genoegen en vrolijkheid was. En elk kwam daar om te zien die grote mirakels.

HOE KONING ORIANT ZIJN RIJK OVER GAF AAN ZIJN ZOON HELIAS DIE HIJ LIET KRONEN.

Na al deze dingen toe4n koning Oriant zag de grote gratie die God op zijn zoon Helias toonde zo liet hij tot hem komen zijn heren en baronnen en liet daarbij komen zijn zooe Helias en zei: Mijn zoon ik en al mijn heren zien wel dat gij vol bent van de gratie God zoals het blijkt bij mirakels die geschied zijn tot uw gebeden waarom ik u overgeef al mijn rijk en maak u koning van al mijn landen en ik wil dat men u eer en bijstand doet zonder weerzeggen. In een teken dat me zo belieft, zie de kroon van het rijk die ik op uw hoofd stel en geef ze u als koning in tegenwoordigheid van al mijn heren. Helias zei: Ik dank u vader, al ben ik niet machtig te regeren dit land, maar omdat u alzo belieft zo wil ik daar niets tegen zeggen. En Oriant zei, ik geef u mijn moeder Matabrune tot uw wil om de grote overdaad die ze uw moeder aangedaan heeft en ze is nu op een van haar sloten dat genaamd is Mombrandt, aldus stel ik deze zaken in uw handen om justitie te doen naar recht, maar ik wild er niet bij wezen. Helias zei, wel heer vader als het u belieft, ik zweer bij de waarheid ik zal niet rusten ik heb het slot gewonnen en ik zal justitie doen over haar die met groot onrecht en ongelijk heeft willen verraden mijn moeder en al haar kinderen.

HOE KONING HELIAS HET SLOT BESTORMDE DAAR MATABRUNE ZIJN GROOTMOEDER IN WAS EN HOE HIJ HAAT LIET VERBRANDEN.

Nadat Helias koning gekroond was zo nam hij met hem 3000 voedboogschutters en 2000 lansen uitgezonderd het voetvolk en daar waren 500 gravers die waren gesteld bij 100 edele ridders, zo trok hij van Lillefoort en belegerde het slot Mambrant en bestormde het zo geweldig zodat hij het won en daarbinnen kwam. En koning Helias riep dat elk wel toezag dat de valse Matabrune niet ontliep. Dit hoorde die kwade vrouwe en liep op de toren van het slot met wat volk en maakte zich sterk en meende zich te beschermen en te bevrijden, maar de koning overliep de toren daar hij Matabrune heeft gevonden en hij greep haar en wierp haar ter aarde en zei: Ay valse vrouw, hoe hebt ge mijn moeder willen verraden en ons zo veel verdriet aangedaan, tenzij ter ere Gods en door de ere van het bloed daar ik van gekomen ben, ge zou van mijn eigen handen sterven. Toen wist Matabrune niet wat te zeggen, anders dan dat men haar leiden zou tot haar zoon Oriant, mar Helias zei dat ze hem niet meer zien zou en hij gaf haar in de handen van zijn dienaren en liet haar zetten aan een staak en liet hout en stro brengen om haar te verbranden zoals ze verdiend had. Toen nu Matabrune zag dat ze sterven moest zo overdacht ze haar kwaad met rouw en riep Helias en zei, mijn kind ik bid genade, ik beken dat ik de dood verdiend heb want i uw moeder vals verraden heb en zei dat van haar waren gekomen zeven honden, maar ze baarde zeven kinderen, maar bij mijn valse wil liet ik ze wegzenden om te doden, maar God heeft ze behoed. Ook zei ik dat ze had willen vergeven koning Oriant en mij wat ze nooit dacht: hierom is het wel terecht dat ik sterf, ik heb het wel voor God verdiend en ik bid dat hij het mij wil vergeven en de dood die ik sterven moet wil keren tot vergiffenis van mijn zonden en ik bid u dat ge het me ook vergeven wil want ik sterf gewillig en vergeef u mijn dood. Toen zei Helias: Ik vergeef u geheel mijn deel, nochtans zo zal ge sterven bij justitie, bid God dat hij het u vergeven wil. Toen werd daar hout en turf om Matabrune gestookt en het vuur daar ingestoken, aldus werd ze verbrand om haar misdaad. En toen de justitie gedaan was is de koning weer gekeerd te Lillefoort daar hij eerlijk ontvangen werd en gaf zijn moeder te kennen dat er geschied was en zei: mijn moeder verblijdt u want ge bent gewroken van de valsheid van Matabrune die ik heb laten verbranden om haar kwaad. Toen zei Beatris, mijn beminde zoon ik dank u zeer, Jezus wil het haar vergeven. En na dezen bleven ze bij elkaar in goede vrede waarvan het volk verblijd was.

HOE DE ZWAAN HELIAS BROEDER ZICH VERTOONDE IN DE RIVIER VOOR EEN SCHIP.

Toen Helias een wijl tijd bezeten had zijn rijk van Lillefoort in goede vrede zo zag hij uit een venster van het paleis en zag de zwaan zijn broeder. En dezelfde zwaan was in het water voor een schip dat hij te land bracht als te wachten op zijn broeder Helias. Toen Helias dit zag zei hij in zichzelf: Dit is een teken dat God me zendt om me te kennen te geven dat ik zou gaan met deze zwaan die me begeleiden zal in enig land om eer te verkrijgen. Met deze opzet en ingeven van God zo verzamelde hij zijn zuster en broeders en kwam tot zijn vader en moeder en zei.

Mijn beminde eerwaardige vader,

Deugdelijke moeder en broeders alle tezamen,

Lieve zuster en al mijn vrienden tezamen,

Het is noodzakelijk dat ik uit goede ader,

Minnelijk verlof neem, wees druk ontladen,

Bidt God dat hij me behoedt van blaam,

Want mijn broeder de zwaan naar goddelijk ramen,

Komt me halen in een schip dat hij heeft gebracht

Aan het land daar hij mij zonder beschamen

Opwacht zo ge zien mag hoe hij wacht,

Dus de koninklijke kroon vader hoog geacht,

Die ge me van Lillefoort hebt gegeven,

Die stel ik weer geheel in uw macht

En in uw handen vader verheven,

Ik neem aan u allen verlof die het hoort of ziet

Ter liefde God reizen daar hij het gebiedt.

Bij het bewijs van mijn broeder de zwaan,

En ter ere God pijn ik te bestaan

Deze reis want ik me vertrouw boven maten

In God, al heeft hij mijn broeder in gedaante

Van de zwaan gelaten, ik hoop nog te ontvangen,

Bij kracht van zijn hulp troost bij baten

God heeft een licht in deze gedaante gelaten,

Om me in enige goede haven te leiden,

Daar ik zijn waardige wil uit charitatief,

En goede vruchten mag doen, dus willen we scheiden.

Adieu vader, adieu moeder, te baat gaan beiden,

Adieu broeders, adieu zuster, adieu geminde,

Adieu vrienden algemeen, adieu met schreien,

Adieu al tezamen die ik hier vind,

Hiermee ik me op de vaart bevind.

Ik beveel me in uw gebed wat er geschiedt

Ter liefde God reizen daar hij het gebiedt.

Beminde broeder de zwaan ik ben bereid,

Aldaar te reizen daar gij me leidt.

Ik twijfel niet aan het hoge Gods geweld

En heeft u dus gelaten bij gratiën bereid

Om zonderlinge zaken die hij alleen weet,

En dat ge mijn leidsman wezen zal:

Mijn hoop en wil is vastgesteld

In Gods wil zonder enig censeren,

Want zijn kracht is grondeloos ongeteld,

Wil hij me helpen, wie zal me deren?

Niemand, zo schrifturen zal declareren,

Hierop stel ik mijn hoop al,

De vijand nog mensen mogen me niet bang maken,

Beletten, van dat me nog gebeuren zal:

Dus bij de goddelijke gratie toeval

Ben ik gewillig naar mijn betekenis

Ter liefden God reizen daar hij het gebiedt.

Prinselijke koning in wiens handen,

Staan alle provinciën, steden en landen,

Wil me bewaren en de zwaan mijn broeder,

Beschermen ons van schaden en van schande,

En de koning van Lillefoort en waranden,

Mijn beminde vader en ook mijn moeder,

En al mijn broeders en zuster vroed,

We nemen verlof, welk is een droef leed,

Ter liefde God reizen daar hij het gebiedt.

Toen Helias dit gezegd had kuste hij ze allen en nam deerlijk verlof. Toen liet hij brengen zijn harnas en zilveren schild daarin stond een dubbel gouden kruis. Toen kwam Oriant, zijn vader, en gaf hem een hoorn en zei; Bewaar het goed deze hoorn want al diegene die hem luid blazen die mag geen letsel nog schande gebeuren bij de hulp van God. Nu bid ik God ootmoedig dat hij u geeft te reizen en weer te keren met vreugde en met eer. En de zwaan riep zeer wonderlijk drie of viermaal daar ze allen van verwonderd waren. Toen ging Helias terstond met al zijn vrienden naar het water daar de zwaan was. En toen de zwaan hem zag speelden hij met zijn vleugels op het water recht alsof hij hem welkom zei en hij gebenedijde daar de zwaan. En de zwaan neigde hem met het hoofd en deed hem reverentie. Maar de tijd die van God gezet was, was nog niet vervuld om hem te veranderen in zijn menselijke vorm om enige grote toekomende zaak. De koning en koningin beweenden hun kind zeer, zijn edel bloed verandert in een zwaan. Aldus is Helias in het schip gegaan en nam verlof aan alle vrienden die zeer droevig waren omdat hij weg reisde in vreemde landen bij geleide van de zwaan. Toen stelde hem de zwaan voor het schip en liet het vlieten op het water alzo dat ze in korte stond waren ver van Lillefoort en hij begeleidde het schip van rivier tot rivier ter plaatse die van God geordineerd was om te hebben een wijf waarvan zou komen een schone dochter die zou voortbrengen drie zonen waarvan dan versterkt zou worden het christelijke geloof waarvan de eerste was Godfried van Bouillon die daarna zou verkrijgen en bezitten het koninkrijk van het H. lande van Jeruzalem. De tweede broeder was Boudewijn die datzelfde koninkrijk zou bezitten na hem, de derde was Eustachius die een grote prins was, maar geen koning gelijk de andere twee omdat hij eens een andere vrouwenborst zoogde dan zijn eigen moeder alzo dat hierna nog zal verklaard worden.

HOE DE GRAAF VAN FRANKENBORG VALSELIJK BEKLAAGDE CLARISSE VOOR KEIZER OTTO DE EERSTE IN HET PARLEMENT TE NIMEGEN EN HOE DE RIDDER MET DE ZWAAN TE NIMEGEN AANKWAM.

Hier wil ik het laten van de ridder met de zwaan Helias die nu reist naar Nimegen bij de keizer om te beschermen de hertogin van Billioen als volgt. De keizer Otto van Duitsland de eerste van die naam die onder hem houdt het land van Ardennen, van Luik en Namen die hield zijn parlement te Nimegen en allen die ongelijk gedaan werden kwamen voor de keizer om recht te hebben. Zo gebeurde het dat de graaf voor recht liet roepen voor de keizer de hertogin en hij wilde haar onterecht onterven en hij zei valsheid over haar. Toen nu de raad van de keizer al vergaderd was zo vertoonden zich de twee partijen voor recht. Toen liet de graaf zijn zaken open en betoogde de hertogin onterecht en zei dat ze had laten vergeven haar man en dat haar man was over zee geweest zonder weerkeren drie jaar lang binnen welke tijd zij gebaard heeft een dochter en dat die te onrecht gewonnen was en dat het land van Billoen gekomen was van zijn vaderlijke erven waarom hij zei voor zijn recht dat de hertogin niet mocht behouden dit hertogdom als voor haar recht van haar man nog desgelijks haar dochter als onterecht oor van dit hertogdom want zij onterecht is, dit wilde hij waar doen om het hertogdom te bezitten als gerechtigd oor van zijn broeder, de man van de hertogin. De hertogin antwoordde zo ze het best kon en ze ontkende alles dat haar en haar dochter opgelegd werd en ze zei dat hij haar eer gekwetst had en meende daarom recht te hebben van de schande en ongelijk die hij haar oplegde. De keizer zei: Vrouw deze schandelijke stukken zijn zaken om u te doden is het dat ge daar niet tegen bent aangezien dat hij het tonen wil. De graaf zei: heer in bewijs van de waarheid zo geef ik mijn handschoen om te weerstaan en daarom te kampen zodat het zo is zo ik gezegd heb waarom ze de dood schuldig is en mag het hertogdom niet bezitten. Toen zei de keizer: ge ziet wat hij doet waarom ik hem niet weerzeggen mag, hierom zoek een ridder om te kampen en om uw recht te houden dat ge hem ontkent en ik zal u dag en tijd geven om uw best te doen. De goede vrouw zag al om of er iemand was die voor haar kampen wilde, maar ze vond niemand, hierom zocht ze troost aan God om haar te helpen in haar recht. Aldus waren de graaf en hertogin in het geding voor het parlement van de keizer te Nimegen in Gelderland: Alwaar de edele ridder Helias te scheep aankwam bij geleide van de zwaan en hij blies zijn horen die hem zijn vader gegeven had zodat zij het allen hoorden die bij de keizer waren en ze zagen ter venster uit en een zwaan een schip voorttrekken daar Helias in stond goed gewapend als een dappere ridder toebehorend. Toen de keizer hem te lande zag komen was hij verwonderd want hij zag terstond de zwaan met het schip weer keren toen er de ridder uit was. Toen ontbood hij de ridder voor hem te komen en de hertogin zag hem ook komen, toen vertelde ze haar dochter een droom en zei: O mijn lieve dochter hoort. Deze nacht heb ik gedacht dat ik geding tegen de graaf en dat ik veroordeeld was ter dood te verbranden, maar daar kwam een vliegende zwaan die water bracht om het vuur te blussen en uit het water kwam een vis die ontzag men alzo zodat elk beefde, daarom ik geloof dat deze ridder me zal verlossen van de dood. En Helias begroette hoffelijk de keizer en de keizer hem weer en vroeg hem hoe hij daar gekomen was. Toen zei Helias: Ik ben een arme ridder van avonturen om u trouw te dienen had ge mijn dienst van doen. De keizer zei: ben je een ridder van avonturen zo heb jij het hier gevonden, want zie hier de hertogin van Billoen met haar dochter die heeft de graaf van Frankenborg beschuldigd met een oneerlijk stuk zondig genoeg ter dood en om haar jonge dochter te onterven tenzij dat ze iemand vindt die voor haar kampt om haar recht te beschermen tegen hem die het kamp beroepen heeft voor al dit volk, zo moet ze de dood sterven en het hertogdom van Billoen zal de graaf toekomen: Hierom indien ge voor haar kampen wil en ge de graaf overwint zo zal ik haar wederom vrij stellen in haar erven en ge zal hebben haar dochter te huwelijk.Toen Helias de keizer had horen spreken aanzag hij de hertogin die hem dacht te zijn een eerbare vrouw en zag de schoonheid en wezenlijkheid van de dochter die hem wel beviel en bad de keizer dat hij alleen wat spreken mocht met de hertogin, dat hem geschiedde, toen nam hij de hertogin alleen en zei: Vrouw is het dat het u belieft zo zal ge me zweren de echte waarheid en ik zal heden een trouw dienaar wezen in uw zaak. Ze zei: O edele ridder, ik zweer u bij de levende God dat ik u de waarheid zeg. Toen zei Helias: Vrouw, bij de eed die ge me gedaan hebt, bent ge niet schuldig aan deze zaak? Toen zei ze, nee ik, God moet nimmermeer mijn ziel ontfermen heb ik ooit gedacht daar ik mee beschuldigd ben. Toen zei Helias: Vrouw zo heb je dan gevonden een kampioen die uw eer bewaren zal en ik zal deze dag uw vijand te onderbrengen.

HOE HELIAS KAMPTE TEGEN DE GRAAF VAN FRANKENBORG DIE HIJ OVERWON.

De edele ridder met de zwaan kwam weer tot de keizer en zei: heer laat komen ten perk diegenen die deze vrouw beschuldigt om die te onteren en te laten doden want ik ben bereid tegen hem te slaan. En toen hij dit gezegd had zo kwam de graaf en zei: Vriend, wat begeer je, ge toont u zeer moedig dat ge u zo graag wil onderwinden een zaak die u niet aangaat. Helias zei, zie daar mijn handschoen, ik lever het u om de eer Gods en om de minne van die edele vrouw, ge zal deze dag zien wat een ridder van avonturen doen kan. En de graaf nam de handschoen en terstond werd het kamp gesteld van de keizer die een eed van hun beiden ontving en vroeg wanneer ze kampen wilden. Toen begeerde Helias de dag terstond dat hij consenteerde en de graaf dorst het niet te ontzeggen van schande en het perk werd gereed gemaakt. Toen kwamen die kampioenen en Helias nam zijn zilveren schild met het dubbele kruis en de graaf kwam ook goed voorzien en daar waren tegenwoordig de keizer en zijn heren en de hertogin en haar dochter en nog meer andere met haar. En toen de hertogin en haar dochter zagen komen hun kampioen Helias zo baden ze God dat hij hem helpen wilde en victorie verlenen tegen hun vijand naar hun goed recht. Toen kwamen ze aan elkaar zodat ze beide hun lansen braken. En toen vochten ze met het zwaard zodat de graaf zich niet meer verweren mocht, maar de dappere Helias hoopte altijd in God als diegene die rechtelijk kampte. En de graaf bad Helias dat hij hem tijd gaf om met hem te spreken, dat Helias deed, en de graaf zei, o edele ridder belieft het u geef vrede en mag ik tot mijn recht komen ik zal u mijn dochter geven met het land van Ardennen dat zeer vruchtbaar is. Toen zei Helias, meent ge dat ik het verraad zal volgen dat ge opgesteld hebt, ik liet me liever ontleden van lid tot lid, hierom zeg er niets van want van mij zal ge geen ontfermen hebben en ik beloof God die me gezonden heeft dat ik de hertogin verlossen zal van alle verraad op deze dag en trouwen haar dochter tegen uw wil, aldus verweert uw lijf. Toen sloeg de graaf Helias op zijn rechterarm zodat hem het zwaard ontviel. Toen dit Helias zag sprong hij van zijn paard ter aarden en nam de graaf en wierp hem met macht ter aarden en brak hem zijn schild van de hals en nam hem zijn zwaard uit de hand. Toen de graaf hem overwonnen zag gaf hij zich over en zei: Edele ridder ik roep genade en om Gods wil behoedt mijn lijf, ik zal u mijn land geven. Helias zei: O valse verrader aldus zal ge niet uit mijn handen komen, maar ik wil wreken de edele hertogin en haar dochter. En dit zeggende verhief hij zijn zwaard dat hij de graaf ontnomen had en sloeg hem de helm van het hoofd en sloeg hem de hals af. Toen de hertogin en haar dochter dit zagen dankten ze God dat hij hun kampioen victorie had gegeven.

HOE HELIAS TROUWDE DE DOCHTER VAN DE HERTOGIN OMDAT HIJ DE GRAAF OVERWONNEN HAD IN HET KAMP.

Toen de edele Helias de graaf overwonnen had zo begroette hij hoffelijk keizer Otto die hem eerlijk ontving. En daarna begroette hij de edele hertogin die hem zeer bedankte van hetgeen dat hij gedaan had voor haar. En terstond kwam de keizer tot de hertogin zeggende: Vrouw, ik geef u wederom uw land en stel u wederom in uw eer zonder enige schuld alzo men de waarheid nu bekent. Toen zei zij: Ik dank u heer van dat en nu geef ik weer mijn land Billioen die dat eerlijk gewonnen heeft en daartoe geef ik hem mijn dochter die nu voortaan met hem het land bezitten zal want ik wil me begeven in een klooster om God te dienen zoals ik God beloofd heb die me bewaard heeft bij deze ridder. Toen riep de keizer+ de ridder met de zwaan is nu hertog van Billoen en hij zal trouwen Clarisse de hertogins dochter zoals hem beloofd is. De ridder was tevreden en de volgende dag werd de bruiloft gehouden in keizers hof te Nimegen daar grote geneugte gemaakt was in veel manieren. En aldus heeft de ridder met de zwaan het hertogdom van Billoen gekregen. En toen dit feest en geneugte 14 dagen geduurd had zo nam de hertog verlof aan de keizer en deed hem manschap zoals dat recht was en vertrok zo tezamen naar Billoen. Maar toen hij onderweg kwam zo vond hij veel vrienden van de graaf van Frankenborg die hem zeer vreselijk besprongen om te wreken de dood van de graaf, maar hij stelde zich dapper met zijn volk te weer zodat ze door reisden tegen zijn vijanden dank en kwam zo eerlijk in het land van Billoen daar hij met grote blijdschap ontvangen werd en daar hield men open hof een maand lang voor alle man, gaande en komende. En zijn vrouwe werd bevrucht zodat ze de negende maand baarde een dochter die eerlijk ten doop gedragen werd en Yda werd genoemd die later was de moeder van de edele prins Godfried, Boudewijn en Eustaes, en deze dochter groeide op in alle deugden totdat ze groot geworden was: Toen gebeurde het op een dag dat de hertogin was spelen gereden met haar man en zo vroeg ze hem van welk land hij was en van welke vrienden en verwanten en hij wilde haar daarop niet antwoorden, maar hij verbood haar dat ze hem niet meer vragen zou of hij zou van haar scheiden en zo sprak ze niet meer en ze bleven tezamen in goede vrede zes jaren lang. In die tijd had zich de oude hertogin begeven in een klooster om God aldaar te dienen.

HOE HELIAS VERLIET HET HERTOGDOM VAN BILLOEN EN VAN DAAR SCHEIDDE OMDAT ZIJN WIJF ANDERE MAAL VROEG VAN WELK LAND HIJ WAS EN HOE HEM DE ZWAAN WEER VERTOONDE MET HET SCHIP OM HEM TE BEGELEIDEN.

Toen de hertogin op een nacht lag bij haar man vroeg ze andere maal van welke afkomst hij gekomen was, dat hij nochtans haar verboden had, maar het is gelijk men zegt wat men de vrouwen verbiedt dat doen ze meest, o heer ik zou zo graag weten van welke afkomst ge bent. Toen Helias dat hoorde zo was hij droevig en antwoordde gram, ge weet wel dat gij het niet weten zal en ik geloof dat ik morgen uit dit land scheiden zal en ik zal gaan tot Nimegen om verlof te nemen aan de keizer in uw presentatie van al de heren. Toen weende de hertogin zeer en beklaagde haar volk en zei:

Aylaas nu heb ik verloren het gezelschap van mijn goede man omdat ik teveel heb gesproken en heb mijn mond niet kunnen bedwingen en ze ging ook tot haar dochters bed die de vader zeer beminde en zei dit haar ook die toen tot haar vader ging, jammerlijk wenende en zei. O lieve heer vader, heb toch ontfermen op mijn vrouw en moeder en op mij. Eilaas, wil ge ons verlaten wat zal ik dan aanvangen, och zal ik nu blijven vaderloos in mijn jonge dagen, mijn uitverkoren vader wil ons niet verlaten. Toen dit de edelman zag troostte hij haar zeggende. Mijn lieve dochter wil zulke rouw niet hebben, want ik zal u en uw moeder goed bezorgen. En ‘s morgens stond de hertog op droef wenend en hij zei tot zijn heren: Ik bid u dat ge mijn wijf en mijn dochter wil begeleiden te Nijmegen om daar eerlijk verlof te nemen aan de keizer en dat ik hem bevelen mag al mijn zaken die ik te doen heb want ik zal nimmermeer weer keren. Toen zei hij: mijn vrienden ik beveel u dat ge altijd wil helpen bewaren dit land van Billoen met mijn wijf en mijn dochter. En de tijd is dat ik moet scheiden want ge zal zien komen een zwaan die brengen zal een scheepje en zal me begeleiden te Nimegen en nog sprekende kwam de zwaan alzo hij gezegd had en hij maakte groot gekrijs recht of hij Helias riep en hij nam ootmoedig verlof aan hen allen waarom de edelen zeer weenden omdat hij achterliet zijn wijf en kind dat jammer was om te zien. En alle burgers beklaagden het scheiden van hun heer. En de edele Helias ging te scheep daar de zwaan grote blijdschap om maakte want de tijd naakte dat hij zou weerkeren in zijn menselijke vorm en zijn zo gescheiden en vertrok tot de keizer om hem aan te bevelen zijn wijf en dochter.

HOE DE HERTOGIN EN HAAR DOCHTER TE NIMEGEN TROKKEN.

Toen nu Helias te Billoen was zo kwam de hertogin met haar dochter te Nimegen voor de keizer wenende en klagende over haar goede man die haar verlaten wilde en zei: Och genadige heer keizer wil ontferming hebben op mij en op mijn dochtertje want tenzij bij uw gratie ik zal verliezen diegenen die ge me gaf tot een man en heer. De keizer zei: hoezo? Ze zei: hij wil weder keren te lande vandaar hij kwam toen hij me eerst kwam beschermen want die zwaan die ge zag is wedergekomen met zijn schip en heeft hem gehaald en hij is bij hem. Toen zei de keizer; ge moet hem vertoornend hebben. Toen zei ze hoe ze zijn gebod gebroken had. En toen ze nog tezamen spraken zo kwam de edele Helias met de zwaan aan keizers paleis en blies zijn horen zoals hij eerst deed en zei: ik hoor uw man. Ze zei: Ik weet wel dat hij hier komen zal, maar het is om verlof te nemen aan u en aan ons om nimmermeer weer te keren, tenzij bij uw voorzienige wijsheid. Toen kwam Helias voor de keizer die hij ootmoedig groette en de keizer ontving hem minnelijk. En Helias zei: heer keizer, ik verlaat het hertogdom van Billoen want dat zal ik niet meer bezitten want ik moet weer keren tot het land daar ik van kwam, dus beveel ik u mijn dochter en geef ze u over als uw dochter en ik bid uw goedertierenheid dat ge voor haar wil zijn een vader en vriend en wil haar huwen als de tijd is naar uw believen, gelijk als ge geweest bent een zaak van ons huwelijk en houd haar onder uw bescherming in vrijheid van haar land, want ik zal niet weder keren. Toen zei de keizer: O edele ridder mijn vriend, ge hebt me een grote eed gedaan en behoort die te volbrengen en uw huisvrouw te verlaten is tegen God en de liefde en hier is uw dochter Yda, ge zout haar met recht ontfermen. Toen zei Helias: Heer bij noodzaak moet ik vertrekken in een ander land, aldus bid ik u dat ge me wil vergheven dat ik heb misdaan want ik mag niet langer blijven, zie daar de zwaan die op me wacht. Toen zei de keizer, om de wil van God te doen zo wil ik er niets tegen zeggen. Toen kwam hij en kuste zijn vrouw en dochter zeer wenend en verlof nemende, toen nam hij verlof aan de keizer hem aanbevelende zijn wijf en zijn dochter in gratie. En de keizer beloofde het beste te doen en zijn dochter te huwen als het profijt was. En toen vertrok de edele Helias en ging op het water daar de zwaan wachtte en toen de zwaan hem zag was hij blijde. En toen begeleide hem de zwaan weer tot Lillefoort.

HOE HELIAS KWAM TE LILLEFOORT EN HOE DE ZWAAN BIJ DE WIL VAN GOD WEERKEERDE IN ZIJN MENSELIJKE VORM.

Toen de edele koning Oriant op een dag ter tafel was gezeten met zijn koningin en vijf kinderen zo kwam in de rivier haar andere twee zonen, Helias en de zwaan zijn broeder, die hem daar had begeleid en toen Helias bij de plaats van Lillefoort was zo blies hij blijde zijn horen zodat de vader het geluid hoorde en stond haastig van de tafel op en zei; Mijn wijf en mijn kinderen wees blijde, want hier komt mijn zoon Helias en ze zagen door het venster Helias uit het schip gaan en toen gingen ze hem tegemoet en hebben hem omhelst en gekust door grote blijdschap die ze hadden en gingen tezamen te paleis voor vader en moeder die hem blijde ontvingen. Toen zei Beatris, mijne zoon waar ben je geweest, het is bijna acht jaar dat we u niet gezien hebben. Toen zei hij: Moeder ge zal dat wel weten op een andere tijd wil God. En ze vroeg, waar is onze zoon de zwaan die u begeleidde met een schip? Toen zei Helias, hij is weer gekeerd in het water, doch ik zal hem gaan halen en zullen zien of we hem door gebeden kunnen tot zijn menselijke gedaante brengen, wat zijn vader en moeder behaagde en hij ging naar de rivier en riep de zwaan zijn broeder tot hem die wel blijde naar hem toe kwam en Helias begeleidde hem gelijk zoals hij Helias begeleid had. Toen ze in de hof waren liet de koning gebieden een biddag en vastendag opdat elk een eendrachtig God zou bidden zijn zoon te willen verlenen zijn natuurlijke gestalte. Hiertussen heeft de koning de goudsmid ontboden die de twee nappen van de kettingen van deze jongeling gemaakt had en beval hem wederom een ketting daarvan te maken zoals die geweest was, wat de goudsmid terstond deed en bracht die de koning die ze Helias gaf. De volgende dag is de koning met de koningin en Helias met de zwaan, zijn broeder, en alle heren ter kerke gegaan al waar ze de geestelijkheid en bijna al het volk van de stad vonden om God eendrachtig te bidden. Toen ze nu alle bereid waren om God aan te roepen zo heeft Helias de zwaan op een altaar gesteld en hem de ketting om den hals gehangen en is hij neder geknield als ook alle die daar tegenwoordig waren en hebben God eendrachtig gebeden dat hij zijn genade en barmhartigheid wilde bewijzen aan de konings zoon hem te veranderen in zijn menselijke gestalte en aldus een tijd lang biddende heeft God hun gebed verhoord en de zwaan is veranderd en tot een schone jongeling geworden en werd terstond gedoopt en Esmeri genaamd waardoor zulke blijdschap was dat de koning processie generaal liet gaan en alle klokken liet luiden, lovende en dankende God van zijn mirakel en ontferming en de koning hield open hof 14 dagen lang van blijdschap dat hij al zijn kinderen welvarend en gezond bij hem had.

HOE HELIAS ZIJN VRIENDEN VERTELDE AL ZIJN GESCHIEDENIS EN HOE HIJ RELIGIEUS WERD.

Toen Helias weer gekomen was en luttel tijd bij zijn vader en moeder geweest was zo wilde hij zich begeven om God te dienen ter plaatse daar hij genodigd was daar de koning een klooster had laten maken. Zo verzamelde Helias zijn vrienden en verwanten en vertelde hun al zijn avonturen die hij gehad had sinds de tijd af dat hij van daar getrokken was. En daarna zei Helias: Mijn beminde vader en moeder, mijn lieve broeders en zuster en alle mijn hartelijke vrienden, ik neem aan u alle verlof om mijn leven te verbeteren en religieus te worden om mijn ziel te bewaren en om te bidden voor al mijn vrienden. Daarom mijn broeders en heren, ik bid u ootmoedig dat ge wil helpen behoeden uw land als dappere ridders en erfgenamen van het land. En hier dorst niemand iets tegen te zeggen want het goddelijk was en de zielenzaligheid en een goed voorbeeld voor hun allen. Maar de heren beweenden alle tezamen het deerlijk scheiden van Helias en die ging met een stok in zijn hand tot de hermitage daar hij blijde ontvangen werd van de anderen religieuzen die zijn vader had gefundeerd. Daarna liet hij maken een schoon groot slot dat leek op het slot van Billoen en liet het noemen Billoen en dat ontrent de Ardennen. En om het profijt van het klooster gaf hij grote vrijheden en stelde daar markten dat elk vrij gaan mocht en hij ordineerde dertig religieuzen om God te dienen en hij bleef bij hen en hield ootmoedig dezelfde regels.

HOE KEIZER OTTO HELIAS DOCHTER TE WIJF GAF EUSTACHIUS, DE GRAAF VAN BOENEN. (Boulogne sur mer)

Toen Yda Helias dochter 14 jaren oud was zo heeft de keizer haar ten huwelijk gegeven de graaf van Boenen, Eustachius. En kort daarna werd ze bevrucht en ze zag een visioen in de nacht dat ze dacht dat ze in haar bed vond drie kleine kindertjes die ze zelf ophield met haar borsten en de twee eerste hadden elk een kroon op hun hoofd en men brak de derde de kroon omdat hij een andere vrouwe zoogde dan zijn moeder en toen ontwaakte ze. Toen hoorde ze een stem van de engel, zeggende: Yda, ge zal ontvangen van uw man drie knapen kinderen die ge zelf opvoeden zal met uw borsten, welke kinderen God geven zal zijn benedictie, want ze zullen winnen het Heilig Land uit de handen der ongelovigen. Toen Yda dit hoorde loofde ze God daarvan. En binnen drie jaren achter elkaar bracht ze ter wereld drie schone kinderen, de eerste was geheten Godevaert, de andere Boudewijn, de derde Eustachius die ze zeer wijs opvoedde. Op een tijd op de Pinksterdag zo kwam te Billoen de bisschop van Ludick, de hertog van Brabant, de graaf van Vlaanderen, de graaf van Namen en meer grote heren die daar gekomen waren om een traktaat aangaande het land. En de gravin was ter kerke en ze wachtte wat lang van haar jonge zoon Eustachius die zo zeer weende dat een andere vrouw hem te zuigen gaf. En toen zijn moeder van de kerk kwam vond ze de vrouw, dus ze verwonderd was en zei: Ach vrouwe, wat heb je gedaan? Nu zal Eustachius mijn zoon zijn waardigheid verliezen omdat hij uw borsten gezogen heeft waarom ik u wel haten mag. De vrouw zei: Ik meende goed te doen omdat hij zo weende en meende het kind te stillen. En zo bleef de gravin bij haar kinderen zonder eten en drinken van ongenoegen. En na het eten bracht de graaf al de heren in zijn kamer om hun zijn drie zonen te tonen en ze zagen de gravin bij haar kinderen en de heren groette ze vriendelijk, maar ze stond niet op om hun lieden weer reverentie te doen, waarom haar man gram was en hij zond elk weer in zijn herberg en toen strafte hij zeer zijn vrouw zeggende: Ge hebt me vertoornend omdat ge geen eer bewezen hebt zulke grote heren, daarvoor de koningin van Frankrijk opgestaan zou hebben om hun te groeten. Toen zei ze: Heer, wees niet gram op mij want door de eer van uw twee zonen zo mag ik me zo edel prijzen als een koningin. Hoezo, zei de graaf. Ze zei: De hele wereld mag me wel eren om de waardigheid van de kinderen, want ze zullen nog eens winnen het koninkrijk van Jeruzalem en zullen het heilig graf brengen uit de handen der Sarasinen en daar is geen koning die het zou durven bestaan. Toen zei de graaf, ik meen dat ge droomt en allen die het horen zouden zeggen dat ge zot was. Toen zei ze: Heer, hou niet voor spot dat ik u zeg, want de engel heeft me geboodschapt. En daarna strafte de graaf haar niet meer en zei: God geeft.

HOE DE HERTOGIN VAN BILLOEN LIET ZOEKEN HAAR MAN EN HOE HAAR DOCHTER MET NAARSTIGHEID OPVOEDDE HAAR KINDEREN.

De goede hertogin van Billoen was dikwijls in het gezelschap van haar dochter daar ze zeer beklaagde haar man Helias waarom ze menige bode had gezonden om te zoeken. Zo gebeurde het dat ze een van haar dienaars, Pontius geheten, uitzond naar Jeruzalem daar hij vijf dagen was of Helias die weg had genomen en zo kwam Poncius op een dag in een kerk daar hij een abt vond gekleed naar de manier van Frankrijk naar zijn orde die hij vroeg van waar hij was en zei; ik ben uit het Waalse land van Billoen en ik ben de abt van S. Truyen Gerardus en Poncius zei; ik ben ook van Billioen. Toen zei de abt welkom moet ge zijn, ik ben blijde van uw komst want als dit God aldus belieft zo willen we onder ons beiden weer keren te lande. En de abt leidde Poncius in zijn herberg daar ze spraken van hun zaken en toen waren in Jeruzalem verzameld veel heren uit Turkije en andere landen zoals de sultan van Perzië, koning Dorbie, Abraham van Damascus, de koning van Dortanie, Dedekijn van Taberien, de koning van Antiochië, Salomon van Nigea, de koning Phileston, de koning Schabon, Dodekijn van Damascus, Matabrune van Olifernen en Colobrane zijn zoon die gekomen waren bij gebod van de koning Corbohap die zijn zon Cormunerant overgaf het koninkrijk van Jeruzalem bij zijn levende lijf in tegenwoordigheid van al die heren en de zoon was 15 jaar oud en hij werd koning gekroond daar zo’n groot feest was dat het onzeglijk was. Deze koning kwam spreken de abt van de prinsen van Frankrijk en van hun mannieren waarvan hem de abt de waarheid zei waardoor Cormunerant de heren van Frankrijk zeer prees. Toen bad de abt om geleide voor hem en Poncius wat de koning hem graag gaf en presenteerde hem veel gaven om hun wijsheid. Toen trokken ze van Jeruzalem naar de haven Jaffa en gingen aldaar te scheep.

HOE DE ABT EN PONCIUS IN HET WEDER KEREN VAN JERUZALEM NAAR ROME TROKKEN EN HOE ZE HELIAS VONDEN.

Toen de abt en Poncius hun devotie gedaan hadden te Rome zo keerden ze weder in hun land. En toen ze onderweg waren zo wilde God dat ze verdolen zouden en ze gingen in een wildernis daar ze niets wisten van de weg en zo gebeurde het na veel reizen dat ze kwamen bij het kasteel dat Helias had laten maken. En Poncius zei: Zie, we zijn in ons land, de abt zei, me dunkt dat we er nog ver daarvan af zijn. Toen zei Pontius. Heer zo is dit slot heel gelijk het slot van Billoen. Na deze woorden omdat de nacht aankwam zo gingen ze te herbergen in een dorp bij het kasteel en ze ontboden de burgemeester van het dorp om te weten in welk land ze waren. Toen zei de burgemeester; ge bent gepasseerd het grote bos van Ardennen en nu bent ge gekomen tot aan het slot van Billoen. Toen zei de abt; hoe kan dat wezen, we zijn uit het land dat ge noemt en we zijn noch veel mijlen daaraf. Toen zei de burgemeester; dat is waar, ik ben in het land geweest daar ge van zegt, maar dit slot is genoemd Billoen omdat Helias de zoon van koning Oriant trok tot Nimegen bij de geleide van een zwaan daar hij een kamp sloeg tegen de graaf van Frankenborg, daarom de keizer hem tot wijf gaf de hertogin van Billoen daar ge van spreekt zodat hij ontrent zeven jaar daar was. Daarna keerde hij weer in dit land bij de geleide van de zwaan. En in het weer keren liet hij maken een kasteel en noemde het Billoen. Toen Poncius dit hoorde zo herkende hij wel dat hij tijding zou hebben en dankte God. Toen zei hij tot de burgemeester. Heer, de koning en koningin die ge zegt te wezen zijn vader en moeder wonen ze hier in dit kasteel. De burgemeester zei ja, want ze beminden hun zoon Helias zo zeer dat ze gelaten hebben Lillefoort en zijn hier komen wonen. Poncius zei; is Helias dood? Neen, zei de burgemeester: Ik heb hem nog binnen zes dagen gezien en God heeft menig schoon mirakel door hem en zijn gebeden vertoont. Hij is een religieus in een klooster dat zijn vader heeft laten maken daar hij God dient in penitentie. Toen zei Poncius. Nu God zij geloofd dat ik tijding van hem gehoord heb en Poncius bleef verblijdt de hele nacht.

HOE PONCIUS KONING ORIANT TIJDING BRACHT VAN DE HERTOGIN VAN BILLOEN.

De abt van St. Truyen en Poncius gingen ‘s morgens vroeg tot het kasteel daar hem koning Oriant tegen kwam en Beatris met haar kinderen en toen Esmeri de koningszoon hun lieden zag zo herkende hij de habijten en kwam bij hen en deed reverentie vragende van waar ze kwamen? Poncius zei; we zijn van Billoen en hebben lang gezocht een ridder die een zwaan begeleidde toen hij zijn wijf verliet, de hertogin van Billoen, wiens dienaar ik ben. Toen Esmeri dit hoorde begon hij te lachen en zei: Lieve vriend dat is mijn broeder. Poncius zei: Leeft hij ook nog? Ja, zei Esmeri. Toen riep Esmeri zijn vader en moeder en zei: Zie hier twee mannen gezonden van de hertogin van Billoen, mijn broeders wijf, die zullen ons van haar en van haar dochter tijding zeggen. En Pontius vertelde hem alle zaken hoe dat de hertogin zeer bedroefd was en hoe haar dochter getrouwd was aan de graaf van Boenen. En men leidde de abt en Pontius in het kasteel daar ze goed ontvangen werden en daar bleven ze die nacht. De volgende dag leidde Esmeri ze in het klooster daar ze Helias vonden in de kerk voor het hoge altaar zitten op zijn knieën. En Helias zei: O broeder Esmeri wat is er nieuws? Esmeri zei: Hier zijn twee mannen die u tijding brengen van uw vrouw en dochter Yda die getrouwd is aan de graaf van Boenen. Toen Helias hun lieden zag zo herkende hij Poncius en kwam hem omhelzen en kussen en zei: Wees welkom mijn vriend, hoe is het met mijn vrouw en mijn dochter Yda? Toen vertelde hem Poncius hoe ze hem had laten zoeken in menig land en vroeg hem of hij niet wilde weder keren tot het land van Billoen en Helias zei; neen ik, want nimmermeer zal ik uit dit klooster gaan daar ik nu in vinden mag de zaligheid van mijn ziel. Toen zei Poncius: Heer ik ben zeer verblijd in mijn hart dat ik u zien en spreken mag en uw vrouw de hertogin zal zeer verblijd zijn als ze dit hoort. En Helias zei: Ge zal me zeer gebieden tot haar en mijn dochter Yda en ik ben zeer verblijd dat ze eerlijk getrouwd is. Toen nam hij al wenende verlof aan de abt en aan Poncius en hij leidde ze om het klooster te bezien en hij deed hun goede sier met zijn broeder Esmeri. Daarna bad Pontius om een teken dat de hertogin zeker weten mocht dat hij hem gevonden had. En Helias zei; geef haar in een waar teken deze ring die ze me uit liefde gaf: En daartoe zond hij haar en zijn dochter grote giften en de abt en Poncius gaf hij grote gaven. En ze namen verlof aan Helias en gingen met zijn broeder Esmeri naar het slot van Billoen daar ze welkom waren. De koning en koningin lieten bereiden grote presenten die ze zonden hun dochter de hertogin en haar dochter Yda de gravin van Boenen. Toen namen ze verlof aan de koning en aan hen allen en zijn vandaar gescheiden.

HOE PONCIUS TE BILLOEN KWAM EN DE TIJDING BRACHT DE HERTOGIN VAN HAAR MAN HELIAS.

Op onze Heer Hemelvaart dag zo zaten aan tafel de graaf van Boenen en zijn wijf Yda met de hertogin van Billoen en toen kwam Poncius die bij hem heeft een muilezel geladen met kostelijke presenten en giften in de zaal daar zij aten en toen de hertogin van Billoen hem zag stond ze op van de tafel en zei: Wees welkom Pontius, heb je mijn man Helias niet gevonden? Toen zei Poncius: Ja ik vrouwe, in een teken zie hier zijn ring die hij u zendt waarvan ze verblijd was en kuste de ring wenende en klagende haar getrouwde man Helias en zei tot Pontius: Dit is een waarachtig teken dat ge hem gevonden hebt. Pontius zei: Vrouw ik heb met me gebracht een muilezel met kostelijke juwelen die hij u en uw dochter zendt en hij is een zoon van koning Oriant en heeft vijf edele ridders tot broeders en een zuster en hij is van groot geslacht. En de hertogin en haar dochter waren zeer verblijd van deze en ook de graaf van Boenen. En Pontius zei dat hij een religieus was in een abdij die zijn vader had laten maken en zei dat hij dit alles gezien had en de abt van St. Truyen met hem in het weer komen van Jeruzalem. Toen de hertogin wist dat haar man Helias religieus was zo reisde ze derwaarts met haar dochter Yda en ze namen verlof aan de graaf hem aanbevelende zijn drie zonen goed te bewaren als Godevaert, Boudewijn, en Eustaes dat al proper kinderen waren en scheiden van Billoen en reisden tot het voor beschreven klooster met Pontius daar hij ze begeleidde en ze vonden Helias zeer ziek te bed liggen en God weet hoe vriendelijk dat ze elkaar aanzagen, de vrouw beweende haar man en de dochter haar vader. En toen ze daar een luttel tijd geweest waren zo werd de goede Helias zo ziek dat hij God de Heer zijn ziel op gaf. En toen de hertogin haar man zag verscheiden zo werd ze zo zeer bedroefd dat ze ook ziek werd en stierf waarvan haar dochter Yda grote rouw bedreef. Daarna worden ze eerlijk begraven in het klooster voor het hoge altaar met schone staat naar hun toebehoren. En toen begiftigde Yda haar dochter het klooster zeer rijkelijk om Gods wille en om de liefde van haar vader en moeder die daar begraven waren. Toen keerde ze weer in haar land daar ze haar man Eustachius vond die ze vertelde hoe haar vader en moeder buiten gestorven waren waarvan Eustachius en al zijn volk zeer bedroefd waren. Daarna zette de gravin Yda zich in de dienst van God en leerde haar zonen in eer en deugden in de dienst God zodat ze later overwonnen het Heilig Land van Jeruzalem daar Godfried en Boudewijn de kroon van droegen en stierven als koningen van Jeruzalem. En deze drie zonen bedreven wonderlijke dingen en feiten van wapens bij de hulp van God zo ge vinden mag in de Historie van Godfried van Bouillon welke kinderen ook zalig stierven wat ons ook gunt God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.

AMEN.

Gevisiteerd en onderzocht van de eerwaardige meester Willem, burgemeester van Kapelle tot Brussel en is toegestemd te mogen drukken gegeven te Brussel. Anno 1547. De 2de februari.

Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/